Een miljoenenstrop voor werkgevers door gebruik van onjuiste UWV-gegevens voor de nieuwe ziektewet |
|
Enneüs Heerma (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat ruim een derde van de gegevens, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) gebruikt om de premies voor de nieuwe Ziektewet vast te stellen, onjuist is?1
Ja, ik heb kennis genomen van de berichtgeving omtrent een persbericht van risicoadviseur en verzekeringsmakelaar Aon.
Herkent u dit percentage?
Nee, het percentage dat wordt genoemd herken ik niet. UWV heeft aangegeven dat de foutmarge niet in de buurt zal komen van wat Aon stelt.
Is het juist dat werkgevers op enorme kosten kunnen worden gejaagd als ze de gegevens, die het UWV gebruikt om de premies voor de nieuwe Ziektewet vast te stellen, niet goed controleren?
Het is voor werkgevers van belang de gegevens die gebruikt worden ten behoeve van de premiestelling goed te controleren. Indien een uitkering ten onrechte aan hen toegerekend zou worden en de werkgever attendeert het UWV hier niet op, zou dit kunnen leiden tot onnodige kosten voor de werkgever.
Zijn de berichten juist dat de kosten voor onterecht betaalde premielasten kunnen oplopen tot wel vijf ton per werknemer?
Indien een werknemer in de WGA komt, worden de WGA lasten voor deze werknemer gedurende maximaal 10 jaar meegerekend in het bepalen van de gedifferentieerde WGA-premie. Er zijn casussen denkbaar waarin de totale premielasten cumulatief over deze gehele periode op zou kunnen lopen tot een dergelijk bedrag, bijvoorbeeld de genoemde casus met een hoog loon – gelijk aan het maximale loon dat verzekerd kan worden- en een langdurige arbeidsongeschiktheid. De Belastingdienst geeft overigens ieder jaar een gespecificeerde beschikking af voor de premie van het komend jaar. De werkgever heeft ieder jaar opnieuw de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de premiebeschikking, wanneer een uitkering ten onrechte aan de werkgever zou worden toegerekend. Alleen wanneer de werkgever jaar op jaar geen gebruik maakt van de mogelijkheid tot bezwaar, zou het voorbeeld dat Aon schetst zich voor kunnen doen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat werkgevers bij de vaststelling van de premies voor de nieuwe Ziektewet geconfronteerd gaan worden met onterechte kosten door onjuiste gegevens van het UWV?
De gegevens die UWV thans verstrekt aan werkgevers, worden verstrekt in verband met de wetswijzigingen die vanaf 2014 worden geïntroduceerd ten aanzien van de financiering van de ziektewetuitkeringen en WGA-uitkeringen bij flexwerkers. Vanaf 2014 worden middelgrote en grote werkgevers verantwoordelijk voor de ziekte- en WGA-lasten van flexwerkers. Dit is onderdeel van het pakket aan maatregelen om het ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid onder flexwerkers terug te brengen. De Tweede Kamer heeft dit wetsvoorstel op 5 juli 2012 aangenomen. Werkgevers worden, net als bij vaste krachten, gestimuleerd om flexwerkers aan het werk te houden. De premie van de individuele middelgrote en grote werkgever wordt vanaf 2014 mede gebaseerd op de Ziektewet- en WGA-uitkeringen van zijn flexwerkers vanaf 1 januari 2012.
Het UWV stuurt werkgevers daarom nu informatie over de ziekte- en arbeidsongeschiktheid van hun werknemers. Het is belangrijk dat UWV dit doet en UWV doet dit met de grootste zorgvuldigheid. Tegelijk is er sprake van een complexe taak in verband met bijvoorbeeld overgangen van ondernemingen, fusies en de start van nieuwe ondernemingen. UWV heeft daarom veel aandacht besteed aan de kwaliteit van de gegevens.
Het is evenwel nooit uitgesloten dat de gegevens van UWV niet geheel aansluiten bij de feitelijke situatie bij de werkgever. De toezending van de gegevens dient er daarom mede voor om tijdig te zorgen dat de gegevens van UWV en van de werkgevers op elkaar aansluiten en de premieberekening correct verloopt.
Wel blijft het van belang dat werkgevers de gegevens goed controleren en zo nodig contact opnemen met het UWV.
Het bericht dat de vertrokken bestuursvoorzitter van het VUmc 700.000 euro kreeg voor nog geen acht maanden werk |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de vertrokken bestuursvoorzitter van het VUmc 700.000 euro kreeg voor nog geen acht maanden werk?1
Zie mijn antwoorden op de vragensets 2013Z10761 en 2013Z10874 van respectievelijk de PVV (het kamerlid Klever) en de PvdA (de kamerleden Otwin van Dijk en Heijnen).
Vindt u dit ook graaien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook van mening dat deze buitengewoon hoge beloning in het licht van het disfunctioneren van de betreffende bestuursvoorzitter extra zuur is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft deze bestuursvoorzitter naar uw mening prestaties geleverd die deze exorbitante beloning rechtvaardigen? Zo nee, gaat u ingrijpen en de beloning terugvorderen? Zo ja, welke?2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u een vertrekbonus van 433.107 euro te verdedigen? Zo nee, bent u bereid maatregelen te treffen om er voor te zorgen dat dit soort vertrekbonussen niet meer mogen worden gegeven, ongeacht eerder gemaakte afspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de Raad van Toezicht van het VUmc dat dit soort beloningen toestaat, dan wel aanbiedt? Vindt u dit verantwoordelijk omgaan met premiegeld? Kun u uw antwoord toelichten?
De huidige Raad van Toezicht is gehouden de afspraken na te komen die de toenmalige Raad van Toezicht is aangegaan bij de indiensttreding van de bestuurder in 1999. De vertrekregeling is duur en valt fors hoger uit dan inmiddels als norm in de Wnt is vastgelegd. Maar in het antwoord op vraag 2 uit de vragenset van de PVV kunt u lezen dat de regeling nog duurder had kunnen uitvallen wanneer nu de kantonrechtersformule had moeten worden toegepast.
Hoe oordeelt u over de cultuur in de zorgsector waarbij bestuurders en toezichthouders schaamteloos gigantische bedragen toucheren en aan elkaar geven? Vindt u dit zuinig en kostenbewust gedrag? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Zo ja, hoe legt u dat de premiebetaler uit?
Zie het antwoord op vraag 1 uit de vragenset 2013Z10761 van het kamerlid Klever van de PVV.
Bent u van mening dat dit soort exorbitante beloningen het draagvlak voor het betalen van de (hoge) zorgpremie bevordert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat voor u reden om in te grijpen en deze beloning terug te draaien?
Zie het antwoord op vraag 8 uit de vragenset 2013Z10874 van de kamerleden Otwin van Dijk en Heijnen van de PvdA.
Woningcorporaties |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) aan woningcorporaties bericht dat zij, om personele redenen, niet eerder dan 1 december 2013 uitsluitsel kunnen verwachten op vragen naar investerings- of borgingsruimte?1
Het WSW heeft gemeld dat hiervan geen sprake is. Het WSW heeft eind 2012 het borgingsvolume voor 2014 voorlopig beklemd. Een speciaal beoordelingsproces is begin 2013 ingericht om de beklemming, waar dit op basis van risicoperspectief mogelijk is, snel ongedaan te maken. Daarbij heeft het WSW een proces ingericht waarbij woningcorporaties met een laag risico snel bericht kunnen krijgen over het borgingsvolume voor 2014. In alle gevallen is sprake van een reguliere beoordeling die zoals gebruikelijk door het hele jaar plaatsvindt.
Het WSW heeft bepaald welke woningcorporaties een financieringsbehoefte zouden kunnen hebben in 2014. In het proces is voorzien dat deze woningcorporaties zo snel mogelijk in 2013 helderheid hebben over het borgingsvolume voor 2014. Woningcorporaties waarvan niet op voorhand helder is dat zij behoefte hebben aan financiering worden later in het jaar beoordeeld. Woningcorporaties die op basis van nieuwe informatie aangeven dat zij toch behoefte hebben aan borging in 2014 zullen sneller beoordeeld worden.
Is het u bekend dat woningcorporaties daardoor nu geen toegang tot de kapitaalmarkt hebben (op een geborgde wijze)?
Nee. Alle deelnemers van het WSW hebben toegang tot de kapitaalmarkt voor de projecten die in 2013 worden ondernomen. Woningcorporaties die een financieringsbehoefte hebben voor 2014 worden tijdig geïnformeerd of ze voldoen aan de criteria om voor borging in aanmerking te komen.
Deelt u onze mening dat, vanwege financiële risico’s, zoveel mogelijk gebruik gemaakt moet worden van borgstelling door het WSW?
Ja.
Bent u met ons van mening dat van woningcorporaties die een dergelijk bericht van het WSW hebben ontvangen niet verwacht kan worden dat men onverantwoorde investeringen doet?
Het is de taak van het bestuur van de woningcorporaties om op een verantwoorde wijze investeringsbeslissingen te nemen. De ratio op basis waarvan het WSW de meerjaren financieringsplannen van de woningcorporaties beoordeelt zijn bij hen bekend. Bovendien zullen woningcorporaties die op basis van nieuwe informatie aangeven behoefte te hebben aan borging in 2014 sneller worden beoordeeld.
Wat is uw mening over het feit dat woningcorporaties hierdoor niet van de 6% btw-regeling voor onderhoud en nieuwe investeringen gebruik kunnen maken en zelfs voor 2014 dreigen te worden uitgesloten (de begroting 2014 e.v. wordt in de regel reeds in de zomer voorbereid en in oktober vastgesteld)?
De verlaging van de BTW geldt voor plannen gerealiseerd voor 1 maart 2014. Niet alle onderhoudsplannen worden met geborgd geld gerealiseerd. Het reguliere onderhoud is een onderdeel van de normale bedrijfsvoering. Voor grootschalige projecten die door de verlaging van de BTW naar voren zijn gehaald, geldt dat het borgingsvolume 2013 bekend is en dat het WSW het proces zodanig heeft ingericht dat corporaties tijdig inzicht krijgen in de borgingsruimte voor 2014. Op grond hiervan stel ik vast, dat woningcorporaties optimaal gebruik kunnen maken van de verlaging van de BTW.
Bent u bereid om het WSW te stimuleren, zodat woningcorporaties tijdig inzicht krijgen naar hun investeringsruimte of anderszins tegemoet te komen aan de problemen waarmee de woningcorporaties zich geconfronteerd zien?
Het WSW heeft mij verzekerd dat het zijn uiterste best doet woningcorporaties, die behoefte hebben aan financiering, zo snel mogelijk te faciliteren. Een en ander is toegelicht bij de beantwoording van vraag 1. Ik volg dit nadrukkelijk.
Een waterproject in Israël |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen betreffende het Koning Willem-Alexander Waterproject in Israël?1 Herinnert u zich uw mededeling dat de stichting Joods Nationaal Fonds, initiatiefnemer van dit project, moet worden onderscheiden van Keren Kayemeth LeIsrael – Jewish National Fund (KKL-JNF)?
Ja.
Bent u bekend met de statuten van stichting Joods Nationaal Fonds?2 Heeft u gezien dat deze stichting in Nederland volgens haar statuten «geldinzamelingen [organiseert] ten behoeve van het Keren Kayemeth Leisrael (Jewish National Fund) en de met deze instelling verbonden instituten en verenigingen»? Klopt het dat alle gelden die de stichting inzamelt, behoudens de kosten voor verkrijging of beheer en tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, door haar worden afgedragen aan het Keren Kayemeth Leisrael?
De stichting Joods Nationaal Fonds werft fondsen voor projecten die worden uitgevoerd door KKL-JNF in Israel. KKL-JNF legt verantwoording af over de uitvoering van de projecten aan de stichting. De stichting werft volgens de mij beschikbare informatie geen fondsen voor aan KKL-JNF verbonden instituten en verenigingen.
Is het waar dat het hoofdbureau van het Keren Kayemeth Leisrael bij de benoeming, het ontslag en de salariëring van de directeur van stichting Joods Nationaal Fonds inspraak heeft en onder omstandigheden bevoegd is bestuursleden van de stichting Joods Nationaal Fonds te benoemen?
Het kabinet heeft van de stichting Joods Nationaal Fonds vernomen dat zij statutair verbonden is aan KKL-JNF. Dit houdt in dat KKL-JNF goedkeuring dient te geven aan wijziging van de statuten en aan door de stichting geworven en geselecteerde bestuurders. KKL-JNF is volgens de stichting slechts bevoegd een bestuurder te benoemen in het geval dat de stichting geen enkele bestuurder meer zou hebben.
Van aansturing door KKL-JNF is volgens de stichting echter geen sprake. Het bestuur van de stichting opereert autonoom en maakt zijn eigen afwegingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het uitsluitend financieren van projecten die zich binnen de groene lijn bevinden, zoals dat ook geldt voor het waterproject in Mitspe Ramon.
Klopt het dat het bestuur van de stichting Joods Nationaal Fonds haar statuten alleen na verkregen goedkeuring van het hoofdbureau van het Keren Kayemeth Leisrael kan wijzigen en de stichting alleen kan ontbinden indien het hoofdbureau van deze Israëlische organisatie daarmee instemt?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, deelt u de mening dat hieruit blijkt dat de stichting Joods Nationaal Fonds en KKL-JNF feitelijk zeer nauw gelieerd zijn en dat de stichting Joods Nationaal Fonds niet onafhankelijk van KKL-JNF kán opereren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke organisatie implementeert het Koning Willem-Alexander Waterproject feitelijk? Welke rechtspersoon is verantwoordelijk voor dit project en is, c.q. wordt, projecteigenaar?
Het project wordt uitgevoerd door KKL-JNF, dat hierover verantwoording aflegt aan de stichting Joods Nationaal Fonds in Nederland. De Regional Council van Mitzpe Ramon wordt na oplevering juridisch eigenaar van het Koning Willem-Alexander waterproject.
Is het waar dat de stichting Joods Nationaal Fonds volgens haar statuten tot doel heeft «het brengen van grond in Israël in onvervreemd eigendom van het Joodse volk en het tot ontwikkeling brengen en bebossen van grond in Israël in het belang van het Joodse volk»? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit gezien het belang, zoals ook door de EU onderkend en behartigd, om democratische principes in Israël te bevorderen en discriminatie van minderheden aldaar tegen te gaan?
Navraag bij de stichting Joods Nationaal Fonds leert dat de door haar gefinancierde projecten zich binnen de internationaal erkende grenzen van de staat Israël bevinden en toegankelijk zijn voor alle bevolkingsgroepen in Israël.
Het bericht “fouten bij chloortransport Amersfoort” |
|
Grace Tanamal (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: Fouten bij chloortransport Amersfoort?1
Ja, dit is mij bekend.
Is er door afwijking van het draaiboek op enig moment sprake geweest van een verhoogd risico?
De door ILT geconstateerde afwijkingen van het draaiboek betreffen het niet doormelden van een afwijking van de dienstregeling aan de meldkamer van de Nationale Politie en het langer dan toegestaan stilstaan van een trein op het emplacement. De verplichting om een afwijking van de dienstregeling te melden is opgenomen in de «Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen». Het verbod op stilstaan van een trein op het emplacement is opgenomen in de milieuvergunning van het spoorwegemplacement. Of er sprake is geweest van een verhoogd risico kan pas worden geconcludeerd op basis van het strafrechtelijk onderzoek, dat nog loopt.
Wat is de rol van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bij incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen? Kunt u daarbij ook de rol van de ILT toelichten bij dit transport?
De ILT heeft bij incidenteel vervoer geen andere rol dan bij het reguliere vervoer van gevaarlijke stoffen. De rol van de ILT bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is om te controleren of de geldende wet en regelgeving volledig wordt nageleefd en daar waar nodig de naleving te bevorderen en/of te interveniëren. Dit houdt onder andere in dat er bij vertrek wordt gecontroleerd op de juistheid en compleetheid van de bij de vervoerder aanwezige papieren met betrekking tot de te transporteren gevaarlijke stoffen, een juiste samenstelling/volgorde van de wagons en het duidelijk en correct aanwezig zijn van de uiterlijke kenmerken op de wagons. Indien er onderweg sprake is van wijzigingen daarin wordt wederom gecontroleerd en er wordt gecontroleerd of er afwijkingen zijn van de dienstregeling.
