Het bericht ‘Centrale Bank van Curaçao plaatst Ennia onder curatele’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Centrale Bank van Curaçao plaatst Ennia onder curatele»?1
Ja.
Waren bij De Nederlandsche Bank (DNB) vóór 10 oktober 2010 al signalen bekend over de situatie bij Ennia? Zo ja, welke stappen heeft DNB destijds heeft genomen?
Zoals mijn voorganger aangaf in de beantwoording van de vragen van de leden De Vries en Bosman (beiden VVD) en het lid Van Raak (SP) over nieuwsberichten over Ennia in 2016, is de verantwoordelijkheid van DNB voor het toezicht op deze verzekeraar beperkt.3 Ennia heeft haar zetel op Curaçao. Ten tijde van het land Nederlandse Antillen (tot 10 oktober 2010) was de Bank Nederlandse Antillen (BNA) verantwoordelijk voor het toezicht op financiële instellingen op alle eilanden in het Caribisch deel van het Koninkrijk (waaronder Ennia), uitgezonderd Aruba. De BNA was de rechtsvoorganger van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS). DNB had destijds geen formele toezichtrol in het land Nederlandse Antillen en was daardoor niet betrokken bij het financieel toezicht op Ennia. Sinds de staatkundige hervormingen van 10 oktober 2010 is de CBCS verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht op Ennia. Het toezicht door DNB is nu beperkt tot integriteit, governance en bedrijfsvoering en heeft alleen betrekking op de activiteiten op of vanuit de bijkantoren op de BES-eilanden.
DNB heeft op grond van artikel 1:20 van de Wet financiële markten BES (Wfm BES) een geheimhoudingsplicht. De geheimhoudingsplicht heeft als doel om eventuele schadelijke gevolgen voor de betrokken instelling en de polis- of rekeninghouders te beperken. Vanwege onder meer deze geheimhoudingsplicht -en vanwege mijn systeemverantwoordelijkheid als Minister – waarbij geldt dat ik in principe geen informatie over individuele onder toezicht staande instellingen van DNB ontvang – is het niet mogelijk om de vragen over de inhoud van waarschuwingen en eventueel genomen stappen te beantwoorden.
Over acties van DNB is evenwel bekend en door mijn voorganger aangegeven, dat DNB, vanuit haar beperkte toezichttaak en -verantwoordelijkheid richting polishouders op de BES, naar aanleiding van signalen over problemen bij Ennia in het najaar van 2013 bij de CBCS informatieverzoeken heeft gedaan. Vervolgens is DNB met de CBCS in overleg getreden over de toezichtaanpak, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in een onderzoek bij Ennia. In juni 2015 heeft DNB haar bevindingen in een vertrouwelijk rapport aan Ennia verzonden.4 Ook is in het Antilliaans Dagblad in juni 2017 bericht over een rechtszaak die DNB had aangespannen tegen Ennia. Volgens het Antilliaans Dagblad vond de rechtszaak achter gesloten deuren plaats en verloor DNB.5 In het artikel staat dat het gerecht vaststelde dat de door DNB onder dwangsom opgelegde lastonderdelen «onmiskenbaar diep ingrijpen in de bedrijfsvoering van Ennia op Curaçao». «DNB heeft zich met de[door Ennia, red.] bestreden besluiten dan ook op het terrein begeven waarop de CBCS (…) in beginsel bij uitsluiting bevoegd is», overwoog de rechter, volgens het Antilliaans Dagblad.
Op welke wijze gaf DNB twee jaar geleden waarschuwingen, zoals destijds werd onthuld door Het Financieele Dagblad? Zijn verzekerden toen geïnformeerd? Zo ja, op welke wijze?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aan de Centrale Bank van het land Curaçao vragen waarom er niet eerder is ingegrepen?
Curaçao en Sint Maarten zijn, net als Nederland, autonome landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden die verantwoordelijk zijn voor hun eigen landsbestuur en wet- en regelgeving. De CBCS valt onder de verantwoordelijkheid van de landsbesturen van Curaçao en Sint Maarten en de activiteiten van Ennia op Curaçao en Sint Maarten staan onder het toezicht van de CBCS. Het is daarom niet aan mij om deze vraag te stellen aan de CBCS, noch om in te gaan op de betekenis van de situatie voor verzekerden van Ennia in die landen. Ik beschik ook niet over informatie hierover.
Klopt het dat Ennia 50% van de verzekeringsmarkt van Sint Maarten en Curaçao in handen heeft? Wat betekent deze situatie voor verzekerden van Ennia met betrekking tot orkaanschade? Wat heeft Ennia tot op heden uitbetaald?
