Het bericht ‘Aboutaleb: Kijk uit voor Oost-Europeanen’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aboutaleb: Kijk uit voor Oost-Europeanen»?1
Ja.
Deelt u de mening van burgemeester Aboutaleb dat de ellende niet te overzien zal zijn als straks duizenden Roma-zigeuners naar Nederland komen? Zo nee, hoe duidt u dan deze waarschuwing van uw partijgenoot?
Als gevolg van het vrij verkeer van werknemers is er de laatste jaren een toenemend aantal naar Nederland gekomen. Met de meeste arbeidsmigranten gaat het gelukkig goed. Er zijn echter ook problemen, zoals op het gebied van uitbuiting en huisvesting. Het vorige kabinet heeft daarom samen met gemeenten al maatregelen genomen. Het gaat om maatregelen op het terrein van voorlichting, registratie, werk en handhaving, sociale voorzieningen, huisvesting, inburgering en onderwijs en terugkeer. Het huidige kabinet zal dit beleid met kracht uitvoeren, zoals ook aangegeven in het regeerakkoord. In aanvulling hierop zal de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zoals aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling2 op verzoek van het lid Kerstens (PvdA) een actieplan presenteren ter voorbereiding op de openstelling van de Nederlandse arbeidsmarkt voor Bulgaarse en Roemeense werknemers. Tevens zal de minister in samenwerking met de sociale partners kijken of er nog meer nodig is om schijnconstructies op de arbeidsmarkt aan te pakken en de CAO-handhaving te verbeteren. De Kamer zal hierover komend voorjaar door de minister schriftelijk worden geïnformeerd.
Voor een beschrijving van de maatregelen tot nu toe en de voortgang daarvan verwijs ik u kortheidshalve naar de relevante Kamerstukken.3
Is het waarschijnlijk dat de komst van duizenden Roma-zigeuners naar Nederland leidt tot een stijging van de criminaliteit en overlast?
In het rapport Koopmans inzake Lessen uit Recente Arbeidsmigratie(Kamerstukken II 2011–2012, 32 680, nr. 4) wordt geconstateerd dat criminaliteit gepleegd in Nederland door mensen uit Midden- en Oost-Europa niet is toe te schrijven aan arbeidsmigranten, maar aan mensen die louter met een crimineel motief naar Nederland komen.
Welke gegevens er zijn van de reeds in Nederland aanwezige zigeuners op het gebied van schooluitval, uitkeringsafhankelijkheid en criminaliteit?
Aangezien Roma als zodanig niet worden geregistreerd zijn er géén gegevens bekend over schooluitval en uitkeringsafhankelijkheid. Met verwijzing naar de toezegging van de regering in reactie op gerelateerde vragen tijdens het debat op 6 juni 2012 en het BNC-fiche van 29 juni 2012 (Kamerstukken II 2011–2012, 22 112, nr. 1435) wordt thans een kwalitatieve monitor van Roma ontwikkeld.
Voorts zij vermeld dat in de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie etnische afkomst niet wordt geregistreerd.
Welke maatregelen gaat het kabinet nemen om de mogelijke openstelling van de grenzen voor Roemenen en Bulgaren te voorkomen?
Het kabinet stelt de datum van openstelling van de grenzen voor Roemeense en Bulgaarse werknemers op 1 januari 2014 niet ter discussie. In het Verdrag dat de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie regelt, is in bijlage V vastgelegd dat lidstaten tot uiterlijk 1 januari 2014 beperkingen kunnen opleggen aan het vrije verkeer van werknemers. De enige mogelijkheid om deze datum te verlengen, is het openbreken van het Toetredingsverdrag, heronderhandelingen met Bulgarije en Roemenië over een nieuwe bepaling ter zake, waar alle lidstaten mee in moeten stemmen en vervolgens ratificatie daarvan door alle betrokken parlementen vóór 1 januari 2014. Afgezien van de vraag naar de wenselijkheid daarvan, acht het kabinet dit geen optie.
MRSA-bacterie op vleeskuikenboerderijen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Co Verdaas (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het ANP-bericht over de meticilline-resistente staphylococcus aureus bacterie (MRSA-bacterie) op vleeskuikenboerderijen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat op 8 procent van de vleeskuikenboerderijen de MRSA-bacterie is te vinden? Hoe beoordeelt u de bevinding dat 9 procent van alle vleeskuikenhouders en 14 procent van alle slachthuispersoneel op de kuikenslachterijen drager is van deze bacterie? Deelt u de mening dat er sprake is van een zorgwekkende situatie? Zo nee, waarom niet?
Deze bevindingen hebben aangetoond dat slachthuispersoneel dat in contact komt met levende vleeskuikens en mensen die werken op MRSA-positieve vleeskuikenbedrijven een verhoogde kans hebben om de MRSA-bacterie bij zich te dragen ten opzichte van de algemene bevolking.
De toenemende resistentievorming van bacteriën tegen antibiotica is een zorgelijke ontwikkeling die onze volledige aandacht heeft. Daarom zijn er maatregelen ingezet tegen de oorzaak van het voorkomen van multiresistente bacteriën. Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op Kamervragen en de Kamerhandelingen betreffende dit onderwerp.
In dat kader wijs ik u met name op de gerichte aanpak om het gebruik van antibiotica in de veehouderij terug te dringen met 50% in 2013 en 70% in 2015 ten opzichte van het jaar 2009. Vermindering van het gebruik van antibiotica draagt bij aan de vermindering van de kans dat antibioticaresistentie ontstaat.
Ik wil u verwijzen naar de brief die wij uw Kamer op 18 oktober 2012 (TK 29 683 nr. 592) hebben gestuurd. In deze brief is een overzicht gegeven van de voortgang van wet- en regelgeving inzake zorgvuldig antibioticagebruik in de veehouderij. Zoals eerder aangegeven zullen wij de Kamer in het voorjaar van 2013 een nieuw overzicht over de voortgang sturen.
Wat is de reden dat er niet eerder onderzoek is gedaan naar overdraagbaarheid van de MRSA-bacterie van vleeskuikens op mensen die beroepsmatig in contact komen met vleeskuikens? Wordt er inmiddels onderzoek gedaan naar het voorkomen van de MRSA-bacterie bij kalkoenen en eenden? Zo ja, op welke termijn zijn de resultaten van dit onderzoek beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) is onder andere gebaseerd op twee onderzoeken die beide door het RIVM zijn uitgevoerd. In 2009 zijn gegevens gepubliceerd over het voorkomen van de MRSA-bacterie bij vleeskuikens en personeel in slachthuizen. Een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift is in 2010 verschenen. Om een compleet beeld van de risico’s te krijgen is daarna onderzoek uitgevoerd op boerderijen. Daarbij werd gekeken naar het voorkomen van MRSA bij vleeskuikens en bij mensen die wonen en werken op deze bedrijven. Dit onderzoek is in 2011 afgerond.
Nederlandse ziekenhuizen beschikken over procedures («search en destroy» beleid) die de verspreiding van multiresistente bacteriën naar andere patiënten voorkomen. Deze procedures dragen er tevens aan bij dat een dergelijke besmetting voor de drager van deze bacteriën geen consequenties heeft voor het verdere ziekteverloop. De procedures zijn vastgelegd in de richtlijnen van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP).
Bij ziekenhuisopname wordt elke patiënt, die mogelijk MRSA heeft, geïsoleerd verpleegd en er worden kweken afgenomen. Totdat bekend is of deze patiënt wel of geen MRSA heeft, blijft de patiënt geïsoleerd verpleegd. Naar aanleiding van de bovengenoemde RIVM onderzoeken zijn mensen die direct contact hebben met levende vleeskuikens toegevoegd als risicocategorie die standaard worden getest op dragerschap.
Dit geldt bijvoorbeeld ook voor mensen die direct contact hebben met levende varkens of kalveren, en voor mensen die recent in een buitenlands ziekenhuis hebben gelegen.
Tot dusverre ging de meeste aandacht voor de veegerelateerde MRSA bacterie uit naar het voorkomen van de bacterie bij varkens en vleeskalveren en de overdracht naar veehouders. Deze keuze is gemaakt omdat verwacht werd dat MRSA daar veelvuldig zou kunnen voorkomen. Bij vleeskuikens leek MRSA minder vaak voor te komen en waren de risico’s naar verwachting kleiner. Datzelfde geldt voor kalkoenen en eenden. Bovendien is het aandeel kalkoenen en eenden in de pluimveestapel minder dan 1%.
De NVWA stelt voor om gelet op haar bevindingen te onderzoeken of de mate van voorkomen van veegerelateerde MRSA ook bij kalkoenen en eenden aanleiding zouden moeten zijn om voor de betrokken beroepsgroepen risicoreducerende maatregelen te nemen. De NVWA heeft het RIVM opdracht gegeven om in 2013 onderzoek te doen naar het voorkomen van de MRSA-bacterie bij eenden en kalkoenen. De resultaten van dit onderzoek zullen eind 2013 aan de opdrachtgever worden gerapporteerd.
Hoe beoordeelt u het advies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om het overschakelen van elektrische verdoving naar andere wijze van bedwelmen te stimuleren? Ziet u daarin een rol voor uzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt de elektrische verdoving van vleeskuikens via de «waterbadmethode» momenteel vervangen door alternatieve methodes. De aanleiding is dat per 1 januari 2013 de welzijnseisen aan verdovingsmethodes in Europese regelgeving worden aangescherpt. De alternatieve methodes zijn de zogenaamde kop-kopmethode en de gasmethode (CO2 verdoving). Die methodes beogen een welzijnsvriendelijke verdoving, maar kunnen er tevens voor zorgen dat het gefladder achterwege blijft. Volgens het NVWA advies is dit gefladder de belangrijkste aanleiding voor overdracht van MRSA op slachthuispersoneel.
Deelt u de mening dat de beroepsgroepen die in contact komen met levende vleeskuikens goed geïnformeerd moeten worden over de risico reducerende maatregelen? Zo ja, op welke wijze en welke termijn gaat u daartoe over? Zo nee, waarom niet?
Ja, mensen die beroepshalve bepaalde gezondheidsrisico’s lopen dienen daarover geïnformeerd te worden. Volgens de arbeidsomstandighedenwet is dit een taak van de werkgever. In artikel 3 en 5 van deze wet is vastgelegd dat werkgevers de risico’s voor veiligheid en gezondheid van werknemers in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast moeten leggen, en dat zij beschermingsmaatregelen in kaart brengen en aanbieden aan hun medewerkers. Werkgevers en werknemers kunnen bovendien afspraken maken over gezonde en veilige werkmethoden op brancheniveau en deze afspraken vastleggen in een arbocatalogus.
Hoe beoordeelt u het advies van de NVWA om het probleem (ook) bij de bron aan te pakken en een substantiële vermindering van het antibioticumgebruik bij vleeskuikens te realiseren? Wat is de stand van zaken op dit moment? Welke additionele maatregelen wilt u komende periode doorvoeren?
Zie de beantwoording bij vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 13 december a.s.?
Ik heb deze vragen beantwoord vóór het uitgestelde algemeen overleg over de NVWA.
