Een lijst van 6000 mensen die het regime van de Russische president Poetin steunen, gepubliceerd door de gevangen oppositiepoliticus Navalny |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er door medestanders van Navalny een lijst is opgesteld van mensen die direct te linken zijn aan Poetin, maar toch niet onder het bereik van de sancties vallen?1
Ja.
Hoe waardeert u de stelling dat een groep van 6.000 mensen die in relatie staan tot de president Poetin, buiten de scope van de sancties vallen? Kunt u deze stelling bevestigen?
Voor het plaatsen van personen op de Europese sanctielijsten dient te worden voldaan aan de listingcriteria van het desbetreffende sanctieregime. Voor het sanctieregime betreffende ondermijningen of bedreigingen van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne gaat het onder andere om het materieel of financieel bijdragen aan dergelijke acties en het materieel of financieel steun verlenen aan, of profijt trekken van, de regering van de Russische Federatie. Nederland is binnen de EU op doorlopende basis in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan deze sanctielijst, is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria en bijdragen aan de doelstellingen van het bredere beleid waar sancties onderdeel van uitmaken: de prijs voor de invasie zo hoog mogelijk te maken en de capaciteiten van Rusland tot oorlogvoering in te perken. Verschillende groepen personen op deze lijst, zoals alle leden van de Russische Veiligheidsraad, de Doema en de Federatieraad, zijn om deze redenen reeds geplaatst op de EU-sanctielijst. Nederland is in gesprek met partners zowel binnen als buiten de EU over het toevoegen van namen aan de sanctielijst, waarbij ook gekeken wordt naar suggesties aangedragen door derde partijen, inclusief deze lijst.
Bent u bereid het sanctiepakket zo uit te breiden dat deze groep wel onder het bereik van de sancties valt? Waarom wel of niet? En, zo ja, hoe wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met andere landen op te trekken en andere landen zo nodig aan te sporen actie te ondernemen om deze mensen onder het bereik van de sancties te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Het besluit van het Israëlisch Hooggerechtshof dat de weg vrijmaakt voor gedwongen uitzetting van een grote groep Palestijnen uit Masafer Yatta. |
|
Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op besluit Israëlisch Hooggerechtshof om duizend Palestijnen te verdrijven»?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging en onvrede over de uitspraak van het Hooggerechtshof over de legaliteit van gedwongen uitzetting van een grote groep Palestijnen uit Masafer Yatta?
Met de uitspraak van het Israëlische Hooggerechtshof is herbevestigd dat de Israëlische regering het Masafer Yatta-gebied als militair oefenterrein mag gebruiken en dat de Palestijnse bewoners geen eigendomsrechten in het gebied kunnen doen gelden. Met deze uitspraak staat het Israël vrij om meer dan 1000 Palestijnen uit huis te plaatsen, hun dorpen te doen verlaten en gebouwen te slopen.
Nederland respecteert de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Israël, maar is zeer bezorgd over de mogelijke gevolgen van deze uitspraak. Nederland heeft Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen hier geen actieve opvolging aan te geven. De eerste zorgelijke berichten van vernielingen zijn echter reeds bekend. Hierop volgend heeft een demarche plaatsgevonden in EU-verband bij het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken en is nogmaals bepleit dat geen verdere actieve opvolging wordt gegeven aan de uitspraak van het Hooggerechtshof.
Deelt u de analyse van mensenrechtenorganisaties dat het verdrijven van Palestijnen uit het gebied waar zij al decennia wonen, volstrekt ontoelaatbaar en een schending van het internationaal recht is?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u, in navolging van een woordvoerder van de EU, de uitspraak van het Hooggerechtshof over de verdrijving veroordelen?
Nederland respecteert de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Israël, maar is zeer bezorgd over de mogelijke gevolgen van deze uitspraak van het Hooggerechtshof. Nederland heeft Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen geen actieve opvolging te geven aan de uitspraak van het Hooggerechtshof. Daarnaast is in EU-verband een demarche uitgevoerd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Israël. Nederland wijst de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen, zowel bilateraal als in EU-verband.
Gaat u contact opnemen met de Israëlische autoriteiten om de onrechtmatigheid van de uitspraak te benadrukken en erop aan te dringen dat de Palestijnse dorpelingen niet uit hun huizen in Masafer Yatta worden gezet? Zo nee, op welke andere manier gaat u druk uitoefenen om de uitspraak terug te draaien? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in Europees verband ervoor te pleiten om druk uit te oefenen op Israël om niet tot gedwongen uitzetting over te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de gemeenschap in Masafer Yatta humanitaire hulp van EU-landen heeft ontvangen? Heeft Nederland hier ook aan bijgedragen?
Op de Westelijke Jordaanoever zijn verschillende VN-organisaties actief die humanitaire hulp bieden. Nederland draagt financieel bij aan deze organisaties, maar heeft geen eigen humanitaire hulp verleend aan de gemeenschap in Masafer Yatta.
Op welke manier gaat Nederland (al dan niet in EU-verband) bijdragen aan de bescherming van de gemeenschap in Masafer Yatta?
Zie antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Wat is de positie van Nederland als Israël daadwerkelijk overgaat tot gedwongen uitzetting?
Ontwikkelingen in deze specifieke casus worden nauwgezet gevolgd, en Nederland blijft de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen wijzen. Nederland blijft zich uitspreken tegen unilaterale stappen die een toekomstige twee-statenoplossing bemoeilijken en verder op afstand plaatsen. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke stappen gaat u zetten om de groep Palestijnen uit Masafer Yatta te beschermen als Israël daadwerkelijk overgaat tot huisuitzettingen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Journalist Al Jazeera doodgeschoten op Westelijke Jordaanoever’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw eerste reactie op het verdrietige nieuws dat Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh is doodgeschoten op de Westelijke Jordaanoever?1
Ik deel volledig uw opvatting dat journalisten in vrijheid en veiligheid hun werk moeten kunnen doen. De dood van Shireen Abu Akleh en ook van Yaser Murtaja in 2018 tonen dat dit geen gegeven is. Het kabinet is geschokt door de dood van journaliste Shireen Abu Akleh. Ik heb hier publiekelijk mijn afschuw over geuit. Daarbij heb ik tevens opgeroepen tot een grondig en transparant onderzoek met als doel de feiten boven tafel te krijgen. Deze boodschap heb ik ook in persoon overgebracht aan mijn Israëlische en Palestijnse ambtgenoten. Op dit moment bestaat er veel onduidelijkheid over de daadwerkelijke toedracht en kan ik hier vooralsnog geen verdere uitspraken over doen.
Bent u ervan op de hoogte dat het beschieten van journalisten door militairen in strijd is met talloze verdragen en het (oorlogs-)recht? Bent u er tevens van op de hoogte dat dit helaas niet de eerste keer is dat een journalist is omgekomen door (vermeend) toedoen van het Israëlische leger, denk aan de dood van journalist Yaser Murtaja in 2018?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat journalisten in vrijheid en veiligheid hun werk moeten kunnen doen? Bent u bereid deze vermeende daad door het Israëlische leger sterk af te keuren en de Israëlische autoriteiten erop aan te spreken dat journalisten in veiligheid hun werk moeten kunnen doen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat het Israëlische leger de lezing over de doodstoedracht in twijfel trekt, ondanks verschillende ooggetuigen? Bent u bereid om bij de Israëlische autoriteiten erop aan te dringen dat een onafhankelijk en gedegen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de doodstoedracht van Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh?
Er is momenteel nog veel onduidelijk, en opvattingen over de toedracht lopen uiteen. Ik heb beide partijen met klem opgeroepen, bij voorkeur in gezamenlijkheid, hier een grondig en transparant onderzoek naar te doen. Als een derde partij hieraan kan bijdragen, dan steun ik dit.
Bent u bereid om u in te zetten om de veiligheid van journalisten in Palestina te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te treffen?
Nederland volgt ontwikkelingen op het gebied van persvrijheid en veiligheid van journalisten nauwgezet. Zorgelijke ontwikkelingen worden direct aangekaart bij de betrokken autoriteiten. Hier blijven we onverminderd mee doorgaan.
De doodgeschoten journalist van Al Jazeera op de Westelijke Jordaanoever |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de journalist van Al Jazeera, die is doodgeschoten op de Westelijke Jordaanoever?1
Ja
Kunt u aangeven wat er inmiddels bekend is over de schietpartij?
Op 11 mei 2022 kwam de Palestijns-Amerikaanse journaliste Shireen Abu Akleh om het leven nabij een vluchtelingenkamp in de buurt van Jenin waar zij en andere journalisten verslag deden van een inval door de Israel Defense Forces (IDF). Een producent van Al Jazeera, Ali al-Samoudi, werd eveneens geraakt. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, riep direct op tot een transparant en grondig onderzoek.
Over de toedracht bestaat veel onduidelijkheid. Al Jazeera stelt op basis van verklaringen van aanwezige collega’s dat de IDF verantwoordelijk is voor de dood en gericht zou hebben geschoten. Israël gaf aan dat ook Palestijnse strijders schuldig kunnen zijn. Israël heeft dezelfde dag van het incident opgeroepen tot een gezamenlijk onderzoek met de Palestijnse Autoriteit (PA). De PA weigert een dergelijk gezamenlijk onderzoek en heeft het Internationaal Strafhof opgeroepen hier een rol in te spelen.
De IDF heeft op 19 mei jl. aangegeven, na een preliminair onderzoek, dat het geen conclusie kan trekken over de identiteit van de vermeende schutter en heeft de PA gevraagd om over de kogel te mogen beschikken die bij de autopsie van de journaliste is aangetroffen. De PA heeft dit verzoek geweigerd en zelf onderzoek gedaan. Op basis daarvan wijst zij de IDF aan als verantwoordelijke.
Klopt het dat er schoten gelost zijn op de correspondent Shireen Abu Akleh, alsmede een andere Palestijnse journalist, die voor de in Jeruzalem gevestigde krant Al-Quds werkt genaamd Ali Samoudi?
Ja.
Klopt het dat de correspondent Shireen Abu Akleh duidelijk aanwezig was als journalist met de bijbehorende kleding, zoals een kogelwerend vest met daarop «PRESS» geschreven, toen zij doodgeschoten werd?
Ja.
Hoeveel journalisten en verslaggevers waren er in totaal aanwezig gedurende de schietpartij? Klopt het dat er meer dan twee journalisten aanwezig waren? Zo ja, hoeveel waren er dan? Welke lezingen geven deze andere journalisten van hetgeen wat er gebeurd is?
Uit berichtgeving in de pers valt op te maken dat er verschillende journalisten aanwezig waren tijdens de schietpartij, maar precieze aantallen zijn onbekend.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de verslaggever Ali Samoudi, die aangeeft dat er absoluut geen Palestijnse militanten aanwezig waren rondom hen, gedurende de schietpartij?2
Ik kan daar geen oordeel over geven. Er bestaat veel onduidelijkheid over de toedracht van de schietpartij. Het is essentieel dat een transparant en grondig onderzoek wordt gedaan om de feiten vast te kunnen stellen. Ik heb persoonlijk deze noodzaak onderstreept in mijn gesprekken met de Israëlische en Palestijnse ministers van Buitenlandse Zaken toen ik op 18 mei jl. Israël en de bezette Palestijnse gebieden bezocht.
Klopt het dat er schoten gelost zijn door het Israëlische leger? Zo nee, kunt u dat buiten twijfel stellen?
De IDF sprak van een actieve gevechtssituatie waarbij zowel Israëlische militairen als Palestijnse strijders hebben geschoten. Er bestaat veel onduidelijkheid over de toedracht van de schietpartij. Het is essentieel dat een transparant en grondig onderzoek wordt gedaan om de feiten vast te kunnen stellen. Ik heb persoonlijk deze noodzaak onderstreept in mijn gesprekken met de Israëlische en Palestijnse ministers van Buitenlandse Zaken toen ik op 18 mei jl. Israël en de bezette Palestijnse gebieden bezocht.
Deelt u de mening dat de schietpartij een schending is van het internationale recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel schendingen van het internationale recht moeten er nog plaatsvinden, voordat u actie onderneemt en zich uitspreekt tegen de Israëlische apartheidsstaat?
Ik kan daar geen uitspraak over doen. Zoals hierboven aangegeven is het kabinet van mening dat er een grondig en transparant onderzoek dient plaats te vinden om de toedracht vast te stellen en ik heb me hierover persoonlijk uitgesproken richting beide partijen. Het kabinet gaat niet mee met uw bewoordingen dat er sprake is van een apartheidsstaat in Israël.
Bent u van mening dat er gedurende de schietpartij recht is gedaan aan Artikel 79 van het Aanvullend Protocol I bij de Conventies van Genève (GC)? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik kan hier geen oordeel over geven. Zoals reeds aangegeven is het kabinet van mening dat er een grondig en transparant onderzoek dient plaats te vinden om de toedracht vast te stellen.
Wat vindt u van de ridicule verklaring van premier Bennet dat Shireen Abu Aqleh door willekeurig vuur gedood is door terroristen?3 Vind u dit plausibel? Zo ja, waarom dan?
Alleen door grondig en transparant onderzoek kunnen de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh worden vastgesteld. Hiertoe roept het kabinet met klem op.
Hoeveel schendingen van het internationaal recht zijn er de afgelopen 10 jaar gepleegd door de Israëlische apartheidsstaat?
Het kabinet gaat niet mee met uw bewoordingen dat er sprake is van een apartheidsstaat in Israël. Zie ook de brief van het kabinet over dit onderwerp die uw Kamer op 29 april 2022 toeging (ref. 2022Z01929/2022D04225). Nederland blijft zich uitspreken tegen unilaterale acties in strijd met internationaal recht die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsen. Het kabinet aarzelt niet om zich duidelijk uit te spreken in geval van schendingen van internationaal recht.
Hoe vaak zult u nog accepteren dat de Israëlische apartheidsstaat onderzoek gaat doen naar een schietpartij, waarbij het desbetreffende onderzoek gewoon weer in een laatje zal verdwijnen?
Het is belangrijk dat betrokkenen zelf verantwoordelijkheid nemen voor een onderzoek. Bij voorkeur is dit een gezamenlijk onderzoek door Israël en de PA. Indien een bijdrage van een internationale derde partij hierbij behulpzaam is, dan moet die optie overwogen worden en kan ik dit steunen.
