Odfjell |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Melding gifwolk genegeerd»?1 2
Ja.
Heeft u kennis kunnen nemen van het interview «Problemen Odfjell zijn er na 30 jaar kennelijk nog steeds»?3
Ja.
Hoe verklaart u het dat toezicht en handhaving in de chemiesector, ruim anderhalf jaar na de brand bij Chemie-Pack, nog steeds tekort schieten?
Er doen zich inderdaad nog problemen voor in de sector met het naleven van de wetgeving, wat overigens niet per se betekent dat toezicht en handhaving tekort schieten. Uit het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar de brand bij Chemie-Pack zijn een aantal aanbevelingen aan mij gericht. Deze aanbevelingen heb ik inmiddels ter hand genomen. Voor een deel moet hiervoor de regelgeving, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht worden aangepast (zie vraag 4).
Wat gaat u doen om de veiligheid in de chemiesector alsnog op orde te brengen?
In mijn brief van 12 juli 2012 heb ik u twee rapportages over BRZO-bedrijven aangeboden. In die brief geef ik aan dat uit de rapporten blijkt dat regelmatig overtredingen worden geconstateerd bij een deel van de BRZO-bedrijven, waaruit ik concludeer dat structurele en systematische aandacht voor de veiligheid bij die bedrijven onder de maat is. Tegelijkertijd constateer ik dat door het bevoegd gezag milieu in nagenoeg alle gevallen bij een overtreding handhaving is ingezet. Uniformiteit in de wijze van handhaving en de termijn tussen inspectie en het opheffen van de overtreding zijn daarbij nog verbeterpunten. De landelijk uniforme handhavingstrategie, die eind 2012 gereed is, zal hier verbetering in brengen.
Ik verwijs ook naar mijn brief van 31 januari 2012, waarin ik kritische succesfactoren heb benoemd waaraan de BRZO-RUD’s moeten voldoen. De taakuitvoering van de BRZO-RUD’s wordt geborgd door de wettelijke no regret maatregelen zoals genoemd in mijn brief van 14 juli 2011:
Tenslotte heb ik ook toegezegd om na te gaan hoe vanuit het Rijk meer grip op deze bedrijven tot stand kan worden gebracht.
Hoe kan het dat Odfjell dertig jaar lang de regels heeft kunnen overtreden, voordat er eindelijk serieus gehandhaafd werd?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid doet momenteel onderzoek naar de situatie bij Odfjell. Uw vraag maakt onderdeel uit van de onderzoeksopdracht. Op de resultaten van dit onderzoek wil ik niet vooruit lopen.
Deelt u de kritiek van hoogleraar Veiligheid en Rampbestrijding Ben Ale (TU Delft), dat de jarenlange bezuinigingen op toezicht en handhaving debet zijn aan de huidige problemen?
Ik verwacht dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar onderzoek naar de situatie bij Odfjell vast zal stellen of de oorzaak van de problemen is gelegen in knelpunten in het toezicht of anderszins. Ik wil niet vooruitlopen op de conclusies van dat onderzoek.
Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de effecten van de jarenlange bezuinigingen door Rijk, provincies en gemeenten op de veiligheid in de chemiesector?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de kritiek van Ale dat de onafhankelijkheid van inspecties bijna geheel verdwenen is?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom is er volgens u voor de post- en telecommarkt wel een onafhankelijk toezichthouder en voor veiligheid niet?
De toezichthouder voor de post- en telecommarkt dient te zorgen voor concurrentiebevordering en consumentenbescherming. De zorg voor veiligheid is heel anders geregeld. De externe veiligheid voor de grote industrie wordt voor een groot deel geregeld in vergunningen van gemeenten en provincies. Dat zijn ook de bestuursorganen die toezien op de naleving van die vergunningen en de algemene regels uit het BRZO. Met een centrale toezichthouder zoals voor de post- en telecommarkt erbij zouden we een stapeling van toezicht en verdere versnippering creëren. Dat is niet wenselijk.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk toezichthouder zou moeten komen, die los staat van de politiek, die toeziet op handhaving door provincies, regionale milieudiensten en overige inspecties en die voldoende expertise in huis heeft om, indien nodig, zelfstandig inspecties uit te voeren bij risicovolle bedrijven?
Het toezicht bij risicovolle bedrijven is momenteel versnipperd waardoor iedere toezichthouder maar een beperkte inzet kan leveren en er afstemmingsverliezen optreden. Door een bundeling van de taken van de toezichthouders kan er per toezichthouder meer tijd aan toezicht besteed worden. Dat is wat ik heb beoogd met de vorming van regionale uitvoeringsdiensten. Voor het onafhankelijke toezicht op rijksniveau sta ik een bundeling van gelijksoortige taken van de rijksinspecties voor.
Mogelijk zal de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar rapport over de situatie bij Odfjell ook ingaan op de toekomstige organisatie van het toezicht. Ik wil niet verder vooruit lopen op de conclusies van dit onderzoek.
De begeleiding van Wajongers door jobcoaches |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Werkgevers sturen Wajongers weg als begeleiding stopt»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat werkgevers de contracten met Wajongers beëindigen of geen nieuw contract aanbieden, omdat de begeleiding na drie jaar stop wordt gezet? Zo nee, waarom niet? Kunt u cijfers geven over de gevolgen van het beperken van de begeleiding van Wajongers tot drie jaar op de duur van de aanstellingen bij werkgevers?
Ik deel deze conclusie niet. Zie mijn antwoord op vraag 4 van de heer Van
Hijum (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 139)
Deelt u de mening dat de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking moet stijgen? Hoe past het beëindigen van de begeleiding na drie jaar binnen deze doelstelling als dit er toe leidt dat Wajongers op straat komen te staan?
Ik deel de mening dat de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking moet stijgen. Wie kan werken, moet dat ook doen. Hiertoe heeft het kabinet Rutte het wetsvoorstel Werken naar vermogen ingediend. Het doel van de jobcoach is dat mensen met een beperking op termijn zelfstandig en zonder begeleiding bij een werkgever aan de slag kunnen. De voorziening jobcoach is daarmee een tijdelijke voorziening. Het wetsvoorstel Werken naar vermogen voorzag wel in de mogelijkheid van permanente ondersteuning.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen2 heeft geantwoord dat er ruimte blijft voor het UWV om in individuele gevallen de begeleiding ook na drie jaar voort te zetten? Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van het UWV dat het jammer is voor de werkgevers, maar dat ze uitvoeren wat het ministerie opdraagt? Legt het ministerie beperkingen op aan het UWV voor het toekennen van begeleiding na drie jaar? Zo ja, waarom en hoe luiden deze critica? Vindt u in het licht van de problemen deze criteria dan niet te strak? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u op uw eerdere schriftelijke vragen hebt geantwoord heeft het UWV ruimte om in individuele gevallen de begeleiding na drie jaar tijdelijk voort te zetten. Ik leg daarbij geen beperkingen op aan het UWV.
De wijziging van het protocol jobcoach komt voort uit mijn vraag aan het UWV te bezien of de voorziening voor Persoonlijke Ondersteuning (jobcoach) selectiever en effectiever kan worden ingezet en hoe daarbij binnen de beschikbare middelen kan worden gebleven. Ik heb u ook aangegeven dat het UWV als zelfstandig bestuursorgaan een eigen verantwoordelijkheid heeft de voorziening Persoonlijke Ondersteuning uit te voeren. Bij deze bevoegdheid hoort ook het vaststellen van nadere regels.
Waarom is er voor gekozen om, als een Wajonger van bedrijf wisselt, de begeleiding wel weer aan te bieden? Deelt u de mening dat dit een ongewenste impuls is voor het aanbieden van tijdelijke contracten? Hoe gaat u er voor zorgen dat Wajongers vaker vaste contracten bij werkgevers krijgen?
Het doel van de jobcoach is dat mensen met een beperking op termijn zelfstandig en zonder begeleiding bij een werkgever aan de slag kunnen. De professionele werkwijze van jobcoaches dient er op gericht te zijn om hun taak geleidelijk over te dragen aan de werkgever en cliënten toe te leiden naar het zelfstandig functioneren in en baan. Indien sprake is van een nieuwe werkgever kan opnieuw sprake zijn van tijdelijke begeleiding door een jobcoach. UWV beoordeelt voor deze nieuwe situatie de noodzaak tot het inzetten van ondersteuning door een jobcoach.
Ik deel uw mening niet dat dit een impuls is voor het aanbieden van tijdelijke contracten. In het licht van de huidige crisis zijn werkgevers voorzichtig in het aanbieden van een vaste aanstelling. Tijdelijk aanbieden van de voorziening jobcoach gaat uit van de kracht van mensen met een beperking en de mogelijkheid om te groeien in een functie. Zoals uit het antwoord op vraag 4 van de heer Van Hijum blijkt, worden dienstbetrekkingen na het wegvallen van de voorziening jobcoach niet massaal beëindigd.
Bent u bereid met het UWV en de betrokken bedrijven in gesprek te gaan om te zoeken naar een passende oplossing, zodat de Wajongers in dienst kunnen blijven en het voortbestaan van de bedrijven niet in gevaar komt? Zo ja, op welk termijn kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom wilt u dit niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat begeleiding door jobcoaches op school de uitval bij de overgang van school naar werk kan verminderen? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen hebben betrekking op de stagejobcoach. De evaluatie van het experiment stagejobcoach heb ik o0p 27 februari 2012 aan uw Kamer doen toekomen3. Deze toont dat voorzetting niet wenselijk is.
Om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in het algemeen te verbeteren neemt dit kabinet een groot aantal maatregelen. Voor een overzicht hiervan, verwijs ik u naar mijn brief van 27 april 20124.
Bent u bereid begeleiding door jobcoaches ook mogelijk te maken voor leerlingen met een arbeidsbeperking die nog geen baan hebben? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u anders het aantal leerlingen met een arbeidsbeperking terugdringen dat uitvalt tussen school en werk, en vervolgens nog moeilijker aan het werk komt?
Zie antwoord vraag 7.
De militaire presentie in Zuid-Libanon van de terroristische organisatie Hezbollah |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Marcial Hernandez (Groep Kortenoeven/Hernandez) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het nieuwsartikel «The worse, the better: Assad’s troubles may hasten Hezbollah’s take-over of Lebanon»1?
Onderschrijft u de in het artikel geponeerde stelling dat Libanon feitelijk in tweeën is gedeeld, waarbij Hezbollah «the sole ruler» is in het zuiden en het oosten van het land? Zo nee, waarom niet?
Is het feit dat de over een eigen militie en zware wapensystemen (waaronder tienduizenden raketten die op de staat Israël gericht staan) beschikkende islamitische terroristische organisatie Hezbollah onderdeel uitmaakt van de Libanese regering in enig opzicht strijdig met (onderdelen van) het Europese associatieverdrag met Libanon? Zo ja met welk(e) artikel(en)? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit zoals bekend voor opname van Hezbollah op de EU-lijst van terroristische organisatie en gaat contacten met Hezbollah-gelieerde politici nadrukkelijk uit de weg.
Is het feit dat Hezbollah sinds 2006 in Zuid-Libanon een nieuwe en sterke militaire presentie heeft opgebouwd, met tienduizenden raketten en artilleriestukken die op de staat Israël gericht staan, in enig opzicht strijdig met (onderdelen van) het Europese associatieverdrag met Libanon? Zo ja, met welk(e) artikel(en)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de militaire opbouw van Hezbollah in Zuid-Libanon kan worden getypeerd als «hostile activities», zoals bedoeld in artikel 12 van resolutie 1701 van de VN-Veiligheidsraad? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het in VN-Veiligheidsraadresolutie 1701 uitgebreide mandaat van de United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL) ontoereikend was en is om de hernieuwde militaire opbouw van Hezbollah in Zuid-Libanon te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de Libanese regering verantwoordelijk is voor het feit dat Hezbollah sinds 2006 in Zuid-Libanon een nieuwe en sterke militaire presentie heeft kunnen opbouwen? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
Uitstel van de dijkversterking Den Oever |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u, net als leden van de VVD-fractie, signalen ontvangen die erop wijzen dat zowel Rijkswaterstaat als het Hoogheemraadschap zich inzetten om de dijkverzwaring bij Den Oever toch volgens plan door te laten gaan en daarmee in te gaan tegen de motie met kenmerk 27 625, nr. 273 over uitstel van de dijkversterking Den Oever van de leden Jacobi/Lucas, die unaniem door de Tweede Kamer is aangenomen?