Het bericht ‘Chemische bedrijven investeren te weinig’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw analyse over het bericht dat de Nederlandse bedrijven in de chemiesector te weinig investeren om de bedrijfstak te blijven vernieuwen?1
Nederland heeft een goed ontwikkelde chemiesector met mondiale spelers, een innovatief MKB en vele spin offs vanuit universiteiten. Met 64.000 banen, een aandeel van 20% in de export, bovengemiddelde groeicijfers en een positief aandeel in 2010 van € 14 miljard aan de handelsbalans dragen deze bedrijven significant bij aan onze economie. De chemische sector is een van de negen topsectoren waar de overheid in investeert met onder andere de innovatiecontracten. De chemische industrie staat op dit moment wat investeringen betreft onder druk. Dit heeft twee redenen. Ten eerste is er de groei van de marktontwikkeling in Azië en de vertraagde economische groei in Europa en ten tweede zijn de productiekosten in de Verenigde Staten en het Midden-Oosten lager door de lagere energieprijs aldaar. Dit gaat ten koste van de winstgevendheid en derhalve van de investeringen in Nederland en Europa.
Kunt u een inschatting maken of de genoemde daling van investeringen met 10 procent in 2013 een typisch verschijnsel is voor de Nederlandse chemiesector? Zo ja, hoe schadelijk is dit? Immers, de chemiesector is van belang voor de gehele maakindustrie in Nederland.
De daling is geen typisch Nederlands verschijnsel, maar een Europees verschijnsel voor de chemiesector. Ook bedrijven in andere Europese landen verwachten minder te investeren.
Investeringen in de chemiesector zijn de komende jaren nodig gelet op de uitdagingen waar deze sector voor staat, namelijk een transitie te maken naar een groene, duurzame chemiesector waar innovatieve producten met een hoge toegevoegde waarde gemaakt worden.
Kunt u toelichten of er een verschil bestaat in de daling tussen investeringen door het midden- en kleinbedrijf (MKB) en investeringen door het grote bedrijfsleven binnen de Nederlandse chemiesector?
De investeringsverwachtingen van bedrijven publiceert het CBS niet op een gedetailleerdere uitsplitsing dan de verschillende industrietakken. De steekproeven van bedrijven van het CBS zijn te klein om nog op een gedetailleerder niveau betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Wel is het zo dat de chemiesector wordt gedomineerd door bedrijven van meer dan 100 werknemers.
Hoe verhoudt het feit dat ondernemers in de chemiesector verwachten 10 procent minder te investeren in 20132 zich met de afspraken binnen de topsector Chemie waarin zowel de Rijksoverheid alsmede het bedrijfsleven innovatiecontracten hebben getekend om het onderzoek en de ontwikkeling van vernieuwende producten binnen de chemiesector te stimuleren?
Op de korte termijn (2013) verwacht de chemische industrie 10% minder te investeren. Tegelijkertijd is het positief te noemen dat op de (middel)langere termijn de afgesloten innovatiecontracten binnen Topsector Chemie laten zien dat de chemische bedrijven sterk investeren in innovatie, vooral ook in de samenwerking met kennisinstellingen. De chemische industrie investeert ruim € 43,4 miljoen alleen al in cash in de TKI’s in 2013.
Kunt u bevestigen dat de hoge grondstoffenprijzen de Nederlandse chemiesector parten speelt? Zo ja, wat kunt u doen om te zorgen dat de Nederlandse chemiesector de beschikking houdt over betaalbare grondstoffen? Wat onderneemt u in internationaal verband om te zorgen dat er consistent beleid wordt gevoerd op terrein van grondstoffen om te zorgen dat investeringen binnen deze belangrijke sector (58 miljard euro en 20% van de totale Nederlandse export) op peil blijven?
De hoge grondstofprijzen hebben inderdaad invloed op de Nederlandse chemiesector.
Het huidige Nederlandse beleid voor de grondstoffenvoorzieningszekerheid van onze economie is vastgelegd in de Kamerbrief van 15 juli 2011 (Kamerstuk II 32 852, nr. 1). Hierin staan de acties die Nederland onderneemt op dit gebied.
De leveringszekerheid van grondstoffen voor de Nederlandse economie is daarin het primaire uitgangspunt, waarbij lange termijn duurzaamheid is opgenomen als expliciete voorwaarde. Het bedrijfsleven is daarbij primair aan zet, maar de overheid is proactief in het stimuleren en stellen van kaders. Het Nederlands beleid richt zich op drie agenda’s, namelijk het veiligstellen, vergroten en verduurzamen van aanbod en markt, beperken en waar mogelijk verduurzamen van de vraag en het efficiënter en duurzamer maken van het gebruik van grondstoffen.
In het voorjaar van 2013 komt het huidige kabinet met een update van het beleid van grondstoffenvoorzieningszekerheid.
De invloed van Nederland kent echter zijn grenzen, daarom trekken wij in dit dossier samen op in de EU. Er is bijvoorbeeld intensieve inzet met de EC op het verminderen van handelsbelemmeringen en er was recent bilateraal overleg op hoog niveau om te verkennen hoe Nederlandse bedrijven samen met Duitse bedrijven grondstoffen in kunnen kopen. Verder zijn wij actief in internationale gremia als de VN, OESO, Wereldbank en de WTO.
Economische grondstoffendiplomatie is een belangrijk instrument in ons buitenlandse beleid. Onze Speciale Gezant Natuurlijke Hulpbronnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de heer Jaime Bourbon de Parme, speelt daarin een belangrijke rol.
De toepassing van de subsidieregeling schaapskuddes |
|
Henk van Gerven , Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitvoering van de financieringsregeling schaapskuddes? Kunt u bevestigen dat de berichtgeving over de nieuwe subsidieregeling zeer kort voor de uiterste aanvraagdatum openbaar werd?
Ja.
De regeling is bekend gemaakt in de Staatscourant van 26 juli 2012 (nr. 15514). Aanvragen in het kader van deze regeling konden worden ingediend van 3 september 2012 tot en met 1 oktober 2012. Zoals te doen gebruikelijk is na publicatie van de regeling informatie over deze regeling eveneens verstrekt via de website van Dienst Regelingen.
Voorafgaand aan de publicatie van de regeling zijn contouren van de subsidieregeling besproken met de sector tijdens een bijeenkomst op 27 juni 2012. Op basis hiervan is ook de Tweede Kamer op 9 juli 2012 nader geïnformeerd over de beoogde invulling van de subsidieregeling (TK 33 000-XIII, nr. 194).
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat schapenhouders die op dit moment nog niet aan landschapsbeheer doen en bedrijven waarvan het hoofddoel dierlijke productie is, niet snel een paar heideschapen kopen om ook van deze regeling gebruik te maken?
Door de in de regeling opgenomen vereisten zullen de in de vraag beschreven gevolgen niet optreden. Zo moet sprake zijn van een gescheperde (rondtrekkende) schaapskudde, van één van de vijf in de regeling genoemde zeldzame Nederlandse schapenrassen en moet een begrazingsplan worden ingediend. Bovendien kan alleen subsidie worden verstrekt aan kuddes die bestaan uit tenminste honderd ooien van een zeldzaam ras.
Welke acties onderneemt u om te bewerkstelligen dat de subsidie daadwerkelijk uitsluitend terechtkomt bij schaapskuddes die bijdragen aan landschapsbeheer en niet bij intensieve veehouderij, waar toevallig enkele heideschapen tussen lopen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat er ook schaapskuddes zijn, met zeldzame schapenrassen anders dan die genoemd in de huidige regeling, die ook een functie in landschapsbeheer vervullen?1 Bent u bereid ook deze zeldzame schapenrassen op te nemen in de regeling, als er bewijs is dat deze goed in het bestemde natuurgebied passen?
Ik ben mij ervan bewust dat ook schapen van andere dan de in de regeling genoemde rassen een nuttige functie in de natuur en/of het landschapsbeheer kunnen vervullen. De subsidieregeling is echter beperkt tot gescheperde schaapskuddes met zeldzame Nederlandse rassen. Daarbij is nauw aansluiting gezocht bij de toelichting van het amendement Jacobi/Koopmans (TK 33 000-XIII, nr. 140), waarin onder andere wordt gesproken over «bijzondere rassen, zoals het Drentse schaap».
Het begrip «bijzondere rassen» uit het amendement is in de regeling vertaald als «zeldzame rassen». De keuze voor de vijf zeldzame rassen in de regeling is ontleend aan informatie van de Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH). De beoogde keuze voor de zeldzame rassen is bovendien besproken tijdens het overleg met de sector op 27 juni 2012. Ook kwamen alleen deze vijf schapenrassen in het verleden in aanmerking voor subsidie op basis van de toenmalige Subsidieregeling zeldzame landbouwhuisdierrassen.
De openstellingperiode van de regeling liep af op 1 oktober 2012. Er kunnen geen aanvragen meer worden ingediend voor de regeling. Voor wat betreft 2013 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom de honoreringen van de zogenaamde «Vaarvergoeding»-regeling, zonder verdere mededelingen, uitgesteld is tot januari 2013 en eventuele uitbetaling tot juni 2013? Onderschrijft u het belang van deze regeling in het onderhouden van o.a. natuur op de eilanden in de Friese meren? Onderkent u dat het voor schaapherders lastig is het hoofd financieel boven water te houden wanneer dergelijke vergoedingen dusdanig lang op zich laten wachten?
Voor de vaarvergoeding geldt dat de steun mag worden uitbetaald vanaf 1 december 2012 tot uiterlijk 30 juni 2013. Dienst Regelingen maakt jaarlijks een planning van de uitbetalingen. De betaling van de vaarvergoeding 2012 zal plaats vinden in de periode april / mei 2013.
De vaarvergoeding is thans van toepassing in drie gebieden: Laag Holland, Weerribben/Wieden en de Biesbosch. De vraag of voortzetting en/of uitbreiding van de vaarvergoeding naar andere gebieden aan de orde is, zal worden meegenomen in de besluitvorming over het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
Ik onderken het belang van tijdige en adequate voorlichting over subsidieregelingen en het (verwachte) moment van uitbetaling van de subsidie.
Bent u bereid om in de uitvoering van de beide regelingen, bijvoorbeeld in de aanvraagtermijn, rekening te houden met individuele omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer een schaapskudde het hele jaar rond buiten staat en de herder het dus op andere momenten van het jaar druk heeft dan de meeste andere herders?
De subsidieregeling gescheperde schaapskuddes met zeldzame rassen is, als uitwerking van het amendement Jacobi/Koopmans (TK 3000-XIII, nr. 140) op de begroting 2012, een éénmalige regeling. Alleen in 2012 is hiervoor geld beschikbaar. Mede vanwege de decentralisatie van het natuur- en landschapsbeleid is het aan provincies om al dan niet subsidie te verstrekken ten behoeve van (natuur- en landschapsbeheer door) schaapskuddes.
De regeling voor de vaarvergoeding is voor iedereen gelijk. In de uitvoering is niet mogelijk om bij bijvoorbeeld de aanvraagtermijn rekening te houden met individuele omstandigheden. De uitvoering van de vaarvergoedingsregeling maakt deel uit van de Gecombineerde Data Inwinning (GDI) van Dienst Regelingen. De Europese Commissie schrijft voor dat aanvragen in het kader van de GDI uiterlijk op 15 mei van het betreffende kalenderjaar moeten worden ingediend.
Het terugvorderen van toegezegde middelen voedingstuinbouwsector |
|
Bart de Liefde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
Is het waar dat de voedingstuinbouw in Nederland onder bepaalde voorwaarden middelen ontvangt vanuit de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor Groenten en Fruit voor producenten in de glastuinbouw? Zo ja, kunt u aangeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan, op welke wijze een aanvraag moet worden ingediend en welke rol u hierin speelt?1
Ja. Erkende producentenorganisaties in de sector groenten en fruit ontvangen steun vanuit de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) Groenten en Fruit onder de voorwaarden die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Verordening (EU) nr. 543/2011. De voorwaarden die in deze verordeningen zijn opgenomen zijn in Nederland uitgewerkt in de Nationale Strategie GMO Groenten en Fruit en verordeningen, voorzittersbesluiten en circulaires van het Productschap Tuinbouw.
