De rechtmatigheid van en verantwoording over targeted killings |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken op eerdere vragen over de rechtmatigheid van targeted killings?1 Bent u bereid het interne juridische advies met betrekking tot het beleid van targeted killings dat de minister van Buitenlandse Zaken heeft ontvangen, desnoods vertrouwelijk, met de Kamer te delen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Acht u, los van de vraag of deze al dan niet plaatsvinden, targeted killings op reddingswerkers en begrafenisstoeten en zogenaamde signature strikes in strijd met het internationaal recht?2 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de opvatting van de oud-Special Rapporteur on extrajudicial, summary or arbitrary executions van de Verenigde Naties, Philip Alston, dat «under human rights law, a targeted killing in the sense of an intentional, premeditated and deliberate killing by law enforcement officials cannot be legal because, unlike in armed conflict, it is never permissible for killing to be the sole objective of an operation»?3 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u ermee bekend dat onder meer Amnesty International, Human Rights Watch, de Special Rapporteur on extrajudicial, summary or arbitrary executions van de Verenigde Naties, Christof Heyns, en de auteurs van het rapport Living under drones, van de Amerikaanse universiteiten Stanford en NYU, vaststellen dat het Amerikaanse beleid van targeted killings, met betrekking tot de juridische aspecten ervan, niet transparant genoeg is en dat meer openheid en verantwoording hierover noodzakelijk is?4 Steunt u de oproep van Human Rights Watch dat «the US government should both clarify its general legal approach to targeted killings and provide information on individual attacks.»? 5 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u bevestigen, zoals de auteurs van Living under drones concluderen, dat «by failing to account adequately for their activities in any public forum and even refusing to acknowledge publicly the existence of targeted killing operations for years or to explain sufficiently their legal basis, the US has failed to meet its international legal obligations to ensure transparency and accountability.»?6 Indien neen, kunt u uitleggen hoe de Verenigde Staten in deze tegemoet komen aan de juridische verplichtingen met betrekking tot transparantie en verantwoording? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u eveneens bevestigen, zoals Human Rights Watch concludeert, dat «where there is credible evidence that an attack has violated the laws of war, the responsible party is obligated to investigate for possible war crimes and appropriately prosecute the perpetrators, or extradite them for prosecution elsewhere»?5 Indien neen, wat zijn dan de juridische verplichtingen die gelden indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke oorlogsmisdaden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u verder bevestigen, zoals onder andere Human Rights Watch vaststelt, dat er reeds targeted killings hebben plaatsgevonden «where there have been credible allegations of laws-of-war violations»?7 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bekend met de targeted killing door de Verenigde Staten in Abyan, in Jemen, in december 2009? Deelt u de opvatting van Amnesty International dat «outside a situation of armed conflict, which did not exist at the relevant place and time in this case, a premeditated military strike targeting people accused of criminal conduct, perpetrated without having first made reasonable attempts to detain them, and in the absence of the individuals targeted posing any specific imminent deadly threat to others, constitutes unlawful killing in violation of the right to life under international law» en dat «in this case, others who were apparently not the targets of the operation, including many women and children, were also killed by the attack, constituting further unlawful killings in violation of their right to life»?8 Indien neen, waarom acht u deze targeted killing geen schending van het recht op leven, zoals onder andere vastgelegd in artikel 3 van de Universele verklaring van de rechten van de mens?9 Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven of en zo ja hoeveel individuen zijn berecht in verband met betrokkenheid bij Amerikaanse targeted killings?
Ik beschik niet over dergelijke informatie. In algemene zin geldt het recht op een eerlijk proces voor eenieder die strafrechtelijk wordt vervolgd.
Kunt u verder aangeven of en zo ja in hoeverre de bij vraag 8 genoemde individuen, die door de Amerikaanse aanval zijn gedood, voorafgaande aan de targeted killing enige vorm van proces hebben gehad? Kunt u ook aangeven in hoeverre deze gedode individuen recht hadden op een eerlijk proces? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Is u bekend dat, omdat de Verenigde Staten weigeren drone aanvallen te onderzoeken, de Special Rapporteur on the promotion and protection of human rights and fundamental freedoms while countering terrorism van de Verenigde Naties, Ben Emmerson, en de Special Rapporteur on extrajudicial, summary or arbitrary executions van de Verenigde Naties, Christof Heyns, in VN verband een onderzoek zullen starten om individuele drone aanvallen te onderzoeken?10 Bent u bereid om medewerking aan dit onderzoek te verlenen, bijvoorbeeld door middel van het aanbieden van volkenrechtelijke expertise? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat, omdat de Verenigde Staten specifieke targeted killings met drone aanslagen legitimeren met een (impliciet) beroep op artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties, het land de verplichting heeft per direct de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te rapporteren over de acties die het ter zelfverdediging heeft uitgevoerd?11 Klopt het dat dit tot op heden niet is gebeurd? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om, mede aangezien de minister van Buitenlandse Zaken op eerdere vragen aangaf dat «exacte kennis over concrete gevallen noodzakelijk (is) om een gefundeerd oordeel te formuleren over de rechtmatigheid van het gebruik van drones in een concreet geval,» bij uw Amerikaanse collega’s te wijzen op de juridische verplichtingen met betrekking tot het beleid van targeted killings, met name waar beschuldigingen van oorlogsmisdaden bestaan en aan te dringen op meer transparantie en verantwoording hierover, zowel aangaande het algemene beleid als aangaande specifieke targeted killings? Indien neen, waarom niet? Indien ja, hoe gaat u hier concreet invulling aan geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het geruzie in het VUmc |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een mogelijke samenzwering is in het VUmc?1
De betreffende melding wordt momenteel door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) onderzocht. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bepaalt de IGZ haar vervolgacties. Wanneer de IGZ mogelijke strafbare feiten aantreft, dan meldt zij dit bij het Openbaar Ministerie (OM).
Hoeveel meldingen over mogelijk patiëntengevaar zijn er inmiddels binnengekomen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Daar kan ik op dit moment nog geen uitspraak over doen aangezien de IGZ momenteel onderzoek doet naar de meldingen bij het VUmc.
Kloppen de beweringen zoals deze worden geuit in het genoemde artikel? Zo ja, wat zullen de consequenties zijn voor het VUmc? Wat wordt er aan gedaan om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke situaties nooit meer plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De uitspraken van ING bestuursvoorzitter Hommen over het in het regeerakkoord opgenomen bonusplafond van twintig procent |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «ING voelt niks voor lagere bonus» in de Gelderlander?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat bonussen in de financiële sector een belangrijke factor zijn geweest in het veroorzaken van de financiële crisis door risicovol gedrag te stimuleren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Internationaal wordt over het algemeen aangenomen dat zeer hoge variabele beloningen mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van de kredietcrisis. Ik deel deze opvatting. Naast het beloningsbeleid hebben uiteraard ook andere factoren een rol gespeeld. Van belang is dat de cultuur en het denken binnen de financiële sector duurzaam verandert. Daarom zal dit kabinet naast een bonusplafond onder meer een bankierseed introduceren met sancties.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van ING bestuursvoorzitter Hommen dat het bonusplafond volgens ING maximaal honderd procent van het jaarsalaris kan bedragen met het oog op haar internationale concurrentiepositie voor personeel?
Van ING heb ik begrepen dat dhr. Hommen in zijn uitspraken het internationale speelveld heeft geschetst waarin ING actief is, en heeft aangegeven dat internationaal de 1:1 verhouding tussen de vaste en variabele beloning voor bestuurders, zoals opgenomen in de Code Banken, uitzonderlijk is. Deze uitspraak is feitelijk juist. Nederland neemt internationaal gezien een koppositie in waar het gaat om het aanpakken van de excessen van het beloningsbeleid in de financiële sector. Deze koppositie neemt echter niet weg dat er geen additionele maatregelen meer nodig zijn, integendeel. Dit kabinet is van mening dat variabele beloningen in de Nederlandse financiële sector nog verder omlaag moeten. Het initiatief van ING om geen variabele beloning meer te hanteren voor het CAO-personeel juich ik dan ook van harte toe. Ik hoop dat deze ontwikkeling zich doorzet, juist ook voor personeel dat niet onder de CAO valt, en dat andere financiële ondernemingen in samenwerking met de vakbonden dit voorbeeld zullen volgen.
Wat is uw morele oordeel over de uitspraken van de heer Hommen vóór hoge bonussen in zijn functie als bestuursvoorzitter van de grootste Nederlandse financiële onderneming die bovendien met belastinggeld overeind is gehouden en recent het schrappen van 2 350 banen aankondigde?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het voorstel in het regeerakkoord, dat de variabele beloning binnen de financiële sector maximeert op twintig procent van het vaste salaris, geenszins de concurrentie voor goed personeel op arbeidsvoorwaarden hoeft te ondergraven, maar slechts de stimulans voor risicovol gedrag beperkt?
Voor het overgrote deel van de functies in de financiële sector is het zonder meer juist dat een bonusplafond van 20% geen consequenties zal hebben voor het aantrekken van goed personeel. Ik wil zorgvuldig, maar gezien het belang van de maatregel, voortvarend, te werk gaan. Ik verwacht u begin 2013 nader te kunnen informeren over de manier waarop ik de maatregel op een effectieve wijze vorm zal geven.
Deelt u de opvatting dat deze uitspraken van ING bestuursvoorzitter Hommen de urgentie van een wetsvoorstel tot maximering van de variabele beloning onderstrepen? Zo ja, bent u bereid om met de grootst mogelijke spoed het wetsvoorstel tot maximering van de bonussen op twintig procent aan de Tweede Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 5.
Een antidopingcommissie in het Nederlandse wielrennen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) een commissie tegen doping wil lanceren?1
Ja.
Is het waar dat uw ministerie betrokken wordt bij de samenstelling en formulering van de opdracht van deze antidopingcommissie? Zo ja, wat houdt deze betrokkenheid in?
Per 1 december 2012 is de «onderzoeks- en adviescommissie antidoping aanpak» ingesteld. De opdrachtgevers zijn de KNWU en het NOC*NSF gezamenlijk. De commissie staat onder leiding van Winnie Sorgdrager, lid van de Raad van State. De andere twee commissieleden zijn Edwin Goedhart (sportarts in het betaald voetbal en lid van de medisch ethische commissie van de Vereniging van Sportgeneeskunde) en Maarten van Bottenburg (hoogleraar Sportontwikkeling aan de Universiteit van Utrecht).
De betrokkenheid van mijn departement is drieledig. Er is meegedacht over de opdrachtformulering en de samenstelling van de commissie. Daarnaast zal ik het werk van de commissie faciliteren door, tot maximaal een derde van de kosten, subsidie te verlenen. Ten derde zal mijn departement participeren in de begeleidingscommissie met als taak het verstrekken van relevante informatie aan de leden van de onderzoekscommissie en het fungeren als intermediair, adviseur en klankbord voor de commissie.
Krijgt de commissie formeel toegang tot de benodigde (justitiële) informatie, zoals het proces-verbaal waaruit NRC Handelsblad citeerde?2
Centraal in het onderzoek staat het zicht krijgen op het functioneren van het (anti)-doping systeem, niet het opsporen van individuele overtreders. Vooralsnog is er geen indicatie dat Nederlandse justitiële informatie uit lopende zaken relevant zal zijn voor de uitoefening van de toekomstige taken van de commissie. Daarnaast gaf ik in mijn antwoord op eerdere vragen over het gebruik van doping reeds aan dat justitiële informatie uit afgeronde onderzoeken die van belang is voor de bestuurlijke aanpak, via een bestuurlijke rapportage met relevante partners kan worden gedeeld.