Zie antwoord vraag 4.
Wat betekent de huidige situatie bij Ennia voor mensen die pensioenopbouw hebben staan (zowel de zogenoemde actieven als de zogenoemde slapers) en wat betekent het voor mensen die reeds pensioengerechtigd zijn, aangezien Ennia 80% van de pensioenmarkt van Curaçao in handen heeft? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op hetgeen is gewisseld in een debat met voormalig Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin gesproken werd over de aannames van pensioenfonds Vidanova en de toepassing van rekenrentes?3
Zoals is aangegeven in het debat van 27 september 20177 is Vidanova gevestigd op Curaçao en daarmee valt het pensioenfonds onder de CBCS. Het is niet aan mij om wetgeving en toezicht in een ander land binnen het Koninkrijk en door een andere toezichthouder te bespreken of om over de consequenties hiervan voor pensioengerechtigden in een ander land te speculeren.
Het bericht ’Grote ICT-projecten overheid zeker €1 mrd duurder dan begroot’ |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Grote ICT-projecten overheid zeker € 1 mrd. duurder dan begroot»?1
Ja.
Kent u de in het in bovenstaand artikel genoemde ICT-projecten? Kloppen de cijfers met betrekking tot tijd- en kostenoverschrijdingen op de lijst?
De in het artikel aangehaalde cijfers zijn mij bekend. Het Financieel Dagblad (FD) baseert zich voor haar artikel primair op het overzicht van 125 grote ICT-projecten in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering 20172. Ik merk hierbij op dat het FD in haar optelsom die leidt tot het bedrag van «zeker € 1 miljard» naast deze feitelijke projectkosten ook andere kosten betrekt (zoals algemene reorganisatiekosten en beheerkosten van ICT) en kosten extrapoleert over de jaargrens heen. Dit voor een bedrag van meer dan € 250 miljoen. Voor de 125 in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2017 gemelde projecten verschilt de initiële raming € 729 miljoen van de realisatieraming op 31-12-2017. Het gaat hierbij om meerjarige kostenschattingen en niet – zoals het FD lijkt te suggereren – om een zich jaarlijks voordoende overschrijding.
De categorische kwalificatie van de in het artikel genoemde bedragen als zijnde «overschrijdingen» deel ik niet. Herijkingen zijn niet de facto hetzelfde als overschrijdingen. Een herijking vindt soms inderdaad plaats omdat de uitvoering van een project niet goed verloopt, maar het kan evenzeer een gevolg zijn van het feit dat bijvoorbeeld de scope van het project bewust wordt vergroot of dat uitvoering wordt gegeven aan aanvullende (politieke) wensen. Bij meerjarige projecten kunnen dergelijke ontwikkelingen niet altijd in de initiële kostenraming worden voorzien, maar dit vereist wel de nodige flexibiliteit bij de uitvoering. Dat maakt het mechanisme van herijkingen tot een onlosmakelijk onderdeel van de reguliere planning & controlcyclus van een project. Door transparant te zijn over dergelijke herijkingen en de oorzaken daarvan wordt verantwoording afgelegd over de gemaakte keuzes.
Kunt u een overzicht geven van de meest voorkomende oorzaken voor deze overschrijdingen in tijd en kosten en hoe die verschillende oorzaken procentueel bijdragen aan het totaal?
Dat kan ik niet zonder op de individuele casuïstiek van ieder project in te gaan.
De toelichtingen van herijkingen die te vinden zijn op het Rijks ICT-dashboard (www.rijksictdashboard.nl) en in de daarin opgenomen Kamerbrieven geven een compleet overzicht van de afwegingen die daarbij bij individuele projecten gemaakt zijn. Het kan gaan om een wetswijziging, een wens vanuit de Tweede Kamer, aanpassingen in de beleidsdoelen, veranderingen in de organisatie rond het systeem, een wijziging in de organisatie van het project zelf, tegenvallers bij de uitvoering van het project, het overnemen van een extern advies, of prijsontwikkelingen.
De noodzaak van tijdige herijkingen raakt ook aan de vraag van het lid Ouwehand (PvdD) tijdens het vragenuur van 3 juli jl. over de wijze waarop het niet volgens planning lopen van sommige ICT-projecten zich verhoudt tot de veiligheid van mens en dier. Met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moeten dergelijke risico’s ook gedurende de uitvoering van een ICT-project acceptabel worden gehouden. Dit kan op zichzelf een valide reden zijn om uitloop in tijd en kosten te tolereren. Een voorbeeld hiervan is de regelmatig gemaakte keuze om de downtime van kritische dienstverleningsprocessen tot een minimum te beperken terwijl aan de achterliggende systemen wordt gewerkt.