Nee, dergelijke signalen zijn mij niet bekend.
Op welke wijze wordt de motie op dit moment uitgevoerd?
Sinds de start van het project in 2009, is de omgeving betrokken bij het proces, zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau. In de projectgroep onder leiding van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) zitten de gemeente Hollands Kroon (voor 2012 gemeente Wieringen), Rijkswaterstaat (RWS) en de provincie Noord Holland.
HHNK en de gemeente Hollands Kroon hebben afgesproken het vaststellen van het voorkeursalternatief tot december 2012 uit te stellen. Dit om te bekijken in hoeverre de oplossing voor de veiligheid geïntegreerd kan worden met de plannen voor Den Oever, zoals die zijn beschreven in het «Masterplan Den Oever». Ook vinden gesprekken plaats met vertegenwoordigers van de betrokken bedrijven en de Industriegroep Haven Den Oever over de inpassing van economische belangen in de plannen voor de dijkversterking. Tot slot kijkt de projectgroep in deze periode ook nogmaals naar de mogelijkheden voor synergie met de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk.
Kortom, in lijn met de strekking van uw motie wordt meer tijd genomen waarin de relatie met de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk wordt onderzocht, een integraal ontwerp met het «Masterplan Den Oever» wordt opgesteld en ondernemers de ruimte krijgen om hun visie te geven. Ik krijg signalen dat dit proces onder leiding van HHNK zorgvuldig verloopt. Het is voor mij van belang dat na afronding van dit proces de dijkversterking geen verdere vertraging oploopt, zeker gezien het feit dat de afronding van het project momenteel eind 2017 is voorzien.
Op welke wijze garandeert u aan de Tweede Kamer dat de dijkverzwaring inderdaad, zoals gesteld in het dictum van de motie, wordt uitgesteld zolang dit geen direct gevaar voor de waterveiligheid van Den Oever oplevert en daarnaast wordt gekoppeld aan de uitwerking van de Structuurvisie Afsluitdijk?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zal de ontstane ruimte in de planning worden benut om alternatieve plannen vanuit de regio en betrokken ondernemers door te rekenen en mee te wegen?
Zie antwoord vraag 2.
Tientallen vrouwen die zijn opgelicht en verkeerde borstimplantaten kregen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat artsen bij borstoperaties stiekem goedkope implantaten van het omstreden merk PIP gebruikten, terwijl de vrouwen borstprotheses van duurdere, gerenommeerde merken was beloofd?1
Ja. Hierbij kan naar mijn mening sprake zijn van misleiding of zelfs oplichting van deze vrouwen door verantwoordelijken. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de beroepsvereniging van plastisch chirurgen (NVPC) binnengekomen? Hoeveel van deze klachten zijn afkomstig van vrouwen die behandeld zijn in privéklinieken, respectievelijk ziekenhuizen? Welke maatregelen neemt u ten aanzien van de betrokken artsen?
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft drie meldingen ontvangen over het inbrengen van implantaten die anders zouden zijn dan van tevoren was afgesproken. Het gaat hier om twee ingrepen die respectievelijk in 2001 en 2002 zijn verricht door twee verschillende privéklinieken en de derde melding betreft een in 2007 door een ziekenhuis verrichte ingreep. Het gaat hier in alle gevallen om ingrepen die zijn gedaan voor 2010, het jaar waarin duidelijk werd dat er problemen waren met implantaten van het merk PIP. Zie voorts mijn antwoord op vraag 8. De NVPC heeft aangegeven dat bij de NVPC nooit meldingen zijn gedaan van het bewust plaatsen van een ander merk protheses.
Ik ben van mening dat de beschreven situatie gelet op zijn aard in het civielrechtelijke domein thuishoort. Het gegeven dat deze afkeurenswaardige situatie zich op meerdere plaatsen heeft voorgedaan, verandert dat niet.
Wat is uw mening over het feit dat verschillende klokkenluiders binnen de plastische chirurgie tegenover RTL Nieuws hebben verklaard dat deze misstanden op meerdere plekken voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat met deze handelswijze de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst is overtreden? Zo ja, welke stappen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangeef, ben ik van mening dat de beschreven situatie, gelet op zijn aard, in het civielrechtelijke domein thuishoort. Het is aan de benadeelden om daarbinnen hun recht te halen. Daarom hebben wij de rechterlijke macht die over dit soort misstanden oordeelt. Ook staat de weg naar de tuchtrechter open.
In hoeverre is er sprake van misleiding bij het plaatsen van andere dan borstimplantaten?
Welke omschrijving voor de concrete situatie precies van toepassing is, hangt af van de feiten en omstandigheden en deze ken ik onvoldoende. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef, ben ik op grond van de gepresenteerde informatie van mening dat dit primair een civielrechtelijke kwestie is.
Hoe kan voorkomen worden dat artsen en commercieel medewerkers van klinieken en ziekenhuizen zich vooral laten leiden door geld?
De kwaliteitswet zorginstellingen schrijft voor dat zorgaanbieders verantwoorde zorg dienen te leveren. De grenzen van het handelen van artsen wordt daardoor weliswaar ingeperkt, maar ook als verantwoorde zorg geboden wordt, kunnen kostenoverwegingen nog steeds een rol spelen. Als het om verzekerde zorg gaat, is het aan zorgverzekeraars om in het kader van doelmatigheid de prijs van hetgeen geboden wordt te relateren aan de daarvoor geleverde zorg en de kwaliteit. Als het om onverzekerde zorg gaat, is het aan de afnemer om goed op de prijs te letten. Als er sprake is van bewuste oplichting is het aan de rechter om hierover te oordelen. Ook kunnen de benadeelde vrouwen naar de tuchtrechter stappen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het centrale register voor implantaten?
Ik heb besloten dat het centrale register voor implantaten er gaat komen. Ik zal uw Kamer daarover, zoals toegezegd, binnenkort een brief doen toekomen.
Deelt u de mening dat de Inspectie onderzoek moet doen naar de mate waarin artsen een ander, goedkoper implantaat inbrengen dan is afgesproken? Zo nee waarom niet?
In relatie tot mijn antwoord op de vragen 1 en 2: mij zijn geen overige signalen bekend dat het inbrengen van kwalitatief minder goede en/of goedkopere implantaten dan was afgesproken op grote schaal plaats zou vinden. Ik zie dan ook op dit moment onvoldoende aanleiding om de IGZ te verzoeken om hiernaar verder onderzoek te doen. Daarbij laat ik tevens meewegen dat de behandeling die de arts en de patiënt overeenkomen is geregeld in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). De inspectie houdt geen toezicht op naleving van deze wet.
Werkgevers die jonggehandicapten ontslaan, omdat er geen geld is voor de begeleiding |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat werkgevers jonggehandicapten ontslaan omdat er geen geld meer is voor de begeleiding en ondersteuning?1
De voorziening jobcoach betreft een tijdelijke ondersteuning gericht op het begeleiden van mensen met een arbeidshandicap richting zelfstandig functioneren in een bepaalde functie.
Bij de invoering van de maximumtermijn van 3 jaar is een uitzonderingsclausule opgenomen op grond waarvan een verlenging van de voorziening jobcoach toegekend kan worden. Deze bepaling ziet op een situatie waarbij de werknemer door omstandigheden, tijdelijk nog niet in staat is zonder begeleiding door een jobcoach de functie uit te oefenen. Daarbij kan gedacht worden aan de situatie waarbij de werknemer «uit balans is» door omstandigheden in de privé sfeer zoals een ziekte of overlijden in de familie, waardoor hij tijdelijk niet in staat zijn werk zonder begeleiding door een jobcoach uit te voeren. De uitzonderingsclausule is niet bedoeld voor werknemers die geen uitzicht hebben om op korte termijn in staat te zijn hun werk zonder begeleiding door een jobcoach uit te kunnen voeren.
Kunt u toelichten bij welke (uitzonderings)situaties een jobcoachvoorziening na drie jaar kan doorlopen? Kunt u een aantal concrete situaties beschrijven?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel jonggehandicapten werden in 2012 geconfronteerd met het stoppen van de begeleiding via een jobcoach, omdat de termijn van drie jaar was verstreken? Hoeveel jonggehandicapten kregen in 2012 een verlenging van de jobcoachvoorziening bij een voortdurende arbeidssituatie bij dezelfde werkgever na drie jaar? Hoeveel jonggehandicapten zijn in 2012 ontslagen door hun werkgever?
Zie antwoord op vraag 4 van de heer van Hijum (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 139).
Bent u bereid om de beperking in de duur van de begeleiding – zoals doorgevoerd in het herziene protocol jobcoach – zo snel mogelijk te schrappen?2
Zoals hierboven aangegeven betreft de voorziening Jobcoach een tijdelijke voorziening. Het doel van de jobcoach is dat mensen met een beperking op termijn zelfstandig en zonder begeleiding bij een werkgever aan de slag kunnen.
Ziet u een verband tussen de beperking van de duur van de begeleiding door een jobcoach en uw constatering dat bij jonge jonggehandicapten het arbeidspatroon wordt gekenmerkt door veel kortdurend werk? Kunt u dit nader toelichten? 3
Zoals uit mijn antwoord op vraag 4 van de heer Van Hijum blijkt worden dienstbetrekkingen na het wegvallen van de voorziening jobcoach niet massaal beëindigd. Op 1 juli 2012 was 81% van de werknemers waarvan de voorziening jobcoach in een eerder stadium is komen te vervallen nog steeds aan het werk. Ik zie derhalve geen direct verband tussen de duur van de begeleiding en de constatering dat het arbeidspatroon wordt gekenmerkt door veel kortdurend werk.
Is het schrappen van de inzet van een jobcoach juist niet heel ineffectief nu uit onderzoek blijkt dat de arbeidsparticipatie van Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) cluster 3 leerlingen met wel 10% kan worden vergroot door de inzet van een (stage)jobcoach? Zo nee, waarom niet?4
Uit de evaluatie van het experiment stagejobcoach is gebleken dat voorzetting niet wenselijk is. Ik verwijs volledigheidshalve naar de evaluatie zoals deze op 27 februari 2012 aan uw kamer is aangeboden.5
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat werkgevers jonggehandicapten niet meer ontslaan omdat er geen geld meer is voor de begeleiding en ondersteuning?
Geen. Zie mijn antwoord op vragen 4 en 5 van de heer Van Hijum.
De kosten voor reizen van ambtenaren naar Saba, St. Eustatius en Bonaire |
|
Ronald van Raak |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoeveel geld hebben de verschillende ministeries vanaf 1 januari 2010 uitgegeven aan reiskosten voor ambtenaren naar Saba, Statia en Bonaire?1 Kunt u dit overzicht voor 12 september naar de Tweede Kamer sturen?
Ik kan u geen overzicht van de totale reiskosten van alle departementen verschaffen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van elk afzonderlijk departement.
Voor wat betreft het ministerie van BZK is tussen 1 januari 2010 en 31 augustus 2012 een totaalbedrag van € 580 588,- uitgegeven aan reiskosten van ambtenaren naar Caribisch Nederland.
Is het waar dat Saba bezoek heeft gehad van ambtenaren voor de implementatie en controle van regels met betrekking tot tv-media, terwijl dit eiland helemaal geen tv-media heeft? Deelt u de opvatting dat ook heel veel andere reizen niet noodzakelijk zijn geweest, omdat de regels die ambtenaren zouden moeten implementeren en controleren niet voor deze eilanden van toepassing zijn?
Ja, dit is inderdaad het geval geweest bij de reis van het Commissariaat voor de Media. Alle eilanden van Caribisch Nederland zijn bezocht omdat de Rijksdienst Caribisch Nederland adviseerde het bezoek niet te beperken tot Bonaire. Er is uitleg gegeven over de nieuwe wetgeving en het toezicht. Bij de eilandbestuurders van Saba bestonden vragen over distributie en jurisdictie van televisie op het eiland. Inmiddels heeft de Minister van OCW afgesproken met het Commissariaat voor de Media hier zeer terughoudend mee om te gaan en andere manieren van communicatie te benutten. Ik deel daarmee niet de mening dat veel reizen niet noodzakelijk zijn geweest. Gezien de taken en verantwoordelijkheden die departementen hebben sinds 10 oktober 2010 is het nodig dat er af en toe door Rijksambtenaren naar Caribisch Nederland wordt gereisd.
