Het door DUO onnodig uitvragen van geslacht van (nieuwe) partner. |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kunt u de twee uitgevraagde formulieren voor het aanvragen van de «tegemoetkoming scholieren» bij DUO door de ouder als bijlage toevoegen?
Ja, ik heb de relevante formulieren als bijlage toegevoegd.1 Het gaat om de volgende formulieren:
Klopt het dat deze tegemoetkoming voor scholieren bedoeld is voor jongeren ouder dan 18 jaar, waarbij een (of meerdere) ouder(s) een laag inkomen heeft, regulier voltijdsonderwijs gevolgd wordt door de jongere en er geen recht is op studiefinanciering?
Het klopt dat een scholier in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) wanneer hij 18 jaar of ouder is en ingeschreven staat op een school in het voortgezet (speciaal) onderwijs, of vavo (de tegemoetkoming scholieren).
De hoogte van de basistoelage staat vast. De aanvullende toelage is afhankelijk van het inkomen van de ouder(s)/wettelijke vertegenwoordiger en diens partner. Tot het grensbedrag van de draagkracht (voor 2017–2018 is dit € 34.194,51) krijgt de scholier de maximale aanvullende toelage. Wanneer het inkomen hoger is dan het grensbedrag, neemt de aanvullende toelage geleidelijk af.
Is het bij u bekend waarom, naast het uitvragen van standaard gegevens met betrekking tot de opleiding, nationaliteit, inkomen ook het geslacht van de partner wordt uitgevraagd? Zo ja, kunt u aangeven wat daarvoor de reden is? Zo niet, kunt u dit opvragen?
Scholieren die een tegemoetkoming aanvragen door middel van een aanvraagformulier (dus niet digitaal), en daarbij ook de aanvullende toelage wensen te ontvangen, krijgen een formulier waarop de oudergegevens moeten worden ingevuld (het «O-formulier»). Voor het berekenen van de aanvullende toelage zijn namelijk de inkomens van de ouder(s)/ wettelijk vertegenwoordiger en diens partner nodig, en dus de gegevens. Deze gegevens kunnen niet op voorhand door DUO worden ontleend aan de eigen administratie of het BRP. In sommige gevallen heeft DUO voor het continueren van de tegemoetkoming meer informatie nodig om de aanvullende toelage te berekenen. In dat geval dient het «F-formulier» te worden ingevuld.
Voor de aanspraak op de tegemoetkoming scholieren is het geslacht van de ouder(s)/ wettelijk vertegenwoordiger en diens partner in theorie niet relevant. Wel controleert DUO de juistheid van het opgegeven burgerservicenummer via de geboortedatum en het geslacht. Deze controle is in de systemen ingebouwd en op dit moment in de praktijk noodzakelijk. Het kan voorkomen dat de combinatie van deze gegevens niet klopt. Op basis van de overige persoonsgegevens kan vervolgens de juiste informatie aan de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) worden ontleend. Deze procedure wordt ook gevolgd wanneer de ouder geen burgerservicenummer opgeeft. Bij een digitale aanvraag/wijziging, wordt via DigiD ingelogd. De in de BRP geregistreerde gegevens worden automatisch getoond en worden daarom niet uitgevraagd.
Klopt het dat het hier niet gaat om de andere (biologische of juridische) ouder, maar om een eventueel nieuwe partner van één van de twee ouders? Kunt u aangeven waarom het relevant is voor het aanvragen van een «tegemoetkoming scholieren» om voor DUO te weten van welk geslacht een eventuele nieuwe partner is? Zo nee, kunt u dit laten uitzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze onnodige uitvraag van geslacht van de nieuwe partner van het formulier te verwijderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn wilt u dit doorvoeren?
Het kabinet heeft al eerder aangegeven dat zij het belang van het voorkomen van
onnodige sekseregistratie onderkent; zie onder andere de brief aan uw Kamer van 23 december 2016. Dit vertaalt zich in het beleid van de rijksoverheid, en ik ondersteun dit van harte. Zo wordt bijvoorbeeld het studentenreisrecht (de ov-studentenkaart) sinds 1 januari 2017 zonder vermelding van het geslacht uitgegeven. Ik heb dan ook bij DUO navraag gedaan of het op korte termijn mogelijk is het systeem zodanig aan te passen dat het opgeven van het geslacht op het formulier niet meer nodig is. Met het systeem zoals het nu is gebouwd kunnen papieren aanvragen niet worden verwerkt als er geen geslacht wordt ingevuld. Het aanpassen hiervan vergt een aanzienlijke systeemaanpassing.
DUO bevindt zich op dit moment echter in de transitie naar het nieuwe ICT-systeem (PVS) en heeft daar veel werk aan. Het is belangrijk dat DUO de tijd krijgt om dit proces zorgvuldig af te ronden. Ik zal wel DUO vragen uiteen te zetten wat de precieze impact en de kosten zijn van een systeemaanpassing. Daarbij zal tevens de functie die het opgeven van het geslacht heeft in het kader van de controle van het burgerservicenummer worden meegenomen. Met de uitkomsten hiervan kan dan een weloverwogen beslissing worden genomen. Deze beslissing laat ik over aan mijn opvolger.
De escalatie tussen Rusland en VS inzake de strijd in Syrië |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat de VS een Syrisch gevechtsvliegtuig uit de lucht hebben geschoten?1 Is dit een legitieme actie geweest?
De VS heeft aangegeven dat het niet de inzet is om het Syrische regime aan te vallen, maar dat acties ter verdediging van coalitie- of geallieerde troepen niet zijn uitgesloten. Het kabinet beschikt niet over de benodigde feiten om deze aanval verder te duiden.
Hoe beoordeelt u de reactie van Rusland, namelijk het besluit dat alle vliegtuigen van de VS én hun bondgenoten die vliegen boven Syrisch grondgebied dat in handen is van de Syrische regering, een legitiem doelwit zijn?2 Vindt u dit een logische en proportionele reactie en is het legitiem?
De reactie van Rusland draagt niet bij aan de-escalatie van de situatie in Syrië. De-escalatie is enerzijds belangrijk om de veiligheid van de coalitie en haar partners te waarborgen, anderzijds om de focus op de strijd tegen ISIS te houden.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de escalatie tussen de VS en Rusland voor de strijd tegen ISIS? Kunt u in uw reactie meenemen dat Australië reeds heeft besloten om geen bombardementen meer uit te voeren boven Syrië vanwege deze escalatie?3 Verwacht u dat andere partners soortgelijke besluiten zullen nemen?
De strijd tegen ISIS gaat onverminderd door. Van verhoogde spanning tussen Rusland en de anti-ISIS coalitie is geen sprake. Het Combined Air Operations Centre(CAOC) van de anti-ISIS coalitie, verantwoordelijk voor de planning van de luchtoperaties, heeft tijdelijk extra voorzichtigheid betracht. In dat licht had Australië besloten zijn tankervliegtuig tijdelijk geen vluchten boven Syrië te laten uitvoeren. Inmiddels is deze voorzorgsmaatregel teruggedraaid.
Heeft deze escalatie en het Russische besluit consequenties voor de (mogelijkheid van) inzet van de Nederlandse KDC-10?
Het Nederlandse tankervliegtuig kan worden ingezet boven dezelfde gebieden waar de Nederlandse gevechtsvliegtuigen ook hebben geopereerd. Dat betekent dat de KDC-10 boven Irak en Oost-Syrië coalitievliegtuigen bijtankt die deelnemen aan de strijd tegen ISIS. Het CAOC zet de toegewezen middelen verantwoord in op basis van een voortdurend aangepast dreigingsbeeld. Defensie houdt de veiligheidssituatie vanzelfsprekend nauwlettend in de gaten.
Zet u zich, samen met andere partners uit de coalitie tegen ISIS, in voor de-escalatie tussen Rusland en de VS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zowel de VS als Rusland onderschrijven het belang van de-escalatie. Nederland hecht, net als alle partners van de coalitie, aan gedegen de-escalatie om de veiligheid van de militairen in de anti-ISIS coalitie zo goed mogelijk te kunnen waarborgen. Op militair en politiek niveau is tussen de VS, Rusland en de coalitie doorlopend sprake geweest van de-escalatie.
Kunt u reageren op de berichten dat er meer burgerdoden vallen in de strijd tegen ISIS vanwege de toenemende bombardementen door de VS?4
Het voorkomen van burgerslachtoffers en het minimaliseren van nevenschade heeft de hoogste prioriteit voor Nederland en de anti-ISIS coalitie. Burgerslachtoffers zijn helaas echter nooit helemaal uit te sluiten. De gevechtshandelingen vinden thans plaats in dichtbevolkt, verstedelijkt gebied. ISIS heeft zich verschanst in dichtbevolkte wijken en zet steeds vaker burgers in als menselijk schild. Het risico op burgerslachtoffers neemt daardoor toe. Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM onderzoekt alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden in de strijd tegen ISIS.
Klopt het dat de «rules of engagement» voor bombardementen eenzijdig zijn aangepast door de VS? Zo ja, wat zijn hiervan de consequenties voor de strijd tegen ISIS? Draagt dit wel of niet bij aan een duurzame en stabiele oplossing voor Irak en Syrië? Gelden de aangepaste «rules of engagement» alleen voor de VS of voor de hele coalitie die strijdt tegen ISIS?
Het voorkomen van burgerslachtoffers en het minimaliseren van nevenschade heeft de hoogste prioriteit voor Nederland en de anti-ISIS coalitie. De coalitie hanteert hiervoor een uiterst zorgvuldig targetingproces. Ieder land van de coalitie hanteert zijn eigen Rules of Engagement(RoE) voor deelname aan de strijd tegen ISIS. Desgevraagd heeft de VS aangegeven de RoE niet te hebben gewijzigd. Over de inhoud van de Nederlandse RoE of die van partnerlanden worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Hoeveel burgerdoden zijn er dit jaar al gevallen in de strijd tegen ISIS? Hoe verhoudt zich dat tot het aantal burgerdoden in voorgaande jaren?
Zoals eerder met de Kamer gewisseld zijn geen volledige gegevens voorhanden voor wat betreft het aantal (burger)slachtoffers dat gemaakt is door de verschillende strijdende partijen in Syrië en Irak. Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM heeft in de laatste publicatie van de maandelijkse rapportage over burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden bevestigd dat de coalitie verantwoordelijk is voor tenminste 484 burgerslachtoffers sinds het begin van de strijd tegen ISIS.
Het bericht “Organisaties: Nederland doet te weinig voor Tsjetsjeense homo’s” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Organisaties: Nederland doet te weinig voor Tsjetsjeense homo’s»?1
Ik kan mij niet vinden in de teneur van het genoemde bericht. Sinds begin april de eerste zorgwekkende berichten over de vervolging van LHBTI’ers in Tsjetsjenië bekend werden heeft Nederland een internationale voortrekkersrol op zich genomen. De Nederlandse ambassade realiseerde op zeer korte termijn een bijdrage aan de eerstelijns opvang van gevluchte LHBTI’ers elders in Rusland (zie antwoord vraag 3 en 4). Nederland nam het initiatief voor een sterke verklaring van de Equal Rights Coalition. De Minister van Buitenlandse Zaken stuurde, samen met zijn collega’s uit Duitsland, Frankrijk, Zweden en het VK, een brief aan Minister Lavrov waarin ernstige zorg werd uitgesproken. Mede op voorspraak van Nederland zijn ook in EU-verband ernstige zorgen uitgesproken, zowel in een publiekelijke verklaring als in een gesprek van de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini met Minister Lavrov. Onder druk van deze internationaal breed uitgesproken verontwaardiging heeft president Poetin een onderzoek laten instellen en sindsdien hebben er de afgelopen weken geen nieuwe arrestaties meer plaatsgevonden in Tsjetsjenië. Uiteraard is hiermee de situatie nog lang niet bevredigend: Nederland zal samen met gelijkgezinden de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen en, in EU-verband of anderszins, de Russische autoriteiten waar nodig blijven aanspreken.
Wanneer heeft Nederland deze kwestie aangekaart bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten? Wat voor concrete resultaten zijn hieruit voortgevloeid en wat zijn de vervolgstappen?
Minister Ploumen heeft de kwestie aan de orde gesteld in een gesprek met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties op 20 april jl., en met de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten op 25 april jl. In beide gesprekken is het belang van internationale informatie-uitwisseling en aanhoudende monitoring van de Tsjetsjeense situatie herbevestigd.
Klopt het dat Nederland opvang voor Tsjetsjeense LHBTI’ers (lesbische vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksen) heeft gefinancierd in Rusland? Om wat voor opvangcentra gaat dit? Door wie wordt deze opvang verzorgd en hoe wordt er toezicht gehouden op de omstandigheden?
Ja, de Nederlandse ambassade draagt financieel bij aan de eerstelijns opvang van gevluchte Tsjetsjeense LHBTI’ers elders in Rusland. Het gaat hier om kleinschalige private opvang, verzorgd door een professionele, gewaardeerde en betrokken partnerorganisatie waarmee de Nederlandse ambassade en Nederlandse NGO’s al geruime tijd goed samenwerken. In verband met de veiligheid van deze organisatie en van de LHBTI’ers die worden opgevangen kunnen publiekelijk geen nadere details over dit project worden verstrekt. Deze Nederlandse bijdrage, die op zeer korte termijn en op flexibele wijze is gerealiseerd, voldoet aan concrete noden van de slachtoffers en wordt bijzonder gewaardeerd door zowel de vervolgde LHBTI’ers zelf, als de activisten die hen opvangen.
In welke mate biedt de Nederlandse ambassade ondersteuning aan bedreigde Tsjetsjeense LHBTI’ers?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het bericht dat de Nederlandse ambassade de Oezbeeks-Russische homoseksuele journalist Choedoberdi Noermatov in februari heeft weggestuurd bij de Nederlandse ambassade in Moskou toen hij om hulp vroeg om Rusland te verlaten? Wat is uw reactie daarop?
Dit bericht klopt niet. De heer Noermatov is op geen enkel moment weggestuurd door de Nederlandse ambassade.
Wel heeft een medewerker van de ambassade in januari 2017, ruim voordat de heer Noermatov werd gearresteerd en voordat zijn asielaanvraag in Rusland werd afgewezen, één keer een gesprek gevoerd met de heer Noermatov en een vertrouwenspersoon van hem. Dit gesprek vond op verzoek van de heer Noermatov overigens niet plaats op de ambassade, maar op een neutrale locatie. Bij deze gelegenheid heeft een tussenpersoon namens de heer Noermatov gevraagd naar de mogelijkheden voor verstrekking van een reisdocument aan de heer Noermatov ten behoeve van de aanvraag van asiel in Nederland, in het geval dat zijn pogingen om een verblijfstatus in Rusland te krijgen niet zouden slagen. Hierop is, na grondige bestudering van de casus, na enkele dagen geantwoord dat het Nederlandse beleid niet in deze mogelijkheid voorziet. Sindsdien is er geen direct contact meer geweest tussen de heer Noermatov en de Nederlandse ambassade in Moskou.
