Het bericht dat in korte tijd twee gehandicapte bewoners zijn overleden bij zorginstelling Bartimeus |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Gehandicapte man stikt in stukje brood» en «Personeelsleden Bartimeus ziek thuis na sterfgevallen»? Wilt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb kennis genomen van de artikelen en kan mij goed voorstellen dat het overlijden van deze bewoners een enorme klap moet zijn. In de eerste plaats voor de familie en vrienden van de overledenen maar ook voor het personeel van Bartiméus. Ik wens hen dan ook veel sterkte toe in de komende periode. Op de oorzaak van de incidenten kan ik op dit moment niet ingaan. Hiernaar lopen momenteel verschillende onderzoeken.
Hoe is het mogelijk dat een bewoner die uitdrukkelijk geen vast voedsel mag, dat wel krijgt, met deze gevolgen?
Naar de oorzaak hiervan wordt momenteel onderzoek gedaan door een extern onderzoeksbureau dat door Bartiméus is ingeschakeld. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt de IGZ geïnformeerd. Daarnaast verricht ook de IGZ onderzoek hiernaar.
Wat is er gebeurd met de overleden vrouw waar het artikel van 8 november over bericht?
Dit wordt momenteel door de IGZ onderzocht.
Is u bekend dat er bij de zorginstelling een grote reorganisatie van personeel heeft plaatsgevonden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Desgevraagd laat Bartiméus weten dat in de sector wonen een reorganisatie is doorgevoerd op de woongroepen, de dagbesteding en in de samenwerking tussen de woongroepen en dagbesteding. Doel was om door aanpassing van de werkprocessen met behoud van de kwaliteit van zorg doelmatiger te werken waardoor kosten konden worden bespaard. Bartiméus geeft aan dat de nieuwe werkprocessen in nauwe samenwerking met alle medewerkers zijn ontwikkeld en per 1 oktober zijn ingevoerd. Van de 750 arbeidsplaatsen konden daardoor 54 arbeidsplaatsen worden opgeheven. Doordat gelijktijdig 20 nieuwe arbeidsplaatsen werden gecreëerd, bedraagt de totale personeelsreductie uiteindelijk 34 arbeidsplaatsen. Dat is circa 5 % van het totale personeelsbestand van de sector Wonen.
Is het personeel betrokken bij de plannen voor een reorganisatie, en welke rol heeft de vakbond hierin gehad? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Desgevraagd laat Bartiméus weten dat de reorganisatie in nauwe samenwerking met alle medewerkers tot stand is gekomen. Zowel de Ondernemingsraad als de Cliëntenraad Wonen zijn in het gehele proces betrokken en hebben met de reorganisatie ingestemd. De reorganisatie is door de Raad van Toezicht goedgekeurd. De vakbonden zijn eveneens volledig in het proces van reorganisatie betrokken.
Hoeveel personeelsleden hebben vóór 1 oktober jl. hun zorgen geuit over de reorganisatie bij Bartimeus? Wat is met deze zorgen gedaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus laat weten dat de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad Wonen bij het gehele proces van reorganisatie zijn betrokken. Met medewerkers die zorgen uitten of knelpunten aangaven is in gesprek gegaan en werden mogelijke oplossingen besproken.
De IGZ heeft in 2011 en 2012 geen meldingen van medewerkers gekregen, dus ook niet over personele tekorten of over tekortschietende deskundigheid.
Klopt het dat personeelsleden hebben aangegeven dat door de reorganisatie «doden kunnen vallen»? Zo ja, waarom is hier niet naar geluisterd?
Bartiméus laat weten dat deze signalen hen niet bekend zijn. De IGZ heeft hier ook geen melding van gekregen.
Gaan er nog meer ontslagen vallen bij deze zorginstelling? Klopt het dat ontslagen medewerkers vervangen worden door goedkoper personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de instelling zelf om er zorg voor te dragen dat er voldoende en goed opgeleid personeel aanwezig is. Bartiméus laat weten dat zij niet voornemens zijn om in het primaire proces meer arbeidsplaatsen te schrappen. Wel zullen er in de ondersteunende processen mogelijk nog arbeidsplaatsen verdwijnen. Bartiméus ontkent dat er sprake zou zijn van het vervangen van ontslagen medewerkers door lager gekwalificeerd personeel.
Hoe reageert u op het feit dat medewerkers vervangen worden door goedkopere krachten, maar dat het aantal (duurbetaalde) managers gelijk is gebleven? Is er naar uw mening sprake van evenwichtig personeelsbeleid bij Bartimeus? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus laat weten dat het aantal managers niet gelijk is gebleven maar dat er gewerkt is aan een reductie van de overhead door het aantal directeuren te verminderen (van 4 naar3 en het aantal clustermanagers en teamleiders te reduceren. De overhead van de sector wonen is gedaald van 11 naar 9,4%.
Wat is uw reactie op de intimidatie en angstcultuur onder personeel die, volgens de artikelen, heerst binnen Bartimeus? Gaat u dit onderzoeken en actie ondernemen als het klopt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de dialoog tussen de leiding van Bartiméus en het personeel naar aanleiding van de incidenten goed op gang is gekomen. Hiernaast heeft Bartiméus aangegeven te werken met vertrouwenspersonen waarbij medewerkers, indien er sprake zou zijn van kritiek die zij niet in persoon zouden willen uiten, deze toch kwijt kunnen. Voor een weloverwogen oordeel wacht ik eerst de bevindingen van de IGZ af.
Erkent u dat intimidatie en angstcultuur geen goede voorwaarden zijn voor het verlenen van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn de IGZ en het Openbaar Ministerie ingeschakeld na het overlijden van de bewoners? Zo ja, is dit direct gebeurd, en wat zijn hun vervolgacties? Zo neen, waarom niet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus heeft beide calamiteiten direct bij de IGZ gemeld. De IGZ doet hier momenteel onderzoek naar.
Van het ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik het volgende vernomen. In verband met het incident waarbij een bewoner overleed nadat deze zich had verslikt in het eten, heeft de gemeentelijk lijkschouwer, omdat sprake was van een niet natuurlijk overlijden, conform de Wet op de Lijkbezorging contact opgenomen met het Openbaar Ministerie (OM). Het OM – dat geen aangifte heeft ontvangen ter zake van dit incident – heeft besloten om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen, omdat er geen verdenking bestond dat een strafbaar feit was gepleegd. Met het oog op de toezichthoudende taak van IGZ, is het incident door het OM wel gemeld aan de IGZ. Als het onderzoek door de IGZ daartoe aanleiding zou geven, kan de IGZ aangifte doen.
Zijn er sinds de reorganisatie meer incidenten geweest bij Bartimeus? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus heeft in 2011 en 2012 in totaal vijf incidenten aan de IGZ gemeld, waaronder de twee recente calamiteiten.
Bent u op de hoogte van het externe onderzoek dat Bartimeus heeft ingesteld? Wie leidt dit onderzoek, en kunt u de onafhankelijkheid garanderen? Wanneer worden de uitkomsten van het externe onderzoek verwacht? Bent u bereid de uitkomsten naar de Kamer te sturen, voorzien van uw commentaar? Zo neen, waarom niet?
Het is mij bekend dat Bartiméus onderzoek laat doen door een externe partij. Zij hebben op basis van een afspraak tussen de gehandicapteninstellingen in Utrecht (VGU) een beroep gedaan op collega instellingen die ervaren onderzoekers ter beschikking hebben gesteld. De IGZ wil de uitkomsten van dit onderzoek uiterlijk vóór 2 december ontvangen en zal dit gebruiken bij haar eigen onderzoek. Het onderzoek van Bartiméus wordt uitsluitend aan de IGZ en de familie van de overleden bewoner beschikbaar gesteld. Dit onderzoek zal daarom niet openbaar worden gemaakt. De bevindingen van het onderzoek van de IGZ zullen wel openbaar worden gemaakt.
Is het niet vreemd dat een zorginstelling een eigen extern onderzoek laat uitvoeren, terwijl de IGZ en het OM dat toch behoren te doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn primair verantwoordelijk voor het doen van onderzoek naar calamiteiten. Zij kunnen hiervoor een externe partij inschakelen. Als er sprake is van een ernstige calamiteit die mogelijk wijst op structurele tekortkomingen binnen een organisatie dan doet de IGZ zelf ook onderzoek.
Vindt u het niet nog vreemder dat de IGZ verscherpt toezicht instelt, maar eerst het externe onderzoek afwacht? Erkent u dat de IGZ door deze handelswijze volledig de zijde van de zorginstelling lijkt te kiezen en niet onafhankelijk over komt? Zou het een probleem zijn als de IGZ naast het externe onderzoek optreedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is gestart met haar onderzoek waaruit moet blijken of er sprake is van structurele problemen bij Bartiméus. Mocht dit het geval zijn dan zal de IGZ gaan handhaven. Zij kan dit doen met verscherpt toezicht, maar dit is afhankelijk van de bevindingen. Verscherpt toezicht is bij Bartiméus vooralsnog niet ingezet. Berichtgeving in de media hierover was onjuist.
Bent u van mening dat er, juist dus ook in de gehandicaptenzorg, te allen tijde vast en opgeleid personeel aanwezig moet zijn? Zo ja, vindt u het verantwoord dat er 57 fulltime banen wegbezuinigd zijn binnen Bartimeus? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoorden op vraag 4 en 9. Het is aan de zorginstelling zelf om er zorg voor te dragen dat er te allen tijde sprake is van voldoende en goed opgeleid personeel om de kwaliteit van zorg te kunnen garanderen. Ik heb momenteel geen aanwijzingen dat hier geen sprake van is.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van voldoende personeel cruciaal is voor goede, kwalitatieve zorg? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat wanbeleid en incidenten niet onder de pet mogen worden gehouden? Zo ja, hoe reageert u op het bericht dat personeelsleden is verteld dat zij niet met de pers mogen praten, en dit anoniem (moeten) doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening. Beide incidenten zijn direct aan de IGZ gemeld. Bartiméus laat ook weten dat alle medewerkers en cliëntvertegenwoordigers rechtstreeks per brief zijn ingelicht en dat er geen instructies zijn meegegeven over contacten met de pers. Wel is medewerkers aangeraden om, in geval zij benaderd werden door de media, betrokkenen door te verwijzen naar algemene woordvoering.
Bent u van mening dat bij wanbeleid, dat leidt tot sterfgevallen, bestuurders aansprakelijk gesteld moeten worden? Zo ja, gaat u bestuurders van Bartimeus aansprakelijk stellen als er blijkt dat er sprake is van wanbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
In eerste instantie is de instelling verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Zoals ik ook recent op Kamervragen van het lid Agema heb geantwoord is het op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt, mocht een instelling daar aanleiding toe zien. Een rechtspersoon (in dit geval dus de zorginstelling) kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is. De rechter doet dit door te onderzoeken of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)4 aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
Kunt u het uitleggen dat een bestuurder van een zorginstelling een totaalinkomen van € 249 811 heeft, terwijl er te weinig personeel is om veilige zorg te kunnen bieden?3
Het is niet aan mij om die uitleg te geven. Bestuurders worden aangesteld door de Raad van Toezicht. Wat ik op dit punt wel in zijn algemeenheid kan opmerken, is dat het kabinet de normering van de topinkomens in de publieke en de semipublieke sector serieus neemt. Dit komt ondermeer tot uitdrukking in het inwerkingtreden van de WNT (wet normering topinkomens) per 1 januari 2013. Verder zijn er verdergaande voornemens opgenomen in het Regeerakkoord.
KLM en de no fly list |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Is het waar dat in Qatar een passagier, die voor een familiebezoek naar de Verenigde Staten wilde, door KLM de toegang tot het vliegtuig is geweigerd omdat hij door het US Department of Homeland Security op de no fly list is gezet?1 Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Ja.
Zijn de Nederlandse autoriteiten op enigerlei wijze betrokken bij maatregelen van KLM om reizigers die op de no fly list staan, niet toe te laten op vluchten naar of binnen de Verenigde Staten? Zo ja, waaruit bestaat deze betrokkenheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de Nederlandse autoriteiten zijn daarbij niet betrokken.