Bent u bereid om de Israëlische ambassadeur in Nederland op het matje te roepen en een verklaring te eisen over de schietpartij? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb deze kwestie persoonlijk opgebracht in mijn gesprek met mijn Israëlische collega en daarbij opgeroepen tot een grondig en transparant onderzoek. Minister Lapid heeft aangegeven dat de Israëlische regering hiertoe bereid is.
Klopt het dat de Israëlische apartheidsstaat voornamelijk onderzoek gaat doen naar alternatieve daders, teneinde hun eigen verantwoordelijkheid te verdoezelen? Wat zegt dit over de mensenrechtensituatie in de Israëlische apartheidsstaat?
Ik heb hier geen oordeel over. Zoals eerder aangegeven vindt het kabinet het van belang dat er grondig en transparant onderzoek wordt gedaan om de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh vast te stellen.
Hoe is het mogelijk dat de Israëlische apartheidsstaat eerst een onderzoek aankondigt, maar na twee uur al aangeeft dat een andere partij verantwoordelijk is? Wat was dan überhaupt de initiële waarde van het onderzoek? Wat zegt dit tevens over de persvrijheid van Israëlische apartheidsstaat?
Alleen door grondig en transparant onderzoek kunnen de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh worden vastgesteld. Minister van Buitenlandse Zaken Lapid van Israël heeft aangegeven dat de Israëlische regering hiertoe bereid is.
Kunt u er bij de Israëlische apartheidsstaat op aandringen dat er een echt onafhankelijk onderzoek komt naar de schietpartij? Hoe gaat u dit zeker stellen? Kunt u dit desnoods aanhangig maken in VN-verband?
Zie antwoord op vraag 13.
Is er bij de nieuwe regering-Bennet, die vorig jaar is aangetreden, een koerswijziging te bespeuren ten opzichte van de vorige regering-Netanyahu, betreffende de behandeling van de Palestijnen alsmede de vredesonderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze uit deze koerswijzing zich?
Hoewel de toonzetting van de regering-Bennett positiever is dan onder de voorafgaande regeringen, heeft dit zich nog niet duidelijk vertaald in een andersoortig beleid. Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de politieke dialoog te hervatten. Het momentum hiervoor ontbreekt echter (zie ook eerdere beantwoording op Kamervragen 2022D08154). Intussen vinden er wel contacten over en weer plaats tussen bewindspersonen van Israël en de Palestijnse Autoriteit om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Dit heeft tot nu toe geleid tot een beperkt aantal verbeteringen. Waar mogelijk wordt dit ondersteund door de EU en Nederland omdat dit bijdraagt aan een klimaat dat uiteindelijk kan leiden tot het hervatten van gesprekken
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Nauwere samenwerking tussen Nederlandse en Marokkaanse politie’ |
|
Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nauwere samenwerking tussen Nederlandse en Marokkaanse politie»?1
Ja.
Op welk moment was u voornemens de Kamer te informeren over deze vergaande samenwerking tussen de Nederlandse en Marokkaanse politie?
Marokko is een belangrijk partnerland in de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, hieronder valt ook het opsporen en ontnemen van illegaal verkregen vermogen. In de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer d.d. 14 december 2021 inzake Marokko is aangegeven dat wordt gestreefd naar versterking van de politiesamenwerking met Marokko. Middels het eerste halfjaarbericht Politie 2022 is uw Kamer nader geïnformeerd over de stand van zaken van de samenwerking tussen Nederland en de Marokkaanse politie.2
Waarom bent u overgegaan tot deze vergaande samenwerking voordat u middels de beantwoording van de gestelde vragen in het kader van het schriftelijk overleg over de brede relatie met Marokko van 19 januari jl. verantwoording heeft afgelegd aan de Kamer?2 Wanneer worden deze vragen eindelijk beantwoord?
Het bezoek van de korpschef aan Marokko stond in het teken van nadere kennismaking, het aanhalen van de relaties en het bespreken van de wederzijdse belangen in betere samenwerking om georganiseerde criminaliteit te bestrijden. De antwoorden op het schriftelijk overleg over de brede relatie met Marokko zijn op 11 mei aan de Kamer verzonden4. Hierin zijn ook nog de uitkomsten meegenomen van het gesprek dat de Minister van Buitenlandse Zaken had met zijn collegaminister in de marge van de Anti ISIS Coalitie Ministeriele.
Is dit besluit een opmaat naar een uitleveringsverdrag tussen Nederland en Marokko? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hierbij naar de Kamerbrief van 14 december 2021 en het antwoord 31 op de Reactie op verzoek van de commissie Buitenlandse Zaken over de brede relatie met Marokko (ref. nr. Kamerstuk 35 925 V, nr. 61).
In deze Kamerbrief is het bilateraal actieplan toegelicht, dat op 8 juli 2021 door Nederland en Marokko op hoogambtelijk niveau is ondertekend. In het Actieplan is afgesproken te starten met gesprekken om de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag te verkennen. Zowel Nederland als Marokko hebben baat bij goede samenwerking op het gebied van rechtshulp, justitiële samenwerking en dus ook uitlevering.
Internationale samenwerking is essentieel bij de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit. Om deze reden is er reeds een verdrag voor wederzijdse rechtshulp en een verdrag op het gebied van overdracht van gevonniste personen (WOTS) gesloten met Marokko. De verkenning van de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag past bij een voortgaande ontwikkeling van de strafrechtelijke samenwerking met Marokko. De gesprekken omtrent samenwerking op justitieel niveau, en de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag, moeten nog plaatsvinden.
Bent u zich ervan bewust dat aangezien Marokko eerder al blijk heeft gegeven achter mensenrechtenactivisten en politieke tegenstanders (o.a. van de Hirak-beweging) in het buitenland aan te gaan, het besluit tot vergaande samenwerking tussen de politiediensten tot angst leidt onder politieke tegenstanders in Nederland? Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot vergaande samenwerking?
Voor het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit, drugshandel, terrorisme en extremisme dient er sprake te zijn van goede samenwerking. Nederland houdt zich in deze samenwerkingsverbanden aan de geldende nationale en internationale wetgeving en kaders waar het bijvoorbeeld uitwisseling van informatie betreft. Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland.
Bent u zich ervan bewust dat de Marokkaanse politiediensten zich in het verleden onder andere schuldig hebben gemaakt aan martelingen in de gevangenissen van leden van de Hirak-beweging?3? Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot deze vergaande samenwerking?
Ik ben bekend met de berichtgeving van Human Rights Watch waar u naar verwijst. Anders dan informatie van Human Rights Watch over deze vermeende martelingen en mediaberichten beschik ik niet over eigenstandige informatie die de berichtgeving bevestigd, het is aan de Marokkaanse autoriteiten zelf om hier onderzoek naar te doen.
Nederland heeft belang bij een goede samenwerking met de Marokkaanse politie gezien het belang dat wij hechten aan het gezamenlijk optreden tegen grensoverschrijdende criminaliteit en bijvoorbeeld de aanpak van drugshandel, terrorisme en extremisme.
Bent u zich ervan bewust dat dhr. Abdellatif Hammouchi tevens de baas is van de Marokkaanse inlichtingendienst en geheime politie, die in het verleden onder andere is beschuldigd van intimidatie van kritische journalisten door middel van de inzet van het spywareprogramma Pegasus?4 Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot vergaande samenwerking?
De manier waarop de hacksoftware volgens mediaberichtgeving wordt ingezet, namelijk het onrechtmatig afluisteren van advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers en journalisten, acht het kabinet onaanvaardbaar, zoals ook aangegeven in eerdere reactie op Kamervragen.7
De Russische componist en vriend van Poetin, Valery Gergiev |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat Valery Gergiev niet op de Europese sanctielijsten staat? Hoe oordeelt u hierover?
Ja, hier ben ik mee bekend. Voor het plaatsen van personen op de Europese sanctielijsten dient te worden voldaan aan de listingcriteria van het desbetreffende sanctieregime. Voor het sanctieregime betreffende ondermijningen of bedreigingen van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne gaat het onder andere om het materieel of financieel bijdragen aan dergelijke acties en het materieel of financieel steun verlenen aan, of profijt trekken van, de regering van de Russische Federatie. Nederland is binnen de EU op doorlopende basis in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan deze sanctielijst, is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria en bijdragen aan de doelstellingen van de sancties om de prijs voor de invasie zo hoog mogelijk te maken en de capaciteiten van Rusland tot oorlogvoering in te perken, en heeft in dit kader ook bezien of en in hoeverre dit voor de heer Gergiev geldt.
Klopt het dat Valery Gergiev de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen en tevens een Koninklijke onderscheiding? Zo ja, hoe is dit totstandgekomen?1 Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat Valery Gergiev de Nederlandse nationaliteit en Koninklijke onderscheiding op deze manier heeft verkregen?
Over de nationaliteit van individuele personen kan het kabinet geen uitspraken doen.
Wat betreft de Koninklijke onderscheiding klopt het dat de heer Gergiev in 2005 een Koninklijke onderscheiding heeft ontvangen voor exceptionele verdiensten op het terrein van de klassieke muziek. De heer Gergiev had een ver teruggaande samenwerking met o.a. het Rotterdams Philharmonisch Orkest en was oprichter van het Gergiev Festival. In het kader van het tiende Gergiev festival is hij in 2005 benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Klopt het dat Valery Gergiev de Russische inval in Oekraïne weigert te veroordelen?2
Op basis van de bij het kabinet bekende mediaberichten klopt het dat de heer Gergiev de Russische invasie van Oekraïne weigert te veroordelen.
Klopt het dat Valery Gergiev officieel door de Russische staat is benoemd tot persoonlijke ambassadeur van Poetin?
Het kabinet heeft op basis van mediaberichten begrepen dat Gergiev een dergelijke functie zou bekleden. Het kabinet is echter niet bekend met enige officiële functie.
Bent u bekend met het feit dat Valery Gergiev binnen de Europese Unie over verschillende entiteiten en vastgoed beschikt en deze sinds de oorlog probeert te verkopen?3
Het kabinet is van deze mediaberichten op de hoogte maar kan dit niet bevestigen.
Wat zijn de gronden voor het intrekken van de nationaliteit volgens Nederlandse wetgeving?
De grondslagen voor het intrekken van het Nederlanderschap zijn vastgelegd in de Rijkswet op het Nederlanderschap (art. 14). Bij personen met een dubbele nationaliteit is het in het algemeen mogelijk om het Nederlanderschap in te trekken:
14.1 Indien het Nederlanderschap is verkregen door fraude/bedrog, tot maximaal twaalf jaar na het verkrijgen van het Nederlanderschap (deze termijn is niet van toepassing wanneer sprake is van betrokkenheid bij zeer ernstige misdrijven, zoals genocide);
14.2 Als er sprake is van een onherroepelijke veroordeling door de Nederlandse rechter wegens een terroristisch of zeer ernstig misdrijf (waaronder bijvoorbeeld genocide of oorlogsmisdrijven);
14.3 Als men zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is;
14.4 In het belang van de nationale veiligheid bij personen die zich buiten het Koninkrijk bevinden en zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid.
Indien er sprake is van een reden waarom het Nederlanderschap kan of moet worden ingetrokken, zal de IND onderzoek doen. Het is een zorgvuldige procedure die grondig onderzoek vereist. Tegen een besluit tot intrekking kan men in beroep gaan bij de rechter.
Bent u bereid Valery Gergiev aan te dragen voor de Europese sanctielijsten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft deze casus met zorg bekeken. Op basis van informeel overleg in Brussel, de listingcriteria en de doelstelling van de sancties is het kabinet tot de conclusie gekomen dat het voordragen van de heer Gergiev voor plaatsing op de EU-sanctielijst op dit moment niet opportuun is, omdat hij onvoldoende aan de listingcriteria en de doelstelling van de santies voldoet. Zie ook het antwoord op vraag 1 betreffende de listingcriteria.
Bent u bereid deze vragen binnen twee weken en afzonderlijk te beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat er 8 olietankers met Russische fossiele brandstof op weg zijn naar de havens van Rotterdam en Amsterdam |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Is het u bekend dat volgens een persbericht van de Oekraïense ambassade in Nederlandse er momenteel acht olietankers met Russische fossiele brandstof op weg zijn naar de havens van Rotterdam en Amsterdam? En dat zij allemaal vertrokken zijn vanuit een Russische haven, zoals Primorsk, Novorossiysk, Ust Luga en Moermansk en hun geschatte aankomstdata variëren van 3 tot 11 mei?
Ja.
Klopt het dat het gaat om de volgende schepen: Nissos Paros (SVBP3) onder Griekse vlag, die vanuit Novorossiysk op weg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; Antarctic (D5BM7) onder Liberiaanse vlag, die ook vanuit Novorossiysk onderweg is naar Rotterdam en daar op 11 mei aankomt; Ryman (9HA4401) onder Maltese vlag, die vanuit Moermansk onderweg is naar Rotterdam en daar op 3 mei aankomt; Eco Fleet (V7HX3) onder de vlag van de Marshall eilanden, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; Clearocean Miracle (D5RX9) onder Liberiaanse vlag, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 5 mei aankomt; Sabetta (VRQZ6) onder Chinese vlag, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; Seascout (9HSM7) onder Maltese vlag, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; en Clear Stars (V7A2627) onder de vlag van de Marshall eilanden, die vanuit Primorsk onderweg is naar Amsterdam en daar op 4 mei 2022 aankomt?
Ja, het gaat om deze schepen.
Is het zo, dat nu de Sunny Liger – die vaart onder de vlag van de Marshall eilanden en beladen met gasoline vanuit Primorsk onderweg was naar Göteborg, maar nu voor anker ligt bij IJmuiden – niet wordt gelost, er een precedent is geschapen, waardoor ook andere, zoals de in vraag 2 benoemde schepen, niet kunnen of hoeven te worden gelost?