Kunt u aangeven hoeveel Tsjetsjeense LHBTI’ers al in Nederland asiel hebben aangevraagd en in hoeveel gevallen dat ingewilligd is?
Op deze vraag kan ik geen antwoord geven: de IND houdt geen registratie bij van aanvragen op grond van seksuele gerichtheid of etniciteit dan wel van aanvragen op grond van bekering.
Bent u bereid de Russische autoriteiten aan te spreken op de behandeling van Tsjetsjeense LHBTI’ers, zowel bilateraal als in EU-verband?
Ja. Zie het antwoord op vraag 1.
De classificatie van transpersonen binnen de aankomende International Classification of Diseases (ICD-11) |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u (nog) bekend met de eerdere en antwoorden over het classificeren van transgenderidentiteit als een stoornis door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in 2011?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat vandaag de dag transgenderpersonen in het International Classification of Diseases (ICD-10) nog onder «transseksualiteit» in het hoofdstuk van psychische stoornissen worden geschaard?
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre het klopt dat in het huidige concept voor de International Classification of Diseases (ICD-11), dat in mei 2018 door de World Health Assembly geaccordeerd zal worden, de classificatie gericht op transgender personen niet meer in het hoofdstuk met psychische stoornissen zit, maar in een nieuw hoofdstuk over condities gerelateerd aan seksuele gezondheid?2
Ik heb een signaal ontvangen vanuit de belangenorganisatie Transgender Netwerk Nederland (TNN) dat hier inderdaad sprake van zou zijn en dat TNN de classificatie van transgenderpersonen in een nieuw hoofdstuk over condities gerelateerd aan seksuele gezondheid in de ICD-11 onderschrijft omdat men verplaatsing van transgenderpersonen vanuit een hoofdstuk over de psychopathologie als belangrijke emancipatoire stap ziet. Ik kan goed begrijpen dat TNN de classificatie van transgenders in het hoofdstuk psychische en mentale stoornissen als kwetsend beschouwt en ik onderschrijf dat standpunt van TNN. Iedere geaardheid dient als een gegeven te worden beschouwd. Het kabinet wil dat mensen van verschillende geaardheid zichzelf kunnen zijn. Het beleid is daarom gericht op acceptatie van seksuele en genderdiversiteit en op het bevorderen van emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen (LHBTI's). Daarom zal ik hierover nader overleggen met TNN en ook het WHO Collaborating Centre voor de Familie van Internationale Classificaties (WHO-FIC) dat is ondergebracht bij het RIVM en dat in opdracht van het Ministerie van VWS en de WHO de WHO-classificaties vertaalt, beheert en onderhoudt voor gebruik in Nederland, van mijn standpunt in deze op de hoogte stellen.
Ik heb overigens begrepen de ICD-11 nog in bewerking is en dat er nog geen sprake is van een definitief concept dat al gereed is voor het in stemming brengen in de WHA in het voorjaar van 2018. Zie ook mijn antwoord op vraag 5, 6 en 7.
Deelt u de mening dat wetenschappelijk bewijs de boventoon moet voeren voor het verschuiven van een classificatie binnen het ICD-systeem?
De ICD en de DSM systemen inclusief herzieningen daarvan zijn consensusdocumenten die door experts worden opgesteld. Nieuwe kennis uit wetenschap en de klinische praktijk kan de classificatie van diagnoses veranderen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat naar aanleiding van de expertmeeting die in 2011 door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap georganiseerd is over depathologisering van de zorgvraag van transgender personen uw collega van het ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport zelf geen standpunt wilde innemen over depathologisering, omdat het vaak een zaak zou zijn van medisch experts bij de Wereldgezondheidsorganisatie? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Ik vind dat de inhoud en indeling van de ICD weliswaar aan wetenschappelijke experts is, maar wel binnen aanvaardbare grenzen. Ik onderschrijf het standpunt van TNN dat geaardheid niet moet worden gezien als een ziekte en dat daarom de classificatie van transgenders in het hoofdstuk mentale en psychische stoornissen van de ICD-11 onwenselijk is. Ik heb ook begrepen dat TNN vindt dat voor de toegang tot transgenderzorg en onderzoek transgenders wel in de ICD moeten blijven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3, 4 en 6.
In hoeverre klopt het dat de wetenschappelijke experts binnen de «Working Group on the Classification of Sexual Disorders and Sexual Health» van de WHO die het staande voorstel (voor ICD-11) hebben gedaan te maken krijgen met tegenstand binnen de WHO, die niet wetenschappelijk is maar vooral politiek?
Ik heb daar geen informatie over. TNN heeft bevestigd dat de ICD-11 Working Group on the Classification of Sexual Disorders and Sexual Health van oordeel zou zijn dat het tijd is om afscheid te nemen van het psychopathologische model van transgender personen. Ik heb begrepen dat er binnen de WHO ook argumenten passeren om transgenders niet te verplaatsen naar het hoofdstuk seksuele gezondheid die te maken hebben met de lengte van en de samenhang binnen dat hoofdstuk. Zie ook mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
In hoeverre bent u bereid expliciet steun te verlenen aan het voorstel zoals dat er nu ligt voor ICD-11, dat gebaseerd is op bevindingen van wetenschappelijke experts? Indien u dit wilt ondersteunen, kunt u uiteenzetten op welke wijze u voornemens bent dit te uiten? Indien u dit niet wilt steunen, kunt u beargumenteren waarom niet?
Dit kabinet heeft de emancipatie van transgenders hoog op de agenda staan en maakt dat in de praktijk ook zichtbaar door beleid en maatregelen gericht op het vergroten van participatie en sociale acceptatie door de samenleving van transgenders en het stimuleren van duurzame (toegang tot) ketenzorg voor deze groep. Zie hiervoor ook mijn diverse brieven die ik over transgenderzorg de laatste tijd aan uw Kamer heb verzonden.
Ik zal mijn standpunt in deze onder de aandacht brengen van het WHO-FIC met het verzoek dit standpunt in te brengen bij de WHO en ik zal TNN en het WHO-FIC vragen om mij op de hoogte te houden van de verdere ontwikkelingen rond de classificatie van transgenders binnen de ICD-11. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 5.
In hoeverre bent u bereid om toe te zeggen dat u zich hard zult maken voor het beëindigen van de categorisering van transseksualiteit en genderidentiteit als mentale en gedragsstoornis?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3, 4, 5, 6 en 7.
Klopt het dat uw statement – en steun – voor het einde van deze maand bij de WHO bezorgd dient te worden? Kunt u vóór dat moment deze vragen beantwoorden?
Zie antwoord vraag 8.
De detentie en repressie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennis genomen van de berichten dat mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië zijn opgepakt en vastgezet?1
Ja.
Was u op de hoogte van het gevaar dat mensenrechtenverdediger Al-Otaibi uitgeleverd dreigde te worden aan Saudi Arabië?2 Zo ja, hebt u actie ondernomen om dit te voorkomen?
Nederland was op de hoogte van het feit dat de betrokkene zich in Qatar bevond. Nederland heeft in EU-verband gezocht naar een oplossing en die leek te zijn gevonden door een regeling met Noorwegen. Nederland werd, net als andere landen, verrast door de plotselinge deportatie van betrokkene door de Qatari autoriteiten naar Saoedi-Arabië.
Hoe beoordeelt u de toenemende repressie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië? Op welke wijze komt u, in woord en daad, hier tegen in actie?
Nederland is bezorgd over de situatie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië en zet zich zowel bilateraal als multilateraal in om hun situatie te verbeteren. Zo worden bilateraal zorgen over de arrestaties en behandeling van mensenrechtenverdedigers met Saoedi-Arabië besproken, agendeert Nederland de situatie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië regelmatig in Europees verband, en worden individuele zaken met gelijkgestemde partners besproken. Toen ik in februari de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken sprak, heb ik mij uitgesproken over de zorgelijke behandeling van Saoedische mensenrechtenverdedigers en aangedrongen op hun vrijlating, in het bijzonder Essam Koshak. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten, bijvoorbeeld met behulp van de mensenrechtenambassadeur en door in EU-verband rechtszaken van mensenrechtenverdedigers bij te wonen.
Bent u, in lijn met de Mensenrechtennota en de EU-richtlijn op mensenrechtenverdedigers, bereid u in te zetten om te voorkomen dat Al-Otaibi wordt gemarteld? Zo ja, bent u bereid u in te zetten voor een verklaring namens de EU waarin het oppakken van Al-Otaibi wordt veroordeeld? Bent u bereid om in die verklaring ook de toenemende repressie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië te veroordelen? Indien een EU verklaring niet haalbaar is, bent u bereid om met gelijkgezinde landen of bilateraal een verklaring uit te brengen? Zo nee, kunt u helder uiteenzetten waarom u geen actie wil ondernemen?
Het kabinet is van mening dat een EU-verklaring in dit geval wenselijk zou zijn geweest en heeft zich daarvoor ook ingezet. Dit bleek echter niet haalbaar. De Nederlandse ambassadeur zal bij de Saoedische autoriteiten aandacht vragen voor deze zaak.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken, woensdag 14 juni 2017?
Ja.
Het bericht dat Nederlanders generieke Pre-Expositie Profylaxe (PrEP) uit het buitenland halen omdat het in Nederland nog niet verkrijgbaar is |
|
Antje Diertens (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Nederlanders generieke PrEP uit het buitenland importeren?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Europees goedkeurde (preventieve) medicijnen uit het buitenland moeten worden geïmporteerd omdat deze in Nederland niet betaalbaar verkrijgbaar zijn?2 Zo ja, kan u aangeven wat zu doet om ervoor te zorgen dat dit middel net als in vele landen binnen en buiten Europa wel voor iedereen betaalbaar beschikbaar is in Nederland, inclusief passende medische begeleiding? Zo nee, waarom niet?
De European Medicines Agency (EMA) heeft in 2016 een Europese marktregistratie toegekend aan het geneesmiddel Truvada voor HIV pre-exposure prophylaxis (PrEP). Daarmee is het geneesmiddel geregistreerd voor de Europese markt en mag het geneesmiddel in iedere lidstaat worden verhandeld. Het staat een bedrijf met een daartoe geschikte handelsvergunning vrij om het geneesmiddel vervolgens te importeren. Of de kosten voor een geneesmiddel voor gebruikers worden vergoed op grond van een zorgverzekering, is een besluit dat ieder land voor zich moet nemen.
Ik heb per brief van 11 oktober 2016 de Gezondheidsraad (GR) om advies gevraagd over het preventief gebruik van PrEP. Het advies zal zich onder andere richten op het individuele en publieke belang van PrEP bij soa- en hiv-preventie. Het advies wordt begin volgend jaar verwacht. Voor een definitieve invulling van landelijk beleid omtrent PrEP wacht ik het GR-advies af. Ik wil niet op dit advies vooruitlopen.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn voor de risico’s en voor de preventieve werking van PrEP als de gebruiker niet medisch wordt begeleid tijdens het gebruik?
Truvada is het enige in Europa geregistreerde geneesmiddel voor preventief gebruik en in Nederland uitsluitend op doktersvoorschrift verkrijgbaar. Ik raad het patiënten ten zeerste af om zonder doktersvoorschrift, en zonder begeleiding van een deskundig arts, een (niet-geregistreerd) geneesmiddel uit het buitenland te bestellen en te gebruiken. Het gebruik van receptplichtige geneesmiddelen, zoals Truvada, zonder begeleiding van een arts brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Bij onjuist gebruik van PrEP bestaat er onder andere risico op bijvoorbeeld ontwikkeling van bijwerkingen. In het geval van het gebruik van PrEP kan dit ook gevolgen hebben op de soa-preventie door mogelijk verminderd condoomgebruik alsook het risico op ontwikkeling van resistentie. Het medicijn is daarom receptplichtig.
Betrokken beroepsgroepen, waaronder GGD-profesionals en HIV-behandelaren, hebben gezamenlijk een richtlijn (informeel) PrEP gebruik opgesteld, waarin de kwalitatieve vereisten voor medische begeleiding van PrEP gebruik zijn vastgesteld. Met betrekking tot vergoeding van het geneesmiddel, verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 2.
Wat zijn de medische risico’s van het importeren van generieke PrEP uit andere landen voor de gebruikers? Eerder stelde u dat «thuis-dokteren» ongewenst is, en risico’s met zich meebrengt, op welke manier wil zij u tegengaan en gelijktijdig PrEP beschikbaar maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uiteenzetten wat de mogelijkheden zijn voor huidige PrEP gebruikers binnen de Amsterdamse pilot zodra de pilot is afgelopen in 2018?3
Het middel is beschikbaar op de markt. Dat betekent dat gebruikers het middel via recept kunnen aanschaffen. Daarnaast wil ik benadrukken dat gebruik van condooms hiv, maar ook andere soa voorkomt. Zoals ik reeds met mijn adviesaanvraag aan de GR heb aangegeven vind ik het van belang dat er een gezagdragend advies komt over de plek van PrEP binnen de Nederlandse hiv/aids aanpak. Na het advies van de GR zal ik besluiten over het landelijke beleid omtrent PrEP-gebruik.
Kunt u aangeven wat de status is van de ontwikkeling Nederlandse richtlijn voor de toepassing van PrEP? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, verwacht u nog steeds dat het advies van de Gezondheidsraad pas in 2018 af is?
De richtlijn (informeel) PrEP gebruik is ontwikkeld door de zorgprofessionals zelf en in zoverre behandelaren de zorg omtrent PrEP op zich nemen, zullen zij hun eigen richtlijn volgen. De gezondheidsraad bepaalt zelf haar agenda. Ik heb geen signalen ontvangen dat ze de planning voor eerste kwartaal 2018 niet zullen halen.
Ziet u mogelijkheden om vòòr de bekendwording van het uitkomst van het onderzoek van de Gezondheidsraad PrEP voor de risicogroep beschikbaar te maken, bijvoorbeeld door bestaande pilots uit te breiden? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dat met de HIV infecties die voorkomen kunnen worden door PrEP waarmee niet alleen veel menselijk leed maar ook hoge kosten van HIV behandelingen kunnen worden bespaard?
Zoals ik bij antwoord 5 heb aangegeven, hecht ik aan een gezagdragend advies over de mogelijke positie van PrEP in de totale nationale soa/hiv bestrijding. Dit advies is leidend voor de definitieve invulling van het nationale beleid.
