Het bericht 'Medewerker diversiteit hoger onderwijs geïntimideerd en bedreigd' |
|
Jeanet van der Laan (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het NOS-artikel1 en het artikel op de website van het Erasmus Magazine?2
Ja
Bent u het ermee eens dat het van het grootste belang is dat medewerkers diversiteit en inclusie hun werk veilig kunnen doen?
Ja, daar sluit ik mij bij aan. Onderwijsinstellingen moeten voor iedereen veilig, toegankelijk en inclusief zijn.
Hoe duidt u de ervaring van een medewerker dat «de antiwoke-groep persoonlijke gegevens [deelt] op sociale media en scheldwoorden [gebruikt] voor mensen van kleur, voor mensen met een beperking, voor vrouw-zijn of voor homoseksualiteit»3 en het feit dat drie medewerkers zelfs persoonlijk zijn bedreigd? Deelt u de zorgen over dit «antiwoke»-sentiment?
Bedreiging, geweld, intimidatie en andere vormen van geweld tegen medewerkers van onderwijsinstellingen zijn – zowel online als in de fysieke wereld – uiteraard volstrekt onacceptabel. Dit soort aanvallen hebben grote impact op de slachtoffers, en ondermijnen het gevoel van veiligheid bij alle onderwijsmedewerkers en studenten. Het is dan ook verwerpelijk en uiterst zorgelijk dat kwaadwillenden persoonsgegevens delen van diversiteitsmedewerkers via social media om hen te intimideren en proberen hun werk te ondermijnen door hen vrees aan te (laten) jagen. Daarnaast is het delen van persoonsgegevens via social media een grote inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer. Het kabinet beschouwt deze gedragingen – ook aangeduid als doxing – als zeer onwenselijk en strafwaardig. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in juli 2022 een wetsvoorstel aangeboden aan de Tweede Kamer om het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, strafbaar te stellen (Kamerstuk 36 171, nr. 2).
Mensen van kleur, mensen met een bepaalde etnische afkomst, mensen met een beperking, vrouwen, lhbtiq+-personen en mensen die tot een minderheidsreligie behoren, zijn extra kwetsbaar voor online discriminatie, racisme en hate speech, zoals het ontvangen van haatberichten. We zien dat niet alleen bij beroepen in het onderwijs, maar ook bij andere beroepsgroepen zoals volksvertegenwoordigers en journalisten. Ik vind het zeer verontrustend dat juist diversiteitsmedewerkers hiermee te maken hebben. Het kabinet keurt online discriminerende en racistische uitingen nadrukkelijk af en wil deze uitingen nu en in de toekomst krachtig tegengaan. Het kabinet zal in 2023 een aanpak ontwikkelen voor een intensivering van het kabinetsbeleid voor het tegengaan van online discriminatie, racisme en hate speech. Uw Kamer wordt op korte termijn hierover geïnformeerd.
Het is belangrijk dat slachtoffers melding doen van bedreiging, online haatberichten, doxing en andere vormen van geweld en intimidatie bij hun werkgever en bij het Meldpunt Internet Discriminatie (MiND) en ook aangifte bij de Politie doen. Het meldpunt WetenschapVeilig ondersteunt en adviseert ook niet-wetenschappelijke medewerkers van universiteiten en hun leidinggevenden.
Welke beleidsinstrumenten zet u op dit moment in om de positie van diversity officers in het vervolgonderwijs te versterken?
De (sociale) veiligheid van medewerkers is een taak van het College van Bestuur. Die moet de veiligheid dragen voor álle medewerkers. In het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap4 is ook afgesproken dat onderwijsinstellingen blijven werken aan het bevorderen van diversiteit en inclusie en aan het tegengaan van discriminatie en racisme. Het vergroten van de inclusiviteit is een belangrijke opdracht aan de instellingen. Daarbij is commitment in alle lagen van de organisatie en inclusief leiderschap van belang
Welke mogelijkheden ziet u om de positie van diversity officers in het vervolgonderwijs verder te versterken?
Een open inhoudelijke discussie is een heel belangrijk aspect hierin. De universiteit en de hogeschool zijn de juiste plekken om debatten te faciliteren en te voeren op een respectvolle manier.
Ruimte voor verschillende inzichten en de ontwikkeling daarvan vind ik belangrijk. Universiteiten en hogescholen bieden ruimte en faciliteiten voor discussie over een veelheid aan gevoelige onderwerpen en politieke meningen. Debat over zaken waarover de meningen verschillen scherpt ons vermogen om te groeien, om te leren, om te ontwikkelen, en wordt gevoed door wederzijdse kritiek en open discussies.
Ik lees dit ook terug in de reactie van de verschillende diversity officers5. Het organiseren van debat en het bespreekbaar maken van gevoelige onderwerpen is bij uitstek een manier om polarisatie tegen te gaan. Ik ben heel erg blij met het werk wat diversity officers doen in het hoger onderwijs.
Daarnaast is het belangrijk dat er goede procedures zijn ingericht voor een sociaal veilig klimaat. In het voorjaar ontvangt uw Kamer de integrale aanpak sociale veiligheid hoger onderwijs en wetenschap.
Bent u bereid in overleg met het Landelijk Overleg van Diversity Officers en het Kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie te onderzoeken hoe de positie van diversity officers in het vervolgonderwijs verder kan worden verbeterd?
OCW gaat graag in gesprek met de diversity officers. Ook om te luisteren naar hun ervaringen en behoeften.
De vertraging van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vlissingen |
|
Chris Simons (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u zich voorstellen dat deze vertraging in Zeeland met gefronste wenkbrauwen wordt ontvangen, gelet op al het eerdere uitstel ten aanzien van grote projecten in Zeeland?
De vertraging is zeer te betreuren. Ik kan mij de teleurstelling in Zeeland dan ook goed voorstellen. De actualisatie van de planning is een forse tegenvaller voor Zeeland en voor ons. Helaas worden veel bouwprojecten in Nederland op dit moment geconfronteerd met vertraging, bijvoorbeeld als gevolg van de stikstofproblematiek of andere (internationale) factoren, zoals de oorlog in Oekraïne. Het Justitieel Complex Vlissingen (JCV) vormt hier geen uitzondering op.
Hoe reageert u op de vrees van Zeeland dat sprake kan zijn van afstel in plaats van uitstel?
In mijn brief van 7 december jl. heb ik aangegeven dat van uitstel geen afstel komt. De komst van het JCV staat absoluut niet ter discussie. Zoals eerder aangegeven, is de afgelopen periode zichtbaarder geworden welke ondermijnende impact de georganiseerd criminaliteit heeft op ons land en onze rechtsstaat. Deze ontwikkelingen maken de noodzaak van het JCV alleen maar groter.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er op korte termijn voldoende EBI-waardige cellen zijn in Nederland, juist gelet op de vele aanhoudingen van criminele kopstukken?
De Extra Beveiligde Inrichting (EBI) is het regime met de hoogste mate van beveiliging zoals omschreven in artikel 13 van de Penitentiaire Beginselenwet. Er is op dit moment één EBI, de tweede komt in het JCV. Varianten op een EBI of EBI-waardige cellen bestaan niet. Wel wordt de capaciteit van het aantal afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) in de komende periode fors uitgebreid.
Het doel van dit intensieve toezicht is om vluchtgevaar tegen te gaan en te voorkomen dat gedetineerden door gaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie. Gedetineerden die ervan worden verdacht dat ze onderdeel uitmaken van hetzelfde criminele netwerk en waarvan het vermoeden is (of het risico bestaat) dat ze voortgezet crimineel handelen, krijgen op deze wijze extra en intensief toezicht en kunnen verspreid over het land worden geplaatst om voortgezet crimineel handelen in detentie (VCHD) en ondermijnende criminaliteit nog beter te kunnen bestrijden en waar mogelijk voorkomen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de EBI in Vught geen gevaarlijke cocktail van criminele kopstukken wordt, nu duidelijk is dat de EBI in Vlissingen pas over acht jaar klaar zal zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u met urgentie uitvoering geven aan de aangenomen motie van het lid Ellian (Kamerstuk 36 200, nr. 64) om hoogbeveiligde cellen te zoeken en een (tijdelijke) locatie voor de EBI-plus categorie?
Met de wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) medio december gelden voor gedetineerden die op twee specifieke gronden in de EBI zijn geplaatst inmiddels extra strenge regels.1 Er is op dit moment geen sprake van een tekort aan cellen voor deze categorie gedetineerden of voor gedetineerden met een hoog of extreem vlucht- en maatschappelijk risico. In reactie op de genoemde motie wordt wel onderzocht wat ervoor nodig is om op relatief korte termijn capaciteit te realiseren, mocht er behoefte ontstaan om meer gedetineerden met een hoog vlucht- en maatschappelijk risico te plaatsen. Hierbij wordt gekeken naar cellen die qua beveiligingsniveau liggen tussen een EBI en een reguliere cel.2 Het uitgangspunt is een kleinschalige en flexibele afdeling die kan worden ingezet voor doelgroepen met een zwaarder beveiligingsregime en intensievere of specifieke begeleiding. Hierbij valt te denken aan een beheersafdeling voor problematische gedetineerden of een afdeling met intensief toezicht. Ik verwacht uw Kamer hier bij de volgende voortgangsbrief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting te kunnen informeren. Deze wordt nog dit kwartaal aan uw Kamer verzonden.
Kunt u ondubbelzinnig bevestigen dat maximale inspanningen worden geleverd om zowel een tijdelijke als definitieve ontsluitingsweg bij de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Vught te realiseren en dat u van alle overheden maximale medewerking hieraan vraagt? Zo ja/nee, waarom?
Dit kan ik bevestigen. In de afgelopen maanden heeft onderzoek plaatsgevonden naar alternatieven voor een tijdelijke tweede ontsluitingsweg vanaf de PI Vught voor de hoogrisico-transporten van het Bijzonder Ondersteuningsteam
(BOT) van de Dienst Vervoer en Ondersteuning van DJI. Realisatie hiervan is mogelijk in 2023/2024. Een permanente ontsluitingsweg naar de PI is opgenomen in een inmiddels vastgestelde gebiedsvisie. Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor wijziging van het bestemmingsplan. Naar verwachting wordt dit eind 2024 ter inzage gelegd.
In hoeverre bent u bereid om zo spoedig mogelijk een van de toekomstige Afdelingen Intensief Toezicht, om te vormen tot een mini EBI, bijvoorbeeld in Lelystad?
Er zijn op dit moment geen plannen voor het realiseren van een derde (mini-)EBI. Zoals hierboven omschreven wordt in reactie op de genoemde motie van het lid Ellian onderzocht wat nodig is om op relatief korte termijn capaciteit te realiseren mocht er behoefte ontstaan om meer gedetineerden met een hoog vlucht- en maatschappelijk risico te plaatsen.
Waarom bestaat er geen enkele mogelijkheid om sneller te kunnen aanbesteden gelet op de grote veiligheidsbelangen die in het geding zijn?
Het Rijk en ook het Rijksvastgoedbedrijf zijn gehouden aan Europese aanbestedingsregels. Deze voorzien niet in clausules of uitzonderingen waarin veiligheidsbelangen kunnen leiden tot een kortere doorlooptijd. Daarnaast is op basis van juridisch advies de aanbestedingsvorm gewijzigd naar een combinatie van gedeeltelijk openbaar en gedeeltelijk heimelijk aanbesteden. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde onderdelen van de aanbestedings- en ontwerpfase niet langer parallel maar volgtijdelijk met meerdere partijen zullen worden uitgevoerd, wat extra tijd vraagt dan bij de start van het project medio 2020 voorzien. Vanzelfsprekend zetten we alles op alles om binnen de geldende wet- en regelgeving de realisatie van JC Vlissingen zo snel als mogelijk te doorlopen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over gevangeniswezen en tbs van 8 februari 2023?
Ja.
Het bericht ‘BelastingTelefoon blijkt onbereikbaar: burgers konden er 900.000 keer niet hun vragen kwijt’. |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «BelastingTelefoon blijkt onbereikbaar: burgers konden er 900.000 keer niet hun vragen kwijt»1?
Ja.
Deelt u de zorgen over de aanhoudende drukte bij de BelastingTelefoon en hoe lang mensen en ondernemers moeten wachten voordat zij geholpen worden?
Ja, de aanhoudende drukte, de wachttijd bij de BelastingTelefoon en de oplossingen hiervoor hebben mijn nadrukkelijke aandacht.
Hebt u cijfers over de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon in november van dit jaar?
Door een technische storing was de Belastingtelefoon twee dagen niet bereikbaar in november. Het bereikbaarheidspercentage tot en met november was 71,7%. Hierbij kan niet worden aangegeven hoeveel contactverzoeken van dezelfde ondernemer/burger binnen zijn gekomen.
Is een positieve trend zichtbaar in de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon vanaf september, zoals door u toegezegd aan de Nationale ombudsman? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak?
Drie maanden is erg kort om te spreken van een trend. De afgelopen drie maanden was de bereikbaarheid als volgt:
t/m september
t/m oktober
t/m november
Bereikbaarheid
73,4%
72,6%
71,7%
In november 2022 was sprake van een technische storing bij de BelastingTelefoon. Hierdoor konden bijna 140.000 klanten op 14 en 15 november geheel geen contact krijgen met de BelastingTelefoon. De omvang van de uitval was dusdanig groot dat het de bereikbaarheid cumulatief tot en met november met ongeveer 1%-punt deed afnemen. Uw Kamer is over deze storing geïnformeerd.
Wat bent u van plan te gaan doen om dit probleem op korte termijn op te lossen? Klopt het dat er nog ten minste tweehonderd extra medewerkers nodig zijn om alle binnenkomende telefoontjes te beantwoorden? Op welke termijn verwacht u dat deze medewerkers gevonden zijn en aan de slag kunnen?
In samenwerking met onze uitzendpartners zetten wij ons maximaal in om de benodigde medewerkers te werven voor de BelastingTelefoon. Hiervoor lopen allerlei initiatieven. Zo benaderen we samen met onze uitzendpartners nieuwe doelgroepen op de arbeidsmarkt. Ook profileren we ons scherper in de segmenten van de arbeidsmarkt waar de voor ons passende medewerkers zich bevinden. Daarnaast lopen er initiatieven om medewerkers meer te binden en te boeien door ontwikkelmogelijkheden en loopbaanperspectief te bieden.
Het is hier echter niet alleen een kwantitatieve uitdaging. Wij bedienen burgers en bedrijven bijvoorbeeld met informatie op de website en een slimme contacthulp waarmee men direct naar relevante informatie online wordt geleid. Ook vindt er betere afstemming plaats over geplande brieven en activiteiten, met passende informatievoorziening, om zo de te verwachte vragen zo veel mogelijk te spreiden en de burgers en bedrijven zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Tegelijkertijd zitten er ook beperkingen aan om piekdrukte te spreiden, omdat de Belastingdienst werkt met wettelijke termijnen.
Met al deze initiatieven verwacht de Belastingdienst in de loop van 2023 weer te groeien in de richting van de streefwaarde voor het bereikbaarheidspercentage. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat op dit moment nog steeds sprake is van een krappe arbeidsmarkt.
Bent u bereid om in overleg met het UWV en gemeenten gericht op zoek te gaan naar werklozen met een financiele achtergrond, zoals voormalige bankmedewerkers, om op deze manier het personeelstekort versneld te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik toe bereid. Ik kijk in breed perspectief naar mogelijkheden om nieuwe doelgroepen te bereiken om daarmee de juiste medewerkers te kunnen werven. Dit past ook in het streven om een meer diverse en inclusieve organisatie te ontwikkelen.
Welk noodplan ligt klaar of wordt aan gewerkt? Is het bijvoorbeeld mogelijk om medewerkers bij de Belastingdienst op andere afdelingen flexibeler in te zetten in tijden van grote drukte?
De tijden van drukte probeert de Belastingdienst zo goed mogelijk in te schatten zodat daarmee betere planningen kunnen worden gemaakt. Zoals ook aangegeven bij vraag 5 vindt er een meer intensieve samenwerking plaats over geplande brieven en activiteiten. Zo weten we beter wanneer we grote drukte kunnen verwachten en kunnen we de drukte waar mogelijk spreiden.
Om burgers en bedrijven zo goed mogelijk te bedienen wordt er verder gewerkt met verschillende vormen van informatievoorziening, zoals de slimme contacthulp op de website, de publieksbalie en het kunnen doen een terugbelverzoek. We hebben in de afgelopen 6 maanden meer dan 750.000 mensen gebeld die een terugbelverzoek indienden. Deze mogelijkheid wordt actief geboden en veel gebruikt door mensen met een betalingsachterstand.
De bereikbaarheid van de Belastingdienst is overigens meer dan alleen de BelastingTelefoon. Als burgers en ondernemers contact met een medewerker willen hebben, kan dat ook via onze social media-kanalen of middels een persoonlijk gesprek bij de balies of steunpunten. Digitaal vaardige burgers en ondernemers vinden hun weg online en hoeven niet in de wacht te staan. Zo kunnen ze via «Overzicht Betalen en Ontvangen» hun persoonlijke situatie inzien en waar nodig actie ondernemen.
Daarnaast wordt onderzocht of medewerkers van andere afdelingen van de Belastingdienst kunnen worden ingezet bij de BelastingTelefoon. Wel vraagt het werk bij de BelastingTelefoon de nodige kennis, vaardigheden en opleiding.
Kunt u toezeggen dat het probleem in ieder geval vóór het voorjaar is opgelost wanneer burgers hun IB-aangifte zullen indienen en daarover eventueel vragen hebben?
Ik kan toezeggen dat de Belastingdienst zich maximaal inspant om burgers en ondernemers van de juiste informatie te voorzien voor het correct indienen van hun aangifte IB. Contact met de Belastingtelefoon is één van de vele manieren van ondersteuning die hierbij wordt geboden. Andere manieren van ondersteuning zijn bijvoorbeeld publieke campagnes, de website en de vooringevulde aangifte.
Kunt u toezeggen dat coulant zal worden omgegaan met burgers of ondernemers die kunnen aantonen dat zij als gevolg van de slechte bereikbaarheid van de Belastingdienst fiscale consequenties hebben ervaren, bijvoorbeeld vanwege het te laat reageren op verzoeken of verkeerd invullen van aangiftes?
Burgers en bedrijven die aantoonbaar fiscale consequenties hebben ervaren door de slechte bereikbaarheid van de Belastingdienst, en daardoor niet tijdig aan hun verplichtingen kunnen voldoen, kunnen rekenen op een coulante houding.
Kunt u de vragen afzonderlijke beantwoorden voor het kerstreces van de Kamer?
Ja.
Het bericht dat een steenwolfabriek in Roermond twee keer zoveel stikstof mag uitstoten als andere fabrieken |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Steenwolfabriek in Roermond mag van de provincie twee keer zoveel stikstof uitstoten als andere fabrieken»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Kunt u bevestigen dat Rockwool de op twee na grootste ammoniakvervuiler van Nederland is? Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht het artikel en hoe verhoudt dit zich tot de nieuw aangekondigde aanpak (brief 2022D50106) van het kabinet richting de industrie in het kader van stikstofreductie?
Het klopt inderdaad dat Rockwool de op twee na grootste ammoniakuitstoter is (data voor het jaar 2020). Dit is na te gaan op de website van de Emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl).
Het kabinet is van mening dat we in Nederland op korte termijn veel minder stikstof moeten uitstoten. Daarvoor is urgente actie nodig, en iedereen zal zijn bijdrage moeten leveren. Daarom heeft het kabinet in de brief van 10 februari jl. aan de Tweede Kamer over de Uitwerking piekbelastersaanpak en voortgang PAS-melders de aanpak piekbelasters industrie nader toegelicht2. De aanpak zal zich richten op ongeveer 35 industriële bedrijven. Met Rockwool zijn in dat kader, in samenwerking met de betrokken ministeries en het bevoegd gezag, reeds eerste verkennende gesprekken gevoerd. De bijdrage van de industrie in Nederland aan de totale stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur (zowel NOx als ammoniak) bedraagt rond de 2%. Zoals in de door u genoemde brief is aangegeven, vindt het kabinet dat we in Nederland op korte termijn veel minder stikstof moeten uitstoten. Daarvoor is urgente actie nodig, en iedereen, dus ook Rockwool, zal zijn bijdrage moeten leveren.
Klopt het dat in februari 2020 een nieuwe omgevingsvergunning is verleend door de provincie Limburg aan Rockwool? Klopt het dat hier is gekozen om de maximale Europese norm te hanteren van maximaal 60mg/m3 ammoniak?
Voor de beantwoording van de vragen 3 tot en met 7 heb ik informatie ingewonnen bij de provincie Limburg, die als bevoegd gezag verantwoordelijk is voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving.
In februari 2020 is door de provincie Limburg inderdaad een nieuwe omgevingsvergunning verleend aan Rockwool. Het klopt ook dat in die vergunning de maximale Europese norm voor ammoniakuitstoot is gehanteerd voor de meeste emissiepunten.
Klopt het dat in 2020 ook al gekozen had kunnen worden voor het vergunnen met een veel strengere uitstootnorm van maximaal 30mg/m3 ammoniak? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Een installatie met een omvang als de installatie bij Rockwool is een zogenaamde IPPC-installatie, waarvoor regelgeving geldt op basis van de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE). De te vergunnen uitstoot wordt bepaald door Europees afgestemde Beste Beschikbare Technieken (BBT). Deze zijn voor verschillende activiteiten vastgelegd in Europese referentiedocumenten (BREF’s). In de desbetreffende BREF («het maken van glas» uit 2013) staat dat de totale ammoniakemissie van de gecombineerde vormings-, uithardings- en afkoelingsfase van minerale wol tussen 30 en 60 mg/Nm3 mag liggen. Voor de ammoniakemissie van de uithardoven geldt een bandbreedte van 20–60 mg/Nm3.
Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Limburg, om te bepalen welke eis opgenomen wordt in de omgevingsvergunning. De provincie Limburg laat weten dat niet in 2020 al gekozen had kunnen worden voor het vergunnen met een veel strengere uitstootnorm van maximaal 30 mg/m3 ammoniak. Een dergelijke norm is zowel technisch, juridisch als financieel niet haalbaar en daarom niet te stellen, aldus de provincie.