Deelt u de opvatting dat overbodige reizen door ambtenaren vele miljoenen euros kosten en dat dit geld veel beter geïnvesteerd kan worden in de bewoners op de eilanden?
Ik deel de opvatting niet dat er vele miljoenen euro’s aan overbodige reizen worden gespendeerd. Het is ook niet zo dat de gemaakte reiskosten ten koste gaan van de middelen die beschikbaar zijn voor Caribisch Nederland.
Deelt u de opvatting dat onnodig gereis door ambtenaren ook het gevolg is van de staatsrechtelijke constructie dat deze eilanden grotendeels bestuurd worden vanuit ministeries, waar ambtenaren veel verstand hebben van regels, maar niet van lokaal bestuur?
Er is bij de toetreding van de eilanden van Caribisch Nederland tot het Nederlands staatsbestel een duidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden afgesproken. Dat houdt in dat Caribisch Nederland voor een belangrijk deel door de eilanden zelf bestuurd wordt. Waar het gaat om de Rijkstaken zijn de departementen zelf verantwoordelijk voor de uitvoering.
Deelt u de opvatting dat het veel beter zou zijn als op de eilanden enkele mensen aanwezig zouden zijn met veel ervaring in kleinschalig lokaal bestuur, die veel minder bezig zijn met het handhaven van regels en veel meer met het oplossen van praktische problemen?
Zie antwoord vraag 4.
De vele dienstreizen van Nederlandse ambtenaren naar de BES-eilanden |
|
Martijn van Dam (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de berichtgeving van RTL Nieuws over de vele dienstreizen van ambtenaren naar de BES-eilanden?1
Ja.
Herinnert u zich de vragen die leden van de PvdA-fractie bij meerdere overleggen met u hebben gesteld over het nut en de noodzaak van het aantal Nederlandse ambtenaren dat naar de BES-eilanden afreist?
Ja.
Kunt u de Kamer een overzicht per departement doen toekomen van het aantal dienstreizen per jaar en het doel daarvan, voor de periode 2009 tot en met nu? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan u enkel voor mijn eigen departement een overzicht van het aantal dienstreizen geven. Ik treed wat betreft Caribisch Nederland niet op als coördinerend bewindspersoon namens het Kabinet.
In de periode januari 2009 tot en met augustus 2012 hebben 189 ambtenaren van het ministerie van BZK een dienstreis naar Caribisch Nederland gemaakt. Het doel van deze reizen is in die periode niet structureel geregistreerd, dus die informatie kan ik u niet geven.
Op welke wijze en door wie wordt getoetst of het noodzakelijk is dat een ambtenaar vanuit Nederland naar een van de BES-eilanden reist?
Worden bij bovenstaande toetsing ook de mogelijkheden van telefonie, internet, voip, videoconferencing en dergelijke betrokken? Zo ja, welke omstandigheden maken het noodzakelijk dat een ambtenaar daadwerkelijk in persoon naar een van de eilanden reist ? En zo ja, bestaan hier richtlijnen voor en zou u die dan naar de Kamer willen sturen? Zo nee, waarom worden die mogelijkheden niet bij die afwegingen betrokken?
Bent u bereid om aan de hand van duidelijke richtlijnen limieten te stellen aan het aantal dienstreizen per departement naar de BES-eilanden? Zo ja, deelt u dan de mening dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als coördinerend minister in deze de eindverantwoordelijkheid dient te dragen? Zo nee, waarom wilt u geen limieten stellen?
Deelt u de mening dat het aantal dienstreizen naar de BES-eilanden dient te worden teruggebracht? Zo ja, wat is uw concrete doelstelling voor de komende jaren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het aantal dienstreizen naar Caribisch Nederland teruggebracht zou kunnen worden. Ik heb dit bij mijn collega-bewindspersonen onder de aandacht gebracht en deze mening wordt door het hele Kabinet gedeeld. Het is nu aan ieder departement afzonderlijk om deze gedragslijn verder uit te werken.
De vernieling van proefvelden met aardappels in Valthermond en Lelystad |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de vernieling van proefvelden met aardappels in Valthermond en Lelystad?1
Ik betreur dat deze proefvelden zijn vernield. Deze proefvelden zijn onderdeel van een project van de Wageningen University & Research centre, waarin wordt gewerkt aan een duurzame resistentie tegen aardappelziekten en een vermindering van 75% in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit project biedt daarmee belangrijke kansen voor milieu, aardappeltelers en MKB-veredelingsbedrijven. Binnen dit project wordt veel aandacht besteed aan communicatie met de samenleving door middel van publieksdagen, voorlichting in het land en het uitnodigen van de pers. Voor de veldproef is een vergunning krachtens het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Milieubeheer afgegeven door de Staatssecretaris van IenM. Uit de veiligheidsbeoordeling bleek dat de risico’s voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn. Ook in deze procedure was ruimte voor het inbrengen van zienswijzen. Er is dus ruimschoots gelegenheid geboden aan mensen en partijen om op een open en constructieve manier uiting te geven aan hun zorgen of kritiek.
Hoe draagt het onderzoek naar de ziekteverwekker Phytophtora bij aan de voedselvoorziening en aan een duurzame voedselproductie?
Aardappel is wereldwijd het derde gewas voor menselijke consumptie en met een productie van 325 miljoen ton (FAO, 2007) een pijler onder de wereldvoedselvoorziening. De aardappelziekte Phytophtora veroorzaakt wereldwijd grote oogstverliezen in deze teelt. Daarmee wordt de voedselzekerheid bedreigd. Vrijwel alle rassen zijn vatbaar voor deze ziekte. Als gevolg van de Phytophtora-schimmel worden er veel gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.
In Nederland zijn de opbrengsten van de teelt van aardappel hoog. Een zeer groot deel van het nationale gebruik van chemische gewasbeschermingmiddelen is echter gericht op het bestrijden van deze ziekte. In ontwikkelingslanden kunnen de boeren zich deze chemische middelen vaak niet veroorloven en daar zijn de opbrengsten en de oogstzekerheid stukken lager.
In het Duurzame Resistentie tegen Phytophtora (DuRPh)-project worden, met genen uit wilde aardappelrassen («cisgenese»), bestaande aardappelrassen resistent gemaakt tegen deze ziekte. Tevens wordt een strategie ontwikkeld voor resistentiemanagement waardoor de resistentie zo lang mogelijk in stand blijft. De verwachting is dat het gebruik van chemische middelen tegen Phytophtora bij dergelijke aardappelen aanzienlijk kan worden verminderd, terwijl de oogstzekerheid belangrijk groter wordt. Langs deze lijnen draagt het onderzoek dus bij aan voedselzekerheid en verduurzaming van de productie in Nederland en daarbuiten.
Erkent u het belang voor Nederland, als toonaangevend land op het gebied van innovatieve agrarische ontwikkeling, van een veilig onderzoeksklimaat en bent u, mede vanwege dit belang, bereid hoge prioriteit te geven aan het opsporen van de daders?
Nederland vervult een belangrijke internationale positie als het gaat om agrarische kennisontwikkeling. Het behoeft geen verdere uitleg dat een veilig onderzoeksklimaat een primaire voorwaarde is om die positie te houden.
De vernielingen zijn bekend bij de politie. Naar de vernieling in Valthermond loopt een opsporingsonderzoek. In verband met de vernieling in Lelystad is de politie alert op daderindicaties met het oog op het opstarten van een opsporingsonderzoek.
Zijn deze vernielingen op twee plaatsen tegelijkertijd en op dezelfde wijze gepleegd?
Nee. De eerste vernieling vond medio juli 2012 plaats in Lelystad. Hierbij zijn planten uit de grond getrokken of geschopt. De tweede vernieling vond in de eerste helft van augustus 2012 plaats in Valthermond. Bij deze vernieling hebben de daders gebruik gemaakt van een herbicide.
Bestaat het vermoeden dat de daders van beide vernielingen dezelfde zijn of behoren tot dezelfde criminele organisatie?
Voor geen van beide vernielingen is de verantwoordelijkheid opgeëist. Ik kan niet op de resultaten van het onderzoek vooruit lopen.
Een oneerlijk speelveld REACH |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het artikel « Nieuwe Europese wetgeving is te complex»?1
Ja.
Is het waar dat 3 000 Nederlandse bedrijven te maken krijgen met het verplichte registratiesysteem voor chemische stoffen via REACH?2
Ja. Veel Nederlandse bedrijven zullen met de verplichte registratie te maken krijgen. Dit is een van de centrale doelstellingen van REACH.
Voor uitgebreidere achtergronden verwijs ik naar de Kamerstukken 30 600 A, B en C, alsmede 30 600, nrs. 1 t/m 14 inzake de behandeling van Uitvoeringswet EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH), de brieven betreffende de onderhandelingen over de REACH-verordening, Kamerstukken 21 501-08, nrs. 197, 211 en 213, alsmede de brief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven (Kamerstukken 29 515, nr. 40.
Is het waar dat het MKB niet zonder hulp van buitenaf kan voldoen aan de complexe eisen van de verplichte registratie?
Het antwoord op deze vraag hangt af van het MKB-bedrijf. Er zijn bedrijven die inderdaad de expertise ontberen en dus externe advisering moeten inschakelen. Andere MKB bedrijven zijn echter goed in staat om zelfstandig aan de REACH-vereisten te voldoen.
Voor de bedrijven die daar behoefte aan hebben werkt de Rijksoverheid samen met o.a. Agentschap NL, VNCI, VNO-NCW, de Kamers van Koophandel, MKB-Nederland en verschillende andere partners om MKB-bedrijven te helpen bij de implementatie van REACH. In het verslag van schriftelijk overleg op 8 juni jl. (Kamerstukken 21 501-08, nr. 429) heb ik toegelicht dat voor het MKB specifiek op het MKB toegesneden voorlichting en ondersteuning wordt verstrekt, dat de overheid speciale MKB bijeenkomsten organiseert en een Mentorenproject is gestart waarin ervaren en deskundige bedrijfsmensen MKB-bedrijven assisteren.
Welke negatieve gevolgen heeft de uitvoering van deze verordening2 voor het Nederlandse bedrijfsleven? Hoe draagt u er aan bij dat het MKB aan de registratie kan voldoen?
Ik heb een kosten- en batenonderzoek laten uitvoeren over de REACH uitvoering in Nederland. De resultaten heb ik u in april 2011 gezonden (Kamerstukken 21 501-08, nr. 369). Uit die evaluatie blijkt dat het bedrijfsleven van mening is dat de Nederlandse overheid zich maximaal en naar tevredenheid heeft ingezet om de administratieve lasten van REACH tot een minimum te beperken en REACH uitvoerbaar te maken. Chemische veiligheid is overigens wel een investering waard. Dat vindt ook het bedrijfsleven. Realisatie daarvan in Europees verband is voor Nederland een voorwaarde om zowel een level playing field te garanderen als de bescherming van mens en milieu te optimaliseren.
Inmiddels wordt steeds duidelijker dat de Nederlandse Topsector Chemie krachtiger en duurzamer wordt. Het toekomstperspectief van de Nederlandse chemische industrie is dan ook positief. De Nederlandse chemische sector zal tot 2030/2050 een substantiële groei doormaken. Voor een belangrijk deel is dat perspectief gebaseerd op de gunstige uitgangspositie van de sector. Dat blijkt uit een gezamenlijke studie van de VNCI en Deloitte die op 20 januari jl. gepubliceerd werd (http://www.heeftdechemietoekomst.nl/).
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat de handhaving van de verordening op Europees niveau tekort schiet? Herkent u het beeld van Nederlandse ondernemers waarvan de concurrentiepositie verslechtert door de Europese regelgeving?
Nee. Het beeld dat de handhaving van de REACH-verordening op Europees niveau tekort schiet, herken ik niet. Sinds het van kracht worden van de REACH-verordening werken de EU-lidstaten nauw samen in het Forum, een comité van het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA). In dat kader zijn afspraken gemaakt over harmonisatie van de handhaving en worden ook gezamenlijke handhavingsprojecten uitgevoerd. Zij werken onderling nauw samen om van elkaar te leren en zo veel mogelijk op gelijke voet toezicht te houden.