Aanvragen voor steun onder de GMO Groenten en Fruit kunnen door erkende producentenorganisaties worden ingediend bij het Productschap Tuinbouw volgens de procedure zoals beschreven in de circulaires van het Productschap Tuinbouw.
De uitvoering van de GMO Groenten en Fruit is in Nederland namelijk in medebewind opgedragen aan het Productschap Tuinbouw, dat deze taken onder mijn verantwoordelijkheid uitvoert.
Is het waar dat u bij nader inzien hebt besloten het onderdeel «milieusubsidie» van het jaarprogramma met ingang van 2012 niet meer goed te keuren en ook de toezegde (en reeds geïnvesteerde en beschikte) middelen over 2011 en 2010 terug te vorderen en dat zelfs mogelijk ook voorgaande jaren worden teruggeëist? Zo ja, kunt u uw besluit motiveren en aangeven waarom in andere Europese landen dezelfde subsidie wel wordt goedgekeurd en toegekend aan ondernemers?
Op grond van de Nederlandse Nationale Strategie GMO groenten en fruit komen kosten van verschillende milieumaatregelen in aanmerking voor steun onder de GMO Groenten en Fruit.
Vanaf 2012 komt één van deze maatregelen, bestuiving door middel van hommels en bijen, niet langer in aanmerking voor GMO steun. Dit komt voort uit de eis die wordt gesteld door Verordening (EU) nr. 543/2011, dat alleen specifieke (additionele of extra) kosten subsidiabel zijn. Voor bestuiving door middel van hommels en bijen is vastgesteld door het Landbouw Economisch Instituut (LEI) dat er geen extra kosten gemaakt worden ten opzichte van de traditionele methode van bestuiving.
Daarnaast heeft het Productschap Tuinbouw voor een andere milieumaatregel, het gebruik van geënt plantmateriaal, met ingang van 2012 de voor het vaststellen van de GMO steun gehanteerde forfaitaire tarieven, op basis van een door het LEI uitgevoerd onderzoek, aangepast. Ook deze aanpassing vloeit voort uit de eis die wordt gesteld door Verordening (EU) nr. 543/2011, dat alleen specifieke kosten subsidiabel zijn. Ten aanzien van de forfaitaire tarieven die werden gehanteerd tot en met 2011 is vastgesteld dat bij het bepalen van de forfaitaire tarieven ten onrechte geen rekening is gehouden met de meeropbrengsten als gevolg van het gebruik van geënt plantmateriaal.
De GMO steun die voor bestuiving door middel van hommels en bijen en het gebruik van geënt plantmateriaal in eerdere jaren in strijd met de Europese regelgeving (teveel) is betaald moet volgens de Europese regelgeving worden teruggevorderd. Het Productschap Tuinbouw is – in het kader van medebewind – daarom verplicht subsidie die ten onrechte is uitbetaald terug te vorderen bij de begunstigden, in dit geval de producentenorganisaties.
Ook in andere lidstaten worden kosten van milieumaatregelen gesubsidieerd onder de GMO Groenten en Fruit. Dit zijn niet noodzakelijk dezelfde maatregelen als in Nederland, dat hangt af van wat deze lidstaten in hun Nationale Strategie GMO groenten en fruit hebben opgeschreven. Voor deze lidstaten geldt, net als in Nederland, dat de kosten van milieumaatregelen alleen in aanmerking komen voor GMO steun wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden die de GMO regelgeving stelt. De voorwaarden die de Europese GMO regelgeving stelt en de uitleg die daar aan wordt gegeven zijn in alle lidstaten gelijk.
Is het waar dat ondernemers geconfronteerd worden met een boete omdat ze 3% of meer niet meer hebben uitgevoerd van het jaarprogramma? Zo ja, deelt u de opvatting dat het vrij logisch is dat ondernemers onderdelen van het programma niet meer uitvoeren gezien uw besluit dat middelen niet meer worden toegekend en zelfs worden teruggeëist?
Op grond van Verordening (EU) nr. 543/2011 is Nederland verplicht om, bij een verschil van meer dan 3% tussen het door een producentenorganisatie aangevraagde bedrag aan GMO steun en het bedrag dat uiteindelijk aan GMO steun aan de producentenorganisatie betaald moet worden, aan de producentenorganisatie een boete ter waarde van 100% van het verschil op te leggen. Er wordt dus geen boete opgelegd voor het niet uitvoeren van het jaarprogramma. Maatregelen die niet meer subsidiabel zijn, kunnen niet meer in de operationele programma’s van producentenorganisaties worden opgenomen.
Bent u bekend met de gevolgen van uw besluit dat tuinbouwbedrijven geen goedkeurende accountantsverklaring meer krijgen en daarmee geen vreemd vermogen kunnen aantrekken voor de investering en financiering van hun bedrijf? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?
Ik heb van belangenvertegenwoordigers uit de sector enkele signalen ontvangen dat het voornemen om ten onrechte (teveel) betaalde steun voor het gebruik van geënt plantmateriaal en bestuiving door middel van hommels en bijen terug te vorderen bij producentenorganisaties mogelijk gevolgen kan hebben voor de inhoud van de verklaringen van accountants bij jaarrekeningen van ondernemingen in de groenten en fruit sector. Overigens kunnen ook andere redenen aanleiding vormen voor opmerkingen in de verklaring van de accountant.
Aan een financieringsbeslissing van een bank ligt een veelheid aan factoren ten grondslag, een accountantsverklaring is daar slechts één van. Deze factoren liggen buiten mijn gezichtsveld en invloedssfeer. Een oorzakelijk verband tussen een besluit tot terugvordering van onterecht betaalde subsidie, en de gevolgen die dit mogelijk heeft voor de inhoud van de verklaring van een accountant, en de financieringsbeslissing van een bank is mij niet bekend.
Deelt u de opvatting dat de sector geconfronteerd wordt met een onbetrouwbare overheid aangezien besluiten over meerdere jaren worden teruggedraaid? Zo ja, bent u bereid uw besluit terug te draaien of vergelijkbare maatregelen te treffen waardoor de voedingstuinbouw geen schade ondervindt van uw beslissing?
Nee. Wanneer er in strijd met de Europese regelgeving steun is betaald aan begunstigden verplicht de Europese regelgeving lidstaten deze bedragen terug te vorderen. Het Europees recht biedt mij dan ook in deze situatie geen ruimte om af te zien van terugvordering.
Ook het treffen van maatregelen die er voor zorgen dat de sector geen schade ondervindt van terugvordering, zou er toe leiden dat Nederland in strijd handelt met haar Europese verplichtingen. De Commissie kan in dat geval inbreukprocedures tegen Nederland starten bij het Hof van Justitie.
Het bericht “EU Aid for Cyprus A Political Minefield for Merkel” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU Aid for Cyprus A Political Minefield for Merkel» ?1
Ja.
Is het waar dat Russen $26 miljard dollar op Cypriotische banken geparkeerd hebben en dat 11 oligarchen een Cypriotisch paspoort bemachtigd hebben?
Op dit moment is niet genoeg informatie bekend om een precieze inschatting te kunnen maken van de bedragen aan deposito’s van personen met een Russische nationaliteit bij Cypriotische banken. Over de aanvragen van paspoorten van specifieke Russische staatsburgers heeft de Nederlandse regering geen informatie.
Hoe beoordeelt u de inspanningen van de Cypriotische regering bij het bestrijden van witwassen en zwart geld?
Als onderdeel van de Raad van Europa evalueert Moneyval de wet- en regelgeving met betrekking tot de bestrijding van witwassen, conform de internationale standaard van de Financial Action Task Force (FATF). Cyprus staat niet op de zwarte of grijze lijst bij de FATF. Moneyval is positief over de inspanningen van Cyprus op dit gebied, getuige de meest recente evaluatie van Cyprus door Moneyval die dateert uit september 2011. De Moneyval-evaluatie ziet wel primair op de wet- en regelgeving en de instituties, en minder op de daadwerkelijke effectiviteit van de implementatie.
Cyprus voldoet ook aan de EU-regels op het gebied van de fiscaliteit. Cyprus heeft geen belastingregimes die op EU-niveau ter discussie staan. Daarnaast wisselt Cyprus, voor zover dit te overzien is, fiscale informatie uit op basis van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn en de Spaartegoedenrichtlijn. Aan de andere kant heeft Cyprus op dit moment met zeven EU-lidstaten waaronder Nederland nog geen belastingverdrag.
Bent u ervan op de hoogte dat veel van het geld van de fraude waarover de heer Magnitsky berichtte, waarschijnlijk via Cyprus is gelopen en dat zijn werkgever, Hermitage Capital Management, aangifte daarvan heeft gedaan in Cyprus op 27 juli jongstleden?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat Hermitage Capital Management aangifte van fraude heeft gedaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Cypriotische autoriteiten geen onderzoek willen openen in deze zaak en expliciet aangeven dat zij eerst toestemming willen hebben van de Russische autoriteiten, die juist keer op keer geweigerd hebben de Magnitsky zaak te onderzoeken?
Van de Cypriotische autoriteiten hebben wij vernomen dat zij inmiddels een onderzoek zijn gestart, en voorafgaand hieraan geen toestemming hebben gevraagd aan Rusland.
Bent u ervan op de hoogte dat in Zwitserland, Letland, Estland, Litouwen en Finland wel onderzoeken zijn gestart na vergelijkbare aangiften?
Het is mij bekend dat in meerdere van deze landen aangifte is gedaan en onderzoeken zijn geopend.
Bent u bereid om er rechtstreeks bij de Cypriotische autoriteiten op aan te dringen dat ook zij onderzoek zullen doen?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke voorwaarden zult u verbinden aan eventuele steun voor Cyprus op het gebied van witwassen, zwart geld, belastingconcurrentie en onderzoek naar de Magnitsky zaak?
Mocht Cyprus een financieel steunprogramma krijgen, en mocht geconstateerd worden dat er noodzaak toe is, dan sta ik positief tegenover conditionaliteit op het gebied van fiscale informatie-uitwisseling, het versterken van de systemen voor de bestrijding van witwassen, en de bevordering van een integere en transparante financiële sector. De nadruk moet liggen op het bouwen van een robuust systeem en niet zozeer op een specifiek geval.
Bent u er verder op de hoogte van wat de Duitse inlichtingendiensten geschreven hebben over een Europees noodpakket: «…wie er het meest zullen profiteren van de miljarden die Europese belastingbetalers overmaken: Russische oligarchen, zakenmensen en maffiosi, die hun illegale inkomsten in Cyprus hebben geparkeerd»?
Ik ben bekend met de berichten in de media hierover.
Het rapport: “Het Financiële Overgewicht van Nederland” |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Deelt u de conclusie uit het onderzoek1 dat er een onbalans bestaat tussen de Nederlandse bankensector en de reële economie? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft, zoals bekend, internationaal gezien een vrij omvangrijke bancaire sector. Nederland als handelsland heeft altijd behoefte gehad aan internationaal actieve banken die het exporterende bedrijfsleven internationaal kunnen ondersteunen.