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning door de provincie aan Rockwool is met diverse zaken rekening gehouden. De provincie laat weten dat er in de vestiging in Roermond vooral constructieve steenwolproducten worden gemaakt, waarbij relatief veel bindmiddel wordt toegepast. Er zijn volgens het bedrijf geen milieuvriendelijkere bindmiddelen beschikbaar voor deze toepassing. Daarnaast zijn er zijn naast emissies van ammoniak ook emissies van formaldehyde en fenol. Die emissies zijn aan elkaar gerelateerd en beïnvloeden elkaar op verschillende wijzen («afwenteleffecten»). Er is door het bevoegd gezag gekozen voor het beperken van de milieubelasting in zijn geheel. Tenslotte gaat het om al bestaande productie-installaties, die zeer grote volumes lucht met verontreinigende stoffen in de atmosfeer brengen. Het bevoegd gezag geeft aan dat de mogelijkheden voor reducties vanuit dat perspectief zowel juridisch als financieel beperkt zijn.
Klopt het dat middels de afgegeven vergunning uit 2020 toestemming is gegeven voor een fenoluitstoot van twee keer de Europese norm? Zo ja, waarom is ervoor gekozen dit te vergunnen in strijd met geldende Europese normering?
Het is juist dat de afgegeven vergunning uit 2020 voor vier van de twaalf emissiepunten van fenol een twee maal zo hoge concentratie toelaat dan is aangegeven in de Europese BBT-conclusies. Dit is conform de Europese regelgeving, omdat deze de mogelijkheid kent om toch een hogere emissie te vergunnen dan een waarde die als BBT wordt gezien, op grond van een cross media effectbeoordeling. Van die mogelijkheid is in dit geval gebruik gemaakt. De keuze door het bevoegd gezag voor de soepelere norm voor fenol heeft te maken met een integrale afweging voor de bescherming van het milieu in zijn geheel. Uit de beoordeling blijkt dat bij de vergunde fenolconcentratie de gerelateerde luchtemissies van formaldehyde en ammoniak per saldo zoveel mogelijk worden beperkt. Het bevoegd gezag heeft prioriteit gegeven aan het beperken van de uitstoot van deze twee stoffen, ook als daarbij de emissie van fenol hoger is.
Overigens heeft de provincie Limburg aan de vergunde norm voor fenol een onderzoeks- en rapportageverplichting gekoppeld. Het doel hiervan is Rockwool te bewegen om op de kortst mogelijke termijn wel aan de Europese BBT-conclusies voor fenol te gaan voldoen.
Klopt het dat in het Schone Lucht Akkoord (waar ook Limburg onderdeel van uitmaakt) is bepaald dat in geval van een bandbreedte voortaan voor de meest strenge optie wordt gekozen? Hoe verhoudt dit zich tot de afgegeven vergunning voor Rockwool?
In het Schone Lucht Akkoord (SLA) hebben de aangesloten partijen in januari 2020 afgesproken dat ze in nieuwe of te wijzigen vergunningen zo laag mogelijk aan de onderkant van de BREF-bandbreedtes vergunnen. De provincie Limburg heeft zich in 2021 aangesloten bij het SLA.
De afspraak in het SLA betekent niet dat automatisch een uitstoot van maximaal 30 mg/Nm3 in de vergunning komt. De onderkant van de bandbreedte is het startpunt van het gesprek tussen het bevoegd gezag en het desbetreffende bedrijf, in dit geval de provincie en Rockwool. Het uitgangspunt van het SLA is dat het bevoegd gezag niet (meer) automatisch akkoord gaat als een bedrijf in de vergunningaanvraag een uitstoot aan de bovenkant van de bandbreedte aanvraagt. Het bedrijf moet onderbouwen waarom een techniek met een emissies die meer aan de onderkant van de bandbreedte ligt niet haalbaar zou zijn. De uiteindelijke emissie-eis die in de vergunning komt te liggen, kan dus ook bij streng vergunnen volgens het SLA hoger liggen dan de onderkant van de bandbreedte.
De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) heeft onlangs een zienswijze ingediend op een ambtshalve wijziging om bij Rockwool wel vergunning aan de onderkant van de bandbreedte gedaan te krijgen.
Klopt het dat er vergelijkbare bedrijven zijn die technieken gebruiken die resulteren in significant minder stikstofuitstoot? Bent u het met de vragenstellers eens dat deze technieken ook zouden moeten worden opgenomen in de Europese Best Beschikbare Technieken(BBT)-lijsten?
De provincie Limburg laat weten dat de productie van steenwol bij Rockwool anders is dan de productie van isolatiemateriaal bij andere producenten. Bovendien maakt Rockwool relatief veel zwaardere platen voor op daken en gevels, die aan hogere mechanische eisen moeten voldoen.
Ik ben het er mee eens dat het goed is om alle verschillende technieken op te nemen in de lijsten met Beste beschikbare Technieken.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het herzien van de best beschikbare technieken voor de steenwolindustrie? Zo ja, welke concrete stappen gaat u hiervoor zetten?
Het uitgangspunt van de Europese regelgeving is dat BREF’s iedere acht jaar worden herzien. In de praktijk is deze termijn langer, doordat herzieningen van BREF’s meer tijd kosten dan aanvankelijk gedacht, en door prioritering. Daarbij komt de beperkte capaciteit bij het European Integrated Pollution Prevention and Control Bureau (EIPPCB), gehuisvest bij het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie. Het EIPPCB organiseert en coördineert de herzieningen van BREF’s.
Er vindt op Europees niveau prioritering plaats van herzieningen van BREF’s, onder andere op basis van het potentiële effect van de herziening en beschikbare capaciteit. Iedere lidstaat maakt hierin een eigen weging. Wanneer de planning van herzieningen van BREF’s in Europa besproken gaan worden, zal Nederland beoordelen welke herzieningen van BREF’s prioriteit hebben en dit inbrengen. Nederland zet zich nu al in voor onder andere de prioritering van de herziening van de BREF IJzer en Staal.
Overigens wordt een BBT-conclusie gebaseerd op de emissieniveaus van Europese referentie-installaties. Dat betekent dat als er veel referentie-installaties zijn die aan de bovenkant van een BBT-conclusie presteren, de BBT-conclusie bij een herziening niet aangepast zal worden. In het kader van de herziening van de Richtlijn Industriële emissies (RIE) wordt gekeken naar een herzieningstermijn van BREF’s die afhankelijk is van de ontwikkelingen binnen de betreffende sectoren, waardoor normen sneller scherper kunnen worden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Rockwool over het significant terugdringen van hun stikstofuitstoot door het aanpassen van hun productieproces?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat voor kleine staalwolfabrieken al sinds 2002 een norm geldt van 30mg/m3 en dat dat deze normering bij invoering van de omgevingswet zal worden aangescherpt naar 5mg/m3?
Ik ga er van uit dat in de vraag steenwolfabrieken worden bedoeld. Voor installaties die geen IPPC-installaties zijn, en dus niet onder de RIE vallen, zijn er eisen opgenomen voor de uitstoot van ammoniak in het Activiteitenbesluit onder de Wet milieubeheer. De norm voor dit soort installaties is sinds 2003 inderdaad 30 mg/Nm3 en zal met de invoering van de Omgevingswet worden verlaagd naar 5 mg/Nm3. Wel kan het bevoegd gezag via maatwerk gemotiveerd afwijken van deze emissie-eis.
Bent u bereid om de normering voor grote staalwolfabrieken in lijn te brengen met de huidige normering voor kleine staalwolfabrieken (30mg/m3)?
Ik ga er van uit dat in de vraag steenwolfabrieken worden bedoeld. De norm van 30 mg/Nm3 geldt niet specifiek voor steenwolfabrieken maar voor alle bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit.
Voor installaties waarmee steenwol wordt gemaakt en die in grootte vergelijkbaar zijn met Rockwool geldt de Europese regelgeving, met een bandbreedte van 30 tot 60 mg/Nm3. Deze bandbreedte is zorgvuldig vastgesteld, op grond van data van andere vergelijkbare installaties. In verband met het behoud van een gelijk speelveld in Europa en de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om hier goed beargumenteerd op lokaal niveau afwegingen in te maken, wil ik in dit geval blijven bij de Europese normering. Een herziening van de BREF leidt uitsluitend tot scherpere BBT-conclusies als er voldoende soortgelijke Europese bedrijven zijn die op een lager emissieniveau presteren. Als er meerdere referentie-installaties zijn die op het niveau van Rockwool presteren, zal er niet veel veranderen. Bij de herziening van de RIE, die op dit moment loopt, pleit Nederland voor vergunnen aan de onderkant van de bandbreedte als uitgangspunt.
Op welke manier wordt er ingezet op duurzame/circulaire alternatieven voor steenwol?
Wat betreft de bouw wordt primair ingezet op generiek beleid om de milieu-impact van de gebouwde omgeving omlaag te brengen door steeds strengere eisen te stellen in de bouwregelgeving aan de milieuprestatie van een bouwwerk3. Op die manier wordt de markt gestimuleerd om te kiezen voor het produceren en toepassen van het meer milieuvriendelijke (isolatie-)materiaal en/of bouwmethoden om die eis te kunnen halen. Op Milieucentraal.nl wordt de consument de weg gewezen bij het kiezen van isolatiemateriaal4.
Daarnaast is het streven van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om op 1 januari 2024 een verhoging van de subsidie voor isolatiematerialen met een (zeer) goede milieuprestatie – bijvoorbeeld bij biobased isolatiematerialen – in werking te laten treden voor de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE), de Subsidieregeling verduurzaming verenigingen van eigenaars (SVVE) en de Subsidie verduurzaming en onderhoud huurwoningen (SVOH).
Bent u bereid om in gesprek te gaan met producenten van circulaire isolatiematerialen (vlas, hennep, katoen en schapenwol) over de problemen waar zij tegenaanlopen en hoe de overheid daarbij kan helpen, bijvoorbeeld door nieuwe/aangepaste wet- en regelgeving?
Ja, over aanpassing in de bouwregelgeving vindt altijd overleg plaats met de belanghebbende partijen in de sector.
Kunt u toezeggen dat de Nederlands Instituut voor Bouwecologie en Ecologie(NIBE)-classificatie voor isolatiematerialen van geëxpandeerde kurk, mycelium (schimmeldraden), grasvezel, hennepvezel, kalkhennepblokken, aerogel en VIP (Vacuüm Isolatie Panelen) zo snel mogelijk opgesteld wordt, zodat deze alternatieven daadwerkelijk doorgang kunnen vinden?
Het Ministerie van BZK heeft een financiële bijdrage verleend voor de uitvoering van een subsidieregeling voor (onder meer) leveranciers van biobased bouwproducten voor opname van hun producten in de Nationale Milieudatabase5. Deze subsidieregeling loopt tot eind 2023. Hiermee kan de milieu-impact van deze producten worden gewaardeerd in de berekening van de milieuprestatie van bouwwerken (zie het antwoord op vraag 12).
Voor de nagestreefde verhoging van subsidie voor isolatiematerialen met een (zeer) goede milieuprestatie wordt een classificatie ontwikkeld. Hierbij worden ook de ervaringen betrokken met de classificatie van het NIBE.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie De Groot c.s. over verdienmodel voor biobased bouwmaterialen (Kamerstuk 33 576, nr. 291) en de uitvoering van de motie Grinwis Boulakjar over aanpassing van het bouwbesluit (Kamerstuk 32 847, nr. 966)? Deelt u de mening dat als deze twee moties worden uitgevoerd er helemaal geen Rockwool-fabriek meer nodig is?
Over de uitvoering van deze moties bent u op de hoogte gesteld via brieven van de Minister van Economische Zaken en Klimaat6 en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening7.
Het kabinet deelt de genoemde mening niet, omdat een duurzame economie niet bereikt kan worden met alleen de inzet van biobased materialen. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Bent u bekend met het artikel «Lelylijn-discussie trekt zich na Europese erkenning vacuüm, bevindt zich in een stukje niemandsland tussen voorvechters en tegenstanders – zonder te weten waar het heengaat»1?
Ja, hier heb ik kennis van kunnen nemen.
Middels welke inspanningen gaat u ervoor zorgen dat de Lelylijn opgenomen gaat worden binnen het kernnetwerk, gezien het feit dat serieuze financiële steun vanuit Europa alleen zal plaatsvinden als de Lelylijn daarin wordt opgenomen?
Ik ben blij dat in het akkoord van de Transportraad van 5 december jl. de Lelylijn nu is opgenomen in het uitgebreide netwerk van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T). Gedurende de onderhandelingen die in 2023 nog volgen tussen Raad en Europees Parlement over het TEN-T voorstel zal ik mij inspannen om de Lelylijn op te laten nemen in het uitgebreid kernnetwerk. Nader overleg met onder meer Duitsland is daarvoor een vereiste. Begin 2023 vindt een eerste overleg tussen Duitsland en Nederland over deze kwestie plaats op ambtelijk niveau. Dit overleg dient als voorbereiding voor het gesprek dat ik met mijn Duitse ambtgenoot zal hebben over de Lelylijn.
Wat zijn de gevolgen voor de financiële haalbaarheid van de Lelylijn wanneer deze niet wordt opgenomen in het kernnetwerk?
In het MIRT-onderzoek wordt toegewerkt naar uitgewerkte varianten voor de Lelylijn met bijbehorende, onderbouwde kostenraming en zal daarnaast bekeken worden welke bronnen wel of niet en in welke mate beschikbaar zijn voor het bekostigen van de Lelylijn. Al deze informatie is op dit moment nog niet beschikbaar. Daarmee is op dit moment niet duidelijk wat het wel of niet opnemen in het uitgebreide kernnetwerk betekent voor de financiële haalbaarheid. In het vervolgtraject zal de beschikbaarheid van middelen betrokken worden bij het maken van concrete afspraken met de regio.
Heeft u sinds het nieuws over de opname van de Lelylijn in het TEN-T-netwerk reeds contact gehad met uw Duitse evenknie Michael Theurer?
Op dit moment wordt tussen Nederland en Duitsland op ambtelijk niveau een gesprek met mijn Duitse collega voorbereid over de opname van de Lelylijn in het uitgebreid kernnetwerk. Uiteraard ga ik met dhr. Theurer in gesprek als uit de ambtelijke contacten blijkt dat dit wenselijk is, zoals ik in een eerdere fase al heb gedaan.
Hoe denkt u de huidige Duitse Staatssecretaris Michael Theurer te kunnen overtuigen van de meerwaarde van de Lelylijn als schakel in een nieuwe snelle verbinding tussen Nederland en Duitsland, daar vorig jaar de voormalige Staatssecretaris Enak Ferlemann aangaf dat een snelle treinverbinding tussen Groningen en Bremen «niet interessant» is vanwege een gebrek aan potentiële reizigers?
In het MIRT-onderzoek naar de Lelylijn zal conform het coalitieakkoord gekeken worden naar wat de Lelylijn kan betekenen voor de verbindingen met Noord-Duitsland en verder. Op basis daarvan kan ik met de Duitse collega’s het gesprek aangaan of we met elkaar de genoemde meerwaarde zien. Ik zal daarbij waar mogelijk de Duitse collega’s betrekken bij het genoemde onderzoek.
Wilt u de Kamer in een brief inlichten over de uitkomsten en de voortgang van gesprekken met de Duitse Staatssecretaris?
Ja, ik houd de Kamer vanzelfsprekend goed op de hoogte.
Wat zijn de gevolgen voor de Lelylijn, nu 160 km/uur voor de Lelylijn niet overal haalbaar zal zijn vanwege de zachte ondergrond op sommige plaatsen in Fryslân en Groningen, terwijl TEN-T hoge eisen stelt aan de nieuwe spoorlijnen op het gebied van snelheid?
Op dit moment is het onderzoek naar het mogelijke tracé van de Lelylijn nog in een vroege fase en is het daarom nog niet duidelijk welke technische specificaties mogelijk zijn. Wanneer in het vervolg van het onderzoek duidelijk blijkt dat voor een gewenste loop van de Lelylijn extra maatregelen nodig zijn, zal ik uw Kamer daarover informeren. Overigens geldt in het TEN-T voorstel de eis van 160 km/uur niet voor het uitgebreide netwerk.
Wat zijn de gevolgen voor de Lelylijn, nu deze deel gaat uitmaken van het TEN-T-netwerk, voor de formatie van de projectgroep? En welke stappen rond de planvorming om tot het definitieve tracé van de Lelylijn te komen zijn de komende tijd te verwachten?
De opname van de Lelylijn in het TEN-T netwerk heeft niet direct gevolgen voor de formatie van het projectteam. De Lelylijn volgt de normale MIRT-systematiek. Dat betekent dat nu de eerste stappen gezet worden voor een MIRT-onderzoek, hierbij zal ook brede participatie in de regio plaatsvinden.
Wilt u de Kamer in een brief inlichten over de aangepaste planvorming om tot het definitieve tracé van de Lelylijn te komen?
Er is op dit moment geen sprake van een aangepaste planvorming.
Verwacht u, nu de Lelylijn deel gaat uitmaken van het TEN-T-netwerk, nog steeds een financiële bijdrage van de noordelijke provincies?
Ja, er zijn naast de middelen vanuit de EU en de 3 miljard die door het Rijk is gereserveerd naar mijn verwachting nog steeds middelen vanuit de Regio nodig om de financiering van de Lelylijn rond te krijgen. Ik ben hierover met de Regio in gesprek.
Wat verwacht u met de gesprekken die u volgende week gaat voeren met de noordelijke bestuurders te bereiken?
Ik heb tijdens het Bestuurlijk Overleg Deltaplan goede gesprekken gevoerd met de noordelijke bestuurders. Dit was een bijeenkomst met positieve energie waarbij we gezamenlijk hebben uitgesproken nu samen met elkaar door te willen pakken om de Lelylijn tot een succes te maken.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja, daarmee heb ik bij deze voorzien.
Operation Admiral en de handhaving op btw-carrouselfraude |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek («Operation Admiral») van het European Public Prosecutor’s Office (EPPO) naar btw-fraude in de Europese Unie?1
Ja.
Is het bekend wat – naar schatting – de totale omvang is van btw-carrouselfraude in de Europese Unie en in Nederland? Zo nee, bent u bereid om de Belastingdienst te vragen hiernaar een onderzoek uit te voeren?
Er is geen (recente) schatting van de totale omvang van btw-carrouselfraude in de EU. Wel voert de Europese Commissie ieder jaar onderzoek uit naar het btw-compliance-gat (hierna: btw-gat) het btw-gat is het verschil tussen verwachte en daadwerkelijk geïnde btw van de EU-landen. Dit verschil heeft meerdere oorzaken. Op basis van een oude inschatting door de Europese Commissie werd een kwart van het btw-gat toegerekend aan btw-fraude (waaronder btw-carrouselfraude) en driekwart aan andere oorzaken zoals belastingoptimalisatie, administratieve fouten of faillissementen. De meest recente btw-gatrapportage is op 8 december 2022 gepubliceerd2. Uw Kamer ontvangt binnenkort dit rapport met een begeleidende brief. In dit rapport wordt voor de EU én per lidstaat het btw-gat in de periode 2016–2020 weergegeven. Het rapport geeft aan dat het btw-gat voor de totale EU in 2020 93 miljard euro aan gemiste btw-belastingen bedraagt, zijnde 9,1% van het totaal aan te verwachten btw-inkomsten. Dit is een aanzienlijk bedrag, maar de dalende trend van de laatste jaren wordt doorgezet. Nederland heeft een relatief klein verschil tussen verwachte en geïnde btw-inkomsten van 2,8% (1,7 miljard euro). Zoals uitgelegd is slechts een gedeelte hiervan toe te rekenen aan btw-carrouselfraude. Ik zie daarom geen reden nader onderzoek te doen.
Hoeveel handhavingscapaciteit is beschikbaar om deze vormen van fraude tegen te gaan en hoe heeft deze capaciteit zich in de afgelopen jaren ontwikkeld?
Bij de FIOD zet het Coördinatie Punt Btw-fraude (CPB) zich in om samen met de Belastingdienst btw-carrouselfraude aan te pakken. Het CPB beschikt over specialistische kennis, expertise en tooling. Er wordt binnen de FIOD en de Belastingdienst veel gedaan aan kennisdeling.
Het CPB stuurt rechtstreeks signalen door naar de kantoren van de Belastingdienst. De Belastingdienst geeft prioriteit aan de aanpak van btw-carrouselfraude en heeft hiervoor ca. 70 fte (exclusief FIOD) beschikbaar (in 2009 was dat ca. 50 fte).
Hoe heeft het btw-gat in Nederland zich in de afgelopen jaren ontwikkeld en hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot andere lidstaten, zowel relatief ten opzichte van eerdere jaren als in totale omvang? Welk deel van het btw-gat is een gevolg van btw-carrouselfraude en welke andere fraudemethoden liggen hieraan ten grondslag?
In zowel de EU, als in Nederland is het btw-gat de afgelopen jaren gedaald. Nederland doet het in dit opzicht goed. Met een geschat btw-gat van ca. 2,8% de afgelopen jaren bevindt Nederland zich tussen de lidstaten met de laagste btw-gatcijfers van de EU. Daarbij moet worden opgemerkt dat 2020 door invloed van de COVID-pandemie een afwijkend jaar is ten opzichte van de voorgaande jaren. De afgelopen jaren is voor Nederland een stabilisering op een relatief laag btw-gat te zien (zie tabel)3. Vanwege het verhullende karakter van fraude is het mij niet bekend welk deel hiervan exact het gevolg is van btw-carrouselfraude. In onderstaande tabel is het overzicht van de afgelopen jaren te zien.
Btw-verwacht
50,5
53,0
56,7
62,4
60,7
Btw-inkomsten
47,8
49,8
52,7
58,1
59,0
Btw-gat (mrd)
2,6
3,2
4,0
4,3
1,7
% totaal btw-gat
5,3
6,0
7,1
6,9
2,8
Voor de positionering van Nederland wat het btw-gat betreft ten opzichte van de andere lidstaten en het gemiddelde van de EU geeft onderstaand figuur uit voorgenoemd rapport een goed overzicht over 2019 en 2020.