Klopt het dat de ILT bij incidentele chloortransporten strikt handhaaft door middel van 100% controle?
Ja, dit klopt. Bij incidentele chloortransporten is er sprake van 100% controle wat inhoudt dat alle chloortransporten op de geldende en van toepassing zijnde regelgeving worden gecontroleerd.
Wat is de betekenis van een 100% controle?
Een 100% controle houdt in dat er niet steekproefsgewijs, zoals bij de reguliere transporten, maar bij elk individueel transport wordt gecontroleerd. Er zijn voor vertrek, onderweg en bij het opnieuw «kopmaken» van de treinen op de Kijfhoek inspecties uitgevoerd.
Welke vervoerder heeft het transport uitgevoerd?
Het gaat om door DB Schenker uitgevoerde chloortransporten van Duitsland naar Nederland.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen in de praktijk ruimte voor interpretatie laat met betrekking tot de handelingen van de verschillende verantwoordelijke partijen?
De Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen biedt mijns inziens geen ruimte voor interpretatie met betrekking tot handelingen van de verschillende verantwoordelijke partijen. Mocht uit het strafrechtelijk onderzoek onder verantwoordelijkheid van het OM naar voren komen dat er sprake is van onduidelijkheden ben ik bereid deze verder te onderzoeken.
Deelt u de wens van de PvdA-fractie om zo veel mogelijk goederenvervoer, en vervoer van gevaarlijke stoffen in het bijzonder, via de Betuweroute af te wikkelen?
Ja. In het kader van het Programma Hoogfrequent Spoor zal daarom de spoorlijn Elst-Oldenzaal geschikt gemaakt worden voor extra goederentreinen; daardoor kan goederenvervoer vanuit Kijfhoek en de Rotterdamse haven via de Betuweroute naar Elst en vervolgens via de bestaande spoorlijn Elst-Oldenzaal naar bestemmingen in Noord- en Oost-Duitsland, Scandinavië en Polen rijden als alternatief voor de huidige route via Gouda, Amsterdam en Amersfoort.
Ook voor het vervoer van gevaarlijke stoffen heeft de Betuweroute in het algemeen de voorkeur. Er zijn echter bestemmingen die niet of alleen met een omweg via de Betuweroute bereikbaar zijn (zoals onder andere het chemiecluster Chemelot in Limburg en bestemmingen in België). Gebruik van andere routes dan de Betuweroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zal dus nodig blijven. In het kader van het Basisnet Vervoer Gevaarlijke stoffen worden risicoplafonds vastgesteld die van toepassing zijn zodra de wet in werking treedt. Het wetsontwerp Basisnet, dat in juni 2012 door de Tweede Kamer is aanvaard, ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer. Deze risicoplafonds zijn zodanig vorm gegeven dat vervoerders van gevaarlijke stoffen ook daadwerkelijk waar mogelijk route via de Betuweroute zullen kiezen omdat op de overige routes (het gemengde spoorwegnet) de risicoplafonds krap bemeten zijn.
Bent u bereid het afrondende onderzoek naar de gebeurtenissen aan de Kamer te zenden?
Er is geen sprake van een afrondend onderzoek. Naar aanleiding van de geconstateerde overtredingen loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie. De resultaten van dergelijke strafrechtelijke onderzoeken worden niet openbaar gemaakt.
Bent u bekend met het rapport «Failing to make the grade: How the EU can pass its own test and work to improve the lives of Palestinians in Area C»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke vooruitgang dan wel achteruitgang er is geboekt met betrekking tot de implementatie van de EU-Raadsconclusies van 14 mei 2012 als het gaat om: 1 de gedwongen verhuizing van Palestijnse burgers en vernielingen van Palestijnse bezittingen door Israël; 2 versnelde goedkeuringen van Palestijnse «master plans» door Israël; 3 verbetering van de controle en toegang van de Palestijnse Autoriteit over Area C van de Westoever; en 4 verbetering van de mechanismen ten behoeve van implementatie van door donors gefinancierde ontwikkelingsprojecten in Area C? Deelt u de teleurstelling die uit het rapport spreekt over de behaalde resultaten op deze en andere punten? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds de Raadsconclusies van mei 2012 is er, ondanks de inspanningen die zijn geleverd door de EU, de EU-lidstaten en andere internationale spelers, nauwelijks vooruitgang geboekt bij de verbetering van de leefomstandigheden van Palestijnen in area C. Dit is betreurenswaardig.
Kunt u verder aangeven welke actie Nederland sinds de EU-Raadsconclusies werden aangenomen op bovengenoemde onderdelen heeft ondernomen om uitvoering van de EU-Raadsconclusies te bevorderen?
Nederland zet zich actief in voor het verbeteren van de coördinatie van de inspanningen van de internationale gemeenschap ten aanzien van area C. Doel is om effectiever te opereren in Area C en gezamenlijk op te trekken jegens Israël en de PA. Hiertoe voert Nederland regelmatig overleg in EU-verband, maar ook met het kantoor van de Kwartetgezant, en het kantoor van de UN Special Coordinator (UNSCO). Daarnaast draagt Nederland financieel bij aan de rehabilitatie en het opnieuw in gebruik nemen van landbouwgronden waaronder area C (Land Development Programme) en aan de assistentie van boeren met de ontwikkeling van een handelsketen voor tuinbouwproducten (High Value Crops programme). Binnenkort start Nederland de financiering van een volgend Land Development Programme waarvan 45% van het totale budget (€ 8 mln) wordt ingezet ten behoeve van gemeenschappen in area C.
Hoeveel vergunningen zijn er sinds de EU-Raadsconclusies door de Israëlische autoriteiten afgegeven voor Palestijns bouwwerken (huizen, waterputten, wegen etc.) in Area C en hoeveel van de aangevraagde vergunningen zijn geweigerd? Hoeveel vergunningen zijn er door de Israëlische autoriteiten afgegeven in dezelfde periode waar het aanvragen van kolonisten betreft?
Informatie over vergunningen die door Israël zijn afgewezen of afgegeven in area C is niet beschikbaar.
Hoeveel vergunningen heeft Israël sinds de EU-Raadsconclusies toegekend en hoeveel zijn er afgewezen voor ontwikkelingsprojecten gefinancierd door donoren in Area C? Betrof het hier ook (deels) Nederlandse projecten? Indien ja, hoeveel? Indien neen, waarom niet? Welke procedure volgt Nederland met betrekking tot het vragen van vergunningen voor de bouw van ontwikkelingsprojecten in Area C en hoe reageert Nederland op afwijzing van bouwvergunningen van (deels) Nederlandse projecten door Israël?
Informatie hierover is niet beschikbaar.
Nederland vraagt geen vergunningen aan voor projecten in area C. Het Nederlandse Land Development Programme betreft rehabilitatie en ontwikkeling van landbouwgronden. Het opwaarderen van landbouwgrond is van een andere orde dan de constructie van bijvoorbeeld woningen, scholen of klinieken en is, naar het oordeel van de internationale gemeenschap, niet vergunningplichtig.
Hoeveel Palestijnse «master plans» voor Area C zijn volledig goedgekeurd door de Israëlische autoriteiten sinds 14 mei 2012?
Er zijn tot op heden geen masterplans voor Palestijnse gemeenschappen in area C goedgekeurd.
Heeft Israël de administratieve procedures rondom het verkrijgen van vergunningen voor bouwprojecten in Area C het afgelopen jaar vereenvoudigd? Indien ja, waar blijkt dit uit?
Nee.
Deelt u de opvatting dat meer actie nodig is door de EU en door afzonderlijke lidstaten om tegemoet te komen aan de eigen ambities zoals verwoord in de EU-Raadsconclusies van mei vorig jaar? Indien neen, waarom niet? Indien ja, kunt u aangeven hoe u dit vorm wilt geven?
De verbetering van de sociaaleconomische leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking in area C is een prioriteit van de EU. Daarom is besloten – in coördinatie met internationale partners en in samenwerking met de getroffen Palestijnse bevolking – om in te zetten op de ontwikkeling van gemeenschappen in area C middels masterplanning. Voor dezelfde gemeenschappen stelt de EU fondsen beschikbaar voor infrastructurele ontwikkeling. Daarnaast coördineert de EU de inzet van individuele lidstaten, om zo adequaat mogelijk in te spelen op de grootste noden, en inventariseert vernielingen door het Israëlische leger en kolonisten aan projecten die Europese steun (of steun van individuele lidstaten) ontvangen. Hiertoe worden regelmatig bezoeken gebracht door EU-lidstaten aan de getroffen gemeenschappen en aan de Palestijnse dorpen die met sloop worden bedreigd. De EU roept de Israëlische autoriteiten op om uitvaardiging en uitvoering van slooporders te stoppen, de gemeenschappen onvoorwaardelijke toegang te verschaffen tot water en humanitaire hulp, berechting van kolonistengeweld en beëindiging van nederzettingenactiviteiten.
De vertrekregelingen van enkele bestuurders in de gezondheidszorg |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Vertrokken bestuurder VUmc kreeg al 7 ton in nog geen acht maanden» en «Ruim vier ton voor bestuurder VUmc»?1
Antwoord Ja.
Is deze berichtgeving over Vrije Universiteit medisch centrum (VUmc) waar? Zo nee, kunt u inzicht geven in de opbouw van de bezoldiging in 2012?
Nee, deze berichtgeving is onjuist. De bestuurder heeft in 2012 salaris ontvangen voor zijn werkzaamheden. Omdat zijn dienstverband in 2012 is geëindigd, heeft hij in 2012 ook de vertrekregeling gekregen die in 1999 in zijn arbeidsovereenkomst is vastgelegd. Zie ook het antwoord op vraag 2 uit de vragenset 2013Z10761 van het kamerlid Klever van de PVV.
Zijn er bij dit vertrek regels overtreden? Zo ja, kunt u (een deel van) het geld terugvorderen van het VUmc, respectievelijk de betrokken bestuurder? Zo nee, kunt u een moreel beroep doen op het VUmc, respectievelijk de betrokken bestuurder om (van een deel) van het bedrag af te zien?
De werkgever van de bestuurder, de wederpartij dus bij de arbeidsovereenkomst met de bestuurder, is de raad van toezicht van het VUmc. Vanuit mijn positie ben ik niet in staat om te beoordelen of er regels zijn overschreden. De vormgeving van het einde van de arbeidsovereenkomst is niet aan de rechter voorgelegd, dus een rechterlijke toetsing heeft niet plaatsgevonden. Beide partijen bij de arbeidsovereenkomst waren van mening dat het eindigen volgens de juiste regels is verlopen.
Voor een terugvordering heb ik geen juridische titel.
Zou een regeling als deze ook in 2013, na de inwerkingtreding van de Wet Normering Topinkomens (WNT) nog mogelijk zijn geweest? Is het waar dat sinds de inwerkingtreding van de WNT nog maximaal € 75.000 aan vertrekregeling mag worden uitgekeerd? Zo nee, wat is hieraan niet waar?
In artikel 2.10 en 3.7 Wnt wordt het werkgevers in de publieke en semipublieke sector verboden een vertrekregeling met een topfunctionaris overeen te komen die hoger is dan € 75.000. Indien de som van de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband dit bedrag te boven gaat, moet het meerdere aan de werkgever worden terugbetaald, tenzij de hoogte van de uitkering voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak. Wel geldt hier een overgangsregime, zie het antwoord op vraag 5. Het in een algemeen verbindend verklaarde cao of wettelijk voorschrift opgenomen bovenwettelijk deel van de WW-uitkering telt overigens niet mee voor het maximum van € 75.000.
Geldt in de WNT ook voor de hoogte van de vertrekregeling een overgangsregime? Zo ja, over hoeveel jaar mag nog maximaal € 75.000 als vertrekregeling worden uitgekeerd?
Het overgangsregime geldt zowel voor de bezoldiging als voor de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband (artikel 7.3 WNT). Het overgangsrecht geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande afspraken omtrent bezoldiging en uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband. Voor de op 1 januari 2013 bestaande afspraken over de hoogte van een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband geldt dat deze gedurende een periode van 4 jaar worden gerespecteerd. Bestond er tussen partijen op 1 januari 2013 geen afspraak over een eventuele uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, dan is de norm van € 75.000 direct van toepassing. Deze norm geldt overigens niet voor ontslaguitkeringen die voortvloeien uit een algemeen verbindend verklaarde cao of een algemeen verbindend voorschrift.
Deelt u de mening dat deze regeling op gespannen voet staat met het mismanagement van deze bestuurder, blijkend uit het onder verscherpt toezicht plaatsen van het ziekenhuis door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en een kwalijk optreden van de bestuurder rondom het tv-project van EyeWorks?
De vertrekregeling vloeit voort uit afspraken dienaangaande bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, 13 jaar geleden, zie het antwoord op vraag 2 uit de vragenset 2013Z10761 van het kamerlid Klever van de PVV.
Is de berichtgeving in hetzelfde NRC-artikel over het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC) waar? Zijn onder de nieuwe WNT de constructie van (1) «buitengewoonverlofregeling», (2) «als adviseur verbonden» en (3) «loonaanvulling» nog mogelijk? Indien deze of één van deze constructies ook nu nog mogelijk zijn, bent u bereid deze «gaten» in de WNT dan spoedig te dichten? Zo nee, waarom niet?
In artikel 2.10 en 3.7 zijn de randvoorwaarden beschreven rond het einde van de arbeidsovereenkomst. In dit verband is met name lid 3 aan de orde: «Partijen komen niet overeen het dienstverband op een later tijdstip te beëindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt.»
Uiteraard mag de gewezen bestuurder wel een beloning ontvangen van zijn werkgever voor andere werkzaamheden die hij na het beëindigen van zijn functie als bestuurder gaat uitoefenen. Op grond van artikel 4.1 WNT zal de werkgever de bezoldiging van een gewezen bestuurder, ongeacht de hoogte daarvan, wel moeten vermelden in het financieel jaarverslag.
Op grond van het derde lid van de artikelen 2.10 en 3.7 is het niet toegestaan dat een gewezen bestuurder met behoud van bezoldiging vrijgesteld is van werkzaamheden. Een buitengewoon verlof waarbij geen werkzaamheden worden verricht, maar wel bezoldiging wordt ontvangen, is derhalve niet toegestaan. In dat geval is sprake van een verkapte ontslaguitkering waar de wetgever een stokje voor heeft gestoken.
Of een aanvulling van salaris bij de nieuwe werkgever onder de WNT is toegestaan, hangt af van de omstandigheden van het geval. Deze aanvulling dient in principe te worden beschouwd als een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband waarbij het totaal van deze uitkeringen het maximum van € 75.000 niet te boven mag gaan. Valt de afspraak onder het overgangsrecht, dan geldt er echter geen wettelijke beperking voor de hoogte van de ontslaguitkering. Is de aanvulling terug te voeren op een algemeen verbindend verklaarde cao, dan is zoals ook reeds in het antwoord op vraag 5 aangegeven het maximum van € 75.000 evenmin van toepassing.
Deelt u de mening dat berichtgeving als deze schadelijk is voor het draagvlak onder burgers voor noodzakelijke en pijnlijke hervormingen in de gezondheidszorg?
Alle negatieve publiciteit, of die nu terecht is of niet, is schadelijk voor het draagvlak onder burgers. Juist met het oog op jaarlijkse negatieve publiciteit over de inkomens in de publieke en de semipublieke sectoren hebben voorgaande kabinetten en dit kabinet toegewerkt naar de inwerkingtreding van de Wnt.
Het uitgelekte VWO-examen Frans |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over het uitlekken van het authentieke VWO-examen Frans op de avond voorafgaand aan het desbetreffende eindexamen Frans?1
Ja, ik ben daar dinsdagavond 28 mei 2013 over geïnformeerd door het College voor Examens (CvE).
Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat er snel duidelijkheid komt voor de betrokken eindexamenleerlingen over hun eindexamen en de gevolgen die het uitlekken van het examen Frans voor hen kan hebben?
Het CvE heeft een «Continuïteitsplan centrale examens (noodscenario ce)» samengesteld met diverse partijen. Daarin is voorzien dat in een situatie zoals die zich nu voordoet zo snel mogelijk een vervangend examen beschikbaar is. Voor leerlingen betekende dit dat de verwachte laatste dag van de centrale examens helaas met een dag is verlengd. In goede samenwerking met partijen als het LAKS heeft het CvE de leerlingen en scholen hier zo snel mogelijk van op de hoogte gebracht.
Ook verwijs ik u naar mijn brief van 30 mei aan Uw Kamer over ditzelfde onderwerp.
Hoe beoordeelt u het signaal uit de begeleidende brief bij het uitgelekte eindexamen dat er mogelijk nog 6 eindexamens zijn gestolen die binnenkort nog uit kunnen lekken?
Ik heb dit vernomen, maar voor zover nu bekend zijn er niet meer examens gestolen. Daarbij is de examenperiode afgerond.
Op welke wijze gaat u er samen met betrokken instanties, zoals het College voor Examens, voor zorgen dat er tijdig vervangende examens beschikbaar zijn, zodat eindexamenleerlingen niet de dupe worden van deze diefstal en verspreiding van examens?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Het eindexamen Frans is op donderdag 30 mei, om half twee afgenomen. Er is door de betrokken partijen alles aan gedaan om deze afname goed te laten verlopen.
Op welke wijze gaat u onderzoeken waar de desbetreffende eindexamens ontvreemd zijn en door wie zij gelekt zijn? Overweegt u aangifte te doen?
Zie hiervoor mijn brief aan Uw Kamer van 30 mei jongstleden. Het onderzoek naar de precieze toedracht van de diefstal is nog in volle gang.
Geeft het uitlekken van dit examen Frans, het vorige week deels uitgelekte digitale examen vmbo-kb2 Nederlands en het eerder dit jaar uitlekken van een deel van de CITO-toets aanleiding om de beveiliging en controle rond examens verder aan te scherpen?
Niet direct. Uitlekken van examens of delen ervan ontstaat veelal omdat personeelsleden van scholen zich niet aan de procedure hebben gehouden. Zoals ik in mijn brief aan U van 30 mei jongstleden heb aangegeven zal er wel een evaluatie plaatsvinden. Hierover wordt u nader geïnformeerd.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden, gelet op de onzekerheid bij veel leerlingen, scholen en ouders over mogelijk gestolen eindexamens?
Na ontvangst van de vragen werd mij ook vanuit Uw Kamer verzocht donderdag 30 mei voor 13.30 uur een brief te sturen rond deze situatie. Daarbij werden de vragen zoals hier gesteld beantwoord.
Het bericht “inactiviteit bij kinderen” |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het tv-item «inactiviteit bij kinderen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over inactiviteit bij kinderen, zoals die in de uitzending naar voren kwamen?
Het is bekend dat veel jongeren de geadviseerde norm voor het dagelijks bewegen en een aantal malen sporten per week (combinorm) niet halen. Zoals blijkt uit de jaarlijkse rapportage aan uw Kamer geven de peilingcijfers over de afgelopen jaren een fluctuerend beeld. In 2012 waren de cijfers weer hoger dan in 2011, maar de tendens over meerdere jaren is zeker niet gunstig. Meer recent vragen wetenschappers aandacht voor het langdurig stilzitten.
Het kabinet deelt de zorgen over bewegingsarmoede en voert daarom actief beleid gericht op het stimuleren van sport en lichaamsbeweging, onder meer via het programma Sport en Bewegen in de Buurt en de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en een Gezonde Leefstijl2.
Hoe oordeelt u over de langetermijngevolgen van inactiviteit bij de huidige generatie kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de prestaties van combinatiefunctionarissen en buurtsportcoaches in dezen? Ziet u mogelijkheden voor verdere uitbouw, of efficiëntere inrichting, van deze regeling? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Om op lokaal niveau voldoende sport- en beweegaanbod te creëren en een actieve leefstijl bij jong en oud mogelijk te maken, is in 2012 de verbreding van combinatiefuncties naar buurtsportcoaches ingevoerd. Op dit moment vindt een verdiepingsonderzoek plaats naar de Brede Impuls Combinatiefuncties, waarvan ik de resultaten eind 2013 verwacht. Gezien de recente wijziging en het lopende onderzoek acht ik het daarom te vroeg om te spreken over een aanpassing van de huidige regeling en om te oordelen over de prestaties van combinatiefunctionarissen en buurtsportcoaches. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik u te zijner tijd informeren. Voor de buurtsportcoaches geldt voorts dat, doordat zij zowel werkzaam zijn bij een sport- of beweegaanbieder als in ten minste één andere sector (zorg, welzijn, kinderopvang, jeugdzorg of bedrijfsleven), zij er aan bijdragen dat meer mensen en dus ook jeugd in hun eigen nabije omgeving kunnen gaan sporten en bewegen.
Onderschrijft u, gezien de ernstige gevolgen van inactiviteit, de voorstellen omtrent de investeringen in het bewegingsonderwijs die voortvloeien uit het PvdA-actieplan Topsport? Zo nee, waarom niet?
Samen met de staatssecretaris van OCW investeer ik in het optimaal combineren van onderwijs en sport. Dit krijgt onder andere vorm in het programma Sport en Bewegen in de Buurt, in de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en een Gezonde Leefstijl en in onze gezamenlijke investering in buurtsportcoaches, die een belangrijke rol hebben in het maken van deze verbinding. Om topsport en onderwijs optimaal te combineren, ondersteun ik bovendien de vier Centra voor topsport en Onderwijs (CTO’s): Papendal, Heerenveen, Amsterdam en Eindhoven.
Andere maatregelen die in het PvdA-actieplan Topsport staan hebben betrekking op het onderwijs. De minister en de staatssecretaris van OCW zijn hier verantwoordelijk voor. Voor het optimaal combineren van onderwijs en topsport bestaat de LOOT-regeling (Landelijk Overleg Onderwijs Topsport). Deze regeling geeft aan LOOT-leerlingen op LOOT-scholen (toptalentscholen in het voortgezet onderwijs) faciliteiten om onderwijs en topsport te combineren.
Voor wat betreft het voorstel van de PvdA om te investeren in het bewegingsonderwijs op de basisschool, verwijs ik naar het Regeerakkoord, waarin de ambitie is opgenomen om naar meer gymlesuren in het primair onderwijs te streven. De staatssecretaris van OCW zal in het najaar de uitwerking van deze ambitie aan uw Kamer sturen.
Het bericht dat salarissen bij de staatsgesteunde instellingen fors stijgen |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat verzekeringsmaatschappijen Achmea en Leaseplan, die staatssteun hebben ontvangen, de salarissen van hun bestuurders met 16% (Achmea) dan wel 19% (Leaseplan) hebben doen stijgen in 2012 ten opzichte van 2011?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze stijging van salaris niet gelijk is aan de salarisstijging van de werknemers van Achmea en Leaseplan?
Ja.
Vindt u ook dat deze verhoging van salarissen exorbitant hoog is, in vergelijking met de salarisstijging die de gemiddelde werknemer in Nederland ontvangt?
In het bonusverbod bij staatssteun, dat op 14 februari 2012 door uw Kamer met algemene stemmen is aangenomen, is opgenomen dat voor financiële ondernemingen die op het moment dat mijn ambtsvoorganger het bonusverbod aankondigde al steun ontvingen, de mogelijkheid bestaat om de vaste beloningen eenmalig met maximaal 20% te verhogen. Deze mogelijkheid tot verhoging is een compensatie voor het verlies aan variabele beloning. Achmea en Leaseplan hebben gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Hieronder treft u aan op welke wijze staatsgesteunde financiële ondernemingen van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt:
ABN AMRO
16%, de leden van de raad van bestuur hebben in 2012 en 2013 van deze verhoging afgezien.
Achmea
16%
ASR
CEO: 0%, overige leden bestuur 16%
ING
Geen verhoging
Leaseplan
19%
NIBC
CEO: 7%, overige leden bestuur 10%
SNS REAAL
Geen verhoging
Kunt u toelichten of bij andere financiële instellingen die staatssteun hebben ontvangen, een dergelijke salarisstijging wordt toegepast en wat deze salarisstijging inhoudt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van oordeel dat het logisch is dat de beloningen van de top van Achmea en Leaseplan worden versoberd? Indien neen, waarin verschilt deze situatie van die bij ING, waarvan u heeft aangegeven dat het niet meer dan logisch is dat de arbeidsvoorwaarden worden versoberd?2
Ja. In het algemeen is mijn visie dat zowel vaste als variabele beloningen van bestuurders en medewerkers in de financiële sector versoberd moeten worden gezien de diverse uitdagingen waar de sector voor staat. Dit is ook redelijk gezien het forse aandeel aan steun dat de Nederlandse Staat aan de financiële sector heeft verleend.
Welke concrete stappen gaat u nemen om de beloningen bij staatsgesteunde instellingen te verlagen?
De motie van de leden Harbers (VVD) en Nijboer (PvdA)3 roept op tot het actief inzetten voor loonmatiging bij staatsgesteunde banken. Ik heb hier gevolg aan gegeven door een oproep te doen aan het bestuur van ABN AMRO, ASR en SNS REAAL om de hoogte en duurzaamheid van de beloningen van het CAO-personeel op de agenda te zetten en te kijken of er aanvullende maatregelen nodig zijn voor het senior management. Ik heb dit tevens gemeld aan de bestuursvoorzitter van ING. De Kamer zal over de voortgang van de CAO-afspraken worden geïnformeerd.
Herinnert u zich de toezegging, welke is gedaan tijdens het algemeen overleg staatsdeelnemingen van 6 maart 2013, om het verzoek tot openbaarmaking van salarissen in de financiële sector, die boven het bedrag van 1 miljoen euro uitkomen aan de Nederlandsche Bank voor te leggen en er bij de leden op terug te komen? Kan worden aangegeven wanneer de Kamer deze informatie kan ontvangen?
Ik heb deze toezegging met De Nederlandsche Bank (DNB) besproken. Van DNB heb ik begrepen dat de EBA Board of Supervisors begin juli over publicatie van de rapportage zal besluiten. Naar verwachting kan publicatie spoedig na een positief besluit plaatsvinden. Ik vind transparantie over beloningen belangrijk, en hecht er aan de Kamer zo volledig mogelijk te informeren. Het heeft daarom mijn voorkeur om u de EBA-rapportage toe te sturen. De rapportage zal namelijk een completer beeld opleveren van de aantallen binnen Europa, en de mogelijkheid van vergelijking tussen verschillende lidstaten bieden.
Oplichting bij Marktplaats |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Marktplaats & bedrog»1 en de daarbij behorende gerechtelijke uitspraak (LJN: BZ9266, Rechtbank Haarlem, 15/741314–11)?
Ja.
Deelt u de mening dat sinds de totstandkoming van het desbetreffende artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht door de opkomst van de mogelijkheden van handel en communicatie via internet, waaronder Marktplaats, de mogelijkheden om oplichting te plegen groter zijn geworden? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat door de opkomst van internet, webwinkels en websites zoals Marktplaats het veel vaker dan voorheen voorkomt dat er verkoopovereenkomsten worden gesloten zonder dat er sprake is van fysiek contact tussen koper en verkoper en waarbij de betaling en de levering van het goed of de dienst niet gelijktijdig plaatsvinden. Dat brengt voor zowel de koper als de verkoper risico’s met zich mee. Niet al deze risico’s zijn in juridische zin te kwalificeren als oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor moet sprake zijn van hetzij het aannemen van een valse naam of valse hoedanigheid, hetzij listige kunstgrepen, hetzij een samenweefsel van verdichtsels.
Acht u, gezien de gratis en niet gecontroleerde wijze waarop via Marktplaats en andere sites eenvoudig transacties kunnen plaatsvinden, het nog langer opportuun dat er alleen sprake kan zijn van oplichting als daarbij ook een valse naam of hoedanigheid wordt gebruikt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De aanname dat handel via internet niet-gecontroleerd plaatsvindt is niet zonder meer terecht. Kopers en verkopers op internet zijn zich in veel gevallen bewust van de risico’s die zij lopen en trachten deze te beperken. Op internet zijn hiervoor verschillende instrumenten beschikbaar. Ook online handelsplaatsen zoals Marktplaats dragen actief bij aan het beperken van de risico’s. Voorts biedt het webportaal van het Landelijk Meldpunt Internetoplichting een functie waarmee burgers bijvoorbeeld aan de hand van een bankrekeningnummer kunnen controleren of iemand een betrouwbare handelspartner is. Die functie is al ruim 4,4 miljoen maal gebruikt en heeft 232.000 keer tot het advies geleid om niet te handelen met een persoon (peildatum mei 2013).
Gelet hierop en de civiele weg die kan worden bewandeld als de eigen naam door een natuurlijke of rechtspersoon is gebruikt en er toch een conflict ontstaat, ben ik vooralsnog niet overtuigd dat de opkomst van laagdrempelige websites zoals Marktplaats nopen tot een andere strafrechtelijke benadering van het delict oplichting. Zoals ik u in mijn antwoorden op eerdere schriftelijke vragen2 heb laten weten, ben ik naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad ter zake van verduistering met het Openbaar Ministerie in overleg om te bezien of, en zo ja op welke wijze, nieuwe strafrechtelijke mogelijkheden moeten worden gecreëerd.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het strafrecht ook bescherming zou moeten kunnen bieden tegen gevallen van bedrog zoals die in het krantenartikel worden genoemd? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat indien in gevallen van oplichting zoals in het krantenartikel zijn genoemd alleen de civielrechtelijke weg voor gedupeerden openstaat, daarmee het risico bestaat dat particulieren, desnoods verscholen achter een rechtspersoon, Marktplaats en gelijkaardige sites meer zullen gebruiken voor dergelijke praktijken? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat de recente ontwikkelingen in de jurisprudentie over verduistering en oplichting tot een significante toename zullen leiden van het aantal gevallen dat (ver)kopers hun verplichtingen niet nakomen. Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 3 en 4 is juist in gevallen waarin malafide (ver)kopers onder eigen naam handelen de civielrechtelijke weg om de wederpartij aan te spreken wegens wanprestatie ten volle beschikbaar. Daarnaast hebben websites zoals Marktplaats er zelf alle belang bij om te voorkomen dat zij een slechte reputatie krijgen doordat (ver)kopers zich niet aan de gesloten overeenkomsten houden. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Het artikel “Terugvorderen opbrengst belastingfraude moeilijk” |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel "Terugvorderen opbrengst belastingfraude moeilijk"?1
Ja.
Voor hoeveel had de veroordeelde in de zaak in Deventer gefraudeerd met toeslagen en hoeveel boete moest hij uiteindelijk betalen?
Het strafrechtelijk onderzoek heeft zich gericht op fraude met de inkomstenbelasting van de verdachte zelf en van anderen voor wie hij een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting verzorgde en op fraude met kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 8 april 2013 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 300 dagen en een werkstraf van 240 uren. De rechtbank heeft geen boete opgelegd. De Belastingdienst kan geen boete opleggen, omdat de zaak strafrechtelijk is afgedaan (het una via principe).
Het nadeel dat door de onderzochte fraudes is ontstaan is becijferd op ca. € 600.000. Hiervan is naar schatting € 150.000 aan de verdachte zelf ten goede gekomen. Mede als gevolg van een ernstige gokverslaving bezat de verdachte echter geen noemenswaardige vermogensbestanddelen meer. Het Openbaar Ministerie heeft beslag kunnen leggen op een bedrag van € 20.000 en dit bedrag is ontnomen. Gelet op het ontbreken van andere vermogensbestanddelen, was een hoger afpakresultaat via het strafrecht in het onderhavige geval niet mogelijk. De Belastingdienst volgt het beleid van Veiligheid en Justitie rond het terughalen en afpakken.