Het proces-verbaal dat genoemd wordt in het artikel uit het NRC Handelsblad is afkomstig van de Oostenrijkse recherche. Ik kan mij verder niet uitlaten over de bevoegdheden van buitenlandse justitiële autoriteiten om dergelijke informatie te delen.
Wat kan volgens u de meerwaarde van de voorgestelde antidopingcommissie zijn? Welke informatie kan een dergelijke commissie boven tafel krijgen waar bijvoorbeeld de Dopingautoriteit niet aan kan komen? Waar zitten hier de verschillen in?
De opdracht van de commissie is onderzoek te doen naar de feiten en bevindingen ten aanzien van de «dopingcultuur» en de antidoping aanpak zoals die in de Nederlandse wielersport functioneerde c.q. op dit moment functioneert. Dit onderzoek dient zoveel mogelijk de gangbare praktijken en systemen zichtbaar te maken, tekortkomingen bloot te leggen en te laten zien welke stappen inmiddels gezet zijn en nog gezet moeten worden en met concrete aanbevelingen c.q. voorstellen te komen ter verbetering van de huidige anti doping aanpak, dit binnen de context van het beleid van NOC*NSF, de rijksoverheid en de mondiale ontwikkelingen van de wielersport.
De meerwaarde van de commissie ligt met name in het feit dat getuigenissen en verklaringen kunnen worden afgelegd op basis van vertrouwelijkheid en anonimiteit. Ik deel de mening van de opdrachtgevers dat hierdoor de mogelijkheden toenemen om informatie over structurele dopingproblemen en een dopingcultuur binnen de wielrennerij te achterhalen.
Bij de Dopingautoriteit is deze werkwijze niet mogelijk omdat zij altijd een tuchtrechtelijk traject zal moeten starten indien zij kennis heeft van mogelijke overtredingen van het dopingreglement.
De commissie zal gehoorde personen adviseren eventuele overtredingen te melden bij de Dopingautoriteit, met de mogelijkheid dat dit tot strafvermindering kan leiden op grond van de bepalingen ter zake in de Wereld Anti Doping Code.
Deelt u de mening dat het vreemd zou zijn als een incidentele antidopingcommissie meer bloot zou kunnen leggen dan de Dopingautoriteit, die structureel het probleem van doping in de sport zou moeten aanpakken? Bent u bereid hier stappen op te nemen zodat ook de Dopingautoriteit in staat gesteld wordt haar taken voldoende uit te kunnen voeren?
Neen, gezien het antwoord op de voorgaande vraag, deel ik deze mening niet.
De taken van de Dopingautoriteit zijn gericht op het opsporen en (laten) vervolgen van individuele overtredingen van het dopingreglement. De Dopingautoriteit kan deze taken op basis van de huidige bevoegdheden op goede en adequate wijze uitvoeren, en doet dit ook. Ik zie dan ook geen aanleiding om op dit punt stappen te ondernemen.
Kunt u aangeven op welke wijze de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) betrokken is bij de bestrijding van doping, bijvoorbeeld via de aanpak van handel in illegale medicijnen? Hoeveel inspecteurs bemoeien zich met het aanpakken van handel in doping en illegale medicijnen?
Bureau Opsporing is de opsporingseenheid van de handhavingsorganisatie Inspectie voor de Gezondheidszorg. Om haar werk optimaal te kunnen uitvoeren werkt Bureau Opsporing samen met een aantal ketenpartners zoals het Openbaar Ministerie, de douane, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst en de politie. Met deze partners zijn concrete afspraken gemaakt over uitwisseling en aanpak van zaken en informatiedeling. Indien het Bureau Opsporingsdienst een redelijk vermoeden heeft dat op het terrein van doping of van de handel in illegale medicijnen er sprake is van een strafbaar feit, dan wordt indien mogelijk en in overleg met het Openbaar Ministerie een opsporingsonderzoek gestart. Dit gebeurt vaak in nauwe samenwerking met voornoemde ketenpartners.
In totaal zijn er tien medewerkers van de Inspectie voor de Gezondheidszorg die zich allemaal bezig kunnen houden met illegale medicijnen, maar zij doen ook nog andere zaken. Het afgelopen jaar hebben zich 3 fte fulltime met illegale geneesmiddelen bezig gehouden. In 2012 zijn er drie onderzoeken betreffende dopinggeduide middelen gestart en afgerond.
Kunt u de Kamer ruim voor het wetgevingsoverleg Sport van 17 december a.s. informeren over de opdracht en samenstelling van de antidopingcommissie?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 4.
Kunt u de antwoorden op deze vragen en de antwoorden op eerder gestelde vragen over schone sport3 ruim voor het wetgevingsoverleg Sport naar de Kamer sturen?
Ja.
De vele moskee-internaten in Nederland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onzichtbaar in het internaat van de moskee»?1
Ja
Hoeveel van deze moskee-internaten telt Nederland en waar bevinden deze kindergevangenissen zich?
Een landelijk overzicht van internaten, met aantallen leerlingen is mij niet bekend. Het is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid om inzicht te hebben in de aanwezigheid van internaten binnen de gemeentegrens.
Welke juridische stappen gaat u ondernemen tegen deze islamitische internaten met hun lijfstraffen en illegale winkels?
Ik ben voornemens overleg te starten met een aantal betrokken gemeenten om te bezien of het beschikbare instrumentarium toereikend is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen. Ik zal uw Kamer over de uitkomst van dit overleg ter zijnde tijd informeren.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding juridische maatregelen te nemen. Uit de brief van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam aan de Gemeenteraad van 15 november 2012 blijkt dat het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) naar aanleiding van een drietal meldingen die betrekking hadden op een internaat, geen aanleiding heeft gezien verdere acties te ondernemen. Deze gegevens komen overeen met het rapport «Inventariserend onderzoek naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving» dat door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met de GGD Nederland in mei 2012 is gepubliceerd.
Waar het gaat om winkels die niet de juiste vergunning hebben, is het aan de gemeente om toezicht te houden en waar nodig handhavend op te treden.
Deelt u de mening dat zowel de (deel)gemeente als jeugdwerk keihard aangepakt moeten worden voor het niet ingrijpen bij deze wantoestanden?
Aangezien de internaten geen instellingen voor jeugdzorg zijn, heeft de Inspectie jeugdzorg hierbij geen rol. Signalen of vermoedens van kindermishandeling kunnen bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) worden gemeld. Deze worden vervolgens onderzocht en als daar aanleiding toe is doorgegeven aan de politie.
Het College van de gemeente Rotterdam heeft verder een aantal stappen aangekondigd om de pedagogische setting in dit soort internaten inzichtelijk te maken. Hiervoor verwijs ik de vragenstellers naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Karabulut (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 918) en het lid Bergkamp (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 926).
Welke stappen bent u voornemens te treffen ten einde al deze moskee-internaten zo spoedig te sluiten en in de toekomst ook onmogelijk te maken?
Zoals hiervoor aangegeven zal ik in overleg gaan met een aantal betrokken gemeenten. Ik verwijs de vragenstellers ook naar mijn antwoorden op vragen 1 en 9 van het lid Karabulut (SP).
Sluiting van een rechtspersoon is overigens alleen mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. De toetsing van de brand- en veiligheidsvoorschriften is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid.
De verslechterde positie van moslims in Birma |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Moslims Birma vogelvrij»?1
Is het juist te stellen dat de Birmese overheid de gewelddadige escalatie tussen de boeddhistische meerderheid en de islamitische minderheid niet aankan? Deelt u de mening dat door het oplaaiend conflict de voorzichtige hervormingen van de Birmese regering, in ruil voor (financiële) westerse steun, grotendeels teniet worden gedaan?
Hoe verhoudt de huidige verslechterde situatie in het land, waarbij soms hele islamitische dorpen met de grond gelijk worden gemaakt, zich tot uw uitspraken eerder dit jaar dat de banden met Birma aangehaald moeten worden?
In hoeverre bent u van mening dat Birma steun nodig heeft, bijvoorbeeld in VN-verband, om de orde en veiligheid te herstellen en de islamitische minderheid effectief te beschermen? Bent u bereid u hiervoor in internationaal verband sterk voor te maken? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat apothekers afwijken van medicijnrichtlijnen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending waaruit blijkt dat apothekers regelmatig afwijken van het door een arts voorgeschreven recept?1
De uitzending van Zembla heeft aandacht besteed aan het preferentiebeleid van de zorgverzekeraars en de effecten daarvan op bepaalde patiënten(groepen). Ik begin met vaststellen dat het preferentiebeleid succesvol is geweest in het terugdringen van de kosten van geneesmiddelengebruik. Tegelijkertijd is het zaak dat ten opzichte van patiënten zorgvuldig wordt gehandeld. Dit geldt in versterkte mate voor bepaalde specifieke patiëntengroepen; wisseling van medicatie door de arts of apotheker ligt in een aantal gevallen precair. Artsen en apothekers dienen zich aan zorginhoudelijke richtlijnen van hun beroepsgroepen te houden. Als algemeen uitgangspunt geldt dat artsen bij voorkeur op stofnaam dienen voor te schrijven en niet op merknaam. Indien een arts niettemin op merknaam voorschrijft, dient in principe het voorschrift van de arts gevolgd te worden. Als het gaat om een geneesmiddel dat valt onder preferentiebeleid , dan heeft de arts de mogelijkheid om op het recept te vermelden dat sprake is van medische noodzaak. In dat geval is omzetting van het voorgeschreven (merk)geneesmiddel in een ander (generiek) geneesmiddel niet aan de orde. Als deze aanduiding ontbreekt op het recept, dan is omzetting mogelijk. Wel is daaraan verbonden dat de apotheker bij omzetting overlegt met de patiënt en de voorschrijvende arts.
Wat is het percentage apothekers dat generieke geneesmiddelen meegeeft aan patiënten, terwijl de arts een specialité medisch noodzakelijk vindt? Voldoen apothekers hiermee aan hun zorgplicht? Worden hierbij niet de wettelijke richtlijnen overschreden?
Voorop staat dat generieke varianten van merkgeneesmiddelen in wezen een zelfde werking en kwaliteit hebben als het oorspronkelijke product. In een enkel geval kan door een bepaalde hulpstof, een generiek middel voor de patiënt toch niet goed uitpakken. Voor dit soort gevallen dient altijd een andere optie geboden te kunnen worden, of terug kunnen worden gevallen op het oorspronkelijke product waarop dan ook aanspraak bestaat.
Het percentage apothekers dat op eigen initiatief generieke geneesmiddelen aflevert, is mij niet bekend. In sommige gevallen kunnen daarover onderliggende afspraken zijn gemaakt in het FTO-overleg of via de zorgverzekeraar. Dergelijke afspraken dienen te blijven binnen de uitgangspunten die zijn omschreven in het antwoord op vraag 1. De apotheker dient zich in zijn dagelijks handelen te baseren op de richtlijnen voor de openbare farmacie, de beroepscode en de gedragsregels van de KNMP. Met name de Handleiding Geneesmiddelensubstitutie is hierbij van belang. Indien een generiek geneesmiddel in plaats van het merkgeneesmiddel dat op het recept staat, wordt afgeleverd, dient dit afgestemd te worden met de behandelend arts en en de patiënt, die daartoe de goed moet worden geïnformeerd.