Het schip Sunny Liger is niet gelost, omdat Nederlandse havenmedewerkers solidair wilden zijn met de Zweedse havenmedewerkers waar het schip in eerste instantie wilde lossen. Dit was een besluit van de havenmedewerkers en hun vakbond. Er is hiermee geen precedent geschapen. De Nederlandse overheid heeft zorgvuldig gekeken naar de EU-sancties en is op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat er geen juridische gronden waren om de toegang tot de haven van Amsterdam te weigeren. Op grond van de EU-sancties mogen schepen, die olie uit Rusland naar een EU haven brengen worden toegelaten. Dit uiteraard totdat de EU-boycot van Russische olie, waartoe de EU op 3 juni besloot, in werking treedt voor lopende contracten, namelijk eind dit jaar voor ruwe olie en in februari 2023 voor olieproducten. Zoals bekend heeft het kabinet gepleit voor een olieboycot.
In hoeverre wordt er nu in de Brusselse besprekingen over een zesde sanctiepakket tegen Rusland, bekeken of ook schepen onder niet-Russische vlag, die beladen met Russische fossiele brandstof Europese havens willen aandoen, geweigerd kunnen worden?
Het onlangs ingestelde importverbod op Russische olie geldt voor olie vervoerd in schepen zowel onder Russische als niet-Russische vlag. Als onderdeel van het vijfde EU-sanctiepakket werd reeds een verbod op de import van kolen uit Rusland ingesteld.
Is het mogelijk om vooruitlopend op een binnen afzienbare tijd overeen te komen boycot van Russische olie al schepen (ongeacht de vlag waaronder ze varen) proactief te weren?
Van regeringswege is het op dit moment niet mogelijk om niet-Russisch gevlagde schepen met Russische olie(producten) te weren (behalve als sprake zou zijn van nieuw afgesloten contracten met meermalige transacties). Dat zal veranderen op het moment dat de op 3 juni jl. aangenomen EU-sancties op import van Russische olie van kracht worden, na overgangstermijnen voor ruwe en verwerkte olie van respectievelijk 6 en 8 maanden.
Het kabinet heeft al in de Kamerbrief van 22 april jl.1 de ambitie uitgesproken voor het einde van het jaar van Russische energie, inclusief olie, onafhankelijk te willen zijn. Nederland moet daarbij echter wel rekening houden met het feit dat veel van de olie die Nederland binnenkomt voor doorvoer naar andere EU-lidstaten is bestemd. Tevens heeft het kabinet in diezelfde brief Nederlandse bedrijven opgeroepen om de import van Russische olie zo veel mogelijk te beperken.
Indien de overheid deze mogelijkheden niet ziet of niet wil benutten, in hoeverre is de overheid dan van plan om op te treden als Nederlandse bedrijven, werknemers en/of maatschappelijke organisaties zoals vakbonden, weigeren dit type schepen met Russische fossiele brandstoffen aan te laten meren of te lossen?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre kan de reder van dergelijke schepen via juridische weg proberen af te dwingen dat haar schip mag aanmeren en gelost moet worden? En in welke mate speelt de bestemming daarbij een rol; maakt het uit of een schip direct op weg was naar Nederland, of zoals de Sunny Leger, eerst een andere bestemming had?
Zie antwoord op vraag 5. Als een reder van een niet-Russisch gevlagd schip met Russische olie(producten) zich houdt aan de thans geldende EU-sancties, dan kan hij, bij een afwijzende beschikking om te mogen aanmeren/lossen, na bezwaar bij het bestuursorgaan, uiteindelijk bij de rechter hiertegen in beroep gaan.
Probeert de reder van de Sunny Leger al juridische stappen te ondernemen? Zo ja, welke stappen zijn dat (of kunnen dat zijn) en hoe lang zal zo’n traject naar verwachting duren?
De reder heeft voor zover bekend geen juridische stappen ondernomen. De Sunny Liger bevindt zich inmiddels niet meer in Nederlandse wateren.
Bent u bereid alle mogelijke stappen te onderzoeken en te benutten om het lossen van deze schepen in Nederland te verhinderen en/of te vertragen?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 8.
Bent u bereid deze vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden?
We hebben de vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Individuele ambtsberichten |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Op welke wijze spant Nederland zich in om genocideverdachten uit het buitenland op te sporen en te veroordelen? Waarom vervolgt Nederland genocideverdachten niet in Nederland zelf, zoals ook België doet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en het voorkomen dat Nederland een toevluchtsoord wordt voor genocideplegers.
Sinds jaar en dag hanteert Nederland het uitgangspunt dat de opsporing en vervolging van internationale misdrijven zoveel mogelijk plaatsvindt in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit heeft een aantal praktische en maatschappelijke redenen: zo bevindt zich daar doorgaans het meeste bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in de taal, de cultuur en de achtergronden van de gebeurtenissen. Daarnaast bevinden zich daar over het algemeen ook de meeste slachtoffers en getuigen. Door deze misdrijven aldaar te vervolgen kunnen slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt gedaan.
Als uitlevering niet aan de orde is of niet mogelijk is kan worden bezien of tot strafrechtelijke vervolging in Nederland wordt overgegaan. Strafrechtelijke vervolging in Nederland is alleen mogelijk als er een link is met Nederland, doordat de verdachte of het slachtoffer een Nederlander of als de verdachte zich in Nederland bevindt. Sinds 2003 bestaat bij de politie een Team Internationale Misdrijven (TIM) dat gespecialiseerd is in de opsporing van dergelijke misdrijven en dat onder leiding staat van officieren van justitie met expertise op dit gebied. Er wordt jaarlijks geïnvesteerd om de opsporing, vervolging en berechting van dergelijke misdrijven in Nederland mogelijk te maken.
Uw Kamer wordt in de Rapportagebrief Internationale Misdrijven jaarlijks geïnformeerd over de inspanningen die worden verricht in de strijd tegen straffeloosheid voor internationale misdrijven.
Wat is uw reactie op het artikel «Rwanda opereert zoals Oost-Duitsland met de Stasi»?1
Wij zijn bekend met het artikel. Inhoudelijk wordt er in de beantwoording van de andere vragen ingegaan op het artikel dat ten grondslag ligt aan uw vragen.
Kunt u gedetailleerd uitleggen hoe individuele ambtsberichten tot stand komen en wat de rol van vertrouwenspersonen in derde landen daarbinnen is? Kunt u daarbij tevens uitleggen hoe een kokervisie wordt voorkomen en ook ontlastend materiaal wordt opgenomen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt bepaald welke vertrouwenspersoon onderzoek doet naar een verdachte?
Zie bij antwoord 5.
Hoe wordt gegarandeerd dat verklaringen die door de vertrouwenspersoon worden opgenomen niet onder angst voor een regime tot stand komen?
De IND stelt, wanneer informatie nodig is uit het land van herkomst van een persoon, onderzoeksvragen aan de Afdeling Ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Onderzoeksvragen voor onderzoek in Rwanda worden voorgelegd aan de Nederlandse ambassade te Kigali. De ambassade kan een vertrouwenspersoon inzetten om het onderzoek uit te voeren.
Aan de werving van vertrouwenspersonen ligt een zorgvuldige procedure ten grondslag, waarbij professionaliteit en betrouwbaarheid belangrijke factoren zijn. Een andere belangrijke factor is de veiligheid van de vertrouwenspersoon zelf, gezien de gevoeligheid van de onderzoeken.
De procedure voor het onderzoek is gericht op het verkrijgen van betrouwbare informatie. Daarbij worden zo mogelijk meerdere (van elkaar onafhankelijke) bronnen geraadpleegd. De gebruikte onderzoeksmethode en bronnen dienen duidelijk te worden beschreven in het onderzoeksverslag.
Na afronding van het onderzoek stelt de ambassade een onderzoeksverslag op en schrijft de Afdeling Ambtsberichten op basis daarvan het individueel ambtsbericht. Dit individueel ambtsbericht bevat de onderzoeksvragen en uitkomsten van het onderzoek, inclusief eventueel verkregen ontlastende informatie. Het individueel ambtsbericht wordt ook aan de betrokken persoon en diens advocaat ter beschikking gesteld.
Gedetailleerde informatie over de totstandkoming van individuele ambtsberichten, inclusief de procedure voor de selectie en handelwijze van vertrouwenspersonen, is eerder in het kader van een Wob-verzoek in 2019 vrijgegeven: https://archief28.sitearchief.nl/archives/sitearchief/20210413104300/www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2019/03/04/besluit-wob-verzoek-over-procedures-omtrent-de-selectie-van-vertrouwenspersonen
Naar aanleiding van uw vragen en om redenen van transparantie zal ik de laatste versie van de destijds vrijgegeven documenten opnieuw publiceren (zoals eerder: afgezien van de passages die vertrouwelijkheid behoeven).
Waarom wordt aan advocaten die genocideverdachten bijstaan geen inzage in de totstandkoming van een individueel ambtsbericht gegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Herkent u de signalen uit het artikel dat individuele ambtsberichten niet of nauwelijks te controleren of te verifiëren zijn? Wat is daarop uw reactie?
Bij individuele ambtsberichten is er een spanningsveld tussen enerzijds de wens tot transparantie mede in het belang van de betrokken persoon en diens advocaat, en anderzijds het belang om methoden en bronnen te beschermen, om redenen van veiligheid alsmede om ook in de toekomst onderzoek te kunnen doen.
Individuele ambtsberichten zijn echter wel degelijk te controleren en verifiëren. De bevoegde rechtbank en/of de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State kan op vertrouwelijke basis inzage krijgen in de achterliggende stukken om te bezien of die de conclusies van het individuele ambtsbericht kunnen dragen.
Dit gebeurt in de praktijk met enige regelmaat. Hiermee meen ik dat de mogelijkheid geborgd is om de overheid te kunnen controleren, zonder daarmee methoden of bronnen in gevaar te brengen.
Meent u dat de rapporten van de International Commission of Jurists van adequaat niveau zijn en waarom stopt monitoring na het proces?
Sinds 2016 monitort de Keniaanse afdeling van de International Commission of Jurists (ICJ) de strafprocessen tegen door Nederland aan Rwanda uitgeleverde personen. ICJ heeft ruime ervaring met het rapporteren over strafprocessen. Zo werkt het International Residual Mechanism for Criminal Tribunals (IRMCT) eveneens al jaren samen met ICJ voor de monitoring van door het tribunaal naar Rwanda verwezen zaken.
De waarnemers wonen onder meer rechtszittingen bij, observeren deze, brengen verslag uit. Verder verzamelen zij informatie die relevant wordt geacht voor onder meer het verloop van de procedure, het recht op een eerlijk proces en de detentieomstandigheden van de uitgeleverde personen. Zij brengen regelmatig bezoeken aan de detentiecentra waar de opgeëiste personen zijn gedetineerd en ontmoeten de opgeëiste personen, diens advocaten, de gevangenisautoriteiten en andere relevante partijen. Dit wordt allemaal verwerkt in de rapporten die worden uitgebracht door ICJ. Hiermee geven de rapporten een uitgebreid en veelzijdig beeld van de procedure in Rwanda.
Door de rechter is in de uitleveringsprocedure geadviseerd om de processen in Rwanda te laten monitoren. Tijdens de uitleveringsprocedure van de thans aan Rwanda uitgeleverde personen is door de rechter het belang onderstreept van monitoring van het proces. Zodra de strafrechtelijke procedure tot een definitief einde is gekomen en een eindconclusie kan worden getrokken over de naleving van de rechten op een eerlijk proces, komt de monitoring ten einde.
Hoe beoordeelt het kabinet de kwaliteit van de Rwandese rechtsstaat en wat zijn in het geval van uitlevering de waarborgen tegen schending van artikelen 3 en 6 van het EVRM?
Nederland begon na de genocide van 1994 met het leveren van financiële steun aan de Rwandese justitiesector. Die was toen volledig lamgelegd. Veel rechters, advocaten en andere juristen waren gevlucht of vermoord. Nederland groeide uit tot de grootste internationale donor binnen de Rwandese justitiesector en mede dankzij de Nederlandse steun bestaat er nu een justitiële infrastructuur in het land. Ten aanzien van de kwaliteit van de Rwandese rechtsstaat kan worden verwezen naar de zogenaamde «Rule of Law index 2021» van het World Justice Report – een gerenommeerde Amerikaanse NGO die met data en analyse de staat van de rechtsorde wereldwijd meet en vergelijkt. In die index staat Rwanda op nr. 49 van de 139 in beschouwing genomen landen. Daarmee «scoort» Rwanda volgens World Justice Reporthet best van alle in beschouwing genomen landen in Sub-Sahara Afrika, en beter dan een aantal landen in Europa.
Dat neemt niet weg dat er deelgebieden van de Rwandese rechtsstaat zijn waar Nederland zonder meer kritisch over is. Nederland voert aanhoudend gesprekken met de Rwandese overheid om ze te wijzen op aandachts- en verbeterpunten als het gaat om de rechtsstaat, zoals het aanpakken van de grote achterstand van rechtszaken waardoor processen te lang duren. Dat doet Nederland niet alleen via bilaterale contacten maar ook via multilaterale fora, zoals de VN Mensenrechtenraad. Aanvullend steunt Nederland projecten om de kwaliteit van de Rwandese rechtspraak te verbeteren, bijvoorbeeld via trainingen aan rechters en advocaten (zie antwoord 10).
De vervolging en berechting van aan Rwanda uitgeleverde genocideverdachten vindt plaats onder de zogenoemde «Transfer Law». Dit betekent dat uitgeleverde genocideverdachten onder internationale wetgeving worden vervolgd en berecht en dat het proces kan worden getoetst aan onder meer het recht op een eerlijk proces van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Middels monitoring door ICJ houdt Nederland zicht op de naleving van de rechten van de verdachten. Bij gelegenheid treedt het Ministerie van Justitie en Veiligheid in contact met de Rwandese autoriteiten.
Waarom is Nederland na 25 jaar gestopt met investeringen in de Rwandese rechtsstaat terwijl er nog altijd twijfels zijn over de rechtsstaat aldaar?
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen en toe te werken naar een bredere relatie gebaseerd op wederzijdse belangen op het gebied van handel, investeringen en politieke samenwerking. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur hulponafhankelijk te worden. De decentrale Nederlandse financiële steun aan Rwanda, inclusief aan de rechtsstaatopbouw, komt na dit jaar dan ook ten einde. Een uitzondering wordt gemaakt voor enkele projecten die als gevolg van COVID-19 vertraging hebben opgelopen in de uitvoering en daarom een kosteloze verlenging tot 2023 krijgen. Centraal gefinancierde programma’s die op meerdere landen gericht zijn kunnen nog wel ten goede komen aan Rwanda.