Hoe vaak is het voorgekomen dat iemand voor toeslagenfraude veroordeeld is, maar dat de boete die hij of zij moest betalen lager was dan de bewezen fraude? Kunt u een overzicht van deze zaken aan de Kamer doen toekomen?
Uitgangspunt bij toeslagenfraude is om de ten onrechte uitbetaalde gelden volledig terug te vorderen. Daar kan nog een boete of andere straf (celstraf of taakstraf) bovenop komen. De rechter kan de omvang van de fraude laten meewegen in de strafmaat, maar de hoogte van de geldboete is niet noodzakelijkerwijs gelijk aan de hoogte van het bedrag waarvoor is gefraudeerd.
De behaalde resultaten in het kader van ontnemingen via het strafrecht zijn door het Openbaar Ministerie in kaart gebracht ten behoeve van het reeds door de Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer toegezegde overzicht van de ontnemings- en terugvorderingsresultaten in de 280 toeslagzaken die door de FIOD zijn afgerond. De minister van Veiligheid en Justitie heeft uw Kamer hierover op 11 juli 2013 geïnformeerd.
Klopt het dat toeslagenfraude (waarbij met katvangers gewerkt wordt) geen fiscaal delict is en dat het in de tot nu toe gepresenteerde plannen geen delict is?
De fiscale delicten zijn opgenomen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Deze delicten gaan over het niet nakomen van fiscale verplichtingen, zoals het opzettelijk onjuist doen van een belastingaangifte. Het enige dat belastingen en toeslagen in dit opzicht gemeen hebben, is dat de uitvoering ligt bij de Belastingdienst. Toeslagfraude is dus inderdaad geen fiscaal delict, ongeacht of al dan niet met katvangers gewerkt wordt. Toeslagfraude is wel een strafrechtelijk delict, waardoor bij een verdenking van fraude met toeslagen strafrechtelijke vervolging ingesteld kan worden. Die vervolging vindt dan plaats wegens bijvoorbeeld valsheid in geschrifte of oplichting.
Hoeveel kinderopvangtoeslag wordt betaald aan ouders van kinderen, die in het buitenland worden opgevangen in de jaren 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012? Hoeveel procent van deze ouders en kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit?
2008
1.161
913
3,0
79%
2009
1.480
1.156
4,2
78%
2010
1.482
1.150
4,3
78%
2011
1.515
1.172
4,0
77%
2012
1.540
1.277
4,92
83%
In deze bedragen is de anticumulatie door het SVB niet meegenomen.
Zoals in de 10e halfjaarrapportage (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011/12, 31 066 , nr. 131) is aangegeven hebben zich ten tijde van het live gaan van het huidige toeslagensysteem eind 2011 problemen voorgedaan met de beleidsinformatie ten behoeve van de beleidsdepartementen. Het genoemde bedrag over 2012 geeft hierdoor een vertekend beeld: in dit bedrag zijn ook bedragen opgenomen van kinderen die in Nederland zijn opgevangen. Het juiste bedrag is niet te geven.
Zoals in de antwoorden op vragen van het lid Bashir is aangegeven, is het mogelijk om een kinderopvangtoeslag te ontvangen in het buitenland.2 In het antwoord op vraag 6 wordt ingegaan onder welke voorwaarden ouders in het buitenland recht hebben op kinderopvangtoeslag.
Hoeveel erkende kinderopvanginstellingen en gastouders in het buitenland zijn er in elk van die jaren (2008 tot en met 2012) en hoe wordt gecontroleerd of deze instellingen aan de eisen voldoen en of er echt kinderen opgevangen worden voor de in rekening gebrachte uren?
De kwaliteit van de kinderopvang buiten Nederland is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het desbetreffende land. Een ouder die aanspraak wil maken op Nederlandse kinderopvangtoeslag voor het gebruik van kinderopvang in een andere lidstaat van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of Zwitserland moet de buitenlandse kinderopvangvoorziening laten inschrijven in het register buitenlandse kinderopvang, dat wordt beheerd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Daarbij moet de ouder één of meer bewijsstukken aanleveren, waaruit blijkt dat de voorziening in het betreffende land door de overheid is erkend. Dit wordt gecontroleerd en tevens wordt aan de hand van de aangeleverde stukken beoordeeld of de kwaliteit van de voorziening naar aard en strekking overeenkomt met de eisen in Nederland. Op grond hiervan wordt beoordeeld of de kinderopvangvoorziening wordt ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang.
De Belastingdienst/Toeslagen maakt gebruik van het register buitenlandse kinderopvang. De Belastingdienst/Toeslagen voert administratieve controles uit op basis van door ouders verstrekte gegevens. Deze controle is gelijk aan de controle waarbij in Nederland opvang plaatsvindt.
In onderstaande tabel is het aantal geregistreerde kinderopvangvoorzieningen in het register buitenlandse kinderopvang opgenomen.
2008
172
32
204
2009
204
52
256
2010
229
56
285
2011
246
60
306
2012
270
62
332
Daarnaast kunnen ouders gebruik maken van een kinderopvangvoorziening die onder een gelijkgestelde categorie valt. Er zijn gelijkgestelde categorieën van kinderopvang in België en Nordrhein-Westfalen, Duitsland. Gastouderopvang is in heel Duitsland gelijkgesteld. Indien een kinderopvangvoorziening onder een gelijkgestelde categorie valt, wordt deze niet ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang, maar kunnen ouders bij de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag aanvragen. De kinderopvangvoorziening moet wel aan de kwaliteitseisen voldoen en de Belastingdienst/Toeslagen kan om een bewijsstuk vragen. In artikel 16a t/m 16d van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt voorgeschreven welke kinderopvangvoorzieningen onder een gelijkgestelde categorie vallen en met welk bewijsstuk dit kan worden aangetoond. Als de kinderopvangvoorziening hier niet aan voldoet is inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang wel noodzakelijk om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te kunnen komen.
Hoeveel mensen hebben op dit moment een fiscaal nummer, maar geen burgerservicenummer (BSN)?
Er zijn op dit moment circa 2,3 mln. personen die een sociaal-fiscaalnummer (sofinummer) hebben en derhalve geen BSN (zie ook vraag3.
Hoeveel toeslagen (kinderopvang, zorg en huur, kindgebonden budget) worden er uitbetaald in de periode 2008 tot en met 2012 aan mensen die een fiscaal nummer hebben maar geen BSN?
2008
327
1,2
42
0,06
26.211
9,0
3.925
3,1
27.940
2009
423
1,6
50
0,08
45.742
16,6
6.015
5,7
47.740
2010
440
1,6
35
0,07
64.797
28,0
7.942
8,3
67.034
2011
409
1,4
26
0,06
80.369
43,9
9.717
11,0
82.280
2012
333
1,2
19
0,03
55.447
26,9
8.795
10,3
33.533
Het totaal is lager dan de aantallen van de afzonderlijke toeslagen bij elkaar opgeteld. Het totaal geeft het aantal aanvragers. Een aanvrager kan meerdere toeslagen hebben.
Hoeveel toeslagen (aantal en totaal bedrag) werden in de periode 2008 tot en met 2012 uitbetaald aan mensen die geen registratie in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) hebben?
Zie het antwoord op vraag 8. Personen die geen registratie hebben in de GBA hebben een sofinummer. Derhalve levert deze vraag dezelfde aantallen op als het antwoord op vraag 8.
Om hoeveel ontvangers (aantal mensen) gaat het? Kunt u dat uitsplitsen naar aantallen per nationaliteit?
In het antwoord op vraag 8 zijn ook de aantallen opgenomen. Uitsplitsen naar nationaliteit is echter niet mogelijk. In het systeem van de Belastingdienst is pas recent de mogelijkheid opgenomen om ook de nationaliteit van de persoon aan wie een sofinummer wordt afgegeven op te nemen. Hierdoor is het niet mogelijk om over de afgelopen jaren een juist en volledig beeld te geven.
Kunnen Nederlanders die in de GBA geregistreerd staan als «VOW» (vertrokken onbekend waarheen) in aanmerking komen voor een sofinummer? Zo ja, hoeveel Nederlanders die VOW-geregistreerd staan hebben zo'n nummer? Hoeveel daarvan krijgen een toeslag in 2012 en 2013?
Personen die gedurende zes maanden meer dan tweederde van hun tijd in Nederland zullen verblijven (langer dan 4 maanden), dienen zich ingevolge de Wet GBA als ingezetene in te schrijven in de GBA. Personen die korter dan 4 maanden in Nederland verblijven, kunnen zich niet in de GBA inschrijven. Zij kunnen echter wel contacten hebben met de Belastingdienst en kunnen daarvoor ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen een sofinummer aanvragen bij de Belastingdienst. In verschillende wetten is geregeld dat dit sofinummer voor contacten met andere overheidsorganisaties dan de Belastingdienst, gelijk wordt gesteld aan een BSN.
Het is in beginsel4 niet mogelijk dat aan een persoon die is ingeschreven in de GBA (ongeacht of bij zijn gegevens de aantekening VOW is geplaatst) een sofinummer wordt uitgereikt door de Belastingdienst. Indien een persoon bij de Belastingdienst een verzoek doet voor een sofinummer, wordt geverifieerd of hij al eerder ingeschreven was in de GBA en een BSN heeft gekregen. Indien dat zo is, wordt hij doorverwezen naar de gemeente van inschrijving voor uitreiking van zijn BSN, mocht hij daar zelf niet meer over beschikken. Na invoering van de Wet basisregistratie personen en daarin geregelde registratie van niet-ingezetenen zal er geen sofinummer meer worden uitgegeven. Deze wet is recent aangenomen door de Eerste Kamer.
Op welke wijze vindt er controle plaats op uitbetalingen van mensen met een fiscaal nummer? Bestaat er een adequaat register van deze mensen met hun adresgegevens?
In de brief van 10 mei 2013 heeft het kabinet maatregelen aangekondigd om toeslagaanvragen vooraf beter te kunnen controleren, zoals bijvoorbeeld de maatregel om een toeslagenvoorschot in beginsel niet toe te kennen indien de aanvrager bij de Belastingdienst nog niet bekend is.5 Na het reces zal het kabinet en uw Kamer hierover van gedachten wisselen.
Totdat deze maatregelen zijn goedgekeurd heeft de Belastingdienst/Toeslagen op dit moment drie momenten waarop controles plaatsvinden:
Zoals in de antwoorden op de vragen 8 tot en met 11 is aangegeven heeft de Belastingdienst momenteel een eigen administratie waarin deze mensen zijn opgenomen. Na invoering van de Wet basisregistratie personen worden deze mensen opgenomen in de registratie van niet-ingezetenen die onderdeel uitmaakt van de Basisregistratie personen.
Hoeveel mensen met de Poolse nationaliteit – woonachtig in Nederland, Polen en elders – ontvingen een toeslag in de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012?
2009
20.171
2.970
164
601
23.906
2010
27.821
4.607
212
760
33.400
2011
36.355
16.849
345
872
54.421
2012
38.370
17.702
301
620
56.993
Het gaat bijvoorbeeld om overledenen of personen met een status VOW.
Hoeveel van de toeslagen die in Polen zijn uitbetaald voor de jaren 2010 en 2011 zijn definitief vastgesteld en hoeveel toeslagen zijn nog niet definitief vastgesteld?
Met betrekking tot 2010 en 2011 zijn respectievelijk 95% (ongeveer 6.650 van de ongeveer 7.000) en 81% (ongeveer 16.500 van de ongeveer 20.500) van de toeslagen definitief vastgesteld.6
Hoeveel geld moet er bij de tot nu toe definitief vastgestelde bedragen terugbetaald worden uit Polen en hoeveel is terugbetaald?
In totaal is er over 2010 en 2011 respectievelijk € 4 mln en € 10 mln aan toeslagen aan mensen die in Polen wonen toegekend. Hiervan moest over 2010 ongeveer € 1,2 mln worden terugbetaald. Hiervan is ruim € 0,8 mln ontvangen. Ten aanzien van 2011 moest ongeveer € 2,2 mln worden terugbetaald. Hiervan is ongeveer € 1,8 mln ontvangen.
Hoeveel teveel betaalde toeslagen aan Polen beschouwt u inmiddels als afgeschreven en hoeveel daarvan zijn al afgeboekt in de begrotingen jaarrekeningen?
Van het totaal aan openstaande bedragen, bijna € 0,4 mln over 2010 en ongeveer € 0,4 mln over 2011, is ongeveer € 0,4 mln buiten invordering gesteld.
Hoeveel Poolse ontvangers van toeslagen heeft u niet weten te traceren?
Over 2010 en 2011 zijn er 233 Polen die niet voldoen aan hun verplichting de onterecht uitbetaalde toeslag terug te betalen. Van hen is geen adres bekend en zij zijn niet te traceren.
Hoe verloopt het incassotraject in Polen? Wie heeft daarover de regie en welke middelen worden ingezet? Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in Warschau daarbij? Krijgt u volledige medewerking van de Poolse autoriteiten?
Incasso in Polen is – behoudens voor de huurtoeslag – mogelijk op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Europese basisverordening voor sociale zekerheid). Tot nog toe zijn aan de Poolse autoriteiten geen verzoeken tot bijstand bij de invordering gedaan. In lijn met de ingevolge het Regeerakkoord in gang gezette intensivering van het toezicht en de invordering wordt inmiddels tot incasso in het buitenland overgegaan, waaronder in Polen.
Kunt u een indicatie geven van alle incassokosten die gemaakt zijn bij het terugvorderen van teveel betaalde toeslagen in Polen? Wie betaalt die kosten?
Zie het antwoord op vraag 18. Bij verdragsinvordering komen de invorderingskosten in beginsel voor rekening van de aangezochte staat (i.c. Polen).
Hoeveel mensen, die woonachtig zijn in Marokko ontvingen in 2011, 2012 en 2013 zorgtoeslag? Hadden zij recht op deze zorgtoeslag?
Er zijn 670 personen in Marokko die in 2011, 2012 en/of 2013 toeslagbetrokken waren. Het grootste gedeelte van deze personen had recht op de zorgtoeslag, omdat deze personen over de periode waarin ze recht hadden in Nederland woonden. Een persoon die in Marokko woont heeft wel recht op een zorgtoeslag, maar door het toepassen van de woonlandfactor bedraagt het recht nihil. Geconstateerd is dat in deze perioden ongeveer 60 personen ten onrechte zorgtoeslag kregen. De toeslag wordt door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd.
Kunt u de brief van de ambassade van Bulgarije van 25 april 2013, waarnaar u verwees in brief aan de Kamer van 4 mei 2013 doen toekomen aan de Kamer, tezamen met het antwoord dat u gegeven heeft?
De correspondentie met de ambassade van Bulgarije is als bijlage bijgevoegd7.
Kan iemand die niet in Nederland woonachtig is maar zzp’er, uitzendkracht of met een nul-urencontract in aanmerking komen voor een zorgtoeslag, kindgebonden budget of kinderopvangtoeslag? Zo ja, onder welke voorwaarden en hoe worden die gecontroleerd?
Een zzp-er, uitzendkracht of iemand met een nulurencontract die niet woonachtig is in Nederland kan (indien aan de andere voorwaarden is voldaan) in aanmerking komen voor zorgtoeslag, kindgebonden budget of kinderopvangtoeslag. Indien men geen ingezetene in Nederland is zal men hiervoor wel arbeid in Nederland moeten verrichten. Het verrichten van arbeid kan zowel in loondienst als in een zelfstandige onderneming zijn of door freelancewerk. Een niet-ingezetene (met uitzondering van inwoners uit de Europese Unie (EU) behalve Roemenen en Bulgaren en sinds 1 juli 2013 Kroaten) heeft voor een dienstverband in Nederland een tewerkstellingsvergunning nodig. Verder zijn er geen voorwaarden die aan een dienstverband worden gesteld. Voor deze aanvragers gelden dezelfde voorwaarden als voor iedereen.