Wat is uw reactie op het signaal dat er apothekers zijn die zelden toestemming vragen aan de patiënt en arts over het afwijken van een recept? Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat te allen tijde om toestemming gevraagd wordt bij het verstrekken van een generiek geneesmiddel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het regelmatig wisselen van generieke geneesmiddelen tot verwarring leidt en dit het vertrouwen van patiënten schaadt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Generieke geneesmiddelen hebben dezelfde werking en kwaliteit als het originele merkgeneesmiddel. Het merendeel van de patiënten is op de hoogte hiervan.
Het preferentiebeleid heeft de aflevering van generieke middelen een grote impuls gegeven en heeft daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het terugdringen van (onnodig) hoge kosten van geneesmiddelengebruik. De lagere prijzen hebben geleid tot een substantiële afremming van de stijging van de zorgpremies. Daarnaast belasten sommige zorgverzekeraars het eigen risico van de patiënt niet met de uitgaven voor preferente geneesmiddelen, waardoor de betreffende verzekerden een direct voordeel hebben. Tegelijkertijd deel ik de opvatting dat het wisselen van geneesmiddelen ook grenzen heeft, zeker in het geval van specifieke patiëntengroepen zoals oudere, kwetsbare patiënten met polyfarmacie en patiënten met psychische klachten. De regelgeving houdt hier rekening mee. Als behandeling met een preferent (generiek) geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde op grond van het Besluit zorgaanspraken Zvw aanspraak op een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Door de aangepaste duur van het preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen.
Deelt u de mening dat het voor bepaalde patiëntengroepen niet wenselijk is het preferentiebeleid toe te passen of regelmatig van merken te wisselen?
Zie antwoord vraag 4.
Is u bekend hoeveel patiënten complicaties hebben gehad door het gebruiken van generieke geneesmiddelen, bijvoorbeeld als het gaat om epileptische en/of psychische aandoeningen bij patiënten? Zo ja, wilt u deze gegevens de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hiervan op de hoogte te stellen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Het enkele feit dat een geneesmiddel generiek is, doet niets af aan de werking en de kwaliteit van het middel. Nader onderzoek lijkt mij dan ook niet aangewezen. Wel deel ik de mening dat het wisselen van medicatie, met name bij specifieke patiëntengroepen, zijn grenzen heeft.
Is u bekend of medicatie-ontrouw te maken heeft met de verstrekking van generieke geneesmiddelen? Zo ja, wat is hier de verklaring voor? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is mij bekend dat medicatieontrouw of ook wel therapieontrouw meerdere oorzaken kent en complex is en daardoor niet gemakkelijk adequaat is aan te pakken. O.a. het Nivel heeft verschillende onderzoeken gedaan om deze problematiek in kaart te brengen. De oplossing voor therapieontrouw moet vooral gezocht worden in de driehoeksrelatie van patiënt-arts-apotheker. Nader onderzoek lijkt mij op dit moment dan ook niet opportuun.
Vindt u het verantwoord dat apothekers patiënten kennelijk kunnen weigeren om een merkgeneesmiddel te verstrekken, omdat de zorgverzekeraar het geneesmiddel niet of gedeeltelijk vergoedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 3. Aanvullend kan ik opmerken dat de zorgverzekeraar de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof kan preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. In het geval er geen medische noodzaak is voor dit merkgeneesmiddel en de patiënt er ondanks de door de apotheker gegeven informatie op staat dat volgens het voorschrift het merkgeneesmiddel wordt afgeleverd, dan dient de patiënt dit merkgeneesmiddel zelf te bekostigen.
Wat is uw reactie op het feit dat apothekers zich niet houden aan de medicijnrichtlijnen, zodat zij bepaalde geneesmiddelen uit eigen zak moeten betalen en daardoor de zorg voor patiënten in het geding raakt? Is dit niet onacceptabel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de apothekers zich in hun dagelijks handelen dienen te baseren op de regels die gelden voor hun beroepsgroep. Indien een merkgeneesmiddel op het voorschrift vermeld staat, moeten zij de patiënt en arts informeren en met hem afstemmen of ook een generiek middel volstaat. Apothekers hoeven geen geneesmiddelen uit eigen zak te betalen. Doen zij dit wel, dan is dat hun keuze. Mocht de patiënt blijven staan op aflevering van het merkgeneesmiddel, dan kan de apotheker dit honoreren en dient de patiënt het afgeleverde geneesmiddel zelf te betalen.
Is u bekend of er apothekers zijn die mensen weigeren voor zorg vanuit de apotheek? Zo ja, om hoeveel apothekers gaat dit en welke maatregelen gaat u treffen om dit aan te pakken? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De apotheker heeft geen afleverplicht maar wel een zorgplicht. Een patiënt mag niet geweigerd worden op grond van financiële overwegingen. In feite is de apotheek niet verplicht om met iedereen een behandelingsovereenkomst aan te gaan die dat wil. Er moet voor een patiënt echter wel voldoende mogelijkheid zijn om de gevraagde zorg elders te kunnen krijgen. Als de weigerende apotheker dus de enige apotheek in de buurt is, dan mag hij de patiënt niet weigeren. Vanuit zijn zorgplicht moet de apotheker beoordelen of weigeren verantwoord is.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid van het voorschrijven en afgeven van medicijnen bij artsen en apothekers ligt? Zo ja, hoe verklaart u de grote macht van zorgverzekeraars die bepalen welke medicijnen afgegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. De bron van het voorschrift ligt bij de arts. Artsen dienen zo doelmatig mogelijk voor te schrijven: goedkoop waar het kan, zodat duur waar het moet ook mogelijk blijft in de toekomst. De zorgverzekeraar heeft de taak om goede en verantwoorde zorg in te kopen tegen een zo laag mogelijke prijs. Het preferentiebeleid is een middel daartoe en is in het belang van een betaalbare zorg van een goede kwaliteit. Het preferentiebeleid is niet absoluut. Als een arts behandeling met een preferent geneesmiddel niet verantwoord acht, dan schrijft hij een niet-preferent geneesmiddel voor (met dezelfde werkzame stof) onder vermelding van «medische noodzaak». Zorgverzekeraars moeten de aflevering van dit geneesmiddel vergoeden.
Is u bekend wat er gedaan wordt met de € 2 miljard besparing van geneesmiddelen die de 4 grote zorgverzekeraars afgelopen 5 jaar hebben opgebracht? Zo ja, wat is er gebeurd met dit geld? Zo nee, gaat u ervoor zorgen dat de opbrengst wordt besteed aan zorg of zo laag mogelijke premies?
Het succesvolle inkoopbeleid ten aanzien van geneesmiddelen dat de zorgverzekeraars de afgelopen jaren hebben gevoerd, heeft geleid tot een forse daling van de kosten voor farmacie. Deze lagere uitgaven hebben geleid tot minder hoge zorgpremies. Een voorbeeld daarvan is zorgverzekeraar DSW die vorig jaar aankondigde bij het bekendmaken van de premie 2012 dat als de kosten lager uit zouden vallen dan verwacht, dit op de toekomstige premies in mindering zou worden gebracht. De zorgkosten stijgen elk jaar opnieuw door o.a. toename van het aantal chronisch zieken, technologische ontwikkelingen en vergrijzing. Door het scherpe inkoopbeleid van de zorgverzekeraars is de premie voor de verzekerde de afgelopen jaren minder hard gestegen en/of zijn de lagere kosten aangewend om het eigen risico van de gebruikers van preferente geneesmiddelen te ontlasten.
Zijn er verschillen tussen het geneesmiddelenbeleid van de 4 grote zorgverzekeraars en de kleinere zorgverzekeraars? Zo ja, welke verschillen zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is aannemelijk dat iedere zorgverzekeraar zijn eigen farmaciebeleid voert. Als u doelt op de afspraken die zorgverzekeraars maken met apothekers over de farmaceutische zorg, dan is via de jaarverslagen en websites van de individuele zorgverzekeraars te lezen welk beleid zij hanteren.
In de door de NZa uit te brengen Marktscan Farmacie wordt aandacht besteed aan verschillen in beleid van zorgverzekeraars. De Marktscan Farmacie zal in het eerste kwartaal van 2013 aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat de macht van de zorgverzekeraars veel te groot geworden is en dat er opnieuw gekeken moet worden naar het vergoedingenbeleid van de zorgverzekeraars ten opzichte van geneesmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In beginsel is naar mijn mening sprake van een evenwichtig stelsel, waarin de arts bepaalt welke therapie is aangewezen en waarin op zorgverzekeraars een zorgplicht rust. Zoals blijkt uit de bovenstaande antwoorden, is het wel essentieel dat alle betrokken partijen zich bij de uitvoering van de verzekerde aanspraak op geneesmiddelen bewust zijn van hun verplichtingen en verantwoordelijkheden en daar ook naar handelen.
Het bericht dat moskee-internaten vaak niet veilig zijn en toezicht van de overheid ontbreekt |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw eerste reactie op het bericht dat honderden kinderen in Nederland in moskee-internaten wonen waarbij toezicht van de overheid ontbreekt en de gebouwen vaak onveilig zijn?1
Het is zorgelijk dat er kinderen in religieuze internaten verblijven die hun integratie in de Nederlandse samenleving niet bevorderen, zeker niet als die kinderen tot een achterstandsgroep horen en een zekere afstand tot de samenleving ervaren. Voor het goed functioneren van burgers in ons land is integratie en participatie van groot belang. Het gaat daarbij om actieve deelname aan het arbeidsproces en het onderwijs, maar ook aan andere vormen van het maatschappelijk verkeer. Met het oog op dit laatste, acht het kabinet het onwenselijk wanneer personen of groepen zich afkeren van de bredere samenleving en als er op internaten les wordt gegeven waarbij ideeën naar voren worden gebracht die de integratie belemmeren. Sociale dwang – temeer wanneer er kinderen bij betrokken zijn – acht het kabinet onwenselijk.
Het staat ouders vrij om hun kinderen onder te brengen in internaten of logies. Deze instellingen dienen zich evenwel in alle opzichten aan de wet te houden en waar dit niet het geval is dient passend en adequaat te worden opgetreden. Het aantal kinderen dat specifiek in moskee-internaten verblijft wordt niet geregistreerd. Ik beschik dan ook niet over deze informatie. Het is aan de lokale overheid om bouw- en bestemmingsvergunningen te verlenen en handhavend op te treden waar dat nodig is. Ook is het een lokale verantwoordelijkheid om met de betrokken instellingen de dialoog aan te gaan over zaken als pedagogisch klimaat en welzijn van de kinderen.
In het licht hiervan juich ik de voorgestelde initiatieven van het college van B&W van de gemeente Rotterdam toe. Het college stelt in de raadsbrief de volgende stappen voor. Ten eerste is er het voorstel tot het creëren van een toetsingskader voor het pedagogisch klimaat van instellingen. Ten tweede wil de gemeente in samenwerking met stadsontwikkeling en de GGD al in een vroeg stadium de dialoog met initiatiefnemers van mogelijke nieuwe initiatieven tot het oprichten van internaten aan gaan. Ten derde is Rotterdam van plan ouders allereerst op hun verantwoordelijkheden te wijzen, maar hen wel informatie en ondersteuning bieden bij hun taken als zorgdragende.
Ik ben voornemens overleg te starten met een aantal betrokken gemeenten om te bezien of het beschikbare instrumentarium toereikend is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen. Ik zal uw Kamer over de uitkomst van dit overleg te zijner tijd informeren.
Is het waar dat bij een moskee in Rotterdam-Zuid al jaren, vijftig meisjes illegaal op zolder wonen waarbij de situatie vorig jaar nog altijd gevaarlijk te noemen was? Zo ja, deelt u de mening dat aan deze illegale situatie per direct een einde moet worden gemaakt en de ouders van de kinderen hierover moeten worden geïnformeerd?