VAT compliance gap by Member State (as % of VTTL, 2019 vs. 2020)
Heeft u kennisgenomen van de stappen die Italië en Spanje hebben genomen om met behulp van digitale rapportageverplichtingen hun btw-gat fors terug te dringen? Kunt u schetsen hoe deze rapportageverplichtingen in zijn werk gaan en op welke wijze deze in Nederland een bijdrage zouden kunnen leveren aan het terugdringen van btw-carrouselfraude?
Ja, ik heb daarvan kennisgenomen. Hierbij is het goed om te vermelden dat het btw-gat van Italië en dat van Spanje groter is dan het Nederlandse. De Europese Commissie heeft op 8 december 2022 een voorstel t.a.v. «VAT in the digital age» gepubliceerd. Het Ministerie van Financiën beziet momenteel de huidige aanpak van btw-fraude in relatie tot dit voorstel. Uw Kamer ontvangt in februari het BNC-fiche over dit voorstel.
Deelt u de inschatting dat deze werkwijze 1,5 miljard euro zou kunnen opleveren aan toegenomen btw-inkomsten?2 Zo nee, waarom niet en welke inschatting maakt u zelf?
Deze inschatting deel ik niet. Met de Uitvoerings- en Handhavingsstrategie van de Belastingdienst wordt gestreefd naar compliance en niet naar hogere opbrengsten. Zoals aangegeven in de tabel bij antwoord 4 was het totale geschatte btw-gat voor Nederland met 1,7 miljard euro relatief laag waardoor een wijziging van het systeem voor Nederland minder oplevert dan voor lidstaten met een groter btw-gat. De implementatie van een nieuw systeem brengt voor bedrijven en de belastingdienst (tijdelijk) extra lasten met zich mee.
Deelt u in algemene zin de opvatting dat dergelijke nieuwe informatiestromen in eerste instantie om investeringen vragen, maar zich op de langere termijn terugbetalen? Zo ja, bent u bereid om te bekijken of een dergelijke aanpak ook in Nederland mogelijk is?
Nederland zet zich al reeds jaren in voor een goede informatie-uitwisseling tussen lidstaten. De informatiedeling via Eurofisc is daarbij van groot belang gebleken, evenals de daarvoor beschikbare analysemodellen. Bij aanvullende binnenlandse rapportagesystemen zal door ondernemers alsmede de Belastingdienst in eerste instantie moeten worden geïnvesteerd in onder meer IT-systemen en analysetools. Gelet op het relatieve lage btw-gat in Nederland en de aanpak van de btw-carrouselfraude wordt een dergelijke investering in binnenlandse rapportagesystemen niet overwogen. Overigens wordt in het voorstel «VAT in the digital age» een kader geschapen voor vrijwillige binnenlandse rapportagesystemen zodat er een bepaalde mate van uniformiteit in de EU heerst.
Wat is de inschatting van de te verwachten toename van belastinginkomsten als gevolg van anderszins verbeterde handhaving op deze fraudes? Hoe verhoudt dit zich tot de kosten van het intensiveren van de handhaving?
Ik wil ervoor waken om de aanpak van belastingfraude te zien als een business case, dit past niet in de uitvoerings- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst. De Belastingdienst en de FIOD zetten zich vanuit het toezicht en de opsporing in voor een effectieve aanpak van btw-carrouselfraude, waarbij de inzet is gericht op het behandelen van mogelijke fraudesignalen en het voorkomen van fraude. Door bijvoorbeeld voorlichtings- en waarschuwingsbrieven wordt getracht te voorkomen dat bonafide ondernemers in een carrouselketen terecht komen.
Kunt u een overzicht geven van succesvolle initiatieven in andere lidstaten om de handhaving op btw-fraude te intensiveren en kunt u daarbij aangeven in hoeverre deze initiatieven ook in Nederland succesvol zouden kunnen zijn?
De aanpak van btw-carrouselfraude vormt onderdeel van het EMPACT (het Europees multidisciplinair platform tegen criminaliteitsdreiging) programma van Europol om in gezamenlijkheid als landen de belangrijkste vormen van fraude aan te pakken. In dit programma wordt door de EU-lidstaten samengewerkt in de aanpak van btw-carrouselfraude. Ook binnen Eurofisc worden best practices uitgewisseld tussen de lidstaten. Hiertoe is een best practice guide ontwikkeld die momenteel wordt geüpdatet. Nederland levert een bijdrage aan deze update. Goede voorbeelden zijn de reeds genoemde waarschuwingsbrieven en het snel intrekken van btw-nummers van bedrijven in de fraudeketen.
Welke andere stappen of maatregelen bent u anderszins voornemens te nemen om btw-carrouselfraude terug te dringen? Bent u bereid om de bestaande fraudebestrijding gericht op btw-carrouselfraude te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Zowel in de EU als in Nederland is het btw-gat de afgelopen jaren teruggebracht, en Nederland mist in vergelijking met andere EU-landen relatief weinig btw-inkomsten. Zoals uit de hiervoor genoemde cijfers naar voren komt, is de aanpak van de Belastingdienst en de FIOD succesvol. Wel blijft het nodig om de huidige aanpak voort te zetten. Het op peil houden van de beschikbare menskracht voor deze onderzoeken heeft mijn onverdeelde aandacht. Hierbij wordt ook rekening gehouden met rechtsstatelijkheid en de gegevensbescherming. Op dit moment ligt er een wetsvoorstel in de Tweede Kamer (wet implementatie Richtlijn betalingsdienstaanbieders) dat specifiek gericht is op de bestrijding van btw-fraude bij e-commerce (online aankopen door particulieren).5 Op basis van dit voorstel worden mogelijke fraudepatronen op basis van betaalgegevens sneller en eenvoudiger gedetecteerd.
Het bericht 'Dit zijn de gevolgen van de verhuizing van het St. Antonius ziekenhuis volgens een zorgeconoom' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Dit zijn de gevolgen van de verhuizing van het St. Antonius ziekenhuis volgens een zorgeconoom»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke gemeenten zijn geconsulteerd?
Het St. Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het in maart en juni van 2021 en in juli 2022 gezamenlijke sessies heeft georganiseerd met de volgende gemeenten: Nieuwegein, Utrecht, Houten, Ronde Venen, Stichtse Vecht, Vijfherenlanden, Woerden en IJsselstein. Vervolgens zijn in het najaar van 2022 voor een persoonlijk gesprek bezoeken gebracht door het ziekenhuis in de volgende gemeenten: Nieuwegein, Utrecht, Houten, Woerden, IJsselstein, Montfoort, Lopik, Vijfherenlanden en Culemborg.
Kunt u met de Kamer de documenten delen die ter consultatie zijn voorgelegd aan de betrokken gemeentebestuurders, conform de wettelijke bepalingen?
De wetgeving schrijft niet voor welke documenten met gemeentebestuurders moeten worden gedeeld indien een bijeenkomst met gemeentebestuurders wordt georganiseerd over een eventuele sluiting van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie (Uitvoeringsregeling Wkkgz, artikel 8i, eerste lid). Het ziekenhuis dient de gemeentebestuurders te informeren over de plannen en over de uitkomsten van de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM. Ik heb de informatie/stukken die met de gemeentes gedeeld zijn niet tot mijn beschikking.
Deelt u de mening dat een besluit tot samenvoeging niet door de directie van het St. Antoniusziekenhuis genomen kan worden zonder dat het effect op de ambulance-capaciteit en het effect op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg bij de andere ziekenhuizen wordt bezien?
Het ziekenhuis moet voor deze wijziging de procedure uit het Uitvoeringsbesluit Wkkgz (de AMvB acute zorg) volgen. Hiervoor moet onder andere een bereikbaarheidsanalyse bij het RIVM worden aangevraagd en moeten gemeenten en inwoners worden betrokken.2 Onderdeel van de bereikbaarheidsanalyse is het effect voor patiënten op de rijtijden per ambulance naar de dichtstbij zijnde locatie waar na de eventuele sluiting de betreffende acute zorg wordt geboden en het gevolg van een eventuele sluiting voor het gevoelig worden voor de 45-minutennorm van andere zorgaanbieders. (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, artikel 8a.4, eerste lid, onderdeel g). In het continuïteitsplan moet het ziekenhuis aangeven welke afspraken er door het ziekenhuis, andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn gemaakt met het oog op de continuïteit in de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute zorg (Uitvoeringsregeling Wkkgz, artikel 8m, onderdeel f). Overigens gaat het om een situatie die pas over twaalf jaar concreet wordt. De komende jaren heeft het ziekenhuis de tijd om invulling te geven aan de zorg in de regio Nieuwegein.
Kunt u aangeven wat het effect van een samenvoeging is op ambulance-capaciteit en de effecten met betrekking tot beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg de andere ziekenhuizen?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, geeft het RIVM in de bereikbaarheidsanalyse aan wat de effecten zijn op de rijtijden voor patiënten per ambulance naar de dichtstbijzijnde locatie waar de betreffende acute zorg wordt aangeboden. Tevens geeft het RIVM aan of door de sluiting van het aanbod van acute zorg op de betreffende locatie andere zorgaanbieders gevoelig worden voor de bereikbaarheidsnormen. De voorgenomen sluiting moet in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) besproken worden. In dat overleg worden afspraken gemaakt over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg in de regio. Het effect op de ambulance-capaciteit en het effect op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg bij de andere ziekenhuizen wordt door het ziekenhuis meegenomen in de verdere uitwerking van de plannen, samen met betrokken partijen.
Deelt u de mening dat die ziekenhuizen worden samengevoegd tot één locatie de eerste jaren veel energie richten op de interne organisatie c.q. de vervlechting?
Elke organisatieverandering heeft tijd nodig om goed geïmplementeerd te worden. Het St. Antonius Ziekenhuis neemt hier in ieder geval ruim de tijd voor, daar het voornemen tot daadwerkelijke samenvoeging voor het jaar 2035 gepland staat. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat dit zorgvuldig plaats zal vinden.
Kunt u aangeven waarom deze fusie een goed plan zou zijn tegen de achtergrond van het onderzoek over Spoedeisende hulp in Denemarken, waaruit bleek dat concentratie niet had geleid tot betere zorg?2
Graag wil ik hier benadrukken dat het hier niet gaat om een fusie. Het St. Antonius ziekenhuis geeft aan dat de keuze om het grootste deel van de ziekenhuisfuncties te concentreren op de locatie Utrecht is ingegeven vanuit het de wens om de zorg betaalbaar en toegankelijk te houden, maar vooral ook van goede kwaliteit. In Denemarken was sprake van een zeer grote landelijke
concentratie van ziekenhuiszorg. Die situatie is niet te vergelijken met de situatie waarin één ziekenhuis functies concentreert en dat doet op basis van een onderbouwd en afgewogen plan met het oog op de kwaliteit van de zorg.
Kunt u aangeven wat het kosteneffect is geweest van de fusie van de ziekenhuizen tot het Elisabeth Twee Steden Ziekenhuis in Tilburg met betrekking tot behandelmixen?
Op 14 augustus 2013 zijn het St. Elisabeth Ziekenhuis (EZ) en TweeSteden Ziekenhuis (TSz) bestuurlijk gefuseerd waarna beide ziekenhuizen vervolgens op 1 januari 2016 juridisch zijn gefuseerd. De fusie was, anders dan de voorgenomen verhuizing van het St. Antonius Ziekenhuis, een fusie tussen twee ziekenhuizen waarbij de oorspronkelijke locaties behouden bleven. Het St. Antonius Ziekenhuis is van plan om twee locaties van dezelfde ziekenhuisorganisatie samen te voegen.
Voor de beantwoording van deze vraag is contact opgenomen met het Elisabeth Twee Steden ziekenhuis (ETZ). Zij geven aan dat er ten tijde van de voorgenomen fusie tussen EZ en TSz zorgen waren vanuit de toenmalige Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa, de voorganger van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)) dat de fusie tussen beide ziekenhuizen de zorg duurder zou maken. Het ETZ heeft derhalve als voorwaarde van de NMA gekregen dat in de pre-fusie periode moest worden aangetoond dat de prijzen van de dbc’s (diagnose behandelcombinatie) van het vrije segment niet méér zouden stijgen dan de gemiddelde index over de jaren 2013 tot en met 1 januari 2016 (datum van de fusie). Het ETZ geeft aan dat het dit in deze periode heeft kunnen aantonen (met accountantsverklaring). De prijsstijging was, volgens het ETZ, in die periode ongeveer de helft van de gemiddelde prijsindex, waarmee het per saldo een kostenbesparing heeft opgeleverd hetgeen ook een voorwaarde was van de zorgverzekeraars.
Kunt aangeven hoe de vertakking/organisatiestructuur er gaat uitzien, aangezien artsen gaan straks werken in een groter team?
Het St. Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat de organisatiestructuur niet zal veranderen. De teams blijven hetzelfde; zij werken op dit moment ook al in één organisatie.
Deelt u de mening dat grotere teams zullen leiden tot verdunning van contacten met andere teams en dat dit zal leiden tot meer onafhankelijke eilandjes? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op vraag 9 ook aangegeven blijven de teams ongewijzigd. Zij zullen alleen efficiënter samenwerken op één locatie in plaats van verdeeld over twee locaties. Volgens het St. Antonius ziekenhuis bevordert het samenvoegen van de expertises een soepel verloop van zorgprocessen. Bovendien zijn er ook minder verplaatsingen (materiaal, patiënten) nodig wanneer geconcentreerd is op één locatie. Daarbij zijn er ook juist voordelen van de samenvoeging zoals dat er meer patiënten behandeld kunnen worden doordat operaties en behandelingen efficiënter ingepland kunnen worden. Ook is geen dubbele bezetting van personeel meer nodig.
Kunt u aangeven hoeveel en uit welke woonplaatsen de huidige patiënten van het Antoniusziekenhuis in Nieuwegein komen?
Nee, over deze cijfers beschik ik niet. De patiënten van het St. Antonius Ziekenhuizen worden niet gekoppeld aan één locatie, zij ontvangen hun zorg op verschillende/meerdere locaties.
Deelt u de mening dat implementatie van het voorgenomen besluit zal leiden tot uitholling van de zorg zoals dat ook met het Hofpoort ziekenhuis in Woerden is gebeurd?
Nee, die mening deel ik niet. Het is van belang dat de continuïteit en toegankelijkheid van zorg in de regio geborgd blijft. In het ROAZ dienen daarover afspraken te worden gemaakt en de zorgverzekeraar moet daar in zijn contractering rekening mee te houden. Ook bij de keuze om de meer complexe zorg en de huisartsenpost (HAP) te concentreren in Leidsche Rijn stond de kwaliteit van zorg voorop. We hebben in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt over passende zorg. Passende zorg betekent dat de zorg toegevoegde waarde heeft voor de patiënt en dat we moeten nadenken over de zinnigheid van zorg en dat de zorg door de juiste hulpverlener op de juiste plek verleend moet worden. Daarvoor moeten keuzes gemaakt worden. De geschetste ontwikkelingen vragen om een heroriëntatie op hoe we de zorg in ons land hebben georganiseerd en ingericht.
Deelt u de mening dat implementatie van het voorgenomen besluit zal leiden tot een groot machtsblok en dat dat onwenselijk is in relatie tot de transformatie van de zorg en de afspraken met zorgverzekeraars?
Allereerst wil ik hier nogmaals benadrukken dat het hier niet gaat om een fusie van twee ziekenhuizen waardoor de mogelijkheid zou bestaan dat een machtsblok ontstaat in de onderhandelingen met de zorgverzekeraar. Het betreft alleen het samenvoegen van twee locaties van dezelfde ziekenhuisorganisatie. Er is geen grond om te concluderen dat deze samenvoeging van locaties leidt tot meer marktmacht en negatieve effecten voor de zorg. Ik deel de mening dus niet.
In het algemeen geldt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de ACM toezien op machtsverhoudingen in de zorgmarkten. Als een zorgaanbieder aanmerkelijke marktmacht heeft, kan de NZa maatregelen treffen. Daarnaast heeft de ACM de mogelijkheid om in te grijpen als blijkt dat er sprake is van machtsmisbruik.
Decentrale productie van bio-LNG. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe kijkt u naar de groeiende CO2-uitstoot van het langeafstandstransport en de rol van bio-LNG in de verduurzaming van deze sector?
De verduurzaming van het langeafstandstransport staat hoog op mijn agenda. Zowel de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) als de laatste gegevens volgens de IPCC-berekeningen laten geen groeiende CO2-uitstoot zien van het langeafstandstransport, hier draagt (bio)LNG ook in positieve zin aan bij. BioLNG is een van de transitiebrandstoffen voor het langeafstandstransport richting zero-emissie. Het is een van de opties om diesel te vervangen en is tevens in de bestaande LNG-infrastructuur tot 100% hernieuwbaar in te zetten.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie, waarin er door een uitzonderlijk hoge LNG-prijs in de transportsector wordt teruggeschakeld naar diesel, waardoor verduurzaming van deze sector sterk wordt afgeremd? Welke mogelijkheden ziet u om deze trend te keren?
Ik ben mij ervan bewust dat alle brandstofprijzen sterk zijn gestegen en ook aanzienlijk schommelen ten gevolge van de onzekerheden op de energiemarkt door de oorlog in Oekraïne. Daarom heeft het Kabinet ook besloten om alle brandstofaccijnzen, ook die waar LNG onder valt (LPG), te verlagen. Deze maatregel is verlengd tot en met 30 juni 2023.
In het algemeen zie ik geen afremming van de verduurzaming van transport. Via het beleid energie vervoer, met de RED II-implementatie, worden de brandstofleveranciers van benzine en diesel aan wegvervoer namelijk verplicht om een toenemend aandeel hernieuwbare energie te leveren. BioLNG is een van de routes om de stijgende verplichting te realiseren. Vooruitkijkend naar 2030 zie ik dat de ambities vanuit het Coalitieakkoord en Fit for 55 verder zullen toenemen, bijvoorbeeld met de implementatie van de RED III. Kortom, er is voldoende perspectief en instrumentarium om transport te verduurzamen.
Kunt u aangeven hoe er in het beleid omtrent bio-LNG rekening wordt gehouden met het feit dat er bij decentrale productie van bio-LNG ook CO2 wordt afgevangen, dat deze biogene CO2 fossiele CO2 in de industrie vervangt, en een basisgrondstof is voor toekomstige synthetische brandstoffen?
De afgevangen biogene CO2 wordt momenteel meegenomen in de ketenemissies van de hernieuwbare brandstof en kan daarbij ingezet worden ter vervanging van fossiele CO2 in de industrie. De huidige nationale systematiek stuurt op hernieuwbare energie. Alle hernieuwbare brandstoffen moeten aan de duurzaamheidscriteria voldoen waaronder een minimum CO2-reductie in de keten. Er kan momenteel niet geprofiteerd worden van een hogere CO2-reductie dan het minimum in de keten. Met de implementatie van de REDIII ben ik voornemens om op een CO2-sturend systeem over te stappen. Hierdoor zullen beter presterende hernieuwbare brandstoffen vanaf 2025 financieel aantrekkelijker kunnen worden.
Kunt u een beeld schetsen van hoe u in het beleid rondom bio-LNG de voor- en nadelen van zowel decentrale als centrale productie van bio-LNG tegen elkaar afweegt en daarbij in ieder geval in te gaan op de volgende punten: de voordelen van decentrale productie van bio-LNG met betrekking tot de CO2-voetafdruk, alsmede de onzekerheid waar decentrale initiatieven voor de productie van bio-LNG mee te maken hebben en het gevaar van stilstand, ook bij het uit bedrijf nemen van warmtekrachtkoppelingen (WKK’s) (en de daarmee gepaard gaande reductie van stikstofemissies)?
Het beleid ondersteunt de productie van bioLNG via de volgende twee routes:
Voor de stimulans van de decentrale productie van bioLNG heb ik deze route opgenomen in de SDE++. Dit blijkt nog een jonge markt te zijn; zo zijn er in 2022 geen aanvragen ingediend voor deze route. Voor bioLNG is er groei mogelijk bij ombouw van de bestaande WKK naar bioLNG-installatie. Dit wordt niet gestimuleerd via de SDE++. Momenteel wordt er nog weinig bioLNG in Nederland geproduceerd.
Naar aanleiding van deze vragen lijkt er interesse te zijn in de ontwikkeling van decentrale productie bioLNG, daarom wil ik samen met de markt gaan kijken hoe we dit beter op elkaar kunnen afstemmen.
Verder zie ik ook de voordelen in de centrale productie van bioLNG. Dit is wat betreft ruimtelijke inpassing eenvoudiger en partijen zijn niet gebonden aan de locaties van de vergisteren.
Wat betreft de CO2-voetafdruk zal dit onderdeel zijn van de implementatie van de REDIII. Zoals aangegeven ben ik voornemens om over te stappen op een CO2-sturend systeem waarbij een hogere CO2-reductie in de keten financieel aantrekkelijk kan worden binnen de systematiek.
De onzekerheden voor investeringen in de bioLNG (decentraal alsook centraal) komen naast de hoge gasprijzen voort uit trage vergunningsverlenging voor installaties alsook de bijmengverplichting voor de gebouwde omgeving. Met een onderzoek wordt de eventuele spanning tussen de inzet van biogas in de mobiliteit en biogas in de gebouwde omgeving onderzocht. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat de inzet van biogas in de mobiliteit beperkt wordt. Hierover zal ik uw Kamer samen met Minister Jetten zo snel mogelijk informeren.
Welke mogelijkheden ziet u om de voordelen die het decentraal produceren van bio-LNG heeft, beter te benutten en welke concrete maatregelen neemt u hiervoor?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven heb ik al maatregelen genomen om de decentrale productie van bioLNG te stimuleren middels de opname van aparte categorieën in de SDE++. Daarnaast ben ik voornemens om bij de RED III-implementatie ketenreducties expliciet te belonen, ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd met de brief «start implementatie RED III voor vervoer» (IENW/BSK-2022/310681). Dit kan een stimulans geven voor decentrale bioLNG. Echter, de verdere stimulering van bioLNG in transport hangt ook nauw samen met de ontwikkeling van alternatieve hernieuwbare brandstoffen en de bijmengverplichting van biogas in de gebouwde omgeving.