Een grote bancaire sector is echter niet zonder risico’s zoals tijdens de crisis is gebleken. In de crisis zien veel overheden, waaronder de Nederlandse, zich gedwongen omwille van de financiële stabiliteit financiële instellingen te steunen. Zo komen bancaire risico’s ongewenst voor rekening van de overheid.
Deelt u de conclusie dat vanaf een bepaalde grootte van de financiële sector, de reële economie wordt belemmerd? Zo ja, bent u van mening dat dat in Nederland het geval is? Wat gaat u hieraan doen?
Specifiek onderzoek naar de effecten van een grote financiële sector op de groei van de reële economie is een recente ontwikkeling. Er kan nog niet gesproken worden van een internationale consensus over hoe de grootte van de financiële sector het beste gemeten kan worden en in welke mate hierbij het type activiteiten van de financiële sector van belang is.
In het recente verleden hebben, zoals de auteur van het SOMO rapport terecht opmerkt, onderzoekers van het IMF en de Bank of International Settlements (BIS) onderzoek gepubliceerd dat stelt dat bij een private schuld van boven ca. 100% van het bruto binnenlands product het positief effect van additioneel privaat krediet op groei negatief is.2 In dergelijke onderzoeken wordt echter niet naar de netto activa positie van de lenende partijen of naar het type leningen gekeken. In Nederland staat weliswaar relatief veel privaat krediet uit (ca. 214% van het bruto binnenlands product3) maar er is ook sprake van een grote netto activa positie voor huishoudens, onder meer door grote besparingen in pensioenfondsen. Ook bestaat er internationale consensus dat in de jaren na een zware financiële crisis een dergelijke hoge private schuld geleidelijk zal worden afgebouwd door huishoudens en bedrijven (het zogenaamde deleveraging). Momenteel verkeren veel ontwikkelde economieën in deze afbouwfase. In Nederland draagt de geleidelijke verlaging van de Loan-to-value ratio bij aan de afbouw van schulden van huishoudens en aanbieders. Ook de maatregel dat over leningen die op of na 1 januari 2013 zijn aangegaan, de rente enkel in aftrek mag worden gebracht als die lening in maximaal 360 maanden en ten minste volgens een annuïtair aflossingsschema volledig wordt afgelost, draagt bij aan deze doelstelling.
Andere indicatoren dan uitstaand privaat krediet geven overigens ook een wat ander beeld voor Nederland. Zo geven de BIS onderzoekers in hetzelfde onderzoek ook aan dat bij een werkgelegenheid in de financiële sector van meer dan 3.5% van de totale werkgelegenheid de groei van een economie wordt beperkt. Hoewel ook voor dit percentage geldt dat er zeker geen internationale consensus over bestaat, kan wel opgemerkt worden dat Nederland met een kleine 3% werkgelegenheid in deze sector echter nog onder dit kritische punt zit. Ook een snelle groei van de werkgelegenheid in de financiële sector kan volgens de BIS groei beperken door talenten van andere sectoren weg te trekken. In Nederland daalt juist de werkgelegenheid in de financiële sector al enige jaren.
Is het u bekend dat uit het onderzoek volgt dat Nederlandse banken tot die met de hoogste leverage behoren? Wat is volgens u de oorzaak daarvan en wat is uw opvatting over dit feit?
Nederlandse banken hebben, net als Duitse en Belgische banken, een relatief hoge mate van hefboomwerking («leverage») ten opzichte van andere banken in Europa. Dit wordt grotendeels veroorzaakt doordat de Nederlandse grootbanken relatief weinig zakenbankactiviteiten hebben en veel traditionele bankactiviteiten, met name een groot hypotheekportefeuille. Voor de traditionele bankactiviteiten, zoals hypotheken, hoeft conform de internationale regels van het Bazels Comité relatief weinig kapitaal aan te worden gehouden. Hierdoor kennen Nederlandse banken een relatief grote hefboomwerking.
De financiële hefboom is in aanloop naar de crisis niettemin een belangrijke voorspeller van problemen geweest. Marktpartijen kijken daarom steeds kritischer naar de hefboom. In dit kader heeft het Bazels Comité als deel van de Basel III regels, de wereldwijd geharmoniseerde kapitaal- en liquiditeitseisen, voorgesteld naast de risicogewogen kapitaalseis ook een ongewogen kapitaaleis – een maximale hefboom – te introduceren (deze staat ook wel bekend als de «leverage ratio»). Nederland steunt de introductie van deze ratio, waardoor onafhankelijk van het type activa op een bankbalans de hefboomwerking wordt beperkt.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat de impliciete overheidssteun die banken genieten € 4 tot 12 miljard aan financieel voordeel oplevert? Zo nee, waarom niet?
Het is een bekend gegeven dat banken wereldwijd genieten van een impliciete overheidsgarantie. Nederland is daarop geen uitzondering. Deze impliciete overheidsgarantie betreft een inschatting van de markt dat een overheid een bepaalde bank, als deze in de problemen zou komen, niet gemakkelijk kan laten failleren omdat de gevolgen ervan voor de financiële stabiliteit te groot zouden zijn. Door deze marktperceptie kunnen banken goedkoper financiering aantrekken. Berekeningen van de impliciete overheidsgarantie proberen doorgaans het voordeel dat lagere inleenkosten opleveren te becijferen. Ook rating agency’s kijken naar impliciete overheidsgaranties en publiceren doorgaans voor banken zowel stand-alone credit ratings (die de intrinsieke sterkte van banken aangeven) en all-in credit ratings (die de kans op en mate van potentiële overheidssteun meenemen). OECD onderzoek laat zien dat voor circa driekwart van de grote Europese banken (waaronder een aantal Nederlandse banken) de all-in rating hoger is dan de stand-alone rating.4
Zoals de auteur van het SOMO-rapport terecht aangeeft lopen de uitkomsten van de berekeningen waarin de impliciete overheidsgaranties geschat worden wijd uiteen. Verschillen worden onder meer veroorzaakt door verschillen in de typen vreemd vermogen waarop het inleenvoordeel wordt meegenomen en de periode waarop de berekening wordt toegepast (in perioden van stress vinden de berekeningen doorgaans hogere waarden dan in normale tijden). Een impliciet probleem van veel van deze berekeningen is verder dat ook de kredietwaardigheid van de overheid zelf een grote rol speelt. Bij een zeer kredietwaardige overheid als de Nederlandse is de berekende waarde van de impliciete overheidsgarantie automatisch relatief hoog als gevolg van een sterke begrotingsdiscipline; immers, de overheid heeft de middelen om banken indien noodzakelijk voor de financiële stabiliteit te ondersteunen. De waarde van de Nederlandse impliciete garanties is volgens het reeds genoemde OECD onderzoek echter relatief klein ten opzichte van veel ons omringende landen met een vergelijkbare kredietwaardigheid.
Hoe groot is het financieel voordeel dat banken door de impliciete overheidssteun genieten? Welke berekening ligt hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht woningen speciaal voor Moslims in Amsterdam |
|
Malik Azmani (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten waarin wordt gesteld dat woningcorporatie Eigen Haard een wooncomplex met 188 appartementen in het stadsdeel Bos en Lommer geheel aanpast aan de woonwensen van moslims?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de woningen zijn gerenoveerd met een inbouwkast voor de schoenen, extra waterleidingaansluitingen voor het ritueel reinigen voor het bidden, tussen de woonkamer en de keuken schuifdeuren om het traditionele mannen- en vrouwendomein te kunnen scheiden en dat ook satellietschotels voor 8 000 internationale zenders zijn geplaatst?
Nee, deze berichtgeving is niet correct. Ik zal de door u aangegeven vragen achtereenvolgens behandelen:
In hoeverre zijn er extra kosten gemaakt voor deze specifieke renovatiewerkzaamheden die voor een algemene renovatie niet zouden zijn gemaakt? Kunt u deze meerkosten aangeven ten behoeve van aanpassen van de woning aan de woonwensen van moslims? Wat waren de totale renovatiekosten en hoe verhouden deze tot de algemeen gangbare renovatiekosten? Vallen deze kosten onder de Diensten Algemeen Economische Belang? Zo ja, vindt u dit gerechtvaardigd? Zo nee, wat betekent dit voor de woningtoewijzing door Eigen Haard?
Het belangrijkste doel van het project van 188 woningen was om te komen tot energiezuinige woningen en hier zijn ook de meeste kosten in gaan zitten (de totale verbouwkosten betroffen ongeveer 183.000 euro per woning)3. De extra kosten per woning met betrekking tot de woonwensen betreffen alleen de kraantjes van 25 euro per stuk (materiaalkosten). Aangezien het een renovatieproject betreft van sociale huurwoningen zijn deze gerealiseerd als Dienst van Algemeen Economisch Belang en worden de woningen toegewezen overeenkomstig het reguliere toewijzingsbeleid. Dit betekent dat de woning in beginsel wordt toegewezen aan degene die aan de beurt is met een inkomen tot 33.665 euro.
In hoeverre is hierbij volgens u sprake van verspilling van maatschappelijke gelden die anders gebruik zou kunnen worden gemaakt voor extra sociale huurwoningbouw of andere renovatiewerkzaamheden in Amsterdam? Wat is uw opvatting daarover?
Het bedrag waar in dit geval sprake van is, is niet dermate hoog dat hier andere projecten van zouden kunnen worden bekostigd. Met het aanbrengen van het kraantje wordt de indruk gewekt dat hier vanwege de religie van een specifieke groep bewoners een voorziening is aangebracht.
Deelt u de opvatting dat woningcorporaties zich niet moeten bezighouden met het aanbieden van woningen die specifiek inspelen op woonwensen van diverse geloofsgroepen in dit land? Is er volgens u sprake van overschrijden van eigenlijke taken die toebehoren aan woningcorporaties? Zo ja, wat zou u daar tegen kunnen doen? Zijn er meer soortgelijke initiatieven van woningcorporaties in Nederland, dan wel bij Eigen Haard? Zo ja, welke?
Op grond van de regelgeving zoals deze in artikel 12 van het Besluit beheer sociale huursector (Bbsh) is vastgelegd draagt de corporatie zorg voor het bouwen van zodanige woongelegenheden of het treffen van zodanige voorzieningen daaraan, dat deze, gegeven de omstandigheden ter plaatse, zo goed mogelijk passen bij de te huisvesten personen. In dit kader past het om de wensen van de bewoners mee te nemen in de bepaling van de woonkwaliteit en de leefomgeving.
Specifiek religieuze wensen passen daar niet in. Ten aanzien van woningen die door corporaties zijn gerealiseerd en die inspelen op specifieke woonwensen van diverse groepen zijn vanaf rond 1990 diverse voorbeelden te vinden in Nederland. Zo is woningcorporatie Harmonisch Wonen in Lelystad gericht op bewoners die willen leven in de Vedische traditie. Daarnaast verhuren woningcorporaties bijvoorbeeld complexen aan woongroepen voor Nederlandse, Hindoestaanse, Antilliaanse, Chinese, Turkse en ook vegetarische ouderen. Deze woonvormen bieden ouderen de kans om met gelijkgezinden te wonen. Meestal zijn er bij deze woningen gemeenschappelijke ruimten gerealiseerd. Een deel van deze gemeenschappelijke ruimten zou kunnen worden gebruikt voor religieuze doeleinden. Ik vind het ongewenst dat met maatschappelijk bestemd geld woningen specifiek worden gebouwd voor en/of verhuurd aan religieuze groepen. Ik verwacht van woningcorporaties dat hun woningen toegankelijk zijn voor iedereen die hier op volkshuisvestelijke gronden voor in aanmerking komt. Ik zal hierover met Aedes in contact treden.