Daarnaast staat het de regio’s vrij om pilots vergelijkbaar met Amsterdam op te pakken. Of zij dit zullen doen is mede afhankelijk van het lokale risicoprofiel en andere lokale factoren. Daarnaast kunnen personen uit de risicogroepen gebruik maken van condooms. Die zijn betaalbaar, effectief en beschermen ook tegen andere soa.
Het bericht dat in Indonesië twee homoseksuele mannen vandaag 85 stokslagen hebben gekregen en 141 mannen in een ‘homosauna’ zijn gearresteerd |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het gegeven dat vandaag twee homoseksuele mannen in Atjeh, Indonesië, 85 stokslagen hebben gekregen vanwege het gezamenlijk huren van een kamer?1
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen de Nederlandse regering heeft ondernomen nadat de eerste signalen van deze gruweldaad ons bereikten in het nieuws? Zo ja, kunt u dit toelichten? Indien u geen actie heeft ondernomen, kunt u aangeven waarop die keuze gebaseerd was?2
In Atjeh, Indonesië, zijn twee mannen veroordeeld en bestraft wegens homoseksuele handelingen. De mannen kregen op 23 mei ieder 83 stokslagen toegediend. Dit gebeurde in het openbaar in aanwezigheid van 500–1.000 toeschouwers in Banda Atjeh. In Atjeh wordt, als enige provincie in Indonesië, de sharia wetgeving toegepast. Er lijkt sprake van toenemende druk op de LHBTI-gemeenschap, ook in overige delen van Indonesië.
De ontwikkelingen rond de positie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië worden dan ook op de voet gevolgd door mij persoonlijk en de Nederlandse ambassade in Jakarta. Gelijke rechten voor LHBTI’s vormen onderdeel van de structurele dialoog tussen Nederland en Indonesië op het gebied van mensenrechten. De mensenrechtenambassadeur heeft dan ook direct tijdens zijn bezoek aan Indonesië van 1 t/m 12 mei 2017 de Nederlandse zorgen over de situatie van de LHBTI-gemeenschap, waaronder ontwikkelingen rondom de zaak tegen twee mannen in Atjeh, besproken met zowel de LHBTI gemeenschap als de Indonesische autoriteiten.
De Nederlandse regering heeft de kwestie niet alleen via de mensenrechtenambassadeur opgebracht, ook voerde de EU-vertegenwoordiger in Jakarta een demarche uit namens de EU op 2 juni j.l. Hierbij werden de zorgen over de LHBTI situatie in Indonesië aangekaart, waaronder ook de veroordeling en bestraffing van de twee mannen in Atjeh.
De situatie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië, en met name in Atjeh, zal later dit jaar ook besproken worden in het kader van de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Kunt u aangeven op welke wijze u uw afkering rondom deze gang van zaken kenbaar zult maken aan de regering van Indonesië? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke diplomatieke wegen u wilt bewandelen om te voorkomen dat dit verschrikkelijke schouwspel zich nogmaals zal voordoen in Atjeh? Bent u bereid om de Indonesische regering er normaals aan te herinneren dat homoseksualiteit niet strafbaar is in Indonesië, maar alleen in de provincie Atjeh omdat daar ook islamitisch recht geldt?
Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI-personen. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit. In Indonesië, met uitzondering van Atjeh, is homoseksualiteit niet strafbaar. In Atjeh wordt, als enige provincie in Indonesië, de sharia wetgeving toegepast.
De strafbaarstelling van homoseksualiteit in Atjeh is mogelijk door invoering van lokale wetten op basis van de sharia die in sommige gevallen ingaan tegen internationale mensenrechtenbepalingen. Tijdens zijn bezoek aan Indonesië is de mensenrechtenambassadeur specifiek ingegaan op deze discriminerende lokale wetten in gesprekken met de Indonesische autoriteiten.
Belangrijk is verder dat lokale organisaties in staat zijn om de situatie van LHBTI te verbeteren en een dialoog met respect voor mensenrechten voor een ieder te bevorderen. Nederland werkt dan ook actief samen met NGO’s die zich inzetten om de situatie van de LHBTI-gemeenschap te verbeteren. Inzet is om volwaardige participatie van LHBTI’s in de maatschappij te bewerkstelligen.
Bent u op de hoogte van de andere recente gebeurtenis in Indonesië, waar in Jakarta 141 mannen werden gearresteerd in een «homosauna»?3
Ja.
In hoeverre kunt u meer informatie verstrekken over de redenen die achter deze arrestatie ten grondslag liggen? Kunt u uitsluiten dat hier mogelijkerwijs sprake is van een heksenjacht op homoseksuelen in Indonesië, die zich verder verspreidt dan alleen de provincie Atjeh? Indien u deze informatie (nog) niet tot uw beschikking heeft, kunt u aangeven hoe u voornemens bent dit te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
De situatie van LHBTI’s in Indonesië betreft een gevoelige kwestie, die binnen het land zelf tot verhitte debatten leidt. Een reeks van anti-LHBTI uitspraken door politici begin 2016 lijkt de negatieve belangstelling rondom LHBTI’s te doen toenemen. Anti-LHBTI acties lijken voorts gepaard te gaan met publieke steun.
De Nederlandse regering volgt met veel zorg de recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap, zowel in Atjeh als in andere delen van Indonesië. Hieronder valt ook een recente aankondiging van de politiechef in West-Java, waarin hij stelt een lokale politie-eenheid op te willen richten om LHBT’s op te sporen om LHBT-activiteiten te monitoren.4
Nederland zal bilateraal en in EU-verband in reguliere contacten met de Indonesische overheid zijn zorg uitspreken over de situatie van LHBTI’s in Indonesië en blijven benadrukken dat mensenrechten voor een ieder gelden, inclusief LHBTI’s, en dat burgers beschermd dienen te worden tegen intimidatie en geweld.
De veroordeling van de gouverneur Tjahaja Purnama van Jakarta |
|
Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut , Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raymond de Roon (PVV), Kirsten van den Hul (PvdA), Isabelle Diks (GL), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de veroordeling tot twee jaar cel van de gouverneur van Jakarta?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit vonnis in het licht van godsdienstvrijheid, een van de speerpunten van uw buitenlands beleid?
De Nederlandse regering heeft met zorg kennisgenomen van ontwikkelingen rondom de zaak tegen de gouverneur van Jakarta, Basuki Tjahaja Purnama.
Indonesië is een democratie die onder meer is gebaseerd op vrijheid van meningsuiting en religieuze tolerantie. Er is hierover mede naar aanleiding van de ontwikkelingen een levendig publiek debat ontstaan in Indonesië. Ik heb op 23 mei 2017 vernomen dat gouverneur Purnama besloten heeft niet in beroep te gaan. President Joko Widodo heeft benadrukt de rechterlijke uitspraak te respecteren.
Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten uw grote zorgen te uiten over deze veroordeling en te pleiten voor vrijlating?
De mensenrechtenambassadeur, die ten tijde van de uitspraak in Indonesië was, heeft in een gesprek met Minister Laoly van Justitie en Mensenrechten de zorgen van de Nederlandse regering overgebracht over de recente ontwikkelingen en het belang benadrukt van de vrijheid van meningsuiting, en van godsdienst en levensovertuiging. Gouverneur Purnama heeft besloten geen beroep in te stellen. Wel is de openbare aanklager in beroep gegaan omdat de straf hoger is dan geëist en tevens een andere aanklacht betreft, namelijk godslastering in plaats van haatzaaien.
Bent u bereid om er in Europees verband op aan te dringen dat deze zorgen ook namens de EU geuit worden richting Indonesië en gepleit wordt voor vrijlating? Bent u tevens bereid deze kwestie binnen de EU-Indonesië-mensenrechtendialoog aan de orde te stellen?
Op 9 mei 2017 heeft de EU in Jakarta naar aanleiding van de recente ontwikkelingen een verklaring uitgegeven waarin onder meer wordt gewezen op het belang van de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst en levensovertuiging2. Al eerder zijn deze onderwerpen tijdens de reguliere mensenrechtendialoog tussen Indonesië en de EU aan de orde gesteld en ook in een komende dialoogronde zal hier verder over worden gesproken. De Nederlandse regering zal de zaak en de situatie rondom de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst en levensovertuiging, samen met andere EU-partners, nauw blijven volgen.
De invloed van salafisten in Nederlandse moskeeën |
|
Achraf Bouali (D66), Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Salafisten grijpen de macht in gematigde moskeeën in Amsterdam» en «Gratis studeren in Medina om hier de «ware islam» te prediken»1?
Ja.
Hoeveel Nederlandse jongeren studeren momenteel aan de Islamitische Universiteit van Medina? Welke leeftijd hebben zij en zijn zij nog op enige wijze leerplichtig in Nederland?
De enige registratie in Nederland voor studenten die naar het buitenland gaan voor een volledig bachelor- of masterprogramma (uitgaande diplomamobiliteit) is die van de Meeneembare Studiefinanciering (MSF). Slechts een beperkt deel van de studenten maakt gebruik van deze mogelijkheid. Deze registratie geeft dan ook geen volledig beeld van de Nederlandse studenten die aan de Islamitische universiteit van Medina of een andere buitenlandse universiteit studeren. Uit de MSF-gegevens blijkt dat er in het studiejaar 2016/2017 drie en in 2015/2016 acht Nederlandse studenten ingeschreven stonden aan de Islamitische Universiteit van Medina. Gezien het feit dat de Islamitische universiteit van Medina een minimumleeftijdgrens van 18 jaar hanteert om toegang te krijgen tot deze universiteit, is het onwaarschijnlijk dat het hier om leerplichtige studenten gaat.
Het staat studenten in Nederland vrij om zelf te bepalen aan welke instelling en in welk land zij gaan studeren. In Nederland wordt niet bijgehouden hoeveel Nederlanders een volledige opleiding in het buitenland volgen en aan welke instelling zij dat doen.
Op welke wijze en met welke omvang zijn en/of worden Nederlandse jongeren door de Saoedische overheid benaderd en gefaciliteerd om aan de Islamitische Universiteit van Medina te komen studeren? Om welke bedragen gaat het, die door de Saoedische overheid vergoed worden om de reis, opleiding en dergelijke van deze jongeren mogelijk te maken? Hoe verhoudt zich dit tot de aangenomen motie-Potters/Karabulut2 over het niet langer financieren van Nederlandse gebedshuizen vanuit Saoedi-Arabië, Koeweit en Qatar dan wel dat de financiering uit deze landen aan volledige controle (en met goedkeuring vooraf) van de Nederlandse overheid wordt onderworpen?
De Saoedische overheid stelt per jaar 80 studiebeurzen beschikbaar voor Nederlandse studenten. Van deze 80 studiebeurzen zijn er 30 beschikbaar voor Nederlandse studenten aan de Universiteit van Medina. Deze beurzen worden gefinancierd door de Saoedische overheid en hiervan kunnen de Nederlandse studenten in Saoedi-Arabië rondkomen. Het aantal beurzen staat gelijk aan het aantal plekken voor Nederlandse studenten in Saoedi-Arabië.
Is de in vraag 3 genoemde manier van financiering ooit vermeld in de zogenaamde Notes Verbales, die door Saoedi-Arabië sinds 2010 verstrekt worden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Nee.
Acht u deze inmenging door Saoedi-Arabische overheid wenselijk? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens hiertegen op te treden of welke acties heeft u hiertoe ondernomen?
Het gaat hier om een vrijwillige keuze om in Saoedi-Arabië te studeren.
Heeft u zicht op de regelmaat waarmee docenten en alumni van de Islamitische Universiteit in Media Nederland bezoeken om lezingen te geven? Is er sprake van financiering van deze lezingen met Saoedisch overheidsgeld? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de aangenomen motie-Potters/Karabulut3 over het niet langer financieren van Nederlandse gebedshuizen vanuit Saoedi-Arabië, Koeweit en Qatar dan wel dat de financiering uit deze landen aan volledige controle (en met goedkeuring vooraf) van de Nederlandse overheid wordt onderworpen? Is deze vorm van financiering ooit vermeld in de zogenaamde Notes Verbales, die door Saoedi-Arabië sinds 2010 verstrekt worden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Het Kabinet heeft geen zicht op de regelmaat waarmee docenten en alumni van de Islamitische Universiteit in Medina Nederland bezoeken voor lezingen, en of hierbij sprake is van financiering door de Saoedische overheid.
De steun aan individuele studenten in de vorm van een beurs om in Saoedi-Arabië te studeren maakt geen deel uit van de eerder door Saoedi-Arabië gedeelde informatie.
Hoeveel moskeeën in Nederland zijn onlangs van bestuur gewisseld en hierbij vervangen door salafistische bestuurders of staan onder invloed van salafistische fracties binnen de moskee?
Er zijn meerdere gevallen bekend van moskeeën waar salafisten meer invloed proberen te vergaren zoals het geval was bij de al Ummahmoskee in Amsterdam of de al Houdamoskee in Sittard-Geleen. Dat kan leiden tot spanningen en kan soms gepaard kan gaan met intimiderend gedrag. Het lokaal bestuur neemt een sleutelpositie in bij hun omgang met dergelijk problematische gedragingen door middel van een driesporenaanpak. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld (vergaderjaar 2015–2016, 29 614, nr. 39) bieden de rijksoverheid en andere organisaties de lokale overheid hulp wanneer nodig. Een totaalbeeld is er evenwel niet.
Hoeveel meldingen zijn bij u bekend van gewelddadige incidenten bij moskeeën in Nederland, in het kader van de machtsstrijd tussen fundamentalistische en gematigde moslims die in sommige moskeeën zijn of worden gevoerd? Wordt hiervan aangifte gedaan en zo ja, in hoeveel gevallen is hiertoe een strafrechtelijk onderzoek gestart?
Het Openbaar Ministerie en de politie registreren niet op gewelddadige incidenten bij moskeeën in het kader van de machtsstrijd zoals in de vraag bedoeld. Het aantal aangiftes van gewelddadige incidenten in het kader van een eventuele machtstrijd en het aantal van eventueel daarop volgende strafrechtelijke onderzoeken is derhalve onbekend. Uiteraard neemt de politie aangiftes van strafbare feiten in dit kader altijd serieus en kunnen slachtoffers altijd aangifte doen.
Hoe duidt u het standpunt van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), dat de intimidatie en het geweld dat bij een dergelijke machtsstrijd soms komt kijken, niet in de Nederlandse rechtsstaat behoort? Welke acties zijn naar aanleiding hiervan ondernomen of bent u voornemens te ondernemen?