De uitspraak van de Raad van State over statiegeld op metalen drankverpakkingen |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw eerste reactie op de uitspraak van de Raad van State (202205978/1/R4 en 202206371/1/R4) en concreet op de extra tijd die producenten en importeurs krijgen om te voldoen aan de wettelijke verplichting en de preventieve lasten onder dwangsom die komen te vervallen? Welke vervolgstappen gaat u zetten?
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 2 december 2022 de maatregelen die de ILT van plan was te nemen, opgeschort tot en met 31 maart 2023. De rechter geeft in de uitspraak geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel, maar maakt een belangenafweging. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alle partijen onderkennen dat het algemeen belang gediend is met een soepele uitvoering van het statiegeldsysteem voor blikjes en gaat mee in de bewering van de producenten dat dit systeem op 31 december 2022 nog niet goed kan werken. Zoals ik in debat met uw Kamer heb aangegeven, vind ik de uitspraak teleurstellend. Ik ben van mening dat het Afvalfonds Verpakkingen en de producenten/importeurs meer dan voldoende tijd hebben gehad om het statiegeldsysteem per 31 december 2022 operationeel te kunnen hebben.
De ILT beraadt zich op eventuele verdere stappen.
Klopt het dat producenten en importeurs bijna twee jaar de tijd hebben gehad om blikjes toe te voegen aan het bestaande statiegeldsysteem? Klopt het dat een dergelijke opzet in het buitenland vaak maar een jaar kost?
Ja, in februari 2021 is bekendgemaakt dat statiegeld op blik wordt ingevoerd. Daarmee was er dus bijna twee jaar tijd voor de voorbereiding op de invoering ervan. Zoals in antwoord 1 aangegeven, acht ik dit ruim voldoende tijd.
Mij is onbekend of er in het buitenland meer of minder tijd nodig is gebleken, en of het daarbij om met Nederland vergelijkbare situaties betreft.
Bent u het ermee eens dat het bedrijfsleven aan het langste eind lijkt te trekken, nu de preventieve last onder dwangsom komt te vervallen en de ingangsdatum wordt uitgesteld?
De wettelijke ingangsdatum blijft ongewijzigd. De voorzieningenrechter heeft alleen de preventieve last onder dwangsom opgeschort tot 1 april 2023. De ILT beraadt zich op dit moment op eventuele verdere stappen.
Bent u het ermee eens dat deze uitspraak van de Raad van State bewijst dat uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) als middel wettelijk niet goed is verankerd? Bent u het ermee eens dat de statiegeldwet moet worden aangescherpt? En bent u het ermee eens dat we hier lering uit moeten trekken voor hoe we UPV als instrument verankeren in wetgeving? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u zetten?
De uitspraak van de voorzieningenrechter trekt de wettelijke basis voor statiegeld niet in twijfel. Het betreft alleen de handhaving van de nieuwe verplichting tot statiegeld die ingaat per 31 december 2022. De wettelijke basis voor UPV in het algemeen wordt helemaal niet besproken in de uitspraak.
Aangezien het hier juist gaat om het niet naleven van de wet, zie ik geen reden om de wet aan te scherpen.
Hoewel de start tot nu toe moeizaam is verlopen, vertrouw ik erop dat we vanaf 1 april een werkend statiegeldsysteem voor blik hebben, en zo niet, dat de ILT hierop kan handhaven. Wel wil ik lering trekken uit de ervaringen en dit meenemen in de evaluatie van de wetgeving in 2024.
Bent u bereid om een evaluatieproces op te zetten met betrekking tot het proces en de wetgeving rondom statiegeld en de wettelijke verankering van de UPV waarbij u ook de Tweede Kamer betrekt?
Zoals bepaald in art. 16 van het Besluit beheer verpakkingen 2014 zal in 2024 een evaluatie plaatsvinden. Ik zal de Tweede Kamer daarover informeren.
De problemen in de klinieken en het terbeschikkingstelling (tbs)-stelsel |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u van mening dat er problemen zijn in de tbs-klinieken op het moment en het tbs-stelsel als geheel? Hoe groot vindt u deze? Wat zijn volgens u de grootste uitdagingen op dit moment?
De grootste uitdaging die ik nu zie voor het tbs-stelsel is de capaciteitsdruk. Die zit zowel in de fysiek beschikbare plekken als in de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel. Het staat voor mij vast dat de capaciteitsdruk risico’s kan opleveren.
Is er volgens u sprake van incidenten of zijn er structurelere problemen, als we bijvoorbeeld kijken naar heftige incidenten in de klinieken en onttrekkingen met ernstige geweldsmisdrijven als gevolg?
Ik wil hierin niet vooruitlopen op de resultaten van de verschillende onderzoeken, maar op dit moment zie ik geen aanwijzingen dat er een directe relatie is tussen de capaciteitsdruk die ik bij mijn antwoord op vraag 1 heb geadresseerd en de incidenten van afgelopen jaar.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van tbs-advocaat Jan-Jesse Lieftink die stelt dat het tbs-systeem onder grote druk staat en op termijn onhoudbaar zal worden?1 Kunt u dit toelichten?
Ik deel de zorgen die in de betreffende uitzending zijn geuit. Het klopt dat we, net als andere sectoren, in de forensische zorg te maken hebben met een krappe arbeidsmarkt. Het is moeilijk om personeel te werven en te behouden. Het klopt ook dat er momenteel sprake is van capaciteitsdruk in de tbs. Het aantal tbs-passanten dat in een penitentiaire inrichting wacht op de start van de tbs-behandeling is de afgelopen jaren toegenomen.2 Het voert mij echter te ver om te stellen dat het tbs-systeem onhoudbaar zou zijn. Zo is het aantal incidenten door de jaren heen stabiel en kent de sector goede recidivecijfers: zo’n 80 procent recidiveert niet binnen twee jaar na uitstroom.3
Hoe groot is op dit moment de druk op het personeel in de klinieken?
In het contractmanagement van DJI is aandacht voor de druk op het personeel. Die druk verschilt uiteraard per locatie en per moment. DJI is hierover continu in gesprek met zorgaanbieders en ziet erop toe dat passende maatregelen genomen worden indien nodig.
Hoe ernstig is de druk op de capaciteit op dit moment?
Als iemand een tbs-maatregel opgelegd krijgt, wordt hij eerst in een penitentiaire inrichting geplaatst in afwachting van plaatsing in een Tbs-kliniek. Dit geldt zowel voor personen die ook een gevangenisstraf hebben als voor personen die alleen een tbs-maatregel opgelegd krijgen. De personen die in afwachting van de start van hun tbs-behandeling in een penitentiaire inrichting zijn geplaatst worden tbs-passanten genoemd. Het aantal tbs-passanten is een graadmeter voor de druk op de tbs-capaciteit. Onderstaande tabel laat zien het aantal tbs-passanten de afgelopen jaren is toegenomen.
2017
26
2018
43
2019
39
2020
45
2021
64
2022
107
In hoeverre is men er al in geslaagd de bureaucratie terug te dringen, zoals in het verleden met ambitieuze plannen is aangekondigd?
Uit een door Andersson Elffers Felix uitgevoerde evaluatie bleek dat het beoogde doel van 25 procent vermindering van de administratieve lasten door drie concrete projecten niet was gehaald.4 Wel werd inzichtelijk dat een deel van de administratieve lasten echt noodzakelijk is en ook bijdraagt aan een goede kwaliteit van forensische zorg. Vanzelfsprekend blijf ik mij inzetten voor een verdere vermindering van administratieve lasten. Zo werkt mijn ministerie momenteel aan een softwareapplicatie waarmee een zorgaanbieder op geautomatiseerde wijze alle relevante gegevens over een patiënt kan opvragen op één plek. Voorheen moesten hiervoor meerdere systemen geraadpleegd worden.
In hoeverre is er volgens u een verband tussen de recente geweldsincidenten binnen en buiten de klinieken en de druk op het personeel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de uitspraken van tbs-advocaat Lieftink dat er te weinig is gebeurd met de analyse en aanbevelingen zoals die zijn opgenomen in het rapport «Geen kant meer op kunnen» van de inspectie Justitie en Veiligheid van oktober 2020?2
Ik ben het niet eens met deze uitspraken. Sinds het verschijnen van het rapport van de Inspectie is de tbs-capaciteit, met dank aan de inspanningen van DJI en zorgaanbieders, daadwerkelijk uitgebreid. Zo is het de sector gelukt afgelopen jaar 90 extra plaatsen in Forensisch Psychiatrische Centra te realiseren. Ook heeft mijn ambtsvoorganger de generieke maatregel om een verlofmachtiging standaard in te trekken na verdenking van een strafbaar feit doen vervallen.6 Tot slot is de inkoopstrategie aangepast. De aanbesteding conform deze nieuwe inkoopstrategie is momenteel gaande. DJI zal in deze aanbesteding lang lopende contracten gaan afsluiten tot maximaal zes jaar. Door de langere looptijd van contracten zijn voor zorgaanbieders investeringen met minder onzekerheden omgeven. Dit moet ertoe leiden dat forensische zorgaanbieders zich beter kunnen richten op een veranderende vraag naar forensische zorg.
Wat is er de afgelopen jaren bijvoorbeeld precies gebeurd met de aanbeveling van het rapport om de zorg kwalitatief te verbeteren en ook de kwaliteit van de beveiliging te verbeteren? Waar blijkt dat uit?
Op 1 oktober 2022 is het Kwaliteitskader forensische zorg ingevoerd. Hierin is beschreven wat onder kwalitatief goede forensische zorg wordt verstaan en aan welke normen zorgaanbieders dienen te voldoen. De onderwerpen die de Inspectie in haar rapport heeft benoemd zijn opgenomen in het kwaliteitskader. De komende jaren wordt het kwaliteitskader verder geïmplementeerd zodat alle zorgaanbieders er eind 2028 volledig aan voldoen. Waar nodig en relevant kan dat betekenen dat er nadere werkafspraken worden uitgewerkt. Het kwaliteitskader geldt voor alle vormen van forensische zorg. Ik heb middelen beschikbaar gesteld voor de implementatie van het kwaliteitskader, oplopend tot structureel 19,- miljoen vanaf 2025.
Wat betreft de beveiliging heeft DJI afgelopen jaar bij alle FPC’s geïnventariseerd in hoeverre zij voldoen aan het Programma van Eisen. Hierin is vastgelegd aan welke eisen op het gebied van materiële beveiliging de klinieken moeten voldoen. Uit de inventarisatie blijkt dat er drie gebouwelijke ingrepen in gang gezet moeten worden om alle FPC’s aan de eisen te laten voldoen. Deze drie ingrepen zijn nodig bij twee FPC’s. Ik ben momenteel in gesprek met de betreffende locaties om de benodigde aanpassingen te realiseren. Overigens treffen de betrokken FPC’s, vooruitlopend op de ingrepen, compenserende maatregelen.
Wat is er de afgelopen jaren gebeurd met de aanbeveling om bepaalde generieke maatregelen af te schaffen betreffende verlof en te vervangen met meer maatwerk en vertrouwen aan de professionals?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Wat gebeurt er vanuit de overheid op het gebied van nazorg en compensatie voor medewerkers met traumatische en levensbedreigende ervaringen met soms ook posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg, ten gevolge van hun werkzaamheden in een tbs-kliniek?
Het verlenen van nazorg voor medewerkers die bij de uitoefening van hun reguliere werkzaamheden een traumatische ervaring hebben hoort bij goed werkgeverschap. Dit is dan ook opgenomen in het Kwaliteitskader forensische zorg.
Voor zover het de Rijksinstellingen betreft geldt hiervoor het algemeen beleid van DJI. Dit houdt in dat medewerkers die een schokkende of indringende gebeurtenis meemaken die zorg krijgen die zij nodig hebben: kwalitatief hoogstaand en op maat.
Per locatie is er een nazorgteam, met medewerkers die direct ondersteuning kunnen bieden aan collega’s ter plaatse. Bij ernstige incidenten en als blijkt dat het natuurlijk herstel van de medewerker niet goed gaat komen de specialist opvang en de traumapsycholoog in beeld.
Voor de particuliere instellingen geldt dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het verlenen van nazorg aan hun medewerkers. De wijze waarop zij dat doen kan verschillen, waarbij uiteraard in algemene zin geldt dat zij moeten voldoen aan de regelgeving inzake goed werkgeverschap bij arbeidsongevallen.
Wat is uw reactie op het verhaal van Lenny en Alma, die als medewerkers in Veldzicht schokkende dingen meemaakten, wat tot op de dag van vandaag grote gevolgen voor hen heeft?3 Hoe kan het dat dit tot slepende rechtszaken heeft geleid, waarom is dit nog steeds niet naar tevredenheid opgelost door de oud-werkgever?
Ik spreek mijn medeleven naar Lenny en Alma uit voor wat hen overkomen is tijdens hun werk in een tbs-kliniek. Het is verdrietig te zien dat dit tot de dag van vandaag zo’n invloed op hun leven heeft.
Omdat de rechtszaak waar u aan refereert nog loopt, kan ik hier verder niet op ingaan.
Op welke wijze wordt eraan gewerkt om de werkdruk van het personeel werkzaam bij de tbs-klinieken te verminderen en de veiligheid voor medewerkers te verbeteren?
Ik volg een aantal sporen om de uitvoering van het tbs-systeem veilig en verantwoord te houden. Ik zet ten eerste in op het bevorderen van door- en uitstroom. Dat doe ik met het Implementatieprogramma Bestuurlijke Agenda Forensische Zorg, dat in 2021 bij DJI is gestart. Dit programma bestaat uit projecten die bijdragen aan de doelstellingen van de met de hele sector opgestelde Bestuurlijke Agenda Forensische Zorg.8 Daarnaast werk ik samen met de sector aan het uitbreiden van de tbs-capaciteit en het verbeteren van passende vervolgvoorzieningen. Tot slot zorg ik met het Kwaliteitskader voor voldoende ruimte voor professionals om hun werk goed en verantwoord te kunnen doen. In de voortgangsbrief forensische zorg van deze maand ga ik hier verder op in, inclusief de knelpunten bij deze opgave.9
Welke maatregelen gaat u nemen om de werking van de behandeling in klinieken en de terugkeer naar de samenleving te verbeteren en daarmee de uitvoering van het tbs-systeem veiliger te maken?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer»?1
Ja, we zijn bekend met het bericht. Het is een tragisch incident dat een kind het leven heeft gekost. We leven mee met de nabestaanden.
Klopt het dat een «klaphamer», een metalen installatie om bijvoorbeeld magnesiumpoeder te laten exploderen, niet als vuurwerk wordt geclassificeerd en derhalve ook niet onder het Vuurwerkbesluit valt? Klopt het voorts dat het mengsel van zwavel en natriumchloraat nog harder knalt dan nitraten of carbid?
Het klopt dat een klaphamer een metalen installatie is, waarmee iemand in combinatie met het gebruik van bepaalde stoffen harde knallen kan produceren. Het kan worden vergeleken met het gebruik van een melkbus, waarmee in combinatie met het gebruik van carbid harde knallen worden geproduceerd. Het is geen vuurwerkartikel en valt niet onder het Vuurwerkbesluit. De verschillende stoffen of mengsels kunnen onder omstandigheden harde knallen produceren. Hoe hard een knal is hang samen met de hoeveelheid en de manier waarop een stof wordt gebruikt.
Bestaat er reeds regelgeving rond dit soort installaties? Zo ja, welke en hoe is het toezicht op de naleving van deze regels vormgegeven? Is de toezichthouder Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op de hoogte van de gevaren van klaphamers? In hoeveel gemeenten is in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het gebruik van klaphamers verboden en in hoeveel gemeenten is de burgemeester bevoegd vergunningen af te geven voor het gebruik van klaphamers?
Klaphamers worden in sommige regio’s gebruikt om tijdens de jaarwisseling knallen te produceren. Het zijn door particulieren zelfgemaakte constructies. Ze worden niet fabrieksmatig geproduceerd. Er is geen CE-keuring en geen landelijke regelgeving voor klaphamers. Het gebruik van de klaphamer zelf is niet in een wet vastgelegd en er is geen toezichthouder aangewezen. Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van dit soort installaties in de Algemene Plaatselijke Verordening opnemen. Een aantal gemeenten heeft een verbod op het gebruik van klaphamers in de APV opgenomen, zoals gemeenten Steenbergen en Twenterand. Ook gemeente Elburg en Haaksbergen zijn bezig met het inregelen van een verbod van het gebruik van klaphamers in de APV. Er is geen totaaloverzicht beschikbaar. Het verlenen van een vergunning in de zin van een meldingsplicht voor het gebruik van klaphamers is een lokale bevoegdheid op grond van de APV. Volgens de VNG is er nog geen gemeente die een dergelijke vergunningsplicht heeft ingevoerd. In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt rond september 2023 aan gemeenten informatie verstrekt over de gevaren en risico’s van het gebruik van klaphamers, zodat gemeenten een afweging kunnen maken om het gebruik van klaphamers lokaal te verbieden.
Het is in het algemeen niet toegestaan om anderen in gevaar te brengen door activiteiten. In dit geval heeft het gebruik van een klaphamer een dodelijk ongeval veroorzaakt. Het toebrengen van letsel of schade aan anderen kan onder de Strafwet en/of het Burgerlijk wetboek vallen. Daarnaast kunnen impactgevoelige explosieve stoffen of mengsel die in combinatie met de klaphamer gebruik worden – zoals kaliumchloraat – onder de Wet precursoren voor explosieven vallen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving op naleving van de Wet precursoren voor explosieven door marktdeelnemers (producenten, distributeurs, groothandels en detailhandel). De politie is belast met de opsporing op grond van de Wet precursoren voor explosieven en kan strafrechtelijk handhaven.
Heeft u inzicht in het aantal ongevallen met klaphamers of soortgelijke installaties over de laatste tien jaren?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal ongevallen met klaphamers. VeiligheidNL registreert sinds 2019 jaarlijks ongevallen met carbid. Van alle letsels is tijdens de afgelopen jaarwisseling (2022–2023) 10 procent veroorzaakt door carbid.
Bent u het eens met de stelling dat uniforme regelgeving om het gebruik van klaphamers te verbieden wenselijk is en hoe staat u tegenover het onderbrengen van klaphamers onder het Vuurwerkbesluit? Zo ja, wanneer kunt u een voorstel hiertoe in procedure brengen? Zo nee, waarom niet?
Het Vuurwerkbesluit stelt regels voor de handel, de opslag en het gebruik van vuurwerk en is niet bedoeld voor het reguleren van andersoortige constructies die gevaar kunnen opleveren, zoals klaphamers.
Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van klaphamers opnemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Dit biedt de mogelijkheid om overlast te voorkomen en indien nodig tijdig in te grijpen als dit apparaat wordt gebruikt en voor onveilige situaties leidt. Dat maakt dat het niet nodig wordt geacht om dit ook landelijk te verbieden door het Vuurwerkbesluit aan te passen.
Het bericht dat BKR actief hypotheekgegevens wil registreren |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Je wil toch niet dat vertrouwelijke informatie over je hypotheek zomaar bij Wehkamp terechtkomt»?1
Ja.
Klopt het dat BKR plannen heeft die verder gaan dan de huidige registratie van hypotheken waarop daadwerkelijk betalingsachterstanden zijn?
Het klopt dat BKR kijkt naar aanpassing van de huidige situatie waarbij hypotheken pas worden geregistreerd in het geval van betalingsachterstanden (negatieve registratie). BKR heeft geconsulteerd over verplichte registratie bij het aangaan van woninghypotheken (positieve registratie) voor specifieke doelgroepen, te weten startersleningen en maatwerkleningen die worden gefinancierd door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting en energiebespaarhypotheken die worden gefinancierd door het Warmtefonds. Verder heeft BKR geconsulteerd over de mogelijkheid voor kredietverstrekkers om te kunnen kiezen of ze hun eigen woninghypotheken direct bij aanvang van de overeenkomst registreren.
Bent u, of is de Minister voor Rechtsbescherming, geïnformeerd over het plan van BKR om financiële gegevens van mensen actief te gaan delen en om alle hypotheekgegevens te registreren bij BKR?
BKR pleit al langere tijd voor positieve registratie van hypotheken en heeft dit eerder ook kenbaar gemaakt aan het Ministerie van Financiën. Het voornemen om te consulteren over verplichte registratie van bepaalde hypotheken, is niet gedeeld. BKR heeft in april jl. aan het Ministerie van Financiën een consultatiedocument gestuurd. Het ministerie heeft zich onthouden van reactie, omdat het ministerie een wetsvoorstel in voorbereiding heeft over kredietregistratie. BKR is een privaatrechtelijke stichting, die volledig los staat van de overheid, maar wel het stelsel van kredietregistratie beheert. Ik vind dat onwenselijk. Het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb regelt meer publieke waarborgen voor gegevensverwerking bij kredietregistratie en regelt welke overeenkomsten worden geregistreerd. Kredietregistratie wordt een wettelijke taak met overeenkomstige bevoegdheden voor de Minister van Financiën. Dit wetsvoorstel zal begin 2023 worden geconsulteerd.
Staat de wet de uitbreidingsplannen van BKR toe? Zo nee, is het kabinet voornemens om de wet hierop aan te passen?
De Wet op het financieel toezicht regelt dat kredietaanbieders aangesloten moeten zijn bij een stelsel van kredietregistratie en het stelsel moeten raadplegen wanneer zij krediet van meer dan 250 euro verstrekken. Er zijn geen voorschriften over een stelsel van kredietregistratie. In de praktijk is er één stelsel van kredietregistratie, namelijk BKR. BKR is een privaatrechtelijke stichting, die op dit moment nog volledig los staat van de overheid. Er is geen specifieke wetgeving over hetgeen in het kredietenregister van BKR moet worden opgenomen. Dit is opgenomen in het Algemeen reglement van BKR. Wel is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) op de gegevensverwerking van toepassing.
In het antwoord op de vorige vraag schreef ik al dat ik al dat ik een wetsvoorstel in voorbereiding heb dat tot doel heeft om wettelijke waarborgen te geven voor de kredietregistratie en dat van kredietregistratie een wettelijke taak maakt, ten aanzien waarvan de Minister van Financiën bijbehorende bevoegdheden krijgt. Ook regelt het voorstel welke overeenkomsten moeten worden geregistreerd. Dit wetsvoorstel zal begin 2023 worden geconsulteerd.