Een van de voornaamste redenen om REACH tot stand te brengen was om geharmoniseerde Europese regelgeving te maken en daarmee versnipperde en uiteenlopende nationale regelgeving af te schaffen. Daarin zijn we met REACH goed geslaagd. Met REACH is de versnipperde stoffenregelgeving bijeen gebracht in één verordening, waardoor een groot aantal afzonderlijke regelgevingsinstrumenten is vervallen.
Belangrijker nog is dat de differentiatie tussen landen is afgenomen omdat er nu sprake is van één Europees regiem voor chemische stoffen. Binnen dat regiem kan een onderscheid gemaakt worden tussen toezicht op naleving van administratieve en op technische voorschriften. Inspectiediensten groeien daarin naar elkaar toe.
Zoals bij veel zaken is daarbij sprake van «learning by doing», vooral waar het gaat om nieuwe voorschriften.
Op welke manier wordt de controle op Europees niveau momenteel gehandhaafd? Is er een gelijke handhaving en naleving van de verordening in de verschillende Europese lidstaten? Is er een handhavende Europese instantie?
In de REACH-verordening is bepaald dat de handhaving door de individuele lidstaten uitgevoerd moet worden en dat hierover gerapporteerd moet worden aan de Europese Commissie. De Europese Commissie ziet dus ook toe op de eenduidigheid van de handhavingsinspanningen van de lidstaten. In het kader van de evaluatie van REACH voert de Commissie bovendien een studie uit naar verbetering en versterking van de implementatie en handhaving van REACH. Verder is in de REACH-verordening wettelijk vastgelegd dat de afstemming tussen de lidstaten op het gebied van de handhaving plaatsvindt via het Forum, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht. Er is in Europa geen Europese handhavende instantie omdat handhaving als een nationale bevoegdheid wordt beschouwd. Echter de noodzaak tot harmonisatie en samenwerking wordt breed erkend, en de samenwerking van lidstaten in het Forum illustreert hoe daaraan concreet invulling wordt gegeven.
Wat is het gevolg hiervan voor het level playing field van Nederlandse bedrijven? Welke gevolgen heeft dit voor het Nederlandse bedrijfsleven en werkgelegenheid?
Als de geharmoniseerde regelgeving voor chemische stoffen in Europa dermate verschillend wordt gehandhaafd dat er een ongelijk speelveld ontstaat voor bedrijven, dan is dat slecht voor de markt van Europese bedrijven. De organisatie en uitvoering van milieuwetgeving in Europa is divers en tussen alle 27 Europese lidstaten zitten ontegenzeggelijk verschillen. Daarom is in REACH voorzien in een samenwerking tussen Europese handhavingsinstanties om zoveel mogelijk geharmoniseerd en eenduidig op te treden, van elkaar te leren en een gelijke handhaving en naleving te garanderen. Het Forum, een Comité binnen het Europees Agentschap voor Chemische stoffen, is voor dat doel opgericht en namens de Nederlandse handhavingsautoriteiten is de ILT lid van het Forum. De Europese Commissie bewaakt de juiste implementatie en uitvoering van REACH in alle lidstaten.
Kunt u het signaal over de gebrekkige handhaving en verslechterde concurrentiepositie in Europees verband agenderen in de eerstvolgende Milieuraad? En hiermee een oplossing zoeken voor het verstoorde level playing field op Europees niveau?
Dit aspect is reeds onderdeel van de evaluatie van de uitvoering van REACH die de Europese Commissie uitvoert. De studies zijn te vinden op http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/chemicals/documents/reach/review2012/index_en.htm. Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Naar verwachting zal de Europese Commissie eind oktober van dit jaar haar conclusies over de evaluatie van REACH aan de Milieuraad, de Raad voor Concurrentievermogen en het Europees Parlement aanbieden en daarmee wordt ook het effect van REACH en REACH handhaving op de concurrentiepositie en het functioneren van de Interne Markt in Europa geagendeerd. Overigens deel ik niet de opvatting dat er sprake is van een verstoord level playing field op Europees niveau. Op onderdelen is mogelijk sprake van een suboptimale uitvoering van de regelgeving door sommige lidstaten, hetgeen in de evaluatie van REACH zonder meer aan de orde zal komen. Maar in algemene zin zijn alle inspanningen met REACH gericht op verbetering van het level playing field op Europees niveau.
Kinderrechten op Bonaire, Sint Eustatius en Saba |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de TV-uitzendingen1 over kinderrechten in Nederland die de IKON deze zomer heeft uitgezonden, waarbij de laatste drie afleveringen (van 9, 16 en 23 augustus) over kinderen in Caribisch Nederland gingen? Herinnert u zich de aangenomen motie over de kinderrechten binnen het Koninkrijk?2
Ja, ik heb kennisgenomen van de TV-uitzendingen en ja, ik herinner mij de motie over kinderrechten.
Heeft u contact met UNICEF (Nederland) over het onderzoek «Koninkrijkskinderen» dat zij verricht naar de situatie waarin de kinderen op deze eilanden opgroeien, en de uitdagingen die deze kinderen en hun ouders daarbij tegenkomen?
Er is ambtelijk contact met UNICEF (Nederland) over het onderzoek.
Erkent u de volledige verantwoordelijkheid voor de verwezenlijking van kinderrechten op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba conform het VN-Kinderrechtenverdrag? Zo ja, op welke wijze geeft u hier uitvoering aan? Bent u, conform de motie, met Curaçao, Sint Maarten en Aruba in overleg getreden om tot een gemeenschappelijke ontwikkeling en uitvoering van wetgeving en beleid, kennisuitwisseling, technische ondersteuning en kinderbescherming te komen? Zo ja, op welke wijze heeft u hier aan voldaan? Zo nee, waarom niet?
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) ligt aan de basis van de missie van het jeugdbeleid in Caribisch Nederland, die samen met de jeugdorganisaties en bestuurders in Caribisch Nederland is vastgesteld. De missie voor de jeugdzorg in Caribisch Nederland luidt als volgt: «Elk kind moet gezond en veilig en met plezier kunnen opgroeien, zijn talenten kunnen ontwikkelen, goed voorbereid zijn op de toekomst en leren zelf ook een bijdrage te leveren aan de maatschappij».
Op basis van deze missie is, gezien de gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijksoverheid en de openbare lichamen voor een goed functionerend stelsel van preventieve voorzieningen, jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering, wederom samen met verantwoordelijke partijen binnen de openbare lichamen van Bonaire, St. Eustatius en Saba, per eiland een plan gemaakt wat de eerste concrete uitvoeringsresultaten zouden moeten zijn. Dit plan betrof zowel preventie (een Centrum voor Jeugd en Gezin, verbetering jeugdgezondheidszorg, verbetering naschoolse opvang en vrijetijdsvoorzieningen) als jeugdzorgvoorzieningen en verbetering van de jeugdbescherming. Dit plan is vanaf 2009 uitgevoerd en de basisvoorzieningen zijn inmiddels gerealiseerd. De komende jaren vergt borging en kwaliteitsverbetering nog heel veel aandacht. Zo is recent op Bonaire, St. Eustatius en Saba een startconferentie gehouden over de aanpak van kindermishandeling. Vanuit de VWS-begroting is hiervoor structureel 3,5 mln. extra beschikbaar gesteld.
Zoals is vermeld in de brief van 23 januari 2012 (2011–2012, 33 000-IV, nr 55) is ieder land in het Koninkrijk zelf verantwoordelijk voor het beschermen van kinderrechten zoals dat is vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Met in inachtneming van deze eigen verantwoordelijkheid en gelet op de visie van Nederland op de samenwerking binnen het Koninkrijk ondersteunt de Nederlandse regering de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten, binnen het Koninkrijk op het gebied van de kinderrechten onder meer door middel van de samenwerkingsprogramma’s. Het gaat dan bijvoorbeeld om leerplicht, het tegengaan van schooluitval, leerlingenzorg, actieve betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kinderen, maar ook om armoedebestrijding, opvoedingsondersteuning, sport en verbetering van wijken. Daarnaast ondersteunt de Nederlandse Vertegenwoordiging in Aruba, Curaçao en Sint Maarten specifieke (kleine) subsidieaanvragen, onder meer op het gebied van kinderrechten.
Hoe verhoudt deze verantwoordelijkheid krachtens het VN-Kinderrechtenverdrag zich tot het onderscheid dat op veel punten wordt gemaakt – op basis van het Statuut en de WOLBES en het bestuurlijk akkoord – en dat direct invloed heeft op de toegang van kinderen en gezinnen tot basisvoorzieningen (zoals kinderbijslag)?
Voor Caribisch Nederland is gekozen voor maatwerk om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van de eilanden. Een belangrijk voorbeeld is de keuze voor de dollar in plaats van de euro. Ook bijvoorbeeld op het terrein van de zorg zijn specifieke oplossingen gekozen passend bij de lokale situatie. Discussies over gelijke behandeling worden vooral gevoerd in het kader van sociale voorzieningen zoals uitkeringen, kindertoeslag en huursubsidie. Het pakket aan regelgeving moet echter in zijn totaliteit worden beoordeeld. Zo is er gekozen voor een relatief simpel fiscaal stelsel met een hoge belastingvrije voet, een relatief lage vlaktax, maar dan ook geen compensaties via toeslagen en subsidies.
Is dit onderscheid in overeenstemming met de Nederlandse Grondwet (art. 1) en het VN-Kinderrechtenverdrag (art. 2)?
Artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (alle rechten gelden voor alle kinderen) en artikel 1 van de Grondwet regelt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Voor Caribisch Nederland is er echter dikwijls geen sprake van gelijke behandeling omdat er geen sprake is van gelijke gevallen gezien de bijzondere omstandigheden op de eilanden en de regio waar zij zich bevinden. Ten aanzien van de eilanden is gekozen voor maatwerk, in veel gevallen op expliciet verzoek van de eilandbesturen zelf.
Op welke manier organiseert u – als coördinerend minister – de contacten tussen de vakministeries, om te waarborgen dat alle rechten van kinderen op de BES-eilanden worden gewaarborgd conform het VN Kinderrechtenverdrag?
Binnen de constructie waarvoor de wetgever heeft gekozen, is geen sprake van een coördinerende bewindspersoon. Sinds 10-10-10 zijn de individuele bewindspersonen ieder voor hun eigen beleidsterreinen in Caribisch Nederland verantwoordelijk. Net als zij dat zijn voor het Europese deel van ons land. De Nederlandse regering heeft het stokje overgenomen van de Nederlands-Antilliaanse regering en de Nederlandse ministeries dat van de Nederlands-Antilliaanse ministeries. In Den Haag beschikt ieder ministerie over een coördinator Caribisch Nederland. Deze heeft kennis van de eilanden en onderhoudt primair het contact met de vooruitgeschoven post van hun ministerie en met het eilandbestuur. De verschillende coördinatoren stemmen hun activiteiten bovendien in Den Haag af met de andere departementen. Hiertoe bestaat een interdepartementale werkgroep Caribisch Nederland en Koninkrijksrelaties. De minister van BZK heeft zich daarnaast richting de eilandbesturen bereid getoond voor hen coördinerend op te treden, in die zin dat zij gaarne bereid is de eilandbesturen te helpen bij het in contact komen met de juiste collega-bewindspersoon.
Ten aanzien van de zorg voor kinderen op Caribisch Nederland is Caribisch Nederland verantwoordelijk voor de preventieve zorg van de jeugd. De staatssecretaris van VWS draagt verantwoording voor de specialistische zorg.
Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de rijksoverheid en de openbare lichamen om te zorgen voor een goed functionerend stelsel van preventieve voorzieningen, jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Deelt u de eerste voorlopige conclusies die door verschillende deskundigen getrokken worden in de uitzendingen van Spraakmakende Zaken over kinderen op de BES-eilanden over de problemen waarmee zij geconfronteerd worden, zoals rond opvoeding, armoede, onderwijs, toekomstkansen en tienerzwangerschappen?
Mijn beeld is dat er de afgelopen jaren veel is verbeterd, maar dat er ook nog veel moet gebeuren. Zo zijn de afgelopen jaren Centra voor Jeugd en Gezin opgezet waar een brede opvoed- en opgroeiondersteuning wordt geboden. Daarnaast zijn de vrijetijdsvoorzieningen verbeterd, is de methodiek positief opvoeden (Triple P) geïntroduceerd, is jeugdzorg ontwikkeld (ambulante hulp, pleegzorg, tehuizen, kinder- en jeugdpsychiatrie) en is binnen het gedwongen kader de uitvoering van de gezinsvoogdij verbeterd en de voogdijraad verder geprofessionaliseerd3. Ook in de (jeugd)gezondheidszorg en het onderwijs is en wordt veel geïnvesteerd om de kwaliteit en de voorzieningen verder te verbeteren.