Daar ben ik het mee eens. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is het van groot belang om vroegtijdig problematische (niet-strafbare) gedragingen te signaleren en daarop te reageren onder meer door middel van een confronterend gesprek. Daarom is de driesporenaanpak gericht op het confronteren van organisaties en individuen bij problematische gedragingen en wordt er gehandhaafd bij het overtreden van grenzen. Lokale partners en rijksoverheid werken samen in de aanpak van problematische gedragingen.
Van hoeveel moskeeën in Nederland is bekend dat het salafi-jihadistisch gedachtegoed wordt gepredikt?
Het salafisme is een verzamelterm voor een spectrum aan fundamentalistische stromingen binnen de soennitische islam. Het jihadistisch-salafisme is de meest extreme vorm hiervan waarbij het gebruik van geweld wordt goedgekeurd. De verspreiding van dit gedachtegoed is met name verbonden aan personen en minder aan instituten en organisaties. Voor zover bekend zijn er op dit moment geen jihadi-salafistische moskeeën in Nederland.
Ziet u enig verband tussen moskeebezoek van Syriëgangers, voordat deze personen naar Syrië uitreisden en de invloed van de salafistische stroming in de door hen bezochte moskeeën?
Ik ga bij de beantwoording van deze vraag niet in op individuele gevallen, maar in het rapport uit september 2015 «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek» (bijlage bij TK 2015–2016, 29 614, nr. 38) wordt geconcludeerd dat aspecten van het salafisme kunnen bijdragen aan radicalisering van mensen naar gewelddadig jihadisme.
Hoe duidt u in dit verband het in het artikel genoemde dilemma voor gemeenten, die zich zorgen maken over de anti-integratieboodschap die door sommige salafisten wordt uitgedragen die voeding kan zijn voor radicalisering, en de gepaste afstand voor de overheid tot de koers van religieuze instellingen vanwege de scheiding kerk en staat?
Net als u maak ik mij zorgen om anti-integratief, antidemocratisch en onverdraagzaam gedrag dat de samenleving en onze rechtsstaat ondermijnt. Een goede samenwerking tussen lokale en nationale autoriteiten is daarbij van groot belang, ook om dilemma’s bij de aanpak van onwenselijk en problematisch gedrag het hoofd te bieden. In april jongstleden heb ik samen met de Minister van Veiligheid en Justitie bestuurlijk overleg gevoerd met de meest betrokken gemeenten over deze aanpak. De urgentie om proportioneel en tijdig op te treden bij ongewenst gedrag wordt door gemeenten onderschreven en is concreet vormgegeven in de driesporenaanpak die meer zicht biedt in de complexiteit van buitenlandse financieringsstromen. Deze aanpak geeft ook zicht op handelingsperspectieven.
Verder wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aanvullend, breed toepasbaar, handelingsperspectief ontwikkeld, voor de omgang met antidemocratische groeperingen en gedragingen.
Herinnert u zich uw brief van 25 februari 20164, waarin u stelde dat gemeenten doorlopend gesprekken voeren met salafistische gemeenschappen om de transparantie over en de herkomst en doelstellingen van (private en publieke) financiering vanuit het buitenland te vergroten? Herinnert u zich de uitzending van Nieuwsuur van 1 juli 2016, over ditzelfde onderwerp, waaruit bleek dat in negen van de tien gemeenten die gesprekken helemaal niet gevoerd worden?
Ja.
Hoe verhoudt het voorgaande zich tot het eerder genoemde dilemma voor gemeenten, die zich zorgen maken over de anti-integratieboodschap die door sommige salafisten wordt uitgedragen die voeding kan zijn voor radicalisering, en de gepaste afstand voor de overheid tot de koers van religieuze instellingen vanwege de scheiding kerk en staat? Staat u nog steeds achter u antwoord op vraag 10 in de Kamervragen van de leden Sjoerdsma, Azmani, Knops en Karabulut over het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken5, namelijk dat in de praktijk de gemeenten regelmatig (kritische) gesprekken voeren met instellingen over de activiteiten van een organisatie, het contact met de wijk en de buitenlandse financiering indien daar sprake van is? Zo ja, hoe duidt u dan de zorgen van de gemeenten? Zo nee, wat gaat u doen om het toezicht vanuit de gemeenten aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 12.
De eerder ontvangen antwoorden op vragen aangaande wachtlijsten in de transgenderzorg |
|
Pia Dijkstra (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u, in het licht van uw antwoorden op eerdere vragen1, expliciteren op welke wijze u de transgender zorg wilt spreiden, de ketenbehandeling wilt opschalen en meer personeel wilt (laten) werven? Deelt u de mening dat u dit niet expliciteert in uw beantwoording? Zo ja, kunt u dat hier dan doen? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
In de antwoorden op eerdere Kamervragen heeft de Minister aangegeven dat zij meer spreiding van transgenderzorg van belang vindt en dat zij van zorgaanbieders en verzekeraars verwacht zij dat hun inspanningen op dat punt zullen intensiveren.
Op basis van het voorjaarsoverleg transgenderzorg met alle betrokken partijen dat op initiatief van VWS op 24 april 2017 heeft plaatsgevonden, is gebleken dat dit ook gebeurt. Er zijn de volgende positieve ontwikkelingen te melden.
Het VUmc heeft besloten om voor 2017 de capaciteit van het Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie (KZcG) opnieuw fors, te weten met 20%, te verhogen. De uitbreiding geldt voor alle disciplines. Het UMCG, dat over een genderteam voor volwassenen van beperktere schaal beschikt, werkt toe naar een verdubbeling van de capaciteit in 2017 en bestudeert de mogelijkheden om ook jongeren in zorg te nemen. In Zuid Nederland is per 1 februari 2017 een multidisciplinair genderteam van start gegaan met als intentie om ook medische zorg te gaan bieden aan zowel jeugdigen als volwassenen, naast de GGZ-zorg die al eerder werd geleverd aan kinderen en jeugdigen en hun ouders. Het is een samenwerking tussen de Mutsaersstichting in Venlo en Psychologen Praktijk OOG in Eindhoven. Het nieuwe genderteam werkt samen met het KZcG van het VUmc. Daarnaast is aan ons gemeld dat er inmiddels samenwerking bestaat tussen VUmc en in genderzorg gespecialiseerde psychologenpraktijken in den lande, zoals Psycho Informa Instellingen en Psychologenpraktijk De Vaart. Samenwerkingsafspraken tussen het UMCG en genoemde praktijken worden momenteel geconcretiseerd. De genderteams en de psychologenpraktijken onderzoeken of «zij-instroom» mogelijk is. Door deze samenwerking vindt spreiding van zorg plaats. Hierbij moet wel bedacht worden dat de problematiek van de wachttijden in de transgenderzorg weerbarstig is, omdat de groei van het aantal aanmeldingen blijft toenemen: de eerder verwachte afvlakking van de groei treedt niet op. Daar komt bij dat het lastig is om goed opgeleid en deskundig personeel te werven, aldus het LUMC en het UMCG. De in het eerder genoemde overleg aanwezige verzekeraars gaven aan dat er in beginsel geen financiële beletselen zijn voor uitbreiding van transgenderzorg indien nodig. Zij onderstrepen daarbij het belang van kwaliteit van zorg: ook bij krapte van het aanbod mogen maatregelen die gericht zijn op een snellere doorstroom, niet ten koste gaan van kwaliteit van zorg.
De kwaliteitsstandaard voor transgenderzorg GGZ zal naar verwachting op korte termijn worden ondertekend door alle betrokken partijen om na autorisatie te worden ingeschreven in het register van het Zorginstituut Nederland. Daarna kan implementatie plaatsvinden.
Kunt u aangeven in hoeverre uw uitspraak bij het antwoord op vraag zeven dat «los» contracteren van individuele specialisten of aanbieders «niet zomaar past», gebaseerd is op wetenschappelijke onderbouwing? Kunt u in het licht van deze vraag aangeven of het Zorginstituut hier eerder onderzoek naar heeft gedaan en/of uitspraken over op papier heeft gezet? Indien uw standpunt afwijkt van het Zorginstituut kunt u dan aangeven waarop u uw uitspraken heeft gebaseerd?
De Minister heeft er op gewezen dat transgenderzorg ketenzorg is en patiënten gebaat zijn bij een multidisciplinair, gecoördineerd en afgestemd zorgproces waarbij meerdere specialismen zijn betrokken. Coördinatie en afstemming van zorg zijn, vanwege het ingrijpende behandeltraject en de verschillende disciplines die daarbij betrokken zijn, essentiële kenmerken van het zorgproces, ook indien onderdelen van zorg op verschillende locaties of door verschillende aanbieders worden geleverd. Het contracteren van losse onderdelen van de zorg, kan hiermee op gespannen voet staan. Het Zorginstituut Nederland (ZIN) heeft desgevraagd laten weten dat dit uitgangspunt aansluit bij een advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), de voorganger van Zorginstituut Nederland, aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) over een geschil tussen een verzekerde en een zorgverzekeraar. Het CVZ heeft daarin op basis van relevante literatuur en de handelwijze in de praktijk in het buitenland geconcludeerd dat de kenmerken van het zorgproces met zich meebrengen dat behandeling/begeleiding van transgenders door onafhankelijk van elkaar opererende zorgverleners niet verantwoord is. Het is essentieel dat er een duidelijke regie is gedurende het hele behandeltraject dat een transgender doorloopt. Het CVZ heeft zich met name gebaseerd op door de World Professional Association for Transgender Health (www.wpath.org), een internationale, multidisciplinaire beroepsorganisatie, opgestelde Standards of Care for the Health of Transsexual, Transgender, and Gender Nonconforming People. Deze internationale richtlijn is opgesteld op basis van de beste beschikbare professionele wetenschappelijke kennis en behandelervaring. In deze richtlijn komt naar voren dat transgenderzorg multidisciplinaire zorg is waarbij verschillende specialismen een rol vervullen, en dat van centrale regie en coördinatie van een deskundige op gebied van behandeling van genderdysforie sprake moet zijn. Zie https://www.zorginstituutnederland.nl/publicaties/standpunten/2008/03/25/zorg-in-verband-met-transseksualiteit-die-niet-in-een-gespecialiseerd-centrum-wordt-verricht-moet-voldoen-aan-de-internationale-richtlijn-en-onder-regie-staan-van-een-deskundige-psychiater-psycholoog. Het advies dateert van 2008, maar de SKGZ heeft zich in een bindend advies uit september 2014 nog gebaseerd op dit advies van het ZIN over- kort gezegd- het belang van regie en zorgcoördinatie bij het zorgtraject transgenders onder verwijzing naar de Standards of Care (SOC 2011) van de WPATH2.
Deelt u de mening dat uw uitspraak «vanwege het ingrijpende karakter en de onomkeerbaarheid van onderdelen van het behandeltraject soms bedenktijd verstandig is en nodig tussen de stappen» bij vraag drie, stigmatiserend kan worden opgevat door transgenders? Kunt u uw uitspraak nader duiden? Zo nee, waarom niet?
Het is op geen enkele wijze de intentie om uitspraken te doen die als stigmatiserend kunnen worden opgevat. De uitspraak verwijst naar het onderscheid tussen wachttijden en de totale lengte van de behandelduur die op individuele basis moet worden geschoeid. De wachttijd is de periode dat betrokkene moet wachten nadat de indicatie voor behandeling is gesteld: de behandeling kan niet worden gestart omdat hij of zij nog niet terecht kan bij een instelling. De wachttijden zullen onderdeel zijn van de zorgstandaard somatische transgenderzorg, waaraan nu gewerkt wordt. Te lange wachttijden worden als belastend en onwenselijk ervaren. Daarover zijn patiënten en hulpverleners het eens.
Een ander aspect is de individuele behandelduur. Zowel door behandelaars in de GGZ als door de genderteams van de UMC’s wordt er op gewezen dat de doelgroep een gevarieerd beeld laat zien qua problematiek. In vaker voorkomende situaties is er sprake is van bijkomende psychologische en/of psychiatrische problemen. Als er sprake is van bijkomende problematiek is aan de voorkant van het behandeltraject (diagnostiek en indicatiestelling) soms meer tijd nodig voor begeleiding en achten deskundigen het in sommige situaties noodzakelijk om zaken goed uit te zoeken of om de beste uitgangssituatie bijvoorbeeld op het gebied van relaties, wonen en werk te verkrijgen voordat het behandeltraject start. Er zijn ook cliënten die geen bijkomende problematiek hebben en bij wie in minder gesprekken een duurzame wens tot geslachtsbevestiging kan worden vastgesteld, aldus de zorgaanbieders en de zorgprofessionals. In de praktijk is steeds meer sprake van zorg op maat.
In hoeverre bent u bekend met het Amerikaanse systeem voor transgenderzorg, waarbij «informed consent» centraal staat? Kunt u toelichten in hoeverre u het wenselijk acht dat gekeken wordt in hoeverre iemand in staat is de keuze zelf te maken en daarna vrijgelaten wordt in die keuze? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
In Nederland is informed consent3 wettelijk geregeld. Ik heb begrepen dat belangenorganisaties zoals Transvisie bepleiten dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat transgenders een autonome beslissing moeten kunnen nemen of zij behandelingen ondergaan en welke dat zijn, zonder diagnostiek of indicatiestelling door zorgverleners. Transvisie noemt dat model «informed consent». Ik heb begrepen dat Transvisie dus niet doelt op de in Nederland wettelijk gestelde regels omtrent informed consent, maar een model bepleit waarbij de hulpverlener (de psycholoog of psychiater) in één gesprek bepaalt of de persoon in kwestie in staat geacht mag worden om de impact en risico’s van de behandelingen te overzien en daarover een afgewogen beslissing te nemen. Zorgaanbieders, -professionals en verzekeraars tonen zich vooralsnog terughoudend over deze wijze van werken omdat het ten koste kan gaan van kwaliteit van zorg. Zij zien in deze aanpak te weinig ruimte voor de professionele verantwoordelijkheid van de arts (zoals plastisch chirurg, endocrinoloog), de psycholoog, de psychiater: het multidisciplinaire team. Dat laatste vindt men belangrijk omdat de cliëntenpopulatie een gevarieerd beeld laat zien. Ik heb het Kwaliteitsinstituut Medisch Specialisten (KIMS) opdracht gegeven om een zorgstandaard somatische transgenderzorg te ontwikkelen. Dat proces vindt plaats met en door partijen. Daar zal bezien moeten worden wat de verdiensten en de risico’s van deze aanpak zijn. Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 5.
In hoeverre kunt u aangeven wanneer de kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg af is? Kunt u aangeven welke partijen worden betrokken bij de uitwerking hiervan? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
De planning van de kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg is april 2018.