Deelt u de mening dat de voorgestelde uitbreidingen disproportioneel en onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Momenteel worden alleen hypotheken waar sprake is van een betalingsachterstand van drie maanden of langer geregistreerd bij BKR. Er kan mogelijk aanleiding zijn om bepaalde hypotheekvormen bij het aangaan te registreren indien daarmee kwetsbare consumenten kunnen worden beschermen. De noodzaak hiertoe moet echter eerst worden aangetoond. Dit zal worden meegenomen in het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb. Ik zie op dit moment geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registreren.
Bent u bereid op korte termijn met BKR in gesprek te gaan en BKR tot de orde te roepen?
Ja. Ik ben met BKR in gesprek over hun consultatie, mede in het licht van mijn voornemen om met een wetsvoorstel te komen.
De mensenrechtensituatie in Oeganda |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Uganda: Promoting peace and human rights through dialogue»?1
Ja.
Wat vindt u van de mensenrechtensituatie in Oeganda?
Het kabinet blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Op welke manieren draagt Nederland bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Oegande?
Het kabinet hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten, ook in Oeganda. Het kabinet heeft herhaaldelijk, ook bij inkomende en uitgaande bezoeken, zorgen geuit over de verslechterende situatie. Tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022 heb ik nadrukkelijke aandacht gevraagd voor mensenrechten in gesprek met de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken, en ook tijdens zijn bezoek aan Den Haag in oktober 2022 is hierover uitgebreid gesproken.
Nederland blijft zich inspannen voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie door zich in te zetten voor het behoud van ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Nederland spreekt publiekelijk en achter gesloten deuren – zowel in EU-verband en samen met andere gelijkgezinde partners als in bilaterale gesprekken – regelmatig met de Oegandese autoriteiten over mensenrechten. Via bijvoorbeeld steun aan DefendDefenders en Power of Voicesondersteunt Nederland ook mensenrechtenverdedigers in Oeganda om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren.
Hoe wordt gecontroleerd of de OS-gelden in Oeganda, als land waarmee Nederland een brede OS-relatie heeft, het juiste doel benutten? Hoe effectief acht u deze controle?
De ambassade houdt op verschillende manieren toezicht op de uitvoering van OS-projecten: door het bezoeken van projecten, het beoordelen van inhoudelijke en financiële rapportages en door het uit laten voeren van onafhankelijke audits. Om de effectiviteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van de programma’s te beoordelen worden daarnaast ook externe evaluaties uitgevoerd.
Deze instrumenten worden ook in andere landen waarmee Nederland een OS-relatie onderhoudt ingezet en zijn vergelijkbaar met de wijze waarop andere donoren toezicht houden. Het kabinet meent dat deze wijze van controle effectief is.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in Oeganda bij het controleren van correcte uitgaven van OS-gelden?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er aanwijzingen dat de OS-gelden voor andere activiteiten wordt ingezet dan waarvoor de steun bedoeld is?
Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat er OS-gelden in Oeganda worden ingezet voor andere activiteiten dan bedoeld. Indien er aanwijzingen zijn dat OS-gelden zijn ingezet voor andere activiteiten dan vooraf overeengekomen in projectvoorstellen en jaarlijkse werkplannen, treedt de ambassade in contact met de uitvoerende organisatie om opheldering te vragen. Per geval wordt dan bekeken wat een passende reactie is. Ik verwijs in dit kader ook naar de kamerbrief over de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 20222 waarin o.a. wordt vermeld hoe er is gereageerd op de inzet van door Nederland gedoneerde politieauto’s.
Welke risico’s ziet u als aanvaardbare risico’s en managebare risico’s die onvermijdelijk zijn om resultaten te bereiken «in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur»?2
Het kabinet doet er alles aan om risico’s bij de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking te minimaliseren. Zoals uiteengezet in de nota Doen waar Nederland goed in is, is het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Voor elke activiteit vindt een risico-inschatting plaats, specifiek voor iedere landencontext. Per activiteit zal worden vastgesteld wat aanvaardbare risico’s zijn. Hierbij wordt volgens het do-no-harm principe ook gekeken naar mogelijk (on)bedoelde effecten, bijvoorbeeld de potentiële schending van mensenrechten.
Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in fragiele landen of landen met zwak bestuur adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering. Zo heeft het kabinet onlangs besloten om voorlopig in Mali en Burkina Faso, gezien de militaire machtsgrepen in die landen, geen ontwikkelingssamenwerkingsprojecten te continueren waarbij sprake is van een directe financiering aan de centrale overheden.
Kunt u een indicatie geven over waar de grenzen van aanvaardbare risico’s liggen?
Zie antwoord vraag 7.
Vallen potentiële schendingen van mensenrechten binnen deze risico’s?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe reflecteert u op uw uitspraak dat «er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dan 66 agenten veroordeeld zijn en 153 agenten ontslag hebben gekregen» in het licht van de aanblijvende mensenrechtenschendingen in Oeganda?3
Het kabinet is van mening dat de druk van Nederland en gelijkgezinde landen heeft bijgedragen aan een zekere mate van accountability en openheid van de kant van de Oegandese overheid over het geweld van november 2020.
Het kabinet blijft echter ook benadrukken dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen en moeten doen. Op hoger niveau is er bij de politie weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen. Ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Op dit vlak zijn geen nieuwe ontwikkelingen waargenomen.
Nederland en de EU hebben recent – twee jaar na de gebeurtenissen van november 2020 – opnieuw het belang onderstreept van gerechtigheid, compensatie voor nabestaanden en accountability.
Deelt u de mening dat dergelijke bestraffing van individuele uitvoerders geen afdoende impact heeft om structurele verandering te weeg te brengen wanneer deze uitvoerders handelden aan de hand van instructies van hoger af en dat deze veroordelingen dus geen sluitend bewijs bieden dat de mensenrechtensituatie verbetert?
Zie antwoord vraag 10.
Blijft u van mening dat ««de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen»? Heeft u op dit gebied nieuwe ontwikkelingen waargenomen?
Zie antwoord vraag 10.
Wordt de niet-uitgevoerde slotbetaling aan Justice Law And Order-sector (JLOS) van € 850.000 alsnog uitgevoerd?
Nee. Zoals vermeld in de Kamerbrief Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 225, heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen. Dit was in de zomer van 2021 als voorwaarde gecommuniceerd aan de JLOS autoriteiten voor het doen van de slotbetaling. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Hoe effectief acht u het JLOS-programma, waaraan Nederland al 20 jaar aan bijdraagt, in het licht van de grove mensenrechtenschendingen in Oeganda?
De eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS6 laat zien dat er de nodige resultaten zijn bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Het feit dat er binnen het JLOS-programma belangrijke resultaten zijn geboekt neemt echter niet weg dat op het vlak van de mensenrechtensituatie belangrijke uitdagingen blijven bestaan. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 blijft het kabinet zich inspannen om de mensenrechtensituatie in Oeganda te verbeteren.
Hoe effectief acht u de Nederlandse bijdrage aan de Private Sector Development in Oeganda?
De Nederlandse bijdrage aan Private Sector Development – die overigens financieel beperkt is – richt zich op drie aspecten die een gezonde private sector in de weg staan: het gebrek aan betaalbare bedrijfsfinanciering (ook voor kleine boeren en ondernemers), gebrek aan voldoende vaardigheden en een onvoldoende ontwikkeld ondernemingsklimaat.
Onlangs zijn er meerdere projecten gestart die betaalbare leningen moeten bieden aan kleinschalige (vrouwelijke) boeren en ondernemers in de agrarische sector. Deze leningen worden in combinatie met advisering en capaciteitsopbouw aangeboden. Hoewel de meeste activiteiten kort geleden van start zijn gegaan, zijn er al bescheiden resultaten geboekt en is de verwachting dat er gedurende de projecttermijn nog duizenden boeren en ondernemers tegen betaalbare rentes geld zullen kunnen lenen om hun bedrijf uit te bouwen.
Tevens werkt de Nederlandse overheid samen met multilaterale instellingen, bilaterale partners en de EU om het ondernemingsklimaat in Oeganda te helpen versterken. Zo vindt er samenwerking plaats om sanitaire en fytosanitaire controles op exporten te verbeteren, wordt via Trade Mark East Africa regionale handel bevorderd en financiert Nederland mee aan een groot programma van de Wereldbank om Oegandese bedrijven te ondersteunen bij hun exportactiviteiten.
Bent u bereid om bij misstanden van het gebruik van OS-gelden, de stroom van deze gelden stop te zetten dan wel deze gelden terug te vorderen?
Ja. Indien het kabinet misbruik vaststelt, dan is stopzetten van betalingen en terugvordering een optie.
Bent u bereid om te onderzoeken of de steun aan Oeganda in een andere sector moet worden voortgezet voor de verbetering van het welzijn van de Oegandese bevolking?
Het kabinet heeft in de nota «Doen waar Nederland goed in is» al vastgelegd dat Nederland met Oeganda een brede OS-relatie zal onderhouden. Deze samenwerking is, naast versterking van de rechtstaat en opkomen voor mensenrechten, gericht op het vergroten van voedselzekerheid, het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, private sector ontwikkeling, en de opvang van vluchtelingen in de regio, met daarnaast integrale aandacht voor gendergelijkheid en klimaat. Deze thema’s zullen ook de komende jaren centraal staan binnen de Nederlandse inzet in Oeganda.
Hoe wordt over het algemeen de relatie met landen, waar Nederland een brede BuHaOS-relatie mee heeft, frequent geëvalueerd? Wordt er rekening gehouden met veranderingen in het specifieke land of elders in de wereld?
Nederland beziet, als onderdeel van het reguliere werk van zowel het ministerie als de ambassades, de bilaterale relatie met partnerlanden constant. Relevante ontwikkelingen in het land, de regio, of elders in de wereld worden geanalyseerd en er wordt – uiteraard in nauw overleg met EU- of gelijkgezinde partners – doorlopend bekeken of de aard van de relatie met het land in kwestie al dan niet zou moeten worden herzien. Daarbij is Nederland zich ervan bewust dat ontwikkeling een kwestie van lange adem, en vaak vallen en opstaan, is.
Daarnaast voert de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie beleidsdoorlichtingen en evaluatie-onderzoeken uit over het Nederlandse ontwikkelingsbeleid in algemene zin, waarvan gebruik wordt gemaakt bij het vormgeven en aanpassen van beleid in en ten aanzien van thema’s en landen.
De dreigende sluiting van de huisartsenpost in Oss |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Vindt u het een begrijpelijke gang van zaken dat een definitieve sluiting dreigt voor de huisartsenpost in Oss, een gemeente met 23 kernen en groeiend naar 100.000 inwoners?1
Huisartsen ervaren in het hele land een hoge werkdruk en het is voor praktijkhoudende huisartsen een grote uitdaging om naast de drukke dagzorg ook alle avond-, nacht- en weekenddiensten (ANW-diensten) in te vullen. Ook de capaciteit aan de telefoon om de urgentie van de zorgvraag te bepalen (triagisten) is heel beperkt vanwege de krappe arbeidsmarkt. Het goed organiseren van acute (huisartsen)zorg is dan ook essentieel om de kwaliteit en toegankelijkheid van huisartsenzorg overdag en acute huisartsenzorg in ANW-uren voor iedereen te kunnen borgen, ook in de toekomst.
Het is gezien deze omstandigheden begrijpelijk dat ook de Huisartsenposten Oost-Brabant kritisch kijkt naar haar de (on)mogelijkheden van haar inzet nu en in de toekomst. Een sluiting van in dit geval de huisartsenpost (HAP) in Oss is daarbij een van de overwegingen. Wanneer zij over zou gaan tot een besluitvormingsproces over het al dan niet sluiten van de HAP in Oss, dan zullen de stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg2 gevolgd dienen te worden. In het continuïteitsplan dient dan bijvoorbeeld aandacht te zijn voor de gevolgen van de patiënten in de regio en hoe de continuïteit wordt geborgd.
Het RIVM heeft hiertoe onlangs een bereikbaarheidsanalyse3 uitgevoerd. Het RIVM concludeert dat met een eventuele sluiting van de HAP in Oss de bereikbaarheidsnorm niet wordt overschreden. Namelijk 100% van de inwoners in het betreffende gebied zal, net als in de huidige situatie, binnen 25 minuten rijtijd van de dichtstbijzijnde huisartsenpost verwijderd zijn (daar waar de norm zegt: tenminste 90% van de inwoners binnen 30 minuten rijtijd met de auto).
Hoewel de toegankelijkheid van acute (huisartsen) zorg dus niet in gevaar komt, begrijp ik uiteraard dat het voor de mensen in de nabije omgeving van Oss vervelend kan zijn wanneer de vertrouwde HAP «om de hoek» zou kunnen sluiten.
Onderschrijft u de mening van een gemeenteraadslid dat «met het oog op mantelzorgers en ouders met jonge kinderen we dit [sluiting] niet moeten willen, ’s nachts is een ritje naar Uden voor die groepen veel te ver?»2
Ik vind het belangrijk dat acute zorg van goede kwaliteit is en voor iedereen goed toegankelijk. Er is daartoe een landelijke bereikbaarheidsnorm vastgesteld die zegt dat 90% van de inwoners een HAP moet kunnen bereiken binnen 30 minuten reistijd met de auto.
Ik heb in mijn vorige antwoord aangegeven dat het RIVM onlangs een bereikbaarheidsanalyse heeft uitgevoerd en geconcludeerd dat met een eventuele sluiting van de HAP in Oss deze norm niet wordt overschreden.
Huisartsenposten Oost-Brabant heeft mij overigens verzekerd dat de aanrijtijden voor de ambulance ongewijzigd blijft bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss. Ook de inzet van het aantal huisartsen die in de ANW-uren visites aan huis afleggen zal bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss niet wijzigen.
Is het niet wenselijk om huisartsenposten zoals in Oss volwaardig overeind te houden om medicalisering en een onnodige gang naar de tweedelijnszorg in het ziekenhuis tegen te gaan?
Ik heb van Huisartsenposten Oost-Brabant begrepen dat ook de HAP bij het ziekenhuis in Uden een zelfstandig werkende eerstelijnsvoorziening is. Doorverwijzing naar de tweede lijn vindt ook op de HAP in Uden alleen plaats als dit door de huisarts in het belang van de zorg voor de patiënt noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast hebben de huisartsen op de HAP bij het ziekenhuis in Uden makkelijker toegang tot eerstelijns diagnostiek zoals bloedonderzoek en röntgendiagnostiek. Dit voorkomt juist onnodige doorverwijzing naar de tweede lijn.
Is dit ook niet wenselijk gezien de toenemende vergrijzing en de problemen die met name ook ouderen hebben om een huisartsenpost te kunnen bereiken, in de wetenschap dat niet iedereen een auto ter beschikking heeft?
Graag verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op vraag 2, waarin ik aangeef het belangrijk te vinden dat acute zorg van goede kwaliteit is en voor iedereen goed toegankelijk, ook in de toekomst.
Daarnaast vraagt een sterke toename van de vergrijzing om goede beschikbaarheid van een vaste huisarts overdag. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dag situatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt. Ouderen met complexe zorgvragen waar vaak meerdere zorgverleners bij betrokken zijn, vragen om een goede coördinatie en daar is de beschikbaarheid van een vaste huisarts die de patiënt en zijn/haar (zorg)systeem goed kent essentieel. Ik heb van Huisartsenposten Oost-Brabant begrepen dat de huisartsen in deze regio juist hierop inzetten, waardoor zij veel spoedvragen in de avond/nacht kunnen voorkomen.
Is het niet een vreemde zaak dat personeel aangeeft dat er geen personele problemen zijn en de dienstenroosters goed kunnen worden ingevuld en toch een sluiting wordt aangekondigd? Kunt u aangeven hoe dit zit?3
Huisartsenposten Oost-Brabant heeft kenbaar gemaakt dat na een onderbezetting in de Covid-periode en met name afgelopen zomer, de functiegroep met diverse zorgprofessionals momenteel weer op formatie is. Met de toenemende arbeidskrapte en toenemende druk op de (spoed)zorg vind ik het echter ook verstandig dat verantwoordelijke partijen in de regio’s, waaronder Huisartsenposten Oost-Brabant, kritisch naar de bezetting en de inzet van personeel op langere termijn kijken. Daarnaast speelt ook de beschikbaarheid van huisartsen voor de dagzorg en de diensten in de ANW-uren een rol. Er is landelijk en volgens Huisartsenposten Oost-Brabant ook in de regio Oss een tekort aan praktijkhoudende huisartsen. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dagsituatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt. Het eventueel sluiten van een HAP geeft voor de huisartsen minder dienstbelasting waardoor inwoners bij hun vaste huisarts overdag terecht kunnen.
Wat gaat u doen om sluiting van de huisartsenpost in Oss te voorkomen? Bent u bereid om met de huisartsenpost in gesprek te gaan om sluiting te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren wordt ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen en de huisartsenposten in de regio in samenwerking met de zorgverzekeraar.
Voor mij staat de toegankelijkheid van acute zorg voor elke Nederlander voorop. Dit is onder meer geborgd via de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg en de zorgplicht van de verzekeraar. Wanneer Huisartsenposten Oost-Brabant voornemens zijn de post in Oss te sluiten dan dient het besluitvormingsproces van de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg zorgvuldig gevolgd te worden in afstemming met alle betrokkenen waaronder zorgverzekeraars, toezichthouders, andere zorgaanbieders, inwoners en lokale besturen. Het doel hiervan is om te bevorderen dat de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de acute zorg zo goed mogelijk geborgd zijn, ook bij een eventuele opschorting of beëindiging van de zorg op een bepaalde locatie. De bereikbaarheid van acute zorg heeft betrekking op de rijtijd en de locatie waarop de acute zorg wordt aangeboden, beschikbaarheid heeft betrekking op het aanwezig zijn van (voldoende) gekwalificeerde medewerkers om de betreffende zorg te kunnen aanbieden.6
Vindt u het democratisch dat de bereikbaarheid van de huisartsenzorg wordt bepaald door particuliere instellingen waarbij factoren zoals bezuinigingsoverwegingen doorslaggevend zijn, boven de wensen van de bevolking?
De norm voor bereikbaarheid is landelijk vastgesteld in de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg. Bij de overweging tot het sluiten van een HAP dienen de verantwoordelijke partijen in de betreffende regio deze norm in acht te nemen om zodoende te voldoen aan een goede toegankelijkheid van (acute) zorg. Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden op vraag 1 en 2, wordt volgens het RIVM bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss de norm niet overschreden.
Huisartsenposten Oost-Brabant geeft aan dat bezuinigingsmaatregelen niet onderliggend zijn aan de voorgenomen sluiting. Ten behoeve van het toekomstbestendig inrichten van de huisartsenzorg dient de acute huisartsenzorg in ANW-uren zo ingericht te zijn dat deze kwalitatief goed en toegankelijk is, waarbij de beschikbare (toekomstige) menskracht optimaal wordt ingezet.
Wat gaat u doen om de alsmaar toenemende schaalvergroting en de ontpersoonlijking van de huisartsenzorg en de afnemende bereikbaarheid van de spoedhuisartsenzorg tijdens de avond, nacht en weekenden tegen te gaan? Dient er niet een landelijke stop te komen op het opheffen van huisartsenposten?
Het uitgangspunt van mijn beleid is dat de patiënt de juiste, passende zorg krijgt, op het juiste moment en van de zorgprofessional die daarvoor het meest geëigend is. Juist omdat dit onder druk komt te staan, heb ik afspraken gemaakt en tref ik maatregelen.
Zo heb ik met partijen in het Integraal Zorgakkoord (IZA) stevige afspraken gemaakt om de druk op de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren te verlagen. Dit zijn onder andere afspraken over een sluitende dekking voor alle benodigde diensten, een eerlijke verdeling van de diensten over de binnen de regio werkzame huisartsen (zowel praktijkhouders als waarnemers) en gelijke toepassing van de tarieven voor alle dienstdoende huisartsen. Deze afspraken zijn gebaseerd op een actieplan dat is opgesteld door de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH), InEen en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), met als doel het verminderen van de werkdruk op alle huisartsen. Tegelijkertijd heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit gevraagd om de ANW-tarieven te verhogen en deze beschikbaar te stellen vanaf 1 januari 2023.
Daarnaast heb ik onlangs de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg7 naar de Tweede Kamer gestuurd. Die bevat acties op drie kernpunten (kwaliteit en toegankelijkheid van de acute zorg, zorgcoördinatie en samenwerking in de regio) die ervoor moeten gaan zorgen dat iedereen die dat nodig heeft tijdig goede acute zorg kan ontvangen op de juiste plek: van de huisarts, huisartsenpost, ggz, wijkverpleging, ambulance, spoedeisende hulp, verloskundige, apotheek of één van de andere partijen in de brede keten van acute zorg.
Uitgangspunt in zowel de beleidsagenda als in het IZA is dat zorgpartijen de opdracht hebben om, ondanks de toenemende krapte op de arbeidsmarkt, de spoedzorg voor alle inwoners ook in de toekomst overeind te houden.
Is het niet wenselijk om deze trend te keren door zo snel mogelijk meer huisartsen op te leiden zodat ook de persoonlijke belasting van huisartsen kan worden teruggedrongen?
In het coalitieakkoord is afgesproken om het aantal opleidingsplaatsen voor huisartsen te verhogen. Primair doel hiervan is het verminderen van de werkdruk van huisartsen. Na de raming van het Capaciteitsorgaan (CO) in 2019 is het aantal opleidingsplaatsen uitgebreid van 750 naar 813 in 2021. Voor 2023 is het aantal plekken verder verhoogd tot 870 opleidingsplaatsen. Naar verwachting komt het CO in januari met een nieuw advies. Ik ben al in gesprek met betrokken partijen om het aantal opleidingsplaatsen te verhogen. Ook zet ik in op het opleiden van extra physician assistants en verpleegkundig specialisten (PA/VS) in de huisartsenpraktijk en op de huisartsenpost. In het coalitieakkoord zijn financiële middelen beschikbaar gesteld voor zowel het opleiden van extra huisartsen en de stimulering van de inzet van PA/VS.