Nederland spant zich in voor het behoud van de resultaten die met onze steun in Rwanda zijn bereikt via een afbouwstrategie. Zo organiseerde de Nederlandse ambassade in juni 2021 samen met de Nederlandse en Rwandese ministeries van Justitie een conferentie in Kigali ter gelegenheid van 25 jaar justitiesamenwerking. Een van de hoofddoelen was om samen stil te staan bij behaalde resultaten en geleerde lessen, deze te documenteren en Rwanda en andere donoren de gelegenheid te bieden om op de mede door Nederlandse steun behaalde resultaten voort te bouwen.
De veranderde relatie betekent niet dat Nederland geen aandacht meer zal vragen voor de rechtsstaat en mensenrechten in Rwanda. Zo blijft Nederland projecten in Rwanda steunen via het mensenrechtenfonds. Op die manier blijven we bijdragen aan onder meer mediavrijheid en vrijheid van meningsuiting, gelijke rechten voor de LHBT-gemeenschap en de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Ook gaat Nederland door met het organiseren van netwerkbijeenkomsten voor mensenrechtenverdedigers.
De olietanker Sunny Liger |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u contact gehad met het bedrijf of de bedrijven die de Russische olie van de Sunny Liger willen lossen en/of kopen? Welke bedrijven zijn dat en kunt u gespreksverslagen aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Het kabinet heeft geen contact gehad met de eigenaren van deze olie of eventuele tussenpersonen. Andersom heeft ook de eigenaar van de olie geen contact met de Nederlandse overheid opgenomen.
Welke mogelijkheden ziet u om alsnog te voorkomen dat de Sunny Liger in een Nederlandse haven kan aanmeren?
Het schip bevindt zich inmiddels niet meer in Nederlandse wateren.
Kunt u een lijst doen toekomen van schepen met Russische olie en kolen die de afgelopen 14 dagen in Nederland zijn aangekomen en hier gelost hebben? Kunt u een schatting maken van de totale waarde hiervan?
Aangezien de EU sancties in genoemde periode geen betrekking hadden op schepen met Russische olie en kolen, is een dergelijke overzicht niet beschikbaar en kan geen schatting worden gemaakt van de totale waarde.
Heeft de oproep van de Minister voor Klimaat en Energie om geen olie of kolen uit Rusland af te nemen, enig effect gehad? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Uit de beschikbare CBS-cijfers valt op dit moment nog niet op te maken dat de invoer van fossiele brandstoffen uit Rusland substantieel is afgenomen. Het is echter te vroeg om hieruit conclusies te trekken. Handel geschiedt voorts op basis van wederzijds aangegane contracten tussen bedrijven. Bij afloop van een contract kan deze handel worden beëindigd. En verder geldt zoals bekend dat, in reactie op de Russische militaire agressie in Oekraïne, de EU een Russische kolen- en recent ook een olieboycot heeft aangenomen.
Kunt u voor de afgelopen tien maanden per maand aangeven hoeveel olie en hoeveel kolen Nederland heeft geïmporteerd uit Rusland?
Een deel van deze informatie kan door het CBS niet beschikbaar worden gesteld vanwege concurrentiebelangen.
januari 2022
89
februari
52
mei 2021
688
juni
821
juli
613
augustus
774
september
671
oktober
946
november
788
december
832
Januari 2022
1.060
februari
882
Wilt u een kopie van de antwoorden sturen aan de Oekraïense ambassadeur in Nederland?
Jazeker, de Oekraïense ambassade zal worden geïnformeerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Het bleek helaas meer tijd te kosten om de gevraagde informatie binnen de gebruikelijke termijn te kunnen aanbieden.
De situatie van Nederlandse kinderen in Syrische kampen |
|
Mirjam Bikker (CU), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Save the Children waarschuwt: «Repatriëring buitenlandse kinderen uit Syrische kampen kan nog wel 30 jaar duren»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen met een Nederlandse link zich in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen bevinden (van de 60 kinderen die zich volgens de «Tweede rapportage uitreizigers» van 13 april 20222 in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen of in detentie bevinden)? Kunt u daarbij ook aangeven in welke kampen die kinderen zich bevinden, hoe oud zij zijn en hoeveel van hen wees zijn?
Volgens de openbare cijfers van de AIVD bevinden zich (1 mei 2022) 60 kinderen met een Nederlandse link in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen of in detentie3. De meerderheid bevindt zich in kamp al-Roj en een kleiner deel in kamp Al-Hawl. Volgens de AIVD zijn de kinderen van Nederlandse uitreizigers overwegend jong, omdat zij meestal zijn geboren na de uitreis van hun ouders. Voor zover nu bekend zijn er geen weeskinderen met een Nederlandse link in de kampen in Noordoost-Syrië. Over individuele gevallen, de aantallen per kamp en leeftijden kan ik geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat al deze Nederlandse kinderen onschuldige slachtoffers zijn van de gruweldaden van hun ouders?
Ja, het kabinet is van mening dat deze kinderen slachtoffer zijn van de door hun ouders gemaakte keuze om naar strijdgebied af te reizen.
Op welke manier draagt Nederland direct of indirect bij aan de voorzieningen voor de kinderen in de kampen?
Om de noden wereldwijd te verlichten, steunt Nederland professionele humanitaire organisaties met grotendeels ongeoormerkte bijdragen, zoals aan VN-organisaties, Rode Kruis-takken en non-gouvernementele organisaties van de Dutch Relief Alliance. Dit betekent dat zij de flexibiliteit hebben om zelfstandig te bepalen welke noden er zijn en waar deze het hoogst zijn. Van deze humanitaire organisaties zijn ook enkele actief in de kampen in Noordoost Syrië, alhoewel de toegang tot de regio en de kampen complex is door de veiligheidssituatie.
Nederland draagt ook bij aan de humanitaire hulp door de Europese Unie, zoals aan het budget van de Europese noodhulporganisatie ECHO die wereldwijd projecten financiert4. ECHO draagt in 2022 met 135 mln. EUR bij aan de humanitaire financiering voor heel Syrië. Vanuit DGNEAR wordt vanuit het NDICI via Special Measures steun verleend in Syrië, via NGOs, bijvoorbeeld voor de verbetering van toegang tot gezondheidszorg en huisvesting (ca. EUR 30–40 mln. per jaar), waaronder in de regio Noordoost Syrië.
De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in het werk van humanitaire organisaties bij het bieden van hulp aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen de nationaliteit van de mensen in nood. Dat betekent dat alle kinderen, ongeacht hun nationaliteit en bijvoorbeeld ook slachtoffers van terroristische daden zoals yezidi-jongeren, toegang kunnen hebben tot deze diensten.
Welke verantwoordelijkheid draagt de Nederlandse overheid om het recht op onderwijs van deze kinderen te verwezenlijken?
De kinderen in de kampen in Noordoost-Syrië bevinden zich in een gebied waar de Nederlandse staat geen effectief gezag of autoriteit heeft. Uit mensenrechtenverdragen, waaronder het Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK), volgt dat Nederland verplicht is die mensenrechten te verzekeren van iedereen die zich op het grondgebied bevindt van Nederland. Onder omstandigheden zijn er verplichtingen om de mensenrechten ook buiten het grondgebied van Nederland te verzekeren. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van het kabinet geen sprake. Er kan dus geen (rechtstreeks) beroep worden gedaan op of rechten worden ontleend aan onder meer het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Kunt u toelichten op welke manier onderwijs voor de kinderen op dit moment georganiseerd is in de kampen?
Basisvoorzieningen en diensten in heel Syrië zijn door 11 jaar conflict gefragmenteerd en verzwakt, met name in de kampen voor ontheemden. Voorzieningen en diensten worden voornamelijk gefaciliteerd door een aantal daar aanwezige humanitaire organisaties. Deze organisaties bieden als onderdeel van humanitaire hulp waar mogelijk ook (informele) onderwijsactiviteiten aan, en zetten kindvriendelijke faciliteiten op. In de kampen al-Roj en al-Hol wordt bijvoorbeeld basisonderwijs zoals reken- en leesles gefaciliteerd door NGO’s voor analfabete kinderen en kinderen tussen 3 en 5 jaar. Dit onderwijs wordt aangeboden in het Arabisch, Koerdisch en Engels. Ook biedt een aanwezige NGO onderwijs aan door middel van Self Learning Programmesvoor kinderen ouder dan 5 jaar, op basis van het UNICEF curriculum. Enkele NGO’s bieden met een zelf ontwikkeld curriculum onderwijs aan voor kinderen in de leeftijd van 6 tot en met 14 jaar.
In hoeverre maakt preventie van radicalisering onderdeel uit van het onderwijs of van andere vormen van dienstverlening binnen de kampen?
Het beperkte curriculum van deze organisaties richt zich op het bieden van een veilige omgeving om te leren. Geen van de curricula zijn specifiek ontwikkeld met het doel radicalisering tegen te gaan. Diensten aangeboden door aanwezige humanitaire organisaties in de kampen als psychosociale steun (MHPSS) en (informele) onderwijsactiviteiten dragen indirect bij aan preventie van radicalisering door bij te dragen aan het versterken van de weerbaarheid van deze kwetsbare groep.
Bent u bekend met het Finse initiatief waarbij Finse kinderen in de kampen op afstand les krijgen?3 Hoe duidt u dit initiatief?
Ja, dit initiatief is opgezet middels een fonds van de Finse regering nadat besloten was de kinderen te repatriëren, maar vanwege COVID-19 niet onmiddellijk tot overbrenging kon worden overgegaan. Inzet was om tot het moment van repatriëren de situatie voor de kinderen te bevorderen waardoor de banden met Finland aan werden gehaald en mogelijk indirect bij te dragen om radicalisering tegen te gaan. De lessen bestonden uit Fins en een aantal kernvakken om zo de kinderen voor te bereiden op hun komst naar Finland. De lesmethode was niet zonder risico omdat deze via de verboden telefoons werd gegeven aan de kinderen. Door repatriëring en verplaatsingen van families naar andere kampen zijn de lessen weer gestopt. Dit voorbeeld is niet te vergelijken met de Nederlandse situatie omdat er al een besluit tot repatriëren lag, maar deze door COVID-19 lang op zich liet wachten.
Bent u bekend met het bericht «Germany repatriates women, children from Syrian camp»?4 Kunt u bevestigen dat Duitsland vrouwen en kinderen heeft opgehaald uit kamp al-Roj, waar zich ook Nederlandse vrouwen en kinderen bevinden?
Ja. Duitsland bracht eind maart 27 kinderen en hun 8 moeders over van kamp al-Roj naar Duitsland.
Heeft u voorafgaand aan de terughaalactie contact gehad met Duitsland? Zo, ja heeft u overwogen om samen te werken met Duitsland om bijvoorbeeld Nederlandse weeskinderen gelijktijdig terug te halen, en waarom is dat uiteindelijk niet gebeurd?
Nederland onderhoudt voortdurend contact met andere EU-lidstaten, waaronder Duitsland, over uitreizigers. Duitsland informeerde Nederland (echter) niet voorafgaand over de terughaalactie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 verblijven op dit moment, voor zover bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend, geen Nederlandse kinderen zonder ouderlijk gezag in kampen in Noordoost Syrië.
Kunt u een update geven van hoe het de Nederlandse kinderen vergaat die inmiddels zijn teruggehaald? Hoe verloopt hun opvang in Nederland tot nu toe?
De moeders zijn na aankomst in Nederland aangehouden. De kinderen zijn, als gevolg hiervan, gescheiden van hun moeders. Zij zijn geplaatst in een gespecialiseerde jeugdzorginstelling, waar zij worden geobserveerd en de tijd en rust krijgen om te stabiliseren. Na de observatieperiode van drie maanden stromen ze uit naar een woongroep of in het eigen netwerk. Dit geldt ook voor de eerder teruggekeerde kinderen.
Valt in zijn algemeenheid al iets te zeggen over de impact die het leven in oorlogsgebied en vluchtelingenkampen op hen gehad heeft?
Voor de recent teruggekeerde groep kinderen is het daar op dit moment nog te vroeg voor. Zij zijn op dit moment aan het wennen aan hun nieuwe leefomstandigheden in Nederland. Na terugkeer hebben zij het meeste last van het feit dat zij gescheiden zijn van hun ouders, van achterstand in scholing en van de ingrijpende ervaringen uit het strijdgebied en in de kampen. De daadwerkelijke impact op langer termijn kan ook pas op latere leeftijd tijdens de puberteit of adolescentie tot uiting komen. De Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdbescherming hebben zicht op de kinderen gedurende de ondertoezichtstelling.
Beschoten Palestijnen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat Israëlische kolonisten (of militairen), nadat zij in de buurt van Surif in de Westbank met grote stenen een weg hadden geblokkeerd, met scherp hebben geschoten op Palestijnen die de weg weer vrij probeerden te maken?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat Palestijnen beschoten worden en gewond raken als zij een blokkade proberen te verwijderen die kolonisten daar illegaal in bezet gebied hebben opgeworpen? Hebben onze diplomaten in Israël hierop enige actie ondernomen?
Het kabinet blijft Israël consistent aanspreken over de uitbreiding van nederzettingen, zowel bilateraal als in EU- en overig gelijkgestemd internationaal verband. Nederzettingen zijn strijdig met het internationaal recht, ondermijnen de kansen op een twee-statenoplossing en doen spanningen op de grond toenemen. Nederland blijft zich uitspreken tegen illegale nederzettingen, of unilaterale acties die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsen. De ontwikkelingen op de grond worden nauwgezet gevolgd, en het kabinet aarzelt niet om zich duidelijk daarover uit te spreken als daar aanleiding toe is. Dat heb ik ook recent gedaan tijdens mijn bezoek aan Israël waarvan een terugkoppeling per brief uw Kamer tegemoet komt.