Volgens opgave en onderzoek van de GGD verblijven 46 meisjes in de Fatih Moskee in Rotterdam Zuid. Over dit internaat zegt de B&W van de gemeente Rotterdam in haar brief aan de gemeenteraad van 15 november 2012 (zie bijlage) *) het volgende: «Deze locatie is, en was de afgelopen jaren, brandveilig en voldeed aan alle bouwkundige eisen die gesteld worden op grond van het Bouw- en gebruiksbesluit. In 1998 is een gebruiksvergunning voor een internaat verleend en hierop is regelmatig gecontroleerd. Het gebruik van het pand als internaat verloopt aldus conform de brandveiligheidsvoorschriften. Op enkele geconstateerde gebreken is handhavend opgetreden. In 2007 is een vergunning aangevraagd om het pand als internaat te mogen gebruiken conform bestemmingsplan. Deze vergunning zou kunnen worden verleend op grond van het Bouwbesluit, aangezien het pand aan alle eisen voldoet. Dit is om formele redenen niet mogelijk, omdat het bestemmingsplan hiervoor moet worden gewijzigd. In afwachting hiervan is een legalisatietraject gestart, waardoor het gebruik kan worden voortgezet. Overigens is dit een gebruikelijke procedure.»
Het is niet duidelijk of alle internaten in Rotterdam zich aan de geldende regelgeving hebben gehouden en dit geeft reden tot ongerustheid. Navraag bij gemeente Rotterdam leert dat men op dit moment bezig is om uit te zoeken hoe een en ander is verlopen rondom internaten.
Is het waar dat weer een ander internaat in Rotterdam-Zuid niet voldoet aan de veiligheidsvoorschriften? Zo ja, welke internaat is dit?
Klopt het bericht dat zowel de gemeente Rotterdam als de deelgemeente Rotterdam-Zuid al jaren weten van boven genoemde illegale en onveilige situatie maar deze gedogen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is en hieraan per direct een einde moet worden gemaakt? Hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het bericht dat de GGD eerder aan de gemeente haar zorgen heeft geuit over de mogelijkheid dat lijfstraffen worden uitgedeeld op internaten in Rotterdam? Zo ja, bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Ten aanzien van de veiligheid en het welzijn van kinderen heeft de gemeente Rotterdam bij de betrokken instanties nagevraagd welke meldingen over mishandeling zijn binnengekomen de afgelopen jaren. In haar brief aan de raad meldt B&W van Rotterdam: «Voor zover bekend zijn drie meldingen bij het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling) binnengekomen die betrekking hadden op een internaat. De meldingen dateren van 2011 en betroffen één internaat. Het AMK heeft daarop een onderzoek ingesteld en naar aanleiding daarvan gesprekken gevoerd met zowel de ouders als de leiding van het internaat. Het AMK zag geen aanleiding voor verdere acties en heeft de cases afgesloten.» Deze gegevens komen overeen met het rapport «Inventariserend onderzoek naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving», dat door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met de GGD Nederland in mei 2012 is gepubliceerd.
Hoeveel kinderen verblijven in Nederland in internaten? Welk type internaten? Op welke wijze houdt de overheid toezicht op deze internaten?
Er zijn, afhankelijk van de definitie, veel soorten internaten in Nederland. Uiteenlopend van internaten die verbonden zijn aan een school tot bijvoorbeeld schippersinternaten. De zogenaamde schippersinternaten zijn instellingen die kinderen van ouders met een trekkend/varend bestaan huisvesting, verzorging en opvoeding bieden. Gezien het belang dat deze kinderen deel kunnen nemen van het onderwijs subsidieert de rijksoverheid deze internaten al sinds vele jaren. Aan de subsidie zijn kwaliteitseisen verbonden. De Inspectie Jeugdzorg houdt toezicht op de naleving van deze kwaliteitsvereisten.
Het is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid om inzicht te hebben in de aanwezigheid van internaten binnen de gemeentegrens. Een landelijk overzicht van alle internaten met aantallen kinderen is mij niet bekend.
Op moskee-internaten is wat betreft de brandveiligheid sprake van toezicht door de lokale overheid op grond van de Wabo. Gemeenten dienen hiertoe een handhavingsbeleidsplan op te stellen, waarin wordt aangegeven op welke wijze het toezicht wordt uitgevoerd. Het gemeentelijk toezicht is onderworpen aan controle door de gemeenteraad en interbestuurlijk toezicht door de provincie. De eisen voor brandveiligheid waaraan een internaat moet voldoen staan in het Bouwbesluit 2012.
Het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs richt zich op onderwijsinstellingen in de zin van de Leerplichtwet en instellingen, waarop de in de onderwijswetgeving vastgelegde wet- en regelgeving van toepassing is. Dat is voor bedoelde instellingen niet het geval, want hier wordt geen formeel onderwijs gegeven. Dat volgen de kinderen op reguliere onderwijsinstellingen. Toezicht op bedoelde instellingen is geen onderdeel van de wettelijke taken van de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs beschikt dan ook niet over inzicht in bedoelde internaten.
Toezicht door de inspectie jeugdzorg is niet aan de orde omdat het hier niet gaat om instellingen voor jeugdzorg dan wel instellingen waar de rijksoverheid subsidie aan geeft.
Hoeveel moskee-internaten bestaan in Nederland? Door wie wordt de zorg en het onderwijs op deze internaten georganiseerd? Waaruit bestaat deze zorg en onderwijs? Klopt het dat deze internaten hoofdzakelijk behoren tot de Suleymanci beweging? Wat voor soort beweging is dit eigenlijk? Welke banden heeft deze beweging met het land van herkomst? Bestaan er subsidiestromen vanuit de overheid en/of welke andere financieringsbronnen kent deze organisatie?
Zoals in antwoord op vraag zes aangegeven, is mij niet bekend hoeveel moskee-internaten er in Nederland zijn en of er onderwijs wordt georganiseerd.
De Süleymanci-beweging wordt beschouwd als een orthodoxe missioneringsbeweging met een mystieke inslag, ontstaan onder de volgelingen van de Süleyman Hilmi Tunahan (1888–1959). De voornaamste activiteiten van de beweging concentreren zich rondom religieus onderwijs en andere vormingsactiviteiten gericht op jongeren. Het is mij niet bekend of deze bewegingen banden heeft het land van herkomst. Voor zover mij nu bekend, zijn er geen directe financiële banden tussen de Rijksoverheid en organisaties gelieerd aan Süleymanci-beweging.
*) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer
Klopt het dat overheidstoezicht op moskee-internaten ontbreekt? Zo ja, bent u bereid zowel de Inspectie Jeugdzorg als de Inspectie Onderwijs toezicht te laten houden op deze internaten? Bent u ook bereid de Kamer, gemeenten en alle moskee-internaten te informeren aan welke regels zij dan moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u moskee-internaten waar hoofdzakelijk Nederlandse kinderen van Turkse afkomst verblijven met hele strenge regels, waarbij kinderen van twaalf zich moeten richten op de absolute overgave en kinderen soms tot laat in de nacht moeten bidden, bevorderlijk en wenselijk voor het welzijn van de desbetreffende kinderen en voor de integratie? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om het welzijn van de kinderen veilig te stellen, segregatie te doen stoppen en integratie, daadwerkelijk samen leven middels samen naar school, samen in de buurt en samen werken, te bevorderen?
Zie antwoord vraag 1.
Uitbreiding van de nederzettingen door Israël |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
erinnert u zich uw veroordeling van het besluit van de Israëlische regering om de bouw van 1 285 nieuwe woningen in nederzettingen aan te besteden?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de veroordeling ter zake door uw Britse collega minister Alistair Burt, die dit besluit als «provocatief» heeft aangemerkt en die het «diep teleurstellend» vindt dat de Israëlische regering de oproepen van het Verenigd Koninkrijk en andere bevriende landen blijft negeren?2 Deelt u zijn mening?
Ja.
Wilt u de Kamer laten weten, op basis van eigen monitoring of betrouwbare informatie van andere bronnen, hoeveel nieuwe woningen in nederzettingen de Israëlische regering sinds 1 januari 2012 heeft aangekondigd of aanbesteed?
Sinds 1 januari 2012 heeft de Israëlische regering 4 644 nieuwe woningen aangekondigd en 3 348 woningen aanbesteed.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Israëlische regering zou overwegen de bouw van nederzettingen explosief te versnellen, indien de Palestijnse Autoriteit in de Algemene Vergadering van de VN de status van «non-member state» zou aanvragen?3 Deelt u de mening dat een dergelijke strafmaatregel, in strijd met het internationaal recht, gevolgen zou moeten hebben voor de breedte en diepte van de bilaterale betrekkingen met Israël?
Uitgangspunt van deze regering is de wens bij te dragen aan het bereiken van een twee-statenoplossing. Hiertoe onderhoudt de regering goede relaties met beide partijen. Uitbreiding van de nederzettingen is de grootste bedreiging voor een twee-statenoplossing. Nederland, in samenwerking met andere EU-lidstaten, zal trachten de Israëlische autoriteiten hiervan te weerhouden.
Herinnert u zich de EU Raadsconclusies van 14 mei 2012, waarin de EU en de lidstaten hun ernstige zorgen hebben geuit over de dreiging die de versnelde uitbreiding van nederzettingen voor de haalbaarheid van de tweestatenoplossing vormt?4 Deelt u de mening dat de internationale druk op de Israëlische regering op korte termijn substantieel opgevoerd moet worden om de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing te beschermen?
Zie antwoord op vraag 4.
Op welke wijze zult u zich in Europees verband inzetten voor consensus over een robuust EU-beleid, gericht op het indammen van het nederzettingenbeleid?
De effectiviteit van het EU-beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces is gebaat bij EU-consensus. Dat geldt nog sterker voor het beleid van de Unie inzake nederzettingen. Nederland blijft zich daarom actief inzetten voor een heldere en gemeenschappelijke EU-koers op dit onderwerp.
Het afschieten van herten omwille van openstelling ecoduct |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Co Verdaas (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Teveel herten bij Ecoduct A28. Provincie laat dieren afschieten»?1
Ja.
Is het waar dat Rijkswaterstaat het initiatief heeft bij de aanleg van ecoducten en die aanleg dus geen provinciaal beleid betreft? Zo nee, wie heeft dan het initiatief genomen voor de aanleg van het ecoduct over de A28 bij Hierden?
Ecoducten kunnen zowel op initiatief van het Rijk als van provincies worden aangelegd. Het ecoduct over de A28 bij Hierden (nu genoemd: Ecoduct Hulshorst) is door het Rijk opgenomen in het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO), na een initiatief hiertoe van de provincie Gelderland en betrokken natuurorganisaties op basis van het provinciale natuurbeleid.
Rijkswaterstaat heeft zorg gedragen voor de realisatie van het ecoduct, in samenwerking met ProRail en de provincie.
Is het waar dat het ecoduct bij Hierden uit rijksgelden is aangelegd en niet uit provinciale middelen? Zo ja, wat zijn de totale directe en indirecte kosten van de aanleg geweest en hoe verhoudt die uitgave zich tot het afschieten van de dieren voor wie het ecoduct bedoeld is?
De kosten van aanleg van het ecoduct bij Hierden bedroegen in totaal 8 mln. euro. Het budget was afkomstig van het Rijk.