Ook de wijze waarop deze aanvragen worden gecontroleerd is gelijk aan de controle op andere aanvragen, bijvoorbeeld door middel van het gebruik van de risicoprofielen. Daarnaast kunnen hier de maatregelen zoals die in de brief van 10 mei 2013 zijn opgenomen een rol spelen (zie ook het antwoord op vraag8.
Om voor zorgtoeslag in aanmerking te kunnen komen moet men een verzekering voor ziektekosten hebben. De Zorgverzekeringswet legt een verzekeringsplicht op aan iedereen die verplicht AWBZ-verzekerd is. Het recht op kindgebonden budget is gekoppeld aan het recht op kinderbijslag. Om voor kinderbijslag in aanmerking te kunnen komen dient men verzekerd te zijn voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). In zijn algemeenheid zijn ingezetenen verzekerd voor de AWBZ en de AKW. Bij niet ingezetenen van Nederland is dat het geval als zij in Nederland arbeid in loondienst of als zelfstandige verrichten.
Het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige in Nederland is voor niet-ingezetenen een van de voorwaarden om als ouder in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag, mits de andere ouder in een lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland woont en arbeid verricht en de kinderopvang daar plaatsvindt. Voor de kinderopvangtoeslag geldt een koppeling tussen de hoogte van de toeslag en het aantal uren waarop men daadwerkelijk in Nederland heeft gewerkt. Een andere voorwaarde voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag is dat er gebruik wordt gemaakt van geregistreerde kinderopvang of van kinderopvang die onder een gelijkgestelde categorie valt en op grond daarvan niet geregistreerd hoeft te worden.
Klopt het dat iemand maar op één plaats in de Europese Unie ingeschreven kan staan in het GBA/bevolkingsregister?
Deze veronderstelling is niet juist. Het is mogelijk dat iemand in meerdere lidstaten van de Europese Unie ingeschreven kan zijn in een bevolkingsregister. Dit kan het gevolg zijn van de toepassing van de wet- en regelgeving van de verschillende lidstaten. Bij de inschrijving in Nederland wordt hier niet op gecontroleerd. Bepalend voor de inschrijving in de GBA in Nederland is de feitelijke vastgestelde woonsituatie, waarbij het gegeven of een persoon in het buitenland geregistreerd is niet relevant is. Overigens biedt ook de Europese richtlijn 2004/38/EG de ruimte aan lidstaten om te verlangen dat voor verblijfsperioden van meer dan drie maanden de burger van de Unie zich laat inschrijven bij de bevoegde autoriteiten van de plaats waar hij verblijft.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend is, op welke wijze wordt bij inschrijving in Nederland gecontroleerd of iemand niet elders ook ingeschreven staat?
Zie het antwoord bij vraag 23.
Is het verplicht om bij inschrijving in het GBA in Nederland te bewijzen dat men uitgeschreven is in een ander land? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen verplichting bij inschrijving in de GBA in Nederland te bewijzen dat men uitgeschreven is in een ander land. De verplichting tot inschrijving in Nederland strekt ertoe dat mensen die hier feitelijk verblijven worden geregistreerd zoals hiervoor in antwoord op vraag 23 aan de orde kwam. Voor de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie is het niet relevant wat er in het land van herkomst al dan niet is geregistreerd over de persoon die zich in Nederland inschrijft. Nederland gaat niet over de registratie en het registratiebeleid van andere landen in de Europese Unie en bovendien is er sprake van vrij verkeer van personen en werk binnen de Europese Unie.
Is het niet urgent om in het kader van de EU-verblijfsrichtlijn 38/2004 te regelen, dat een persoon die zich inschrijft als inwoner in een lidstaat een (EU) bewijs van uitschrijving uit de lidstaat van herkomst overlegt?
De Europese Commissie is de hoeder van de richtlijn en op dat niveau zou het Europees beleid kunnen worden geëvalueerd. Op nationaal gebied is het wat betreft de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie in Nederland komende vanuit een andere EU lidstaat niet relevant om een bewijs van uitschrijving uit de andere lidstaat te vragen. Bepalend voor de inschrijving in de GBA in Nederland is de feitelijke vastgestelde woonsituatie, waarbij het gegeven of een persoon in het buitenland geregistreerd is niet relevant is.
Daarbij zij nog opgemerkt dat er lidstaten binnen de Europese Unie zijn die zich vanuit de nationale wettelijke grondslag verzetten tegen het principe van uitschrijving uit de bevolkingsadministratie van die lidstaat, dan wel tegen het verstekken van uitschrijfbewijzen van die lidstaten. Zo is gebleken dat registratie in Bulgarije deels een permanent karakter heeft. Overigens kent ook Nederland geen verwijdering uit de GBA. Vertrek naar het buitenland wordt eenmalig geregistreerd als geëmigreerd naar het buitenland, waarna de bijhouding van de persoonslijst stopt, totdat de persoon eventueel zich weer in Nederland vestigt.
Klopt het dat iemand die in Nederland werkt, recht heeft op kinderbijslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag, ook als zijn of haar partner in een ander land werkzaam is en daar recht heeft op kindregelingen?
Ja, deze situatie kan zich voordoen. Zie ook het antwoord hierna.
Klopt het dat Nederland het recht heeft (onder EU-recht) om in het buitenland ontvangen kindregelingen in mindering te brengen op de hier uitbetaalde kindregelingen?
Het is inderdaad mogelijk dat er in meerdere lidstaten gedurende hetzelfde tijdvak recht kan bestaan op gezinsbijslagen zoals kinderbijslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag.
De Europese Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels geeft voor deze samenloopsituaties prioriteitsregels. De lidstaat die als prioritair wordt aangewezen kent de gezinsbijslagen toe overeenkomstig zijn wetgeving. De lidstaat die niet als prioritair is aangewezen schorst het recht op gezinsuitkeringen en betaalt het deel van de gezinsuitkering dat hoger is dan dat van de prioritair aangewezen lidstaat uit in de vorm van een aanvullende bijslag.
Welke instelling – de Belastingdienst/Toeslagen en/of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) – is belast met de controle respectievelijk de berekeningen van de anticumulatiebepalingen? Is het niet efficiënt om de uitvoering bij een instelling te concentreren?
De beoordeling of er sprake is van een samenloopsituatie is belegd bij de Sociale Verzekeringsbank. In de situatie dat Nederland als prioritair wordt aangewezen informeert de SVB het buitenlandse zusterorgaan over de hoogte van de gezinsbijslagen. De SVB wordt geïnformeerd door Belastingdienst/Toeslagen over de hoogte van de toeslagbedragen. In de situatie dat Nederland dient aan te vullen, informeert de SVB bij het buitenlandse zusterorgaan naar de hoogte van de buitenlandse gezinsbijslag. Tot dit bedrag worden de Nederlandse gezinsbijslagen geschorst. Alleen de aanvulling wordt betaald. De betaling van deze aanvulling wordt door de Sociale Verzekeringsbank uitgevoerd. Conclusie is dat de uitvoering reeds geconcentreerd is bij een instelling: de Sociale Verzekeringsbank.
Voor hoeveel kinderen worden er in 2012 en 2013 kindregelingen uitbetaald in het buitenland (kinderbijslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag) en om welke bedragen gaat het in het totaal?
Zonder internationale gevalsbehandeling (d.w.z. geen samenloop)
9.300
Internationaal, Nederland gaat voor
32.300
Internationaal, buitenland gaat voor, Nederland vult aan. Voor deze gevallen worden rechten verminderd
7.700
De getallen in het bovenstaande overzicht zijn het aantal kinderen in het buitenland waarvoor er door de SVB en/of de Belastingdienst/Toeslagen gezinsbijslag wordt uitbetaald. Deze cijfers omvatten zowel kinderbijslag, als kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag.
Door de SVB werd in 2012 ongeveer € 46 miljoen aan kinderbijslag uitbetaald voor kinderen in het buitenland. Door de Belastingdienst/Toeslagen werd in 2012 ongeveer € 5,3 miljoen aan kinderopvangtoeslag en € 11,2 miljoen aan kindgebonden budget uitbetaald aan aanvragers in het buitenland.
Daarnaast werd in samenloopgevallen door de SVB € 7,7 miljoen aan aanvullende gezinsbijslag (kinderbijslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag) betaald voor kinderen in het buitenland.
De gegevens voor het 1<sup>e</sup> kwartaal van 2013 zijn pas volgend kwartaal beschikbaar.
In hoeveel van deze gevallen wordt er gecontroleerd of er ook sprake is van recht op kindregelingen in het buitenland en op welke wijze wordt dat gecontroleerd?
Voor alle kinderen die in het buitenland wonen wordt gecontroleerd of er samenloop is. Daarnaast wordt er op basis van de GBA of van buitenlandse zusterorganen ook voor kinderen in Nederland onderzocht of er sprake is van samenloop. Hierbij is de SVB afhankelijk van de kwaliteit van de GBA en de zusterorganen.
De controle op samenloop met buitenlandse gezinsbijslagen vindt op verschillende manieren plaats. Wanneer iemand vanuit het buitenland komt en een aanvraag doet voor de Nederlandse kinderbijslag, wordt allereerst vastgesteld of er sprake is van verzekering in Nederland. Indien dat het geval is wordt er bij het buitenlandse zusterorgaan uitgevraagd of er ook nog recht op gezinsbijslagen vanuit het buitenland is. Daarnaast komt het voor dat de SVB een signaal krijgt van het buitenlandse zusterorgaan dat er een aanvraag gedaan is door iemand die tevens een gezinsbijslag ontvangt vanuit Nederland. De SVB bepaalt of er nog sprake is van verzekering. De SVB beoordeelt in bovenstaande situaties of er sprake is van verzekering, vervolgens of er sprake is van een samenloop situatie en tenslotte welk land prioritair is bij het uitbetalen van de gezinsbijslagen. Indien Nederland de buitenlandse gezinsbijslag dient aan te vullen, controleert de SVB in alle gevallen de hoogte van de buitenlandse gezinsbijslagen door deze uit te vragen bij de zusterorganen.
In hoeveel van deze gevallen worden de Nederlandse bedragen ook daadwerkelijk verminderd met rechten die in het buitenland bestaan?
Voor kinderen in het buitenland waarbij samenloop met het buitenland geldt en waarbij het buitenland voor gaat, vermindert Nederland de gezinsbijslag met de rechten die in het buitenland bestaan (dit waren er eind 2012: 7.700).
Daarnaast zijn er kinderen waarvoor de buitenlandse gezinsbijslag hoger is dan de Nederlandse gezinsbijslag. In die gevallen wordt dus geen gezinsbijslag uitbetaald (dit waren er eind 2012: 2.300).
Er studeert een groot aantal studenten in Nederland die op grond van de Nederlandse respectievelijk Europese wetgeving niet sociaal verzekerd zijn in Nederland; indien deze studenten worden ingeschreven in het GBA, wordt er dan gecontroleerd of deze studenten in het buitenland verzekerd zijn tegen ziektekosten? Wordt er aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) en/of aan het CVZ -zijnde het orgaan van het woonland gemeld, dat deze studenten aanspraak hebben op medische zorg ten laste van een ander land? Komen deze studenten niet terecht in de AOW-verzekerdenadministratie?
Er wordt niet gecontroleerd of studenten die ingeschreven staan in de GBA in het buitenland verzekerd zijn tegen ziektekosten. Hieronder wordt daar nader op ingegaan.
Mensen die in Nederland wonen zijn verzekeringsplichtig voor de Zorgverzekeringswet (Zvw). Uitzonderingen daarop vormen de buitenlandse studenten jonger dan dertig jaar die uitsluitend vanwege studieredenen tijdelijk in Nederland wonen. Zij vallen daardoor automatisch buiten de opsporing van onverzekerde verzekeringsplichtigen. Er wordt daarom niet gecontroleerd of studenten die zich hebben ingeschreven in de GBA in het buitenland verzekerd zijn tegen ziektekosten.
Elke diplomastudent wordt bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ingeschreven.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) wisselt gegevens uit met DUO van personen tussen de 15 en 30 jaar die zich recentelijk hebben ingeschreven in de GBA en die vanuit het buitenland komen en staan ingeschreven als student. De SVB legt in haar verzekerdenadministratie zowel de inschrijving bij de GBA als het studeren vast.
Indien de betrokken persoon geen arbeid verricht in Nederland zal hij aangemerkt worden als niet-verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. Niet voor de AOW-opbouw en ook niet voor de AWBZ.
Ten aanzien van de controle op het verzekerd zijn in het buitenland het volgende: op verzoek van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) of een zorgverzekeraar bepaalt de SVB of iemand verzekerd is voor de AWBZ of niet. Indien een buitenlandse student in Nederland werkt, is hij wel verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. Indien hij zich dan niet binnen 4 maanden inschrijft bij een zorgverzekeraar meldt de SVB zo’n verzekerde student aan bij het CVZ in het kader van het opsporen van personen die zich ten onrechte niet hebben ingeschreven bij een zorgverzekeraar.
EU-studenten die tijdelijk in Nederland studeren hoeven zich niet bij het CVZ en het orgaan van de woonplaats (zorgverzekeraar CZ) aan te melden. Alleen wanneer er sprake is van wonen in Nederland is inschrijving verplicht.
Bij tijdelijk verblijf, zoals bij EU-studenten het geval is, kan zorg worden verkregen in Nederland op vertoon van een Europese gezondheidskaart oftewel een European Health Insurance Card (EHIC). Op grond van de Europese Verordening 883/2004 hebben EU-studenten dan recht op verstrekkingen conform het in Nederland geldende basispakket. De zorgkosten komen dan ten laste van het land van herkomst (EU-lidstaat). Het orgaan van de verblijfplaats (zorgverzekeraar Agis) regelt de zorg voor mensen die tijdelijk in Nederland verblijven en op grond van Verordening 883/2004 zorg nodig hebben. De declaratie wordt via het Nederlandse verbindingsorgaan (CVZ) doorbelast aan het buitenland.
Hebben de buitenlandse studenten, die niet sociaal verzekerd zijn in Nederland, recht op huurtoeslag? Zo ja, hoeveel buitenlandse studenten ontvangen Nederlandse huurtoeslag?
Ook buitenlandse studenten kunnen recht hebben op huurtoeslag, mits aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan. Het feit dat ze niet sociaal verzekerd zijn staat daar niet aan in de weg. Een buitenlandse student die niet afkomstig is uit een EU-land, Zwitserland, Liechtenstein, Noorwegen of IJsland moet dan wel over een geldige verblijfsvergunning beschikken.
De Belastingdienst kan het exacte aantal niet vaststellen omdat bij de Belastingdienst niet van iedere buitenlandse toeslaggerechtigde bekend is of de persoon studeert.
Kunt u deze vragen voor 25 juni beantwoorden en in elk geval voor het debat over maatregelen van fraudebestrijding in de toeslagensfeer?
Verzending voor 25 juni is helaas niet gelukt, maar er is zorg gedragen dat uw Kamer ruimschoots voor het debat over de fraudemaatregelen kan beschikken over de gevraagde informatie.
De onvoldoende bescherming van minderjarige slachtoffers van mensenhandel |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Kinderhandel in Nederland» van Unicef en Defence for Children?1
Ja, ik heb dit rapport recent in ontvangst mogen nemen.
Herkent u zich in de kritiek dat Nederland tekortschiet in de bescherming van minderjarige slachtoffers van mensenhandel? Zo ja, wat gaat u doen om de positie van minderjarige mensenhandel slachtoffers te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
In dit uitgebreide onderzoek constateren UNICEF en Defence for Children onder meer dat de bestrijding van mensenhandel in de afgelopen 8 jaar prioriteit is geweest en dat dit zich met name heeft vertaald in maatregelen om de opsporing en vervolging van mensenhandel naar een hoger plan te tillen en de samenwerking tussen de verschillende ketenpartners te verbeteren. Volgens UNICEF en Defence for Children is de bescherming van de (minderjarige) slachtoffers bij deze ontwikkelingen achtergebleven. Er bestaan zorgen over de opvang van en zorg aan minderjarige slachtoffers van grensoverschrijdende mensenhandel, zo stelt het rapport. Verder is hoofdpunt van kritiek dat geen specifiek beleid wordt gevoerd op kinderhandel.