Deelt u de opvatting dat deze speciale woningen voor moslims segregatie verder in de hand werken en dat het apart wonen tevens belemmerend kan werken voor de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving? Kunt u tevens voorstellen dat er moslims zijn in dit land die hier helemaal niet op zitten te wachten, die niet anders zouden willen worden behandeld dan alle andere Nederlanders, gelovig of niet gelovig?
Vanuit integratiebeleid staat voorop dat iedereen, ongeacht afkomst, participeert in de Nederlandse samenleving. Concentratie en/of maatschappelijke afzondering op basis van etniciteit is daarom een punt van aandacht. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hier in casu sprake van is.
De 825.000 moslims in Nederland kennen een grote verscheidenheid qua etniciteit, opleidingsniveau, geloofsstroming en algemene opvattingen; ik kan mij dan ook goed indenken dat de meningen over deze kwestie onder de moslims in ons land wijd uiteenlopen.
Deelt u de opvatting dat gemeenschapsgeld in Nederland nooit gebruikt mag worden om voorzieningen te treffen die mannen en vrouwen van elkaar scheiden? Zo ja, welke conclusies kan en wilt u verbinden aan deze handelswijze van Eigen Haard?
Ik vind dat voorzieningen die ongelijkheid tussen mannen en vrouwen vergroten niet gefinancierd moeten worden met gemeenschapsgeld.
Alhoewel ik het in dit geval niet aan de orde acht, zal ik indien sprake is van betekenisvolle investeringen van corporaties gericht op de uitoefening van een bepaalde religie, deze corporaties daar op aanspreken en zo nodig het mij ter beschikking staande wettelijke instrumentarium inzetten.
De postbezorging op de BES-eilanden |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het nieuwsbericht «BES-bewoners misschien geen post meer via Curaçao»?1
Ja.
Is het waar dat Nieuwe Post NV, het Curaçaose bedrijf dat de post nu aflevert en ophaalt op de BES-eilanden, een verlies van ongeveer 2 miljoen gulden voor het uitvoeren van deze taak door Nederland gecompenseerd wil zien? Zijn er andere aanvullende voorwaarden c.q. eisen gesteld door Nieuwe Post NV aan Nederland?
De postdienstverlening op Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba) wordt momenteel uitgevoerd door het bedrijf Nieuwe Post Nederlandse Antillen N.V. (NPNA) op basis van een concessie. De huidige concessie loopt af per 31 december 2012. Op 19 november 2012 heeft NPNA een voorstel ingediend op basis waarvan NPNA voor een korte periode de concessie zou willen voortzetten. In dit voorstel geeft NPNA aan verlies te maken op de postdienstverlening ten behoeve van Caribisch Nederland. Om deze reden vraagt NPNA een hoge vergoeding ter dekking van gestelde verliezen over de jaren 2011 en 2012. Een gedegen onderbouwing van dit verlies, die wordt ondersteund door een verklaring van een onafhankelijke accountant wordt echter niet gegeven. Daarnaast vraagt NPNA een vergoeding voor de periode waarvoor een eventuele verlenging van de concessie zou gelden.
Noch op basis van de Wet post BES, noch in de voorwaarden waaronder de concessie is verleend, is voorzien in een eventuele verliescompensatie aan de concessiehouder. Daarnaast ontbreekt een gedegen onderbouwing van het door NPNA aangegeven verlies. Ik zie dan ook geen reden een vergoeding te betalen aan NPNA.
Wat vindt u van deze claim van Nieuwe Post NV? Waar is deze volgens Nieuwe Post NV op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over deze claim in relatie tot de gebrekkige kwaliteit van de postvoorziening voor Caribisch Nederland, ondanks herhaaldelijke inspanningen en handreikingen om tot een betere kwaliteit te komen, wat al jaren bekend is en waarvan de consument nog steeds de dupe is? Vindt u de claim van Nieuwe Post N.V. niet de wereld op zijn kop?
Een door een verklaring van een onafhankelijke accountant ondersteunde onderbouwing van het door NPNA aangegeven verlies ontbreekt. Er zijn herhaaldelijke inspanningen en handreikingen geweest om tot een betere kwaliteit te komen van de postdienstverlening voor Caribisch Nederland. Deze zijn tevergeefs geweest. Derhalve is in de zomer van 2012 een externe verkenning uitgevoerd naar mogelijke alternatieve partijen die bereid zijn (delen van) de postdienstverlening ten behoeve van Caribisch Nederland uit te voeren. De uitkomsten van deze verkenning zijn positief en geven aan dat er serieuze interesse is. Naar aanleiding van deze resultaten ben ik voornemens zo snel mogelijk het proces te starten om de concessie ten behoeve van de postdienstverlening voor Caribisch Nederland opnieuw te gunnen.
Verwijzend naar uw antwoord op eerdere vragen, waarin u meedeelt een extern bureau opdracht te hebben gegeven een verkenning uit te voeren of, en zo ja onder welke voorwaarden nieuwe partijen bereid zijn om (delen van) de postvoorziening ten behoeve van Caribisch Nederland op zich te nemen, wat zijn hiervan de uitkomsten?2
Zie antwoord vraag 4.
Welke alternatieven ziet u voor de gebrekkige dienstverlening van Nieuwe Post N.V.? Wat is de stand van zaken betreffende de besluitvorming inzake de verlenging van de postconcessie per 1 januari 2013? Op welke manier wordt de Kamer hierbij betrokken dan wel geïnformeerd?
Op basis van de Wet post BES, artikel 27a, lid 1, kan de concessie eenmaal worden verlengd voor een periode van maximaal 3 jaar. Ik ben voornemens de concessie slechts te verlengen voor een periode van maximaal 1 jaar tot 31 december 2013. In de tussentijd kan het proces plaatsvinden om de concessie zo spoedig mogelijk opnieuw te gunnen. Naar aanleiding van de bovengenoemde verkenning naar alternatieven kan een nieuwe partij 1 januari 2014 operationeel zijn en hopelijk al eerder. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit gunningsproces.
De renovatie van woningen door corporaties Eigen Haard |
|
Jacques Monasch (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «corporatie verbouwt flatgebouw voor moslims»?1
Ja.
Bent u van mening dat het belangrijk is dat bij projecten rond sloop, renovatie en nieuwbouw bewoners en belanghebbenden hierbij in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken?
Omdat er bij projecten rond sloop, renovatie en nieuwbouw sprake is van processen die vaak ingrijpend zijn voor bewoners en belanghebbenden, vind ik het belangrijk dat deze in een zo vroeg mogelijk stadium bij de plannen worden betrokken. Dit laatste bevordert vaak ook het proces van tijdelijke uitplaatsing ten behoeve van de renovatie en terugkeer van betrokken bewoners.
Bent u van mening dat de wensen van de bewoners van toepassing moeten zijn op onder meer de woonkwaliteit en leefomgeving, kortom wensen van volkshuisvestelijke aard?
Op grond van de regelgeving zoals deze in artikel 12 van het Besluit beheer sociale huursector (Bbsh) is vastgelegd draagt de corporatie zorg voor het bouwen van zodanige woongelegenheden of het treffen van zodanige voorzieningen daaraan, dat deze, gegeven de omstandigheden ter plaatse, zo goed mogelijk passen bij de te huisvesten personen. In dit kader past het om de wensen van de bewoners mee te nemen in de bepaling van de woonkwaliteit en de leefomgeving.
Zijn de investeringen door deze woningcorporatie verricht met geborgd geld vanuit het Waarborgfonds Sociale Woningbouw en daarmee geborgd door de staat?
Ja, het betreft renovatie/bouw van sociale huurwoningen en deze worden met geborgde leningen door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw geborgd.
Indien ja, bent u van mening dat aanpassingen ingegeven door bijvoorbeeld religieuze wensen daar geen onderdeel vanuit kunnen maken?
Het is goed dat woningcorporaties rekening houden met wensen van bewoners. Dit mag er echter niet toe leiden dat woningen enkel nog geschikt zijn voor bewoning door één religieuze of levensbeschouwelijke groep.
Vindt u dat indien er aanvullende niet volkshuisvestelijke verzoeken zijn, zoals religieuze wensen, deze investeringen uit eigen private middelen gedaan dienen te worden?
Woningcorporaties ontwikkelen woningen doorgaans voor een lange periode. In principe moeten de woningen gedurende deze periode, zonder extra aanpassingen, door verschillende huurders bewoond kunnen worden. Specifieke aanpassingen kunnen door huurders, zonder toestemming van de corporatie, zelf aangebracht worden, mits deze bij beëindiging van het huurcontract ook weer zonder veel kosten uit de woning verwijderd kunnen worden.
In dit geval betreft de enige aanpassing specifiek op basis van religieuze wensen de installatie van een extra kraantje. Aangezien deze meerkosten neerkomen op 25 euro per kraantje (materiaalkosten), en het kraantje voor meerdere doeleinden kan worden gebruikt, heeft de woningcorporatie besloten hier pragmatisch mee om te gaan.
Hebben de bewoners het aanbod gekregen om eventuele additionele privéwensen binnen de grenzen van hun huurcontract als meerkosten zelf te financieren?
Nee, in dit specifieke project hebben de huurders een dergelijk aanbod niet gehad. Wel mochten huurders bijvoorbeeld in de keuken kiezen tussen enkele vooraf door de woningcorporatie geselecteerde opties ten aanzien van de kleuren.
Blijven de corporatiewoningen nadat ze zijn vrijgekomen als gevolg van vertrek van de zittende bewoner beschikbaar voor de eerste kandidaat op de wachtlijst ongeacht de achtergrond van de nieuwe potentiële huurder?
Ja, de woningen worden aangeboden aan degene die bovenaan op de wachtlijst staat.
Welk integratie- en volkshuisvestingsbeleid gaat u ontwikkelen om de segregatie van uiteenlopende groepen zoveel als mogelijk te voorkomen?
Het is bekend dat ruimtelijke concentratie belemmerend werkt voor de participatie en armoedecultuur in stand houdt. Op verschillende manieren wordt ingezet op het doorbreken van segregatie. Op lokaal niveau wordt ingezet op het doorbreken van een eenzijdige woningvoorraad in wijken met een groot aandeel sociale huurwoningen, om armoedeculturen te doorbreken. De maatregelen om segregatie te doorbreken zetten echter in op sociaal-economische kenmerken en niet op etniciteit, of religie. In de hier betreffende situatie is overigens geen sprake van segregatie van groepen; het wooncomplex is momenteel zeer gemixt qua samenstelling.
De bedreiging van demonstranten door medewerkers van de Iraanse Ambassade |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Medewerkers Iraanse ambassade dreigen met schaar»?1 Kunt u bevestigen dat er aangifte is gedaan van bedreiging? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Is deze aangifte, overeenkomstig de voorgeschreven procedure, door de korpschef gemeld aan het ministerie van Buitenlandse Zaken?2 Indien neen, waarom niet?
Over het incident is nog dezelfde dag contact geweest tussen de politie Haaglanden en het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Is het waar dat het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer het onmogelijk maakt dat medewerkers van een ambassade die strafbare feiten begaan, ongeachte de ernst hiervan, vanuit Nederland worden vervolgd? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer hebben ambassademedewerkers met een diplomatieke status immuniteit. Op grond hiervan kunnen ze door het ontvangende land niet worden vervolgd.
Indien er geen juridische maatregelen genomen kunnen worden, welke diplomatieke maatregelen kunnen er dan genomen worden tegen buitenlandse diplomaten die strafbare feiten plegen?