Is er op enigerlei wijze overleg tussen de Nederlandse regering of Nederlandse instituties en de Amerikaanse regering of Amerikaanse instituties over de door de Verenigde Staten opgestelde no fly list? Indien ja, wat voor afspraken zijn er in dit overleg gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, over deze lijst is geen overleg met de Amerikaanse autoriteiten.
Bent u ervan op de hoogte dat individuen die op de no fly list staan doorgaans niet de redenen waarom zij er op staan kunnen achterhalen, en dat het de facto vrijwel onmogelijk is om van zo’n lijst af te komen? Bent u er verder van op de hoogte dat een no fly list in de praktische uitwerking een discriminerende werking heeft ten opzichte van moslims?
De Amerikaanse Transportation Security Administration (TSA) houdt een lijst van personen bij die geen toegang krijgen tot het luchtruim en het grondgebied van de Verenigde Staten. Het besluit om personen op de lijst te zetten is een eenzijdige beslissing van de Amerikaanse autoriteiten. Welke personen er op deze lijst staan en op basis van welke criteria mensen op de lijst terechtkomen, valt onder de verantwoordelijkheid van de Amerikaanse autoriteiten en is mij niet bekend. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er een discriminerende werking uitgaat van deze lijst. Uw zorgen over de in vraag 4 vermelde aspecten deel ik dan ook niet.
Wat betreft het van de lijst afhalen van personen, het Amerikaanse Departement for Homeland Security (DHS) heeft een procedure waarmee personen kunnen verzoeken om van de No Fly list te worden afgehaald, genaamd «DHS-Trip». Zie hiervoor website van DHS: de http://www.dhs.gov/dhs-trip.
Deelt u de zorgen over de in vraag 4 vermelde aspecten van de no fly list? Indien ja, bent u bereid om aan de Amerikaanse autoriteiten uw zorgen hierover te uiten? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
De mishandeling van katten voor de productie van een film |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat filmmakers in het Antwerpse stadhuis met katten hebben gegooid ten behoeve van filmopnames?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Hoewel ik de beelden schokkend acht, ligt het – nu de feiten niet in Nederland zijn gepleegd – niet op mijn weg om te beoordelen of in dit geval sprake is van dierenmishandeling op een manier die in Nederland strijdig zou worden geacht met artikel 36 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Deelt u de mening dat hier sprake is van dierenmishandeling op een manier die in Nederland strijdig zou worden geacht met artikel 36 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u vernomen dat de Schepen van Dierenwelzijn laat onderzoeken of het productiehuis juridisch kan worden aangepakt en dat dierenrechtenorganisatie Gaia een klacht gaat indienen tegen de makers van de film?2
Ja.
Deelt u de mening dat het maken, op de markt brengen of vertonen van films waarvoor dieren opzettelijk zijn mishandeld bestreden zou moeten worden zoals ook het verbod op seks met dieren is vastgelegd in de artikelen 245 en 245a van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u vindt dat de aantasting van dierenwelzijn voor de vervaardiging van pornografisch materiaal wel strafbaar zou moeten zijn en de mishandeling van dieren voor andersoortige films of materiaal niet?
Op basis van artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en op basis van artikel 350, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan er worden opgetreden tegen het mishandelen van dieren. Zo kan worden voorkomen dat er films worden gemaakt van het mishandelen van dieren. Als er toch films worden gemaakt, is het vertonen daarvan niet strafbaar, maar wel in strijd met onze maatschappelijke norm over hoe om te gaan met dieren. Organisaties als omroepen en internetproviders dienen hun verantwoordelijkheid te nemen door dergelijke films niet uit te zenden en van het internet te weren. Anders dan bij seks met dieren ben ik niet voornemens om de maatschappelijke norm door een verbod af te dwingen. Het verbod op het vertonen van films met seks met dieren is onder andere ingesteld omdat Nederland in de wereld een grote rol speelde bij de verspreiding van dit soort films.
Bent u bereid een dergelijk verbod in te stellen voor Nederland en daarbij geen onderscheid te maken tussen in Nederland en in het buitenland vervaardigd materiaal? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De vertraging van het convenant gevaccineerd vlees |
|
Henk van Gerven |
|
Co Verdaas (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Convenant afzet gevaccineerd vlees weer vertraagd»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u geen bijdrage zal leveren aan het fonds om afzet van gevaccineerd vlees in Nederland mogelijk te maken?
Uitgangspunt is de algemene beleidslijn vanuit de overheid om gevolgschade niet te vergoeden. Gevolgschade wordt gezien als normaal bedrijfsrisico en komt daarmee voor rekening van de ondernemer. Het staat ondernemers vrij om onderling regelingen te treffen om de schade collectief op te vangen. De overheid kan daarbij in bepaalde gevallen faciliteren.
Het feit dat ik geen directe financiële bijdrage lever aan genoemd fonds betekent echter niet dat ik de afzetproblematiek niet serieus neem en geen bijdrage wil leveren aan de oplossing ervan. Mijn inzet is gericht op het aanpakken van de oorzaken achter de afzetproblematiek. In dat kader richt ik me op het versoepelen of wegnemen van bestaande beperkingen voor vaccinatie en voor de handel in vlees en zuivel van gevaccineerde dieren in EU-regelgeving en internationale standaarden van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). Daarnaast zet ik me er voor in om de toepassingsmogelijkheden van vaccinatie afdoende te borgen binnen de nieuwe Europese diergezondheidswetgeving, die op dit moment wordt opgesteld. Voor de langere termijn wil ik een bredere internationale acceptatie van vaccinatie bewerkstelligen door het onderwerp waar mogelijk internationaal op de agenda te zetten.
Het spreekt voor zich dat het bedrijfsleven hier ook een grote rol kan en moet spelen. Het nationaal en internationaal in de markt zetten van producten van gevaccineerde dieren is tenslotte primair een taak voor de sector zelf.
Overigens wordt in het artikel ten onrechte gesteld dat producten van gevaccineerde dieren niet meer op de Europese markt mogen worden afgezet. Er gelden op grond van EU-wetgeving voor een aantal zeer besmettelijke dierziekten bij vaccinatie aanvullende exportvoorwaarden zoals kanalisatie en/of een speciale behandeling van de producten van gevaccineerde dieren. Deze voorwaarden bemoeilijken de afzet van deze producten op de Europese markt en brengen extra kosten met zich mee. Export van levende gevaccineerde dieren is niet toegestaan. De EU-wetgeving verbiedt de afzet van de producten van deze gevaccineerde dieren echter niet.
Hoe zijn de onderhandelingen over het convenant verlopen, welke bijeenkomsten zijn er wanneer met wie geweest, welke bijdragen in maatregelen en geld waren de andere partijen bereid te leveren, en welke u? Hoe verklaart u dat verschillende partijen met een ander verwachtingspatroon ten aanzien van de rol en de bijdrage van de overheid de onderhandelingen in gingen?
Al geruime tijd wordt er vanuit mijn ministerie op diverse niveaus met sectorpartijen gesproken over de afzetproblematiek. Het specifieke sectorvoorstel waaraan het artikel refereert was, in zijn huidige vorm, eerder onderwerp van gesprek met mijn voorganger. De sector betoogt in het voorstel enerzijds binnen de productieketen afspraken te willen maken over de verwerking en afzet van producten van gevaccineerde dieren binnen Nederland. Anderzijds stelt zij de compensatie voor de daaraan gerelateerde afwaarderings- en kanalisatiekosten te willen delen met de overheid (75% bedrijfsleven, 25% overheid) met dien verstande dat de overheid een eventueel «open einde» afdekt bij grote dierziekteuitbraken. Een inschatting van de omvang van deze kosten, of de bandbreedte hiervan, was nog niet in het sectorvoorstel opgenomen.
De inzet van mijn ministerie in dit traject is, conform afspraken hierover met de sector in het convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten, steeds gericht geweest op het ondersteunen van private initiatieven voor risicobeheer (fonds, verzekering). Mijn ministerie heeft vanuit die optiek de sector in 2011 ook intensief ondersteund bij het ontwikkelen van een sectorvoorstel tot afdekking van de afzetschade. De inzet was om dit voorstel in te dienen voor Europese cofinanciering in het kader van artikel 68 van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). De indiening van dit voorstel is echter door de sector niet doorgezet.
De nu gevraagde financiële garantstelling door de overheid bij overschrijding van de mogelijkheden van een sectorfonds overstijgt niet alleen de afspraken uit bovenstaand convenant, maar is ook in tegenspraak met het overheidsbeleid om geen gevolgschade te vergoeden.
Kunt u een overzicht geven van de totale kosten voor 1. de sector en 2. de overheid van dierziekten uitbraken in de volgende gevallen: en kunt u daarbij ook de verminderde belastinginkomsten voor de staat ten gevolge van de verminderde economische activiteit zichtbaar maken en de inflatie-correctie inzichtelijk maken?
De directe bestrijdingskosten (uitvoeringskosten, diagnostiek, compensatie veehouders van geruimde dieren, vaccinatiekosten, kosten voor welzijnsmaatregelen) voor de uitbraak van klassieke varkenspest (KVP) in 1997 bedroegen in totaal ongeveer € 1,3 mrd, waarvan € 19,5 mln is gefinancierd door de varkenssector.
De totale directe bestrijdingskosten voor de uitbraak van mond- en klauwzeer (MKZ) in 2001 bedroegen +/- € 276,4 mln, waarvan € 157,9 mln is gefinancierd door de overheid en € 118,5 mln door de betrokken sectoren.
De totale directe bestrijdingskosten voor de uitbraak van vogelgriep (aviaire influenza, AI) in 2003 bedroegen +/- € 237,7 mln, waarvan € 226,4 mln is gefinancierd door de overheid en € 11,3 mln door de pluimveesector.
De genoemde overheidsbijdragen zijn gefinancierd door de nationale overheid en de Europese Unie (EU). Mits wordt voldaan aan de declaratie- en verantwoordingscriteria van de EU bedraagt de cofinanciering vanuit de EU normaliter ruwweg 50% van de totale directe bestrijdingskosten.
De financiële verantwoording vanuit het ministerie concentreert zich op de directe kosten die door of in opdracht van de overheid worden gemaakt bij de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten. De inzet van de bestrijding is er daarbij op gericht om een uitbraak, en daarmee dus ook de bredere impact ervan, zo beperkt mogelijk te houden. Het in beeld brengen van verminderde belastinginkomsten voor de staat, voor zover al meetbaar en herleidbaar tot de betreffende dierziekteuitbraak, wordt niet als zodanig gedaan.
Welke bijdrage wordt er van u gevraagd van de andere convenantpartijen en met welke frequentie? Kunt u een raming geven van de bandbreedte van geschatte kosten bij een nieuwe dierziekte uitbraak?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom u bij de afweging tussen de potentiële kosten van een dierziekte uitbraak en de kosten van een bijdrage aan het convenant, gekozen hebt voor het eerste? Kunt u toelichten wat de morele rechtvaardiging is van deze keuze in het licht van de grote aantallen dieren die afgemaakt moeten worden bij een dierziekte uitbraak en het leed dat de betreffende veehouders en «ruimers» hiermee berokkend wordt?
Het vaccinatiebeleid is door de jaren heen door de overheid en de sector samen ontwikkeld om tegemoet te komen aan de maatschappelijke wens om minder dieren te ruimen in het kader van de dierziektenbestrijding. Noodvaccinatie wordt toegepast tijdens een uitbraak om de verspreiding van een dierziekte zoveel mogelijk tegen te gaan en als alternatief voor het preventief ruimen van dieren/bedrijven. Het instellen van een dergelijk fonds zal echter een uitbraak van een dierziekte, noch de bestrijdingskosten die daarmee gepaard gaan, kunnen voorkómen. Er is daarmee dus geen sprake van een keuze tussen twee alternatieven. De verwachting is wel dat de directe bestrijdingskosten lager zullen uitvallen met de inzet van vaccinatie, hetgeen al is verdisconteerd in de financieringsafspraken hieromtrent tussen sector en overheid in het convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2010–2014. Mijn besluit is dus geenszins een nee tegen de inzet van vaccinatie, maar wel tegen de beoogde rol voor de overheid bij het afdekken van de gevolgschade die een veehouder, wiens dieren zijn gevaccineerd, mogelijk zal ondervinden in vergelijking met collega-veehouders van wie de dieren niet zijn gevaccineerd.