Partijen die meewerken aan de kwaliteitsstandaard zijn: Patiëntenorganisatie Transvisie, het Nederlandse Instituut van Psychologen (NIP), de Nederlandse vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), de Nederlandse vereniging voor Endocrinologie (NVE), de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC), de Nederlandse Vereniging Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP).
In hoeverre acht u het acceptabel dat de wachtlijsten voor transgenderzorg zodanig oplopen en opstapelen dat het traject van aanmelding tot start van de behandeling met gemak bijna twee jaar beslaat? Kunt u aangeven welke stappen u, ondanks de afwezigheid van Treeknormen, wilt nemen om verkorting van dit traject te stimuleren?
Om goed in beeld te krijgen aan welke eisen het zorgpad voor transgenders moet voldoen, heeft de Minister van VWS de opdracht verstrekt om een kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg te ontwikkelen, met wachttijden als belangrijk onderdeel. Aan die zorgstandaard wordt met alle partijen, inclusief patiënten- en belangenorganisaties voortvarend gewerkt, zoals recent werd bevestigd tijdens het eerdergenoemde overleg bij VWS op 24 april 2017. Dat de wachttijd van de aanmelding tot het eerste behandelcontact gemakkelijk kan oplopen tot twee jaar herken ik niet uit de informatie die mij bekend is. De gespecialiseerde praktijken voor GGZ-zorg geven desgevraagd aan dat de wachttijd voorafgaand aan de behandeling momenteel oploopt en rond twee maanden is.
Het VUmc publiceert de actuele wachttijden per behandelstap op de website zie
Ook het UMCG publiceert actuele wachttijden op de site, zie https://www.umcg.nl/NL/Zorg/Volwassenen/Wachttijden/Paginas/Genderteam.aspx. Daaruit blijkt dat de wachttijd voor de intake 31 weken is.
In mijn antwoorden op vraag 1 heb ik een overzicht gegeven van de initiatieven die genomen zijn en genomen worden om het behandeltraject waar mogelijk te bekorten.
Het bericht “Onrust op ministeries over komst Eritrese partijfunctionaris” |
|
Bram van Ojik (GL), Raymond Knops (CDA), Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Attje Kuiken (PvdA), Malik Azmani (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onrust op ministeries over komst Eritrese partijfunctionaris»?1
Ja.
Klopt het dat het Eritrese Young People's Front for Democracy and Justice (YPFDJ), de jeugdorganisatie van de regerende PFDJ, van plan is haar jaarlijkse congres in Nederland te organiseren? Zo ja, weet u waar en wanneer?
De conferentie zou van 13–17 april plaatsvinden in Veldhoven (Noord-Brabant), maar is op donderdagavond 13 april na een verstoring van de openbare orde en ernstige vrees voor verdere verstoring door de burgemeester van Veldhoven verboden.
Deelt u de mening dat een dergelijk congres als ongewenste bemoeienis van de Eritrese overheid met Eritreeërs in Nederland beschouwd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over de mensenrechtensituatie in Eritrea. Het kabinet vond het bezoek van de heer Gebreab aan de jeugdconferentie ongemakkelijk, omdat deze hoge Eritrese ambtenaar Eritreeërs zou gaan toespreken terwijl velen Eritrea hebben verlaten om politieke redenen. Ook waren er aanwijzingen dat Eritreeërs in Nederland gedwongen werden aan deze bijeenkomst bij te dragen. Zoals ook in de Kamerbrief van 15 december jl. is aangegeven (Kamerstuk 22 831, nr. 125) dient vrijwilligheid het uitgangspunt te blijven voor contacten van Eritreeërs in Nederland met de Eritrese autoriteiten. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 21 april de Ambassadeur van Eritrea ontboden en deze boodschap nogmaals overgebracht.
Ziet u mogelijkheden dit congres te verhinderen?
De burgemeester van Veldhoven heeft besloten de bijeenkomst te verbieden, omdat in de avond van 13 april onrust uitbrak bij de Koningshof in Veldhoven en omdat meer en grotere demonstraties waren aangekondigd. De kortgedingrechter heeft het besluit in stand gelaten.
Is de Eritrese ambassade betrokken bij dit congres? Zo ja, hoe beoordeelt u deze betrokkenheid?
Voor zover bekend waren de Eritrese Ambassades in Brussel en Den Haag betrokken bij de organisatie van dit congres. Dit is niet ongebruikelijk. Een van de functies van een ambassade is het behartigen van de belangen van de zendstaat in het gastland. Ondersteuning van een dergelijk evenement door een ambassade valt hier ook onder.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de tweede man van het regime van de Eritrese president Afewerki, Yemane Gebreab, om dit congres toe te spreken?
De heer Gebreab beschikte over een geldig Schengen-visum. Zijn bezoek werd op geen enkele wijze gefaciliteerd door de Nederlandse overheid en werd als privéaangelegenheid behandeld.
Heeft u aanwijzingen dat er andere regeringsfunctionarissen uit Eritrea bij dit congres aanwezig zullen zijn?
Neen.
Is de heer Gebreab betrokken bij de misdaden tegen de menselijkheid die volgens de onderzoekscommissie van de Verenigde Naties in Eritrea plaatsvinden?
De beoordeling van eventuele betrokkenheid van de heer Gebreab bij misdrijven tegen de menselijkheid en de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan is aan het Openbaar Ministerie.
Is het denkbaar dat de heer Gebreab vervolgd wordt voor misdaden tegen de menselijkheid als hij naar Nederland komt?
Zie antwoord vraag 8.
Welk land heeft het Schengenvisum aan de heer Gebreab verleend?
Italië.
Zijn er mogelijkheden om de aanvraag van een Schengenvisum te weigeren voor personen gelieerd aan het Eritrese regime?
Of er mogelijkheden op dit terrein zijn en zo ja welke, is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden rond een visumaanvraag.
Elke aanvraag wordt dan ook op eigen merites beoordeeld.
Bent u bereid andere landen uit de Schengenzone te verzoeken Schengenvisa te weigeren aan personen gelieerd aan het Eritrese regime?
De afspraken die de lidstaten van de Europese Unie hebben gemaakt over de verstrekking van visa aan derdelanders schrijven voor dat steeds een individuele beoordeling gemaakt moet worden. Dit leent zich niet voor een generieke stelling ten aanzien van een groep van personen, tenzij er sprake is van formele EU-sancties tegen bepaalde personen. Dergelijke sancties bestaan niet voor Eritrea.
Wat is de stand van zaken van het laagdrempelig meldpunt voor de Eritrese gemeenschap over intimidatie en bemoeienis vanuit het Eritrese regime?
Politie en het OM zullen, indien daar aanleiding toe is, mogelijke slachtoffers van strafbare feiten actief wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Wantrouwen en onwetendheid van Eritreeërs ten opzichte van de politie vormt een belangrijke belemmering voor het doen van aangiften. In gesprekken van overheid, niet-gouvernementele organisaties en andere relevante betrokken organisaties met de Eritrese gemeenschap wordt aandacht besteed aan deze belemmering.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek in Europees verband naar de aard en omvang van de diasporabelasting van het Eritrese regime?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een onafhankelijk bureau opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de aard en omvang van de diasporabelasting van het Eritrese regime. Dit onderzoek loopt. Het kabinet zal u in het tweede kwartaal van 2017 over de bevindingen informeren, zoals toegezegd in de Eritreabrief van 15 december 2016 (Kamerstuk 22 831, nr. 125).
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de bijeenkomst plaatsvindt?
De snelle opvolging van gebeurtenissen maakte het niet mogelijk deze vragen binnen een dag te beantwoorden.
Massasurveillance door de Oezbeekse overheid |
|
Kees Verhoeven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «We will find you anywhere. The global shadow of Uzbekistani surveillance»?1
Het rapport van Amnesty International bevestigt de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Oezbekistan. Voor de persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, het recht op vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering, en het werk van mensenrechtenverdedigers zijn de beschreven feiten in dit rapport bijzonder zorgelijk. Het Kabinet zet actief in op een adequate eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van vertrouwelijke communicatie. Ook in internationaal en Europees verband maakt Nederland zich hard voor het beschermen van deze mensenrechten. Zo heeft de EU tijdens de 13e editie van de «Samenwerkingsraad EU-Oezbekistan» op 17 juli 2017, mede op Nederlands aandringen, haar zorgen uitgesproken over de mensenrechtensituatie in Oezbekistan. Hoewel er signalen zijn dat de nieuwe president Mirzijojev meer aandacht heeft voor het verbeteren van de mensenrechten, blijft het van groot belang om de mensenrechtensituatie in Oezbekistan nauwlettend en kritisch te blijven volgen. Nederland zal de Oezbeekse regering in bilateraal, Europees en internationaal verband blijven aansporen om de mensenrechtensituatie in het land te verbeteren. Artikel 12 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stelt dat niemand onderworpen zal worden aan een willekeurige inmenging in zijn levenssfeer of communicatie. Gerechtelijke machtiging voor toegang is een mogelijke waarborg tegen deze willekeurige inmenging in de levenssfeer en of communicatie.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Oezbeekse autoriteiten zonder toestemming van de rechter toegang hebben tot alle telecommunicatiegegevens van hun burgers? Kunt u in uw antwoord betrekken dat de Oezbeekse autoriteiten regelmatig de mensenrechten schenden, bijvoorbeeld door willekeurige detentie en marteling? Kunt u in uw antwoord tevens betrekken dat deze massa surveillance levensgevaarlijke omstandigheden oplevert voor mensenrechtenverdedigers, journalisten en politieke activisten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u nagaan in hoeverre de massasurveillance door de Oezbeekse overheid in strijd is met internationale normen, die voorschrijven dat toegang tot persoonlijke data pas wordt verleend nadat een rechter heeft vastgesteld dat er sprake is van mogelijke verdachte praktijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
In internationale, regionale en nationale wet- en regelgeving wordt toegang tot persoonlijke data, de persoonlijke levenssfeer en communicatie gereguleerd. Internationale regels vereisen niet noodzakelijkerwijs een machtiging door de rechter voor surveillance.
Wel is internationaal afgesproken dat bepaalde waarborgen zijn vereist teneinde schendingen van mensenrechten te voorkomen. Toegang tot persoonlijke data (bijvoorbeeld op basis van surveillance) -zonder waarborgen vooraf (bijvoorbeeld via een rechterlijke machtiging), kan in bepaalde gevallen een schending zijn van internationaal erkende burgerlijke rechten. In het rapport van Amnesty staat dat zulke waarborgen in Oezbekistan niet aanwezig zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze massasurveillance wordt mogelijk gemaakt door een dochteronderneming van een bedrijf dat in Nederland is gevestigd?
Kunt u nagaan in hoeverre de activiteiten in Oezbekistan van (de dochteronderneming van) het Nederlandse bedrijf in strijd zijn met Nederlandse regelgeving en/of er sprake is van een strafbaar feit?
Kunt u nagaan in hoeverre de activiteiten in Oezbekistan van (de dochteronderneming van) het Nederlandse bedrijf in strijd zijn met de «UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s)», die onder andere voorschrijven dat bedrijven mensenrechten dienen te respecteren?
Bent u bereid om in overleg te treden met het betreffende bedrijf in Nederland en de dochteronderneming daarvan om te bezien of zij bereid zijn niet langer mee te werken aan deze massasurveillance door de Oezbeekse overheid die berucht is om de mensenrechtenschendingen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
Is de afgelopen jaren vanuit Nederland surveillancetechnologie naar Oezbekistan geëxporteerd? Zo ja, wat precies? Bent u bereid geen vergunningen te verlenen voor de export van surveillancetechnologie vanuit Nederland naar Oezbekistan totdat de wetgeving in dat land in overeenstemming is met internationale mensenrechtennormen?
Specifiek omschreven surveillancetechnologie is geclassificeerd als dual-use goed. Voor de uitvoer naar bestemmingen buiten de EU is een vergunning vereist. Nederland heeft geen vergunningen verleend voor de uitvoer van surveillancetechnologie naar Oezbekistan. Onder de huidige omstandigheden is de kans klein dat een dergelijke vergunning wordt verleend.
Het bericht "Zorgeloos in Eritrea" |
|
Mona Keijzer (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Zorgeloos in Eritrea»?1
Ja.
Bent u van mening dat mensen die vluchten voor oorlog en repressie bescherming verdienen maar dat wanneer iemand vrijwillig terugkeert naar het land waaruit gevlucht is, er redenen zouden kunnen zijn om vast te stellen dat de asielgrond is komen te vervallen conform artikel 32, eerste lid, onderdeel c van de Vreemdelingenwet 2000 of enige andere rechtsgrond? Kunt u dit verder toelichten?
Ja, die redenen zouden er kunnen zijn. De asielvergunning is bedoeld om vluchtelingen te beschermen tegen gevaar in dat herkomstland. Als wordt geconstateerd dat vreemdelingen met een asielvergunning voor bepaalde tijd hun herkomstland hebben bezocht dan onderzoekt de IND of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Het intrekken van een asielvergunning voor onbepaalde tijd kan alleen plaatsvinden als uit de terugkeer en de daarvoor gegeven verklaringen kan worden afgeleid dat zij onjuiste verklaringen hebben afgelegd in het kader van het asielproces.
Deelt u de conclusie van de Telegraaf dat Eritreërs met een vluchtelingenstatus op vakantie zijn gegaan naar Eritrea? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraak in de Telegraaf op 30 maart jl geeft niet aan dat het gaat om Eritreeërs met een asielvergunning voor bepaalde tijd. De Volkskrant citeert op 31 maart jl. de eigenaar van dit reisbureau, die spreekt over de verkoop van circa 300 tickets naar Eritrea per jaar. De eigenaar geeft aan niet te weten of hun reizigers een asielvergunning hebben en dat de meeste klanten Eritreeërs zijn die al veel langer in Nederland zijn, soms tientallen jaren. Eritreeërs met een vergunning voor onbepaalde tijd of een Nederlands paspoort mogen in beginsel reizen naar hun herkomstland.
Kunt u voor de afgelopen drie jaren aangeven wat het inwilligingspercentage is geweest voor asielzoekers uit Eritrea? Hoe zijn deze hoge percentages te rijmen met voornoemde berichtgeving?
De inwilligingspercentages van eerste Eritrese asielaanvragen van de afgelopen jaren zijn als volgt: 96% in 2015; 87% in 2016 en 68% in het eerste kwartaal van 2017. Het lage inwilligingspercentage in het eerste kwartaal van 2017 kan worden verklaard worden door het hoge afwijzingspercentage op grond van Dublin. Dit hangt zeer waarschijnlijk samen met de verbeterde registratie van vingerafdrukken in Italië.