De diplomatieke praktijk biedt verschillende manieren voor het ontvangende land om het zendende land aan te spreken op het gedrag van een diplomaat, zoals het zenden van een nota of een verzoek doen tot opheffing van de immuniteit. In de keuze van maatregelen zal altijd rekening moeten worden gehouden met de mogelijke repercussies voor Nederlandse diplomaten in het land in kwestie.
Bent u nog steeds van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn om diplomaten die de wet overtreden aan te pakken en dat het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer, waarin het immuniteitsbeginsel is vastgelegd, niet hoeft te worden aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het immuniteitsbeginsel is een van de algemeen aanvaarde grondslagen van het diplomatieke verkeer. Het bestaan ervan is noodzakelijk voor de uitoefening van de diplomatieke functie en beschermt ook Nederlandse diplomaten die moeten werken in een omgeving waar zij anders door het gastland onder druk zouden kunnen worden gezet.
Deelt u de opvatting dat het belangrijk is actie te ondernemen richting het betreffende ambassadepersoneel en bent u bereid om de Iraanse ambassadeur vanwege deze kwestie te ontbieden? Indien neen, waarom niet?
De Iraanse ambassadeur is op 28 november jl. verzocht op het ministerie te komen om opheldering te geven. Het ministerie is in afwachting van de uitkomst van het politieonderzoek.
Het omzeilen van de internationale sancties jegens Iran door Turkije |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt getoond dat Turkije de internationale sancties tegen Iran omzeilt? Hoe beoordeelt u dit artikel?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht.
Zijn de internationale sancties tegen Iran inderdaad op deze relatief eenvoudige wijze door Turkije te omzeilen?
De in het artikel genoemde transacties zijn niet in strijd met de sancties van de VN-Veiligheidsraad tegen Iran. Die VN-sancties zijn de enige sancties tegen Iran waaraan Turkije gebonden is.
Is Turkije vanuit de internationale gemeenschap aangesproken op deze handelwijze, die haaks staat op de internationale afspraken ter zake? Zo ja, op welke wijze en met welke bewoordingen heeft Turkije gereageerd?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2, handelt Turkije niet in strijd met internationale afspraken waaraan het gebonden is. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Indien het bericht juist is, wat betekent dit in uw ogen voor de positie van Turkije in de internationale gemeenschap en wat betekent dit voor de relatie tussen de EU en Turkije?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze kwestie op Europees niveau aan te kaarten en samen met andere Europese landen actie te ondernemen richting Turkije om te waarborgen dat de internationale sancties jegens Iran niet worden ondergraven?
Zowel de EU als individuele lidstaten, waaronder Nederland, hebben Turkije, mede als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie, meermaals opgeroepen zich aan te sluiten bij de EU-sancties tegen Iran. Turkije heeft de EU-sancties tegen Iran echter niet in zijn eigen wetgeving overgenomen.
Ik zal mij blijven inzetten voor zo breed mogelijke toepassing van sancties tegen Iran, met als doel Iran er toe te bewegen aan de internationale verplichtingen in relatie tot zijn nucleaire programma te voldoen. In dit licht wil ik Turkije, bilateraal en in EU-verband, blijven aansporen tot het overnemen van de EU-sancties tegen Iran.
De uitlatingen van ZKH prins Willem Alexander tijdens de handelsmissie in Brazilië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat het kroonprinselijk paar tijdens de handelsmissie aan Brazilië een bezoek heeft gebracht aan CRV Lagoa, de grootste fokkerij-organisatie in Brazilië?
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de uitspraak van Zijne Koninklijke Hoogheid prins Willem Alexander beoordeelt dat een vergroting van de vleesproductie essentieel zou zijn om 9 miljard mensen te kunnen voeden?
Met een toename van de wereldbevolking en een stijgende welvaart zal de vraag naar voedsel, waaronder ook dierlijke eiwitten, stijgen. Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje heeft aangegeven dat een vergroting van de productie essentieel is om 9 miljard mensen te kunnen voeden. Dat betreft niet alleen vlees maar ook zuivel. Daarbij is vooral gesproken over het belang van inzet van moderne technieken om tot efficiëntere en duurzame landbouw te komen.
Vindt u dat het zou moeten worden toegejuicht, om een stier meer dan een miljoen nakomelingen te laten produceren, zoals de inzet van de Kroonprins doet vermoeden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe moeten we de uitspraken en handelingen van de Kroonprins dan beoordelen?
Brazilië heeft een tekort aan melk. De stier waar op wordt gedoeld betreft een kruising van een Hollands en Indiaas/Braziliaans melkveeras. Resultaat is een melkveeras dat is aangepast aan het tropische klimaat met een hogere melkproductie. Melkkoeien geven alleen melk als zij een kalf hebben gehad.
Hoe moet de uitspraak van de Kroonprins geduid worden in relatie tot zijn oproep tijdens de duurzaamheidsconferentie van de VN in mei 2009, waarin hij opriep tot een verkleining van de vleesconsumptie? Ziet u spanning tussen beide uitspraken en hoe beoordeelt u die?
De aangehaalde toespraak van Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje ging over de noodzaak van een meer waterefficiënte landbouw («more crop per drop») tegen de achtergrond van de stijgende vraag naar voedsel, inclusief toenemende consumptie van dierlijke eiwitten en behelsde geen oproep tot verkleining van de vleesconsumptie.
Bent u van mening dat de uitspraken van de Kroonprins aanleiding kunnen geven tot verwarring?
Nee
Kunt u aangeven op welke titel, c.q. namens wie en onder wiens verantwoordelijkheid de Kroonprins zijn uitlatingen gedaan heeft?
De uitspraken van Z.K.H. de Prins van Oranje zijn gedaan onder ministeriële verantwoordelijkheid van mijzelf en die van de collega van Economische Zaken.
De berichtgeving dat de Egyptische president Morsi meer macht naar zich toe heeft getrokken |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met hert bericht «Egypt President Mursi defends new powers amid protests» van BBC news?1
Ja.
Deelt u de mening dat de nieuwe bevoegdheden, waar direct protest tegen ontstond in eigen land en volgens welke de rechterlijke macht de beslissingen van de president niet mag herroepen, verder gaan dan binnen een rechtstaat wenselijk is?
President Morsi heeft op 8 december jl. een nieuw decreet uitgevaardigd waardoor de rechterlijke macht zijn besluiten weer kan toetsen. Nederland roept de Egyptische autoriteiten op de werking van de rechtsstaat te garanderen en in onderlinge dialoog tot een oplossing te komen.
Hoe beoordeelt u de stap van president Morsi in het licht van de Europese «less for less and more for more» benadering en hebben deze stappen volgens u gevolgen voor de hulpgelden die Egypte ontvangt?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 10 december 2012 heeft de EU zijn zorg uitgesproken over de aanhoudende onrust in Egypte. Zoals besproken tijdens het Algemeen Overleg van 29 november jl. ter voorbereiding van deze Raad, overweegt de Europese Commissie op dit moment niet om EU-hulpgelden voor Egypte aan te passen. De Raad deelt deze visie. Het is van belang dat gematigde krachten die zich inzetten voor opbouw van democratie en rechtsstaat en voor respect voor mensenrechten vanuit de EU worden ondersteund. In datzelfde licht heeft Nederland eerder ook besloten tot het activeren van overheidssamenwerking binnen het Matra-Zuid-programma, gericht op versterking van de rechtsstaat en goed bestuur. Tot slot wordt het transitieproces in Egypte voortdurend gemonitord.
Bent u bereid om in Europees verband aan te sturen op een veroordeling van de stappen van president Morsi?
De moord op een door Nederland afgewezen Servische asielzoeker na terugkeer in het land van herkomst |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Afgewezen asielzoeker vermoord»?1
Tijdens de begrotingsbehandeling van 28 en 29 november jl. heb ik met uw Kamer stilgestaan bij de tragische gebeurtenis van de moord op een Serviër van wie eerder het asielverzoek was afgewezen. Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling heb opgemerkt, ben ik terughoudend met het verstrekken van informatie over een individuele zaak.
Op 27 november jl. heb ik u geschreven dat alles afwegend, de asielaanvraag van de heer Kosanovic zorgvuldig is beoordeeld op basis van de informatie die hij zelf heeft verstrekt en op basis van de informatie die op dat moment bekend was over Servië. Het besluit van de IND is getoetst door de Rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch en de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State en beide instanties hebben het besluit van IND bevestigd.
Nader onderzoek laten verrichten naar (de toedracht van) de gebeurtenissen in Servië, zal geen informatie kunnen opleveren, die relevant is voor het beoordelen van de zorgvuldigheid van de beslissing van de IND. Het besluit van de IND is immers genomen op basis van de toen bekende informatie. Er kunnen zich na de terugkeer naar Servië nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan die invloed hebben op de situatie van de individuele vreemdeling. Deze omstandigheden konden vanzelfsprekend niet worden betrokken bij het asielverzoek, omdat ze zich pas daarna hebben voorgedaan en kunnen, als gezegd, dan ook niet de zorgvuldigheid van de genomen beslissing in twijfel trekken. Alleen al het tijdsverloop van ruim anderhalf jaar in deze individuele zaak tussen de terugkeer en de moord, maakt uitspraken over een direct verband tussen het besluit van de IND en de gebeurtenissen nadien in Servië, suggestief en laat allerminst toe om enig causaal verband te leggen. Sterker nog: achteraf monitoren voegt niets toe.
In de berichtgeving over deze zaak wordt sterk de nadruk gelegd op het feit dat de betrokken vreemdeling de broer is van een belangrijke getuige van het Joegoslavië Tribunaal. De vraag die daarbij rijst, is of dit feit doorslaggevend had moeten zijn voor het verlenen van bescherming. Ook deze informatie is zorgvuldig meegewogen in de beoordeling van alle toen bekende feiten, maar vormde geen aanleiding om tot asielverlening over te gaan.
Ik ben bereid om voor contact tussen overheidsinstanties verantwoordelijk voor de asielprocedure en beschermingsprogramma’s voor getuigen bij internationale tribunalen, aanvullende procedurele waarborgen op te nemen bij de asielprocedure. Ik zal uw Kamer over de uitkomst hiervan berichten.
Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie op 29 november 2012 heeft het lid Gesthuizen (SP) een motie ingediend waarin gevraagd wordt om een uitgebreid onderzoek naar de exacte gang van zaken rond de besluitvorming in deze zaak alsmede de nadere omstandigheden die hebben geleid tot de dood van de heer Kosanovic. Deze motie is door de indiener vervolgens aangehouden in afwachting van onderhavige beantwoording.