Bent u het eens met de constatering – zoals deze door deskundigen in Spraakmakende Zaken werd geuit – dat verschillende kinderrechten op de BES-eilanden niet gewaarborgd worden, zoals het recht op een adequate levensstandaard, het recht op ontwikkeling en ontplooiing, het recht op vrije- tijdsvoorziening, het recht op adequaat onderwijs en gezondheidszorg, het recht op bescherming tegen kindermishandeling en misbruik, etc., en wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik eerder heb aangegeven is de missie voor het jeugdbeleid in Caribisch Nederland gebaseerd op het Internationaal Verdrag inzake Rechten van het Kind. De daartoe ondernomen acties hebben aan de volbrenging van deze missie bijgedragen, maar ook in toekomst zullen acties nodig zijn.
Op welke manier onderhoudt u de komende periode contacten met zowel bewoners als gezagsdragers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de situatie van kinderen aldaar?
De organisatie Jeugdzorg en Gezinsvoogdij Caribisch Nederland onderhoudt regelmatig contact met de gezaghebbers op de drie eilanden. Via deze organisatie ontvang ik signalen over de voortgang van de verbeteringen op het gebied van de jeugd. Bewoners kunnen voor vragen over onder andere opvoed- en opgroeiondersteuning terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin.
Is de nu geschetste situatie van kinderen in Caribisch Nederland voor u aanleiding om uw beleid te veranderen? Zo ja, is de nu geschetste kinderrechtensituatie op Caribisch Nederland voor u aanleiding om concrete maatregelen te initiëren (vanuit verschillende ministeries), zoals op het gebied van armoedebestrijding, bescherming tegen en hulp bij kindermishandeling en geweld, vergroten van toekomstkansen voor kinderen, opvoedingsondersteuning en schoolse en naschoolse mogelijkheden?
Het structureel verbeteren van de positie van kinderen heeft mijn aandacht. De geschetste situatie is een bevestiging van de door mij ondernomen en voorgenomen acties.
Het Comité van de Verenigde Naties voor de monitoring van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind heeft in 2009 gewezen op de zorgelijke situatie van de kinderrechten in de toenmalige Nederlandse Antillen. Saba, Sint Eustatius en Bonaire hebben daarom al in 2008 met Nederland afgesproken om de jeugdaanpak tot één van de prioritaire thema’s te maken. In 2009 en 2010 zijn hiervoor extra middelen vrijgemaakt.
Samen met het lokale bestuur, de lokale instellingen en de Inspectie Jeugdzorg is er in de afgelopen jaren een behoorlijke verbetering aan voorzieningen gerealiseerd: het opzetten van een Centrum voor Jeugd en Gezin, de verbetering van vrije tijdsvoorzieningen voor jongeren vanaf 12 jaar, het ontwikkelen van jeugdzorg (ambulant, pleegzorg en residentiële zorg), verbeteren van de gezinsvoogdij en het versterken van de Voogdijraad. De acties op het gebied van de jeugdbescherming onderneem ik in nauwe samenspraak met de staatsecretaris van Veiligheid en Justitie.
In navolging van de aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité, worden professionals opgeleid in een methodiek voor positief opvoeden (Triple P). Vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt dit najaar de Campagne voor Positief Opvoeden voor ouders georganiseerd.
De komende twee jaar richten we ons op de verbetering van de jeugdgezondheidszorg, het bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders van tieners, het versterken van seksuele educatie, het begeleiden van tienermoeders, het bereiken van ouders in de buurten via buurtmoeders en een sluitende aanpak van kindermishandeling.
Deze doelstellingen worden door mij gemonitord via de subsidieafspraken.
In juni 2012 hebben er op Bonaire, Saba en St. Eustatius conferenties plaatsgevonden met alle ketenpartners over het onderwerp kindermishandeling. Deze conferenties waren het startschot om te komen tot een sluitende aanpak van kindermishandeling en het maken van werkafspraken, waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de lokale behoeften en mogelijkheden van de eilanden.
Bent u bereid actie te ondernemen op basis van de aanbevelingen van het rapport «Koninkrijkskinderen» dat UNICEF begin 2013 uitbrengt, in samenwerking met verantwoordelijke ministeries en overheidsdiensten in Nederland en in Caribisch Nederland?
Ik kijk met belangstelling uit naar het verschijnen van het rapport van UNICEF. Ik wil nu nog niet vooruitlopen op de mogelijke inhoud van dit rapport, de aanbevelingen en de mogelijke actie die ik al dan niet in samenwerking met andere verantwoordelijke ministeries en overheidsdiensten zal nemen.
De gevolgen van het vernieuwde jobcoachprotocol |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van de heer B. aan het UWV over de gevolgen van het vernieuwde jobcoachprotocol? 1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in het nieuwe protocol is afgesproken dat de begeleiding van cliënten in principe na 3 jaar wordt beëindigd, maar dat er voor mensen die niet zonder begeleiding kunnen een uitzondering wordt gemaakt?
Ja.
Kunt u aangeven welke criteria het UWV hanteert om te beoordelen of er terecht een beroep wordt gedaan op de uitzonderingsclausule?
De opgenomen uitzonderingsclausule ziet op een situatie waarbij de werknemer door omstandigheden, tijdelijk nog niet in staat is zonder begeleiding door een jobcoach de functie uit te oefenen.
Klopt het bericht dat het UWV in de praktijk een gemotiveerd beroep op de uitzonderingsclausule nauwelijks honoreert, en dat het gevolg hiervan is dat werkgevers niet meer bereid zijn om wajongeren, die op zich goed functioneren, een vast dienstverband te geven en worden ontslagen?
Het afwijzingspercentage voor de voorziening jobcoaching in de periode 1 juli 2011 – 1 juli 2012 is in vergelijking tot het afwijzingspercentage voor de periode 1 juli 2010 – 1 juli 2011 nauwelijks gewijzigd. Het beeld dat op grote schaal voorzieningen jobcoaching worden beëindigd door het nieuwe Protocol is niet terug te zien in de cijfers.
Van de 2 543 mensen die vanaf het laatste halfjaar van 2008 voor maximaal 6 of 7 periodes (= 3 tot 3,5 jaar) jobcoaching toegekend hebben gekregen heeft 81% (2 064 mensen) op 1 juli 2012 nog een lopend dienstverband. 19% (479 personen) is niet meer aan het werk.
Het beeld dat in de periode sinds de aanpassing van het Protocol mensen en masse ontslagen worden op het moment dat de maximale termijn voor de inzet van jobcoaching verstreken is wordt door deze cijfers niet bevestigd. Uit eerder onderzoek blijkt dat jonggehandicapten over het algemeen veelvuldig van baan wisselen, vooral omdat zij vaak op basis van tijdelijke contracten werkzaam zijn. Jonggehandicapten kennen een grotere mobiliteit op de arbeidsmarkt. Daarnaast speelt mee dat het moment van het vervallen van de voorziening jobcoach na drie opeenvolgende jaren vaak samenvalt met het moment waarop een werkgever moet beslissen of een reeks van tijdelijke aanstellingen wordt omgezet in een vast dienstverband.
Deelt u de mening dat dit een ongewenst effect is van het jobcoachprotocol, en dat de uitzonderingsclausule moet worden toegepast als er een gemotiveerd beroep op wordt gedaan voor mensen die niet zonder begeleiding kunnen? Zo ja, wilt u dan bewerkstelligen dat het UWV vaker gebruik gaat maken van deze uitzonderingsclausule? Zo neen, welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat mensen die niet zonder begeleiding kunnen worden ontslagen?
Nee, zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u in dit verband van het voorstel van de heer B. om voor de groep werknemers die een langdurige begeleidingsbehoefte heeft een lump sum beschikbaar te stellen, gebaseerd op gemiddeld 7 tot 8 uur begeleiding per week, zodat persoonlijke ondersteuning mogelijk blijft?
Het doel van de jobcoach is dat mensen op termijn zelfstandig en zonder begeleiding bij een werkgever aan de slag kan. De heer B. geeft in zijn brief aan dat het hier een groep betreft met een permanente begeleidingsbehoefte. Daar de voorziening jobcoach enkel ingezet wordt voor tijdelijke ondersteuning, komt deze groep daarmee niet in aanmerking voor de voorziening jobcoach. Ik heb mij overigens voor de zomer ingezet om voor deze groep de mogelijkheid van permanente steun te bieden. Het wetsvoorstel Werken naar vermogen voorzag hierin.
Het ontslag van klokkenluider bij VU Medisch Centrum |
|
Linda Voortman (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat longarts, hoogleraar Postmus, door het bestuur van VU Medisch Centrum is ontslagen, omdat hij de patiëntveiligheid in het ziekenhuis bij de Raad van Toezicht en de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan de kaak heeft gesteld?1
Nee, het bericht dat het afdelingshoofd longziekten van het VUmc, Prof.dr. P.E. Postmus, zou zijn ontslagen klopt niet. De raad van bestuur van het VUmc heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) er op 22 augustus 2012 telefonisch van op de hoogte gebracht dat de heer Postmus per direct op non-actief was gesteld omdat hij zich volgens de raad van bestuur niet aan bepaalde afspraken had gehouden. Het gaat hier om een arbeidsrechtelijke zaak waarvan de inhoud mij niet bekend is. In het kader van het lopende verscherpt toezicht zal de inspectie het toezicht op hoe het VUmc omgaat met interne en externe meldingen van zorgpersoneel en of daarbij wordt voldaan aan de geldende normen en wettelijke vereisten, intensiveren.
Hoe beoordeelt u dit ontslag? Wat vindt u ervan dat de Raad van Bestuur van VU Medisch Centrum dit ontslag probeert te verkopen als één van de eerste verbetermaatregelen? Voor wie is het ontslag van deze arts precies een verbetering, en deelt u de mening dat dit ontslag meer lijkt op een afrekening, gezien Postmus» eerdere terechte verzet tegen heimelijke video-opnames op de eerste hulp van tv-producent Eyeworks? Deelt u voorts de mening dat dit ontslag waarschijnlijk tot gevolg zal hebben dat andere vermoedelijke misstanden niet meer gemeld zullen worden?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is in de situatie van de heer Postmus geen sprake van ontslag. Ten aanzien van het door zorgprofessionals melden van (vermoedelijke) misstanden in de zorg bij de IGZ vind ik het essentieel dat dit in vrijheid moet kunnen gebeuren. Eén van de veertien maatregelen uit het IGZ-rapport van november 2011 over het VUmc vat dit standpunt goed samen (citaat): «Calamiteiten dienen onverwijld aan de inspectie te worden gemeld. De raad van bestuur dient de meldingsprocedure toe te passen in lijn met de wet, waarbij er in geval van een patstelling vrijheid is voor professionals, mits intern aangekaart, om zelfstandig bij de inspectie melding te doen van een (vermoedelijke) calamiteit.» De IGZ kijkt in het kader van het verscherpt toezicht ook naar het in praktijk brengen van deze maatregel.
Overigens hebben veel zorgaanbieders afspraken over hoe dient te worden omgegaan met interne en externe meldingen. Dergelijke afspraken of regelingen dragen er in principe aan bij dat zorgorganisaties zorgvuldig omgaan met een vermoeden van een onregelmatigheid of misstand. Echter, wanneer dergelijke regelingen of afspraken tot gevolg hebben dat medewerkers beperkt worden in hun meldingsvrijheid, of misstanden niet aan de raad van toezicht of de IGZ zouden mogen melden zonder dat het bestuur daarmee akkoord gaat, dan vind ik dat ongewenst. Het is belangrijk dat zorgaanbieders transparant zijn naar de toezichthouder. Het mag al helemaal niet gebeuren dat een medewerker wordt gestraft vanwege het informeren van de IGZ. Een veilige bedrijfscultuur waarbij het melden van misstanden door zorgpersoneel juist wordt bevorderd, dient door zorgverleners gezien te worden als een vast onderdeel van het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er voor medici en verplegend personeel bestaan om vermoedelijke misstanden bespreekbaar te maken, welke procedures daarvoor gelden en welke bescherming medici en verpleegkundigen als klokkenluiders genieten?