Het kabinet is zeer bezorgd over het geweld door kolonisten. Dit is een onderwerp dat Nederland meerdere malen direct heeft opgebracht bij de Israëlische overheid, waarbij Nederland er bij gesprekspartners op aandringt hier daadkrachtig tegen op te treden. Israëlische ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken erkennen de problematiek en hebben uitgesproken hiertegen op te treden. Nederland zal dit blijven volgen en aankaarten bij uitblijven van verbetering (zie ook eerdere beantwoording op Kamervragen met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2600.
Bent u bereid om Israël steviger aan te spreken op het grote aantal incidenten waarbij kolonisten op illegale wijze zich grond toe-eigenen op de Westbank, daar huizen bouwen en geweld gebruiken als Palestijnen dit niet over hun kant laten gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de lijst van 618 gewelddadige incidenten door Israëlische kolonisten, die de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem sinds 2020 heeft gedocumenteerd, van zowel fysieke aanvallen als schade aan eigendommen van Palestijnen op de Westbank?2
Ja.
Is het juist dat het aantal van dit type geweldsincidenten in maart 2022 hoger was dan in welke maand dan ook in 2021? Hoe verklaart u die toename? Komt dat mede omdat justitie dit amper vervolgt en bestraft?
Volgens VN-cijfers van OCHA is er een toename zichtbaar in geweldsincidenten tussen de periode van januari tot mei 2022, ten opzichte van diezelfde periode in 2021. Over de verklaring hiervoor valt slechts te speculeren, echter vervolging van dit type geweldincidenten is wel van belang in het tegengaan van een toename. Het kabinet is zeer bezorgd over het toenemende geweld door kolonisten.
Is het juist dat in meer dan 95 procent van deze zaken, waarin kolonisten geweld plegen tegen Palestijnen, deze zonder enige actie worden afgesloten; meestal op grond van het feit dat het om een «onbekende dader» zou gaan? Heeft Nederland de regering van Israël hier wel eens op aangesproken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie ook antwoord op vraag 2 en 3. Het kabinet is zeer bezorgd over het toenemende geweld door kolonisten en gebrek aan vervolging. Kolonistengeweld is een onderwerp dat Nederland meerdere malen direct heeft opgebracht bij de Israëlische overheid, waarbij Nederland er bij gesprekspartners op aandringt hier daadkrachtig tegen op te treden. Misdrijven door wie dan ook gepleegd, moeten gelijk worden bestraft. De Israëlische ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken erkennen de problematiek en hebben uitgesproken hiertegen harder op te gaan treden. Nederland zal dit blijven volgen en aankaarten bij uitblijven van verbetering. Nederland blijft wijzen op zowel de internationaalrechtelijke verplichtingen van Israël in de bezette gebieden als het belang van onderzoek naar en het vervolgen van overtredingen voor de eigen Israëlische rechtsstaat.
Welke veranderingen vallen er sinds het aantreden van de nieuwe regering in Israël waar te nemen als het gaat om de bezettingspolitiek, de illegale activiteiten van kolonisten en het al dan niet optreden van autoriteiten daartegen?
Hoewel de toonzetting van de regering-Bennett t.a.v. deze problematiek positiever is dan onder de voorafgaande regeringen, heeft dit zich nog niet duidelijk vertaald in een andersoortig beleid. De heterogeniteit van de nieuwe regering en de in toenemende mate fragiele basis voor de coalitie in de Knesset spelen daarbij een rol.
Helaas zijn er recent ook een flink aantal aanslagen gepleegd op Israëlische burgers, hoe verklaart u deze toename en is er wel of geen verband te leggen met het feit dat er nu al enige tijd een andere regering in Israël aan het besturen is?
De recente terroristische aanslagen in Israël zijn zeer betreurenswaardig en zorgwekkend. Ik heb mijn afschuw persoonlijk overgebracht aan mijn Israëlische ambtgenoot, Yair Lapid. Het zou onterecht en onjuist zijn om een verband te leggen met het aantreden van de regering-Bennett.
Is het Nederland en/of haar bondgenoten gelukt om de nieuwe regering te bewegen het bezettingsbeleid te verzachten, de dialoog te verbeteren en/of het vredesproces weer wat in beweging te krijgen? Zo ja, waaruit blijkt dat, zo nee, waarom is dat (nog) niet gelukt?
Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de politieke dialoog te hervatten. Het momentum hiervoor ontbreekt echter. De huidige Israëlische regering heeft verklaard niet bereid te zijn tot onderhandelingen over een vredesakkoord. Het kabinet ziet op dit moment geen concrete mogelijkheden om bilateraal of in multilateraal verband via maatregelen beide partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen. Van een daadwerkelijke verandering van het bezettingsbeleid kan niet gesproken worden. Het kabinet en de EU blijven Israël hier consistent op aanspreken.
Intussen vinden er wel contacten over en weer plaats tussen bewindspersonen van Israël en de Palestijnse Autoriteit om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Dit heeft tot nu toe geleid tot een beperkt aantal verbeteringen terwijl er verder wordt gewerkt aan een aantal andere maatregelen die de economische en sociale situatie verbeteren, maar voortgang is langzaam. Waar mogelijk wordt dit ondersteund door de EU en Nederland omdat dit bijdraagt aan een klimaat dat uiteindelijk kan leiden tot het hervatten van gesprekken. Nederland speelt hierbij specifiek een rol in het nader tot elkaar brengen van beide partijen middels de trilaterale werkgroepen op het gebied van handel, water en energie (zie ook eerdere beantwoording op Kamervragen 2022D08154).
Bent u bereid om concreet aan te geven welke diplomatieke stappen Nederland (al dan niet samen met bondgenoten) heeft ondernomen sinds het aantreden van de nieuwe regering en welke nieuwe stappen in de nabije toekomst mogelijk gaan volgen?
Er is een continue diplomatieke samenwerking tussen Nederland en Israël. Ik heb op 18 mei jl. in het kader van deze goede bilaterale betrekkingen een kennismakingsbezoek gebracht aan zowel Israël als de Palestijnse gebieden. Een tkamerbrief gaat u separaat en op de korte termijn toe.
Mogelijke ontkenning van de Armeense Genocide door de regering |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de social media communicatie van Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar aanleiding van zijn bezoek aan Armenië ter gelegenheid van de herdenking van de Armeense Genocide?1
Ja, ik ben bekend met de communicatie over het bezoek dat de Staatssecretaris Volksgezondheid, Welzijn en Sport namens het kabinet aan Jerevan bracht.
Waarom is er gekozen voor de woordkeuze «verschrikkelijke gebeurtenissen» ter beschrijving van de Armeense Genocide?
Het is duidelijk dat in 1915 een grootschalige moordpartij heeft plaatsgevonden op Armeniërs en dat de gebeurtenissen vreselijk waren en groot leed hebben veroorzaakt.
Erkent de regering de Armeense Genocide als een genocide?
Het kabinet heeft de motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2277) over dit onderwerp in beraad. Zoals de Kamer bekend (Kamerstuk 35 925-V, nr. 84) zal Nederland in de komende maanden met een aantal gelijkgestemde EU lidstaten spreken over de erkenning van genocides. Daarbij zal worden verkend hoe deze landen aankijken tegen het gezamenlijk erkennen van genocides en onder welke voorwaarden daartoe zou kunnen worden overgegaan. Voor Nederland geldt dat uitspraken van internationale gerechts- of strafhoven, wetenschappelijk onderzoek en/of vaststellingen door de VN Veiligheidsraad hierbij zwaarwegend zijn.
Zo ja, waarom wordt dat niet publiekelijk gecommuniceerd?
Zie het antwoord op vraag 3 waaruit volgt dat dit niet van toepassing is.
Zo nee, waarom niet?
Voor het Nederlandse kabinet ligt de nadruk op de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door Armenië en Turkije. Nederland hoopt dan ook dat Turkije en Armenië met elkaar hierover het gesprek voeren, met het oog op een duurzame verzoening.
Begin maart 2017 ontving het kabinet het gezamenlijk advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) en de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) over het gebruik door politici van de term «genocide». Het Kabinet had om dit advies gevraagd ter uitvoering van de motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 34 550 V, nr. 32), aangenomen op 29 november 2016. In deze motie werd het kabinet opgeroepen om de CAVV en de EVA te vragen een gemeenschappelijk rapport voor te bereiden met als doel duidelijkheid te scheppen rondom de wenselijkheid, mogelijkheden en betekenis van het gebruik van de term «genocide» door politici, zowel in algemene zin als ten aanzien van wreedheden begaan door IS. De CAVV en EVA lieten, in hun advies, historische kwesties nadrukkelijk buiten hun advisering: zij beperkten zich tot lopende situaties. Volgens de CAVV en EVA zijn bij historische situaties vooral vragen over genoegdoening en excuses aan de orde, hetgeen voor het kabinet primair een zaak is tussen de betrokken partijen.
Zo nee, kunt u toelichten welke belangen de regering ervan weerhouden de Armeense Genocide te erkennen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met motie Voordewind (kamerstuk 34 775 V, nr. 56) waarin de Tweede Kamer de genocide op Armeniërs, Assyriërs, Pontische Grieken en Arameeërs erkent?
Ja.
Bent u van mening dat de regering tijdens haar bezoek aan Yerevan, en de communicatie daarover, in lijn met deze motie heeft gehandeld?
De motie Voordewind betreft een vaststelling van de positie van uw Kamer. De positie van het kabinet is ongewijzigd en is u bekend.
Conform motie Voordewind (Kamerstuk 34 775 V, nr. 57) neemt ieder lustrumjaar een kabinetslid deel aan de herdenking in Jerevan. In 2020, het 105e lustrumjaar, is dat niet gelukt. Het kabinet heeft dat ingehaald tijdens de herdenking in 2022. Deelname van een kabinetslid is belangrijk om respect en medeleven te betuigen.
Bent u ervan op de hoogte dat ontkenning van de Armeense Genocide veel pijn en leed aanbrengt in de Armeense gemeenschap in Nederland?
Het kabinet doet geen uitspraak over of de gebeurtenissen van 1915/1916 een genocide betreft. Dit betekent noch erkenning noch ontkenning. Ik ben bekend met het feit dat ontkenning erg gevoelig ligt bij de Armeense gemeenschap.
Als de Nederlandse regering wel de Armeense Genocide erkent, zou u daar in de toekomst dan helder over willen communiceren?
Het kabinet is in beraad over de uitvoering van de motie Voordewind (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2277). Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Als de Nederlandse regering de Armeense Genocide niet erkent als genocide, bent u dan bereid dit alsnog te heroverwegen in de ministerraad?
Zie antwoord vraag 10.
Zou u elke vraag apart willen beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Turkse zakenman Kavala veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turkse zakenman Kavala veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf»?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging en onvrede over de veroordeling van deze filantroop en acht andere activisten die jarenlang opkwamen voor mensenrechten en/of burgerlijke vrijheden in Turkije?
Nederland blijft zich grote zorgen maken over de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie in Turkije in het algemeen. Mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijke rechtsgang, vormen de hoeksteen van het Nederlands buitenland beleid en het kabinet tracht dan ook om mensenrechten wereldwijd te bevorderen.
Het Nederlandse standpunt in deze zaak is helder: er ligt een duidelijke uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) die verplicht tot de onmiddellijke vrijlating van dhr. Kavala. Nederland hecht er sterk aan dat lidstaten van de Raad van Europa (RvE), ook Turkije, hun verplichtingen nakomen door uitvoering te geven aan uitspraken van het EHRM.
Deze boodschap draagt Nederland zowel in multilaterale fora, als bilateraal uit. Het kabinet steunt dan ook de verklaring van de EU Hoge Vertegenwoordiger Joseph Borrell, waarin hij de veroordeling van dhr. Kavala betreurt en oproept tot zijn vrijlating, zoals de uitspraak van het EHRM luidt.
Wanneer was de laatste keer dat u bezwaar heeft gemaakt bij de Turkse autoriteiten over de zaak van Kavala, die al vierenhalf jaar in de gevangenis zat zonder proces?
Het kabinet brengt de zorgen die bestaan over de mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig en bij iedere passende gelegenheid op. Dit gebeurt in internationale fora, maar ook in gesprekken met de Turkse autoriteiten, op zowel ambtelijk als politiek niveau. De laatste keer dat dit op het hoogste politieke niveau werd besproken was tijdens het gesprek dat Minister-President Rutte voerde met President Erdoğan op 22 maart.
Bent u bereid na deze veroordelingen opnieuw in contact te treden met uw Turkse ambtsgenoot om uw onvrede kenbaar te maken en aan te dringen op de snelle vrijlating van Kavala en de andere politieke gevangenen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal deze boodschap blijven uitdragen, in verschillende fora en op verschillende niveaus zoals beschreven in bovenstaande antwoorden, en zal dit ook doen bij het volgende passende bilaterale contactmoment.
Welke consequenties moeten er wat u betreft op deze veroordeling volgen gezien de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens om Kavala en Selahattin Demirta vrij te laten?
Het kabinet heeft zich, in gezamenlijkheid met gelijkgezinden, in de RvE hard gemaakt voor de naleving van de uitspraak van het EHRM in de zaak tegen dhr. Kavala en zal dit blijven doen. Op 2 februari 2022 besloot het Comité van Ministers van de Raad van Europa tot het starten van een inbreukprocedure tegen Turkije vanwege de voortdurende detentie van dhr. Kavala. Met dit besluit werd de zaak terugverwezen naar het EHRM voor een opinie over de naleving van deze uitspraak. Na deze opinie zal de zaak worden terugverwezen naar het Comité van Ministers waar eventuele maatregelen zullen worden besproken. Het kabinet kan niet op de verschillende stappen in dit proces vooruitlopen, maar zal zich gedurende dit proces samen met andere RvE-landen continue hard blijven maken voor de uitvoering van het EHRM vonnis. Ditzelfde geldt voor de uitvoering van het vonnis in de zaak van Mr. Demirtas.
Bent u bereid om uzelf hard te maken voor het versneld uitzetten van Turkije uit de Raad van Europa? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat gesprekken in Europees verband over de modernisering van de douane-unie met Turkije na deze veroordelingen niet kunnen worden gestart? Zo nee, waarom niet?
De Europese Raad heeft, onder andere, op aandringen van Nederland geconcludeerd dat een dialoog over mensenrechten en de rechtstaat een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije is en blijft. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie.