De inwilliging van Eritrese asielaanvragen volgt uit het landgebonden asielbeleid voor Eritrea. In de Vreemdelingencirculaire (paragraaf C7/11) is opgenomen dat de IND een verblijfsvergunning verleent aan Eritreeërs, indien sprake is van: desertie; dienstweigering of dienstplichtontduiking, voor zover de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt in verband hiermee in de negatieve aandacht van de autoriteiten te staan; illegale uitreis. Als wordt geconstateerd dat een Eritreeër met een asielvergunning voor bepaalde tijd Eritrea heeft bezocht dan onderzoekt de IND of de asielvergunning kan worden ingetrokken.
Hoe controleert u of Eritreërs naar hun moederland terug gaan? Hoe lopen de afspraken met landen als België en Duitsland om te controleren of Eritreërs van vliegvelden aldaar vertrekken naar Eritrea?
De IND werkt samen met de KMar en anderen om te controleren of vreemdelingen met een asielvergunning zijn gereisd naar hun herkomstland.
Voor medio 2015 hield de IND de intrekkingsgrond en reden van intrekking niet specifiek bij. In de periode van medio 2015 tot begin dit jaar is van circa 100 vergunninghouders onderzocht of de asielvergunning kon worden ingetrokken op grond van reizen naar herkomstland. Dit heeft geleid tot enkele tientallen intrekkingen. Er bevonden zich geen Eritreeërs onder de circa 100 onderzochte vergunninghouders. Aanvullend op deze reguliere controle zijn vorig jaar ook tijdelijk extra controles uitgevoerd op vluchten waarvan het vermoeden bestond dat er Eritreeërs met een asielvergunning aan boord zaten. Bij deze controles zijn evenmin terugreizende Eritreeërs aangetroffen. De komende tijd zal opnieuw intensiever worden gecontroleerd of er sprake is van terugreizende Eritreeërs.
Het is niet uitgesloten dat sommige vreemdelingen proberen de regels te omzeilen door via buurlanden naar hun herkomstland te reizen. De Nederlandse, Belgische en Duitse diensten wisselen daarom al enige tijd informatie uit over de controle op vreemdelingen met een asielvergunning die terugreizen naar hun herkomstland. Sindsdien zijn er reeds diverse signalen over en weer uitgewisseld. Aangezien een volledige procedure tot intrekking tenminste meerdere maanden in beslag neemt, kan nog niet worden aangegeven in hoeveel zaken dit daadwerkelijk leidt tot een intrekking van de asielstatus. Gelet op de bruikbaarheid van de uitgewisselde informatie is de verwachting echter dat dit tot diverse intrekkingen kan leiden. Ik kan op voorhand niet aangeven voor welke nationaliteiten dit zal gelden.
Van hoeveel Eritreërs is de verblijfsvergunning de afgelopen drie jaar ingetrokken en in welk jaar is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 5.
Indien er geen verblijfsvergunningen van Eritreërs zijn ingetrokken, wat is daarvan de oorzaak?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te achterhalen welke Eritreërs de afgelopen jaren via Nederlandse dan wel buitenlandse vliegvelden vertrokken zijn naar Eritrea of naar vliegvelden in Eritrea omringende landenvoor vakantie? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om te achterhalen hoeveel Eritreeërs uit Nederland de afgelopen jaren naar Eritrea of omringende landen zijn gereisd. De in- en uitreis van derdelanders die de Nederlandse buitengrenzen overschrijden, wordt niet geregistreerd. Zoals geantwoord op vraag 5 zijn er mogelijk Eritreeërs die via buurlanden naar Eritrea te reizen. Verder is het aannemelijk dat het met name Eritreeërs betreft die al langer in Nederland verblijven en over de financiële middelen beschikken. Eritreeërs met een Nederlands paspoort worden niet gecontroleerd op het reizen naar Eritrea.
Het bericht dat Berlijn zeer terughoudend is geworden met wapenexport naar Turkije |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat de Duitse autoriteiten sinds de mislukte staatsgreep in Turkije zeer terughoudend zijn geworden in het afgeven van vergunningen voor wapenexport naar Turkije vanwege het risico dat de Turken wapens kunnen inzetten tegen de eigen burgerbevolking en in het conflict met Koerden in het Zuidoosten van het land?1 Zo ja, deelt de Nederlandse regering de Duitse afweging om zeer terughoudend te zijn met het verlenen van vergunningen voor wapenexportleveringen aan Turkije en op welke wijze wordt daar invulling aan gegeven?
Bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen toetsen alle EU-lidstaten deze aanvragen aan de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. De toetsing gebeurt op case-by-casebasis, waarbij rekening gehouden wordt met de aard van het goed, het eindgebruik en de eindgebruiker. Aangezien wapenexportcontrole raakt aan nationale veiligheid en dat een nationale bevoegdheid is, is het uiteindelijk aan de EU-lidstaten zelf om al dan niet een vergunning toe te kennen. In hoeverre Duitsland terughoudender is met betrekking tot het afgeven van wapenexportvergunningen aan Turkije is een aangelegenheid van de Duitse exportcontrole-autoriteiten.
Vanwege de situatie in zuidoost-Turkije toetst Nederland vergunningaanvragen voor exporten van militaire goederen naar Turkije reeds sinds lange tijd extra kritisch. Daarbij is met name aandacht voor de mensenrechtensituatie (criterium 2) en de interne situatie (criterium 3).
Hoeveel vergunningen zijn sinds de mislukte staatsgreep In Turkije door Nederland afgegeven dan wel afgewezen voor wapenexport naar Turkije? Wat voor soort wapenleveringen betreft het die zijn toegestaan dan wel afgewezen, en welke afwegingen zijn daarbij gemaakt op basis van de Europese criteria voor wapenexport?
Het kabinet publiceert maandelijks een overzicht van afgegeven vergunningen voor wapenexport. Deze maandrapportages zijn te vinden op de website van de rijksoverheid.2 In 2016 zijn vier vergunningaanvragen voor wapenexport naar Turkije afgewezen. Daarvan werden twee aanvragen afgewezen na de mislukte staatsgreep in de nacht van 15 op 16 juli 2016. In beide gevallen ging het om onderdelen van gevechtshelikopters.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 toetst Nederland vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen naar Turkije extra kritisch aan de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Daarbij wordt met name gelet op de mensenrechtensituatie (criterium 2) en de interne situatie (criterium 3). Er wordt geen vergunning afgegeven wanneer een aanvraag de toetsing aan deze criteria niet doorstaat. Voor de hierboven genoemde afgewezen vergunningaanvragen geldt dat deze alle vier zijn afgewezen op basis van negatieve toetsing aan het criterium met betrekking tot de interne situatie (criterium 3).
Is sinds de mislukte staatsgreep in Turkije in Europees verband gesproken over wapenexport naar Turkije? Zo ja, zijn er meer lidstaten die op dezelfde gronden terughoudend zijn geworden in wapenexportleveringen naar Turkije? Zo ja, welke lidstaten betreft het en in hoeverre worden afwijzingen van leveringen aan Turkije op dit moment ook Europees geregistreerd?
Ja, sinds de couppoging in Turkije is er in Europees verband gesproken over wapenexport naar Turkije. Het algemene beeld is dat waar EU-lidstaten vergunningen hadden afgewezen, dat niet was gebaseerd op de couppoging van juli 2016, maar op inzetbaarheid van de goederen in de interne strijd in het zuidoosten van Turkije en het Turkse optreden bij politieke demonstraties. EU-lidstaten geven aan de aanvragen voor Turkije strikt en op case-by-case-basis te toetsen. Gezien de vertrouwelijkheid van deze besprekingen kan niet ingegaan worden op de posities van individuele EU-lidstaten.
Afwijzingen van vergunningaanvragen voor wapenexport (waaronder die naar Turkije) worden bijgehouden in een vertrouwelijke online EU denial database. Alle EU-lidstaten zijn verplicht afgewezen vergunningaanvragen en de criteria waarop de aanvragen zijn afgewezen te registreren. Nederland hecht veel waarde aan de online database en heeft zich sterk ingezet voor de vorming daarvan.
Deelt u de opvatting dat het gezien de toenemende escalaties vanuit Turkije richting Europa belangrijk is dat de Europese lidstaten gezamenlijk eenduidig Europees beleid ten aanzien van Turkije voeren zeker waar het risico’s betreft dat Europese wapens kunnen worden misbruikt voor oneigenlijke doeleinden? Zo ja, op welke wijze pakt u dit op korte termijn op in Europees verband?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Sjoerdsma en Servaes «Wapens en Principes. Ambities voor een geloofwaardig en geharmoniseerd wapenexportbeleid», streeft het kabinet binnen EU-Raadskader naar harmonisatie van het wapenexportbeleid. Tijdens discussies in Europees verband over wapenexport naar Turkije heeft Nederland aangegeven extra kritisch te toetsen op de criteria voor mensenrechten en intern conflict. Nederland riep daarmee andere EU-lidstaten op dit ook te doen. De beslissingen over vergunningaanvragen blijven echter, zoals vermeld in het antwoord op vraag 1, een nationale competentie. Het kabinet is geen voorstander van een unilateraal wapenembargo t.a.v. NAVO-bondgenoot Turkije. Uit de eerdergenoemde EU-besprekingen is daarnaast duidelijk gebleken dat er geen draagvlak is voor EU-brede wijzigingen in het wapenexportbeleid t.a.v. Turkije.
Zijn er buiten de Europese lidstaten ook andere NAVO-bondgenoten die om dezelfde redenen terughoudend zijn geworden in wapenleveringen aan Turkije? Wat betekent de terughoudendheid in wapenexportleveringen aan Turkije voor de relatie met Turkije binnen het NAVO-bondgenootschap?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het uiteindelijk aan de staten zelf om al dan niet een vergunning toe te kennen. Dit geldt ook voor NAVO-bondgenoten die geen lid zijn van de EU. In hoeverre deze landen terughoudender zijn met betrekking tot het afgeven van wapenexportvergunningen aan Turkije is een aangelegenheid van hun nationale exportcontrole-autoriteiten. Het kabinet is van mening van Turkije een belangrijke bondgenoot binnen de NAVO is, mede in het licht van de vele veiligheidsdreigingen aan de zuidflank van het Bondgenootschap. Vraagstukken rondom wapenexportvergunningen hebben geen invloed op de samenwerking met Turkije binnen de NAVO.
De luxe reizen van ambtenaren die miljoenen euro’s kosten |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ambtenaren vliegen massaal business class, luxere reizen kosten miljoenen extra»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Is het waar dat veel ambtenaren van het Rijk business class vliegen op hun dienstreis in plaats van de reguliere economy class?
In de reisregeling is een urennorm opgenomen (zie de vraag hieronder). Wanneer een vliegreis 6 uur of langer duurt mag een ambtenaar business class vliegen. Dit is echter geen verplichting. Hoe vaak hiervan in 2017 gebruik is gemaakt is niet bekend.
Op basis van welke regeling vliegen deze ambtenaren business class tijdens een dienstreis?
Met ingang van 1 januari 2017 is het reisbeleid rijksbreed geharmoniseerd. Dit heeft geresulteerd in een wijziging van de Reisregeling buitenland. Hiermee wordt de ambtenaar in staat gesteld zowel na aankomst op de plaats van bestemming als na terugkomst in zijn woonplaats – en zo nodig tijdens de heen- en terugreis – zijn/haar werkzaamheden optimaal te verrichten en daarbij fit te zijn en te blijven. Korter durende reizen en reizen in het kader van een opleiding zijn altijd op basis van economy class.
Vanaf welke schaal / functie mogen ambtenaren business class vliegen tijdens een dienstreis?
In principe geldt de genoemde urennorm van 6 uur of meer voor alle ambtenaren die een dienstreis moeten maken ongeacht de functie of schaal. Er kan sprake zijn van een uitzondering vanwege bijvoorbeeld medische redenen.
Hoe past deze nieuwe regeling, die het mogelijk maakt dat veel ambtenaren business class vliegen tijdens hun dienstreis, in het kabinetsbeleid van «een sobere overheid»?2
Het uitgangspunt blijft dat de reizende ambtenaar in staat wordt gesteld om zijn werkzaamheden zowel na aankomst op de plaats van bestemming als na terugkomst optimaal te verrichten, en daarbij fit te zijn én te blijven. Tegelijkertijd zorgt het uniforme reisbeleid voor een kostenbewust, duurzaam en administratief eenvoudig beleid. Daarmee wil het Rijk werken als één concern, in binnen- én buitenland.
Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven hoeveel in de jaren 2012–2016 in totaal, per jaar, is uitgegeven aan dienstreizen voor ambtenaren van het Rijk?
De vraag wordt zo gelezen dat wordt gedoeld op buitenlandse dienstreizen. Helaas is het gevraagde overzicht maar gedeeltelijk te geven. De gegevens kunnen niet uit één bron worden betrokken, en zijn bij de verschillende departementen vaak niet apart en/of op verschillende wijzen geadministreerd. Hieronder vindt u een overzicht van wat over de gevraagde jaren met behulp van de administratie van de centrale reisagent wel kon worden gevonden, met de beperkingen van die cijfers daarbij aangegeven:
Kunt u aangeven hoeveel het business class vliegen door ambtenaren van het Rijks tijdens een dienstreis meer kost dan economy class vliegen?
Nee, prijzen verschillen per dienstreis en maatschappij.
Het tarief van tickets fluctueert dagelijks en er zijn diverse elementen die de prijs beïnvloeden, zoals het al of niet maken van een tussenstop of het gebruik maken van flexibele tickets.
Hoe wordt omgegaan met verzoeken van ambtenaren om economy class te vliegen? Is het aanvraagsysteem zo ingericht dat dit geen extra moeite oplevert ten opzichte van vliegen in business class? Zo nee, waarom niet?
Een ambtenaar kan in afwijking van het beleid kiezen voor economy class. De keuze is met één handeling te maken en kost geen extra moeite.
Kunt u aangeven hoe het beleid in Nederland ten aanzien van dienstreizen zich verhoudt tot het beleid hiertoe in de ons omringende landen? Valt er nog iets te leren van het beleid van de ons omringende landen?
Een vergelijking met de omringende landen is niet gemaakt en er is ook geen voornemen dat te doen. Het is de bedoeling dat het beleid is toegesneden op het zo goed mogelijk realiseren van de doelen zoals geschreven in het antwoord op vraag 5. Een vergelijking met buitenlands beleid is vanuit dat oogpunt minder van belang.