Het verhogen van het aantal opleidingsplekken voor huisartsen alleen is niet genoeg om de druk op de huisartsenzorg te verlichten; de zorgvraag zal de komende jaren verder stijgen en we hebben niet genoeg mensen op de arbeidsmarkt om deze vraag te beantwoorden met uitsluitend extra personeel. Daarom zet ik eveneens in op andere sporen om de huisartsenzorg – waaronder de ANW-zorg – toegankelijk te houden. In het IZA heb ik met partijen afspraken gemaakt over het versterken van de eerstelijnszorg en over het verbeteren van de acute zorgketen, waaronder afspraken over een betere organisatie van de ANW-zorg door huisartsen.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat bijna alle slachtoffers van het Essex-drama in Nederland zijn geweest |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijna alle slachtoffers van Essex-drama zijn in Nederland geweest»?1
Ja.
Wat is daarop uw reactie?
De gebeurtenis in Essex is een uiterst ernstige zaak met een hartverscheurende afloop. De nieuwsberichten zijn ernstig en raken het kabinet opnieuw.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat niet twee, maar 38 van de 39 slachtoffers op enig moment in Nederland zijn geweest, zoals zou blijken uit een vergelijking van vingerafdrukken?2
In de oorspronkelijke versie van het betreffende rapport van Myria staat de volgende passage:
Deze passage heeft de indruk gewekt dat niet twee, maar 38 van de 39 overleden slachtoffers voorafgaand aan het drama in Nederland zijn geweest. Na de media-aandacht hiervoor in Nederland, en de mogelijkheid dat deze passage onjuist geïnterpreteerd zou worden, heeft Myria deze passage gewijzigd. In de laatste versie van het rapport staat hierover inmiddels het volgende:
Het klopt dat de vingerafdrukken van de overleden slachtoffers in Nederland zijn geregistreerd. Deze vingerafdrukken zijn in de Nederlandse systemen terechtgekomen in het kader van een afspraak die in Europol-verband met het Verenigd Koninkrijk is gemaakt om de vingerafdrukken van de overleden personen met de betrokken lidstaten te delen. Dit om vast te stellen of en zo ja, waar de slachtoffers in Europa hebben verbleven en of mogelijke relaties zijn te leggen met verdachten van mensensmokkel. Dit is dus gedaan nadat het drama zich had voltrokken.
Het daaropvolgende vingerafdrukkenonderzoek (dactyloscopisch onderzoek) in Nederland heeft bestaan uit een vergelijking van de 39 door het Verenigd Koninkrijk gedeelde vingerafdrukken met de vingerafdrukken die aanwezig zijn in de Nederlandse databases Havank en de Basisregistratie vreemdelingen (BVV). De database Havank bevat vingerafdrukken van personen met strafrechtelijke antecedenten. De database BVV bevat vingerafdrukken van vreemdelingen die zich in Nederland hebben gemeld. Uit dit onderzoek is gebleken dat twee van de 39 slachtoffers voorafgaand aan het drama in Nederland zijn geweest, te weten de twee minderjarige jongens die in Nederland in de beschermde opvang verbleven en die in oktober 2019 hebben verlaten. Uw Kamer is hierover op eerdere momenten geïnformeerd.4 De vergelijking tussen de overige vingerafdrukken en vingerafdrukken aanwezig in de genoemde databases heeft geen «matches» opgeleverd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft het Openbaar Ministerie in Nederland, het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel en het Federaal Parket in België, dat meerdere strafrechtelijke onderzoeken heeft uitgevoerd naar aanleiding van deze zaak, opnieuw geraadpleegd. Uit die raadpleging volgt geen aanvullende informatie
die erop wijst dat andere dan de twee reeds geïdentificeerde personen, voorafgaand aan het drama in Nederland zijn geweest.
De eerdere passage in het rapport van Myria, betreffende het «gekend» zijn van de slachtoffers in Nederland is gebaseerd op informatie uit een proces-verbaal van de Federale Gerechtelijke Politie in België. Inmiddels is vastgesteld dat het hier gaat om informatie die verwijst naar de vingerafdrukken die in het kader van de genoemde Europol-afspraak in de Nederlandse systemen zijn terechtgekomen nadat het drama zich in Essex had voltrokken.
Kunt u aangeven in welk kader de vingerafdrukken van deze 38 Vietnamezen in Nederland zijn afgenomen die later in Essex dood aan zijn getroffen? In hoeverre is bekend hoe de 38 Vietnamezen anders dan Hieu en Quyen in de koeltruck in Essex zijn beland?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het feit dat niet twee, maar 38 van de slachtoffers op enig moment in Nederland zijn geweest ondanks de aandacht vanuit de Kamer voor de aanleiding tot het Essex-drama?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is dit feit niet naar voren gekomen in het onderzoek naar het Essex-drama dat door het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel is uitgevoerd? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering in het rapport van Myria inzake Hieu en Quyen dat Nederland het volgende verzoek via Europol bij de Belgische autoriteiten indiende: «urgentie spoed, betreft een mensensmokkelzaak waarbij minderjarige Vietnamezen betrokken zijn»?3
In de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp is reeds aangegeven dat het bevel voor observatie is gegeven op basis van een verdenking mensensmokkel. Deze verdenking was echter niet zodanig concreet dat sprake was van concrete wetenschap van mensensmokkel in de zin van het doorlaatverbod. Omdat er op dat moment geen concrete wetenschap van mensensmokkel was, is er volgens het OM geen sprake geweest van doorlaten op grond van artikel 126ff Wetboek van Strafvordering. Het Myria-rapport heeft niet geleid tot nieuwe informatie en aldus ook niet tot andere inzichten omtrent de toepassing van het doorlaatverbod.
Hoe verhoudt dit verzoek zich tot het Nederlandse narratief dat bij het volgen van Hieu en Quyen het doorlatingsverbod niet van toepassing was omdat er geen verdenking van mensensmokkel bestond?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u nog altijd van mening dat Vietnamese alleenstaande minderjarige vreemdelingen Nederland als transitland beschouwen en daardoor kort in Nederland zijn, waardoor Nederland beperkt is in de mogelijkheden om mensenhandel en -smokkel van Vietnamezen te bestrijden zoals eerder is medegedeeld? (Kamerstuk 27 062, nr. 110)
Uit het onderzoek waar de door u aangehaalde Kamerbrief over gaat, is inderdaad gebleken dat veel Vietnamese alleenstaande minderjarige vreemdelingen Nederland als zogeheten «transitland» beschouwen. In de Kamerbrief is voorts benoemd dat Nederland dit fenomeen daarom niet eigenstandig kan tegengaan.
De problematiek van de fenomenen mensensmokkel en mensenhandel is groter dan alleen Nederland. Vandaar ook dat samenwerking en informatie-uitwisseling bij de bestrijding van de mogelijke internationaal opererende criminele netwerken op Europees niveau plaatsvindt in het kader van EMPACT, het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats. Binnen EMPACT Trafficking in human beings is er ook een nieuw programma dat zich richt op het onderwerp de mensenhandel van Vietnamese migranten. Nederland is samen met Duitsland en Spanje projectleider van dit programma. Op operationeel niveau vindt ook samenwerking plaats, indien hier aanleiding voor is (zoals bijvoorbeeld in de zaak-Essex), vanuit onder andere de politie en de Koninklijke Marechaussee.
Inmiddels is het echter zo dat de instroom van Vietnamese alleenstaande minderjarige vreemdelingen aanzienlijk is verminderd. Zo stroomden in heel 2022 minder dan 5 Vietnamese alleenstaande minderjarige vluchtelingen in. Voorts is geen van deze alleenstaande minderjarige vreemdelingen met onbekende bestemming vertrokken uit Nederland. Gelet op de afgenomen instroom lijkt de situatie ten tijde van voornoemde Kamerbrief daarom niet langer meer van toepassing te zijn. Dit laat onverlet dat alertheid op signalen van mensensmokkel en mensenhandel van groot belang blijft. Het is om die reden dat deze groep nog steeds standaard in de beschermde opvang wordt opgevangen.
Hoe beschouwt u in het licht van het bovenstaande de conclusie van het rapport van Myria dat Vietnamezen betrokken zijn bij verschillende vormen van criminaliteit die aan mensenhandel en -smokkel te relateren zijn?
In 2021 heeft het Expertisecentrum Mensenhandel & Mensensmokkel (hierna: EMM) (vervolg)onderzoek gedaan naar Vietnamezen in Nederland in relatie tot mensenhandel en mensensmokkel, met het doel om vanuit verschillende criminaliteitsvormen meer zicht te krijgen op de geregistreerde aard en omvang van mensenhandel en mensensmokkel. Dit onderzoek – over de periode januari 2018 tot november 2020 – heeft een aantal hoofdcategorieën van incidenten in beeld gebracht waar Vietnamezen bij betrokken kunnen zijn in relatie tot mensenhandel en mensensmokkel. In het EMM-rapport, gepubliceerd op www.emm-online.nl en als externe bijdrage toegevoegd aan het jaarverslag van Myria uit 2022, staat onder andere vermeld dat (minderjarige) Vietnamezen die in de beschermde opvang worden ondergebracht nagenoeg allemaal uit de opvang verdwijnen. Daarbij bestaat in algemene zin het vermoeden dat mensensmokkelorganisaties hierbij een rol spelen.
Zoals eerder aan u medegedeeld in de beantwoording van voorgaande Kamervragen zijn medewerkers van de beschermde opvang alert op signalen die kunnen duiden op het voornemen van een alleenstaande minderjarige vluchteling om de beschermde opvang te verlaten.6 De beschermde opvang heeft korte lijnen met de politie en signalen die mogelijk duiden op een verdwijning worden met de politie gedeeld. Bij brief van 23 maart 2020 bent u geïnformeerd over de werkafspraken tussen de politie, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, de Stichting Nidos en de Dienst Terugkeer & Vertrek die tot doel hebben om vast te leggen, wie, wat, wanneer moet doen als geconstateerd wordt dat een minderjarige is vertrokken uit de opvang, waaronder de beschermde opvang.
Wat zeggen deze nieuwe onthullingen volgens u over de rol van Nederland in de mensenhandel van Vietnamezen?
Zie het antwoord op de vragen 3 tot en met 6. Van nieuwe onthullingen is geen sprake.
Erkent u dat het de mensenhandel en -smokkel in Vietnamezen de afgelopen jaren ten onrechte te hebben gebagatelliseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van de Essex-zaak is gereflecteerd op de ketensamenwerking door alle betrokken ketenpartners. Gesproken is over mogelijkheden om de communicatie te verbeteren tussen alle betrokken partijen en de mogelijkheden om samenwerking op internationaal gebied te versterken. Daarnaast heeft naar aanleiding van deze casus de Belgische politie samen met de Nederlandse politie gereflecteerd op de operationele samenwerking en de lessen die hieruit getrokken kunnen worden. Tenslotte nemen Nederlandse ambassade in Hanoi en het consulaat-generaal in Ho Chi Minh Stad regelmatig deel aan overleggen met zogenaamde like-minded landen en lokale ngo’s op het gebied van mensenhandel.
Hoe heeft Nederland de aanpak van mensenhandel in Vietnamezen geïntensiveerd sinds 2019?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in het licht van deze nieuwe feiten een nieuw onderzoek te laten doen naar de rol van Nederland in de mensenhandel en -smokkel van Vietnamezen en vormen van criminaliteit die aan mensenhandel en -smokkel te relateren zijn?
Zoals in de beantwoording van bovenstaande vragen benoemd is, is er geen sprake van nieuwe feiten. Om die reden is er op dit moment geen aanleiding om nieuw onderzoek te doen.
Het interview bij het WNL programma ‘Sven op 1’ |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat u 5 december jl. met Eurocommissaris Vâlean heeft gesproken over de onderhandse gunning van het hoofdrailnet (HRN) aan de NS en de Europese Commissie van mening is dat deze gunning in strijd is met de Europese regels voor marktwerking op het spoor? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het klopt dat ik op 5 december jl. heb gesproken met Transportcommissaris Vâlean over de voorgenomen gunning van het hoofdrailnet. Uit het gesprek bleek dat de mening van de Europese Commissie, zoals verwoord in de brief van Transportcommissaris Vâlean van 18 juli jl., ongewijzigd is.
Kunt u toelichten waarom u de media eerder heeft geïnformeerd over de uitkomst van het gesprek met Eurocommissaris Vâlean dan de Kamer?
Op dinsdag 6 december was ik te gast in het radioprogramma «Sven op 1» om een toelichting te geven op de besluiten van de Transportraad van 5 december jl., met name waar het de opname van de Lelylijn in het TEN-T netwerk betreft. De vragen over de HRN-concessie heb ik desgevraagd tijdens dit programma beantwoord. Daarbij was mijn voornemen zo snel mogelijk melding te maken van het gesprek met Transportcommissaris Vâlean in een brief aan uw Kamer. Dit is inmiddels gebeurd via de recente Kamerbrief.1
Klopt het dat er is gesproken over onder meer uw voornemen om nu geen marktanalyse uit te voeren voor de Nederlandse spoormarkt? Heeft Eurocommissaris Vâlean in het gesprek aangegeven nog steeds te eisen dat Nederland een marktanalyse uitvoert? Zo ja, kunt u dit toelichten?
In het gesprek met Transportcommissaris Vâlean heb ik mijn voornemen toegelicht om nu geen marktanalyse uit te voeren. Commissaris Vâlean bleef in dit gesprek bij haar standpunt zoals genoemd in haar brief van 18 juli jl., waaronder de eis tot het uitvoeren van een marktanalyse.
Klopt het dat u een marktanalyse weigert uit te voeren met een beroep op de door de Kamer aangenomen motie-Alkaya c.s. (Kamerstuk 29 984, nr. 1012), waarin u gevraagd wordt om geen marktanalyse uit te voeren?
In het debat met de Kamer is uitvoerig gesproken over de voor- en nadelen van het uitvoeren van een beknopte marktanalyse. Zoals ik heb aangegeven, ben ik van mening juridisch niet verplicht te zijn om deze uit te voeren, maar ik heb ook duidelijk de risico’s geschetst van het niet uitvoeren van deze analyse. Mede gelet op de motie om geen marktanalyse uit te voeren, die breed is gesteund en aangenomen, heb ik ervoor gekozen om deze marktanalyse nu niet uit te voeren.
Daarover heb ik u geïnformeerd in de recente Kamerbrief.2
In hoeverre dreigt er een conflictsituatie te ontstaan tussen de Europese Commissie en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), aangezien Eurocommissaris Vâlean heeft aangegeven dat ons land serieuze risico’s loopt de Europese wetgeving te overtreden met forse boetes als gevolg? Kunt u in kaart brengen hoeveel de procedure naar verwachting zal kosten, met daarbij een specificatie van ten minste de kosten voor de juridische inzet van advocaten, de inzet van eigen personeel van het ministerie en de potentiële schadeclaims van derde partijen, waaronder andere vervoerders?
In de technische briefing die plaatsvond voorafgaand aan het Commissiedebat van 1 november jl. zijn de financiële en juridische risico’s toegelicht. De Europese Commissie kan een formele inbreukprocedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) starten als zij van oordeel is dat Nederland het Europees recht niet goed naleeft. Het Hof oordeelt of Nederland het EU-recht heeft geschonden.
Een inschatting van de kosten die zijn verbonden aan een eventuele procedure voor het Hof kan ik op dit moment nog niet maken. Bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn juristen werkzaam die gemachtigd zijn om in Luxemburg op te treden namens de Nederlandse regering bij zaken die spelen bij het Hof. Bij een eventuele procedure voor het Hof zal de procesvertegenwoordiging van het Ministerie van Buitenlandse Zaken samenwerken met ambtenaren van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat die ook nu al bij de voorgenomen concessieverlening betrokken zijn. Het is op dit moment nog niet bekend of de inzet van externe adviseurs of advocaten nodig zal zijn.
Hoe verhoudt uw besluit om geen marktanalyse uit te voeren zich tot de motie-Minhas (Kamerstuk 29 984, nr. 1042) en uw eigen uitspraken dat «een beknopte marktanalyse nodig zal zijn», onder meer omdat als die analyse niet uitgevoerd zou worden en/of een infractieprocedure verloren wordt, derde partijen potentiële schadeclaims zouden kunnen indienen, gedaan tijdens het commissiedebat over de HRN-concessie?
Zoals ik heb aangegeven, ben ik van mening juridisch niet verplicht te zijn om nu een marktanalyse uit te voeren. Ik vind mijn standpunt om géén marktanalyse te houden juridisch goed verdedigbaar. Ik verwijs hiervoor naar de totstandkomingsgeschiedenis van de PSO-verordening en ook naar de jurisprudentie van het Hof. Ik heb u geschetst welke mogelijke risico’s hieraan verbonden zijn. Desalniettemin is uw Kamer helder geweest in haar voorkeur. Uiteraard betekent dit wel dat ik vorm ga geven aan risicobeheersing, onder andere door de uitwerking van een «plan B».
Bent u het ermee eens dat u als Staatssecretaris juridisch of vanuit maatschappelijk gewenst belang gehouden bent aan schadebeperkend handelen en dus het risico op dergelijke schadeclaims zoveel mogelijk dient af te wenden?
Het is mijn primaire verantwoordelijkheid om, binnen de kaders van de nationale en Europese regels, de continuïteit en kwaliteit van het personenvervoer op het spoor te waarborgen. Op basis van een zorgvuldig doorlopen proces is duidelijk geworden dat gunning van de voorgenomen concessie aan NS de beste mogelijkheden biedt om dit te doen. Het is begrijpelijk dat concurrenten van de beoogde concessiehouder teleurgesteld zijn over dit besluit. Een rechtmatige aanpak is mijns inziens de beste manier om eventuele schadeclaims af te wenden. Mijn overtuiging is dat de voorgenomen gunning dit ook is. Uiteraard ben ik daarnaast ook verantwoordelijk voor een degelijke risicobeheersing. Dat zal ik onder andere doen door de uitwerking van een «plan B».
Hoe verhoudt uw stap zich tot de uitspraak van de kortgedingrechter van 1 december 2020, waarin zij vaststelde dat u gehouden bent om geen onrechtmatige route te bewandelen?
De kortgedingrechter heeft in haar uitspraak van 1 december 2020 overwogen dat het, mede met het oog op de belangen van derden, op de weg van de Staatssecretaris ligt om het voornemen tot onderhandse gunning van de HRN-concessie alsnog te wijzigen indien haar mocht blijken dat onderhandse gunning in deze vorm op grond van het Unierecht niet is toegestaan. De door de Staat in acht te nemen zorgvuldigheid brengt immers mee dat de Staat geen voornemen dient uit te werken dat in strijd is met een EU-verordening.
Daaraan voegde de kortgedingrechter echter toe dat het aan het Hof van Justitie van de EU is om uiteindelijk te beslissen over de interpretatie van een EU-verordening.
Ik ben ervan overtuigd dat mijn voornemen (zoals voorgelegd in het programma van eisen) niet in strijd is met het EU-recht. Het is uiteindelijk het Hof dat beslist over de juiste interpretatie van het EU-recht.
Hoeveel infractieprocedures worden jaarlijks gewonnen of verloren door lidstaten?
De Europese Commissie is in 2020 903 infractieprocedures tegen lidstaten gestart en in 2021 847. Het overgrote deel betreft infracties wegens niet tijdige implementatie van EU-regelgeving: in 2021 571 van de 8473. De Europese Commissie is in 2021 26 infractieprocedures tegen Nederland gestart, waarvan 20 wegens niet-tijdige implementatie. Op de vraag hoeveel infractieprocedures worden gewonnen of verloren is geen exact antwoord te geven, omdat niet alle procedures naar het Hof gaan. Het is niet na te gaan of de lidstaat in die gevallen de procedure «wint» of «verliest». Overigens geldt in het algemeen dat een relatief gering aantal van het totaal aantal gestarte procedures het Hof bereikt. Van de zaken die uiteindelijk het Hof bereiken wordt het overgrote deel in het voordeel van de Europese Commissie beslist.
Op welke termijn verwacht u dat de infractieprocedure zal starten? Heeft u in beeld hoelang de infractieprocedure in beslag zal nemen en welke onzekerheden dat met zich meebrengt voor spoorvervoerders?
Het is aan de Europese Commissie om te besluiten of, en zo ja, wanneer zij een inbreukprocedure zal starten.
De inbreukprocedure kent twee fases: de administratieve en de contentieuze fase. De duur van de administratieve fase is op voorhand niet te bepalen omdat voor de Europese Commissie in deze fase geen termijnen gelden. De lidstaten krijgen van de Europese Commissie gebruikelijk steeds een termijn van twee maanden om te reageren. Daarna kan de Europese Commissie besluiten de zaak bij het Hof aanhangig te maken. Ook hiervoor gelden geen termijnen voor de Europese Commissie: het is aan de Commissie om te beslissen wanneer zij de zaak naar het Hof stuurt. De zogeheten contentieuze fase, dat is wanneer de zaak voor het Hof is gebracht, duurt gemiddeld ongeveer 21 maanden.
De onzekerheden voor spoorvervoerders zijn hetzelfde als bij andere rechtszaken.
Het bericht ‘Vraagtekens over brandveiligheid Riekerhaven: ‘Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vraagtekens over brandveiligheid Riekerhaven: «Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien»?1
Ja
Wat vindt u van dit bericht?
Over de inhoud van dit bericht heeft u hieronder diverse vragen gesteld. Met de beantwoording van deze vragen reageer ik op dit bericht.
Bent u enorm geschrokken van de volgende uitspraak; «Wat dat betreft is het een geluk bij een ongeluk dat de brand in de ochtend plaatsvond, meent Vos. «Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien geweest.»?
Ik vind de brandveiligheid van woningen belangrijk. De betreffende brand heeft ook op mij indruk gemaakt qua omvang en gevolgen. Gelukkig zijn bij deze brand geen slachtoffers gevallen. Het klopt dat in een nachtelijke situatie de brand mogelijk grotere gevolgen kunnen hebben.