Wat is uw reactie op deze zaak die door het radioprogramma Argos is uitgezocht?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze vermoorde Serviër de broer is van een belangrijke getuige van het Joegoslaviëtribunaal? Klopt het dat hij in 2005 vanwege bedreigingen en mishandelingen in zijn thuisland, asiel in Nederland heeft gevraagd? Kunt u inzicht geven in de gronden die hebben geleid tot de afwijzing van zijn asielaanvraag?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is hij, gezien de bedreigingen en mishandelingen, niet als vluchteling aangemerkt? Waarom is aan hem, gezien deze feiten, geen bescherming verleend omdat hij bij terugkeer naar Servië een reëel risico zou lopen op foltering/onmenselijke behandeling (artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens)? Heeft dit te maken met het feit dat de bedreigingen en mishandelingen vooral van particuliere aard waren? Is bij het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betrokken hoe ernstig en risicovol die mishandelingen en bedreigingen waren en in welke mate de overheid/politie in Servië hem feitelijk bescherming bood daartegen? Deelt u de mening dat, als van die bescherming onvoldoende te verwachten zou zijn, hij asiel in Nederland had moeten krijgen? Wat zijn uw algemene beleid en toetsstenen hieromtrent precies?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar wat er in deze zaak precies is gebeurd, vanaf het moment van binnenkomst in Nederland tot en met het moment van terugkeer naar Servië? Kunt u de Kamer over de resultaten daarvan informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe schat u op dit moment het handelen van de IND in deze zaak in, mede de zeer trieste afloop van deze zaak kennende?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe bent u in deze zaak op de hoogte geraakt van de moord op deze afgewezen asielzoeker? Heeft u hierop nog actie ondernomen richting de nabestaanden en/of mogelijke familieleden van deze asielzoeker in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Is door de man na zijn onherroepelijke afwijzing van zijn asielverzoek nog een opvolgende asielaanvraag in Nederland gedaan? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst en wat waren daarbij de overwegingen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat afgewezen en teruggekeerde asielzoekers in het land van herkomst alsnog vervolgd, gemarteld of gedood worden? Bestaat er enig instrument van monitoring van de Nederlandse overheid als asielzoekers worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 1.
De mogelijk onveilige situatie in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de TV- uitzending van 23 november 2012, waarbij opnieuw aandacht wordt besteed aan mogelijke onveilige situaties in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis in Spijkenisse?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit. De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Hoe beoordeelt u het optreden van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie die uw uitspraak dat het veilig is omdat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) afdelingen heeft «dichtgegooid» bekritiseert en stelt dat de eerste vraag die beantwoord moet worden is «of het hier veilig is»?
Het Ruwaard van Putten ziekenhuis staat sinds 15 november jl. in zijn geheel onder verscherpt toezicht van de IGZ. Daarbij onderzoekt de IGZ ook de patiëntveiligheid op andere afdelingen dan de per 22 november jl. gesloten hartafdeling. Wanneer bevindingen van dit onderzoek daartoe aanleiding geven, kan de IGZ besluiten aanvullende maatregelen te nemen.
Waarom heeft de Inspectie niet onmiddellijk ingegrepen toen op 26 september jl. bij een onaangekondigd bezoek duidelijk werd dat cardiologen 30 minuten moeten reizen voordat ze in noodsituaties het ziekenhuis konden bereiken, en hartinfarcten niet door cardiologen persoonlijk werden gediagnosticeerd en behandeld? Waarom zijn zij pas op 14 november jl. onder verscherpt toezicht gesteld?2
Tijdens dit inspectiebezoek bleek dat de cardiologen conform de norm van de Nederlandse Vereniging Voor Cardiologie (NVVC) tijdens reguliere werktijden in het ziekenhuis aanwezig en/of oproepbaar waren tijdens avond- nacht- en weekenddiensten. Deze constatering was als zodanig dan ook geen reden voor de inspectie om verscherpt toezicht in te stellen. Ten aanzien van de reden voor de inspectie om verscherpt toezicht in te stellen verwijs ik u naar mij antwoord op vraag 1.
Kan op dit moment de veiligheid van alle mensen die het Ruwaard van Putten Ziekenhuis bezoeken, ook op andere afdelingen dan cardiologie, worden gegarandeerd, gezien ook de vele klachten die de Stichting Hartpatiënten Nederland krijgen?3 Zo ja, wilt u toelichten op basis waarvan u deze conclusie trekt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Heeft de inspectie, voordat ze de diverse cardiologische afdelingen van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis sloot, voldoende rekening gehouden met de consequentie voor het ambulancevervoer en de opvang in andere ziekenhuizen?
Ja. Dat is ook de reden geweest om voor de eerste dag een opnamestop in te stellen en pas de volgende dag de overplaatsing te laten regelen. De continuïteit van de zorg voor cardiologiepatiënten van het Ruwaard van Putten ziekenhuis wordt gewaarborgd in nauwe samenwerking met andere ziekenhuizen in de regio. Wanneer iemand in de regio van het Ruwaard van Putten ziekenhuis hartproblemen krijgt dan maakt de Meldkamer Ambulancezorg de afweging of een deze persoon rechtstreeks naar het Maasstad Ziekenhuis wordt gebracht of toch eerst gestabiliseerd dient te worden in het Ruwaard van Putten ziekenhuis om vervolgens naar het Maasstad Ziekenhuis te worden gebracht. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis heeft voor dat laatste een Spoed Interventie Team beschikbaar en er is 24x7 een anesthesioloog in huis. Bij acute hartproblemen is overdag een cardioloog van het Maasstad Ziekenhuis in het Ruwaard van Putten ziekenhuis aanwezig en ’s avonds, ’s nachts en in het weekend oproepbaar. Hierdoor vallen de ambulancetijden binnen de geldende 45 minutennorm.
Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten.
Wat gaat u doen om de wachttijden voor patiënten die met een ambulance vervoerd moeten worden acceptabel te houden en te zorgen dat ook de spoedritten niet in het gedrang komen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wanneer komt er duidelijkheid over de situatie van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis, zodat de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond tijdig kan anticiperen, mochten er nog meer afdelingen van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis gesloten worden?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 t/m 6.
Wilt u deze vragen, alsmede de eerdere door ons gestelde vragen, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja. Zie in dit verband de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35).
Het bericht dat leden van AbvaKabo FNV zijn aangehouden in zorginstelling Pleyade |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat leden van AbvaKabo FNV en een Kamerlid zijn aangehouden in verpleeghuis Altenova, dat onderdeel is van Pleyade, terwijl ze folders van de vakbond uit wilden delen?1
Naar ik heb begrepen heeft de politie de leden van AbvaKabo FNV en een Kamerlid verzocht verpleeghuis Altenova te verlaten omdat zij zich bevonden in of nabij de privéverblijven van de cliënten en niet vanwege hun vakbondswerk.
Deelt u de mening dat mensen van de vakbond toegang moeten hebben tot de werkplek van hun leden? Zo nee, waarom niet?
Vakbonden hebben in Nederland het recht om actie te voeren. Dat betekent echter niet dat alles is toegestaan. Zo kan de toegang tot gebouwen aan voorschriften zijn verbonden. Het is van belang dat de vakbond en werkgever met elkaar afstemmen hoe acties op een goede wijze kunnen worden gevoerd.
Deelt u de mening dat het bestuur van Pleyade vakbondsrechten heeft geschonden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit in de toekomst niet meer te laten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om daarover een oordeel uit te spreken. Werknemers mogen actievoeren bij een conflict met de werkgever over de arbeidsvoorwaarden. Dit recht is echter geen absoluut recht. Het collectieve actierecht kan door een rechter worden beperkt, onder andere als de rechten en vrijheden van anderen in het geding zijn of voor bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid en de goede zeden. Op die wijze is goed geregeld dat de rechter – indien nodig – van geval tot geval de belangen kan afwegen van de bij het conflict betrokken partijen en van derden.
Het bericht dat de vooruitgang van patiëntveiligheid in ziekenhuizen traag gaat |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie over het VMS veiligheidsprogramma?1
Ja.
Onderschrijft u de veronderstelling dat de vooruitgang van patiëntveiligheid in ziekenhuizen «frustrerend traag» gaat? Zo ja, wat is hier de oorzaak van? Zo nee, welke vooruitgang is de afgelopen jaren geboekt op het gebied van patiëntveiligheid?
Volgens het artikel gaat de vooruitgang van patiëntveiligheid wereldwijd «frustrerend traag». Als de schrijvers hiermee «frustrerend» bedoelen dat de vooruitgang trager vordert dan zij zouden wensen, dan onderschrijf ik die uitspraak. Er is veel werk verzet, de kennis over patiëntveiligheid is toegenomen en er zijn veel materialen en interventies ontwikkeld, maar we zijn er nog lang niet. De aandacht voor patiëntveiligheid en kwaliteit van zorg is de afgelopen jaren sterk toegenomen, maar veilig werken is over het algemeen onvoldoende verankerd in de primaire zorgprocessen. Ook moet patiëntveiligheid bijvoorbeeld beter worden geborgd in de opleidingen van zorgverleners. In mijn brief van 26 november 2012 (brief kenmerk CZ3140961) aan uw Kamer heb ik u geïnformeerd over de voortgang op het gebied van patiëntveiligheid in de Nederlandse ziekenhuizen en heb ik een overzicht gegeven van de resultaten van het VMS veiligheidsprogramma. Ik verwijs u naar deze brief.
Wat zijn de redenen dat de doelstelling van het veiligheidsmanagementsysteem (VMS)-programma, halvering van vermijdbare sterfte, tot op heden niet is gehaald?
De halvering van vermijdbare sterfte is één van de doelstellingen van het VMS veiligheidsprogramma (2008–2012). Het is nu nog te vroeg om te concluderen dat deze doelstelling niet is gehaald, maar de cijfers van de laatste meting stemmen niet optimistisch. Op dit moment voert het EMGO/NIVEL een dossieronderzoek uit naar de vraag hoe het staat met deze doelstelling. De resultaten van dat onderzoek verwacht ik in november van dit jaar. Ik zal u te zijner tijd informeren over de uitkomsten en mijn reactie daarop.
Hoe verklaart u de veronderstelling dat er te weinig bewezen effectieve veiligheidsinterventies zijn? Welke bijdrage kunt u leveren om te komen tot voldoende betrouwbare meetinstrumenten, zodat de effectiviteit van veiligheidsinterventies in de toekomst wel meetbaar is?
Ik heb kennis genomen van de stelling van de schrijvers en kan deze niet op zijn merites beoordelen. De schrijvers van het artikel noemen zelf diverse redenen waarom zij van mening zijn dat het bijzonder ingewikkeld is om de effecten van veiligheidsinterventies te meten. Een van de redenen die zij noemen is dat er lokale verschillen bestaan in uitvoering van de interventies door zorgverleners. Volgens het aangehaalde artikel gaat het vooral om een wetenschappelijk en methodologisch probleem.
Wat vindt u van de bewering in het artikel dat de zwakke wetenschappelijke onderbouwing van veiligheidsinterventies, en de beperkte zichtbaarheid op de vooruitgang van patiëntveiligheid de veranderbereidheid van zorgverleners en het draagvlak voor het veiligheidsprogramma beïnvloedt?
Deze bewering kan ik niet staven. Wel is mij bekend dat het stimuleren van de veranderbereidheid en het vergroten van draagvlak voor het veiliger werken behoren tot de belangrijke uitdagingen waar het zorgveld de komende tijd voor staat omdat het randvoorwaarden zijn om de zorg ook echt veiliger te maken. Maar er zijn ook andere voorwaarden zoals een goed risicomanagement en goede communicatie.
Deelt u de opvatting dat factoren als een te sterk opgelegde «top-down»- implementatie door de Raad van Bestuur het invoeren van vele interventies tegelijk, en een gebrek aan leiderschap en samenwerking tussen afdelingen, de implementatie belemmert? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Uit uitspraken van veiligheidsdeskundigen en uit artikelen en publicaties over patiëntveiligheid valt inderdaad af te leiden dat teamgeest, samenwerking op de werkvloer en leiderschap belangrijke randvoorwaarden zijn voor het implementeren en vergroten van veiligheid. Ik verwacht dat het ZonMw programma «Veiligheid in de zorg» (2009–2014) inzicht zal geven in de kansen en belemmeringen (de do’s en de dont’s) voor de Raden van bestuur als het gaat om het scheppen van randvoorwaarden binnen de eigen organisatie voor meer veiligheid. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 5.