Als uitloop in tijd en kosten juist leidt tot onacceptabele risico’s voor mens en dier dient de verantwoordelijke bewindspersoon hier uiteraard direct passende maatregelen voor te nemen. Er zijn mij op dit moment geen signalen bekend waaruit blijkt dat zich dergelijke risico’s als gevolg van deze herijkingen voordoen.
Wat gaat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties veranderen als het gaat om de wijze van aansturing bij ICT-projecten om dit soort tijd- en budgetoverschrijdingen niet meer voor te laten komen?
Het goed schatten van kosten en doorlooptijd is moeilijk, niet alleen bij de overheid.3 De toepassing van ICT door de rijksoverheid brengt daarnaast vaak complexe afwegingen en moeilijk in te schatten risico’s met zich mee met soms grote maatschappelijke gevolgen. Uiteraard is dan het streven om overschrijdingen van geraamde kosten en van de geraamde doorlooptijd zoveel mogelijk te vermijden of te beperken.
Beslissingen over het starten, uitvoeren en eventueel stopzetten van een ICT-project zijn de primaire verantwoordelijkheid van de vakminister en het betreffende departement.
In 2013 werd nog geconcludeerd dat op basis van de toen in het Rijks ICT-dashboard opgenomen gegevens de schattingskwaliteit in algemene zin voldoende was.4 Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid als Minister van BZK ben ik mij echter wel aan het beraden op aanvullende maatregelen die de kwaliteit van de (initiële) kostenramingen van grote ICT-projecten binnen de Rijksdienst verder kunnen verbeteren. Ik kom in het najaar met een brief aan uw Kamer zoals de Minister van Financiën in het Verantwoordingsdebat5 al heeft aangekondigd en zoals ik in het AO van 14 juni 2018 over het functioneren van de Rijksdienst6 heb toegezegd. Ik zal dit punt daarin meenemen.
Tijdens het vragenuur van 3 juli jl. werd door het lid Van der Molen (CDA) ook gevraagd op welke manier opvolging wordt gegeven aan de aanbeveling van Commissie BRP om projecten eerder te laten stoppen. De Staatssecretaris van BZK heeft al in zijn reactie7 op het «rapport Commissie BRP en uitkomsten health check» toegezegd dat hij alle lessen uit dat rapport binnen het Rijk onder de aandacht zal brengen. Het hanteren van het uitgangspunt «Stoppen tenzij» is er daar één van.
Via welke kanalen, bijvoorbeeld het BIT of de CIO-structuur, ontvangt het Ministerie van Binnenlandse Zaken de informatie waarmee de lijst in het bericht bijgehouden wordt?
Het FD baseert zich voor zijn artikel op het overzicht van 125 grote ICT-projecten in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering 20178. Dit overzicht wordt de Kamer door mij jaarlijks aangeboden in het kader van Verantwoordingsdag. De projectgegevens met als peildatum 31–12 worden door de departementen aangeleverd bij CIO-Rijk en bevatten ook informatie over de betrokken ICT-bedrijven.
Hoe is het ministerie betrokken het regelmatig bijstellen van de planning van ICT-projecten dat soms nodig is op basis van nieuwe inzichten of noodzakelijke aanpassingen? Wanneer worden aanpassingen geregistreerd? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Er zijn rijksbrede afspraken over de actualisatie van het Rijks ICT-dashboard op de peildatum 31–12 van ieder jaar. De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor het actualiseren van de projectgegevens en het melden van vastgestelde herijkingen op het Rijks ICT-dashboard. Dit geldt ook voor eventuele aanvullende financiering via de eigen artikelen van de Rijksbegroting. Vanuit deze rol meldt de verantwoordelijke bewindspersoon zelf de Kamer in ieder geval tijdig majeure wijzigingen, bijvoorbeeld wanneer projecten dreigen uit te lopen. Deze informatie wordt vervolgens opgenomen op het Rijks ICT-dashboard. Een overzicht van ICT-projecten die dreigen uit te lopen, zoals gevraagd door het lid Alkaya (SP) tijdens het vragenuur van 3 juli jl., bestaat derhalve niet, evenals een overzicht van herijkingen die niet binnen de begrotingen konden worden ingepast.
Hebben de kostenoverschrijdingen, die tezamen volgens het artikel optellen tot 1 mrd. euro, invloed op de begroting 2019 of daarna? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover verder informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de bevindingen in het artikel dat de kosten van ICT-projecten structureel hoger uitvallen dan gebudgetteerd? Zo ja, wat zijn hieruit de lessen die het ministerie wil trekken voor het budgetteringsproces?