Een blogger uit Bangladesh die met de dood wordt bedreigd |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Sweden refuses protection to Bangladeshi blogger facing death threats»?1
Uit het artikel in Pen International van 23 februari jl. blijkt dat de Zweedse migratiedienst heeft besloten geen asiel te verlenen aan Mishu Dhar, een blogger uit Bangladesh. Een aanvraag tot asiel in een land valt onder de privacy wetgeving. Hierover doen autoriteiten geen uitspraken. De Nederlandse autoriteiten kunnen niet treden in de besluitvorming over individuele asielaanvragen in een ander land.
Bent u bekend met de huidige veiligheidssituatie van politieke activisten, waaronder bloggers, in Bangladesh? Kunt u toelichten in welke mate dergelijke journalisten gevaar lopen in Bangladesh?
In Bangladesh staan de fundamentele mensenrechten en vrijheden zoals het recht op vrijheid van meningsuiting, religie en seksuele oriëntatie onder druk door extremistisch geweld van aan Al-Qaeda geaffilieerde lokale groepen, zoals Ansar al-Islam. Sinds september 2015 vinden ook terroristische aanslagen plaats die door IS worden geclaimd. Daarnaast is er sprake van druk op de vrijheid van meningsuiting vanuit de overheid, vooral als kritiek wordt geleverd op de regering van Bangladesh. Extremistische en terroristische organisaties hebben sinds 2013 moorden opgeëist op meer dan 50 mensen. Slachtoffers waren onder meer seculiere/atheïstische bloggers, LHBT-activisten, religieuze minderheden en buitenlanders.
Is bij u bekend hoeveel mensen er vermoord zijn in Bangladesh sinds 2013 voor het uiten en publiceren van hun mening? Klopt het dat maar liefst 8 mensen vermoord zijn door extremistische groeperingen vanwege het uiten van hun mening?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het dat Bengaalse politieke leiders schrijvers hebben gewaarschuwd om niet te schrijven over onderwerpen die religieuze sentimenten kunnen bloot leggen?
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat de vrijheid van meningsuiting in Bangladesh steeds meer onder druk is komen te staan. Dergelijke uitlatingen dragen niet bij aan een verbetering van de situatie. Het is belangrijk dat de regering van Bangladesh zich uitspreekt tegen intimidatie en geweld en zich inspant om de vrijheid van meningsuiting te bevorderen en burgers, inclusief bloggers, te beschermen tegen intimidatie. Nederland heeft de autoriteiten in Bangladesh dan ook bij verschillende gelegenheden hiertoe opgeroepen, ook op ministerieel niveau. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Lilianne Ploumen, heeft de mensenrechtensituatie tijdens haar jaarlijkse bezoeken aan Bangladesh en in gesprekken onder andere aan de orde gesteld bij de Minister van Buitenlandse Zaken van Bangladesh, Minister Abul Hassan Mahmood Ali. Op hoog ambtelijk niveau stonden tijdens de bilaterale consultaties tussen Nederland en Bangladesh in mei 2016 eveneens de politieke en mensenrechtensituatie op de agenda. Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Bangladesh in oktober 2016 sprak hij met onder andere bloggers, journalisten en vertegenwoordigers uit de LHBT-gemeenschap en uitte hij zijn zorgen tegenover de Minister van Justitie, de adviseur van premier Sheikh Hasina en de secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken. De Nederlandse ambassadeur in Dhaka dringt bilateraal en in EU-verband herhaaldelijk aan op bescherming van de rechten van journalisten en bloggers in contacten met de autoriteiten. Ook werd eind 2016 tijdens het jaarlijkse EU-overleg met Bangladesh over goed bestuur en mensenrechten de verminderde vrijheid van meningsuiting en ontwikkelingen op het gebied van extremisme en terrorisme in Bangladesh aangekaart.
Klopt het dat als veiligheidsmaatregel de Bengaalse regering bloggers vertelt «dat ze over niet-politieke onderwerpen moeten schrijven en anders maar naar het buitenland moeten gaan»? Hoe beoordeelt u dergelijke maatregelen?
Zie antwoord vraag 4.
Zou u kunnen toelichten welke maatregelen de regering van Bangladesh neemt om politieke activisten te beschermen?
De regering van Bangladesh heeft aangekondigd een «zero-tolerance» beleid te hanteren ten aanzien van terrorisme en extremistisch geweld en zich in te spannen om bedreigde burgers te beschermen. Na een terroristische aanslag op een restaurant in de diplomatieke wijk in Dhaka op 1 juli 2016, waarbij 28 personen omkwamen (inclusief 17 buitenlanders) en een aanslag tijdens een viering van het suikerfeest enige dagen later, hebben de autoriteiten in Bangladesh diverse contra terrorisme operaties uitgevoerd en is men overgegaan tot een groot aantal arrestaties. Voor zover bekend hebben na eind juli 2016 geen aanslagen op bloggers of journalisten plaatsgevonden. (Online) bedreigingen met (fysiek) geweld richting bloggers en journalisten blijven echter voorkomen en de situatie als het gaat om de vrijheid van meningsuiting blijft dan ook zorgelijk.
Bent u van mening dat de Bengaalse autoriteiten in staat en bereid zijn om de veiligheid van Mishu Dhar te garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regering van Bangladesh heeft aangegeven zich in te spannen om bedreigde burgers te beschermen. Nederland heeft, ook samen met andere EU-landen, de autoriteiten opgeroepen mensenrechtenactivisten, journalisten en bloggers te beschermen tegen geweld en intimidatie. Voor zover kan worden nagegaan, verblijft Mishu Dhar nog steeds in het buitenland. Hij heeft geen contact gezocht met de Nederlandse ambassade in Dhaka. Ook in het verleden heeft Mishu Dhar geen contact gezocht met de Nederlandse vertegenwoordiging. Nederland zal bilateraal en in EU verband aandacht blijven vragen van de autoriteiten voor de rechten van mensenrechtenactivisten, journalisten en bloggers.
Is het bij u bekend hoe de Bengaalse autoriteiten de veiligheid van Mishu Dhar gaan garanderen? Zo ja, zou u kunnen toelichten welke maatregelen de autoriteiten hiertoe gaan nemen? Zo nee, bent u bereid om uit te zoeken hoe de Bengaalse autoriteiten Mishu Dhar willen beschermen?
Zie antwoord vraag 7.
Zou u kunnen toelichten wat u kunt en wil doen om de veiligheid van Mishu Dhar te garanderen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om in overleg met de Zweedse regering te bezien welke mogelijkheden er zijn om toch asiel te verlenen aan Mishu Dhar, zodat hij niet langere hoeft te vrezen voor zijn leven? Zo nee, bent u bereid te bezien of het mogelijk is hem via het Shelter City programma tijdelijk op te vangen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 is aangegeven valt een aanvraag tot asiel onder de privacywetgeving. Hierover doen autoriteiten geen uitspraken. De Nederlandse autoriteiten kunnen niet treden in besluitvorming over individuele asielaanvragen in een ander land. Desgewenst kan Mishu Dhar een aanvraag voor het Shelter City programma indienen bij de coördinerende partnerorganisatie Justice & Peace. Deze aanvraag zal op zijn eigen merites worden beoordeeld. Het Shelter City programma is echter geen geschikt programma op het moment dat Mishu Dhar een langer verblijf dan drie maanden of een asielaanvraag in Nederland voor ogen heeft. Mocht Mishu Dhar dat willen, dan kan hij in contact worden gebracht met het EU-mensenrechtenverdedigersmechanisme ProtectDefenders, waarmee hij voor tijdelijke regionale relocatie in aanmerking kan worden gebracht.
De voorgestelde versobering van opvang van asielzoekers in Griekenland |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de voorgestelde versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland? Wat vindt u hiervan?
Het kabinet is bekend met het Joint Action Plan (JAP), waaraan u refereert als een voorgestelde versobering van de Griekse opvang. Afgelopen december verwelkomde de JBZ-Raad het JAP en sprak hier steun voor uit. Ook het kabinet heeft het JAP positief ontvangen. Het kabinet stuurde uw Kamer het JAP op 13 december jl. toe, als bijlage bij het verslag van de JBZ-Raad van 8 en 9 december jl.2 In het JAP staan namelijk diverse maatregelen die erop gericht zijn om de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de afspraken in het kader van de EU-Turkije Verklaring te ondersteunen, zoals maatregelen om de Griekse asielprocedures sneller en efficiënter te doen verlopen, maatregelen gericht op de veiligheid voor zowel (kwetsbare) migranten als personeel op de Griekse eilanden en maatregelen om de Griekse absorptiecapaciteit van de financiële steun vanuit de EU te verbeteren. Ook het creëren van aanvullende opvangcapaciteit is onderdeel van het JAP. Het kabinet herkent de door uw Kamer gebezigde typering van versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland dan ook niet.
Human Rights Watch gaat in het door uw Kamer aangehaalde artikel ook specifiek in op een nog niet bij het Griekse parlement ingediende wetswijziging van de Griekse wet 4375/2016. Voor zover het kabinet bekend is gaat deze wetswijziging niet over versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland, maar over de behandeling van als kwetsbaar gedefinieerde asielzoekers en over het indienen van een aanvraag voor gezinshereniging op basis van de Dublin verordening vanuit Turkije in plaats van in Griekenland. Deze wetswijziging zou met name migranten die gezinshereniging naar andere EU-lidstaten beogen ervan moeten weerhouden de gevaarlijke oversteek te maken over de Egeïsche Zee vanuit Turkije naar Griekenland, om daar vervolgens de uitkomst van de procedure af te wachten. Het kabinet is voorstander van maatregelen die dit effect beogen.
Wat vindt u van de kritiek van Human Rights Watch op dit plan?1
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u specifiek reageren op de stelling dat de EU Griekenland tot laboratorium heeft getransformeerd om beleid te testen dat mensen weerhoudt naar de EU te komen?
De EU-Turkije Verklaring beoogt een einde te maken aan de illegale migratie van Turkije naar de EU met als alternatief een legale migratieroute voor Syrische vluchtelingen vanuit Turkije op basis van het zogenaamde 1:1 mechanisme. Het kabinet beschouwt dit niet als een laboratorium maar als robuuste maatregelen die nodig zijn om verdrinkingen te voorkomen, het verdienmodel van mensensmokkelaars te ontmantelen, smokkelroutes te sluiten en de bewaking van de Europese buitengrenzen te waarborgen.
Erkent u dat er sprake zal zijn van grove verslechtering van de situatie voor de mensen die vastzitten op de Griekse eilanden en dat zij door de voorgestelde maatregelen nog langer op de eilanden zullen moeten verblijven?
De maatregelen zijn primair bedoeld om de irreguliere migratie van Turkije naar de EU een halt toe te roepen door migranten ervan te weerhouden de gevaarlijke oversteek over de Egeïsche Zee te maken. De in het JAP voorgestelde maatregelen ondersteunen dit doel. Het kabinet verwacht geen grove verslechtering van de situatie voor de mensen of een langere verblijfsduur op de Griekse eilanden, omdat onder het JAP ook wordt gewerkt aan bijvoorbeeld het sneller en efficiënter verlopen van de Griekse asielprocedures en terugkeer naar Turkije op regelmatiger basis. In de afgelopen maanden is juist fors geïnvesteerd in het verbeteren van de omstandigheden van opvang op de Griekse eilanden.
Welke risico’s ziet u als de voorgestelde maatregelen door zullen gaan?
Het kabinet vindt het van belang dat maatregelen goed geïmplementeerd, consequent uitgevoerd en duidelijk gecommuniceerd worden aan alle betrokken partijen. Als dit niet het geval is kan dit onzekerheid met zich meebrengen, hetgeen bijvoorbeeld tot onrust op de Griekse eilanden zou kunnen leiden.
Was deze versobering van de opvang de bedoeling van het Joint Action Plan (JAP) van de Europese Commissie dat gebaseerd is op de EU-Turkijedeal? Zo ja, waarom bent u hiermee akkoord gegaan en welke bewegingsruimte heeft de Griekse regering hierbinnen om een eigen afweging te maken van wat nodig is? Zo nee, hoe bent u bereid samen met andere Europese landen op te trekken om deze maatregelen te voorkomen?
Het JAP is opgesteld door Griekenland in samenwerking met de Europese Commissie. De Griekse autoriteiten tonen hiermee hun bereidheid om serieuze stappen te zetten samen met alle verantwoordelijke partijen in de implementatie van de afspraken voortvloeiend uit de EU-Turkije Verklaring. De Europese Commissie heeft een coördinerende rol bij de uitvoering ervan, en ziet daarbij toe op naleving van de EU-wet- en -regelgeving. De bewegingsruimte die de Griekse overheid hierbij heeft ligt binnen de grenzen van dit wettelijk kader. De voortgang van de uitvoering van het JAP wordt periodiek geagendeerd in de JBZ-Raad.
Zoals gezegd is het oogmerk van het JAP ondersteuning van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de afspraken gemaakt in het kader van de EU-Turkije Verklaring. Afgelopen december verwelkomde de JBZ-Raad het JAP en sprak hier steun voor uit. Ook het kabinet steunt deze afspraken en is dan ook niet bereid om de in het JAP genoemde maatregelen te voorkomen samen met andere Europese lidstaten.
Schandalige intimidatiepraktijken en misleiding door Turkije |
|
Raymond Knops (CDA), Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD), Rik Grashoff (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat het Rotterdamse CDA-raadslid Turan Yazir zich genoodzaakt ziet zich tijdelijk terug te trekken uit de Rotterdamse politiek, als gevolg van bedreiging uit Turkse kringen?
Klopt het dat de Turkse consul in Rotterdam brieven aan mensen gestuurd heeft om ze aan te moedigen om tegenstanders van de Turkse president Erdogan geen ruimte te geven? Zo ja, vindt u dit acceptabel?
Klopt het dat de Turkse consul een groep Rotterdammers weggezet heeft als terroristen? Wat vindt u hiervan? Vindt u dit acceptabel?
Deelt u de opvatting2 van de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb dat de Turkse consul-generaal de Nederlandse autoriteiten «op schandalige wijze» heeft misleid? Is het waar dat de consul op zaterdag 11 maart jl. gezegd heeft dat er niets op stapel zou staan in Rotterdam, terwijl de Turkse Minister van Familiezaken Kaya op weg was naar het consulaat om een toespraak te houden over het Turkse grondwetreferendum, en het consulaat bovendien Turkse Nederlanders via social media opriep om naar het consulaat te komen?
Heeft de Turkse consul naast burgemeester Aboutaleb ook de regering misleid? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Wat gaat u doen tegen de intimidatiepraktijken richting Turkse Nederlanders vanuit de Turkse regering en het consulaat in Rotterdam?