Afschot vormt sinds jaar en dag onderdeel van het reguleren van de wildstand op de Veluwe en vindt plaats op basis van het Faunabeheerplan. De relatie die wordt gelegd tussen afschot van herten en de bouw van ecoducten is onterecht. Die relatie is er niet.
Is het waar dat de provincie eerder heeft aangegeven geen afschot te zullen plegen in een straal van 250 meter rond ecoducten en hoe kan worden zeker gesteld dat jagers zich niet in slagorde rond die straal opstellen om makkelijk dieren af te schieten?
De provincie Gelderland heeft in haar Faunabeheerplan opgenomen dat er geen afschot binnen een straal van minimaal 250 meter van een ecoduct mag plaatsvinden. Dit is rustgebied, dat niet door mensen mag worden betreden.
De jacht op de Veluwe vindt plaats conform de daarvoor geldende regels.
Deelt u de mening dat bij het kennelijk ontbreken van draagvlak bij de bevolking van Hierden voor de aanwezigheid van grote hoefdieren, selectieve afsluiting van het ecoduct meer voor de hand ligt dan afschot van grote hoefdieren rond het ecoduct? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met de provincie in overleg te treden om een diervriendelijke oplossing van dit probleem te bereiken?
Nee, deze mening deel ik niet. Het afschot op grond van het Faunabeheerplan staat los van de aanwezigheid van het ecoduct. Overigens is het aan de provincie om te bepalen hoe hoog het afschotpercentage is.
Kunt u aangeven wat de logica is van de aanleg van een ecoduct dat een voedselarme zone (de Veluwe) en een voedselrijke zone (landbouwgronden in Hierden en Flevoland) met elkaar verbindt? Zo nee, waarom niet?
Verbindingen tussen verschillende typen natuur zijn ecologisch van belang, zij verhogen de ecologische variatie en dragen bij aan de biodiversiteit. Al vanaf 2000 heeft de provincie Gelderland als beleidsuitgangspunt om verbindingen tot stand te brengen tussen de hoge, droge Veluwe en de omliggende gebieden (de ecologische poorten).
De discussie over afschot van grofwild op de Veluwe staat los van de aanleg van de ecoducten en loopt al geruime tijd.
Kunt u aangeven welke strategische afweging gemaakt is bij de aanleg van een ecoduct tussen een voedselrijk en een voedselarm gebied en waarom de discussie over afschot pas tot stand komt na aanleg van het ecoduct?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de aanlegkosten voor het betreffende ecoduct niet alleen weggegooid geld zijn wanneer grote hoefdieren geen onbelemmerde passage krijgen, maar dat er zelfs sprake is van een miljoenensubsidie voor hobbyjagers die de herten nu nog makkelijker voor de loop van het geweer krijgen? Zo ja, op welke wijze wilt u zich inzetten om deze impasse te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Van een ecoduct maken vele diersoorten gebruik, ook bijvoorbeeld vlinders, hagedissen, kleine knaagdieren, vleermuizen en dassen profiteren ervan. Het gebruik van ecoducten wordt gevolgd door middel van monitoring.
In het onderhavige geval heeft inmiddels – naar ik heb begrepen – de vereniging Natuurmonumenten een beroep op de provincie gedaan om pas op de plaats te maken en met betrokkenen te gaan overleggen.
Deelt u de mening dat de Rijksoverheid de regierol dient te nemen, wanneer conflicten die betrekking hebben op de Ecologische Hoofdstructuur, dierenwelzijn en investeringen uit rijksmiddelen aan de orde zijn en leiden tot maatschappelijke verontwaardiging? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid is de provincie verantwoordelijk. Het beheer van het kunstwerk is overgedragen aan Natuurmonumenten.
De berichtgeving dat Nederland haar eigen inkomensbeleid mag voeren als het gaat om sociale verhuur |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het bericht «Spies maakt ruimere toewijzing coporatiewoningen mogelijk»?1
Ja.
Kunt u reageren op de bevindingen van het Planbureau voor de Leefomgeving dat sinds de invoering van de inkomensgrens van 34 085 euro de zoektijd, voor de verschillende inkomensgroepen die aangewezen is op de sociale verhuur, aanmerkelijk is gestegen (52% voor inkomensgroep tussen de 34 000 euro en 38 000 euro en 34% voor de inkomensgroep tussen de 38 000 euro en 43 000 euro)?
Ik kan bevestigen dat in het model van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de wachttijd voor de door u genoemde groepen is gestegen. Zoals ook in de brief van minister Spies aan de Tweede Kamer (TK 32 847, nr. 34) is aangegeven is de wachttijd voor huishoudens met een inkomen onder de € 34 000,– echter met 20 % gedaald. Huishoudens die op de sociale huursector zijn aangewezen komen dus eerder in aanmerking voor een sociale huurwoning. Voor huishoudens met een inkomen tussen de € 33 000 en € 38 000,– neemt die toe van 2,1 naar 3,2 jaar, voor huishoudens met een inkomen tussen € 38 000,– en € 43 000,– van 2,0 naar 2,7 jaar.
Kunt u aangeven waarom u, ondanks het feit dat de Europese Commissie heeft laten weten dat lidstaten hun eigen inkomensgrens mogen bepalen, ervoor gekozen heeft om de inkomensgrens van 34 085 euro te behouden?
Het staat de lidstaten vrij om binnen de Europese mededingingsregels de eigen grenzen te bepalen. In zijn brief van 31 augustus 2010 (TK 29 453, nr. 167) heeft de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie de positie van de Europese Commissie (EC) en Nederland geschetst. Woningcorporaties zijn belast met openbare dienstverlening (de zogenoemde dienst van algemeen economisch belang (DAEB)) op het terrein van de sociale huisvesting. De inrichting en afbakening van een dergelijke dienst behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de nationale overheid maar dat neemt niet weg dat de EC heeft getoetst of de gekozen grenzen in overeenstemming zijn met de mededingingsregels. Het kader daarvoor vormde de zogenoemde vrijstellingsbeschikking van de EC2. Daarin is opgenomen dat staatssteun uitsluitend kan worden ingezet voor achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden.
Nederland heeft tegen deze achtergrond met de EC over de grens van de DAEB onderhandeld over de inkomensgrens met als resultaat de grens van € 33 000 (thans € 34 085,–) die in het EC besluit van 2009 is vastgelegd.
Kunt u inzichtelijk maken waarom u heeft gekozen voor 10% extra toewijzingsruimte voor huishoudens met een inkomen van maximaal 38 000 euro, en niet voor de verhoging van de inkomensgrens?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heeft Nederland een ruime discretionaire bevoegdheid om de grenzen in te vullen maar is Nederland gebonden aan de randvoorwaarden die voortvloeien uit de mededingingsregels. Er is door minister Spies gezocht naar een maatregel die aangreep op de problematiek: lage middeninkomens die door de huidige situatie op de woningmarkt moeilijk een woning kunnen vinden zowel op de huur als de koopmarkt. Dit heeft geleid tot een mogelijkheid voor 10 % extra toewijzingsruimte aan huishoudens met een inkomen van maximaal € 38 000,–.
Overigens heb ik nog geen besluit genomen over een mogelijke tijdelijke verruiming van de huidige 10 % toewijzingsruimte voor hogere inkomens.
Deelt u de mening dat huishoudens met een inkomen van 34 085 euro aangewezen zijn op de sociale verhuur en kunt u aangeven welke gevolgen de inkomensgrens voor deze huishoudens heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat huishoudens met een inkomen tot € 34 085,– kunnen zijn aangewezen op sociale verhuur. De staatssteunregeling voor woningcorporaties biedt daarom juist mogelijkheden voor huishoudens met deze inkomens. Het inkomen ligt immers precies op die grens. Ook hogere inkomens kunnen overigens in de sociale huursector terecht, zij het binnen de ruimte van 10 % die de staatssteunregeling biedt. Overigens is de woningmarkt breder dan sociale huurwoningen. Het staat huishoudens met een dergelijk inkomen vrij ook een woning in de koopsector of particuliere huursector te betrekken.
De werkwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van Max waarin medewerkers van een verpleeghuis onherkenbaar aangeven dat hun klachten over misstanden in het verpleeghuis niet serieus worden genomen door de IGZ?1 Wat is uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet.
Met de extra middelen van € 10 miljoen heeft de IGZ onder andere haar toezicht op de ouderenzorg geïntensiveerd. De inspectie had daarbij als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af. Na deze intensiveringsronde gaat de IGZ door met het risicogestuurde toezicht. Dankzij de extra middelen kan de inspectie veel meer instellingen bezoeken dan voorheen.
Conform de Toezichtvisie IGZ (Kamerstuk 22 149, nr. 4) werkt de inspectie risicogebaseerd. De inspectie bepaalt de risico’s op basis van informatie van en over instellingen. Dit zijn de meldingen en klachten van burgers en zorgpersoneel maar ook mediaberichten en zwartboeken en de oordelen van de inspecteurs van eerder uitgevoerd toezicht. Op grond hiervan bepaalt de inspectie welke locaties bezocht moeten worden en welke niet.
Bent u het eens met de stelling dat het bezoeken van 3.7% van de instellingen geen structureel toezicht genoemd kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat instellingen zelf kunnen bepalen of de IGZ een bezoek aflegt omdat dit gebeurt op basis van een door de instellingen ingevulde enquête? Zo ja, wat is uw mening hierover? Denkt u dat de IGZ op deze wijze een representatief beeld krijgt van de gang van zaken in instellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de IGZ onaangekondigde bezoeken zou moeten afleggen en ook op de werkvloer moet gaan kijken wanneer er herhaaldelijke meldingen van medewerkers binnenkomen? In hoeverre gebeurt dit nu? Na hoeveel meldingen of bij welke mate van ernst van een klacht legt de IGZ een bezoek af?
Ja. De IGZ werkt immers risicogebaseerd. Wanneer de IGZ herhaaldelijk meldingen over een zorginstelling of zorgverlener ontvangt, is dat voor de inspectie een signaal dat patiënten of cliënten mogelijk risico’s lopen. Niet zelden is de vervolgstap van de IGZ een onaangekondigd bezoek aan de betrokken zorginstelling of zorgverlener. Welke vervolgstappen de IGZ neemt is overigens niet alleen afhankelijk het aantal meldingen dat de IGZ over een bepaalde zorginstelling of zorgverlener ontvangt, maar des te meer van de ernst van de meldingen. Daarbij weegt de IGZ ook specifieke risico’s af zoals of het gaat om mogelijk relatief onervaren nieuwe toetreders op de zorgmarkt die de zorg verlenen, maar ook of het gaat om mogelijk extra kwetsbare groepen zoals ouderen en gehandicapten die de zorg ontvangen.
Een aangekondigd bezoek van de inspectie bevat overigens zeer vaak onaangekondigde elementen. Zo wijkt een inspecteur vaak af van het aangekondigde bezoekprogramma door spontaan gesprekken met andere zorgverleners en bezoekende familieleden te voeren en op andere afdelingen rond te lopen. Een derde van de algemene toezichtbezoeken van de IGZ wordt onaangekondigd gebracht.
Hoe verklaart u het feit dat de IGZ betoogt signalen van medewerkers serieus te nemen, terwijl medewerkers in instellingen aangeven meerdere malen serieuze klachten te hebben gemeld zonder dat daarop wordt gereageerd? Waar komt dit verschil in ervaring vandaan?