Hoe zorgt u er in de toekomst voor dat ziekenhuizen kunnen aantonen waar investeringen op het gebied van veiligheid toe leiden?
Ziekenhuizen en hun brancheorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de verantwoording van de investeringen in hun instellingen op het gebied van veiligheid. Het ministerie van VWS eist altijd en zonder uitzondering een afdoende verantwoording van de middelen die zijn en worden geïnvesteerd in projecten. Dat geldt onverkort ook voor projecten op het gebied van kwaliteit en veiligheid.
Hoe kunt u eraan bijdragen om kennis te vergroten over welke interventies kosteneffectief zijn, en welke strategieën nodig zijn om interventies succesvol te implementeren?
Het ZonMw programma «Veiligheid in de zorg» loopt tot en met 2014 en focust ondermeer op implementatieonderzoek, waarbij het accent ligt op implementatiekennis voor het management en het bestuur van de zorgorganisatie wil men zijn verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de veiligheid in de instelling.
Ten aanzien van het delen van bestaande kennis en ervaringen heeft ZonMw in samenwerking met het CBO een database ontwikkeld waarin meer dan 130 projecten op het gebied van patiëntveiligheid uit alle zorgsectoren zijn samengebracht. Hiermee is de kennis over patiëntveiligheid makkelijker vindbaar voor toepassing in de praktijk. ZonMw houdt de database de komende jaren actueel. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 4 en 6.
Wat gaat u doen om een vervolg te geven aan het VMS-programma na 2012, zodat patiëntveiligheid verbeterd wordt? Hoe zorgt u ervoor dat de technologische mogelijkheden voor automatische gegevensverzameling voor patiëntveiligheid, zoals bijvoorbeeld de TU Delft in samenwerking met het bedrijfsleven ontwikkelt, kunnen worden geborgd in de opvolging van het programma?2
Het VMS veiligheidsprogramma is officieel afgelopen, maar de activiteiten lopen nog door tot 1 mei 2013. Er is nog ca. € 1 mln. uit de programmagelden beschikbaar voor activiteiten in 2013. Dat neemt niet weg dat patiëntveiligheid de komende jaren nog verder moet worden verbeterd. Daarom heeft de sector beloofd om zich in elk geval in 2013 en 2014 op basis van een veiligheidsagenda 2012–2015 te blijven inspannen om alle doelstellingen te halen. Deze agenda wordt nog uitgewerkt. De basis voor deze plannen ligt in de twee hoofdlijnen akkoorden die lopen tot 2015. Patiëntveiligheid is expliciet onderdeel van deze akkoorden. De sector gaat dus voort op de ingeslagen weg om veiligheid te bevorderen. Dat vind ik van groot belang want het veld is in deze ook primair aan zet.
Technologische innovaties kunnen bijdragen aan kwaliteit en patiëntveiligheid maar er kunnen ook risico’s kleven aan de introductie en toepassing van medische technologie. De initiatieven die de TU Delft neemt om te kijken hoe technologie op verantwoorde wijze ingezet kan worden ten behoeve van patiëntveiligheid en het verminderen van schade bijvoorbeeld in het operatieve proces vind ik waardevol. Ik ga ervan uit dat de TU Delft toepassingen ontwikkelt samen met de beoogde gebruikers zoals professionals, ziekenhuizen en andere zorginstellingen, brancheorganisaties en zorgverzekeraars. Zij zijn de partijen die aan zet zijn bij de invulling van het vervolg van het VMS veiligheidsprogramma.
Hoe oordeelt u over dergelijke technologische innovaties zoals het patiëntvolgsysteem of het systeem dat de aanwezigheid en onderhoudsstatus van apparatuur op de operatiekamer signaleert? Welke bijdrage leveren dergelijke technologische innovaties aan het vergroten van de patiëntveiligheid?
Technologische innovaties kunnen bijdragen aan kwaliteit en patiëntveiligheid. Tegelijkertijd kunnen er risico’s zitten aan de introductie en toepassing van medische technologie. Met een brief van 22 december 2011 (brief kenmerk GMT/MVG-3096243 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen en de voortgang op het gebied van de veilige toepassing van medische technologie. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 9.
Het recht van ieder kind op natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
Was u ook zo verheugd dat de koepel van meer dan 1 200 natuurorganisaties en 200 overheidsorganisatiesop op het congres van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) afgelopen september een bindende motie heeft aangenomen die het recht van ieder kind op contact met de natuur en op een schoon leefmilieu erkent?1
Ja, tenslotte komt het initiatief voort uit een project dat in 2008 is gestart vanuit een subsidie van de Regeling Draagvlak Natuur aan een coalitie van het Natuurcollege, Stichting Waarde en IUCN Nederland.
Kunt u bevestigen dat de motie vraagt er voor te zorgen dat ieder kind toegang heeft tot natuur als substantieel onderdeel van zijn of haar dagelijkse leven?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat 70 procent van de kinderen in Nederland niet één keer per jaar in de vrije natuur komt?2 Zo ja, welke (tussen)doelen stelt u zichzelf om dit percentage aanzienlijk terug te dringen en welk tijdpad heeft u daarbij voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de zorgen. De gegevens komen uit onderzoek dat mijn ministerie heeft laten uitvoeren door Alterra, en is later bevestigd door onderzoeken die zijn gedaan in het kader van het programma Jeugd van het voormalige ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het in contact brengen van kinderen met de natuur is primair een verantwoordelijkheid van ouders en opvoeders, en tevens van de school. Niettemin zal ik, daar waar gepast bij de rol van de overheid, stimuleren dat de voorwaarden om in contact te komen met natuur worden verbeterd. Ik denk daarbij onder meer aan het stimuleren van een groene leefomgeving (bijv. via het thema Groen in de Stad), goede toegankelijkheid van natuurgebieden, goede communicatie over de mogelijkheden voor beleving van natuur, zoals bij bezoekerscentra in en buiten Nationale Parken, en aan het (doen) verzorgen van Natuur- en Milieu Educatie. De uitvoering van dergelijk beleid ligt evenwel bij lokale en regionale overheden, terreinbeherende organisaties als Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten, en maatschappelijke organisaties als het IVN: Het project Oerrr van Natuurmonumenten, Kleine Kanjers, Scharrelkids. Dit zijn enkele voorbeelden van wat deze organisaties ondernemen op dit vlak.
Deelt u de mening dat het recht op natuur net als andere kinderrechten, zoals het recht op onderwijs en het recht op spelen, verankerd moet worden in het Verdrag inzake de Rechten van het kind van de Verenigde Naties? Zo ja, bent u bereid hier actief voor te pleiten en/of het voortouw in te nemen? Zo nee, waarom niet?
De rechten van kinderen op bescherming, op leven en ontwikkeling, op gezondheid en op recreatie zoals omschreven in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), bieden voldoende waarborgen voor het in contact brengen van kinderen met de natuur. Ouders zijn er in de eerste plaats verantwoordelijk voor dat hun kinderen in een veilige en geschikte omgeving kunnen opgroeien. De natuur en een schoon leefmilieu spelen daarin vanzelfsprekend een grote rol. De overheid stimuleert, zoals opgenomen onder vraag 3, in samenwerking met scholen en gemeenten een gezonde en kindvriendelijke leefomgeving voor alle kinderen.
Bent u bereid voor de begrotingsbehandeling Economische zaken, onderdeel Landbouw en Natuur uiteen te zetten hoe u het recht van ieder kind op natuur en een schoon leefmilieu gaat uitwerken in Nederland?
In de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven welke stimulansen er zijn om het contact tussen kind en natuur te versterken, vanuit de overtuiging dat kinderen al vroeg betrokken moeten worden bij natuur en natuurbeleid en vanuit de wetenschap dat een groene leefomgeving bijdraagt aan het welzijn, welbevinden en welvaart van mensen in Nederland.
De Iraanse gevangene Nasrin Sotoudeh |
|
Harry van Bommel , Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met stand van zaken rondom de Iraanse gewetensgevangene Nasrin Sotoudeh, die onlangs de Sacharovprijs won en al sinds 17 oktober in hongerstaking is?1
Ik ben ervan op de hoogte dat Nasrin Sotoudeh in de Iraanse Evin gevangenis wordt vastgehouden en sinds 17 oktober in hongerstaking is, als protest tegen de beperkingen die aan haar familie door de Iraanse autoriteiten worden opgelegd. Volgens haar advocaat heeft Nasrin Sotoudeh op 4 december jl. na 49 dagen haar hongerstaking beëindigd, nadat de Iraanse autoriteiten het reisverbod, dat haar dochter was opgelegd, hebben opgeheven.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Nasrin Sotoudeh een gewetensgevangene is en per direct vrijgelaten zou moeten worden? Indien neen, waarom niet?
Nederland en de EU delen het standpunt dat alle gewetensgevangenen met onmiddelijke ingang vrijgelaten moeten worden. De EU heeft bij de Iraanse autoriteiten – mede op Nederlands initiatief – herhaaldelijk aangedrongen op onmiddellijke vrijlating van mevrouw Sotoudeh.
Kunt u bevestigen dat het Nasrin Sotoudeh ernstig bemoeilijkt wordt om familie te ontvangen en dat de advocaat van de gevangene wordt tegengewerkt? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Mevrouw Sotoudeh heeft sinds haar hongerstaking enkele malen haar familie mogen ontvangen. Volgens haar advocaat wordt het mevrouw Sotoudeh inderdaad bemoeilijkt om haar familie te zien. Inmiddels heeft een delegatie van het Iraanse parlement aangegeven (de rechtmatigheid van) haar zaak te zullen onderzoeken.
Wat is u bekend over de medische toestand van de Iraanse gewetensgevangene Nasrin Sotoudeh? Krijgt zij voldoende medische zorg?
Op basis van uitlatingen van de echtgenoot van mevrouw Sotoudeh (die haar afgelopen weekend heeft bezocht) zou zij dagelijks de gevangeniskliniek bezoeken. Over haar precieze gezondheidssituatie noch over het niveau van de medische zorg in de gevangenis heb ik informatie.
Kunt u aangeven hoeveel gewetensgevangenen er momenteel gevangen zitten in Iran?
Het is niet mogelijk op deze vraag een betrouwbaar antwoord te geven. Naar schatting van internationale NGO’s tellen Iraanse gevangenissen enkele honderden gewetensgevangenen.
Bent u bereid, bilateraal en in EU-verband, bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op directe en onvoorwaardelijke vrijlating van Nasrin Sotoudeh en andere gewetensgevangenen en daarnaast op het stopzetten van alle onrechtmatige beperkingen die nu voor Nasrin Sotoudeh gelden op het zien van haar familie en haar advocaat? Indien neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. De EU heeft hier langs verschillende wegen op aangedrongen. De EU Hoge Vertegenwoordiger heeft mondeling haar grote zorgen over de zaak van Nasrin Sotoudeh geuit. Verder heeft de EU recentelijk een demarche uitgevoerd in Teheran en is de Iraanse ambassadeur bij de EU in Brussel ontboden, waarbij is aangedrongen op onmiddellijke vrijlating van mevrouw Sotoudeh en andere mensenrechtenadvocaten. De Nederlandse ambassade volgt de zaak van Nasrin Sotoudeh aandachtig en EU partners ter plaatse staan in nauw contact met elkaar over haar zaak.