Nog los van het feit dat de sector ook zonder een overheidsbijdrage collectief kan besluiten de veehouder(s) wiens dieren zijn gevaccineerd uit eigen middelen te compenseren voor eventuele gevolgschade, vertrouw ik er op dat het de innerlijke drijfveer van de Nederlandse veehouder is om in het algemeen belang en dat van hemzelf en zijn collega-veehouders een uitbraak zo klein mogelijk te houden.
Bent u op de hoogte van het gebrek aan maatschappelijk draagvlak voor het ruimen van dieren en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dieren, die ten tijde van een ziekte uitbraak gevaccineerd worden, niet alsnog worden geruimd, omdat er geen markt is voor deze producten? Bent u bereid de onderhandelingen over het convenant te heropenen en alsnog een financiële bijdrage op tafel te leggen?
Juist het ontbreken van maatschappelijk draagvlak voor het toenmalige bestrijdingsbeleid was voor voormalig LNV jaren geleden aanleiding om in overleg met de sector het bestrijdingsbeleid aan te passen en, daar waar geschikte vaccins beschikbaar zijn, noodvaccinatie te verkiezen als bestrijdingsinstrument. Dit beleid is ook vastgelegd in de bestrijdingsdraaiboeken van mijn ministerie, die met de sector zijn afgestemd.
De producten van gevaccineerde dieren zijn geschikt voor humane consumptie. Het in de markt afzetten van deze producten is primair de taak van de sector zelf. De waardedaling van deze producten in de markt is voor de overheid geen reden om deze dieren alsnog te ruimen. Wel zal ik me inspannen om een oplossing te zoeken voor deze afzetproblematiek, zoals ik heb aangegeven bij vraag 2.
Onderkent u dat het wenselijk is met inachtneming van het gebrek aan draagvlak voor het ruimen van dieren en de economische schade die geleden wordt, om preventieve vaccinatie van dieren en de afzet van producten van deze dieren, mogelijk te maken?
Laat ik voorop stellen dat de prioriteit ligt bij het voorkomen van de insleep van dierziekten, waarbij ik, mits toegesneden op een specifieke situatie, zeker niet tegen de inzet van preventieve vaccinatie ben. Dit blijkt ook uit de toepassing ervan bij bijvoorbeeld Q-koorts en pseudo-vogelpest (Newcastle disease, NCD).
Het is ten principale echter zeer de vraag of preventieve vaccinatie tegen besmettelijke dierzieken die vallen onder het huidige Europese non-vaccinatiebeleid, zoals MKZ en KVP, op dit moment gewenst is. Het huidige verbod op preventieve vaccinatie is vastgelegd in de Europese Richtlijnen voor de bestrijding van MKZ en KVP. Afwijking hiervan kan daarmee niet op steun rekenen van andere Lidstaten en ook de OIE kent in haar internationale standaarden grote beperkingen in de handel van (producten van) gevaccineerde dieren. Daarbij is het dus de vraag of het voor Nederland zelf de aantrekkelijkste optie zou zijn. Zo wordt ruwweg 60% van de totale Nederlandse dierlijke productie geëxporteerd, waarvan 48% naar de EU, waardoor overschakelen op preventieve vaccinatie tegen MKZ of KVP op dit moment het «failliet» van de Nederlandse export zou betekenen. Daarbij komt dat nog diverse andere knelpunten bestaan (circulatie van meerdere virustypen bij AI en MKZ, uitvoeringskosten, welzijn van dieren bij herhaalde jaarlijkse enting, draagvlak in de sector, etc.) waardoor preventieve vaccinatie bij deze dierziekten minder of zelfs niet effectief c.q. aantrekkelijk is.
Destijds resulteerde de afweging van de diverse belangen in het Europese non-vaccinatiebeleid. Mede door grote inzet van Nederland is dit strikte non-vaccinatiebeleid inmiddels versoepeld, waardoor de inzet van noodvaccinatie tegen onder andere MKZ en KVP nu binnen de EU is toegestaan.
Kunt u de Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Ormel en Snijder-Hazelhoff2, «Het opheffen van handelsbeperkende maatregelen voor vaccinatie»? Zo nee, waarom niet?
Conform het verzoek in de motie wordt momenteel een plan van aanpak opgesteld voor het opheffen, of op zijn minst versoepelen, van de bestaande internationale handelsbeperkende maatregelen in verband met vaccinatie. Hierover zal de Kamer nog voor het einde van dit jaar per brief worden geïnformeerd. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u garanderen dat met het huidige noodvaccinatie beleid, het ruimen van gezonde gevaccineerde dieren bij ziekte uitbraken wegens gebrek aan afzetmarkt uitgesloten is?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u dat, om het ruimen van dieren niet langer als maatregel te hoeven inzetten bij ziekte uitbraak, overgaan tot preventief vaccineren (dus niet alleen bij ziekte uitbraak) de beste optie is? Zo nee, waarom niet en welke andere opties zijn er dan? Welke reden heeft u om aan te nemen dat dit effectiever is en welke acties heeft u ondernomen en gaat u ondernemen om echte preventieve vaccinaties mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Kent u het bericht «Ruimen effectiever dan vaccineren»3 waarin betoogd wordt dat de noodvaccinatie die u voorstelt, niet effectief zal zijn en zo ja, wat is hierop uw reactie en bent u alsnog bereid tot preventieve vaccinatie?
Ja.
Genoemd onderzoek is destijds uitgevoerd op verzoek van mijn voorganger ter onderbouwing van de besluitvorming bij een nieuwe uitbraak van hoogpathogene vogelgriep (aviaire influenza, AI). Met de inzet van de huidige vaccins, die nog aan ieder individueel dier apart moeten worden toegediend, is vaccinatie tegen AI in uitbraaksituaties onvoldoende effectief.
Eerder heeft Nederland Europese goedkeuring gekregen voor een preventief vaccinatieprogramma tegen vogelgriep in Nederland. Vanwege onder andere de hoge kosten in verband met de individuele toediening van het vaccin en de problemen rondom de afzet van (producten van) gevaccineerde dieren kende deze campagne weinig deelname in de sector en is deze beëindigd. Voordat een makkelijker toepasbaar (spray)vaccin beschikbaar is, lijkt het opstarten van een nieuwe campagne weinig zinvol. EZ ondersteunt overigens al jaren grootschalig vaccinonderzoek in die richting.
Kunt u bevestigen dat het non-vaccinatiebeleid in de EU stoelt op het argument dat onderscheid tussen gevaccineerde dieren en geïnfecteerde dieren niet mogelijk zou zijn? Zo nee, welke argumenten houden dit beleid dan in stand?
Het Europese non-vaccinatiebeleid voor een aantal zeer besmettelijke ziekten zoals KVP en MKZ is in de jaren negentig aangenomen omdat de voordelen van vaccinatie destijds niet meer opwogen tegen de nadelen. Het jaarlijks preventief vaccineren kostte veel geld en had (door de herhaalde vaccinaties) ook een negatief effect op het dierenwelzijn. Omdat er geen onderscheid gemaakt kon worden tussen gevaccineerde en besmette dieren werd de internationale handel belemmerd.
Kunt u bevestigen dat zogeheten DIVA (Differentiating Infected from Vaccinated Animals) vaccins dit probleem verhelpen? Zo nee, waarom niet en welke acties gaat u ondernemen om toepassing en ontwikkeling van deze vaccins te realiseren?
Door toepassing van DIVA-vaccins kan met een bijbehorende diagnostische test onderscheid worden gemaakt tussen besmette en gevaccineerde dieren. Deze informatie is van belang bij de aanpak van de betreffende dierziekte maar ook om bepaalde zekerheden te kunnen bieden aan internationale handelspartners. De Nederlandse vaccinatieprogramma’s tegen KVP en MKZ zijn overigens al volgens dit principe opgezet.
DIVA vaccins vormen dus een belangrijke stap in de goede richting, maar ook deze vaccins en de toepassing ervan moeten op sommige punten nog wel worden doorontwikkeld en verfijnd. Er is en wordt daarom veel (inter)nationaal onderzoek uitgezet om deze ontwikkeling te stimuleren, zoals de ontwikkeling van betere diagnostische tests en nieuwe generaties DIVA vaccins.
EZ ondersteunt onderzoeksprogramma’s waarin wordt gewerkt aan de ontwikkeling van vaccins tegen onder andere AI, Crimean-Congo heamorrhagic fever en Rift Valley fever. Ook onder de Roadmap One Health binnen de topsector Life Sciences and Health zal worden gewerkt aan vaccinontwikkeling voor opkomende zoonosen. In deze vaccinontwikkelingstrajecten is het DIVA principe een belangrijke doelstelling.
Wat heeft Nederland in het verleden in Europa bepleit, wat gaat u bepleiten in de toekomst en bent u bereid preventieve vaccinatie en DIVA vaccins actief te agenderen?
Mijn ministerie heeft de afgelopen jaren fors ingezet op de ontwikkeling van DIVA vaccins en betere diagnostische tests en zal dit blijven doen. Mijn inzet is gericht op een bredere, internationale acceptatie van het instrument vaccinatie. Ik maak daartoe het onderwerp vaccinatie in brede zin bespreekbaar in diverse internationale gremia, zet me in voor de borging van de toepassingsmogelijkheden van vaccinatie in de nieuwe Europese diergezondheidswetgeving en maak me sterk voor het wegnemen van beperkingen in EU-regelgeving en internationale standaarden voor de handel in vlees en zuivel van gevaccineerde dieren. Ik zal hier ook nader op terugkomen in mijn brief aan uw Kamer over de uitvoering van de motie Ormel en Snijder-Hazelhoff.
Bent u bereid om te investeren in de ontwikkeling van DIVA vaccins voor in Nederland bestrijdingsplichtige ziektes? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid om, zodra er geschikte DIVA vaccins beschikbaar zijn, in Nederland over te gaan op preventief vaccineren van vee? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De cumulatieve effecten op natuur de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Co Verdaas (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Winning van steenzout veroorzaakt diepe gaten in bodem Waddenzee» en «Beheer Wadden is rommeltje»?1 2
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vergunningverlening voor zoutwinning in de Waddenzee door het bedrijf Frisia?
Aan Frisia Zout B.V. (hierna: Frisia) is in januari 2012 een winningsvergunning verleend voor zoutwinning onder de Waddenzee in het gebied Harlingen Havenmond. Voordat Frisia kan beginnen met de feitelijke zoutwinning zijn echter nog diverse besluiten nodig, namelijk een instemmingsbesluit voor het winningsplan, een omgevingsvergunning, een Natuurbeschermingswetvergunning en een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Voor al deze besluiten is mijn ministerie het bevoegd gezag. Frisia is bezig met het voorbereiden van de aanvragen voor de benodigde vergunningen.
Bent u bekend met de mogelijke negatieve effecten op natuur en milieu van de zoutwinning in de Waddenzee? Zijn hier onderzoeken naar uitgevoerd en hoe worden deze effecten meegenomen in de vergunningverlening aan Frisia?
Ik ben bekend met de berichten zoals genoemd in vraag 1 waarin mogelijke negatieve effecten van de zoutwinning op natuur en milieu worden uiteengezet.