Het kabinet neemt de conclusies uit het onderzoek serieus. De in het rapport genoemde verbeterpunten bieden de betrokken bewindspersonen de mogelijkheid om het beleid verder aan te scherpen. Zoals verzocht zal uw Kamer binnenkort een beleidsreactie ontvangen op het rapport. Hierop vooruitlopend benadrukken wij dat de intensieve integrale aanpak van mensenhandel, zoals die in de laatste jaren is ingezet en waarvan de resultaten zichtbaar worden, ten goede komt aan zowel meerderjarige als minderjarige slachtoffers. Het brede palet aan beleidsintensiveringen onder de noemer van «aanpak mensenhandel» omvat nadrukkelijk ook deze kwetsbare kinderen. De tot op heden geboekte resultaten in de brede aanpak van mensenhandel – variërend van de aanpak van misstanden in de seksbranche tot aan arbeidsuitbuiting – zijn dus ook voor hen van belang. Ook maakt de bescherming van slachtoffers, al dan niet minderjarig, een wezenlijk onderdeel uit van de brede aanpak van mensenhandel.
Welke aanbevelingen neemt u over op het terrein van preventie, registratie, opvang, hulpverlening en bescherming van minderjarige slachtoffers tijdens opsporing en vervolging?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u de verdubbeling van het aantal geregistreerde minderjarige slachtoffers?
Zoals gezegd is de bestrijding van mensenhandel een prioriteit van dit kabinet. Mede dankzij de inspanningen van een breed scala aan ketenpartners komt er meer zicht op mensenhandel en komen mede hierdoor meer (mogelijke) minderjarige slachtoffers in beeld. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen onderschrijft dit, mede naar aanleiding van haar recente rapportage «Mensenhandel in en uit beeld. Cijfers vervolging en berechting 2008–2012». Verder heeft de succesvolle campagne «Schijn bedriegt» van Meld Misdaad Anoniem hieraan bijgedragen. In de periode van de campagne kwam een relatief groot aantal meldingen van minderjarige slachtoffers binnen.
Hoe zorgt u ervoor dat bij de uitvoering van beleid alle kernbepalingen ook daadwerkelijk worden nageleefd?
Onder andere de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen monitort en rapporteert over onder meer de uitvoering van beleid op het terrein van mensenhandel, tevens kinderhandel. Ook de Task Force Aanpak Mensenhandel signaleert knelpunten in de aanpak initieert beleidsmaatregelen en creëert en verspreidt best practices. Mede op deze wijze wordt de uitvoering van het beleid en de naleving gemonitord.
Hoe verklaart u dat er meer aandacht is voor het voeren van een stringent vreemdelingenbeleid dan voor de opvang en zorg voor minderjarige slachtoffers?
Wij achten goede zorg en opvang voor slachtoffers – en dan met name minderjarige slachtoffers – van het ernstige misdrijf mensenhandel van groot belang. In het beleid wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de kwetsbare positie van minderjarige slachtoffers. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 8 worden alleenstaande minderjarige vreemdelingen die (mogelijk) slachtoffer van mensenhandel zijn, of een risico lopen slachtoffer te worden, geplaatst in de beschermde opvang. Hiervoor is niet vereist dat de betrokken minderjarigen medewerking verlenen aan een strafrechtelijk onderzoek.
Daarnaast kunnen onrechtmatig in Nederland verblijvende slachtoffers een periode van maximaal drie maanden (de zogenaamde bedenktijd) krijgen bij de geringste aanwijzing van mensenhandel. Tijdens deze periode hebben zij aanspraak op zorg en andere voorzieningen om tot rust te komen. Tijdens deze periode kunnen zij besluiten of zij aangifte willen doen. Na aangifte wordt een verblijfsvergunning voor slachtoffers van mensenhandel verleend. Om het bewijs tegen de mensenhandelaar rond te krijgen, te zorgen dat de dader zijn straf niet ontloopt en om herhaling te voorkomen, is de getuigenis van het slachtoffer vaak van groot belang. Indien wegens een grote dreiging door de dader en/of medische of psychische omstandigheden van een slachtoffer niet verlangd kan worden dat hij of zij medewerking verleent, komt het slachtoffer ook in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
Waarom heeft het kabinet steken laten vallen in de bescherming van minderjarige slachtoffers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u voor gespecialiseerde hulp voor deze slachtoffers?
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die (mogelijk) slachtoffer zijn van mensenhandel worden in een beschermde opvanglocatie geplaatst. Het COA beschikt over 60 beschermde opvangplaatsen. Het betreft kleinschalige locaties. Nidos indiceert de jongere voor een plaats in de beschermde opvang. Indicatie vindt plaats in Ter Apel, dan wel tijdens het verblijf in een «gewone» opvanglocatie voor minderjarigen. In dat laatste geval spelen signalen van de mentor in de locatie een rol. In de beschermde opvang wordt gewerkt met een specifiek voor deze opvang ontwikkelde methodiek. Doel is het opbouwen van een vertrouwensband met de jongere, het ontwikkelen van vaardigheden om zelfstandig te kunnen functioneren en het, afhankelijk van de procedure, voorbereiden op terugkeer of een plek in de Nederlandse samenleving. Het opbouwen van de vertrouwensband heeft ook als doel dat de jongeren hun verhaal vertellen, al dan niet gevolgd door het doen van aangifte.
Voor het zomerreces zal de staatssecretaris van VWS u nader informeren over de opvang en behandeling van (minderjarige) slachtoffers van loverboys in de brief over de stand van zaken van de Rijksbrede aanpak loverboyproblematiek. Wij verwijzen verder naar de in het antwoord op vragen 2, 3 en 7 aangekondigde beleidsreactie op het rapport «Kinderhandel in Nederland».
Deelt u de mening dat de regeling ter bescherming van slachtoffers van mensenhandel meer gericht moet zijn op de positie van het slachtoffer dan op het voeren van een streng vreemdelingenbeleid?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat bij het verhoor van slachtoffers ook traumadeskundigen ingeschakeld dienen te worden?
Nee. Er zijn door politie en Openbaar Ministerie reeds de nodige andersoortige maatregelen getroffen om slachtoffers van mensenhandel tijdens het verhoor te beschermen. Zo zijn er gecertificeerde mensenhandelrechercheurs die getraind zijn in het herkennen van trauma’s en de omgang daarmee. In specifieke gevallen kunnen daarnaast traumadeskundigen worden ingezet. Het uitgangspunt van het OM is dat slachtoffers zoveel mogelijk door dezelfde persoon worden ondervraagd in een daarvoor ontworpen of aangepaste ruimte. Daarnaast mag het minderjarige slachtoffer in principe vergezeld worden door een vertegenwoordiger naar keuze van de minderjarige. Inzet van het OM is voorts dat een ondervraging ter terechtzitting alleen plaatsvindt wanneer dat strikt noodzakelijk is voor het strafproces, en dat visueel contact tussen slachtoffers en verdachten wordt vermeden. Het doel is om secundaire traumatisering te voorkomen en te vermijden dat ondervragingen onnodig worden herhaald tijdens het onderzoek.
Het onterecht krijgen van toeslagen door Oost Europeanen |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom controleert de Belastingdienst niet of een persoon die staat ingeschreven in het bevolkingsregister, nog in Nederland werkt?1 Wordt op enigerlei wijze gecontroleerd of toeslagontvangers daadwerkelijk in Nederland wonen?
Voordat ingegaan wordt op de vragen, wordt kort ingegaan op de exporteerbaarheid van toeslagen. Het kindgebonden budget, de zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag kunnen ook worden uitbetaald aan in het buitenland wonende ontvangers. Dit volgt uit de betreffende wetten in combinatie met Europees recht, internationale regelingen en verdragen.
Voor de zorgtoeslag geldt dat de ontvanger dan in Nederland zorgverzekeringsplichtig moet zijn. Omgekeerd is het zo dat iemand die in het buitenland verzekeringsplichtig is ook alleen daar voor een tegemoetkomende regeling in aanmerking komt. Dit principe van exporteerbaarheid van sociale verzekeringen is vastgelegd in Europese verordeningen en een complex aan verdragen. Dit betekent dat alleen een toeslag naar het buitenland wordt uitbetaald als daar ook tegenover staat dat de ontvanger in Nederland verplicht verzekerd is. De zorgtoeslag is er immers voor bedoeld om iemand in staat te stellen zijn Nederlandse verzekering te betalen. Voor het kindgebonden budget, dat is aangesloten bij het recht op kinderbijslag, geldt eveneens dat dit kwalificeert als exporteerbare sociale verzekering. Daarnaast kan het nog zo zijn dat iemand op basis van een internationale regeling in aanmerking komt voor zorgtoeslag. Het gaat om Nederlandse werknemers, postactieven met een Nederlands pensioen of langlopende uitkering en om de inwonende gezinsleden van deze twee groepen.
Om kinderopvangtoeslag te kunnen krijgen moeten de ouders in Nederland wonen of werken. Als een ouder in het buitenland werkt en in Nederland woont, of andersom, kan er dus recht zijn op deze toeslag. In dat geval zijn er regels die voorkomen dat er dubbele aanspraak is, uit het buitenland en uit Nederland. De kinderopvanginstelling zelf kan ook in het buitenland zijn gelegen. Dit zal altijd in de grensstreek zijn, omdat de ouder woont of werkt in Nederland.
De Belastingdienst maakt gebruik van de GBA ten behoeve van de controle op (woon)adres. Recent heeft de minister van BZK uw Kamer geïnformeerd over de stijgende kwaliteit en de versterking van de kwaliteitsagenda GBA.2 Wanneer de Belastingdienst vermoedt dat een inschrijving niet juist is, bijvoorbeeld omdat post onbesteld retour komt, geeft de Belastingdienst dit door aan de desbetreffende gemeente. Ingeval van vertrokken onbekend waarheen (VOW) of wanneer een poststuk onbesteld retour komt, zal de Belastingdienst de uitbetaling van toeslagen opschorten.
Verder geldt dat er andere voorwaarden zijn waaraan voldaan moet zijn, zoals het verzekerd zijn voor een Nederlandse zorgverzekering. De Belastingdienst toetst aan de hand van gegevens van het Referentiebestand Verzekerden Zorgverzekeringswet (RVBZ-bestand) of iemand al dan niet terecht een zorgtoeslag ontvangt.
Kunt u aangegeven hoeveel toeslagontvangers niet in Nederland wonen? Kunt u daarnaast aangegeven welk bedrag jaarlijks aan toeslagen worden uitgekeerd aan personen die niet in Nederland wonen?
Begin juni 2013 ontvingen ongeveer 45.000 niet in Nederland woonachtige personen een toeslag.
Kinderopvangtoeslag
5,5
Huurtoeslag
0,9
Zorgtoeslag
33,6
Kindgebondenbudget
14,4
Ten aanzien van het bedrag aan huurtoeslag dat is uitbetaald geldt het volgende. Het gaat hier voornamelijk om naijleffecten in die situaties waarin een burger naar het buitenland verhuist, maar de toeslag nog niet heeft stopgezet. Op het moment dat het signaal binnenkomt stopt de Belastingdienst/Toeslagen en vordert de onterecht uitbetaalde huurtoeslag terug.
In hoeverre zijn de door uw aangekondigde maatregelen afdoende om te voorkomen dat personen die niet meer in Nederland wonen en werkzaam zijn, toeslagen blijven ontvangen?
Het recht op toeslagen kan ook bestaan als iemand niet in Nederland woont of werkt. Iemand die bijvoorbeeld in België of Duitsland woont kan recht hebben op een zorgtoeslag. De Belastingdienst blijft afhankelijk van de kwaliteit van basisadministraties en andere derdengegevens, bijvoorbeeld het RBVZ-bestand. Wel is het zo dat met behulp van het huidige toeslagensysteem het toezicht steeds meer naar de actualiteit verschuift.
Met de maatregel die in de brief van 10 mei 2013 staat wordt de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid geboden om in het geval dat iemand de status VOW heeft, het voorschot in te trekken. Verder is de Belastingdienst sinds eind maart 2013 ook begonnen om lopende toekenningen door middel van risicoprofielen te beoordelen. De uitbetalingen van lopende voorschotten met een verhoogd risico kunnen worden opgeschort en, zoals in de brief van 10 mei is aangegeven, zullen ze worden gestopt en teruggevorderd wanneer de toeslagontvanger niet komt opdagen wanneer hij daartoe wordt uitgenodigd («no show, no money»).
Met behulp van de risicoprofielen zijn vanaf 11 maart 2013 ongeveer 1.200 kinderopvangtoeslagen en ongeveer 400 huurtoeslagen gestopt. Daaraan gerelateerd zijn ongeveer 480 zorgtoeslagen gestopt. Deze toeslagen worden nu teruggevorderd, indien er al uitbetaald werd.
Verder zijn er in mei 2013 vanuit regulier toezicht ongeveer 18.000 zorgtoeslagen gestopt, omdat de aanvragers niet zorgverzekerd bleken na vergelijking met het RBVZ-bestand.
Ongeveer 1.200 aanvragers zijn sinds maart 2013 uitgenodigd om bij een van de balies van de Belastingdienst langs te komen. Daarnaast hebben ongeveer 1.500 aanvragers een vragenbrief gekregen. Totdat zij zijn langsgekomen of hebben gereageerd is de uitbetaling van de kinderopvang- en/of huurtoeslag opgeschort.
Verder zijn ruim 2.000 zorgtoeslagen aangepast, omdat de partner van de aanvragers niet zorgverzekerd bleek. Bij ongeveer 2.500 kinderopvangtoeslagen loopt versneld regulier toezicht.
Bent u van mening dat enkel het hebben van een arbeidscontract, volstrekt onvoldoende is om toeslagen te kunnen ontvangen?
Zoals in de antwoorden hiervoor al is aangegeven zijn er meer voorwaarden waaraan voldaan moet worden om voor een toeslag in aanmerking te komen. Deze voorwaarden verschillen ook per toeslag. Zo is het voor de zorgtoeslag niet relevant om een arbeidscontract te hebben, waar dat bij de kinderopvang anders is. Verder kunnen sommige voorwaarden niet gedurende de voorschotfase gevalideerd worden, waardoor er een verhoogd risico op fraude bestaat. Maar door het huidige toeslagensysteem en het gebruik van risicoprofielen kan de Belastingdienst lopende voorschotten steeds beter beoordelen.
Mede door de maatregelen zoals die in de brief van 10 mei 2013 zijn opgenomen, zullen steeds minder frauduleuze aanvragen gehonoreerd worden. Hierdoor kan voorkomen worden dat achteraf een traject ingezet moet worden om onterecht uitbetaalde bedragen terug te vorderen.
Wat is uw reactie op de stelling van FNV, die stelt dat toeslagen gewoon worden doorbetaald, zelfs als de toeslag al is stopgezet?