Medici en verplegend personeel kunnen (vermoedelijke) misstanden altijd melden bij de IGZ, ook anoniem. Anonieme meldingen worden door de IGZ geregistreerd als signaal en zijn een belangrijke informatiebron voor de inspecteurs bij het toezicht op de kwaliteit van zorg. Bij (on)aangekondigde bezoeken aan instellingen houden zij rekening met deze signalen. Als de ernst van de melding daar aanleiding toe geeft, start de inspectie direct een onderzoek. Dit met bescherming van de eventueel betrokken klokkenluider(s).
De Brancheorganisaties Zorg (BoZ) hebben in 2010 een modelregeling klokkenluiden opgesteld. Deze regeling draagt eraan bij dat zorgorganisaties zorgvuldig omgaan met een vermoeden van een onregelmatigheid of misstand. In deze regeling wordt beschreven hoe er moet worden omgegaan met interne en externe meldingen. Dit initiatief is door de zorgsector zelf opgezet waardoor het op voldoende draagvlak kan rekenen van de zorginstellingen. Voldoende draagvlak is van essentieel belang om binnen zorginstellingen een open en veilige bedrijfscultuur te bewerkstelligen, waar het management open staat voor feedback van de werkvloer en medewerkers het gevoel hebben dat zij gehoord worden. Met een dergelijke bedrijfscultuur zullen mogelijke misstanden sneller worden opgelost, waardoor de zorginstelling goede zorg kan blijven verlenen. De leden van Actiz, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN moeten op grond van hun lidmaatschap voldoen aan de Zorgbrede Governancecode en de modelregeling klokkenluiden die daar onderdeel van is. Deze brancheorganisaties beslaan een groot deel van de zorgaanbieders in Nederland.
Voorts start per 1 oktober 2012 het Adviespunt Klokkenluiders. Dit is een onafhankelijk advies- en verwijspunt voor klokkenluiders die werken bij de overheid of in de private sector. Het Adviespunt Klokkenluiders adviseert en ondersteunt klokkenluiders.
Vindt u de bescherming van klokkenluiders in de gezondheidszorg adequaat geregeld? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen neemt u zich voor om deze bescherming substantieel te verbeteren?
Zie mijn antwoord op vraag 3. In aanvulling hierop: tijdens het Algemeen Overleg over de IGZ van 28 februari dit jaar heb ik u toegezegd na te gaan hoe de IGZ omgaat met de bescherming van klokkenluiders. De manier waarop de IGZ omgaat met de meldingen van zorgpersoneel is onderdeel van het lopende dossieronderzoek bij de IGZ van mw. Sorgdrager. De wijze waarop zorgprofessionals die een klacht bij de IGZ indienen worden beschermd is onderdeel van het eveneens thans lopende onderzoek naar de IGZ door dhr. Van der Steenhoven. De resultaten van de onderzoeken worden dit najaar aan de Kamer gezonden.
Bent u bereid onderzoek te laten instellen naar de gang van zaken van dit ontslag en de Kamer daarover te informeren?
Gezien mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 is het instellen van een dergelijk onderzoek niet opportuun. Overigens heeft de raad van toezicht van het VUmc aangegeven een onderzoek te zullen instellen met als doel het eigen functioneren in relatie tot de problemen bij het VUmc te evalueren. Dit onderzoek zal door externen worden uitgevoerd, het is op het moment van schrijven nog niet bekend wie dit onderzoek gaat uitvoeren.
Budget voor wijkenaanpak voor de wijk Kalsdonk in Roosendaal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat het Rijk in het kader van de wijkenaanpak budget aan de gemeente Roosendaal heeft gegeven voor de wijk Kalsdonk? Zo ja, hoeveel bedroeg dat budget? Hoe komt het dat bewoners van de wijk Kalsdonk zich toch in toenemende mate zorgen maken over de overlast van jongeren, drugsdealers, troep in de wijk en de culturele segregatie? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
Welk doel dient het budget voor de wijkenaanpak in het algemeen en voor Kalsdonk in het bijzonder? Op welke wijze monitort u of het beoogde doel wordt bereikt en wat zijn de resultaten van die monitoring?
Bent u bekend met het feit dat veel op adressen waar huisdealers wonen, ook sprake is van uitkeringsfraude? Zo ja, deelt u dan de mening dat het zorgwekkend is dat de betreffende ambtenaren van Roosendaal aangeven te weinig handhavingscapaciteit te hebben om te patrouilleren? Zo ja, hoe denkt u gemeenten als Roosendaal, ondanks verder gaande bezuinigingen, toch in staat te stellen meer inzet te plegen op handhaving en betere begeleiding naar werk? Zo nee, waarom bent u hiermee niet bekend?
Bent u bereid u zelf op de hoogte te stellen van de situatie in de wijk Kalsdonk en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer die informatie ontvangen? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Neonazi's in Duitsland |
|
Frans Timmermans (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het verbod van drie rechts-extremistische «Kameradschaften»door de minister van Binnenlandse Zaken van de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen (NRW)?1
Ja.
Kent u ook de grootschalige politieactie die vanochtend is ingezet, waarbij meer dan 900 agenten in de gehele deelstaat (maar vooral in Aken, Dortmund en Hamm) 120 woningen en verenigingsgebouwen doorzoeken op verboden materialen, zoals wapens?
Ja.
Zijn dit verbod en deze acties een gevolg van de toename van de criminaliteit door extreem-rechts in NRW, waarbij het vorig jaar zou gaan om meer dan 3000 strafbare feiten?
De reden voor het verbod van de drie «Kameradschaften» was dat de activiteiten van deze neonazistische groeperingen ingingen tegen de Duitse democratische rechtsorde en de Duitse grondwet. Daarnaast werden de acties van de drie Kameradschaften steeds gewelddadiger. Rechts-extremisme is in NRW een relatief groot probleem met 1 517 gevallen van «Rechtsmotivierte» strafbare feiten in een half jaar. Deze acties en het verbod maken onderdeel uit van de aanpak van de minister van Binnenlandse Zaken in NRW, Jäger, om rechts-extremisme in NRW tegen te gaan.
Bent u bereid contact te zoeken met uw collega van NRW om te bezien of als gevolg van de doorzoekingen feiten boven water komen die zouden kunnen duiden op vertakkingen van deze neonazi organisaties naar Nederland dan wel van mogelijk in Nederland gepleegde of voorbereide strafbare feiten door extreem-rechts? Zo ja, zijn er reeds bestaande contacten met justitie in NRW of op het niveau van de Bondsrepubliek zodat er in samenwerking voor wordt gezorgd dat eventuele rechts-extremistische activiteiten zich niet vanuit Duitsland naar Nederland kunnen verspreiden? Zo ja, wat hebben die contacten aan informatie opgeleverd? Zo nee, wordt het dan niet hoog tijd deze contacten te leggen of te intensiveren?
Er is sprake van een goede en structurele samenwerking op het terrein van rechts-extremisme. Het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) werkt samen met het Bundeskriminalamt (BKA) en de Landeskriminalämter (LKA’s) waaronder LKA-NRW met als doel relaties en contacten tussen de Duitse en de Nederlandse rechts-extremistische «scene» te onderkennen en eventuele wetsovertredingen op te sporen. Ten aanzien van de acties van 24 augustus jl. is er uiteraard informatie uitgewisseld met het Bundeskriminalamt en de Landeskriminalämter, die echter geen aanleiding gaf voor vervolging. Mochten er in het verdere verloop van het onderzoek alsnog feiten boven tafel komen die verband houden met Nederland, dan zal hier actie op worden ondernomen.
Naast de voornoemde samenwerking op politiegebied, werkt de AIVD op dit terrein nauw samen met het Bundesamt für Verfassungsschutz. Zoals ook in het jaarverslag 2011 van de AIVD is vermeld, hebben ontwikkelingen in onder andere Duitsland in 2011 nauwelijks tot geen invloed gehad op het Nederlandse rechts-extremisme. Dit beeld is tot op heden onveranderd gebleven.
Ambulances die nog steeds niet over de busbaan mogen rijden |
|
André Elissen (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van 17 augustus 2012 van de minister van Infrastructuur en Milieu1 waarin aangegeven wordt dat een reactie op de motie-Elissen2 van 2 november 2011 zo spoedig mogelijk na het reces komt?
Ja.
Heeft u wel kennisgenomen van genoemde motie, waarin de regering wordt verzocht te bewerkstelligen dat ambulances in Nederland kunnen rijden en stilstaan waar de bestuurder dit noodzakelijk acht (dus ook op een busbaan) als dit bevorderlijk is voor bijvoorbeeld betere ambulancespreiding of comfortabeler vervoer van patiënten? Zo ja, waarom is deze motie dan nog niet uitgevoerd?
Ja. Tot mijn spijt heeft een reactie op de motie en de beantwoording van de vragen van lid Wiegman veel overleg gekost, waardoor vertraging in de afhandeling is opgetreden. Inmiddels is een reactie op de motie aan de Tweede Kamer gezonden.
Zie hiervoor de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu met (Kamerstuk II 33400-XII, nr.7). Hierin wordt ook beschreven dat voor uitvoering van de motie geen wijziging in de regelgeving nodig is.
Deelt u de mening dat uitvoering van de motie erg lang duurt en dat de regering weinig voortvarend is bij het uitvoeren van de voornoemde motie, die werd ondersteund door alle fracties in de Tweede Kamer behalve de VVD?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom het uitvoeren van de motie zo veel tijd kost? Op welke termijn en welke wijze denkt u de motie uit te voeren? Kunt u dit antwoord toelichten en onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Het slopen van sloppenwijken voor de Olympische Spelen in Rio de Janeiro |
|
Frans Timmermans (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Sloppen willen niet wijken voor Spelen Rio»?1
Ja.
Is het waar dat er zo’n 8000 mensen uit hun huis gezet zijn om plaats te maken voor bouwprojecten voor grote toernooien? Deelt u de mening dat de belangen en rechten van deze mensen niet voor het een groot sporttoernooi opzij gezet mogen worden? Bent u bereid deze kwestie in internationaal verband aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De Braziliaanse autoriteiten melden dat in voorkomende gevallen mensen gevraagd kan worden te verhuizen voor grote infrastructurele projecten van grote sportevenementen, maar een exact aantal valt niet te achterhalen. Hen wordt woonruimte aangeboden. Er zijn afspraken gemaakt voor de bouw van meer dan tienduizend woningen in zes wijken en favelas van Rio de Janeiro. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om deze kwestie in internationaal verband aan de orde te stellen.
Herinnert u zich de motie Van Dekken/Dijkstra2 en de motie Timmermans/Pechtold3 waarin het kabinet wordt opgeroepen in Europees verband te komen tot een gedragscode voor Non-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) in het algemeen en sportkoepels en sportbonden in het bijzonder? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie? Deelt u de mening dat er niet alleen op het organiserend land, maar ook op de sportkoepels een verantwoordelijkheid en zorgplicht rust? Zo nee, waarom niet?
Deze kwestie is aan de orde gesteld in diverse gremia in de EU. Zoals ik op
11 november 2011 aan de Kamer rapporteerde is een nieuwe expertgroep opgericht voor het uitwerken van dit vraagstuk. De groep zal eind 2012 een aantal aanbevelingen doen aan de lidstaten en de Europese Commissie. De aanbevelingen zullen uiterlijk eind 2012 in EU-verband besproken worden. Uw Kamer wordt daarna over de uitkomsten geïnformeerd.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de sportkoepel FIFA, die miljarden op de bank heeft staan, forse winst maakte in Zuid-Afrika en daarna het straatarme land weer berooid achter liet, ook de arme bevolking in Brazilië in 2016 in de steek laat? Deelt u de mening dat er niet alleen een verantwoordelijkheid en zorgplicht rust op het organiserende land, maar dat er ook een verantwoordelijkheid ligt bij de sportkoepels als de FIFA en het IOC? Bent u bereid deze kwestie in internationaal verband aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De financiële jaarverslagen van de FIFA zijn opgemaakt volgens de strengste internationale accountancy standaards en geven uitputtend inzicht in de geldstromen bij de FIFA. Opbrengsten vanuit de WK-eindronde worden onder meer gebruikt om het voetbal in grote delen van de wereld te ondersteunen. De meerderheid van de aangesloten bonden kan alleen met deze hulp functioneren. Daarnaast worden veel projecten gefinancierd in het werelddeel van de WK eindronde. Zo is een aantal projecten in de sociale sector gesteund, maar ook zijn er kunstgrasvelden aangelegd in Afrika. Daarnaast wil de FIFA een zodanige reserve hebben dat zij een mislukte inkomstencyclus kan overleven. Zowel FIFA als IOC dringt er bij elke organisator op aan een eindtoernooi vooral een langdurig positief effect te laten hebben. Het gaat te ver om de FIFA en IOC verantwoordelijk te maken voor de politieke keuzes die landen maken bij het realiseren van de infrastructuur, die nodig is voor een mega-sportevenement.