Het kabinet zal zich inspannen om in een toekomstige discussie over het mandaat en onderhandelingsrichtsnoeren voor de modernisering van de douane-unie duidelijke afspraken te maken over de voortgang die nodig is op het terrein van de rechtsstaat in relatie tot de handelsbetrekkingen met Turkije. Indien de gesprekken over modernisering van de douane-unie echt van start gaan is dit voor de EU een kans om, naast de op belangen gebaseerde samenwerking met Turkije, opnieuw rechtsstaatselementen aan de dialoog met Turkije toe te voegen met als doel om vorderingen te zien op de rechtsstaat en democratie in Turkije.
Bent u bereid om in Europees verband ervoor te pleiten dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije officieel worden stopgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Het kabinet en de Europese Commissie delen zorgen over de verdere achteruitgang ten aanzien van de rechtsstaat, democratie en de mensenrechten in Turkije. Op basis hiervan is het in de ogen van het kabinet terecht dat de toetredingsonderhandelingen effectief tot stilstand zijn gekomen. Nederland pleit conform de motie van de leden Roemer en Segers2 in Europees kader reeds geruime tijd voor de opschorting van pretoetredingssteun (IPA) aan Turkije. Voor volledige opschorting van de IPA-steun voor Turkije blijkt echter onvoldoende draagvlak binnen de Raad.
Bent u bereid zich in Europees verband hard te maken om degenen die verantwoordelijk zijn voor deze politieke rechtszaak op de Europese sanctielijst te zetten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3, kaart het kabinet de zorgen die bestaan over de mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig op verschillende niveaus aan. De laatste keer dat dit op het hoogste politieke niveau werd besproken was tijdens het gesprek dat Minister-President Rutte voerde met President Erdoğan op 22 maart. Ten aanzien van de overige sancties wacht het kabinet de volgende stappen af in de inbreukprocedure binnen de RvE.
Gaat u de Turkse ambassadeur ontbieden? Welke andere bilaterale stappen, zoals op het vlak van economische sancties en justitiële- en politiesamenwerking, bent u bereid te zetten?
Zie antwoord vraag 9.
De door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u de berichten «We hebben geen idee wat er in de diepzee leeft. En toch is het daar straks een industriegebied» en «Day 3 – The precautionary principle»?1 2
Ja.
Kunt u verduidelijken wat de inzet is van Nederland bij de onderhandelingen van de International Seabed Authority (ISA) over diepzeemijnbouw?
Het Koninkrijk is vertegenwoordigd in de Assemblee en de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit (verder: Autoriteit) en draagt bij aan de ontwikkeling van beleid en regelgeving ten aanzien van diepzeemijnbouw. De inzet van Nederland is om diepzeemijnbouwactiviteiten op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Hierbij is het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten pas worden toegestaan nadat door de Autoriteit een adequaat regelgevend kader is vastgesteld, waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, in lijn met het Zeerechtverdrag. Daarbij zijn het voorzorgsbeginsel, strikte voorwaarden en voortdurende monitoring noodzakelijk om te voorkomen dat grondstofwinning de veerkracht en gezondheid van ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de oceanen aantast. Daarnaast is de Nederlandse inzet dat recht wordt gedaan aan het in het Zeerechtverdrag opgenomen beginsel van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid: de gebieden en minerale rijkdommen zijn het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid en de opbrengsten van de ontginning van de minerale rijkdommen moeten ten goede komen aan alle staten en volkeren.
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn reeds op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. Momenteel wordt in de Autoriteit gewerkt aan een volledige regeling voor exploitatie, inclusief normen en richtsnoeren (standards & guidelines). De huidige discussies gaan dan ook niet over de vraag wie voor of tegen diepzeemijnbouw is, maar onder welke voorwaarden eventuele toekomstige exploitatieactiviteiten kunnen plaatsvinden. Nederland zet zich daarbij samen met gelijkgestemde landen in om strikte milieuvoorwaarden in de regeling op te nemen. Concreet heeft Nederland de afgelopen jaren onder meer de volgende elementen ingebracht: (a) milieubeheersplannen, milieueffectrapportages en strategische milieueffectrapportage (dat wil zeggen met inbegrip van gevolgen van andere economische activiteiten); (b) aansprakelijkheid voor schade aan het milieu; (c) het gebruik van best available technology; (d) operationele nationale wetgeving als voorwaarde voor vergunningverlening voor exploratie en exploitatie; en (e) het toezicht op de naleving van de voorschriften. Zie ook de Oceanennotitie van 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 543).
Klopt het dat Nederland zich heeft uitgesproken als een voorstander van diepzeemijnbouw? Zo ja, onder welke voorwaarden vindt Nederland dat diepzeemijnbouw kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er weinig bekend is over wat er leeft, hoe ecosystemen op deze dieptes functioneren en wat de gevolgen en de risico’s van diepzeemijnbouw zijn? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek sluit u negatieve gevolgen van diepzeemijnbouw uit?
Het klopt dat er nog veel onduidelijk is over het functioneren van ecosystemen op de diepzeebodem en de gevolgen en risico’s van diepzeemijnbouw. Er is volop onderzoek gaande dat Nederland met grote belangstelling volgt en waar Nederlandse kennisinstellingen en bedrijfsleven aan bijdragen. De onderzoeken leiden tot opbouw van kennis en inzichten over het leven in de diepzee. Hiermee kan ook beter in kaart worden gebracht wat de temporele en ruimtelijke effecten zijn van diepzeemijnbouw op de ecosystemen in de diepzee. Het onderzoek wordt ook gevoed door informatie uit de verplichte jaarlijkse rapportage van uitvoerders van exploratieactiviteiten over de ecosystemen van de gebieden waar de exploratie plaatsvindt. De Nederlandse inzet is erop gericht dat de laatste stand van de wetenschap wordt meegenomen in de ontwikkeling van het internationale beleid en regelgeving en het beoordelingskader voor toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten.
Het kabinet is bekend met oproepen om voor een bepaalde periode af te zien van exploitatieactiviteiten in de diepzee. Het kabinet heeft begrip voor de zorgen rondom de effecten van toekomstige exploitatieactiviteiten op het mariene milieu. Wat Nederland betreft is het doel dat in de Autoriteit zorgvuldige besluitvorming over toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten kan plaatsvinden. Deze activiteiten zouden binnen de draagkracht van het diepzee mariene ecosysteem moeten plaatsvinden en om die reden zet Nederland zich in om strikte milieuvoorwaarden in de regelgeving op te nemen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet volgen en zal zich actief blijven inzetten in de discussies in de Autoriteit conform de in de beantwoording van de vragen 2 en 3 aangegeven uitgangspunten. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt.
Wat is uw reactie op de oproep van meer dan 600 mariene wetenschappers om exploratie van diepzeemijnbouw te pauzeren totdat rigoureus onderzoek is ondernomen waarop beslissingen genomen kunnen worden?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is het Nederlandse standpunt over diepzeemijnbouw tot stand gekomen en wat is het standpunt? Welke ministers waren hierbij betrokken?
Het Nederlands standpunt ten aanzien van diepzeemijnbouw is verwoord in de beantwoording van de vragen 2 en 3 en in de Oceanennotitie van 2017. Het kabinet moet nog een definitief inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw innemen en zal Uw Kamer hier in het derde kwartaal van 2022 nader over informeren. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is daarbij het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden. Het Nederlands standpunt inzake diepzeemijnbouw komt tot stand met betrokkenheid van de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat, Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dat geldt ook voor de inzet van Nederland tijdens de vergaderingen van de Autoriteit. De Nederlandse delegatie bij de bijeenkomsten van de Autoriteit bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van de betrokken departementen. Om tot een zorgvuldige standpuntbepaling te komen wordt vanwege de daar beschikbare kennis en expertise actief inbreng gezocht van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van wetenschappelijke instituten, onder andere van het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Royal IHC. Bij de recente vergaderingen van de Autoriteit waren medewerkers van het NIOZ en Royal IHC als adviseurs van de Nederlandse delegatie aanwezig.
Hoe is de inzet van Nederland tijden de ISA-onderhandelingen tot stand gekomen en welke ministers waren hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere externe partijen, bedrijven of organisaties waren betrokken bij het opstellen van de inzet van Nederland en welke rol heeft Royal IHC?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wie de afgevaardigden van de Nederlandse delegatie zijn bij de ISA-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt er besloten over diepzeemijnbouw tijdens de ISA-onderhandelingen? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van de onderhandelingen?
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. De Autoriteit heeft nadere regelingen vastgesteld voor de verkenning en exploratie van polymetallic nodules (in 2000; deze zijn bijgewerkt in 2013), polymetallic sulphides (in 2010) en cobalt-rich ferromanganese crusts (in 2012). Op basis van die regelingen heeft besluitvorming over concrete aanvragen voor exploratieactiviteiten plaatsgevonden. Op 31 december 2021 waren 31 exploratiecontracten in werking getreden, waarvan negentien voor polymetallische knollen, zeven voor polymetallische sulfiden en vijf voor kobaltrijke ferromangaankorsten.
Momenteel werkt de Autoriteit aan een volledige regeling voor exploitatie. Deze regeling zal het kader vormen voor besluitvorming over aanvragen voor exploitatieactiviteiten. Als gevolg van de activering van de «tweejaarsbepaling»4 door Nauru is de Autoriteit opgeroepen om uiterlijk in juli 2023 de exploitatieregeling vast te stellen.5 Zoals in de beantwoording van de vragen 2 en 3 uiteengezet, is de Nederlandse inzet om te komen tot een adequaat regelgevend kader waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, voordat exploitatieactiviteiten van start kunnen gaan. De ontwikkeling van een volledige exploitatieregeling zal nog enige tijd zal vergen en daartoe wordt de komende periode intensief vergaderd door de Autoriteit. Het kabinet moet dus nog een definitief inhoudelijk standpunt innemen over diepzeemijnbouw. Hierbij zal een strikte invulling van het voorzorgsprincipe en de cumulatie van effecten uitgangspunt zijn. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt. Zie ook de beantwoording van de vragen 4 en 5.
Hoe ziet het verdere proces van besluitvorming er uit? Wat is de tijdlijn? Waar en op welk moment zal de Kamer bij het proces van besluitvorming betrokken worden?
Zie antwoord vraag 10.
De sancties van het Verenigd Koninkrijk aan Bosnisch Servische politici Milorad Dodik en Zeljka Cvijanovic |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Verenigd Koninkrijk waarin het sancties oplegt aan Milorad Dodik en Zeljka Cvijanovic wegens «ondermijning van de legitimiteit en functionaliteit van Bosnië en Herzegovina»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Dodik alsmede Cvijanovic, aangemoedigd door Poetin, doelbewust de zwaarbevochten vrede in Bosnië en Herzegovina ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat de uitspraken en acties van Dodik en Cvijanovic bijdragen aan toenemende spanningen, de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina ondermijnen en dat ze de risico’s op incidenten verhogen.
Bent u bekend met de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 47), waarin het kabinet verzocht wordt om in de Europese Unie te pleiten voor een sanctiepakket, dat direct gericht is op Milorad Dodik en zijn machtskring om druk te houden op het Bosnisch-Servische deel, zonder dat de bevolking van Bosnië wordt geraakt? Zo ja, deelt u de mening dat de allernieuwste sancties vanuit het Verenigd Koninkrijk aansluiten bij de bovengenoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de motie van het lid Kuzu (kamerstuk 35 925-V, nr. 47). Voor de uitvoering daarvan verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Het Verenigd Koninkrijk heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bilaterale sancties op te leggen.
Op welke manier heeft de regering inspanningen gedaan om de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 47) uit te voeren? Vindt u ook dat deze inspanningen onvoldoende zijn om adequaat tot het doel te komen? Zo ja, waarom bent u die mening toegedaan? Zo nee, welke aanvullende inspanningen gaat u nemen?
De toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken heeft ter uitvoering van deze motie op de Raad Algemene Zaken van 14 december 20212 gepleit voor een sanctiepakket, dat direct gericht is op Milorad Dodik en zijn machtskring om druk te houden op het Bosnisch-Servische deel, zonder dat de bevolking van Bosnië wordt geraakt. Dat pleidooi vond toen echter geen weerklank in de Raad en kan ook op dit moment niet op voldoende steun rekenen. Het kabinet blijft zich inzetten om de optie van persoonsgerichte sancties op tafel te houden. Dit gebeurt in EU-verband en in bilaterale contacten met EU-partners.
Kunt u een analyse geven waarom het Verenigd Koninkrijk wel over is gegaan op sancties en de Europese Unie niet?
Het Verenigd Koninkrijk heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bilaterale sancties op te leggen. Het besluit tot het instellen van sancties in EU-kader ligt echter bij de Raad en niet bij individuele lidstaten. Dat brengt een complexer proces mee waarvoor unanimiteit vereist is. Dat kost meer tijd. Indien een akkoord wordt bereikt, levert het uiteindelijk wel maatregelen op die effectiever zijn dan maatregelen van individuele landen.
Welke lidstaten liggen dwars als het gaat om het overgaan op sancties aan de Bosnisch Servische politici? Met welke argumentatie?
Hongarije heeft zich publiekelijk uitgesproken tegen enige vorm van sancties tegen Dodik. Het zegt liever een focus te zien op dialoog met het Bosnisch-Servisch leiderschap.
Bent u bereid om stappen te ondernemen om overeenkomstige sancties te treffen, evenals in het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, hoe bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zal het kabinet zich in EU-verband en in bilaterale contacten met EU-partners blijven inzetten om de optie van persoonsgerichte sancties op tafel te houden. In Nederland bestaat er op dit moment geen juridische basis voor het instellen van bilaterale sancties als handelsmaatregelen of een inreisverbod.
Zijn er nog andere sancties denkbaar die getroffen kunnen worden tegen de machtskring van Milorad Dodik?