Om te voorkomen dat negatieve effecten op de natuurwaarden in de Waddenzee optreden, doet Frisia uitgebreid onderzoek naar de effecten van bodemdaling door de voorgenomen zoutwinning. Dit betreft de directe effecten hiervan op de kustlijn, het oppervlak van de wadplaten en de hydromorfologie van het Waddensysteem, maar ook de indirecte effecten op de natuurwaarden in de Waddenzee. Deze zaken zijn met name uiteengezet in het Milieueffectrapport en de Passende Beoordeling. Ook worden zowel een meet- en monitoringsprotocol als een monitoringsplan opgesteld om tijdens de winning zorgvuldig te kunnen waarnemen wat de werkelijk optredende effecten zijn. Mocht hieruit blijken dat de natuurwaarden in de Waddenzee in het geding zijn of dreigen te komen, dan kan het bevoegd gezag de winning laten aanpassen of stoppen. Dit gebeurt dan door toepassing van het «Hand aan de Kraan»-principe.
Van vergunningverlening zal pas sprake zijn wanneer aan alle wettelijke onderzoeksvereisten is voldaan. Aan Frisia kunnen in het instemmingsbesluit voor het winningsplan en in de Natuurbeschermingswetvergunning beperkende voorschriften worden opgelegd zodat ik kan ingrijpen zodra negatieve effecten vanwege de winning op de natuur dreigen op te treden.
Frisia is bezig met de afronding van de benodigde onderzoeken. Naar verwachting zullen op korte termijn de vergunningprocedures worden gestart.
Bent u bekend met het feit dat de buitendelta’s krimpen? Zijn hiervoor extra zandsuppleties mogelijk en wat zijn de ecologische gevolgen daarvan?
Ja, het is mij bekend dat de buitendelta's van de zeegaten van de Waddenzee in volume afnemen. Er wordt nog onderzocht of deze afname gecompenseerd zou moeten worden met extra suppleties. Dit onderzoek maakt deel uit van het Nationaal Deltaprogramma. Bij dit onderzoek zal ook gekeken worden naar de ecologische gevolgen van de eventuele extra suppleties.
Ik wijs er nog op dat de zogeheten zandhonger van de Waddenzee, het proces dat de afname van de buitendelta's veroorzaakt, niet gestopt kan worden met suppleties. Wel kunnen de effecten van deze zandhonger op de buitendelta's, de kusten van Noord-Holland en de Waddeneilanden mogelijk gecompenseerd worden.
Hoeveel vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet, Wet milieubeheer en Visserijwet zijn in de afgelopen vijf jaar verleend door het Rijk of provincies voor activiteiten in het Waddengebied? Om wat voor activiteiten gaat het hierbij?
Het aantal vergunningen op grond van de genoemde wetten voor het Nederlandse deel van het Waddengebied loopt voor wat betreft de genoemde periode van de afgelopen vijf jaar in de honderden. Veel activiteiten behoeven immers vanuit 1 of meerdere van deze wettelijke kaders een toestemming. Het betreft een scala aan activiteiten, variërend van diverse recreatieve activiteiten tot gaswinning.
Vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet worden als hoofdregel verleend door provincies en bij uitzondering door de minister/staatssecretaris van Economische Zaken. Deze uitzonderingen staan beschreven in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998.
Vergunningen op grond van de Wet milieubeheer worden als regel verleend door provincies of gemeenten. In uitzonderingsgevallen is de minister van Economische Zaken of de minister van Infrastructuur en Milieu bevoegd. Voor een volledig overzicht wie wanneer bevoegd is, verwijs ik naar de site van Infomil: http://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/wet-milieubeheer/bevoegd-gezag.
Vergunningen op grond van de Visserijwet worden verleend door mijn ministerie.
Het overgrote deel van deze besluiten is openbaar en digitaal raadpleegbaar op de sites van de rijksoverheid en de provincies. Vaak wordt het raadplegen ervan extra vergemakkelijkt door uitgebreide zoekfuncties binnen dergelijke databases.
Welke (andere) instanties geven vergunningen af voor activiteiten in het Waddengebied?
Gemeenten, provincies en het Rijk.
Is er een overzicht van de effecten op natuur en milieu van de verschillende activiteiten in het Waddengebied?
De toelaatbaarheid van elke nieuwe voorgenomen activiteit in het Waddengebied wordt beoordeeld door het betreffende bevoegde gezag.
Degene die voornemens is een project te realiseren dat mogelijk afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen een significant gevolg heeft voor een Natura 2000-gebied, dient door middel van een passende beoordeling de gevolgen van dat project te onderzoeken. Daarbij dient hij ook de zogeheten cumulatieve effecten te betrekken. Wanneer het bevoegd gezag zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast door het project, in voorkomend geval met inachtneming van mitigerende maatregelen, verleent het de aangevraagde vergunning (artikelen 19f en 19g van de Natuurbeschermingswet 1998).
Als onderdeel van deze toetsing beoordeelt het bevoegd gezag ook of de cumulatieve effecten juist en volledig zijn beschreven. Daartoe is het bevoegd gezag in staat omdat bij de diverse bevoegde instanties bekend is welke effecten kunnen cumuleren. Indien nodig vindt dan ook overleg plaats tussen deze bevoegde instanties.
Het is dus aan degene die een project wil realiseren om het nodige onderzoek te doen voor het opstellen van de passende beoordeling. Om bedrijven te ontzorgen investeer ik in een goede implementatie van de natuurwetgeving in de praktijk. In dat verband onderzoek ik hoe bedrijven op een eenvoudige wijze en tegen de laagst mogelijke kosten toegang kunnen hebben tot ecologische informatie, met het oog op een snelle en goedkope procedure voor verlening van vergunningen en ontheffingen (zie Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 3, blz. 233).
Het is dus niet zo dat er één bevoegd gezag is dat een overzicht bijhoudt. Per activiteit en per bevoegd gezag wordt dit overzicht gegenereerd als dat nodig is.
Mijn ministerie heeft hierin geen coördinerende rol en hoeft deze naar mijn mening ook niet te hebben. Per nieuwe activiteit ligt de coördinatie bij het vergunning verlenende bevoegde gezag zoals dat in het wettelijk instrumentarium is geregeld.
De verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de diverse bestuurlijke partijen in Waddengebied zijn door de minister van Infrastructuur en Milieu uiteengezet in de antwoordbrief op de vragen van het VVD-lid De Boer (kenmerk IenM/BSK-2012/239844).
Hoe wordt toegezien op de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied? Wat is hierbij de coördinerende rol van uw ministerie, aangezien de vergunningverlening door verschillende overheden plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te kijken hoe de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied beter in beeld kunnen worden gebracht? Bent u bereid hierover met de betrokken instanties in de regio in gesprek te gaan?
Ik ben van mening dat de cumulatieve effecten op natuur en milieu door bovenbeschreven wettelijk instrumentarium adequaat in beeld worden gebracht bij het toetsen van nieuwe activiteiten. Ik vind het daarom niet nodig om hierover in gesprek te gaan met de betrokken instanties in de regio.
Problemen die ontstaan als de OV-studentenkaart wordt afgeschaft |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek van EenVandaag, waaruit blijkt dat zes van de tien studenten minder college gaan volgen als de OV-studentenkaart voor studenten wordt afgeschaft?1
De reisvoorziening voor studenten wordt niet afgeschaft maar krijgt een andere vorm. Het vrij-reizen verdwijnt vanaf 1 januari 2016 maar studenten krijgen vanaf dat moment korting op hun reizen. Studenten zullen ook in de toekomst bij DUO kunnen lenen, tot een bepaald maximum, voor onder meer de resterende reiskosten die zij moeten maken. Deze lening kent sociale voorwaarden zoals een lange terugbetaalperiode, een lage rente, terugbetaling naar draagkracht en mogelijkheden om een terugbetaalpauze in te lassen.
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor de kwaliteit van het onderwijs als studenten minder college gaan volgen?
Ja, voldoende contacturen zijn belangrijk voor de kwaliteit van onderwijs. Om die reden is bij sommige colleges aanwezigheid verplicht. Het is belangrijk dat studenten hun aanwezigheidsplicht serieus nemen en ook wanneer er geen aanwezigheidsplicht is een verantwoorde afweging maken over hun aanwezigheid.
Hoe oordeelt u over het feit dat 58 procent van de scholieren aangeeft dat de verwachte reiskosten een grote rol gaan spelen bij de studiekeuze?
Eerder onderzoek onder scholieren die al een keuze gemaakt hebben, geeft andere uitkomsten. In 2010 gaf 6% van de bevraagde minderjarige mbo’ers aan dat reiskosten de belangrijkste reden voor de uiteindelijke schoolkeuze was. Voor nog eens 23% van de bevraagde minderjarige mbo’ers speelden reiskosten een rol bij schoolkeuze. Voor maar liefst 71% van de minderjarige mbo’ers speelden reiskosten dus geen rol van betekenis bij schoolkeuze.2
De regering wil scholieren/studenten in hun reiskosten tegemoetkomen door hun een kortingskaart voor het openbaar vervoer te verstrekken én hun de mogelijkheid te bieden om te lenen voor het resterende deel van de reiskosten.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat studenten dan maar «dichter bij huis» moeten gaan studeren? Vindt u dat niet erg makkelijk en heeft u niet liever dat studenten kiezen voor een goede opleiding, in plaats van een opleiding dichtbij huis?2
Wat ik heb gezegd is dat er niets mis mee is om dichter bij huis te gaan studeren, als daar een vergelijkbare opleiding wordt aangeboden. Veel studenten volgen nu al onderwijs in de regio waar zij wonen. Dat neemt niet weg dat bij een verantwoorde studiekeuze de kwaliteit van de opleiding voorop hoort te staan.
Erkent u dat het lastiger wordt om «dichter bij huis» te gaan studeren, aangezien u tevens van plan bent om de studiefinanciering af te schaffen waardoor het duurder wordt om zelfstandig te gaan wonen?
Het is een misverstand dat studiefinanciering wordt afgeschaft. De aanvullende beurs blijft bestaan en de basisbeurs wordt vervangen door een andere vorm van studiefinanciering: een lening tegen lage rente, die wordt terugbetaald naar draagkracht.
Wat is uw reactie op de website «studentenovmoetblijven.nl», waar in korte tijd circa 50 000 handtekeningen zijn opgehaald voor behoud van de OV-studentenkaart? Deelt u de mening dat deze maatregel meer leed veroorzaakt dan goed is?
De waardering van maatregelen kan in de loop der tijd veranderen. Zo waren veel studenten nog tegen de reisvoorziening toen deze in 1991 werd ingevoerd, terwijl de reisvoorziening nu positief wordt gewaardeerd. Het effect van deze maatregel op de student is afhankelijk van het reisgedrag en het uiteindelijke arrangement dat met de vervoersbedrijven overeen wordt gekomen. Voor minderjarige mbo’ers is de maatregel in elk geval positief. Zij ontvangen nu voor het eerst een landelijke reisvoorziening.
Wat zijn de meerkosten voor studenten als zij zelf hun reiskosten moeten gaan betalen? Zijn hier cijfers en scenario’s over beschikbaar?
Op korte termijn, in ieder geval begin volgend jaar, ontvangt u een «procesbrief» waarin ik zal ingaan op de maatregelen die dit kabinet wil nemen in de studiefinanciering inclusief de ov-kaart voor studenten. In deze brief zal ik ondermeer aangeven op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie Slob (33 410, nr. 20).
Bent u bereid te onderzoeken wat de gevolgen zijn van afschaffing van de OV-studentenkaart, met name als het gaat om extra kosten voor studenten, invloed op hun studiekeuze en aantasting van de onderwijskwaliteit?
Zie het antwoord op vraag 7.
De bezuinigingen op Defensie |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak over de gevolgen van het regeerakkoord voor Defensie: «Van verdere bezuinigingen, en zeker op de troepen, is geen sprake»?1
Ja.
Hoe verhoudt zich dat tot de in het regeerakkoord opgenomen taakstelling op de Rijksdienst, waarvan structureel € 48 miljoen neerslaat bij Defensie?
De taakstelling van € 48 miljoen betreft een algemene korting op de apparaatsuitgaven van Defensie. Deze taakstelling moet nog met concrete maatregelen worden ingevuld. De taakstelling moet primair worden gerealiseerd door het doelmatiger inrichten van de Rijksoverheid, onder andere door intensievere samenwerking tussen departementen op het gebied van ondersteunende diensten. In de vorige bezuinigingsronde heeft Defensie reeds een groot deel van haar taakstelling op deze terreinen behaald. Het uitgangspunt van Defensie is en blijft dat de operationele eenheden worden ontzien.