De commissie-Alders inzake selectiviteit op Schiphol |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de commissie-Alders, die onder andere moet adviseren over de selectiviteitscriteria op Schiphol?1
Ja. Ik wil er daarbij overigens op wijzen dat deze commissie niet adviseert over nieuwe selectiviteitscriteria. In 2008 is een gezamenlijke visie over de selectieve ontwikkeling van Schiphol vastgelegd in het Aldersakkoord en daarna bevestigd in de Luchtvaartnota die in 2011 met de Kamer is besproken. De nu ingestelde commissie heeft de opdracht te toetsen hoe de gezamenlijke visie over de selectieve ontwikkeling van Schiphol in de praktijk wordt ingevuld. Verder zal de commissie bezien wat de implicaties zijn van deze gezamenlijke visie voor de investeringen in de mainport Schiphol in de komende jaren en wat de gevolgen zijn voor de tariefontwikkeling. Voor de geformuleerde opdracht aan de ingestelde commissie onder voorzitterschap van de heer Alders verwijs ik u naar de bijlage.
Waarom zit er slechts één luchtvaartmaatschappij – KLM – in deze commissie?
KLM heeft Schiphol als thuisbasis en als kern van haar netwerk van Europese en intercontinentale verbindingen. Ook is KLM met ca. 50 % van het aantal vliegbewegingen (en ca. 70% wat betreft KLM Groep en (Skyteam-) partners) en 71 % van het aantal passagiers verreweg de grootste luchtvaartmaatschappij op Schiphol. Het uitgebreide netwerk van KLM is in hoge mate bepalend voor de hubpositie van Schiphol. Veel buitenlandse passagiers gebruiken Schiphol als transferluchthaven. Door de transferpassagiers kan de KLM directe verbindingen onderhouden die anders economisch niet rendabel zouden zijn. Hierdoor is vanaf Schiphol een breed scala van bestemmingen over de gehele wereld beschikbaar. Vanwege de onderlinge afhankelijkheid van Schiphol en KLM is een optimale samenwerking tussen Schiphol en KLM vanuit een gezamenlijke visie daarom van groot belang. De samenstelling van de zogenaamde «Commissie shared vision» onder voorzitterschap van de heer Alders dient tegen die achtergrond te worden gezien. Het gaat hier om een tijdelijke commissie die al op korte termijn advies moet uitbrengen. Voor alle duidelijkheid wijs ik er op dat deze commissie los staat van de zogenaamde Alderstafel Schiphol waar sinds 2007 door regionale bestuurders, de luchtvaartpartijen en bewonersvertegenwoordigers wordt geadviseerd over de balans tussen de groei van de luchtvaart op Schiphol, de hinderbeperking en de kwaliteit van de leefomgeving.
Deelt u de mening dat het beeld kan ontstaan van een eenzijdig samengestelde commissie? Hoe kunnen op deze manier alle belangen op een goede manier meegewogen worden? Bij selectiviteit gaat het toch bij uitstek om het afwegen van belangen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, houdt de commissie zich niet bezig met de ontwikkeling van nieuwe selectiviteitscriteria, maar gaat het om toetsing hoe de gezamenlijke visie over selectiviteit in de praktijk wordt ingevuld en wat de implicaties van deze visie zijn voor de investeringen en tariefontwikkeling op Schiphol. Zoals in het antwoord op vraag 2 gemeld, heeft KLM als homecarrier en belangrijke pijler van de mainport een bijzondere positie. Ik wijs erop dat bij de uitwerking van de wijziging van de tariefregulering, over de hoofdlijnen waarvan ik de Kamer bij brief van 4 april 2012 heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 231, nr. 1), naast KLM ook andere luchtvaartmaatschappijen betrokken zijn. Onderdeel hierbij is verbetering van de consultatie van luchtvaartmaatschappijen en ook introductie van meerjarenafspraken over de luchthaventarieven waarbij ook de meerjarige investeringsplannen van Schiphol met alle luchtvaartmaatschappijen worden besproken.
Bent u bereid om de samenstelling van de commissie-Alders uit breiden met andere luchtvaartmaatschappijen?
In het licht van de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 vind ik het niet nodig om de samenstelling van de Commissie shared vision te wijzigen.
Deelt u de mening dat de instelling van deze commissie ingaat tegen de gedachte van de aangenomen motie-Graus c.s2, om ook andere luchtvaartmaatschappijen te betrekken bij de Alderstafel?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven is de opdracht van de commissie een andere dan de opdracht die de Alderstafel Schiphol heeft. Over de aangenomen motie Graus c.s. heb ik u op 21 november 2011 (Kamerstuk 31 936, nr. 101) en op 8 mei 2012 (Kamerstuk 31 936, nr. 111) geïnformeerd. Zoals ik u heb aangegeven heeft de heer Alders naar aanleiding van de motie gesprekken gevoerd met de betrokken partijen, waarna ik op basis van de uitkomsten heb geconcludeerd dat een voldoende representatieve afvaardiging van de sectorpartijen aan de Alderstafels is ontstaan.
Deelt u de mening dat niet alleen KLM, maar ook andere luchtvaartmaatschappijen, zoals EasyJet, kunnen bijdragen aan de mainport en aan de economie en de werkgelegenheid in het algemeen?
Uiteraard dragen ook andere luchtvaartmaatschappijen bij aan de mainportpositie en economie. In de Luchtvaartnota wordt ingegaan op het belang van diverse soorten van luchtvaartmaatschappijen en luchtvervoer voor de economie, vestigingsplaatsfunctie en netwerkkwaliteit. Daarbij wordt wat dit betreft ook het belang erkend van zogenaamd «point-to-point» verkeer op (zakelijke) Europese bestemmingen, waaronder low-cost maatschappijen.
Is het waar dat bijvoorbeeld EasyJet niet alleen een prijsvechter is, maar relatief meer zakelijke reizigers (30%) heeft dan KLM, en op die manier bijdraagt aan de economie?
KLM als Easyjet vervoeren allebei zowel zakelijke reizigers als passagiers met andere reismotieven. Ik heb geen gegevens over de samenstelling van het vervoer van luchtvaartmaatschappijen. In 2011 maakten bijna 50 miljoen passagiers gebruik van de luchthaven Schiphol. De KLM Groep en partners vervoerden hiervan 35,4 miljoen passagiers en Easyjet 3,4 miljoen passagiers3. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat concurrentie op meer verbindingen gunstig is, omdat daardoor de tarieven omlaag gaan, waardoor Nederland (financieel gezien) beter bereikbaar is, wat goed is voor de netwerkkwaliteit en de economie?
In een open markt kan in het algemeen worden gesteld dat vergroting van het aantal aanbieders bijdraagt aan lagere prijzen. In de luchtvaart ligt dit echter vaak gecompliceerder. De internationale luchtvaartmarkt is (buiten de EU) nog steeds grotendeels gebaseerd op een stelsel van bilaterale verdragen of EU-verdragen met derde landen. Hierdoor zijn er onder andere beperkingen wat betreft vestigingsplaatsen en bestemmingen. Alleen een in Nederland gevestigde luchtvaartmaatschappij kan daarom vanaf Schiphol een netwerk op mondiale schaal onderhouden. Daarom moet concurrentie op meerdere niveaus worden bezien en moet onderscheid worden gemaakt tussen effecten op korte en langere termijn. Zo kan een aantasting van het «feeder» netwerk (bijvoorbeeld op een aantal Europese bestemmingen) van een intercontinentaal opererende alliantie er toe leiden dat ook intercontinentale verbindingen op een bepaalde «hub» moeten worden gereduceerd door teruglopend passagiersaanbod. Hierdoor kan een negatieve spiraal ontstaan, waardoor steeds meer verbindingen onrendabel worden en uitvallen, de hubpositie wordt ondermijnd en de netwerkkwaliteit en bijdrage aan de economie op termijn per saldo terugloopt.
Is het waar dat waar geen concurrentie is, zoals op de verbinding Amsterdam-Paramaribo (KLM-SLM), de tarieven absurd hoog zijn, wat slecht is voor de netwerkkwaliteit en de bereikbaarheid van Nederland? Kunt u uw bevoegdheden uit het Luchtvaartverdrag inzetten om deze tarieven te verlagen? Zo nee, waarom niet?
Waar geen concurrentie is kan misbruik van een machtspositie ontstaan. Mijn beleid is er dan ook op gericht om een optimale marktwerking te bevorderen. Wat betreft de verbinding Amsterdam-Paramaribo kan ik u melden dat Nederland in samenspraak met Suriname in 2004 het aantal luchtvaartmaatschappijen dat op deze route mag opereren, heeft uitgebreid van één naar drie maatschappijen per land, waardoor de concurrentiemogelijkheden aanzienlijk zijn verbeterd. Deze mate van liberalisatie is afdoende om de specifieke luchtvaartmarkt Suriname – Nederland in de komende jaren te dekken. Daarbij staat het luchtvaartmaatschappijen op grond van het luchtvaartverdrag tussen Suriname en Nederland vrij om zelf hun tarieven vast te stellen op basis van commerciële overwegingen. Mijn mogelijkheden om op basis van het Luchtvaartverdrag met Suriname in te grijpen, zijn daarbij beperkt tot gevallen waarin luchtvaartmaatschappijen extreem hoge of extreem lage tarieven zouden hanteren. Er zijn op dit moment geen indicaties dat dit het geval is.
Is het bewerkstelligen van een level playing field op Schiphol een beleidsdoel voor u? Op welke manier kunt u het grote verschil tussen het transfertarief en het OD-tarief (2 keer zo hoog) verkleinen?3
Handhaving van een concurrerend kostenniveau is een belangrijke beleidsdoelstelling, zoals is aangegeven in de Luchtvaartnota. Hetzelfde geldt voor handhaving en versterking van de kwaliteit van het netwerk van luchtverbindingen. Zoals aangegeven in mijn hierboven genoemde brief van 4 april 2012 (antwoord 3) is transfervervoer voor het netwerk op Schiphol vanwege de relatief beperkte thuismarkt een essentiële factor. Het volume van op Schiphol aankomende en vertrekkende passagiers is immers niet groot genoeg om een uitgebreid en frequent netwerk in stand te houden (42 % van het totale vervoer op Schiphol is transfer). Juist dit transfervervoer is zeer prijsgevoelig, omdat transferpassagiers gemakkelijk kunnen uitwijken naar andere overstapluchthavens. De genoemde brief meldt dat het kabinet voornemens is om vast te leggen dat Schiphol bij het vaststellen van de tariefstructuur en tarieven rekening moet houden met de mogelijke effecten op de netwerkkwaliteit en in het bijzonder met het belang van het transfervervoer daarbij. Gezien dit standpunt van het kabinet acht ik het niet opportuun om te streven naar vermindering van de differentiatie tussen OD- en transfertarieven. Daarbij wil ik ook nog opmerken dat de huidige differentiatie binnen de bestaande wettelijke kaders is toegestaan, hetgeen door diverse rechterlijke uitspraken is bevestigd. Verder wijs ik er op dat de tariefdifferentiatie primair de verantwoordelijkheid van Schiphol is. De overheid heeft hier geen directe invloed op. Tot slot merk ik op dat Schiphol ook niet uniek is wat betreft tariefdifferentiatie. Dit wordt ook op veel andere luchthavens toegepast.
Kunt u zich herinneren dat in 2007, vijf jaar geleden, al werd gesproken over de breed gedeelde wenselijkheid van meer selectiviteit op Schiphol? Waarom komt u dan nu pas met een selectiviteitscommissie? Waarom verloopt dit traject kennelijk zo traag?