De twee op 19 november 2012 uitgebrachte onderzoeksrapporten over de IGZ laten zien dat de verwachtingen van melders ten aanzien van de rol en taak van de IGZ soms uiteenlopen. In de rapporten hebben de onderzoekers aanbevelingen gedaan om – ook ten aanzien van dit punt – verbeteringen bij de IGZ door te voeren. De nieuwe Inspecteur-generaal van de IGZ komt met een plan van aanpak voor de implementatie van de aanbevelingen. De minister van VWS neemt haar standpunt daarover mee in haar beleidsreactie op beide onderzoeken die zij in februari 2013 aan de Tweede kamer zal zenden.
Op welke wijze kunnen de rapportages van de IGZ over instellingen voor verpleging en verzorging meer transparant worden gemaakt? Is het bijvoorbeeld mogelijk alle rapportages openbaar te maken en zo nodig een deel te anonimiseren?
De inspectie maakt alle rapporten van haar algemene toezicht en thematisch toezicht in de ouderenzorg openbaar op haar website. Rapporten over incidenten in de ouderenzorg zijn moeilijker openbaar te maken vanwege privacyaspecten. De inspectie onderzoekt of zij dergelijke rapportages openbaar kan maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de investering van € 10 miljoen extra is besteed?
De IGZ heeft met de extra € 10 miljoen extra medewerkers aangetrokken. Aan het einde van 2012 zal de inspectie een extra capaciteit hebben van ongeveer 100 medewerkers. Deze nieuwe medewerkers worden primair ingezet ter versterking van de handhavingcapaciteit. Voordat de nieuwe medewerkers volwaardig kunnen worden ingezet moeten zij eerst een aantal maanden de interne opleiding tot inspecteur doorlopen. Met de extra capaciteit zet de IGZ onder andere in op meer inspecties op de werkvloer en meer onaangekondigde bezoeken. Voorts verbetert de IGZ haar Incidententoezicht inclusief het omgaan met ernstige klachten. De IGZ investeert fors in het toezicht zowel op de ouderenzorg als op de zorg voor ouderen in de ziekenhuizen en de eerstelijnszorg.
Bent u bereid deze bevindingen mee te nemen in de lopende onderzoeken naar de IGZ?
Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden. Zoals aangegeven door de minister van VWS komen wij nog met een reactie op beide rapporten.
Het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de ouderenzorg |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over het toezicht van de IGZ op de ouderenzorg?1
Ja.
Is het waar dat er in 2012 (t/m oktober) ongeveer 100 Inspectiebezoeken zijn gebracht?
Nee. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet. In 2012 heeft de IGZ tot 1 november 2012 in totaal 507 inspectiebezoeken afgelegd in de ouderenzorg.
Haalt de IGZ de doelstelling voor 2012? Kunt u daar inzicht in geven?
De inspectie had als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af.
Kunt u naar aanleiding van deze berichten tussentijds inzicht geven in de ontvangen meldingen over ongekwalificeerd personeel, hygiëne en het verstrekken van medicatie?
Over de ouderenzorg heeft de inspectie dit jaar, tot 1 november 2012, ruim 2 200 meldingen ontvangen. Daarvan gingen 6 meldingen over ongekwalificeerd personeel, ruim 20 over hygiëne en ruim 40 over het verstrekken van medicatie. Het overgrote deel van de meldingen betreft valincidenten.
Deelt u de mening dat de doelstelling over 2012 gehaald moet worden, en dat het toezicht optimaal moet zijn?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Uiteraard deel ik uw mening dat het toezicht optimaal moet zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het verschijnen van de externe rapporten over het functioneren van de IGZ?
Nee, dat was niet mogelijk. Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden.
De Israëlische aankondiging van de bouw van woningen in Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever |
|
Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging op 6 november jl. van de Israëlische regering om bijna 1 300 nieuwe woningen te gaan bouwen in Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever?1 Heeft u eveneens kennis genomen van de gezamenlijke reactie op deze aankondiging van 11 Europese Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), waaronder IKV Pax Christi en Cordaid?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze door de Israëlische regering nieuw aangekondigde bouw in strijd is met het internationaal recht en de hoop op een tweestatenoplossing verder ondermijnt? Zo ja, bent u bereid aan de Israëlische regering over te brengen dat u deze bouw afkeurt? Zo nee, waarom niet?
De bouw van nederzettingen in de Palestijnse Gebieden is in strijd met het internationale recht en ondergraaft de twee-statenoplossing, waarbij Israël en een toekomstige Palestijnse staat in vrede en veiligheid naast elkaar bestaan. Ik heb de aankondiging dan ook veroordeeld.
Bent u tevens bereid deze kwestie met uw EU-collega’s te bespreken om te komen tot een gezamenlijke reactie op voornoemde Israëlische aankondiging? Zo nee, waarom niet?
Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft namens de EU in een verklaring laten weten dat ze de uitbreiding van 1 213 woningen in de nederzettingen Pisgat Zeev en in Ramot ten zeerste betreurt en dat uitbreiding diplomatieke inspanningen bemoeilijkt om terug te keren naar onderhandelingen. De EU heeft er bij Israël herhaaldelijk op aangedrongen een onmiddellijk einde te maken aan de planning, bouw en uitbreiding van alle nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem.
Bent u eveneens bereid in overleg te treden met uw EU-collega’s over de voortdurende overtredingen van het internationaal recht door Israël en mogelijke gevolgen daarvan voor de betrekkingen tussen de EU en dit land? Zo nee, waarom niet?
De nederzettingen zijn in strijd met het internationaal recht en de uitbreiding ervan vormt een groeiende bedreiging voor een twee-statenoplossing. De EU Raadsconclusies van 14 mei jl. zijn hierover ondubbelzinnig. Over de wijze waarop de EU en EU-lidstaten effectief kunnen bijdragen aan het tegengaan van verdere uitbreiding van nederzettingen voert Nederland geregeld overleg in EU-verband.
Het meningsverschil aangaande de besteding van het nog op te richten revolverende fonds |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten over het meningsverschil aangaande de besteding van het nog op te richten revolverende fonds, dat zal worden gefinancierd uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking?1
Ja.
Is er inmiddels een eensluidende visie op de besteding van de gelden uit het fonds? Zo ja, hoe luidt deze?
Ja, er is een eensluidende kabinetsvisie over de uitgangspunten van het nieuw op te richten revolverende fonds internationale samenwerking. Het fonds zal Nederlandse expertise en de behoeften van ontwikkelingslanden aan elkaar verbinden en het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden versterken op terreinen die zowel het Nederlandse als het lokale MKB ten goede komen. De met grote Kamermeerderheid aangenomen motie Slob c.s.(debat regingsverklaring, 33 410, nr. 48) is dan ook een ondersteuning van het voorgenomen kabinetsbeleid. Het is de bedoeling dat het fonds in 2014 operationeel wordt. De opzet van het fonds wordt in de komende maanden uitgewerkt in nauwe samenspraak met het Nederlandse bedrijfsleven en andere maatschappelijke partners. Voor een antwoord op vragen betreffende aard van de te financieren programma’s is het nu nog te vroeg. Zodra de hoofdlijnen van het nieuwe fonds bekend zijn, zal ik de Kamer hierover nader informeren. Naar verwachting zal dit in het voorjaar van 2013 kunnen geschieden.
Deelt u de mening dat stimulering van duurzame groei in ontwikkelingslanden de belangrijkste voorwaarde zou moeten zijn voor een lening, maar dat waar mogelijk Nederlandse ondernemers de kans moet worden geboden om hieraan een bijdrage te leveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zult u deze doelstelling uitwerken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de vier speerpunten uit het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid waar mogelijk dienen te worden versterkt door investeringen uit het fonds? Zo ja, op welke manier zal dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn meer inzicht te verschaffen in de voorwaarden die aan besteding vanuit dit fonds zullen worden verbonden?
Zie antwoord vraag 2.
De inkomenspositie van zzp’ers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer ZZP’ers naar voedselbank«?1
Ja.
Welke gemeenten kampen met een (sterk) vergrote toestroom van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) naar de voedselbanken?
Gegevens over het klantenbestand van voedselbanken worden door de overheid niet bijgehouden. Ook Voedselbanken Nederland heeft geen gekwantificeerd overzicht van het aantal zzp’ers dat klant is bij de voedselbank. Exacte cijfers per gemeente kan ik dus niet geven. De signalen vanuit de voedselbanken en kerkelijke organisaties zijn dat het aantal personen dat een beroep doet op de voedselbank toeneemt en dat ook het aandeel zzp’ers hierin stijgt.
Worden zzp’ers door de gemeenten gewezen op de mogelijkheden van de (bijzondere) bijstand?
De zelfstandige is degene die het meest zicht heeft op zijn/haar (financiële) situatie en wanneer en welke vorm van extra ondersteuning nodig kan zijn. Om de zelfstandige inzicht te bieden in de mogelijkheden die er zijn, is enige tijd geleden vanuit het rijk het initiatief genomen om op de website www.antwoordvoorbedrijven.nl een digitaal informatieloket voor zzp’ers op te zetten. Hierop worden alle regels en faciliteiten vanuit de overheid – waaronder ondersteuningsmogelijkheden – overzichtelijk gepresenteerd.
Het is aan gemeenten om hun burgers te informeren over de mogelijkheden die de WWB biedt (waaronder bijzondere bijstand en het Besluit bijstandverlening aan zelfstandigen). Ik heb geen signalen dat gemeenten deze verantwoordelijkheid onvoldoende zouden nemen.
In welke gemeenten kunnen zzp’ers met een laag inkomen in aanmerking komen voor kwijtschelding van lokale heffingen?
Per 1 april 2011 hebben gemeenten en waterschappen de mogelijkheid om aan kleine – vaak startende – ondernemers die een laag inkomen en weinig vermogen hebben, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding te verlenen van hun privé-belastingen. Bij het bepalen van het recht op kwijtschelding hanteren decentrale overheden momenteel een vermogensnorm van circa € 1 450 voor een alleenstaande en circa € 2000 voor een echtpaar. Omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen privé vermogen, en het zakelijk vermogen dat noodzakelijk is om de onderneming te kunnen laten voortbestaan, komen veel ondernemers met een laag inkomen niet voor kwijtschelding in aanmerking.
Het vorige kabinet heeft daarom toegezegd aan de Kamer (Tweede Kamer vergaderjaar 2011/12 Kamerstukken 320 315, nr. 10) dat de «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» worden gewijzigd om gemeenten en waterschappen de bevoegdheid te geven, het voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke vermogen niet tot het voor de kwijtschelding te toetsen vermogen te rekenen. Nadat de zogenaamde nadere regels zijn gewijzigd, krijgen decentrale overheden een reële mogelijkheid tot kwijtschelding van lokale privébelastingen voor kleine ondernemers. Ik verwacht dat gemeenten en waterschappen deze mogelijkheid zullen benutten om ondernemers die het financieel moeilijk hebben een steuntje in de rug te geven.
Kunt u aangeven hoe de inkomenspositie van zzp’ers in de afgelopen 12 maanden is veranderd ten opzichte van de periode daarvoor en wat de oorza(a)k(en) daarvan is (zijn)?