Hoe verhoudt zich dat bovendien tot de korting op het defensiebudget van € 250 miljoen, ter financiering van het nieuwe fonds voor Internationale Veiligheid, tevens als «bijdrage aan het oplossen van de algemene financiële problematiek»? Klopt het dat deze overheveling van gelden van Defensie naar Ontwikkelingssamenwerking per saldo een korting van tenminste € 60 miljoen op het defensiebudget betekent?
Het budget voor internationale veiligheid van € 250 miljoen wordt grotendeels gefinancierd door een overheveling van de HGIS-voorziening voor de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties op de defensiebegroting ter grootte van circa € 191 miljoen. De invulling van het resterende deel van € 59 miljoen en een nadere uitwerking van de besteding en het beheer van het nieuwe budget zijn nodig om vast te kunnen stellen wat de precieze gevolgen zullen zijn voor het budget voor ontwikkelingssamenwerking en de begroting van Defensie. De komende tijd zal ik de verdere uitwerking ter hand nemen, samen met mijn collega van Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking en in overleg met mijn collega van Buitenlandse Zaken.
Welke andere taakstellingen bevat het regeerakkoord nog meer voor Defensie?
Defensie participeert in het topsectorenbeleid. Hierop wordt € 1 miljoen gekort. Er wordt nog nader bezien hoe dit wordt ingevuld.
Is het waar dat het in mei van dit jaar gesloten begrotingsakkoord resulteert in een extra taakstelling van € 84 miljoen vanaf 2013 en dat deze vooralsnog verwerkt is op de begrotingspost «nominaal en onvoorzien»?
Dit is juist. Zoals vermeld in de ontwerpbegroting 2013 is deze taakstelling naar aanleiding van het begrotingsakkoord van mei 2012 tijdelijk verwerkt in niet-beleidsartikel 12, nominaal en onvoorzien.
Deelt u de mening dat u een te positief beeld geschetst heeft van het regeerakkoord en dat Defensie wel degelijk geconfronteerd wordt met extra bezuinigingen?
Het uitgangspunt van Defensie is en blijft dat de operationele eenheden worden ontzien
Acht u het realistisch dat de operationele capaciteiten van Defensie ontzien kunnen worden met zoveel extra bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de Kamer voorafgaand aan het debat over de Defensiebegroting 2013 te informeren over de financiële gevolgen van het regeerakkoord voor Defensie?
Bij deze.
Verdere bezuiniging kinderopvangtoeslag negatief effect op participatie en emancipatie |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere bezuiniging op kinderopvang heeft negatief effect op emancipatie» op basis van het Nationale Werkonderzoek 2012 van Jobtrack?1
Wat is uw reactie op de verwachte sterke afname van de arbeidsparticipatie van met name jonge vrouwen bij bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag?
Hoe verklaart u dat 34 procent van de vrouwen en 30 procent van de mannen zegt te stoppen met werken of zegt minder te gaan werken?
In aanmerking genomen dat in het regeerakkoord de kinderopvangtoeslag wordt benoemd als middel om de arbeidsparticipatie te verhogen, hoeveel geld trekt u uit om de aangekondigde bezuinigingen voor 2013 terug te draaien?
Deelt u de mening dat de minimale bijdrage van 1/3 in de kinderopvangkosten voor het eerste kind behouden moet blijven?
Kunt u deze vragen in ieder geval beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Een streekbezoek van Hare Majesteit de Koningin aan de provincie Noord-Brabant |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat voor informatie Hare Majesteit de Koningin zal krijgen tijdens het bijwonen van een rondetafelgesprek over de intensieve veehouderij tijdens het streekbezoek aan de provincie Noord-Brabant?1 Zo nee, waarom niet?
De koningin is in gesprek gegaan met burgers en andere partijen over de intensieve veehouderij en over de effecten van de sector op de lokale leefomgeving.
Door wie en waarom is besloten de Koningin dit rondetafelgesprek bij te laten wonen?
Rondetafelgesprekken vormen een gebruikelijk onderdeel van streekbezoeken. Zij worden mede voorbereid door de provincie, in dit geval de provincie Noord-Brabant.
Wat is het doel van het bijwonen van het rondetafelgesprek door de Koningin en zullen er gevolgen of vervolgstappen zijn verbonden aan het bijwonen van het gesprek? Zo ja, welke gevolgen of vervolgstappen?
Het bijwonen van dit rondetafelgesprek maakte onderdeel uit van een breed streekbezoek van de koningin aan de provincie Noord-Brabant, waarbij meerdere bedrijven en instellingen werden bezocht waaronder een tapijtfabriek, een universiteit en een akkerbouwbedrijf.
De koningin heeft zich laten informeren over actuele ontwikkelingen in de Brabantse samenleving.
Kunt u aangeven welke organisaties of personen bij dit rondetafelgesprek aanwezig zullen zijn om hun zienswijze kenbaar te maken aan de Koningin? Zo nee, waarom niet?
Zullen er personen van een dierenwelzijnsorganisatie of milieuorganisatie bij betrokken zijn? Zo ja, van welke organisatie(s)?
Zullen er inwoners van de gemeente of belangenbehartigers van inwoners bij betrokken zijn? Zo ja, welke belangenbehartigers?
Zullen er ondernemers of belangenbehartigers van ondernemers bij betrokken zijn? Zo ja, welke belangenbehartigers?
Zullen er vertegenwoordigers van belangenorganisaties voor patiënten die lijden aan zoönosen, zoals Q-koorts, aanwezig zijn? Zo ja, van welke belangenorganisatie(s)?
Bent u bereid voor aanstaande vrijdag 9 november antwoord de te geven op deze vragen?
De Europese Unie miljarden verspilt volgens de Europese Rekenkamer |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Europese Unie verspilt miljarden volgens Europese Rekenkamer»?1
Wat is uw reactie op het feit dat wederom enorm veel Europees geld is verspild, ruim 5 miljard euro in één jaar tijd?
Deelt het kabinet de mening dat het Europees rondpompen van geld ineffectief en onwenselijk is en bent u derhalve bereid intensiever aan te dringen op maximale verlaging van de Europese meerjarenbegroting en geld terug naar Nederland?
De situatie bij Altenova |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de AbvaKabo niet meer welkom is bij stichting Pleyade, in het bijzonder bij het verpleeg- en behandelcentrum Altenova?1
De stichting Pleyade (waar de locatie Altenova onder valt) heeft aangegeven meermalen de Abvakabo te hebben verzocht geen acties te houden op locaties van Pleyade waarbij de leef- en woonomgeving van de cliënten wordt geschaad. Naar de mening van Pleyade is dit wel gebeurd. Hierom heeft Pleyade besloten dat medewerkers van de AbvaKabo alleen nog maar welkom zijn op afspraak en indien hier op voorhand toestemming voor is gegeven. Er is dus geen sprake van het weigeren van toegang. Pleyade heeft ook aan de AbvaKabo aangegeven dat, binnen de rechtmatigheid van het recht op het voeren van actie, vakbondacties mogen worden vormgegeven.
Hangt deze beslissing samen met de werkonderbreking die bij Altenova plaatsvond?2 Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat een vakbond geweigerd wordt? Erkent u dat dit lijkt op negentiende-eeuwse toestanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Pleyade in totaal € 1,6 miljoen heeft ontvangen in het kader van de intensiveringsgelden? Hoeveel medewerkers kunnen daarmee worden aangesteld?
Desgevraagd geeft Pleyade aan dat zij inderdaad € 1,6 miljoen hebben ontvangen in het kader van de intensiveringsgelden. De middelen zijn bedoeld voor heel Pleyade, dus voor alle 9 locaties. Omgerekend naar formatie is dit ongeveer 20 fte.
Hoeveel medewerkers heeft Pleyade daadwerkelijk aangesteld sinds de intensiveringsgelden beschikbaar zijn?
Pleyade heeft voorafgaand aan het ontvangen van de extra middelen hiervoor een plan ingediend bij het zorgkantoor. Dit plan is goedgekeurd en tijdens de periodieke overleggen met het zorgkantoor is de voortgang besproken. Deze maand wordt over de besteding van de middelen ook verantwoording afgelegd aan het zorgkantoor. Desgevraagd geeft Pleyade aan in 2011 al te zijn begonnen met het extra investeren in kwaliteit door het inzetten van extra mensen op de locatie Altenova. Voor de locatie Altenova gaat het om ruim 10 fte.. Hiernaast is er Pleyade breed € 600 000,- extra geïnvesteerd in scholing. De zorgkantoren zien toe op de doelmatige aanwending van deze middelen.
Is de inspanning van Pleyade voor extra personeel in overeenstemming met het (verplichte) plan dat zij daarvoor heeft moeten aanleveren bij het zorgkantoor in die regio?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de inspanningen van zorgkantoren ten aanzien van het controleren van zorginstellingen over de inzet van de intensiveringsmiddelen, zeker ook in verhouding tot de door hen ingeleverde plannen?
Met de zorgkantoren zijn afspraken gemaakt over het toezicht op de doelmatige aanwending van de extra middelen. De gekozen systematiek is zo dat dit onderdeel uitmaakt van het reguliere zorginkoopproces. Om in aanmerking te komen voor de extra middelen hebben zorgaanbieders een plan ingediend bij de zorgkantoren. De zorgkantoren bespreken deze plannen met de aanbieders als onderdeel van de reguliere verantwoording. Hiermee wordt in alle gevallen toegezien op een doelmatige aanwending van de middelen. Hiernaast wordt vanuit VWS op macroniveau de voortgang van de doelstelling gemeten.
Het bericht ‘Chaos troef bij Topklasser FC Chabab; zwart geld, witte lijnen.’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Chaos troef bij Topklasser FC Chabab; zwart geld, witte lijnen.»?1
Is het waar dat de voormalige hoofdsponsor van FC Chabab deze vereniging heeft gebruikt voor het witwassen van drugsgelden? Zo ja, blijkt dat uit een strafrechtelijke veroordeling? Om welke bedragen gaat het in deze zaak? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Is het waar dat dit niet de eerste keer zou zijn dat de drugsmaffia voetbalclubs misbruikt? Zo ja, welke gevallen zijn u nog meer bekend?
Deelt u de mening dat het witwassen van criminele gelden bij voetbalclubs hard aangepakt dient te worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Is er sprake van competitievervalsing als voetbalclubs of andere sportverenigingen met behulp van crimineel vermogen spelers aantrekken? Zo ja, wat kunt en gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Mbo-scholen die stagiairs onvoldoende begeleiden |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Is het waar dat de pilot «Stages in Zuid» die het Amsterdamse stadsdeel Zuid in 2011 heeft gestart, uitwijst dat mbo-leerlingen in Amsterdam te weinig hulp krijgen bij het vinden van een goede stageplaats en ook de begeleiding tijdens de stage onder de maat is?
Bevindingen van de pilot «Stages in Zuid» zijn gebaseerd op de ervaringen van ruim 40 jongeren die zich hebben aangemeld. Het is daarom niet mogelijk om vanuit deze resultaten een uitspraak te doen over de begeleiding van alle Amsterdamse studenten. Wel is het een belangrijk signaal, want vanuit hun zorgplicht hebben scholen een belangrijke rol in het begeleiden van studenten. Ik ben dan ook blij dat deze conclusies zijn gedeeld met de onderwijsinstellingen. De begeleiding van studenten tijdens de beroepspraktijkvorming is eerder onderwerp van kritiek geweest. Ik verwacht van onderwijsinstellingen dat ze serieus werk maken van een betere begeleiding.
Deelt u de mening dat mbo-opleidingen ernstig tekort schieten als jongeren op pad worden gestuurd zonder enige kennis van wat er van hen verwacht wordt en ze geen begeleiding krijgen bij het presenteren van zichzelf en hun cv?