Het kan voorkomen dat nadat een burger een stopzetting heeft doorgegeven er nog een maand uitbetaald wordt. Het huidige toeslagensysteem verwerkt de wijzigingen één keer per maand. Als het verzoek tot stopzetting binnenkomt nadat de wijzigingen net zijn verwerkt, dan wordt deze wijziging een maand later meegenomen. Alsdan krijgt een burger nog één maand uitbetaald, ondanks zijn verzoek. Op het moment waarop de wijziging van de burger verwerkt is, volgt een herberekening en zal de Belastingdienst vanaf de opgegeven ingangsdatum van de wijziging berekenen hoeveel terugbetaald zal moeten worden.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is wanneer een persoon die zijn toeslag stopzet maar toch krijgt doorbetaald, rente moet betalen over het bedrag dat na de stopzetting is uitgekeerd? Zo ja, wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is een frictie van een maand niet ongewoon. In de voorschotfase wordt geen rente in rekening gebracht als de burger het teveel gekregen bedrag ineens terugbetaalt. Kiest een burger ervoor dit bedrag gespreid terug te betalen, dan wordt er wel rente in rekening gebracht.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat personen die niet in Nederland wonen, toeslagen ontvangen?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven kan het recht op een toeslag ook (voort)bestaan als iemand niet in Nederland woont. Er kan recht blijven bestaan op de zorg-, kinderopvangtoeslag en/of het kindgebonden budget als iemand in het buitenland woont. Met de inzet van de risicoprofielen en de maatregelen die in de brief van 10 mei 2013 zijn opgenomen, krijgen aanvragen met een (ver)hoog(d) risico pas een voorschot of de aangevraagde verhoging van een lopende toekenning als alle relevante gegevens zijn gecontroleerd.
Kunt u aangeven hoeveel adressen er in Nederland zijn waar aan respectievelijk 5 tot 7, 8 tot 10, 10 tot 20 en aan meer dan 20 mensen toeslagen worden uitbetaald? Kunt u tevens aangeven om welke toeslagen het gaat en de bijbehorende bedragen?
Begin juni 2013 ging dit om:
5 t/m 7
5
0,3
374
2,6
15.314
88,5
51
0,4
8 t/m 10
3
0,3
64
0,8
2.788
25,3
21
0,2
11 t/m 20
1
0,2
32
0,8
2.013
29,2
19
0,3
> 21
–
–
5
0,3
1.852
102,9
7
0,3
Ter toelichting, het feit dat er meerdere toeslagen op een adres worden uitbetaald kent de volgende redenen:
Op welke wijze controleert u of de toeslagen terecht worden uitbetaald?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat veel jongeren een opleiding met gering baanperspectief volgen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FNV: MBO's leiden nog te vaak op tot werkloosheid»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat FNV Jong afgeeft in relatie tot de grote hoeveelheid studenten die nog steeds voor een studie kiest met beperkt tot slecht arbeidsmarktperspectief?
FNV Jong laat in de «Inventarisatie populaire opleidingen MBO» de relatie zien tussen het totaal aantal deelnemers in 2012 van een opleiding en de kans op werk zoals die door de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) is vastgesteld.2
Ik beschouw de boodschap uit deze inventarisatie door FNV Jong als een serieus signaal dat mbo-instellingen in hun voorlichting aan (aankomende) deelnemers zich nog nadrukkelijker rekenschap moeten geven van de arbeidsmarktperspectieven van hun opleidingen. Het is zeker in deze tijden van economische crisis van groot belang dat gediplomeerden worden opgeleid voor die beroepen waar ook vraag naar is (zie hiervoor ook brief «Macrodoelmatigheid mbo» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166)).
Wel plaats ik een aantal kanttekeningen bij de inventarisatie door FNV Jong. Zo gebruikt FNV Jong alleen de indicator «kans op werk» om de baanperspectieven in kaart te brengen. Deze indicator duidt de kans voor een schoolverlater een baan te vinden in het verlengde van de opleiding.3 De indicator helpt (aankomende) deelnemers daarmee bij de keuze voor een (vervolg)opleiding, maar tegelijkertijd moet onderkend worden dat veel schoolverlaters ook een baan kunnen vinden in een aanpalend domein. Het vinden van een baan op niveau vind ik, zeker in het huidige tijdgewricht, belangrijker dan een baan die precies in het verlengde ligt van de opleiding. Voorts houdt de indicator geen rekening met het feit dat jongeren na afronding van een opleiding ook kunnen besluiten om door te leren. Het is op voorhand niet te zeggen of dit een (negatieve) keuze is vanwege tekortschietend arbeidsmarktperspectief of een bewuste keuze om zich door te ontwikkelen.
Op deze wijze doet FNV Jong naar mening onvoldoende recht aan het feit dat de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt gemiddeld genomen op orde is. Zo was in de periode 2006–2011 de gemiddelde werkloosheid onder gediplomeerde schoolverlaters 5% (anderhalf jaar na diplomering). Dit laat overigens onverlet dat voor een aantal grote opleidingen de vraag naar gediplomeerden aanzienlijk lager is geweest dan het aanbod.4 Ik heb dat ook onderstreept in mijn brief «Macrodoelmatigheid mbo».
Op welke wijze kunnen onderwijsinstellingen op dit moment worden aangesproken op de noodzaak om hun opleidingsaanbod aan te laten sluiten bij de arbeidsmarktvraag, los van de maatregelen die u eerder al aangekondigd hebt?
De wettelijke mogelijkheden om mbo-instellingen aan te spreken op de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt zijn beperkt tot de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Deze zorgplicht verplicht een mbo-instelling alleen een opleiding aan te bieden als er na afronding van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief is voor de deelnemers. De nadruk bij de toepassing van het toezicht op het bestaande opleidingenaanbodligt op het aspect of deelnemers voldoende zijn geïnformeerd over de arbeidsmarktkansen (zie notitie van de Inspectie van het Onderwijs over « Toezicht op de zorgplicht arbeidsmarktperspectief» van 15 mei 2012).
Ik ben voornemens om de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief meer resultaatgericht te maken. De instellingen zijn hierdoor aan zet om het opleidingenaanbod met bedrijfsleven en andere mbo-instellingen in de regio af te stemmen en risico’s voor gebrekkige arbeidsmarkrelevantie van opleidingen weg te nemen. Voornoemde partijen hebben bij monde van SBB aangegeven hiertoe een geschillencommissie in het leven te willen roepen. In aansluiting hierop geeft het resultaatgerichter maken van de zorgplicht ook het toezicht en de handhaving meer mogelijkheden om bij situaties waar het aantal schoolverlaters de arbeidsmarktvraag jaren overstijgt, in te grijpen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166).
Vooruitlopend op het aanscherpen van de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief, heeft het kabinet € 25 miljoen extra uitgetrokken voor de uitvoering van het programma School Ex 2.0 gedurende twee jaar. Samen met mbo-instellingen zorgt het kabinet ervoor dat mbo’ers (niveaus 1 tot en met 4) voor wie de kansen op de arbeidsmarkt ongunstig zijn, kiezen voor een (vervolg)opleiding met een beter arbeidsmarktperspectief, zoals een opleiding in de techniek (Kamerstukken II 2012–2013, 29 544, nr. 438).
Wat is uw inschatting van het voorstel vanuit FNV Jong om de bekostiging van scholen te koppelen aan het arbeidsmarktsucces van studenten?
Ik ben voornemens om bij de uitwerking van de prestatieafspraken met mbo-onderwijsinstellingen ook de aansluiting van het onderwijsaanbod op de arbeidsmarkt te betrekken. Instellingen die zorgen voor een goede aansluiting met de arbeidsmarkt worden zo beloond. Voor deze prestatieafspraken is € 250 miljoen beschikbaar. In lijn met de motie Straus c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 187, nr. 32) zal ik Uw Kamer voor oktober 2013 informeren over deze prestatieafspraken.
Voorts heb ik in de brief «Macrodoelmatigheid mbo» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166) aangegeven een sluitstuk te creëren op basis waarvan ik als instellingen en bedrijfsleven binnen een regio samen niet tot een doelmatig aanbod komen een einde hieraan kan maken. Dit sluitstuk bestaat eruit dat ik bij een mbo-instelling de rechten aan een opleiding kan ontnemen, waardoor de bekostiging voor die opleiding komt te vervallen en de instelling geen diploma’s voor die opleiding meer mag afgeven.
Deelt u de mening dat de voorlichting aan aspirant studenten snel moet verbeteren via onder meer de studiewijzers? Zo ja, worden hier al stappen toe gezet met het oog op komend studiejaar?
SBB stelt voor (aankomende) deelnemers in samenspraak met alle belanghebbenden een studiebijsluiter op die per opleiding of soortgelijke opleidingen zicht geeft op relevante informatie waaronder het (regionaal) arbeidsmarktperspectief.
Vanaf september 2013 gaan 7 pilotscholen in zowel het bekostigde als niet-bekostigde onderwijs de studiebijsluiter testen. Vanaf april 2014 is de database met informatie beschikbaar voor de sector en kan in principe elke mbo-instelling voor diens opleidingen gebruik gaan maken voor de voorlichting ten behoeve van het studiejaar 2014–2015.
Ik ben voornemens om mbo-instellingen vanaf 1 januari 2015 te verplichten te zorgen voor verankering van een goede, objectieve informatievoorziening aan (aankomende) deelnemers over relevante aspecten van de opleiding, waaronder het arbeidsmarktperspectief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166).
Kunt u uw antwoorden tijdig aan de Kamer toezenden, voorafgaand aan het algemeen overleg Macrodoelmatigeid van 6 juni 2013?
Ja.
Het bericht dat online alcoholhoudende drank kopen kinderspel is |
|
Kees van der Staaij (SGP), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Online sterke drank kopen kinderspel; Totaal geen toezicht door gemeenten»?1
Ja, dat bericht is bekend.
Herkent u het beeld dat gemeenten onvoldoende toezicht houden op de naleving van de leeftijdsgrenzen van de Drank- en Horecawet bij de online verkoop en levering van alcoholhoudende dranken? Wat is daarvan de achtergrond? Hebben zij volgens u voldoende bevoegdheden en mogelijkheden voor de handhaving van online verkoop van alcoholhoudende dranken?
Bij de verkoop van alcohol via internet gaat het uiteindelijk om het bezorgen van alcoholhoudende drank aan huis. Daarin zit een wezenlijk verschil met de verkoop van alcoholhoudende drank in de detailhandel of in de horeca. Degene die de drank online verstrekt is verantwoordelijk voor het naleven van het bepaalde in de artikelen 19 en 20 van de Drank- en Horecawet. Met andere woorden, aan webwinkels die alcohol verkopen zijn bepaalde eisen gesteld en ook zij worden geacht de leeftijd vast te stellen alvorens alcoholhoudende drank te verstrekken. In de praktijk is het lastig gebleken hier adequaat toezicht op te houden, omdat het gaat om levering aan de voordeur op niet te voorspellen momenten. Op dit moment is de handhaving van de online verkoop van alcoholhoudende dranken dan ook zeer beperkt, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de naleving. Dit wordt bevestigd door verschillende onderzoeken naar de naleving en door het rapport van het Electronic Commerce Platform Nederland (ECP), waar uit de communicatie met webwinkeliers is gebleken «dat de afwezigheid van handhaving een van de belangrijkste redenen is om slechts beperkt aandacht te geven aan de controle van de leeftijdsgrenzen». (3)
Kunt u reageren op de constatering dat een gemeente juridisch weinig kan beginnen als een webwinkel die zonder leeftijdscontrole vooraf alcohol aan kinderen verkoopt, in een andere gemeente gevestigd is? Is een aanpassing van de Drank- en Horecawet noodzakelijk om gemeentegrensoverschrijdende handhaving te verbeteren?
In die gevallen dat de winkel zich in de ene gemeente bevindt en de levering in een andere gemeente plaatsvindt, kan worden opgetreden door de burgemeester van de gemeente waar de overtreding van artikel 20 van de Drank- en Horecawet wordt geconstateerd. Als uit de evaluatie van de Drank- en Horecawet blijkt dat het toezicht op de verkoop van alcoholhoudende dranken via internet op een andere wijze dient te worden georganiseerd en dat daar mogelijk een wijziging van de Drank- en Horecawet voor nodig is, dan zal daar te zijner tijd een besluit over worden genomen.
Kunt u aangeven welke actie het kabinet heeft ondernomen sinds de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de digitale controlesystemen2 om de leeftijdscontrole op de onlineverkoop van alcohol te verbeteren?
Er vindt overleg plaats tussen de ministeries van VenJ, BZK en VWS om nader te bezien welke mogelijkheden er zijn om de verkoop van leeftijdsgebonden producten en diensten (alcohol, wapens, films, games) via internet zodanig in te richten, dat daarmee de naleving van de leeftijdsgrenzen kan worden verbeterd. Daarbij wordt gezocht naar een brede oplossing, waarmee het probleem over de gehele linie kan worden aangepakt. Een van de richtingen waarin wordt gedacht is de introductie van de zogenaamde eID, een elektronische identiteitskaart. Het is de bedoeling dat deze eID zal worden aangewezen als een document, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht, waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen elektronisch kan worden vastgesteld. In dat geval is online leeftijdsverificatie mogelijk met de eID.
Het is de verwachting dat hiermee een bijdrage zal worden geleverd aan het verbeteren van de leeftijdscontrole bij de online verkoop van alcoholhoudende dranken. De introductie van de eID zal echter nog enkele jaren duren.
Wat is uw reactie op het rapport «Online leeftijdsverificatie in Nederland»3, waarin een overzicht is opgenomen van alle denkbare onlineleeftijdsverificatiesystemen? Bent u er ook mee bekend dat het leeftijdscontrolesysteem Ageviewer een variant heeft ontwikkeld ten behoeve van de leeftijdscontrole bij online- verkoop? Kunt u aangeven wat de voor- en nadelen van de verschillende controlesystemen zijn en welk systeem het snelst kan worden geïntroduceerd om een sluitende controle mogelijk te maken?
Ik heb kennis genomen van het rapport van het ECP en van de daarin beschreven conclusies en aanbevelingen. Volgens het rapport zijn er voldoende aanbieders van diensten en systemen die (potentieel) voor leeftijdsverificatie geschikt zijn en een verbetering kunnen bieden ten opzichte van de huidige situatie. Uit het overleg tussen de ministeries van VenJ, BZK en VWS is gebleken dat het koppelen van gegevens door systemen met gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), ter validatie van gegevens die door de consument worden verstrekt, niet is toegestaan op grond van privacy overwegingen. Dat betekent dat invoering van systemen die deze koppeling als voorwaarde stellen niet mogelijk is.
Andere systemen die in het rapport van het ECP worden genoemd, hebben vooral betrekking op de verificatie van de leeftijd ten tijde van het bestellen van alcoholhoudende drank.
Tevens heb ik kennis genomen van de variant van het systeem «Ageviewers» die is ontwikkeld ten behoeve van de leeftijdscontrole bij online verkoop. Dit systeem was niet opgenomen in het overzicht van het ECP. Daarbij wordt de leeftijd van de ontvanger op afstand gecontroleerd aan de hand van een document, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht, ten tijde van het overhandigen van de alcoholhoudende drank. Als verificatie van de leeftijd niet heeft plaatsgevonden, kan de alcoholhoudende drank niet worden geleverd. Daarmee kan worden voorkomen dat alcoholhoudende drank wordt geleverd aan minderjarigen.
Gelijk de reguliere controle van de leeftijdsgrenzen bij verkoop van alcohol in de detailhandel of in de horeca, is het de verantwoordelijkheid van degene die de alcoholhoudende dranken bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekt om te bepalen op welke wijze de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende dranken worden nageleefd en welke systemen zij daarvoor willen hanteren. Het is niet aan de regering een voorkeur uit te spreken voor de inzet van één bepaald systeem. Als systemen aantoonbaar bijdragen aan het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de (online) verkoop van alcoholhoudende dranken, juich ik het gebruik daarvan toe.
Daarnaast – en ik hecht er aan dat in de context van deze vragen te benadrukken – dragen ook de ouders verantwoordelijkheid voor wat er bij hen thuis gebeurt. Zij worden geacht hun kinderen in de gaten houden. Als (zoals in het voorbeeld van het bericht als bedoeld in vraag 1) een vader toestaat dat zijn zoon van 13 jaar sterke drank bestelt via internet en dat het bij hem thuis wordt afgeleverd, dan is het wat mij betreft de vraag of de overheid daar primair voor verantwoordelijk kan worden gehouden.