Bent u bereid de Turkse consul uit te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Het nader antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken op vragen van de leden Sjoerdsma c.s. over het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken |
|
Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Afgezien van de in eerder gestelde vragen en het nader antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken, is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op geen enkel ander moment en op geen enkele andere wijze geïnformeerd over financieringsverzoeken van Nederlandse religieuze instellingen aan Saoedi-Arabië en Koeweit?1
Zoals aangegeven in de brief aan de (voormalige) Kamer (Aanhangsel Handelingen 1320) van 7 februari 2017 in antwoord op een verzoek van het lid Sjoerdsma van 18 januari jl. heeft het Ministerie van SZW op 12 september 2013 eenmalig een overzicht ontvangen van 18 Nederlandse organisaties die genoemd werden in Notes Verbales die tussen 2010 en 2013 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn ontvangen uit Saoedi-Arabië. Dit overzicht is in 2013 gebruikt als achtergronddocument voor de beantwoording van Kamervragen over de Blauwe Moskee (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3230) en het 30-leden debat over buitenlandse financiering van moskeeën.
Zoals in het antwoord op vraag 2, 3 en 9 is gesteld zijn er sinds 2016 interdepartementale afspraken over het delen van de beschikbare informatie vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken met onder andere SZW. Met uitzondering van de meer gedetailleerde informatie over financieringsstromen die eenmalig van Koeweit is ontvangen en waarover nog navraag wordt gedaan, bevat deze informatie enkel gegevens over aanvragen voor financiering door Nederlandse instellingen in het Saoedi-Arabië of Koeweit. Bovendien geeft de informatie geen compleet overzicht van alle voornemens tot financiering vanuit de Golfstaten.
Wat houdt het delen van de genoemde informatie op structurele basis in?
Zoals bekend delen twee landen uit de Golf (Saoedi-Arabië en Koeweit) sinds enkele jaren via Notes Verbales (respectievelijk sinds 2010 en 2013), op vrijwillige en vertrouwelijke basis, via hun ambassades in Den Haag sporadisch informatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken over financieringsverzoeken van Nederlandse religieuze instellingen. In deze Notes Verbales noemen zij doorgaans de naam van een Nederlandse organisatie. Deze organisatie heeft in zo’n geval financiële ondersteuning gevraagd aan een organisatie in het betreffende land. Het gaat hier nadrukkelijk niet om informatie over daadwerkelijk verstrekte financiering of investeringen, maar om het noemen van een Nederlandse aanvrager. Deze informatie is verkregen via diplomatiek verkeer en daarmee vertrouwelijk. Een overzicht van de per juli 2016 beschikbare informatie is in 2016 op vertrouwelijke basis met de Kamer gedeeld.
De intensieve gesprekken met Koeweit over nieuwe werkafspraken hebben ertoe geleid dat het land aanvullende, meer gedetailleerde informatie heeft verstrekt over financieringsstromen naar Nederland vanuit Koeweit. Hieruit kwam een aantal discrepanties naar voren met eerder van Koeweit ontvangen informatie, waarvoor nog geen adequate verklaring is ontvangen. Hierover is de dialoog met Koeweit nog gaande. Recentelijk is deze informatie met andere relevante overheidsinstanties gedeeld. Deze informatie zal op vertrouwelijke basis met de Kamer worden gedeeld.
De door BZ via diplomatieke kanalen ontvangen informatie werd sinds 2010, toen Nederland de eerste Notes Verbales ontving, in de meeste gevallen gedeeld met de AIVD. Sinds februari 2016 zijn er afspraken om de informatie op structurelere basis ook met andere betrokken overheidsinstanties te delen. Er is afgesproken dat beschikbare informatie ook zal worden gedeeld met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de NCTV, AIVD en de Fiscal Intelligence Unit (FIU).
Werd deze informatie eerder dan de interdepartementale afspraken op niet-structurele basis gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens het debat over de invloed van ultraorthodoxe moslims in moskeeën op 25 mei 2016 dat hij niet op de hoogte wordt gehouden van religieuze investeringen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de in vraag 1 genoemde lijst zich tot de uitspraken van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, tijdens het debat over de invloed van ultraorthodoxe moslims in moskeeën op 25 mei 2016, dat hij niet op de hoogte wordt gehouden van religieuze investeringen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de aanleiding geweest dat Saoedi-Arabië en Koeweit sinds 2010 en 2012 Nederland op vrijwillige basis via Notes Verbales consulteren over financieringsverzoeken van Nederlandse religieuze instellingen? Zijn deze landen dit uit eigen beweging gaan doen? Is hier een verzoek vanuit de Nederlandse regering naar de betreffende landen toe gedaan en zo ja, zijn er ook landen die dit hebben geweigerd?
De genoemde landen zijn deze informatie uit eigen beweging gaan delen, vaak als onderdeel van verscherpt toezicht door autoriteiten in deze en andere Golfstaten op financieringsstromen van en naar particuliere liefdadigheidsorganisaties in het kader van het tegengaan van terrorismefinanciering. Nederland heeft hier in het verleden niet om verzocht, en er zijn dus ook geen landen die geweigerd hebben. Zoals eerder is toegelicht zet Nederland zich momenteel actief in om met verschillende Golfstaten tot afspraken te komen over grotere transparantie rondom voorgenomen financiering van organisaties in Nederland. De bedoeling is dat er meer gedetailleerde informatie beschikbaar komt over geldstromen voor gemeenten en rijksoverheid als gevolg van nadere afspraken met de Golfstaten. De aanvullende informatie die van Koeweit is ontvangen is hiervan een eerste resultaat.
Sinds wanneer was het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de hoogte van Notes Verbales die door Saoedi-Arabië uit 2010 en Koeweit uit 2012 verstrekt worden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u alsnog antwoord geven op de hoe vaak er maatregelen zijn genomen ter uitvoering van de motie-Karabulut/Potters (Kamerstuk 29 754 nr. 343) over het niet langer financieren van Nederlandse gebedshuizen vanuit Saoedi-Arabie, Koeweit en Qatar? Hoe vaak zijn er maatregelen genomen sinds 2010?
Elke geloofsgemeenschap heeft de vrijheid om financiering aan te trekken uit binnen – of buitenland. Financiering wordt als ongewenst beschouwd als er een risico aanwezig is op buitenlandse beïnvloeding dat tot uiting komt in anti-integratief en antidemocratisch gedrag. Zoals het kabinet heeft aangegeven in de brief van 4 december 2016 (Kamerstuk 29 614, nr. 56) onderzoekt het in dat kader nadere regels om de transparantie van financieringsstromen naar Nederlandse maatschappelijke en religieuze instellingen te vergroten. Het kabinet voert in dit kader onder meer een verkenning uit van de mogelijkheden om onwenselijke buitenlandse financiering via wet- en regelgeving in te perken. Zoals is aangegeven in de brief van het kabinet van 4 december 2016 is in één enkel geval door de AIVD actie ondernomen die heeft geresulteerd in beëindiging van financiering.
Wat zijn de «relevante nationale overheidsinstanties», waarmee het Ministerie van Buitenlandse Zaken de ontvangen informatie deelde, zoals gesteld in het nader antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken op de eerdere vragen? Sinds wanneer wordt deze informatie gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er naast de Sheikh Eid Charitable Association in Rotterdam nog andere gevallen bekend van omstreden religieuze organisaties die panden proberen te verwerven binnen Nederlandse gemeenten?
Religieuze instellingen kunnen in Nederland onroerend goed aanschaffen of huren, hetgeen ook gebeurt. Per casus is het belangrijk om te kijken in hoeverre er sprake is van niet- transparante geldstromen en risico op buitenlandse beïnvloeding die bijdraagt aan anti-integratief of antidemocratisch gedrag. Het kabinet is niet bekend met andere zaken die een op een vergelijkbaar zijn met de zaak van de aankoop van een voormalig schoolgebouw in Rotterdam door de Sheikh Eid Charitable Association in Rotterdam. Casuïstiek is vaak niet eenvormig.
Wanneer kan de Kamer de toegezegde separate brief over financiering van gebedshuizen vanuit Turkije verwachten?
Deze brief is de Kamer op 19 april jl. toegekomen (Kamerstuk 32 824, nr. 194).
Hoe verloopt de voortgang van de gesprekken die het kabinet voert met vertegenwoordigers van verschillende moslimgemeenschappen?
Op dit moment wordt door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overleg gevoerd met verschillende vertegenwoordigers van Nederlandse moslimgemeenschappen ten aanzien van de totstandkoming van een convenant dat transparantie aangaande (buitenlandse) financiering moet bevorderen.
Nederlandse verzekeraars die nog steeds investeren in wapenfabrikanten |
|
Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer waaruit blijkt dat zes van de tien grootste Nederlandse verzekeraars nog steeds investeren in bedrijven die wapens en wapensystemen maken en leveren aan Saudi-Arabië?1
Ja.
Hoe verhoudt een miljardeninvestering in wapenleveranties aan Saoedi-Arabië door Nederlandse levensverzekeraars zich tot de exportrestricties die Nederland hanteert voor wapenleveranties aan Saoedi-Arabië?
Op grond van EU-sancties kan het voor verzekeraars verboden zijn te investeren in wapenproducenten in een bepaald land. Voor Saoedi-Arabië gelden er geen EU-sancties. Ook in gevallen waarvoor additionele wetgeving is opgesteld, gelden beperkingen. Zo is het in Nederland bijvoorbeeld verboden om te investeren in clustermunitie. Met in achtneming van deze voorwaarden is het aan verzekeraars zelf om te bepalen in welke bedrijven zij investeren, de overheid reguleert dit in beginsel niet.
Hoe verhoudt deze investering door Nederlandse levensverzekeraars in wapenexport naar Saoedi-Arabië, waarbij wapens mogelijk worden gebruikt voor ernstige mensenrechtenschendingen in de strijd in Jemen, zich tot de Code Duurzaam Beleggen van de verzekeringssector en hun verantwoordelijkheid om de mensenrechten te respecteren onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs), en de verplichtingen onder de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen?
Volgens de Code Duurzaam Beleggen van het Verbond van Verzekeraars moeten de leden van het Verbond investeringen in controversiële wapens nalaten. Onder controversiële wapens verstaat het Verbond van Verzekeraars wapens die geen onderscheid maken tussen militaire en civiele doeleinden. Ook moeten de leden volgens de code de United Nations Principles for Responsible Investments (UN PRI) en United Nations Global Compact naleven. De UNPRI stellen dat verzekeraars milieu, sociale en governance onderwerpen mee moeten nemen in de analyse voorafgaand aan een investeringsbeslissing en UN Global Compact hanteert tien principes ten aanzien van mensen-, arbeidsrechten, milieu en anti-corruptie. Deze principes en richtlijnen schrijven niet voor in welke bedrijven, landen of sectoren wel of niet geïnvesteerd mag worden. Het is aan de verzekeraars zelf om deze afweging te maken waarbij het risico voor mens en milieu moet worden meegenomen. Dit geldt ook voor de verantwoordelijkheden en verplichtingen voor verzekeraars onder United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen uit 2015 naar aanleiding van vergelijkbare berichten over controversiële investeringen in wapenhandel, waarin u aangaf dat u in gesprek was met het Verbond van Verzekeraars over het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de sector? Wat hebben uw gesprekken met de sector opgeleverd en in hoeverre zijn inmiddels binnen de verzekeringssector concrete afspraken gemaakt over het afbouwen van controversiële investeringen in wapenfabrikanten?
Het Verbond van Verzekeraars heeft eind 2015 het initiatief genomen om te komen tot een IMVO-convenant, in september 2016 zijn de convenantbesprekingen onder begeleiding van de SER van start gegaan. Naar verwachting zal het convenant voor het zomerreces van de Tweede Kamer afgerond zijn.
Het convenant zal voortbouwen op de Code Duurzaam Beleggen van het Verbond van Verzekeraars. Voor het convenant wordt het SER-advies «IMVO-convenanten» gevolgd. Volgens het advies hebben de convenanten een tweeledig doel: ten eerste om op specifieke risico's binnen een ambitieuze en realistische termijn substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren en, ten tweede, om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel op kunnen lossen.
De OESO-richtlijnen en de UNPGs zijn de uitgangspunten voor het convenant. In deze richtlijnen en principes staat dat bedrijven moeten onderzoeken welke mogelijke schade voor mens en milieu door hun activiteiten of de activiteiten van toeleveranciers of investeringen kunnen ontstaan. Op basis dit onderzoek moeten verzekeraars zelf bepalen welke zakelijke relaties zij aangaan of in welke bedrijven zij investeren. Ook bepalen zij zelf of zij deze relaties of investeringen stopzetten. De convenantbesprekingen vinden op dit moment plaats, daarom kan er nog niet vooruitgelopen worden op de afspraken die in het convenant zullen worden vastgelegd.
Neemt u naar aanleiding van de Eerlijke Verzekeringswijzer opnieuw contact op met het Verbond van Verzekeraars over het IMVO-beleid van de sector of bent u voornemens dat op korte termijn te doen en bent u daarbij voornemens om de aanbevelingen van de Eerlijke Verzekeringswijzer onder de aandacht te brengen van de verzekeraars?
Het IMVO-beleid van de sector wordt met het Verbond van Verzekeraars besproken in het kader van het IMVO-convenant. Voor de overheid vormen de OESO-richtlijnen en de UNGPs het uitgangspunt bij deze gesprekken. Onder deze richtlijnen en principes wordt verwacht dat een bedrijf een IMVO-beleid heeft, een gedegen risicoanalyse uitvoert om de meest ernstige risico’s voor mens en milieu te identificeren en aan te pakken en hier publiekelijk over rapporteert.
De aanbevelingen van de Eerlijke Verzekeringswijzer kunnen verzekeraars die investeren in de wapenindustrie ondersteunen bij het aanscherpen van hun IMVO-beleid en risicoanalyse. Het is echter aan de verzekeraars zelf om te bepalen of zij de aanbevelingen overnemen.
Naar aanleiding van het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer is contact opgenomen met de zes verzekeraars die in het rapport worden genoemd of hun Nederlandse maatschappij. Uit het contact met de zes verzekeraars kwam naar voren dat zij regelmatig in gesprek zijn met de Eerlijk Verzekeringswijzer over de onderzoeken, dat zij belang hechten aan deze dialoog en streven naar verbetering van hun MVO-beleid. Ook werd ingebracht dat één van de bedrijven uit het rapport ook bijdraagt aan de ontwikkeling van producten voor de Nederlandse staat, namelijk BAE Systems voor de ontwikkeling van de JSF. Een aantal verzekeraars, zoals Generali en Legal & General, gaf aan dat het MVO-beleid van de Nederlandse maatschappij en de moedermaatschappij verschilt. Het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer kijkt naar de moedermaatschappij en derhalve konden Nederlandse maatschappijen hier geen reactie op geven.