De stage is een cruciaal element in een beroepsopleiding en is daarom een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Zonder het lopen van een stage kan een mbo-student zijn opleiding niet afronden en het is van groot belang dat de stage van goede kwaliteit is. Een goede stagebegeleiding speelt daarin een grote rol.
Bij hoeveel mbo-scholen in Nederland doet zich het probleem voor dat deze onvoldoende begeleiding bieden bij de stages?
Cijfers hierover zijn nu nog niet beschikbaar. Wel is uit de BPV-monitor 2011 gebleken dat 19% van de bbl-studenten en 26% van de bol-studenten zeer ontevreden waren over de begeleiding door de onderwijsinstelling tijdens de bpv. Ik vind deze percentages te hoog. Om die reden heb ik stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) opdracht gegeven een landelijke monitor te ontwikkelen, waarin per onderwijsinstelling inzichtelijk wordt wat de kwaliteit van de begeleiding is.
Hoe wilt u de betrokken instellingen die op deze wijze falen in hun stagebeleid daarop aanspreken?
We gaan per instelling monitoren of de begeleiding van stages van voldoende kwaliteit is. Instellingen zullen daarover verantwoording moeten afleggen in hun geïntegreerd jaardocument. Als de begeleiding onder de maat is dan vind ik dit op zijn minste aanleiding voor een stevig gesprek en zullen we ze vragen actie te ondernemen. Daarnaast is de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming een belangrijk aspect van het toezichtkader van de Inspectie van het Onderwijs.
Problemen financiering AWACS basis Geilenkirchen |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over problemen rondom de financiering van de NAVO-basis in Geilenkirchen?1
Ja.
Is waar dat er discussie is losgebarsten tussen de NAVO-leden nadat Frankrijk weigerde zijn bijdrage van € 8 miljoen te betalen? Kunt u aangeven wat de redenen zijn voor het meningsverschil?
De Navo heeft nog geen overeenstemming bereikt over de financiering van het geplande groot onderhoud van de start- en landingsbaan op de vliegbasis Geilenkirchen. De fondsen voor dit project moeten worden betaald door alle Navo-landen («common funding»). Frankrijk levert eigen radarvliegtuigen vanaf een nationale vliegbasis aan de AWACS-capaciteit van de Navo («contribution-in-kind») en meent daarom geen bijdrage te hoeven leveren aan het onderhoud op de vliegbasis Geilenkirchen.
Wat zijn de consequenties van de weigering van Frankrijk om zijn bijdrage aan de financiering van de vliegbasis te leveren? Klopt de berichtgeving dat sanering van een nieuwe landingsbaan, voorzien in 2014, moeizaam wordt?
Het groot onderhoud van de start- en landingsbaan zal niet beginnen in 2013, maar – onder voorbehoud van overeenstemming – in zijn geheel in 2014 worden uitgevoerd.
Ontstaat er door de problemen rondom de financiering op enigerlei wijze een risico voor extra geluidsoverlast van de AWACS-toestellen voor de bevolking in Zuid-Limburg? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het op een later moment uitvoeren van het groot onderhoud van de start- en landingsbaan leidt niet tot extra geluidsoverlast. Wel zal in een andere periode dan initieel voorzien vanwege het onderhoud minder gebruik worden gemaakt van de start- en landingsbaan.
Bent u bereid u in te zetten voor spoedige oplossing van de problemen rondom de financiering van de vliegbasis Geilenkirchen en de Kamer hierover te informeren?
Nederland zet zich in om overeenstemming te bereiken over de financiering van het groot onderhoud van de start- en landingsbaan op de vliegbasis Geilenkirchen. Zodra de Navo daarover een besluit heeft genomen zal de Kamer worden geïnformeerd.
De privacy van internetters |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u het bericht gelezen dat Skype de gegevens van een 16-jarige aan beveiligingsbedrijf heeft verstrekt?1
Ja.
Is het waar dat de persoonsgegevens van deze 16-jarige uiteindelijk aan de overheid zijn verstrekt zonder dat hier een bevoegd gedaan verzoek van een overheidsinstantie aan ten grondslag lag?
Sinds de invoering van de Wet bevoegdheden vorderen gegevens (Stb. 2005, 390) is voorgeschreven dat in het belang van het onderzoek van een ieder die daar toegang toe heeft, gegevens kunnen worden gevorderd. Het uitgangspunt van de wetgever is, dat waar gevorderd kan worden, gevorderd moet worden. Het is de politie niet toegestaan om aan een derde een verzoek te doen om gegevens vrijwillig te verstrekken.
Het beginsel dat voor de opsporing relevante gegevens door middel van een vordering dienen te worden verkregen, kan uitzondering leiden wanneer sprake is van een zogenaamde «spontane» informatieverstrekking. Dat wil zeggen de verstrekking (door een derde partij) van informatie aan de opsporing, zonder dat bij de opsporing reeds bekend was dat die derde over die informatie beschikte. Van een spontane verstrekking van informatie dient steeds proces-verbaal te worden opgemaakt. Indien de derde bij het krijgen of verstrekken van informatie zelf onrechtmatig heeft gehandeld, hoeft dit niet in de weg te staan aan het gebruik van de verstrekte gegevens voor het bewijs.
In het desbetreffende opsporingsonderzoek is door een derde partij op een dergelijke spontane wijze informatie verstrekt aan het Team High Tech Crime van het korps landelijke politiediensten. Onder deze gegevens bevond zich persoonsinformatie met betrekking tot een Skype-account dat mogelijk in gebruik was bij een van de betrokkenen bij het strafbare feit. Voorafgaand aan deze verstrekking was bij het opsporingsteam niet bekend dat deze derde partij over de genoemde gegevens beschikte en de informatie is niet gebruikt ter identificatie van de verdachte.
Acht u het wenselijk dat persoonsgegevens door bedrijven aan de overheid worden verstrekt in het kader van een opsporingsonderzoek zonder dat hieraan een bevoegd gedaan verzoek ten grondslag ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven van hoeveel personen per jaar persoonsgegevens worden verstrekt aan de overheid in het kader van een opsporingsonderzoek zonder dat hieraan een bevoegd gedaan verzoek ten grondslag ligt?
Nee, het Openbaar Ministerie houdt geen statistieken bij over het aantal gevallen waarin spontaan persoonsgegevens aan de opsporing zijn verstrekt.
Een dreigend tekort aan ervaren praktijkdocenten in het beroepsonderwijs |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Monteur voor de klas, dreigend tekort goede docenten beroepsonderwijs»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitgesproken vrees van de betreffende hoogleraar dat de praktijk uit beeld dreigt te raken op beroepsopleidingen, als gevolg van een tekort aan praktijkdocenten?
Het betoog van prof. dr. Loek Nieuwenhuis ligt genuanceerder. Navraag bij Nieuwenhuis leert dat de kern van zijn betoog is dat hij vreest dat de extra aandacht voor rekenen en taal in het mbo ten koste gaat van beroepspraktijkvorming.
Nederland scoort internationaal goed met zijn beroepsonderwijs. Onze kracht zit in het gemengde model, waarbij er zowel aandacht is voor algemene vorming als het voorbereiden voor het beroep. Bij het laatstgenoemde deel komt de deelnemer gedurende de hele opleiding stevig in aanraking met de praktijk van zijn/haar toekomstige beroep. Ook doet Nederland het goed als het gaat om de samenwerking tussen school en bedrijfsleven op meerdere niveaus (ontwerp, sturing en uitvoering). Het resultaat daarvan is een relatief lage jeugdwerkloosheid en goede arbeidsmarktkansen voor afgestudeerden uit het mbo.
Ik ondersteun het pleidooi van Nieuwenhuis om het gemengde model te behouden. Ik ga voor kwaliteit in het mbo, kwaliteit waarin voldoende aandacht is voor basisvaardigheden taal en rekenen én voor een sterke praktijkoriëntatie. Over de extra aandacht voor taal en rekenen wil ik duidelijk zijn: deze basisvaardigheden zijn van het grootste belang, zowel tijdens de opleiding als in de beroepspraktijk zelf. De belangrijkste aanleiding om hier veel meer aandacht in het mbo aan te besteden is juist de klacht van het bedrijfsleven dat deze basisvaardigheden niet voldoende op orde zijn.
In het artikel wordt gesproken over de praktijkdocent, maar het is belangrijk om nog eens te benadrukken dat in het mbo het onderwijs, meer nog dan in andere onderwijssectoren, door teams wordt verzorgd die verantwoordelijk zijn voor het gehele onderwijsproces. Zo’n team staat uit leraren die zijn opgeleid aan een (tweedegraads) lerarenopleiding of die als zij-instromer op hbo-niveau vanuit de beroepspraktijk het onderwijs zijn binnen gekomen. Het team bestaat echter ook uit vakmensen uit de beroepspraktijk, zoals instructeurs (praktijkdocenten) en andere onderwijsondersteuners die op onderdelen van het onderwijsproces worden ingezet. Deze teams bundelen de benodigde expertise: vakkennis, pedagogisch-didactische kennis maar vooral ook kennis van de beroepspraktijk.
Over de laatste ramingen van tekorten aan leraren in de verschillende sectoren bent u geïnformeerd in de brief van 3 juli 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 27 923 nr. 141). Om zicht te krijgen op de ontwikkeling van vraag en aanbod op de onderwijsarbeidsmarkt van het mbo is opdracht gegeven tot een afzonderlijk onderzoek waarvan we de resultaten begin 2013 ontvangen. Dat onderzoek is gestart om de gevolgen van de vergrijzing van onderwijspersoneel in de mbo-sector in kaart te brengen. Het onderzoek moet meer duidelijkheid geven over regionale verschillen, het type instroom en uitstroom van personeel en op de verschillen in tekorten tussen instellingen (roc’s, aoc’s en vakinstellingen), typen onderwijs (bbl, bol, educatie) en functies (leraren, instructeurs en onderwijsondersteuners).
Deelt u de beschreven dreiging van een tekort aan goede praktijkdocenten omdat deze meer algemene kennis opdoen op de lerarenopleiding in plaats van praktijkkennis bij een specifiek beroepsvak?
Nee, die deel ik niet. Zoals onder vraag 2 aangegeven laat ik momenteel onderzoek uitvoeren naar de kwantitatieve ontwikkeling van vraag naar en aanbod van onderwijspersoneel in het mbo om na te gaan of de vergrijzing in de sector knelpunten gaat genereren. Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat praktijkdocenten in hun opleiding te weinig praktijkkennis opdoen, maar er zijn wel ideeën hoe dit nog verder versterkt kan worden. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Hoe beoordeelt u de balans tussen het gewicht en de hoeveelheid algemene vakken ten opzichte van praktijkvakken en -ervaring voor leerlingen, zoals beschreven in het bericht?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 aangaf, ben ik van mening dat er in ons beroepsonderwijs een goede balans is tussen aandacht voor algemene vorming en het opleiden voor de beroepspraktijk.
Deelt u de mening dat, indien deze analyse klopt, er specifieke inzet nodig is op kwaliteit en kwantiteit voor docenten met praktijkervaring en kennis in het beroepsonderwijs? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 aangaf, proberen we mogelijke kwantitatieve en kwalitatieve knelpunten momenteel in kaart te brengen. Op de resultaten kan ik niet vooruitlopen.
Op welke wijze denkt u dat er een verbetering gevonden kan worden in het aanbod van voldoende kwalitatief goed opgeleide vakdocenten in het beroepsonderwijs?
Wat betreft de praktijkdeskundigheid van onderwijspersoneel, pleit Nieuwenhuis er onder andere voor dat vakmensen, zoals verpleegkundigen en monteurs, hun baan gaan combineren met een baan (als instructeur) in het beroepsonderwijs. In dit pleidooi kan ik mij geheel vinden. Mbo-instellingen beschikken hiervoor over de mogelijkheden. Op regionaal niveau zullen vmbo-scholen en mbo-instellingen met het bedrijfsleven in de regio goede afspraken moeten maken over het betrekken van goede vakmensen bij het onderwijsproces.