In augustus van dit jaar heeft het CBS een webmagazine-artikel over de dynamische koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen in 2011 gepubliceerd. In de dynamische koopkrachtontwikkeling zijn ook veranderingen in de persoonlijke situatie zoals scheidingen, promoties en dergelijke meegenomen. Daaruit blijkt dat de koopkracht van zelfstandigen in 2011 is gedaald met circa 0,6 procent. Het CBS schrijft dat de koopkrachtverandering bij zelfstandigen traditioneel een grote spreiding kent: bij 10 procent van hen bedroeg de koopkrachtmutatie vorig jaar -34 procent of minder, terwijl bij een even grote groep de koopkracht met 29 procent of meer toenam. Ondanks de moeilijke economische situatie kon deze groep zelfstandigen hun inkomen fors verbeteren. De spreiding in de koopkrachtontwikkeling en de diversiteit van de groep zelfstandigen is dermate groot, dat het niet mogelijk is enkele oorzaken aan te geven die de mutatie van -0,6 procent adequaat duiden.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de inkomenspositie van zelfstandigen, dan wel recent onderzoek op dit gebied (Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM), Centraal Bureau voor de Statistiek) te actualiseren? Kunt u daarbij verschillende categorieën zzp’ers onderscheiden?
In het zzp-panel dat SZW in samenwerking met EIM uitvoert, worden periodiek vragen gesteld over inkomens. Er wordt onderscheid gemaakt naar verschillende groepen zelfstandigen (onder meer sector, opleidingsniveau, leeftijd). Ook de CBS-gegevens worden periodiek geactualiseerd.
Uit de cijfers van zowel CBS als EIM blijkt dat de groep zzp’ers zeer divers is: er zijn zzp’ers met een hoog inkomen en helaas ook zzp’ers die zeker in deze tijden moeite hebben de eindjes aan elkaar te knopen. Door te wijzen op de mogelijkheid van bijzondere bijstand en het verruimen van de mogelijkheden om voor kwijtschelding van bijzondere belasting in aanmerking te komen worden deze zzp’ers ondersteund.
Tot slot heb ik, zoals ik naar aanleiding van mondelinge vragen van de heer Klaver (GroenLinks) d.d. 20 november jl. heb toegezegd, een brief naar de Kamer gestuurd waarbij ik kwalitatief ben ingegaan op het inkomensbeeld van zzp'ers.
De tegenstrijdige berichtgeving over het schrappen van de buitenlandtak van de AIVD |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de tegenstrijdige berichtgeving over het schrappen van de buitenlandtak van de Algemene Inlichtingendienst (AIVD)?1
De toelichtende voetnoot in de bijlage bij het regeerakkoord, waarin sprake was van het opheffen van de D-taak, de buitenlandtaak, van de AIVD, is in het constituerend beraad, op voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gelezen als een suggestie voor een mogelijke invulling van de financiële taakstelling. Vervolgens heeft het constituerend beraad op voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besloten het volledige takenpakket van de AIVD, van taken A tot en met E, intact te laten als het werkterrein van de dienst, dus inclusief de buitenlandtaak. De financiële kaders van het regeerakkoord blijven onverkort gelden. Dit brengt voor de AIVD een aanmerkelijke korting met zich mee, die niet kan worden opgevangen zonder heroverweging van activiteiten. Ik vestig er de nadruk op dat de korting niet in volle omvang reeds in het komend jaar ingaat, maar zich over de jaren opbouwt.
Ik zal de taken van de dienst heroverwegen en de prioriteiten herzien. In de eerste helft van 2013 kom ik met een voorstel voor de concrete invulling van de bezuinigingen. Daarmee maak ik inzichtelijk wat mogelijk de gevolgen zijn.
Kunt u aangeven op welke manier u er voor zult zorgen dat de in het regeerakkoord genoemde opheffing niet plaats zal vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze buitenlandtak onmisbaar is, bijvoorbeeld bij het vergaren van kennis over en het bestrijden van terrorisme?
Ja. De inlichtingentaak buitenland is van groot belang. Deze taak stelt het kabinet in staat beslissingen te nemen op basis van onafhankelijke, geduide inlichtingen, één en ander in lijn met het rapport van de commissie Davids. Door de combinatie van een inlichtingentaak buitenland en de taken op het gebied van de binnenlandse veiligheid is de AIVD ondanks zijn relatief kleine omvang een gezaghebbende speler in de wereld van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze internationale positie is van essentieel belang (vanuit het «quid pro quo principe» geredeneerd) om dreigingen, waaronder bijvoorbeeld terrorisme, en risico’s voor de nationale veiligheid van Nederland tijdig te kunnen onderkennen. Zij draagt bij aan de veiligheid in Nederland en in de wereld.
Welke overwegingen lagen ten grondslag aan de keuze om de buitenlandtak te schrappen? Welke overwegingen gaven u aanleiding om deze keuze via Twitter tegen te spreken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of deze bezuiniging volledig ongedaan zal worden gemaakt? Zo nee, wat zullen de gevolgen van het regeerakkoord zijn voor de buitenlandtak van de AIVD?
Zie antwoord vraag 1.
De impact van voorgenomen bezuinigingen in het regeerakkoord voor de langdurige ouderenzorg in Nederland |
|
Enneüs Heerma (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport van Gupta, waarin in een tweetal scenario’s wordt aangegeven wat de gevolgen voor de koopkracht zouden kunnen zijn als de voorgestelde bezuinigingen uit het regeerakkoord met betrekking tot de langdurige zorg doorgaan?1
Ja.
Deelt u de uitkomst van het onderzoek, waarbij een oplopend koopkrachtverlies wordt voorspeld van 18% tot maar liefst 63% bij een hoog zorggebruik? Zo nee, wilt u inhoudelijk weerleggen waarom niet?
Er is een aantal redenen om aan te nemen dat de inkomenseffecten anders zullen zijn dan in de twee scenario’s van Gupta. Als het aanbod efficiënter wordt georganiseerd, gemeenten beter maatwerk kunnen verlenen of mensen afzien van formele zorg en dit in eigen kring organiseren, zal er geen sprake zijn van inkomenseffecten. Wanneer een deel van de besparing niet via deze kanalen wordt opgevangen, dan zal men zelf zorg in moeten kopen.
Voor de groep die de huishoudelijke hulp niet zelf kan organiseren of zelf betalen behouden gemeenten 25% van het budget voor een maatwerkvoorziening.
Gupta doet geen uitspraak over het inkomenseffect van de maatregelen, maar schetst de keuzes waar het kabinet en gemeenten voor staan bij de invulling van de ombuigingen op de langdurige zorg. Gupta laat zien dat er keuzes zijn: als bepaalde zorg niet meer vergoed wordt, zal de keuze zijn tussen inschakelen van meer mantelzorg / informele zorg, of het zelf betalen voor zorg, of het verminderen van gebruik van zorg/huishoudelijke hulp. Gupta schetst scenario’s waarbij in het ene geval de lasten juist bij de hoge inkomens komen te liggen en in het andere geval juist bij de mensen die veel zorg gebruiken (vooral lage inkomens). Dit maakt veel uit voor de verdeling van de gevolgen.
De uiteindelijke inkomenseffecten zullen afhangen van het samenspel van de hierboven beschreven effecten. Het is dus op voorhand niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn. Gupta roept de overheid op tot het aangaan van een maatschappelijk debat over de beoogde versobering. Het kabinet zal de voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep.
Worden hierdoor ouderen en mensen met een handicap met een midden- en hoger inkomen onevenredig hard in hun koopkracht getroffen? Zo nee, wilt u dit inhoudelijk onderbouwen?
Niets doen zal uiteindelijk grote gevolgen hebben voor de meest kwetsbaren in onze samenleving (zowel financieel als medisch) als gevolg van de kostenexplosie in de langdurige zorg. Nu ingrijpen geeft de gelegenheid om deugdelijke en houdbare regelingen te maken in het belang van de patiënten en cliënten.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Heeft u met dit koopkrachtverlies, zoals in het rapport wordt geschetst, in uw brief d.d. 7 november 2012 aan de Kamer rekening gehouden? Zo ja, hoe verklaart u deze uitschieters in koopkrachtverlies?
In de brief van 7 november is ingegaan op de koopkrachtontwikkeling zoals deze volgt uit de doorrekening van het CPB. Op 8 november heeft het CPB een notitie gepubliceerd met een nadere toelichting op de koopkrachteffecten van het Regeerakkoord. Hierin is aangegeven dat maatregelen op het gebied van de langdurige zorg niet zijn meegenomen in de doorrekening.
Wijzigingen in het niveau van voorzieningen worden vaker niet verwerkt in de koopkracht. Zo is de stijging van de AWBZ-uitgaven in de periode 2008–2011 (3,4 miljard euro) ook niet zichtbaar geweest als positief koopkrachteffect.
Moeten in het licht van de voorgaande vraag de in uw brief geschetste koopkrachtcijfers als een gemiddelde worden beschouwd en is dit mogelijk een verklaring voor de uitschieters binnen het domein van de langdurige zorg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u garanderen dat ouderen en mensen met een midden- en hoger inkomen niet met deze uitschieters, zoals geschetst in het onderzoek, zullen worden geconfronteerd en kunt u garanderen dat ook hun koopkrachtverlies nooit boven een maximum van 4% uitkomt?
Het kabinet geeft nooit koopkrachtgaranties, dus kan dit in dit geval ook niet doen. Wel wil het kabinet met een open houding naar de samenleving en in overleg met gemeenten en de doelgroep de voorstellen uitwerken.
Indien u deze garantie niet kunt geven, hoe moet dan het door u geschetste koopkrachtbeeld in uw ogen worden beoordeeld?
Het kabinet zal de uitwerking van de maatregelen in de langdurige zorg beoordelen op de effecten, en voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep. Op dit moment valt nog niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de regeringsverklaring?
Ja.
Besparingen in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel in het Financieel Dagblad met voorstellen voor besparingen?1 Bent u het eens met de auteurs dat de voorstellen ten aanzien van de ziektekostenpremie kansen bieden om het draagvlak voor besparingen te vergroten?
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel. De voorstellen zoals door de auteurs verwoord zijn echter niet meer aan de orde omdat de inkomensafhankelijke zorgpremie van de baan is.
Wat is uw reactie op het voorstel om de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) aan te scherpen volgens het Noorse systeem? Bent u het eens met de auteurs dat een prijsdaling van dure geneesmiddelen direct profijt zou opleveren voor de groep met een bovenmodaal inkomen die progressief meer eigen risico betaalt en daarmee opdraait voor de te hoge kosten van geneesmiddelen?
Het onderzoeksbureau Conquaestor heeft in mijn opdracht een onderzoek uitgevoerd naar de werking en de toekomstbestendigheid van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP). Daarbij is ook gekeken naar het Noorse systeem. Het onderzoek heb ik op 5 juli 2012 aan de Tweede Kamer gestuurd nog zonder standpuntbepaling in verband met de demissionaire status van het toenmalige kabinet. Als ik mijn standpunt op het rapport heb bepaald zal ik het aan de Tweede Kamer sturen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat de limieten van geneesmiddelen op dit moment te hoog zijn vastgesteld omdat deze voor het laatst zijn aangepast in 1998? Betekent dit dat te dure geneesmiddelen vergoed worden terwijl een goedkoop middel beschikbaar is?
Ik neem aan dat in de vraag de vergoedingslimieten uit het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) zijn bedoeld. Naast het GVS is er een aantal andere beleidsmaatregelen van zorgverzekeraars dat van invloed is op de hoogte van de gedeclareerde en vergoede prijzen voor geneesmiddelen en die gelden als feitelijke vergoedingslimiet. De door zorgverzekeraars vergoede prijzen worden namelijk òf afgesproken in de contracten tussen zorgverzekeraars en apotheekhoudenden òf vastgesteld door de zorgverzekeraars via de restitutievergoeding. Of dure geneesmiddelen worden vergoed terwijl er een goedkoop middel beschikbaar is, is vooral een gevolg van het niet-doelmatig voorschrijven van geneesmiddelen, als dit medisch wel verantwoord is.