Naast persoonsgerichte sancties binnen het bestaande EU-sanctieregime zijn andere maatregelen denkbaar, zoals het conditioneren van financiële steun aan Bosnië-Herzegovina. Op de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari 20223 werd dit besproken. Lidstaten onderstreepten het belang van Europese maatregelen, complementair aan dialoog, die ingezet kunnen worden om druk op het Bosnisch-Servisch leiderschap te verhogen om de voorgenomen acties te voorkomen. In de praktijk heeft dit, met steun van Nederland, geleid tot het aanhouden van de financiering van twee grote Europese infrastructurele projecten in Republika Srpska, ter waarde van EUR 84 miljoen en EUR 463 miljoen, tot er een einde komt aan de huidige politieke crisis en de Bosnische staatsinstellingen weer volledig functioneel zijn.
Bent u ook bekend met andere landen die overeenkomstige sancties treffen vergelijkbaar met het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze landen?
Ja. Naast het Verenigd Koninkrijk heeft ook de Verenigde Staten sancties aan Bosnische politici opgelegd.
De aanstaande uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Assange mag worden uitgeleverd aan VS, maar hij kan nog in beroep» van de NOS van 20 april 2022?1
Ja.
Bent u bekend met het antwoord van voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok op 14 mei 2019 op de vraag van voormalig lid Karabulut of de Minister bereid was zich uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan zijn Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven waarin de Minister naar de zaak verwees als: «Het betreft een EU en Raad van Europa lidstaat en er zijn legio waarborgen die een goede rechtsgang garanderen waarbij de Britse rechter ook de eventuele waarborgen ten aanzien van mensenrechtenschendingen bij de Amerikaans rechtsgang zal meenemen.»?
Ja.
Hoe oordeelt u, na Brexit en de beslissing die nu weer bij de Minister van Binnenlandse Zaken wordt gelegd, over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange? Zijn die er voldoende volgens u en welke waarborgen zijn dit precies?
De Nederlandse overheid heeft -ook na Brexit- het volste vertrouwen in het onafhankelijke en onpartijdige karakter van de Britse rechtspraak waarin de bescherming van fundamentele rechten geborgd is.
Hoe oordeelt u over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange vanuit de rol van het Nederlandse voorzitterschap van de Media Freedom Coalition?
Mediavrijheid is essentieel voor het bevorderen van democratie en een belangrijke pijler binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland is dan ook vereerd het co-voorzitterschap van de Media Freedom Coalition te hebben overgenomen van het Verenigd Koninkrijk per 1 januari 2022. Als co-voorzitter vraagt Nederland aandacht voor mediavrijheid en bescherming van journalisten. Dit doen we in samenwerking met gelijkgezinde landen.
Volgens het regeerakkoord staat de coalitie pal voor persvrijheid, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de persvrijheid in het geding is?
Nee. De vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving. Hetzelfde geldt voor persvrijheid. In veel landen -ook in Nederland- is het echter strafbaar om welbewust staatsgeheime informatie te openbaren.
In het regeerakkoord worden journalisten ook «hoeders van de rechtsstaat» genoemd, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de rechtsstaat in het geding is?
Nee. Nederland staat pal voor de rechtsstaat. Het betreft hier een uitleveringsverzoek tussen twee democratische rechtsstaten zonder Nederlandse betrokkenheid. Nederland heeft het volste vertrouwen in de Britse rechtsstaat. De Britse rechtsgang kent legio waarborgen, waarbij de Britse rechter onafhankelijk heeft kunnen oordelen over dit uitleveringsverzoek en daarbij alle relevante informatie mee heeft kunnen wegen.
Bent u bekend met het artikel «RSF calls on Home Office to block Assange extradition following Supreme Court refusal to consider appeal» van Reporters Without Borders?2
Ja.
Kunt u reflecteren op dit artikel?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid u uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan uw Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven?
Zoals bekend, heeft de verdediging tot 18 mei om beroep aan te tekenen tegen het besluit. Ook indien de Britse rechter in hoger beroep uitlevering rechtmatig acht, is het aan de Britse regering hierover te beslissen. De Britse regering zal deze beslissing nemen op basis van alle relevante omstandigheden. Hierin willen en kunnen wij niet treden.
Het bericht dat Brussel van plan is een fonds op te richten voor de wederopbouw van Oekraïne. |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europa zal grootste deel van kosten voor wederopbouw Oekraïne betalen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie van plan is een fonds op de richten voor Oekraïne? Zo ja, wat vindt u hiervan en in welk stadium bevinden de plannen zich? Kunt u alle (concept) stukken hierover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In opvolging van de Europese Raadsconclusies van 24 en 25 maart2, waarin de Commissie werd opgeroepen een solidariteitstrustfonds voor Oekraïne te ontwikkelen, publiceerde de Europese Commissie op 18 mei jl. de mededeling Ukraine Relief and Reconstruction.In de Geannoteerde Agenda van de buitengewone Europese Raad van 30 en 31 mei informeert het kabinet uw Kamer over deze mededeling en geeft een eerste appreciatie3.
In deze mededeling worden de eerste uitgangspunten voor de Europese en internationale samenwerking in het kader van de wederopbouw in Oekraïne geschetst. De Commissie schetst dat een gezamenlijke EU-benadering bij de wederopbouw in het belang is van de lidstaten en bij zal dragen aan het creëren van een vrij, democratisch, welvarend en duurzaam Oekraïne als onderdeel van de Europese familie. De Commissie stelt dat een substantiële Europese bijdrage aan de wederopbouw van Oekraïne van belang is. Bij de wederopbouw zal ook nauwe samenwerking moeten worden gezocht met andere internationale actoren zoals de G7-leden en internationale financiële instellingen.
De Commissie noemt in de mededeling nog geen bedragen voor de wederopbouw of de Europese bijdrage daaraan. De oorlog in Oekraïne woedt nog in alle hevigheid en het is onduidelijk wat de duur en totale schade van dit conflict zullen zijn, en hoe Oekraïne hier uit zal komen. Wel is duidelijk dat de economische schade als gevolg van de Russische inval aanzienlijk is: de Wereldbank becijferde op 10 april jl. dat de Oekraïense economie met maar liefst 45% is gekrompen4. Daarnaast zal de fysieke wederopbouw een opgave zijn van ongekende grootte.
Klopt het dat de lidstaten vanuit Brussel te horen hebben gekregen dat zij het grootste deel van de kosten zullen moeten betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de EU-ambassadeurs is verteld dat het bedrag zal kunnen oplopen tot honderden miljarden euro’s over een periode van tientallen jaren? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat zal de omvang zijn van het fonds en hoeveel komt voor rekening van Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke voorwaarden kan Oekraïne aanspraak maken op dit geld? Gaat het om leningen of subsidies? Zal er sprake zijn van gezamenlijke schulduitgifte?
Zoals beschreven in de Geannoteerde Agenda van de Europese Raad van 30 en 31 mei, beschrijft de Commissie dat de wederopbouw zal worden gekoppeld aan de brede Oekraïense hervormingsagenda, in aanvulling op de bestaande financiële waarborgen voor EU-financiering. Bij de uitgaven wordt nadrukkelijk aandacht gegeven aan goed bestuur, de rechtsstaat, correct financieel management en anti-corruptie maatregelen. De Commissie stelt voor dat de financiering van de wederopbouw zal bestaan uit een combinatie van giften en leningen. Specifiek ten aanzien van leningen voor Oekraïne, geeft de Commissie aan dat het ook een optie zou kunnen zijn deze worden gefinancierd met gemeenschappelijke schulduitgifte, eventueel gegarandeerd met bilaterale garanties vanuit de lidstaten.
Kunt u garanderen dat de Nederlandse belastingbetaler niet voor het zoveelste Brusselse fonds zal gaan opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is solidair met Oekraïne en zet zich in voor steun aan Oekraïne op het terrein van humanitaire en militaire hulp en financiële ondersteuning, waaronder in Europees verband en via de internationale financiële instellingen. Het is in het Europees en Nederlands belang dat Oekraïne ondersteund wordt om de economie duurzaam, weerbaar en met goed functionerende instellingen op te bouwen na de oorlog. Daar spelen, naast de EU, ook internationale financiële instellingen een grote rol bij. In welke mate en vorm Nederland daaraan zal bijdragen is op dit moment nog niet duidelijk, en zal mede afhankelijk zijn van een gezamenlijke inventarisatie van de noden.
De naleving van sancties tegen Russische oligarchen |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Onderzoeken naar bekende Russische oligarchen stilgelegd»?1
Ik kan geen oordeel geven over individuele opsporingsonderzoeken, aangezien ik niet beschik over informatie daarover. Dat geldt ook voor het onderzoek waar het artikel naar verwijst.
Bent u het ermee eens dat de overheid jarenlang buitenlandse multi-miljonairs heeft gefaciliteerd in het verhullen van hun bezittingen, dan wel dat het toezicht hierop volstrekt ontoereikend is gebleken? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel, dat gaat over een specifieke zaak, kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over de mogelijkheden om bezittingen te verhullen. De casus heeft zich inmiddels al enige tijd geleden afgespeeld. Sinds die tijd is de relevante wetgeving en het toezicht daarop gewijzigd. Al geruime tijd zet de Nederlandse overheid sterk in op het vergroten van transparantie van bezit. Daarbij zijn verschillende maatregelen relevant, zoals regelgeving op het gebied van belastinginning en het internationaal uitwisselen van belastinggegevens. Ook de introductie van het UBO-register en de specifieke strenge regelgeving voor de trustsector die is geïntroduceerd (de Wet toezicht trustkantoren die in 2004 in werking is getreden en met de Wet toezicht trustkantoren 2018 gewijzigd) dragen hieraan bij.
Waar het gaat om illegaal verkregen vermogen geldt dat het kabinet de aanpak van witwassen van groot belang vindt. Het kabinet beziet daarbij doorlopend de effectiviteit van het beleid en de wetgeving. Zo lopen er meerdere onderzoeken naar de aanpak van witwassen. Hierover heeft de Minister van Financiën in maart een brief naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 477, nr. 73). De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Financiën werken aan een beleidsreactie op deze onderzoeken. Hierbij zal het kabinet integraal naar de aanpak van witwassen en bestaande maatregelen kijken, om te bezien waar verdere versterking het meeste effect heeft. Het streven is om deze beleidsreactie na de zomer naar uw Kamer te sturen.
Bent u voornemens om deze praktijk niet slechts voor de Russische personen op de sanctielijst te beëindigen? Wanneer komt het voorstel om een verbod op de trustsector in te stellen?
Op 14 april jl. is bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend met een verbod om trustdienstverlening aan cliënten gevestigd of woonachtig in Rusland te verlenen.
In het kader van de trustsector in algemene zin loopt op dit moment het onderzoek naar de toekomst van die sector, waarbij onder andere gekeken wordt naar de integriteitsrisico’s die spelen bij trustdienstverlening. Hierbij zal ook het faciliteren van onwenselijke geldstromen door trustkantoren aan de orde komen. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek, neemt het kabinet een standpunt in over de toekomst van de trustsector in Nederland. Het streven is uw Kamer na de zomer te informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Wanneer en met welke frequentie mag de Kamer een tussenrapportage verwachten over de naleving van sancties tegen Rusland?
Op 6 april en op 22 april heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin de stand van zaken van de sanctienaleving en implementatie wordt toegelicht. Verder is uw Kamer op 13 mei jl. op basis van de bevindingen van de nationaal coördinator geïnformeerd over de kabinetsvoornemens met betrekking tot praktische verbeteringen in het sanctieproces op nationaal en EU-niveau, eventueel benodigde aanpassing van wet- en regelgeving, de organisatorische verankering van het sanctie-instrumentarium binnen de overheid en de samenwerking met en informatieverstrekking aan betrokken marktpartijen. Hierbij is eveneens een update omtrent de hoogte van bevroren tegoeden meegestuurd. Uw Kamer wordt hierna consequent geïnformeerd indien daar aanleiding voor is.
Klopt de informatie van sanctie-expert Yvo Amar dat de benoeming van Stef Blok als sanctiecoördinator slechts voor zes weken is2? Zo ja, gelooft u dat deze klus half mei is geklaard?
Zoals met uw Kamer gedeeld in de brief van 13 mei jl. is de nationaal coördinator inderdaad aangesteld voor een periode van zes weken om snel in kaart te brengen wat er op korte termijn nodig was, dat uit te voeren en aanbevelingen te doen voor de (middel)lange termijn. De aanbevelingen worden door het kabinet omarmd en zullen de komende tijd onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden uitgewerkt.
Bent u het met deze opvatting eens: «Er zou een aanspreekpunt moeten komen, net zoals in de Verenigde Staten. Daar moeten alle bevoegdheden dan naartoe: vergunningverlening, controle op naleving, de meldingsplicht.» Wanneer komt u met een voorstel hiertoe?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5 omarmt het kabinet de aanbevelingen van de nationaal coördinator. Hierin staan ook aanbevelingen omtrent de organisatorische verankering van het sanctiebeleid binnen de rijksoverheid en wordt eveneens aandacht besteed aan een versterkte loketfunctie waar betrokkenen terecht kunnen met vragen. De aanbevelingen worden de komende tijd onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgewerkt.
Het 'New Crisis Response Mechanism' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het statement «ON NEW CRISIS RESPONSE MECHANISM AND OTHER LAST MINUTE ADDITIONS TO THE DSA» van het European Digital Rights netwerk (EDRi)?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het nieuwe artikel 27a van de Digital Services Act (DSA), wat gaat over het «crisis response mechanism»?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat de Europese Commissie middels artikel 27a van de DSA de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid serieuze beperkingen kan opleggen zonder controle van het Europees parlement en de lidstaten?
Artikel 27a van het voorlopig politiek akkoord tussen het Franse EU-voorzitterschap, het Europees Parlement (hierna: het EP) en de Europese Commissie (hierna: Commissie) over de Digital Services Act (hierna: DSA), geeft de Commissie de bevoegdheid om een besluit te nemen waarin bepaalde zeer grote online platforms (hierna: VLOP’s) en/of zeer grote zoekmachines (hierna: VLOSE’s) worden opgelegd bepaalde acties te ondernemen. Deze bevoegdheid kan alleen worden ingezet in het geval van een onvoorziene crisis en na een aanbeveling van de Europese Raad voor digitale diensten. Het besluit betreft onder andere mogelijke aanvullende maatregelen die vergelijkbaar zijn met, en een verlengstuk vormen van, de risico-mitigerende maatregelen die voortvloeien uit Artikel 27 lid1 en Artikel 37 lid2.
Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn het aangaan van een samenwerkingsverband met betrouwbare melders (trusted flaggers, organisaties wiens meldingen over illegale inhoud online met spoed moeten worden behandeld), of de intensivering hiervan, en het nemen van bewustwordingsmaatregelen waaronder het aanpassen van hun online interface voor gebruikers. Een concreet voorbeeld hiervan is het plaatsen van een banner bij content gelieerd aan COVID-19 waar gebruikers worden herleid naar een pagina met informatie over de pandemie, afkomstig van officiële publieke instanties, zoals bijvoorbeeld het RIVM in Nederland.
Het kabinet heeft bij het Franse EU-voorzitterschap, dat de onderhandelingen met het EP en de Commissie namens de EU-lidstaten in de Raad van de Europese Unie heeft geleid, er succesvol op aangedrongen om robuuste waarborgen op te nemen met betrekking tot de uitoefening van deze bepaling. Zo moet de Commissie bij het opleggen van haar besluit garanderen dat de door de VLOP of VLOSE in kwestie genomen maatregelen strikt noodzakelijk en evenredig zijn, waarbij specifiek moet worden gekeken of, en in hoeverre, de maatregelen mogelijke negatieve gevolgen kunnen hebben op de fundamentele rechten van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaronder de vrijheid van meningsuiting.
Verder heeft het kabinet concrete tekstvoorstellen gedaan voor een mechanisme waarbij de beslissing van de Commissie wordt onderworpen aan een gekwalificeerde meerderheidsstemming van de lidstaten. Dit heeft de uiteindelijke tekst helaas niet gehaald vanwege onvoldoende draagvlak binnen de Raad, en gebrek aan steun van het Franse EU-voorzitterschap en Commissie. Hierbij voerden tegenstanders aan dat dit voorstel tot een significante vertraging zou kunnen leiden voor het gebruik van dit mechanisme met betrekking tot onvoorziene crises.
Ten slotte is de DSA in meer algemene zin een belangrijk instrument voor de bescherming van fundamentele rechten online en democratische waarden.
Vindt u ook dat het artikel 27a van de Digital Services Act te weinig specifiek is over de scenario’s waarin de Europese Commissie deze bevoegdheden kan gebruiken?
Artikel 27a lid 2 definieert een crisis als een situatie van buitengewone omstandigheden die resulteren in een serieuze bedreiging van de publieke veiligheid of publieke gezondheid in de Unie of een aanzienlijk deel daarvan. Zoals aangegeven onder vraag 3, is artikel 27a een verlengstuk van artikel 27, waarbij het grote verschil is dat artikel 27a vraagt om aanvullende maatregelen door VLOP’s en/of VLOSE’s voor onvoorziene situaties die een bedreiging vormen voor de publieke gezondheid en veiligheid, terwijl bij artikel 27 VLOP’s en/of VLOSE’s worden verplicht risico-mitigerende maatregelen te nemen voor voorzienbare situaties die negatieve consequenties kunnen hebben voor de publieke gezondheid en veiligheid. Conform artikel 26 moeten VLOP’s en/of VLOSE’s deze voorzienbare situaties in kaart brengen tijdens een minstens jaarlijkse risicobeoordeling die ze zelf moeten uitvoeren.
Het kabinet kan deze gedachtegang steunen, maar heeft bij het voorzitterschap van de Raad nog wel gevraagd om een nauwkeurigere afbakening van het begrip «crisis» in artikel 27a. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen van de tekst.
Vindt u ook dat, door de beperkte concretisering van scenario’s, de Europese Commissie rigoureuze maatregelen kan opleggen zonder eindtijd, zonder dat er een daadwerkelijke noodzaak hoeft te zijn?
Dat is niet het geval. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3, kan de Commissie niet zomaar maatregelen opleggen onder artikel 27a. De Commissie moet bij het uitoefenen van haar bevoegdheid aan twee cumulatieve voorwaarden voldoen: (i) er moet een aanbeveling zijn van de Europese Raad voor digitale diensten, en (ii) er moet sprake zijn van een crisis waarbij uitzonderlijke omstandigheden leiden tot een serieuze dreiging voor de publieke veiligheid of publieke gezondheid in de Unie, of een aanzienlijk deel daarvan.
Bovendien heeft het kabinet actief en succesvol gepleit voor een tijdsgebonden limiet aan de maatregelen die de VLOP’s en/of VLOSE’s in kwestie moeten nemen naar aanleiding van een Commissie-besluit op grond van artikel 27a. Conform artikel 27a lid 5 sub b mogen de maatregelen namelijk niet langer dan drie maanden van toepassing zijn.
Bent u op de hoogte van artikel 25a van de DSA?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat dit artikel nationale digitale coördinatoren de macht geeft om kleine online platformen te behandelen als grote platformen?
Artikel 25a geeft nationale digitale coördinatoren niet de bevoegdheid om kleine online platformen te behandelen als grote platformen.
Wat wordt er precies bedoeld met deze nationale digitale coördinatoren en wie stelt deze aan?
Conform artikel 38 lid 1 worden lidstaten verplicht één of meer bevoegde autoriteiten aan te duiden als verantwoordelijke voor de toepassing en uitvoering van de DSA. Volgens artikel 38 lid 2 moeten lidstaten één van deze bevoegde autoriteiten aanduiden als hun Digitale Diensten Coördinator (DDC). De coördinator voor digitale diensten is verantwoordelijk voor alle kwesties die verband houden met de toepassing en handhaving van de verordening in de lidstaat.
In het geval van Nederland, stelt het kabinet de DDC aan. Het kabinet is voornemens om de Autoriteit Consument & Markt aan te wijzen als coördinator voor digitale diensten. Uiteraard zal over de uitvoering en implementatie van deze aanwijzing de Tweede Kamer te zijner tijd worden geïnformeerd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
Voorziet u ook risico’s dat deze twee artikelen, die elkaar lijken te versterken, een grote impact kunnen hebben op de persvrijheid en vrijheid van Nederlanders (in de digitale ruimte)?
Nee, dit is niet aan de orde zie antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Vindt u het gebrek aan democratische controle die gekoppeld is aan deze macht, zorgelijk?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3, had het kabinet de voorkeur gegeven aan een mechanisme waarbij een beslissing van de Commissie middels artikel 27a zou worden onderworpen aan een stemming van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten in de Raad. Daar staat tegenover dat de door het kabinet gepleite waarborgen, waaronder de toevoeging van een strikte noodzakelijkheids- en proportionaliteitstest, en een tijdslimiet voor wat betreft de aanvullende maatregelen, zijn opgenomen in de tekst.
In meer algemene zin is de DSA bovendien een belangrijk instrument voor de bescherming van fundamentele rechten online en democratische waarden.
Bent u van mening dat een onderwerp dat zo cruciaal is voor onze eigen nationale veiligheid, een Europese competentie behoort te zijn?
Er worden geen bevoegdheden overgedragen aan de EU. Artikel 27a en alle andere bepalingen in de DSA zijn gestoeld op de rechtsgrondslag van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat voorziet in de vaststelling van maatregelen om de werking van de interne markt te waarborgen.
De bescherming van de nationale veiligheid is en blijft een nationale competentie die gegarandeerd is middels artikel 4 lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Gaat u vervolgstappen nemen met uw collega’s in de Europese Unie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft zich binnen de mogelijkheden van de onderhandelingen over de DSA, zowel met de EU-lidstaten als tussen het EU Franse voorzitterschap, het EP en de Commissie, sterk gemaakt voor haar standpunten, waaronder de mogelijkheid om een besluit van de Commissie volgend uit artikel 27a, te onderwerpen aan een stemming in de Raad. Dit specifieke punt is niet opgenomen in de tekst, vanwege onvoldoende draagvlak omdat dit de nodige spoedige besluitvorming ten tijde van crises zou vertragen. Zoals aangegeven, zijn echter wel andere punten opgenomen in de tekst waar het kabinet voor heeft gepleit. Bovendien vormt de DSA in meer algemene zin robuuste bescherming voor de fundamentele rechten van gebruikers online en de ontwikkeling van de interne markt voor digitale diensten. Het akkoord wordt binnenkort nog voorgelegd aan het EP en de Raad van de Europese Unie, waarna het officieel wordt vastgesteld.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De oproepen tot de doodstraf tegen een Nederlands Tweede Kamerlid door een Pakistaanse geestelijke |
|
Gert-Jan Segers (CU), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de oproep van de leider van de Pakistaanse islamitische organisatie Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah, Muhammad Ashraf Asif Jalali, om de doodstraf te voltrekken aan Geert Wilders?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat dergelijke openbare oproepen tot moord op een parlementariër onacceptabel zijn? Zo ja, bent u bereid dit standpunt over te brengen aan de Pakistaanse ambassadeur en deze bovendien te vragen of het in Pakistan toegestaan is op te roepen tot moord en meer in het bijzonder tot moord op een Nederlandse parlementariër? Zo nee, waarom niet?
Bedreigingen, en in het bijzonder die gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Nederland heeft in bilaterale contacten met Pakistan herhaaldelijk zijn afkeuring ten aanzien van de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders uitgesproken. Het kabinet doet er alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren. Het kabinet staat hierover in contact met de Pakistaanse autoriteiten, zowel in Islamabad als in Den Haag. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 26 mei jl. in een gesprek met zijn Pakistaanse ambtsgenoot zijn ernstige zorgen over de bedreigingen overgebracht en verzocht om hier maatregelen tegen te nemen.
Hoe zou u de organisatie van Muhammad Ashraf Asif Jalali, Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah, willen omschrijven?
De Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah (TLYRA) is een radicaal-religieuze groepering in Pakistan en wordt geleid door Muhammad Ashraf Asif Jalali. De Tehreek-e-Labbaik Pakistan (TLP) is een afscheiding van de TLYRA, opgericht als politieke partij door Khadim Hussain Rizvi.
Hoe is indertijd door Pakistan gereageerd op het rechtshulpverzoek tegen een voorganger van Muhammad Jalali, Khadim Hussain Rizvi, tegen wie eerder aangifte is gedaan wegens bedreiging?2
In 2018 heeft het Openbaar Ministerie in een drietal zaken rechtshulpverzoeken naar Pakistan uitgestuurd met het verzoek om een drietal personen als verdachten te horen. Ondanks dat Nederland een aantal keren heeft gerappelleerd bij de Pakistaanse autoriteiten en ondanks dat meermalen tijdens bilaterale consultaties met Pakistan door de Minister van Buitenlandse Zaken is aangedrongen op een antwoord op de rechtshulpverzoeken, is tot op heden niet op de rechtshulpverzoeken gereageerd door Pakistan.
Hoeveel bedreigingen richting Geert Wilders zijn er inmiddels uit Pakistan bij het ministerie bekend? Is hier eerder tegen opgetreden?
Volgens het Team Bedreigde Politici, dat meldingen en aangiftes van bedreiging van politici verwerkt, zijn er in 2020 en 2021 honderden meldingen van bedreiging gedaan die gericht zijn tegen de heer Wilders. Daarbij is niet met zekerheid vast te stellen hoeveel meldingen er uit Pakistan afkomstig zijn. Voor het identificeren van verdachten die bedreigingen uiten via met name sociale media, waarbij veelal geen gebruik wordt gemaakt van de eigen personalia, niet de volledige personalia zijn genoemd en waarbij geen 100% zekerheid is in welk land deze verdachte zich bevindt, is nader onderzoek nodig waarbij maar de vraag is of daar wel een duidelijk beeld naar voren komt. Wanneer een verdachte zich in een ander land dan Nederland bevindt, is voor dat onderzoek rechtshulp nodig vanuit een ander land.
Van 1 januari 2022 tot 3 mei 2022 zijn er al meer bedreigingen gemeld dan in heel 2021. Hierbij ziet het Team Bedreigde Politici een toename in het aantal meldingen dat gerelateerd is aan Pakistan. Op de uitgevaardigde cartoonwedstrijd in 2018 na, is het aantal aan Pakistan gerelateerde meldingen niet zo hoog geweest als in 2022. Zoals bekend heeft Nederland Pakistan in 2018 middels rechtshulpverzoeken verzocht om medewerking aan het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 4).
Hoe gaat het kabinet in algemene zin om met bedreigingen uit het buitenland jegens Nederlandse parlementariers?
Door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie worden doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten opgesteld. Hierbij worden ook eventuele berichten uit het buitenland betrokken en geduid. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen. In algemene zin geldt dat het kabinet zeer alert is als het gaat om de veiligheidssituatie van onder andere Kamerleden. In geval van buitenlandse dreigingen wordt ook met BZ samengewerkt, en worden de diplomatieke kanalen indien nodig ingeschakeld. Vanuit veiligheidsoverwegingen worden geen specifiekere uitspraken gedaan.
Hoe kijkt het kabinet aan tegen de blasfemiewet in Pakistan? Is het kabinet van mening dat de wet naast mogelijke inhoudelijke bezwaren ook snel voor misbruik vatbaar is? Bent u bereid om de zorgen omtrent deze wet over te brengen aan Pakistan?
Nederland streeft, zoals bekend, naar wereldwijde afschaffing van blasfemiewetgeving. Met vele andere landen heeft Pakistan nog steeds een wet tegen godslastering en – met nog 11 landen – als hoogste strafmaat de doodstraf. Het is zorgwekkend dat de doodstraf op blasfemie (en afvalligheid) er tevens toe leidt dat personen en groepen in bepaalde situaties het recht in eigen hand nemen. Het kabinet zet zich internationaal met gelijkgezinden dan ook in voor wereldwijde afschaffing van zowel de doodstraf als wetten op godslastering. Tijdens bilaterale en multilaterale contacten met de Pakistaanse regering besteedt Nederland consequent aandacht aan de positie van religieuze minderheden en van degenen zonder religie en/of levensovertuiging in Pakistan. Hierbij worden de Nederlandse zorgen over het misbruik van de blasfemiewetgeving regelmatig aan de orde gesteld. Tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties op 10 februari jl. heeft Nederland nog aandacht gevraagd voor dit onderwerp, en ook bij de ontvangst van de Pakistaanse Minister voor Handel op 24 mei jl. zijn deze zorgen overgebracht.