Deelt u de mening van deze brandexperts dat de brandveiligheid van deze containerwoningen in het geding is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat met unitbouw (waaronder met containers) brandveilige woningen kunnen worden gebouwd. Aan de betreffende woningen worden in het Bouwbesluit 2012 ook brandveiligheidseisen gesteld. Ik begrijp wel dat de betreffende brand vragen oproept over de brandveiligheid van unitbouw. Van belang daarbij zijn de bevindingen van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland over deze brand (4) en het verdere onderzoek in Amsterdam bij 24 unitbouwcomplexen (2). Ik wil de uitkomsten van de Amsterdamse onderzoeken bestuderen en aansluitend in samenspraak met brandveiligheidsdeskundigen, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland bezien of nadere (landelijke) acties nodig zijn.
Vindt u dat er per direct een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de rol van de gemeente Amsterdam en de woningcorporatie Lieven de Key? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zorg voor de brandveiligheid van een gebouw is aan de gebouweigenaar. Toezicht en handhaving is belegd bij de gemeente (bevoegd gezag). De gemeenteraad kan burgemeester en Wethouders aanspreken op de uitvoering hiervan. Uit de raadsbrief van 18 november2 bij het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4) blijkt dat de gemeente hieraan invulling geeft richting de woningcorporatie. Ik heb hierbij geen rol.
Deelt u de mening dat er per direct een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de (brand)veiligheid van (deze) containerwoningen in Nederland, zoals door de brandweer is geadviseerd, mede gezien het feit dat de gemeente Amsterdam nu besloten heeft om onderzoek te doen naar 24 complexen, die bekendstaan als «tijdelijke unitbouw met woonfunctie»?2
De Veiligheidsregio heeft het onderzoek naar andere unitgebouwen alleen geadviseerd voor de gemeente Amsterdam en niet voor heel Nederland. Ik wil de uitkomsten van de Amsterdamse onderzoeken bestuderen en aansluitend in samenspraak met brandveiligheidsdeskundigen, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland bezien of nadere (landelijke) acties nodig zijn, waaronder eventuele verduidelijking of aanpassing van de wetgeving. Het betrekken van de brandweer bij de beoordeling van nieuwe unitbouw, is in algemene zin aan de gemeente als bevoegd gezag.
Indien u niet bereid bent om onderzoek te doen naar alle containerwoningen, bent u dan wel bereid, zoals door de brandweer is geadviseerd, om containerwoningen die vóór 2007 met schildakconstructies gebouwd zijn met spoed te onderzoeken op brand- en veiligheidsrisico’s?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de brandweercommandant eens dat er een aanpassing van de wetgeving moet komen en dat de brandweer, totdat er een aanpassing van wet- en regelgeving komt, bij nieuwe situaties van (tijdelijke) unitbouw betrokken zou moeten worden, zodat zij een risicogerichte advies met aanbevelingen kunnen uitbrengen? Zo ja, per wanneer komt u met deze aanpassing van wet- en regelgeving naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over de veiligheid van deze containerwoningen in de Riekerhaven? Staat u nog achter uw antwoorden?5
Bij deze Kamervragen heeft u in relatie tot de Riekerhaven alleen vragen gesteld over de schade aan het dak door de storm Eunice. Ik sta nog achter deze antwoorden.
Waarom heeft u toen niet ingegrepen?
Het is aan gebouweigenaren te zorgen dat hun gebouwen veilig zijn en ten minste voldoen aan het Bouwbesluit. Het is aan de gemeente om als bevoegd gezag hierop toezicht te houden.
Welke lessen trekt u uit de brand in de containerwoningen in de Riekerhaven?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over de (brand)veiligheidseisen van flexwoningen? Staat u nog achter uw antwoorden?6
Ja, ik sta nog achter deze antwoorden.
Moeten flexwoningen aan dezelfde (brand)veiligheidseisen voldoen als permanente woningen?
Voor flexwoningen gelden ten minste de Bouwbesluiteisen voor tijdelijke bouw. Als basis betreft dit de eisen voor bestaande bouw maar voor (brand-)veiligheid, gezondheid en energiezuinigheid geldt een hoger niveau.
De Woonstandaard (van het netwerk conceptueel bouwen en Aedes) kent ook flexwoningen met het niveau permanente bouw. Deze moeten voldoen aan de (brand)veiligheidseisen van het Bouwbesluit voor (permanente) nieuwbouw. We zien dat – afhankelijk van locatie en andere overwegingen – steeds meer wordt gekozen voor flexwoningen met deze kwaliteit.
Hoeveel flexwoningen voldoen nu nog steeds niet aan het Bouwbesluit voor nieuwbouw?
Ik heb hierover geen informatie.
Bent u nu wel bereid om een APK-keuring in te stellen voor flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Bij de bouw van flexwoningen zal steeds een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. De gemeente als bevoegd moet daarbij het bouwplan toetsen en kan vervolgens toezicht houden op de bouw. Ik vind het niet proportioneel om aanvullend een wettelijke periodieke beoordeling voor flexwoningen in te stellen. De bouw van grondgebonden flexwoningen gaat straks ook vallen onder de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (Wkb) waarmee een verbetering van de bouwkwaliteit wordt beoogd.
Bent u bereid om na alle ellende met containerwoningen af te zien van de bouw van nog meer containerwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Ik ben van mening dat met unitbouw ook (brand)veilige woningen kunnen worden gebouwd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het bericht; «Extra veiligheidsmaatregelen wooncomplex Riekerhaven na advies brandweer»?7
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak; «Het complex voldoet aan de wet- en regelgeving, zo blijkt uit de behorende vergunning. Toch stelt de brandweer dat er sprake is van een brandonveilige situatie»?8
De Veiligheidsregio spreekt in haar onderzoeksmemo (4) uit dat «uit documenten behorende bij de vergunning blijkt dat er sprake is van een brandveiligheidsniveau dat voldoet aan wet- en regelgeving». Daarmee is nog niet gezegd dat het gebouw ook daadwerkelijk is gebouwd volgens de vergunning. De Veiligheidsregio heeft na de brand ter plaatse een visuele inspectie uitgevoerd en daarbij enkele gebreken geconstateerd. Ook is de Veiligheidsregio van oordeel dat de schilconstructie in het dak tot een brandonveilige situatie leidt. Ik snap de uitspraak van de Veiligheidsregio, maar ook hierbij verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Bent u het met de brandweer eens? Zo ja, wat gaat u vervolgens hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar mijn vorige antwoord.
Hoeveel containerwoningen zijn er landelijk vóór 2007 met schildakconstructies gebouwd?
Ik heb hierover geen landelijke informatie. In de Amsterdamse raadsbrief van 18 november 2022 staat dat onderzoek tot nu erop lijkt te duiden dat Riekershaven het enige complex in Amsterdam van vóór 2007 met een schildakconstructie.
Waarom zijn er geen aanvullende maatregelen getroffen zoals verwoord in de «Wegwijzer brandveiligheid Unitbouw» (2007, VROM) waarin de aanbevelingen uit deze publicatie van belang zijn om een veiliger situatie te verkrijgen?
Deze wegwijzer, een publicatie van de toenmalige VROM-inspectie, geeft voor unitbouw aanwijzingen in relatie tot het voldoen aan het Bouwbesluit en voor het nemen van verdere brandveiligheidsmaatregelen.
Unitbouw moet ten minste voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en de wegwijzer kan hierbij worden gebruik. Toepassing van de wegwijzer is echter niet verplicht. Uit het onderzoeksmemo van de veiligheidsregio (4) maak ik op dat volgens de veiligheidsregio bij Riekershaven deze wegwijzer niet is gevolgd.
Kunt u bij de brandveiligheidseisen bij containerwoningen en andere tijdelijke bouwwerken ingaan op de volgende aspecten:
Unitbouw (waaronder containerwoningen) en andere tijdelijke bouwwerken moeten ten minste voldoen aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Een belangrijke eis in het Bouwbesluit daarbij is de brandcompartimentering van een bouwwerk.
De in vraag 21 genoemde «Wegwijzer brandveiligheid Unitbouw» geeft aanwijzingen voor een goede brandcompartimentering bij unitbouw. De genoemde drie aspecten komen uit deze wegwijzer en spelen een belangrijke rol bij het volden aan de Bouwbesluiteisen.
Bij woningbouw is in het algemeen iedere unit een afzonderlijke woning en geldt er tussen de units (woningen) een brandwerendheidseis in het Bouwbesluit. Om te voldoen aan deze eis zullen kabel- en leidingdoorvoeringen moeten zijn afgedicht. Ook moeten bij ventilatiekanalen brandkleppen zijn aangebracht. Verder moet de uitbreiding van brand naar andere units via holle (loze) ruimten worden beperkt. Compartimentering van deze holle ruimten of opvulling met onbrandbaar materiaal is daarbij een oplossing.
Bij het bezien van verdere acties in relatie tot de brandveiligheid van unitbouw zoals genoemd in mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 betrek ik ook deze wegwijzer.
Moeten de containerwoningen aan de Riekerhaven die in z’n totaliteit langer dan 15 jaar bestaan aan het Bouwbesluit nieuwbouw voldoen? Zo ja, kunnen we dan concluderen dat de containerwoningen aan de Riekerhaven niet of onvoldoende (brand)veilig waren? Zo nee, is het verplaatsen van containerwoningen binnen 15 jaar dan niet gewoon een middel om aan de strengere eisen van (brand)veiligheid te ontkomen en zo ja, vindt u dat hierdoor mensenlevens op het spel staan zoals nu gebleken is?
Deze woningen hoeven niet te voldoen aan het Bouwbesluit 2012 nieuwbouwniveau. Uit het onderzoeksmemo (4) van de Veiligheidsregio blijkt dat het betreffende woonblok eerder in 2004 op een andere locatie was geplaatst en in 2015 is verplaatst naar de Riekerhaven. Bij verplaatsing kan volgens het Bouwbesluit 2012 worden volstaan met het (brand)veiligheidsniveau van het oorspronkelijke woonblok (het zogenaamde rechtensverkregen niveau). Bij de bouw van het oorspronkelijk woonblok in 2004 moest worden voldaan aan het niveau voor tijdelijke bouw in het Bouwbesluit 2003.
Het veiligheidsniveau voor tijdelijke bouw in het Bouwbesluit ligt tussen het veiligheidsniveau voor bestaande bouw en nieuwbouw in. Vanwege de financiële haalbaarheid van tijdelijke bouw is gekozen voor dit veiligheidsniveau. Bij tijdelijke bouw (tot 15 jaar) is sprake van een kortere afschrijvingstermijn en bij het verplaatsen ervan zijn er kosten. Ik heb geen aanwijzingen dat er voor tijdelijke bouw wordt gekozen om onder de hogere eisen voor nieuwbouw uit te komen.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat de containerwoningen aan de Riekerhaven die in 2015 geplaatst zijn slechts hoeven te voldoen aan het Bouwbesluit uit 2003 en niet aan het nieuwste bouwbesluit?
In mijn antwoord op vraag 23 heb ik de achtergrond bij de Bouwbesluit-eisen gegeven. Ik kan nog geen conclusies trekken en verwijs daarvoor naar mijn antwoord op de vragen 6,7 en 8.
Klopt het dat de rookmelders niet op elkaar waren aangesloten en/of niet goed functioneerden?
De informatie die ik hierover heb staat in het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4). Daarin wordt gemeld dat «alle woningen zijn voorzien van een rookmelder aangesloten op het lichtnet, maar sommigen zijn onklaar gemaakt».
Hoeveel containerwoningen hebben landelijk nog geen rookmelder?
Ik heb hierover geen informatie.
Kan de gemeente Amsterdam handhavend optreden als deze containerwoningen niet voldoen aan het Bouwbesluit? Zo ja, waarom heeft de gemeente Amsterdam niet handhavend opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de gemeente Amsterdam kan handhavend optreden als niet wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Uit de raadsbrief van 18 november volgt dat de gemeente Amsterdam richting de corporatie optreedt.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; ««Die containers zijn gemaakt van staal,» zegt voormalig brandweerman Fred Vos. «Eigenlijk zijn het dus gestapelde metalen blokkendoosjes. Als bouwmateriaal is dat zeer warmteleidend.»»?9
Allereerst merk ik op dat uit het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4) volgt dat het woningblok dat getroffen is door brand niet bestond uit stalen containers maar uit houtskeletbouwunits.
Er bestaat ook unitbouw met stalen containers en deze moet eveneens voldoen aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit.
Wat vindt u van de volgende uitspraken; ««Omdat het staal zo veel hitte doorgeeft, is het van cruciaal belang dat de containers goed worden geïsoleerd en gecompartimenteerd. Vos: «Dat houdt in dat de brandwerendheid van alle wanden ervoor zorgt dat een brand beperkt blijft tot een bepaalde afmeting van het vloeroppervlak. Die containers zijn met elkaar verbonden via verbindingsruimten en gangen. Omdat de stalen wanden zo geleidend zijn, is het bijna onmogelijk om in de gangen een toereikende isolatie te hebben. Ook de dakruimte vormt een gevaar, aldus Suurenbroek. «Het gevaar zit »m in de verloren ruimtes boven en rondom de containers»»?10
Zoals ik in mijn eerdere antwoord heb gemeld moet ook unitbouw met stalen containers voldoen de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Bij de nadere beschouwing van de brandveiligheid van unitbouw (zie mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8) zal ook unitbouw met stalen containers worden betrokken.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Bovendien ziet Suurenbroek dat woningen in dit soort complexen vaak aangesloten zijn op hetzelfde ventilatiesysteem dat de af- en aanvoer van lucht regelt. «Zo verspreidt de rook zich snel naar andere containers. En rook wordt vaak gevolgd door brand.»»?11
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de brandcompartimentering tussen woningen. Dit geldt ook voor unitbouw. Bij deze compartimentering moet ook de branduitbreiding via het ventilatiesysteem worden voorkomen.
Vindt u dat om het zekere voor het onzekere te nemen alle bewoners in de Riekerhaven zo spoedig mogelijk allemaal een vervangende woonruimte moeten krijgen, aangezien in de memo door de brandweercommandant geconcludeerd wordt dat er sprake is van een brandonveilige situatie die in de nacht met beperkt zicht en waakzaamheid een negatief effect kan hebben op het verloop van de brand? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit op een goede manier gebeurt waarin de bewoners maximaal tegemoet wordt gekomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de raadsbrief van 18 november volgt dat de Veiligheidsregio aanvullend heeft geconcludeerd dat met het nemen van (tijdelijke) maatregelen, de woningen in Riekerhaven veilig kunnen worden bewoond. Het is aan de gemeente en gebouweigenaar om hier verder invulling aan te geven, zoals beschreven in de raadsbrief.
Wat kunt u richting de gemeente Amsterdam en woningcorporatie Lieven de Key voor mensen betekenen die niet naar die containerwoningen willen terugkeren?
Ik begrijp dat er bewoners zijn die na de brand liever niet willen terugkeren naar de woningen, ondanks dat er volgens de gemeente met tijdelijke maatregelen sprake is van een veilige situatie. Ik zie voor mij geen rol hierbij.
Waarom is er een lange huurstaking nodig voordat Lieven de Key overstag gaat bij een simpele eis als het wegwerken van achterstallig onderhoud?
Ik vind dat woningcorporaties moeten zorgen voor goede en veilige woningen. Onderhoud en de kwaliteit van woningen komen nadrukkelijk aan bod in de Nationale prestatieafspraken die in juni 2022 zijn ondertekend door IPO, Aedes, Woonbond en de VNG13. Ik ga er vanuit dat iedere corporatie hier goede invulling aangeeft, zo ook Lieven de Key.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Ja, het startcomplex heeft inmiddels een geschiedenis van ellende en klachten over de slechte staat van de containerwoningen. In februari blies storm Eunice tot twee keer toe grote delen van het dak van het complex. Eén woning werd doorboord met een dakplaat.»?12
In mijn antwoorden op uw eerdere vragen (9) ben ik ingegaan op de stormschade. Bij de storm Eunice was sprake van een heftige storm die in heel het land schade heeft veroorzaakt.
Hoe kan het gezien bovenstaande uitspraak en volgens bewoners iedereen allang wist dat het complex niet brandveilig was en ook brandexperts hun vraagtekens zetten, dat woonstichting Lieven de Key de signalen over onveiligheid niet kent?
Dat weet ik niet, het bevoegd gezag ligt bij gemeente. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zowel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Bent u bereid om met studentenvakbond ASVA in gesprek te gaan over de veiligheid van containerwoningen en studentenhuisvesting in zijn algemeenheid? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat studentenhuisvesting veilig moet zijn. In het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2022–2030 dat ik 7 september 2022 aan uw Kamer zond (TK 33 194, nr. 30), wordt hieraan ook aandacht besteed. Een gesprek met ASVA ligt wat mij betreft nu niet in de rede.
Begrijpt u nu aan de hand van de volgende uitspraak; ««Dit is een plek voor skere (arme) mensen,» zegt voornoemde overbuurvrouw»13, wat ik bedoel met tweederangsburgers als gevolg van de flexibilisering van de volkshuisvesting zoals ik dat ook eerder aangekaart heb in mijn eerder gestelde Kamervragen14?
In mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen (9) ben ik hierop eerder ingegaan. Flexwoningen dragen bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt voor veel mensen.
Begrijpt u dat mensen met een lager inkomen aangeven dat zij niet hetzelfde recht op een veilige woning hebben als mensen met een hoger inkomen, aangezien containerwoningen (vooral) bedoeld zijn voor mensen met een lager inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit voor u een reden om af te zien van de bouw van flexwoningen? Zo nee, waarom niet?
Ik benadruk graag dat tijdelijke unitbouw en flexwoningen moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Flexwoningen dragen bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt voor veel mensen.
Neemt Lieven de Key signalen wel serieus genoeg gezien ook de verschillende uitspraken in het artikel van AT5 d.d. 17 november jongstleden?15
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zowel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Kan woningcorporatie Lieven de Key nalatigheid worden verweten, nu zij zelfs trots was op de (brand)veiligheid van deze containerwoningen?
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zoveel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Wat vindt u van de uitspraak; «Dit is een wijzende vinger naar de organisatie waarmee ik drie jaar lang heb samengewerkt op het gebied van brandveiligheid. Drie jaar lang heb ik als een alarmklok gefunctioneerd bij een organisatie die in coma ligt. Want hoe je het ook wendt of keert, Lieven de Key doet er gewoon niets mee»?16
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Kan woningcorporatie Lieven de Key gezien hetgeen nu en eerder gebeurd is, bestempeld worden als een malafide verhuurder of is deze titel alleen voorbehouden aan particuliere verhuurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarin betrekken wanneer een woningcorporatie als malafide verhuurder aangemerkt kan worden? Als het negeren van signalen over (brand)onveiligheid niet tot malafide verhuurpraktijken gerekend kan worden, wat dan wel?
Ik beschik over onvoldoende informatie om een uitspraak te doen over het handelen van deze woningcorporatie in relatie tot deze gebouwen.
Wat vindt u van de uitspraak; «Hoewel het nieuwe brandmeldsysteem is geïnstalleerd, leidt het wekelijks tot valse brandalarmen met lakse reactietijd onder bewoners tot gevolg. Het verzuim van Lieven de Key na tal van mailwisselingen, belletjes, talloze valse brandalarmen en bezoekjes van de brandweer maakt dat de mantra over Lieven de Key zo collectief geaccepteerd is»?17
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Wat vindt u ervan dat de brandweercommandant (Tijs van Lieshout) in zijn definitieve memo constateert dat er ook geen verzoeken bekend zijn van het bevoegd gezag om op locatie te komen controleren, terwijl er wel degelijk voldoende signalen door de bewoners geuit waren (zeker na het wegwaaien van het dak) en, wat uit bovengenoemde uitspraak blijkt, waren deze signalen er ook niet veel eerder?18
Het is aan de gemeente Amsterdam (bevoegd gezag) om de brandweer al dan niet te betrekken bij de beoordeling van de brandveiligheid van een gebouw. In relatie tot de Riekerhaven zijn er door de gemeente blijkbaar geen verzoeken gedaan aan de brandweer om op locatie controles uit te voeren.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over brandgevaarlijke containerwoningen in het studentencomplex aan de Vrydemalaan in Groningen waar in de winter het water door de meterkast stroomt en in de zomer Saharatemperaturen voor ondraaglijke omstandigheden zorgen, wetende dat twee maanden later op 25 augustus ook daar brand is uitgebroken? Staat u nog achter uw antwoorden?19 20
Uw eerdere vragen over dit studentencomplex en mijn antwoorden daarop hadden betrekking op de brandveiligheid in relatie tot de waterschade in de meterkast. Ik sta nog steeds achter deze antwoorden. Wel ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4.
Hoe kijkt u mijn eerder gestelde Kamervragen over bijvoorbeeld de veiligheid van containerwoningen aan nu ook uit de definitieve memo van de brandweercommandant blijkt dat enkele bouwkundige gebreken zijn geconstateerd en deze brandweercommandant aangeeft dat de brandwerende scheiding niet overal voldoende is zoals bijvoorbeeld bij sommige schachten die tevens uitkomen op het dak?21
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4 ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien.
Indien u niet bereid bent om af te zien van de bouw van nog meer containerwoningen, bent u dan wel bereid om de (brand)veiligheidsvoorschriften van containerwoningen gelijk te stellen aan de (brand)veiligheidsvoorschriften voor permanente woningen?
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4 ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Dit is zoveel mogelijk gedaan.
Het bericht 'Schiphol Group heeft boeren uitgekocht voor extra stikstofruimte Schiphol en Lelystad Airport' |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Schiphol Group heeft boeren uitgekocht voor extra stikstofruimte Schiphol en Lelystad Airport»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoeveel uitgekochte agrarische bedrijven dit voor respectievelijk Schiphol en Lelystad Airport betreft?
Schiphol treft mitigerende maatregelen in de vorm van de (gedeeltelijke) aankoop van agrarische bedrijven.
Voor Schiphol betreft het de (gedeeltelijke) aankoop van 9 agrarische bedrijven.
Voor Lelystad Airport betreft het de (gedeeltelijke) aankoop van 3 agrarische bedrijven.