Als het gaat om leraren in het beroepsonderwijs2, is het evident dat zij tijdens hun opleiding voldoende toegerust worden om in het beroepsonderwijs les te geven en dus ook kennis te hebben van de beroepspraktijk. De lerarenopleidingen zijn hierop aanspreekbaar. Ik stuur u één dezer dagen een brief waarin ik maatregelen aankondig om de opleiding voor leraren in het vmbo en mbo te versterken. Deze maatregelen zijn een uitvloeisel van het Onderwijsraadadvies3 uit 2011 en de beleidsreactie4 hierop.
De problematiek omtrent oude economische eigendomsoverdrachten |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Problemen met oude economische eigendomsoverdrachten» op de website van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie?1
Ja.
Bent u zich bewust van de scheiding tussen het economische en juridische eigendom en van de problemen die zich hierbij kunnen voordoen?
Het verschil tussen juridische en economische eigendom heeft betrekking op het verschil tussen de koop en de levering van een onroerende zaak. Koop en levering van onroerende zaken zijn twee verschillende rechtshandelingen. Bij de koop wordt een relatief recht verkregen dat de koper alleen tegen de verkoper kan inroepen. Bij de levering verkrijgt hij het eigendomsrecht. Dit recht is inroepbaar tegen een ieder en heeft absolute werking. Vanwege de absolute werking van dit recht zijn waarborgen in de wet opgenomen om ervoor te zorgen dat de levering van een onroerende zaak correct verloopt. Zo vindt de levering plaats via een notariële akte en wordt de levering in het Kadaster geregistreerd.
Het begrip economische eigendom is van fiscale oorsprong en heeft betrekking op bijzondere situaties van koop die tot doel hebben het gehele risico en belang over te laten gaan op de koper, zonder dat de eigendom wordt geleverd. Het begrip is verwarrend omdat feitelijk geen sprake is van eigendom. Er is slechts sprake van een relatief, verbintenisrechtelijk, recht dat de koper alleen tegen de verkoper kan inroepen. Volgens de Hoge Raad wordt met het begrip doorgaans gedoeld op het bestaan van een aantal verbintenisrechtelijke rechten en verplichtingen met betrekking tot een zaak, die niet in alle gevallen dezelfde inhoud behoeven te hebben (vgl. HR 5 maart 2004, NJ 2004, 316).
Zolang de levering niet heeft plaatsgevonden, verandert er voor derden niets. De verkoper blijft als eigenaar aansprakelijk wanneer een derde schade ondervindt van een onroerende zaak, bijvoorbeeld door een vallende dakpan. De eigenaar is geregistreerd in het Kadaster en daarmee is voor derden voldoende kenbaar wie aansprakelijk is. Registratie van economische eigendom ligt daarom niet voor de hand. Reden hiervoor is dat het Kadaster vermogensrechten registreert die voor derden werking hebben en geen verbintenisrechtelijke afspraken.
Hoe beoordeelt u de mening dat het voor derden, waaronder overheidsinstanties, niet kenbaar is wie de «echte» eigenaar is van een onroerende zaak, nu deze bij het Kadaster slechts op naam van de juridisch eigenaar staat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de beschreven problematiek rondom volmachten afgegeven aan de economisch eigenaar inzake de toekomstige levering van de juridische eigendom aan de economisch eigenaar bij dood of faillissement van de volmachtgever?
De keuze voor een koop zonder levering kan risico’s met zich meebrengen voor de koper. De koper verkrijgt immers slechts een relatief recht. Dit geldt ook voor de overdracht van economische eigendom. Dit betekent dat een derde van de koper nooit de eigendom kan verkrijgen en dat de koper voor de levering hiervan afhankelijk blijft van de instemming van de verkoper. Wanneer de verkoper na de koop op een later moment alsnog wordt aangesproken om aan de levering mee te werken, bestaat het risico dat hij weigert om mee te werken of onvindbaar is.
Daarom wordt in de praktijk vaak een onherroepelijke volmacht tot levering verstrekt door de verkoper (volmachtgever) aan de koper (gevolmachtigde) om te voorkomen dat de koper van de verkoper afhankelijk is wanneer hij alsnog de eigendom geleverd wil krijgen. Op deze manier kan de koper de verkoper altijd dwingen om mee te werken aan de levering van een onroerende zaak.
Het risico dat de eigendom door de verkoper mogelijk niet wordt geleverd wanneer de koper hierover wil beschikken, kan alsnog ontstaan wanneer de onherroepelijke volmacht teniet gaat.
Deze situatie hoeft niet te ontstaan bij het overlijden van de verkoper of bij het ontbinden van de rechtspersoon van de verkoper. Artikel 3:74 BW biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid om een onherroepelijke volmacht tot levering af te sluiten, die ook doorwerkt nadat de volmachtgever is overleden. Wanneer een dergelijke volmacht is afgegeven zal de notaris aan de afwikkeling moeten meewerken, ook al verzet de verkoper zich daartegen (Hof Amsterdam 9 november 2006, LJN: AZ2189). Via de schakelbepaling van art. 2:5 BW zal een onherroepelijke volmacht ook haar werking behouden na het einde van een rechtspersoon wanneer deze de volmacht voor haar ontbinding heeft verschaft (zie ook: A.A. Van Velten, Privaatrechtelijke aspecten van onroerende goed, Deventer, 2012, p. 414–415).
Bij faillissement van de volmachtgever gaat de volmacht wel teniet, omdat dit in strijd is met werking die aan het faillissementsbeslag op het vermogen van de volmachtgever behoort toe te komen (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3 BW, p. 293).
De hierboven geschetste risico’s die samenhangen met het teniet gaan van een onherroepelijke volmacht, behoren in mijn optiek voor rekening van de koper te komen. Ten eerste was ten tijde van de totstandkoming van de transactie al bekend dat gekozen vorm van verkoop dit soort risico’s met zich bracht. Bovendien blijkt uit het artikel van de KNB dat vóór 31 maart 1995 18:00 uur deze vorm van verkoop vaak werd toegepast om een fiscaal voordeel te benutten, omdat slechts de overdracht van de juridische eigendom belast was met overdrachtsbelasting.
Deelt u de mening dat de procedure van artikel 2:23c Burgerlijk Wetboek omslachtig en kostbaar is en derhalve dient te worden aangepast?
De procedure van art. 2:23c BW biedt schuldeisers of gerechtigden de mogelijkheid om na ontbinding van een rechtspersoon de vereffening te heropenen met het oog op een nog niet vereffende vordering of een nog bestaande bate. Deze procedure kan bijvoorbeeld worden ingezet wanneer na ontbinding blijkt dat de eigendom van een onroerende zaak zich nog bij de ontbonden rechtspersoon bevindt. De procedure van art. 2:23c BW kan alleen door een verzoekschrift bij de rechter worden ingeleid. Deze waarborg vind ik van belang omdat de rechtspersoon al is opgehouden te bestaan en een eventueel batig saldo al is verdeeld onder de gerechtigden. Wanneer een vermeende schuldeiser toch meent aanspraak te hebben op een bate van de ontbonden rechtspersoon, dan dient deze aanspraak zorgvuldig en onafhankelijk te worden getoetst.
Overigens kan de procedure van art. 2:23c BW worden vermeden wanneer de rechtspersoon een onherroepelijke volmacht tot levering heeft afgegeven voordat de rechtspersoon kon worden ontbonden (zie ook: Kraan, Van Velten, Den Tonkelaar, WPNR 6 474, 2002).
Welke oplossingen ziet u voor de in het artikel geschetste en hierboven beschreven problemen en welke kosten zouden daarmee gemoeid zijn?
Koper en verkoper zijn primair zelf verantwoordelijk voor het aandragen van oplossingen voor eventuele ontstane problemen en de daarmee gemoeide kosten. Dit gegeven het feit dat uit het artikel van de KNB blijkt dat de gekozen constructie in de regel tot doel had een fiscaal voordeel te benutten, omdat slechts de overdracht van de juridische eigendom belast was met overdrachtsbelasting. Ik ben daarom ook geen voorstander van een amnestieregeling, zoals bepleit door de KNB.
Daarbij speelt ook dat de juridische en economische eigenaar door de wijziging van de Wet op belastingen van rechtsverkeer in 1995, waarmee ook de verkrijging van de economische eigendom werd belast, niet fiscaal in een andere positie zijn gekomen. Zowel voor als na de wetswijziging op 31 maart 1995 18:00 uur werd beoogd overdrachtsbelasting te heffen over de verkrijging van de juridische eigendom. Door de wetswijziging zijn van overheidswege geen additionele lasten opgelegd aan belastingplichtigen. Ten slotte kunnen belastingplichtigen die – vrij van overdrachtsbelasting – voor 31 maart 1995 18.00 uur de economische eigendom hebben gekregen door de amnestieregeling in een voordeligere positie terecht komen, dan de belastingplichtigen die na deze datum – belast met overdrachtsbelasting – de economische eigendom hebben gekregen, hetgeen niet het doel van een amnestieregeling kan zijn.
Het bericht: “Cipier ernstig gewond na gevangenisgeweld.” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Cipier ernstig gewond na gevangenisgeweld»?1
Ja.
Is het waar dat een vrouwelijke cipier van de gevangenis in Hoogeveen ernstig is mishandeld door een Antilliaanse gevangene en nu met gebroken ribben en vocht in haar hersenen in het ziekenhuis ligt?
Ik betreur het te moeten bevestigen dat een vrouwelijke medewerker van de Penitentiaire Inrichting (PI) Hoogeveen is aangevallen door een gedetineerde. Zij heeft hierbij ernstig letsel opgelopen, waaronder gebroken ribben. Aan de hand van een MRI-scan is vastgesteld dat zij geen hersenletsel heeft overgehouden aan het incident. Op 7 november is de medewerker ontslagen uit het ziekenhuis. De gedetineerde is overigens niet van Antilliaanse afkomst.
Hoe kon het gebeuren dat een cipier door een gevangene zo ernstig werd toegetakeld?
Op het moment dat het incident zich voordeed was op de betreffende afdeling de gebruikelijke personele bezetting aanwezig. Vrijwel direct nadat de medewerker alarm sloeg, was er een collega van de afdeling ter plaatse, dadelijk gevolgd door collega's van andere afdelingen. Zij hebben de medewerker ontzet. De tijdspanne tussen het moment van alarm slaan, het ontzetten van de medewerker en het onder controle krijgen en afvoeren van de gedetineerde bedroeg slechts enkele minuten. Dat de medewerker desondanks ernstige verwondingen heeft opgelopen, is te wijten aan het excessieve geweld dat de gedetineerde heeft gebruikt.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren?
Op dit moment wordt een onderzoek naar het incident gestart door de calamiteitencommissie van de Dienst Justitiële Inrichtingen. In deze commissie hebben deskundigen zitting van buiten PI Hoogeveen. Ook het voorzitterschap is in handen van een directeur van buiten PI Hoogeveen. Ik wacht de bevindingen en aanbevelingen van dit onderzoek af en onderneem zo nodig passende maatregelen.
Is er aangifte gedaan tegen de crimineel die de cipier mishandelde? Zo nee, waarom niet?
Tegen de gedetineerde is aangifte gedaan van poging doodslag, danwel zware mishandeling. De gedetineerde is aangehouden door de politie en overgeplaatst.
Deelt u de mening dat het schandalig en onacceptabel is dat medegedetineerden toekeken en applaudisseerden? Zo nee, waarom niet?
De gedetineerde verbleef in een regime van algehele gemeenschap. Dit betekent dat de afdeling tijdens het dagprogramma niet wordt afgesloten. De gedetineerden kunnen zich dan vrij over de afdeling bewegen. Enkele gedetineerden die zich op dat moment in de buurt bevonden zijn getuige geweest van het incident. Uit de verklaringen van de medewerkers die tijdens het incident ter plaatste waren, blijkt dat zij applaus hebben gehoord op het moment dat de gedetineerde onder controle werd gebracht. Ik zie dan ook geen aanleiding om actie te ondernemen tegen de medegedetineerden die hebben geapplaudisseerd.