Het bericht dat een kwart van vrouwelijke co-assistenten seksueel wordt geïntimideerd |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijna kwart vrouwelijke coassistenten seksueel geïntimideerd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat studenten tijdens hun coschappen slachtoffer worden van (seksuele) intimidatie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Seksuele intimidatie is nooit acceptabel. Studenten, waar onder coassistenten, moeten kunnen leren in een veilige omgeving.
Hoe verhouden de cijfers zich tot andere opleidingstrajecten?
Wij beschikken niet over deze informatie.
Hoe kan het dat de resultaten van dit onderzoek vrijwel gelijk zijn aan eerdere cijfers? Wordt er niets ondernomen tegen seksuele intimidatie?
De afgelopen jaren hebben ziekenhuizen diverse maatregelen genomen om seksuele intimidatie terug te dringen. Voor algemene ziekenhuizen en umc’s geldt dat in de CAO nadrukkelijk aandacht is voor het voorkomen van ongewenste intimiteiten en de behandeling van klachten bij ongewenste intimiteiten. Ieder ziekenhuis geeft daaraan concrete invulling en kan disciplinaire straffen opleggen, uiteenlopend van een schriftelijke berisping tot ontslag. De Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en haar leden nemen het signaal zeer serieus. De NFU gaat daarom samen met het KNMG studentenplatform bekijken welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn.
Waarom maken studenten vrijwel geen melding van intimidatie? Heeft het ermee te maken dat de vertrouwenspersoon rechtstreeks valt onder de Raad van Bestuur?2
De onderzoeksresultaten geven geen verklaring hiervoor. De NFU is mede daarom in contact getreden met het KNMG Studentenplatform. Daarnaast zal bij de eigen studenten advies ingewonnen worden via co- of masterraden (vertegenwoordigingen van coassistenten). Decanen zullen waar mogelijk verbeteringen doorvoeren.
Hoe gaat u bevorderen dat studenten die te maken krijgen met seksuele intimidatie wel overgaan tot melding?
Agressie en geweld tegen zorgverleners is onacceptabel en moet worden teruggedrongen. Dat geldt ook voor seksuele intimidatie. Daarom heeft het kabinet samen met sociale partners in de zorg in maart 2012 het Actieplan Veilig werken in de zorg opgesteld3. Het afgelopen jaar is ingezet op het mogelijk maken van anoniem aangifte doen en het zwaarder straffen van de daders. Dit jaar wordt onder andere ingezet op het vaststellen van normen en een landelijk communicatieoffensief, opdat de meldingsbereidheid onder zorgverleners wordt verhoogd.
Welke acties zijn ondernomen nadat u geweld tegen ziekenhuispersoneel «volstrekt ontoelaatbaar» noemde? Is toen ook gekeken naar seksuele intimidatie? Zo nee, wilt u nagaan op welke wijze seksuele intimidatie kan worden tegengegaan?3
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre wordt de brochure over klachtenregelingen en seksuele intimidatie onder de aandacht gebracht van zorgverleners en coassistenten? Wilt u uw antwoord toelichten?4
De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen stelt de brochure «Modelregelingen individuele klachten, ongewenst gedrag, meldingen misstanden» via de website beschikbaar. Het is aan de organisatie om deze vervolgens te verspreiden. Gegeven de Arbeidsomstandighedenwet dient een werkgever immers een veilig en gezond werkklimaat te bieden. De Inspectie SZW ziet er op toe dat de werkgever zich aan zijn Arbowettelijke verplichtingen houdt. De komende jaren besteedt de Inspectie SZW extra aandacht aan de zorg in het kader van de Sectoraanpak Zorg en Welzijn.
De schandalige vertrekbonus van de bestuursvoorzitter VUmc (VUmedisch centrum) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Vier ton voor opgestapte bestuurder VUmc»?1
Mijn reactie was dat het goed is dat dit kabinet de Wnt (wet normering topinkomens) per 1 januari 2013 in werking heeft laten treden. Op termijn zal daardoor dit soort casuïstiek niet meer aan de orde kunnen zijn.
Wat is uw mening over de hoogte van deze vertrekbonus? Deelt u de mening dat dit een schandalige vertrekbonus is?
De vertrekbonus is hoger dan hetgeen in de Wnt nu op dit punt aan normering is geregeld.
Van het VUmc begreep ik dat deze bonus voortvloeit uit afspraken die in 1999 zijn gemaakt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met de bestuurder. De afspraak dateert dus van 13 jaar geleden. Toen werd er anders gedacht over vertrekregelingen dan nu. In de sector UMC’s gold toen ook een bovenwettelijke regeling voor werkloosheid waarin de duur van de uitkering werd bepaald door leeftijd en diensttijd. Wat betreft die bepalende factoren is er in deze casus sprake van een hoge score, dus van een relatief lange duur. Het bedrag komt echter uit, ruim onder het bedrag waarop hij recht zou hebben gehad wanneer de kantonrechtersformule toegepast had moeten worden.
Is het waar dat de Inspectie geen vertrouwen had in deze bestuurder, dat de patiëntveiligheid onder zijn bestuur gevaar liep, en de Inspectie het VUmc daarom onder verscherpt toezicht stelde?
Op 21 augustus 2012 heeft de IGZ het VUmc onder Verscherpt Toezicht gesteld, nadat bleek dat de raad van bestuur van het VUmc de IGZ onjuist had geïnformeerd inzake een conflict tussen medisch specialisten. De inspectie stelde daarop geen vertrouwen meer te hebben in het handelen van de bestuurder van het VUmc en concludeerde dat de raad van bestuur onvoldoende doordrongen was van de consequenties van de samenwerkingsproblemen voor patiëntveiligheid.
Vindt u dat wanbestuur op deze wijze beloond moet worden?
Ik constateer dat de vertrekregeling is uitgevoerd conform de afspraken die in het verleden zijn gemaakt, vóór inwerkingtreding van de Wnt, en dat de regeling duurder was uitgepakt wanneer de kantonrechtersformule zou zijn gevolgd.
Ziet u mogelijkheden om deze vertrekbonus terug te vorderen?
Ik heb daar geen enkele juridische titel voor. De werkgever, het VUmc, ook niet. Hier is sprake van eenzelfde situatie als waar de staatssecretaris van VWS op 6 juni jl. vragen over heeft beantwoord van de leden Heijnen en Otwin van Dijk (2013Z08651). Ook daarin is de terugvorderingsvraag ontkennend beantwoord.
Wanneer komt er een openbare zwarte lijst voor wanbestuurders in de zorg?
Het is de verantwoordelijkheid van toezichthouders van zorginstellingen om te zorgen dat zij goede bestuurders aanstellen. Ik ben daarom van plan de toezichthouders nadrukkelijk een plicht op te leggen om zich ervan te vergewissen dat zij een bestuurder aanstellen die capabel is. Ik wil hen daarbij ondersteunen door het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag verplicht te stellen voor bestuurders. De Nederlandse vereniging van bestuurders in de zorg (NVZD) werkt daarnaast zelf aan een accreditatiesysteem waarmee toezichthouders inzicht krijgen in welke bestuurders capabel geacht worden. Ik acht het opzetten van een zwarte lijst daarom niet opportuun.
Deelt u de mening dat wanbestuurders persoonlijk aansprakelijk gesteld moeten kunnen worden?
Die mening deel ik. Dat is ook al mogelijk op basis van het Burgerlijk Wetboek, Boek 2 artikel 9.
Ik ben voornemens om ook toezichthouders expliciet onder de werking van dat artikel te laten vallen.
Kunt u de aanpak van wanbestuurders toelichten in de governancebrief die de Kamer voor de zomer mag verwachten?
In de governancebrief die ik u na de zomer toestuur zal ik onder andere ingaan op hoe ik bestuurders, die bijvoorbeeld de kwaliteit niet op orde hebben, aan wil pakken.
Het op straat zetten van voormalige tentenkampbewoners |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat voormalige tentenkampbewoners die nu in het asielzoekerscentrum Ter Apel verblijven, te horen hebben gekregen dat ze per 17 juni aanstaande op straat gezet worden? Zo ja, wat is hiervoor de reden en waarom is voor deze datum gekozen?
Nee. Er is geen vooraf vastgelegde datum waarop het tijdelijk verstrekte onderdak aan voormalige tentenkampbewoners die nu in het asielzoekerscentrum Ter Apel verblijven, wordt stopgezet. Zoals ook blijkt uit mijn brief aan uw Kamer van 21 december 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 19 637, nr. 1596) zal het al dan niet tijdelijk continueren van het onderdak afhankelijk zijn van de inspanningen die een voormalige tentenkampbewoner levert om de terugkeer naar het land van herkomst te realiseren.
Waarom wacht u het verloop en het uiteindelijke kabinetsstandpunt niet af over een eventuele verruiming van het buitenschuldcriterium, waaronder deze mensen waarschijnlijk zullen vallen?
Op korte termijn komt de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) met een advies over het buitenschuldbeleid. Ik heb reeds tijdens eerdere overleggen met uw Kamer gezegd dat ik op dit advies niet wil vooruitlopen. Het huidige buitenschuldbeleid is in ieder geval tot die tijd van toepassing.
Daarnaast merk ik op dat het buitenschuldbeleid er is voor vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten en daadwerkelijk inspanningen plegen om, al dan niet met de hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie of de Dienst Terugkeer en Vertrek, de noodzakelijke (reis)documenten te verkrijgen om terug te keren naar het land van herkomst, maar daar desondanks niet in slagen om reden buiten hun invloedssfeer. Op vreemdelingen die geen enkele bereidheid tonen om aan hun terugkeer te werken, kan ook een eventueel gewijzigd buitenschuldbeleid nooit van toepassing zijn.
Bent u bereid in elk geval tot het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid op 19 juni aanstaande geen onomkeerbare stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg op 19 juni beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Regelgeving met betrekking tot drones |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Besluit Luchtfotografie vervalt»1, het bericht «vliegende opnames tot op 120 m hoogte»2 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het gebruik van onbemande vliegtuigjes?3
Ja.
Betekent de intrekking per 1 juni 2013 van het Besluit luchtfotografie dat, mits aan andere voorschriften op het terrein van de luchtvaart wordt voldaan, er minder juridische belemmeringen zijn voor het maken van luchtopnamen door particulieren? Zo ja, betekent dit dan ook dat het maken van luchtopnamen waar personen opstaan wat betreft wet- en regelgeving eenvoudiger wordt? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit luchtfotografie schreef voor dat, behoudens enkele uitzonderingen, voor luchtfotografie vanuit luchtvaartuigen een vergunning van de Minister van Defensie nodig was. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag speelde uitsluitend de beveiliging van militaire belangen een rol (artikel 76, eerste lid, onder d, van de Luchtvaartwet). De regelgeving omtrent het maken van luchtopnamen waar personen op staan is door het vervallen van het besluit niet veranderd, aangezien vergunningaanvragen onder dit besluit uitsluitend beoordeeld werden op de bescherming van militaire belangen.
Deelt u de mening dat een onbemand laagvliegend geluidsarm vliegtuigje voorzien van beeldopnameapparatuur met een hoge resolutie dat personen herkenbaar in beeld kan brengen, een relatief nieuw middel is waarmee de privacy van anderen kan worden geschonden? Zo ja, is de geldende wet- en regelgeving en ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de handhaving daarvan voldoende toegerust om dit nieuwe middel te controleren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Onbemande luchtvaartuigen zijn een relatief nieuwe ontwikkeling in de luchtvaart. Als daarbij afbeeldingen kunnen worden gemaakt die herleidbaar zijn tot personen dan kan dat een schending van de privacy opleveren. Het maken van dergelijke afbeeldingen valt overigens niet onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) als het gaat om het maken van afbeeldingen ten behoeve van uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden (artikel 2, tweede lid onder a Wbp). Het College bescherming persoonsgegevens kan handhavend optreden bij inbreuken op de Wbp. Daarnaast bieden, zoals in de in vraag 1 aangehaalde antwoorden op eerdere schriftelijke vragen is toegelicht, de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht de mogelijkheid om op te treden tegen het heimelijk inzetten van op een onbemand luchtvaartuig gemonteerde camera’s als het oogmerk en de mogelijkheid bestaat daarmee een persoon herkenbaar in beeld te brengen.
Op dit moment wordt gewerkt aan nadere regelgeving ten aanzien van modelvliegtuigen (recreatief gebruik door particulieren). Voor een toelichting daarop verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. De aanstaande inperking van gebieden waarboven modelvliegtuigen mogen vliegen betekent onder andere dat de toelaatbaarheid van het recreatief vliegen boven plekken waar zich zichtbaar vaak en/of veel mensen bevinden sterk wordt ingeperkt. Dit heeft als bijkomend gevolg dat de kans op het herkenbaar in beeld brengen van personen vanaf modelvliegtuigen kleiner wordt. Voor onbemande luchtvaartuigen (beroepsmatig gebruik door particulieren) geldt in de praktijk al dat vluchten boven gebieden met aaneengesloten bebouwing en mensenmenigten niet zijn toegestaan, tenzij daarvoor een dringende maatschappelijke reden bestaat.
Ik acht de geldende en aanstaande wet- en regelgeving hiermee voldoende toegerust om rekening te houden met het beschermen van de persoonlijke levenssfeer als het gaat om het civiele gebruik van op een onbemand luchtvaartuig gemonteerde camera’s.
Bevatten de wet- en regelgeving ten aanzien het vliegen met onbemande vliegtuigen door particulieren ook voorschriften ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Zo ja, welke zijn dat dan? Zo ja, wat zijn de verschillen met betrekking tot de voorschriften voor particulieren die deze vliegtuigen bedrijfsmatig gebruiken en particulieren die dat voor privédoeleinden gebruiken? Zo nee, deelt u de mening dat, gezien de vergaande mogelijkheden om de persoonlijke levenssfeer van anderen aan te tasten, er specifieke regelgeving moet komen ter bescherming van die persoonlijke levenssfeer op dit gebied? Hoe gaat u die regelgeving vormgeven?
De wet- en regelgeving voor de luchtvaart is primair gericht op het bewerkstelligen van een veilige vluchtuitvoering. Daarom zijn hierin geen voorschriften ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer opgenomen. In de regelgeving zal wél onderscheid worden gemaakt tussen recreatief en beroepsmatig gebruik, zoals nader is beschreven in het antwoord op vraag 5. Voor de wet- en regelgeving ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het nieuwe gebruik [met drones] van het luchtruim om voorwaarden vraagt en dat deze vliegtuigjes onder een sterk verouderde wet voor modelvliegtuigen vallen?4 Zo ja, is het in het bericht gestelde waar dat het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan regelgeving werkt? Zo ja, wat is de aard van die regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij het opstellen van de regelgeving voor civiel gebruik wordt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu onderscheid gemaakt tussen modelvliegtuigen (recreatief gebruik) en onbemande luchtvaartuigen (beroepsmatig gebruik). De reeds bestaande Regeling modelvliegen wordt aangescherpt om het verschil in gebruik tussen modelvliegtuigen en onbemande luchtvaartuigen te verduidelijken. Zodra deze regeling van kracht wordt is het ook verboden om vluchten met modelvliegtuigen uit te voeren boven gebieden met aaneengesloten bebouwing en mensenmenigten.
Voor onbemande luchtvaartuigen worden momenteel regels opgesteld. Ook bij deze regeling zal het verboden zijn om vluchten uit te voeren boven gebieden met aaneengesloten bebouwing en mensenmenigten met onbemande luchtvaartuigen, tenzij hiervoor een dringende maatschappelijke reden bestaat. Gezien de diversiteit in vluchtuitvoering en de snelle technische ontwikkelingen op het gebied van onbemande luchtvaartuigen is solide regelgeving noodzakelijk, die is afgestemd met vergelijkbare regelgeving in diverse andere Europese landen. Tot aan het moment waarop deze regels van kracht worden, moet een bedrijf dat vluchten met een onbemand luchtvaartuig uitvoert over een ontheffing van de Inspectie Leefomgeving en Transport beschikken. De eisen die worden gesteld voor het verkrijgen van de ontheffing zijn in lijn met de toekomstige regelgeving voor onbemande luchtvaartuigen.