Op basis van indicatieve berekeningen gaat Schiphol ervan uit dat er als gevolg van deze transacties bij de door haar aangevraagde activiteiten voor de luchthaven Schiphol geen toename is van stikstofdepositie. Op het moment dat de door Schiphol uitgevraagde validatie op deze berekeningen is afgerond, kan definitief worden vastgesteld of de volledige opgave is gemitigeerd of dat er nog aanvullende externe maatregelen nodig zijn. Uiteraard zal ik dat als bevoegd gezag, nadat de passende beoordeling op dit punt is aangevuld, ook toetsen.
Hoeveel stikstofruimte is hierbij vrijgekomen?
De definitieve passende beoordeling zal mede met het oog op het treffen van deze mitigerende maatregelen nog worden aangevuld.
Wat is de stand van zaken omtrent de natuurvergunning van Schiphol?
In februari 2021 heeft een ontwerpbesluit ter inzage gelegen voor inspraak. Mede naar aanleiding van de zienswijzen zijn de uitgangspunten met betrekking tot de referentiesituatie en bestaande rechten aangepast en is Schiphol in februari 2022 gevraagd de aanvraag en de passende beoordeling aan te passen. Deze stukken zijn in augustus 2022 ontvangen. Hierin is ook rekening gehouden met de impact van het voorgenomen besluit over de reductie van de capaciteit van Schiphol tot 440.000 vliegtuigbewegingen (Kamerbrief van 24 juni 2022).
Het is van belang dat Schiphol zo spoedig mogelijk over de vereiste natuurvergunning beschikt. Echter, ik hecht als bevoegd gezag ook aan een zorgvuldig proces om tot vergunningverlening te komen.
Hoeveel stikstofruimte is er nodig voor 440.000 vliegbewegingen, waarvan 29.000 ’s nachts?
Uit de passende beoordeling zoals deze op dit moment op onderdelen nog wordt aangevuld, zal moeten blijken wat de verwachte omvang is van de stikstofdepositie als gevolg van de aangevraagde activiteit.
Hoe verhoudt het uitkopen van agrarische bedrijven zich tot de opgave die er ligt om de vijfde baan te mitigeren? Wat is hiervan de exacte omvang?
Uit informatie tot dusver blijkt een opgave om stikstofdepositie te mitigeren teneinde te voorkomen dat in de aangevraagde situatie een toename van stikstofdepositie plaatsvindt ten opzichte van de referentiesituatie. Die mitigatie- opgave wordt overigens niet alleen door het gebruik van de vijfde baan veroorzaakt. Ook op andere punten verschilt het baangebruik bij de voorgenomen activiteit ten opzichte van de referentiesituatie.
Is Schiphol op dit moment op zoek naar stikstofruimte voor de bouw van terminal Zuid en verbouwing van de C-pier?
Dat is mij niet bekend.
Tracht Lelystad Airport stikstofruimte te verkrijgen voor het uitvoeren van 45.000 vliegbewegingen? Zo ja, hoe correspondeert dit met de ontwerpvergunning van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij voor 10.000 vliegbewegingen, in verband met de Wet op natuurbescherming?
Na het negatief verifiëren van de PAS-melding van Lelystad Airport is, zoals ook gemeld in mijn brief aan uw Kamer van 7 maart 2022 over de verificatie van de PAS-meldingen, geconstateerd dat de luchthaven de lopende aanvraag om een Wnb-vergunning voor 10.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer zal moeten aanpassen en zelf mitigerende maatregelen zal moeten nemen om een vergunning te kunnen verkrijgen. Lelystad Airport heeft aangegeven het niet eens te zijn met de negatieve verificatie van de PAS-melding voor 45.000 vliegbewegingen.
De luchthaven werkt momenteel aan het opstellen van een gewijzigde aanvraag. Het is aan de aanvrager om vorm te geven aan de vereiste mitigerende maatregelen. Ik heb van de luchthaven begrepen dat daarbij ook extern zal worden gesaldeerd.
In de Kamerbrief van 25 november jl. heeft het kabinet stappen aangekondigd ten behoeve van regie op extern salderen. Zo zet het kabinet in op het aanscherpen van de interbestuurlijke afspraken over extern salderen en het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte. Daarnaast wil het kabinet het mogelijk maken om in gebiedsprocessen met voorrang te sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte en de wettelijke mogelijkheden uitwerken om een voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie. Tot het moment dat de regels en afspraken zijn aangepast, is de huidige praktijk van extern salderen van toepassing.
Vanaf wanneer kan de rijksoverheid het voorkeursrecht uitoefenen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 8 heeft het kabinet in de Kamerbrief van 25 november jl. stappen aangekondigd om de wettelijke mogelijkheden te verkennen om een voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie. Ik verwacht de uitwerking hiervan dit voorjaar met de Kamer te delen.
Wat is hierbij concreet de tijdlijn?
De inzet is om het beoogde wetsvoorstel per 1 januari 2024 in werking te laten treden.
Bent u het ermee eens dat de inzet van voorkeursrecht snel inzetbaar moet zijn?
Ja.
Het bericht 'Ook Lelystad Airport omstreden stikstofmarkt op: vliegveld is op zoek naar boeren voor opkoop' |
|
Derk Boswijk (CDA), Harry van der Molen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ook Lelystad Airport omstreden stikstofmarkt op: vliegveld is op zoek naar boeren voor opkoop»1 en de uitkomsten van de aangehaalde verzoeken in het kader van de Wet open overheid (Woo), en zou u willen reflecteren op de conclusies en bevindingen van zowel het nieuwsartikel, als de genoemde Woo-verzoeken?
Ja, ik ben bekend met het nieuwsartikel. In de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 wordt inhoudelijk gereageerd op enkele onderdelen uit het nieuwsbericht.
Deelt u de opvatting dat het opkopen van boerderijen en agrarische gronden of een zogenaamde «boerderijenjacht» door ministeries, uitvoeringsorganisaties en organisaties die in eigendom zijn van de Staat of andere aan de overheid gelieerde organisaties buitengewoon onwenselijk is, zeker aangezien en zolang er nog geen recht is gedaan aan het lot van agrarische PAS-melders?
Het handelen van de luchthaven is in lijn met het uitgangspunt van het stikstofbeleid dat initiatiefnemers zelf verantwoordelijk zijn om stikstofuitstoot te mitigeren. Dit uitgangspunt heeft het kabinet sinds de PAS-uitspraak ook uitgedragen. Ik deel derhalve niet de opvatting dat er sprake is van een «boerderijenjacht». Lelystad Airport heeft overigens aangegeven uitsluitend rechten te hebben opgekocht bij bedrijven die zich uit eigen beweging hebben gemeld.
Dit laat onverlet dat het van groot belang is om ruimte te creëren voor het legaliseren van de PAS-melders. Eén van de instrumenten van het kabinet daartoe betreft het op korte termijn komen tot een eenmalige vrijwillige regeling voor ondernemers die piekbelaster zijn. Hiermee wordt op korte termijn een forse reductie van de stikstofneerslag gerealiseerd waardoor de natuur kan herstellen, PAS-melders gelegaliseerd worden én ruimte ontstaat voor nieuwe economische ontwikkelingen.
Ook zet het kabinet met bevoegd gezagen in op het met voorrang sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte en zet het kabinet in op het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte om zo steviger regie te voeren op het uitgeven van deze ruimte aan prioritaire projecten.
In hoeverre is er op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voldoende gevoel voor de maatschappelijke ontwikkelingen rondom de discussie over stikstof, de pijn en angst bij veel boerengezinnen, de noodzaak van een luisterend oor en een aanpak die perspectief biedt, gezien het genoemde nieuwsbericht en de publicaties als gevolg van de Woo?
Maatschappelijke ontwikkelingen en discussies vormen een essentieel uitganspunt voor het maken van beleid bij ieder ministerie. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hecht aan zorgvuldige besluitvorming waarbij de omgeving en belanghebbenden worden betrokken. Het ministerie doet dit door onder andere inspraakprocedures, internetconsultaties en het organiseren van informatiebijeenkomsten, waarbij medewerkers van het ministerie in gesprek gaan met belanghebbenden om zo direct de zorgen van hen rond het voorgenomen beleid te vernemen.
Indien het genoemde gevoel er volgens u wel is, waarom was het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dan genoodzaakt het volgende te schrijven aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat: «Agrarische partijen zullen waarschijnlijk aangeven dat nu werkelijkheid wordt waar ze bang voor waren: fouten door luchthavens worden door de overheid genegeerd. Fouten bij boeren worden genadeloos afgestraft.»2?
De betreffende passage is opgenomen in het onderdeel «perceptie en beeldvorming» in een nota over de PAS-melding van Lelystad Airport aan de Ministers voor Natuur en Stikstof en van Infrastructuur en Waterstaat. In de passage wordt verwezen naar mogelijke beeldvorming bij agrarische ondernemers als de melding van Lelystad Airport zou worden gelegaliseerd via het legalisatieprogramma van PAS-melders. Dit is niet (meer) het geval.
Indien het genoemde gevoel er volgens u wel zou zijn, waarom moest het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, nadat dit laatste ministerie beweerde dat de stikstofberekeningen volgens de «destijds best beschikbare inzichten» waren gedaan, er dan op wijzen dat er verschillende wetenschappelijke rapporten beschikbaar waren die duidelijk maakten dat de berekeningen anders hadden moeten worden uitgevoerd?
Voor de beantwoording van deze vraag is het uitgangspunt dat in de vraag gedoeld wordt op de gehanteerde warmte-inhoud in de stikstofdepositieberekeningen.
Hierover geeft de Commissie m.e.r op pagina 9 in haar rapport «evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport»3 aan dat er geen dwingend voorschrift is voor de te hanteren warmte-inhoud van emissies door vliegverkeer. Het was aan de initiatiefnemer om een onderbouwde keuze te maken.
Op 9 maart 2020 is in het antwoord4 op vraag 13 van het lid Kröger (GroenLinks) de onderbouwing opgenomen hoe gekomen is tot een warmte-inhoud van 43 MW. In antwoord op de vragen 23 t/m 27 van het lid Van Raan (PvdD)5 is op 2 november 2021 de betekenis van het RIVM-rapport uit 2004 toegelicht.
Zou u willen reflecteren op de vraag in hoeverre de suggestie zoals blijkens het genoemde nieuwsbericht op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is gedaan om de landsadvocaat in te schakelen om een conflict tussen twee ministeries op te lossen, in lijn is met genoemd gevoel en het rapport van Remkes, in het bijzonder de hartstochtelijke oproep polarisatie te vermijden en te zoeken naar verbinding?
In het kader van de ambtelijke voorbereiding van besluiten wordt in een enkel geval een beroep gedaan op de landsadvocaat. Bijvoorbeeld daar waar de bijzondere expertise van de landsadvocaat gewenst is. De adviezen van de landsadvocaat zijn bedoeld voor intern beraad.
Deelt u de opvatting dat ook Lelystad Airport en uw ministerie zich per direct zouden moeten conformeren aan, en dat de stikstofruimte voor Lelystad Airport ook valt onder, de aangenomen motie-Grinwis c.s.3 over het regelen en ordentelijk en transparant registreren en beschikbaar stellen van stikstofruimte via een stikstofbank?
In de Kamerbrief van 25 november jl. heeft het kabinet stappen aangekondigd ten behoeve van regie op extern salderen. Zo zet het kabinet in op het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte en het aanscherpen van de interbestuurlijke afspraken over extern salderen. Het kabinet wil het daarnaast mogelijk maken om met voorrang te sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte en de wettelijke mogelijkheden verkennen om een voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie.
De aankondiging van dit nieuwe beleid laat onverlet dat het op dit moment voor toestemmingverlening in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is om mitigerende maatregelen te treffen wanneer significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten. Er is nu geen stikstofbank waaruit een initiatiefnemer kan putten. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan.
Het handelen van Lelystad Airport is in lijn met het uitgangspunt van het stikstofbeleid dat initiatiefnemers zelf verantwoordelijk zijn om stikstofuitstoot te mitigeren. Dit uitgangspunt heeft de Minister voor Natuur en Stikstof als bevoegd gezag ook richting Lelystad Airport uitgedragen.
Deelt u de opvatting dat het positief beantwoorden van de voorgaande vraag betekent dat uw ministeries alles wat in hun macht ligt zouden moeten doen om te voorkomen dat Lelystad Airport of andere vliegvelden in Nederland stikstofruimte opkopen, zolang er nog geen recht is gedaan aan het lot van agrarische PAS-melders? Zo ja, welke acties gaan de ministeries op welk moment uitvoeren?
Zie het antwoord op vraag 7 en vraag 2.
Zou u als Minister van Financiën willen reflecteren op de verantwoordelijkheid die u heeft met betrekking tot voorgaande vragen in het licht van het feit dat Lelystad Airport onderdeel is van de Schiphol Group, en Schiphol een staatsdeelneming is, in beheer van het Ministerie van Financiën?
Zoals ook toegelicht bij antwoord 2 en antwoord 7 zet het kabinet zich in om ruimte te creëren voor het legaliseren van de PAS-melders en op meer regie bij extern salderen. De aankondiging van dit nieuwe beleid laat onverlet dat het op dit moment in het kader van de Wet natuurbescherming is toegestaan om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen.
Als aandeelhouder staat de Staat op afstand. Het is aan het bestuur van Schiphol om zorg te dragen voor operationele aangelegenheden. Het voldoen aan wet- en regelgeving en het aanvragen van een natuurvergunning zijn dergelijke operationele aangelegenheden.
Utrechtse standplaatshouders die hun vertrouwde plaats moeten opgeven vanwege Europese regelgeving |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Bloemetje of broodje op vertrouwde plek op straat kopen dat is straks mogelijk verleden tijd»?1
Ja.
Kent u de Europese Dienstenrichtlijn ten gevolgen waarvan circa 90 ondernemers hun vaste standplaatsen in Utrecht verliezen, standplaatsen die soms al drie generaties in één familie zitten?
Ja, de Europese Dienstenrichtlijn is mij bekend. De feitelijke situatie is dat in Utrecht en in andere gemeenten de huidige standplaatsvergunning een beperkte looptijd heeft ofwel dat deze wordt omgezet in een vergunning met een beperkte looptijd. Bij afloop van de vergunning kan een ieder, ook de huidige vergunninghouder, meedingen naar een nieuwe vergunning. Dit zorgt dat niet alleen huidige vergunningshouders maar ook nieuwe ondernemers, een eerlijke kans krijgen op het verkrijgen van een schaarse vergunning. Indien zich geen andere gegadigden melden kan de gemeente ook overgaan tot verlenging van de vergunning van de zittende vergunninghouder. Het is aan de gemeente hoe zij de toewijzing willen vormgeven.
Vindt u het gerechtvaardigd dat zij nu moeten concurreren met nieuwe ondernemers uit heel Europa om de plek te bemachtigen waar zij al jarenlang staan en zijn ingebed in de sociale structuur van de omgeving?
Ja, ik begrijp dat het voor de betreffende ambulante handelaren als een klap kan aanvoelen als ze hun vertrouwde plek moeten opgeven. Toch draagt dit bij aan een rechtvaardige verdeling van kansen voor alle ondernemers, waarbij de lokale overheid tegelijk de leefomgeving kan beschermen. Als een gemeente het aantal vergunningen dat kan worden uitgegeven heeft beperkt, is sprake van een schaars goed en dienen deze een beperkte looptijd te hebben. Vergunningverlening voor onbepaalde tijd zou betekenen dat deze schaarse ruimte nooit beschikbaar komt voor andere ondernemers (waaronder bijvoorbeeld standplaatshouders die ook in de regio Utrecht actief zijn). Dat beperkt de concurrentie, innovatie en diversiteit van het aanbod. Een beperkte geldigheidsduur is ook in het belang van Nederlandse ondernemers die actief zijn in het buitenland (met name de grensregio’s) en die hinder kunnen ondervinden van belemmeringen die andere lidstaten opwerpen. Om een eerlijk speelveld, concurrentie en innovatie te kunnen borgen, is het van belang dat vergunningen die worden afgegeven voor het gebruik van schaarse middelen (zoals openbare ruimte) niet een onbepaalde duur hebben.
Wist u dat zij investeringen hebben gedaan omdat zij erop vertrouwden dat dit kon voortduren, ondanks dat hun in het verleden verleende onbeperkte vergunning was omgezet in een beperkte? Snapt u dat dit enorme onzekerheid en stress met zich meebrengt?
Het is begrijpelijk dat ingrijpende wijzigingen die het bedrijf raken voor elke ondernemer onzekerheid en stress met zich mee brengen. Wel wil ik benadrukken dat iedere ambulante ondernemer tijdig van deze veranderingen kennis heeft kunnen nemen. Vanaf 2016 is onder meer de VNG actief gaan communiceren over de gevolgen van de Dienstenrichtlijn voor het gemeentelijke standplaatsenbeleid. In 2018 heeft de VNG een uitgebreide Handreiking schaarse vergunningen gepubliceerd. Via het Ondernemersplein en het kenniscentrum Europa decentraal is voorlichting aan ondernemers gegeven. Tenslotte hebben betrokken brancheorganisaties hun achterban ingelicht over het feit dat vergunningen niet voor onbepaalde tijd mogen worden afgegeven. Dit betekent dus dat ondernemers bij het doen van nieuwe investeringen rekening hadden kunnen houden met komende beleidswijzigingen. Daarnaast wil ik verduidelijken dat gemeenten bij het vaststellen van de looptijd van de vergunningen, op grond van de Dienstenrichtlijn rekening dienen te houden met de terugverdientijd van de investeringen. Op die manier moeten vergunningshouders hun investeringen terug kunnen verdienen, en krijgen nieuwkomers regelmatig een kans de markt te betreden. Uitgangspunt van de Dienstenwet is eerlijke mededinging en het waarborgen dat alle ondernemers gelijke kansen krijgen.
Kent u de uitspraken van 15 mei 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BW6630) en van 24 augustus 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BX6540) waarin is besloten dat het bestuursorgaan rekening moet houden met de vraag of kosten die gemaakt moeten worden in de verleningsperiode terugverdiend kunnen worden? Is het niet klinkklaar dat de huidige standplaatshouders juist zo veel meer kans hebben aan dit criterium te voldoen, al jarenlang succesvol een onderneming hebben gerund op deze plek en een vaste klantenkring hebben? Waarom moeten zijn dan opnieuw concurreren met nieuwkomers uit heel Europa die vaak geen binding met de plek hebben?
Deze uitspraken zijn mij bekend. Het belang van de terugverdientijd was het kernpunt van de brief van Staatssecretaris Keijzer van 15 juni 20212. Zowel in deze brief als in de kabinetsreactie van 23 april 20203 op de gewijzigde motie Stoffer en Wörsdörfer over ambulante handel4 is op deze onderwerpen ingegaan. In deze brieven is ook toegelicht waarom Nederland achter de doelstellingen van de Dienstenrichtlijn staat. Gemeenten dienen bij het vaststellen van de termijn van de vergunning rekening te houden met de terugverdientijd. Op deze manier wordt geborgd dat ondernemers hun investeringen kunnen terugverdienen. Overigens is het op basis van de lokale binding van betrokken ondernemers en de nadruk op het aanbieden van verse producten aannemelijk dat de concurrentie veelal zal komen van ondernemers die in Nederland of vlakbij de Nederlandse grens zijn gevestigd.
Erkent u dat het strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel dat deze ondernemers die vele investeringen en meerjarige leningen hebben gedaan en nu in hun bestaan bedreigd worden verkeren in deze toch al moeilijke tijd?
Nee. Er is geen sprake van strijdigheid met de rechtszekerheid zolang de gemeente bij het aanpassen van haar vergunningenbeleid zich houdt aan de beginselen van behoorlijk bestuur en andere bepalingen die borgen dat een zorgvuldig beleid wordt gevoerd. Er is geen sprake van schending van rechtszekerheidsbeginsel als de gemeente een passende overgangstermijn in acht neemt en ondernemers in staat stelt tijdig kennis te nemen van dit gewijzigde beleid.
Bent u het met de stelling van de gemeente Utrecht eens, die zegt niet anders te kunnen dan Europese regels volgen? Gebeurt dit dus ook in andere plaatsen in Europa en zo ja, heeft u hier een overzicht van?
Ja, de stelling van de gemeente Utrecht onderschrijf ik. Alle lidstaten zijn gebonden aan de Dienstenrichtlijn en aan de eisen die hieruit voortvloeien bij het uitgeven van schaarse rechten. Het is aan de Europese Commissie om lidstaten aan te spreken op het naleven van de regels. Een overzicht in dit kader is mij niet bekend, maar er zijn inmiddels wel meerdere uitspraken van het Europese Hof van Justitie over het niet naleven van de Dienstenrichtlijn in verband met schaarse vergunningen, zie bijvoorbeeld het Promoimpresa-arrest.5
Deelt u de mening dat het Europese economische beleid een perverse uitwerking kan hebben omdat zij geen rekening houdt met lokale en menselijke factoren?
Nee. Aan de basis van dit beleid staan beginselen als evenredigheid, gelijkheid en non-discriminatie. Het meewegen van menselijke factoren werkt twee kanten op: de marktkoopman wiens familie al tientallen jaren heeft geprofiteerd van een exclusief recht op een zeer gewilde plek in de stad en een ander familiebedrijf die het moet doen met een minder aantrekkelijke locatie en daardoor wellicht twee keer zo hard moet werken om dezelfde omzet te bereiken. Verder heeft de gemeente de ruimte om op basis van lokale factoren en lokale beleidsdoelstellingen te kiezen voor het meest aangewezen allocatiemechanisme (zoals first come, first serve; loting; of veiling).
Denkt u ook niet dat ook de inwoners van Utrecht dit beleid afkeuren? Bent u bereid moeite te doen voor onze ondernemers?
Ik zet mij in voor álle ondernemers. Dit betekent dat ik niet enkel de belangen van huidige vergunninghouders voor ogen heb, maar ook die van toekomstige vergunninghouders. Het doel van de Dienstenrichtlijn is dat een ieder een eerlijke kans heeft om toe te treden tot de markt. Het beschermt zowel zittende vergunninghouders als nieuwe ondernemers die willen toetreden tot de markt en ik sta achter dit beleid. Dat komt namelijk uiteindelijk ten goede aan de consument.