Ja, dat kan ik mij herinneren. Het traject verloopt niet traag, omdat naar aanleiding van deze wens in 2008 in het convenant «behoud en versterking van de mainport functie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol» afspraken zijn gemaakt tussen Schiphol en het Rijk over de selectieve ontwikkeling van de Mainport Schiphol. In mijn antwoord op vraag 12 ga ik nader in op de uitvoering van de gemaakte afspraken. Verder wil ik nogmaals benadrukken dat de nu ingestelde «Commissie shared vision» los staat van de Alderstafels en een andere taak heeft.
Heeft u al vorderingen gemaakt met de «uitplaatsing» van luchtvaartmaatschappijen? Waarom verloopt dit proces zo mogelijk nog trager? Hebben zich al luchtvaartmaatschappijen vrijwillig gemeld om uitgeplaatst te worden naar Lelystad of Eindhoven?
Momenteel wordt gevolg gegeven aan de afspraken uit het aan de Alderstafel Schiphol gesloten convenant «behoud en versterking van de mainport functie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol». Om de selectieve ontwikkeling van Schiphol vorm te geven worden momenteel twee sporen in samenhang voorbereid: (1) het creëren van de noodzakelijke capaciteit en functies op luchthavens van nationale betekenis en (2) het vormgeven van stimuleringsmaatregelen voor ontwikkeling op de luchthavens van nationale betekenis en restrictief beleid voor Schiphol. Deze twee sporen worden voorbereid zodat – zodra het volumeplafond op Schiphol in zicht komt – het stimuleringsbeleid leidt tot de gewenste herverdeling van verkeer over de luchthavens. Hiertoe wordt nauwlettend de groei van het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol gemonitord aangezien dit bepalend is voor de wijze en het tijdstip waarop er daadwerkelijk invulling wordt gegeven aan de gemaakte afspraken.
De heer Alders heeft regionale Tafels gevormd waarin met de regio’s Eindhoven en Lelystad wordt gesproken over het uitbreiden van capaciteit. In juni 2010 is een advies uitgebracht voor een gefaseerde capaciteitsuitbreiding van Eindhoven met 25 000 extra vliegtuigbewegingen tot 2020. Dit advies is door het kabinet overgenomen. De Kamer heeft vervolgens begin 2011 verzocht om een voortvarende uitvoering van het advies. De KLM Groep heeft inmiddels een deel van de Transavia operatie op Schiphol uitgeplaatst naar Eindhoven. De heer Alders heeft begin dit jaar zijn advies uitgebracht over de ontwikkeling van Lelystad. De kabinetsreactie op het Aldersadvies Lelystad Airport heb ik op dinsdag 11 september 2012 naar de Kamer gestuurd.
Hiernaast bent u in juni 2011 geïnformeerd over het andere belangrijke onderdeel van het selectiviteitsbeleid: het door Schiphol vorm te geven stimuleringsbeleid ter benutting van de schaarse capaciteit op Schiphol door verkeer dat bijdraagt aan de mainportontwikkeling.
Klopt het dat de Luchtruimvisie is september aan de Kamer zal worden gezonden, zoals is opgenomen in uw brief d.d. 27 juni 20124?
Ja, ik heb de Luchtruimvisie op maandag 10 september 2012 naar de Kamer gestuurd.
Financiering van Nigeriaanse veiligheidstroepen door Shell |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Shell betaalt Nigeriaanse veiligheidstroepen», waarin staat dat Shell jaarlijks tientallen miljoenen euro’s aan de Nigeriaanse politie en het leger geeft ondanks berichten dat Nigeriaanse veiligheidstroepen geregeld betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen?1
Gaat u Shell aanspreken op het bericht dat het bedrijf veiligheidstroepen financiert die geregeld betrokken zijn bij vermeende mensenrechtenschendingen? Indien ja, wanneer en op welke wijze? Indien nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het onverantwoord en onacceptabel is dat Shell in Nigeria veiligheidstroepen financiert die waarschijnlijk meermaals betrokken zijn geweest bij mensenrechtenschendingen? Indien nee, waarom niet? 2
De Shell Petroleum Development Company is operator van een joint venture met staatsbedrijf NNPC en een tweetal andere oliemaatschappijen. Met 55% heeft de Nigerian National Petroleum Company (NNPC) het grootste belang in de joint venture. Om de infrastructuur van olievelden te beschermen, zet de Nigeriaanse federale overheid veiligheidstroepen in. Oliemaatschappijen dienen aan de Nigeriaanse overheid dagvergoedingen te betalen voor de bescherming van deze faciliteiten. SPDC is verplicht om aan de Nigeriaanse overheid te rapporteren over veiligheidsdreigingen.
De Nederlandse regering en ook Shell onderschrijven de VP’s. De VP’s geven aan hoe de interactie tussen bedrijven en publieke- en private veiligheidsdiensten er uit zou moeten zien, waarbij in ogenschouw wordt genomen dat de lokale overheden primair zelf verantwoordelijk zijn voor het bevorderen en respecteren van de mensenrechten («duty to protect» in de UN Guidelines for Business and Human Rights). SPDC geeft aan dat zij in de interacties met de Nigeriaanse veiligheidstroepen de VP’s toepast, onder meer ook door het geven van trainingen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Dringt u er bij de Nigeriaanse regering op aan, vanuit uw rol als actief deelnemer aan en huidige voorzitter van de «Voluntary Principles on Security and Human Rights», om zich te houden aan deze principes en er zorg voor te dragen dat de Nigeriaanse veiligheidstroepen die gefinancierd worden door Shell mensenrechten beschermen in plaats van schenden? Indien ja, op welke wijze en wat zijn de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat de financiering door Shell van Nigeriaanse veiligheidstroepen in strijd is met de vrijwillige principes voor veiligheid en mensenrechten in de olie, gas en mijnbouwindustrie, die zowel door u als Shell zijn onderschreven, wanneer deze veiligheidstroepen geregeld betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen? Indien ja, welke consequenties heeft dit voor uw deelname aan en voorzitterschap van de «Voluntary Principles on Security and Human Rights»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er op onafhankelijke en transparante wijze bijgehouden of Shell zich in Nigeria aan de «Voluntary Principles on Security and Human Rights» houdt? Zo ja, wat zijn de resultaten? Indien nee, waarom niet?
Het sluiten van dagbestedinglocaties in Drenthe als gevolg van de bezuinigingen op de vervoerkosten voor gehandicapten |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Herinnert u zich de Kamervragen die ik stelde naar aanleiding van de bezuinigingen op de vervoerkosten van gehandicapteninstellingen?1 Herinnert u zich ook dat u in uw antwoorden aangaf dat instellingen in overleg met de cliënten voor vervoer moeten zorgen?1
Ja, ik herinner mij dat.
Hoe rijmt u dit antwoord met het bericht dat de zorginstelling Noorderbrug heeft besloten in ieder geval de locaties Werklocatie Frederiksoord, Activiteitencentrum Meppel, Zorgboerderij Boyemaheerd en Werken Grootegast te sluiten, met als reden de bezuinigingen op de vervoerkosten?3
Mij is bekend dat de Noorderbrug al langer kijkt naar de organisatie van dagactiviteiten, reeds lange tijd voor de maatregel «Vervoerskosten». Zo is onder andere te lezen in hun jaardocument 2010 en 2011. Ook in het blad NB! jaargang 2011 (Noorderbrug) is te lezen dat er op 9 december 2010 een speciale themasessie getiteld «balanceren tussen kwaliteit en betaalbaarheid», is gewijd aan de noodzaak voor «een heroriëntatie op het gebied van dagactiviteiten».
Op pagina 28 van het jaardocument 2011 is ondermeer te lezen: «In 2011 zijn voorbereidingen getroffen voor het sluiten van niet rendabele activiteitencentra, waarbij principiële keuzes gemaakt zijn op weg naar de invoering van de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en de Wet Werken naar Vermogen (WVnV). Een zinvolle dagbesteding kan veelal ook in samenwerking met bedrijven of welzijnsinstellingen vormgegeven worden en hoeft niet permanent in een activiteitencentrum plaats te vinden.» (einde citaat) Op pagina 42 van het jaarverslag is te lezen dat: «In 2012 zullen de resultaten van de reorganisatie van het primair proces en het sluiten van niet rendabele centra zichtbaar zijn.» (einde citaat).
Instellingen richten hun eigen organisatie in en kunnen dat autonoom en naar eigen doen inzicht doen.
Hebben de cliënten die gebruik maken van deze locaties nog enig recht van spreken, behalve dat ze tegen dit voorgenomen besluit van de Raad van Bestuur kunnen protesteren bij de cliëntenraad? Kan de cliëntenraad een voorgenomen besluit van de Raad van Bestuur terugdraaien, of kunnen ze alleen een negatief advies uitbrengen dat de Raad van Bestuur naast zich neer kan leggen? Hebben individuele cliënten in dergelijke situaties nog een andere manier om hun dagbesteding te behouden, of trekken ze waarschijnlijk toch aan het kortste eind? Wat is uw oordeel over de positie van de cliënt in dit geval?
De Noorderbrug hecht, zoals zij dat zelf formuleert in het jaarverslag 2011 «grote waarde aan medezeggenschap, omdat dit past bij de missie, visie en kern-waarden.» (einde citaat) Ik heb geen reden om te veronderstellen dat de Noorderbrug niet op een zorgvuldige manier omgaat met (de ook formeel geborgde positie van) haar cliënten en de cliëntenvertegenwoordigers.
Had u bij de afspraken in het Kunduz-akkoord niet kunnen voorzien dat dit het gevolg zou kunnen zijn? Had u dat idee ook nog niet na het algemeen overleg over de Toekomst van de AWBZ, vlak voor het zomerreces?4
Mijn verwachting was en is dat instellingen – op grond van onderliggende rapporten – eerst gaan kijken wat ze zelf kunnen verbeteren respectievelijk hoe ze de consequenties van de daling van inkomsten kunnen opvangen in hun bedrijfsvoering. Daarvoor is er ook ruimte. Geconstateerd is immers dat er grote verschillen zijn tussen instellingen in hun kostprijzen voor vervoer van en naar de dagbesteding. Daarbij was ook de constatering dat de huidige regeling voor een instelling weinig reden was om doelmatig vervoer te organiseren, omdat ze de kosten nagenoeg geheel vergoed kregen. Een slag waarbij instellingen kritisch kijken naar de organisatie ligt voor de hand.
Vervolgens zullen er instellingen zijn die wel uitkomen met de vergoedingen (er zijn er die dit nu al kunnen) en zullen er instellingen die niet (direct) uitkomen. Dat laatste kan ook een bewuste keuze zijn van de instelling, bijvoorbeeld om geld die men op andere posten overhoudt, in te zetten voor vervoer. Ik ben nadrukkelijk niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering c.q. bevoegd op het terrein van de individuele instelling.
Wat bedoelde u precies toen u in genoemd overleg op dit onderdeel als antwoord op mijn vragen zei dat u de maatregel « met coulance» zou uitvoeren?4 Hoe gaat u deze coulance in dit concrete geval toepassen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bedoelde u toen u in dit overleg tevens zei dat u schrijnende gevallen wilde voorkomen?4 Vallen de mensen in de bovengenoemde dagbestedingslocaties, die hun dagbesteding waar ze al jaren naar toe gaan verliezen, onder de kwalificatie «schrijnend geval»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat In het algemeen overleg over de Toekomst van de AWBZ ook de 150 miljoen euro aan bezuinigingen van de Kunduz-coalitie is behandeld, en dat u in reactie op mijn vragen heeft bevestigd dat de getroffen instellingen de bezuinigingen niet per se hoeven op te halen uit hun vervoerkosten? Kunt u laten nagaan hoe de instelling Noorderbrug met deze uitvoeringsruimte is omgegaan? Heeft u de mogelijkheid de korting op de vervoerkosten te beschouwen als een generieke korting laten weten aan alle zorginstellingen die met deze maatregel zijn geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn u ook andere zorginstellingen bekend die hun cliënten hebben laten weten dat hun dagvoorziening zal verdwijnen, en dat ze op zoek moeten naar iets anders? Zo ja, welke instellingen zijn dat?
Nee, deze zijn mij thans niet bekend.
Zijn er bij u al signalen bekend over wachtlijsten voor voorzieningen die wel open kunnen blijven?
Zie antwoord vraag 8.