Overigens is er ook een groep patiënten juist aangewezen op duurdere geneesmiddelen die dankzij de nu geldende vergoedingslimieten wel volledig vergoed worden (zie het antwoord op de vragen 4, 5 en 6). Ik vind dan ook niet dat de limieten te hoog zijn vastgesteld.
Is het waar dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) alleen de opbrengst van de eigen bijbetaling heeft berekend en de kostenvermindering door het gebruik van alleen de goedkope middelen niet in de berekening heeft opgenomen?
In de bijlage van de brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XVI, nr. 164) is precies aangegeven hoe de berekening is gemaakt en welke uitgangs-punten daarbij zijn gebruikt. Daarbij is aangegeven dat opbrengst te vinden valt in lagere prijzen en/of hogere bijbetalingen door patiënten. Daarbij is ook aangegeven dat een aantal patiënten noodgedwongen is aangewezen op de duurdere geneesmiddelen in hetzelfde GVS-cluster met een andere werkzame stof dan een middel waarvoor niet bijbetaald zou hoeven te worden. Ook is aangegeven dat de opbrengst van herberekening wordt beïnvloed door al ingezet beleid (met ingeboekte opbrengst) zoals het preferentiebeleid en substitutiebeleid van zorgverzekeraars en het beleid gericht op doelmatig voorschrijven. In de brief en bijlage is eveneens aangeven dat bij de opbrengstberekening nog geen rekening is gehouden met uitvoeringskosten (waaronder de kosten van huisartsen, medische specialisten en apotheekhoudenden voor het omzetten naar een ander geneesmiddel en de kosten van verzekeraars voor het uitvoeren van een maximeringsregeling). Niet meegenomen in de berekening maar wel reëel is het risico op prijsverhogingen.
Het CPB heeft aangeven zich te vinden in de berekening van het CVZ en hanteert eenzelfde opbrengst als het CVZ in de Keuzes in Kaart (KIK) 2013–2017. Daar staat aangegeven: «Het CVZ heeft een opbrengst-berekening gemaakt van een eventuele herberekening van het geneesmiddelenvergoedingsysteem (GVS). In de brief van 6 september 2010 gaat de minister daar op in. Zij concludeert dat de opbrengst van een herberekening van het GVS per saldo ten hoogste € 28 miljoen zou bedragen en dat, afhankelijk van het prijsgedrag van fabrikanten, er een risico is dat herberekening zelfs tot hogere uitgaven leidt. Het CPB rekent met eenzelfde opbrengst.» Of, en zo ja welke andere overwegingen het CPB in dit verband heeft gemaakt, is mij niet bekend.
Wat de opbrengst van een aanpassing van de WGP betreft heeft het CPB in de CPB-notitie «Aanvullende informatie voor de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s» van 3 juli 2012, als conclusie aangegeven: «Aanpassing WGP wordt door het CPB op PM gezet en er wordt bij de KIK doorrekening geen besparing ingeboekt.» Voor de argumenten die het CPB hanteert om tot deze conclusie te komen verwijs ik kortheidshalve naar blz. 11 van de CPB-notitie.
Gezien het bovenstaande heb geen enkele aanleiding om te veronder-stellen dat er besparingen mogelijk zijn op de uitgaven in de orde van grootte zoals door de auteurs gesteld. Daarbij geldt dat een goede schatting van een mogelijke besparing die met aanpassingen van de WGP en het GVS zouden kunnen worden bereikt, wordt bemoeilijkt door de, ook door het CPB geconstateerde, onzekerheid ten aanzien van de gedragseffecten en de samenhang met reeds ingezet beleid (zie het antwoord op vraag 3).
Is het waar dat het Centraal Planbureau (CPB) in de opbrengstberekening van herberekening van het Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS) alleen de berekening van het CVZ heeft overgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel zou bespaard kunnen worden door de WGP en het GVS aan te passen zoals vaker is voorgesteld? Klopt het dat hiermee minimaal 500 miljoen euro zou kunnen worden bespaard? Zo nee, waarom niet en welke bedragen en berekeningen zijn volgens u dan van toepassing? Wat zou dit voor de premie betekenen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat voor hulpmiddelen, met de invoering van een systeem waarin goedkope middelen volledig worden vergoed en voor dure gelijke middelen een bijbetaling wordt gevraagd (systeem van vermijdbare bijbetaling), besparingen kunnen worden gerealiseerd ? Hoe hoog schat u deze in?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik zal de Tweede Kamer geen voorstel voor een dergelijk systeem sturen, omdat aan het hanteren van vergoedingslimieten nadelen zijn verbonden (minder dynamiek in de prijsvorming omdat, zoals in het verleden voor hulpmiddelen is gebleken, in een systeem van vergoedingslimieten de prijzen op de vergoedingslimiet komen te liggen en weinig sprake is van prijsconcurrentie). Ik geloof meer in een systeem van een functiegerichte aanspraak op hulpmiddelenzorg met als uitgangspunt eenvoudige hulpmiddelen waar dat kan en complexe hulpmiddelen waar dat nodig is. Dat levert meer maatwerk op. Met vergoedingslimieten zou de beoogde beleidsvrijheid voor zorgverzekeraars om uitgaven te beheersen, juist te niet worden gedaan.
Bent u bereid de Kamer een voorstel te sturen voor een dergelijk systeem voor hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er transparantie dient te bestaan over de prijzen voor geneesmiddelen? Wat is uw mening ten aanzien van het couvert dan wel pakjes model dat door sommige verzekeraars wordt gehanteerd?
Verzekerden hebben naar mijn mening meer belang bij lagere (netto-) prijzen die zorgverzekeraars voor hen bedingen dan bij volledige transparantie van bruto-prijzen die onderwerp van onderhandeling zijn en die niet gedeclareerd worden, zoals opgenomen in een openbare prijslijst zoals de Taxe van Z-Index B.V.
In de brief aan de Tweede Kamer van 9 november 2009 (Kamerstukken 2009–2010, 29 477, nr. 123) is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op het onder couvertsysteem en op het pakjesmodel. Ik deel zijn conclusies. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de inhoud van deze brief.
Omdat de prijzen in een openbare prijslijst niet de prijzen hoeven te zijn die gedeclareerd worden, ben ik niet bereid om de voorgestelde verplichting in te voeren. Het zijn immers bruto-adviesprijzen waarover wordt onderhandeld. Daarnaast zouden met een dergelijke wijziging effectievere vormen van preferentiebeleid niet meer mogelijk zijn. Verzekerden zouden voordelen in de vorm van minder hoge zorgpremies en/of het niet belasten van het eigen risico, zoals nu bij het «onder couvertsysteem» plaatsvindt, worden onthouden. Met een dergelijke aanpassing zou ook een mogelijk concurrentievoordeel van zorgverzekeraars die preferentiebeleid onder couvert hanteren ten voordele van hun verzekerden, worden weggenomen. Een dergelijke maatregel zal leiden tot minder dynamiek in de prijsvorming en hogere uitgaven dan zonder de maatregel.
Bent u bereid het besluit zorgverzekering te wijzigen door aan artikel 1a toe te voegen dat de zorgverzekeraar dient te zorgen voor een transparante lage prijs die door een verzekerde is terug te vinden in een openbare prijslijst (bijvoorbeeld de Z-index)?
Zie antwoord vraag 9.
Het opzeggen van het lidmaatschap van de Pompidou Groep |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat zijn de exacte redenen dat Nederland het lidmaatschap van de Pompidou Groep, het forum van de Raad van Europa voor de ontwikkeling van effectief drugsbeleid, heeft opgezegd? Zijn er meer redenen dan het enkele feit dat er overlap zou zijn met het werk van de Europese Unie (EU) en de Verenigde Naties (VN)?1 Zo ja, welke?
Nederland heeft inderdaad het lidmaatschap van de Pompidou Groep opgezegd omdat de overlap met de taken en het werkterrein van de Europese Unie en ook de VN zijn toegenomen. Daarom is in het kader van financiële heroverweging en efficiency daartoe besloten. In het recente verleden heeft een aantal West-Europese landen de Pompidou Groep verlaten. Ongeacht de beweegredenen van die landen, is ook dit een signaal dat de Pompidou Groep aan belang inboet.
Deelt u de mening dat het werk van de Pompidou Groep veel breder is dan enkel de bestrijding van drugshandel en drugscriminaliteit, waar de EU en de VN zich met name op richten, maar dat veel meer aandacht is voor de beperking van sociale en gezondheidsschade als gevolg van drugs?
Ja, wij delen met u de mening dat het werk van de Pompidou Groep breder is dan enkel de bestrijding van drugshandel en drugscriminaliteit. Wij delen echter niet de mening dat de EU en de VN zich daar wel met name op zouden richten. De EU en VN richten zich eveneens op sociale en gezondheidsschade.
Zo is juist in Europees verband de EU-drugsstrategie het uitgangspunt voor Europees handelen. In deze strategie komen nadrukkelijk alle aspecten aan bod van zowel de reductie van de vraag als de reductie van het aanbod. De drugsverdragen vormen het uitgangspunt van VN-optreden. Deze hebben als primair uitgangspunt de beschikbaarheid van deze geneesmiddelen voor medische of wetenschappelijke doeleinden te waarborgen, maar om daarnaast illegale verspreiding te voorkomen. De beleidsvormende VN-organisatie (UN Office on Drugs and Crime) adresseert drugsgerelateerde zaken die zowel op de vraagkant, waaronder onder meer preventie, toegang tot zorg en resocialisatie, als aanbodkant zien.
Welke meerwaarde heeft het werk van de Pompidou Groep de afgelopen jaren gehad? Kunt u daarbij niet alleen de meerwaarde voor Nederland beschrijven, maar met name ook de ontwikkeling van het drugsbeleid en het beperken van gezondheidsschade in andere (Oost-Europese) landen? Deelt u de mening dat Nederland daarin, door actief deel te nemen, een belangrijke bijdrage kan leveren?
De Pompidou Groep heeft onder meer een bijdrage geleverd op het gebied van evidence-based drugsbeleid (o.a. monitoring) en een bijdrage geleverd aan de acceptatie van harm reduction maatregelen (o.a. spuitomruil, methadonbehandeling). Ook bood het een goed platform voor informatie-uitwisseling en het uitwisselen van ideeën. Nederland heeft als mede-oprichter van deze groep hier een grote bijdrage aan geleverd. In de loop van de jaren is de functie en toegevoegde waarde van de Pompidou Groep echter uitgehold vooral vanwege de overlap in taken met de EU en VN.
De reden waarom Nederland lid was van de Pompidou Groep had niet te maken met toegang tot gevangenissen in derde landen, maar met effectieve samenwerking in het bestrijden van drugscriminaliteit en het tegengaan van negatieve effecten van drugsgebruik. Dat beleid geeft Nederland niet op maar wordt, zoals al is opgemerkt, in internationaal verband langs andere wegen gerealiseerd.
Is het waar dat de Pompidou Groep van de Raad van Europa, in tegenstelling tot de relevante commissies en organen van de EU en de VN, een veel betere toegang heeft tot de autoriteiten en bijvoorbeeld ook de gevangenissen in Oost-Europese landen en landen van de voormalige Sovjet-Unie, waar drugsgebruik en daarmee gepaard gaande gezondheidsrisico’s (zoals het verspreiden van besmettelijke ziekten) een groot probleem zijn? Staat het opzeggen van het lidmaatschap van de Pompidou Groep niet gelijk aan het opgeven van dit beleid? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze is continuering van dit beleid verzekerd?
Zie antwoord vraag 3.