Welke acties gaat u ondernemen tegen de medegedetineerden die stonden toe te kijken en te applaudisseren? Telegraaf, 6 november 2012
Zie antwoord vraag 6.
De voortgang van het Single European Sky (SES) |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resolutie in het Europees Parlement1 over de voortgangsrapportage van het project Single European Sky en de bewuste voortgangsrapportage2?
Ja.
Wat is uw reactie op de door het Europees Parlement aangenomen resolutie en de voortgangsrapportage?
Het Europees Parlement vraagt om een snellere vooruitgang in de ten uitvoerlegging van de Single European Sky en van de functionele luchtruimblokken die daar een belangrijke bouwsteen van vormen. Gezien de huidige stand van zaken begrijp ik de reactie van het Europees Parlement en ik onderschrijf het belang dat het Parlement hecht aan deze implementatie. De aangenomen resolutie ondersteunt de omvangrijke inzet van Nederland in SES en in het functioneel luchtruimblok FABEC om dit te realiseren. Nederland heeft een relatief klein luchtruim en één van Europa’s grootste hub-luchthavens Schiphol. Deze positie en de ambitie van Nederland om de netwerkkwaliteit en concurrentiepositie van de Nederlandse luchtvaart te versterken, kan alleen gerealiseerd worden in grensoverschrijdende samenwerking. Dit geldt evenzeer voor het borgen van de nationale veiligheidstaken door het ministerie van Defensie en het bestendigen van de benodigde oefenbehoefte voor de Nederlandse krijgsmacht.
Kunt u ingaan op de aanbevelingen van Eurocontrol die uitgelicht worden op pagina 3 en 4 van de voortgangsrapportage en die ingaan op de Nederlandse situatie?
De eerste twee aanbevelingen betreffen de nationale toezichthoudende autoriteit (NSA). De Nederlandse NSA is ondergebracht bij de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport binnen het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het hoofd van de NSA heeft een onafhankelijke positie zoals voorgeschreven in de Europese regelgeving. De NSA is opgezet als een flexibele organisatie die gebruik kan maken van medewerkers en expertise die beschikbaar zijn binnen het ministerie van IenM. Het werkplan van de NSA beschrijft alle noodzakelijke toezichtsactiviteiten.
De NSA is betrokken in twee internationale samenwerkingsverbanden.
De derde aanbeveling betreft de uitvoering door de NSA van conformiteitsbeoordelingsactiviteiten. De NSA houdt toezicht op de interoperabiliteitsverordening3 en de daaraan gerelateerde verordeningen (Implementing rules). De NSA voert hiervoor controles uit of verleners van luchtvaartnavigatiediensten conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uitvoeren. Tot op heden heeft de NSA geen maatregelen hoeven nemen, want in alle uitgevoerde conformiteitsbeoordelingen is gebleken dat voldaan werd aan de eisen voor interoperabiliteit.
De vierde aanbeveling heeft betrekking op het doeltreffender maken van flexibel luchtruimgebruik (flexible use of airspace – FUA). Ik heb u per brief (kamerstuk 31 936, nr.77) geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van integratie van civiel-militair gecontroleerd luchtruim en luchtverkeersleiding. Daarbij heb ik ook uiteengezet welke belangrijke stappen reeds zijn gezet tot het optimaliseren van het flexibel en dynamisch luchtruimgebruik om het Europese en Nederlandse luchtruim beter te kunnen benutten en de behoeften van civiele en militaire luchtruimgebruikers te accommoderen. Daarin is ook het initiatief aangekondigd om een systeem van prestatiebeoordeling toe te passen voor het flexibel en dynamisch luchtruimgebruik binnen Nederland dat aansluit op bij de Europese ontwikkeling op dit gebied. Ik zie de aanbeveling dan ook als een ondersteuning van dit initiatief, waar op dit moment wordt gewerkt aan de implementatie hiervan. In FABEC wordt gewerkt aan een verbeterde en geharmoniseerde toepassing van het flexibel en dynamisch luchtruimgebruik vanuit een grensoverschrijdende benadering.
Dit is vooral van belang voor grensoverschrijdende militaire (oefen)gebieden
De vijfde aanbeveling heeft betrekking op het uitwisselen van beste praktijken en de collegiale toetsing van nationale toezichthoudende autoriteiten. Het uitwisselen van beste praktijken gebeurt in FAB-verband binnen het FABEC Comité van de Nationale Toezichthoudende Instanties. Hiertoe is op 27 januari 2011 een samenwerkingsovereenkomst (Memorandum of cooperation) door de hoofden van de betrokken NSAs getekend. In breder Europees verband geschiedt de uitwisseling van beste praktijken binnen het NSA Coordination Platform, waaraan de Nederlandse NSA deelneemt.
Wat is de status van het Functional Airspace Block waar Nederland bij betrokken is (i.c. FABEC)? Hoe ver is deze implementatie gevorderd in de andere deelnemende landen?
FABEC is in een afrondend stadium van de ratificatie van het Verdrag (TK 33 191, nr. 1). Op dit moment hebben vijf van de zes landen de ratificatie voltooid en dient alleen België dit nog te doen. Gezien de verlate ratificatie van België zal het Verdrag niet voor 4 december 2012 in werking treden. 4 december 2012 is opgenomen in de Europese regelgeving als termijn waarop alle maatregelen genomen moeten worden om te garanderen dat de functionele luchtruimblokken worden geïmplementeerd, maar volgens de informatie van de Belgische overheid wordt dit verwacht in de loop van 2013. De verlate ratificatie heeft naar verwachting geen negatieve effect op de implementatie van FABEC en de te bereiken verbeteringen.
Deelt u de mening dat met het SES-project belangrijke stappen op het terrein van duurzaamheid worden gezet en economische winst geboekt kan worden?
Ja. Single European Sky heeft de potentie om voor de luchtruimgebruikers aanzienlijke voordelen op te leveren doordat de kortere vliegroutes en het terugdringen van de vertragingen leiden tot besparingen van brandstof, tijd en geld. Daarnaast geven de brandstofbesparingen een verlaging van de CO2-emissies en dragen daarmee bij aan de gewenste klimaatdoelstellingen. Bovendien biedt de grensoverschrijdende aanpak binnen SES de mogelijkheid om voldoende militaire oefenruimte te behouden zodat ook deze prioriteit blijvend kan worden waargemaakt.
Is het waar dat Nederland geen voorloper in Europa is wat betreft de implementatie van SES?
Nee, reeds sinds het begin van SES is Nederland een voorloper in Europa en heeft Nederland altijd steun gegeven aan dit project. Voor de luchtzijdige bereikbaarheid van Nederland, de positie van de mainport Schiphol en het belang van Defensie bij het luchtruim is de totstandkoming van SES van cruciale betekenis. Nederland is bijvoorbeeld deelnemer aan FABEC, het meest ambitieuze en belangrijke functionele luchtruimblok. FABEC ligt centraal in Europa en 55% van het Europese vliegverkeer maakt gebruik van het FABEC luchtruim.
Daarnaast is Nederland een van de vier landen die partij zijn in het grensoverschrijdende luchtverkeersleidingscentrum MUAC. Waar mogelijk is Nederland actief in SESAR (SES ATM Research) door participatie van ondermeer Defensie, KLM, Schiphol en NLR.
Kunt u toezeggen dat dit een prioritair dossier voor u gaat worden, gezien de enorme besparingen die SES kan opleveren voor de economie en het milieu?
Ja. Ik acht de potentiële besparingen van SES en de verbeteringen voor de luchtzijdige bereikbaarheid van Nederland van groot belang. Ik zal me hier sterk voor maken en wil hierbij nadrukkelijk inzetten op internationale samenwerking Zie ook het antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen gaat u nemen om de implementatie in Nederland en de rest van Europa te versnellen?
De implementatie van SES is een gezamenlijke activiteit van de lidstaten van de Europese Unie en dat geeft mogelijkheden voor vergaande verbeteringen in het Europese luchtruim, maar beperkt ook de ruimte voor de beïnvloeding door individuele lidstaten. Nederland zal zich hard blijven maken voor de implementatie van FABEC samen met België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Zwitserland. Binnen FABEC is Nederland zeer actief in projecten die betrekking hebben op de indeling van het luchtruim en de organisatie van de luchtverkeersdienstverlening. Hierbij wordt vooral gekeken naar de mogelijkheden voor een aanpassing en uitbreiding van de dienstverlening van het Maastricht Upper Area Control Centre (MUAC) naar een groter deel van het of zelfs het gehele hogere luchtruim van FABEC.
In Nederland zal ik mij vooral richten op de uitvoering van de Luchtruimvisie (TK 31 936, nr. 114). Hiermee wordt de indeling en het gebruik van het Nederlandse luchtruim geoptimaliseerd en in lijn gebracht met de Luchtruimstrategie die binnen FABEC wordt gevolgd. Daarbij blijft het eveneens van belang dat verder wordt ingezet op civiel-militaire samenwerking.
De AWBZ tariefskorting in de vier grote steden |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het waar dat er AWBZ tariefkortingen worden opgelegd in de vier grote steden?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van een tariefskorting, specifiek gericht op de grote steden.
Net als andere zorgaanbieders in Nederland sluiten de zorgaanbieders in de grote steden een contract met het zorgkantoor. In deze contracten kunnen lagere vergoedingen afgesproken worden dan de maximale tarieven van de NZa.
Wanneer is tot de tariefkorting besloten, en hoe is de informatievoorziening daarover geweest? Waarom is de Kamer niet geïnformeerd?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Voor elke prestatie heeft de Nederlandse Zorgautoriteit een maximum tarief vastgesteld. De zorgkantoren en zorgaanbieders mogen geen vergoeding afspreken die deze maximum tarieven te boven gaan. In de inkoopkaders die de zorgkantoren vooraf hebben vastgesteld, is neergelegd op welke wijze de vergoeding aan de zorgaanbieders is opgebouwd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een kwalitatief betere zorgaanbieder een hogere vergoeding kan ontvangen.
De Tweede Kamer is in het verleden regelmatig geïnformeerd over de werking van de contractering in de AWBZ.
Wat is de reden van de tariefkorting? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Hoe verhoudt de korting zich tot de noodzakelijke kwaliteitsverbetering die – voornamelijk in de ouderenzorg – moet plaatsvinden bij zorginstellingen in de vier grote steden?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Het systeem van tariefopslagen en kortingen geeft zorgkantoren de mogelijkheid om de kwaliteit van de zorg te honoreren. Indien de kwaliteit van de zorgverlening toeneemt, kan de zorgaanbieder immers een hogere vergoeding ontvangen.
Hoeveel zorgorganisaties hebben te maken met deze tariefkorting en hoeveel geld hebben zij minder te besteden aan zorg?
Alle zorgaanbieders in Nederland hebben te maken met het systeem van contractering. Er is niet minder geld beschikbaar voor de zorg. Vooraf wordt immers bepaald hoe hoog de contacteerruimte is. Dit bedrag kan volledig worden besteed aan AWBZ-zorgverlening. De aanwijzing aan de NZa over de contracteerruimte hangt altijd voor bij het parlement.
Waar worden nog meer tariefkortingen in de zorg opgelegd? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen?
Binnen de ZVW-zorg kennen verschillende zorgsoorten de mogelijkheid om te differentiëren in prijs. (bijvoorbeeld bij de fysiotherapeuten). In de medisch specialistische zorg is per 1 januari 2012 de budgetsystematiek volledig afgeschaft en bestaat er voor alle geleverde zorg, behoudens enkele zorgvormen in het vaste segment, de mogelijk om te differentiëren in prijs (al dan niet onder een maximum). Dit geldt voor de curatieve GGZ in de tweede lijn vanaf 1 januari 2013. In de eerstelijns GGZ gelden reeds vrije prijzen. De huisartsenzorg kent zowel maximum prijzen (bijvoorbeeld de abonnementstarieven) als vrije prijzen (bijvoorbeeld voor de modules modernisering & innovatie).
Wilt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Contracteerruimte AWBZ?
Ja.