In mijn antwoord op vraag 2 en 3 gaf ik aan dat er een veelvoud van redenen is voor herijkingen op de initiële planning van een project en dat dit mechanisme onlosmakelijk verbonden is met de reguliere planning & control-cyclus van een project. De transparantie over die herijkingen wil ik in ieder geval waarborgen. Daarnaast ben ik mij wel, zoals ik in antwoord op vraag 4 al meldde, vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid, aan het beraden op aanvullende maatregelen die ik als Minister van BZK zou kunnen nemen. Ik kom hierover in het najaar met een brief.
Kent u de constatering van de commissie-Elias dat er jaarlijks 1 tot 5 mrd. euro te veel wordt uitgegeven aan ICT-projecten? Hoe kijkt u nu tegen deze constatering aan? Kan deze schatting van de commissie-Elias nu scherper gemaakt worden met deze lijst?
Het gaat in het artikel van het FD om meerjarige kostenschattingen en niet om een door de commissie-Elias geconstateerd jaarlijks bedrag. Alleen al om die reden is die vergelijking niet goed te maken.
Een belangrijke bijdrage van de commissie-Elias en de daaruit voortgekomen verbetermaatregelen is dat inmiddels veel beter dan voorheen inzicht kan worden gegeven in de totale jaarlijkse uitgaven aan ICT en grote ICT-projecten binnen de Rijksdienst. Alle maatregelen uit de Kabinetsreactie op het rapport-Elias zijn intussen geïmplementeerd9. Die over het Rijks ICT-dashboard, het beter vaststellen van de totale ICT-kosten en de instelling van het BIT dragen bij aan dit betere inzicht.
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie-Elias kunnen de totale uitgaven voor ICT binnen de rijksoverheid nu ook beter geschat worden. In 2017 bedroegen de te herleiden ICT uitgaven van de rijksoverheid naar schatting € 2.681 miljoen. Hiervan is aan eigen personeel ten behoeve van ICT in 2017 € 813 miljoen uitgegeven. Deze cijfers betreffen de kerndepartementen en agentschappen (exclusief de Wapensystemen van Defensie)10. Hierbij gaat het om de totale jaarlijkse kosten voor ICT, opgebouwd uit project- en beheerkosten.
De departementen gaven in 2017 in totaal € 633 miljoen uit aan alle projecten die in deze rapportage zijn gemeld11. Een jaarlijkse overschrijding van € 1 tot € 5 miljard laat zich met behulp van deze gegevens, nog los van mijn eerder gemaakte kanttekeningen, niet herleiden. Het door de commissie-Elias overgenomen bedrag is gebaseerd op een schatting van een in de eerste hoorzitting geïnterviewde expert.
Was het BIT betrokken bij de projecten op de lijst die in het artikel wordt aangehaald? Zo ja, welke en op welke wijze? Wordt dit ook meegenomen in de evaluatie van het BIT dit najaar? Is dit aanleiding om al voor de evaluatie actie te ondernemen met betrekking tot de werkwijze van het BIT?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 is de lijst waaraan in het FD-artikel wordt gerefereerd het overzicht van 125 grote ICT-projecten in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 201712.
Alle projecten met een ICT-component groter dan 5 miljoen moeten hierop geplaatst worden door de ministeries. Ook moet er over deze projecten een CIO-oordeel worden gegeven en moet een BIT-toets worden aangevraagd. Op de website van het BIT13 is een overzicht te vinden van de afgeronde BIT-adviezen en de lopende BIT-toetsen. Er zijn 34 afgeronde adviezen uitgebracht door het BIT sinds 1 juli 2015.
Twee van de zes projecten die worden aangehaald in het artikel zijn gestart vóór de oprichting van het BIT en derhalve niet getoetst (E-dienstverlening en DigiD Substantieel en Hoog). Drie andere projecten die worden genoemd in het artikel (NVWA, oBRP en GrIT) zijn getoetst door het BIT.
De verantwoordelijke ministers hebben op basis van deze adviezen acties ondernomen. Het laatste project (KEI) is van de Rechtspraak. Deze organisatie valt, net als de Politie, pas sinds 26 juni 2018 onder het BIT-regime14 en daarmee is KEI niet getoetst door het BIT.
In overeenstemming met het Instellingsbesluit wordt dit najaar het functioneren van het BIT geëvalueerd in opdracht van de Toezichtsraad BIT. Net als bij de eerste evaluatie15 zijn de uitgebrachte BIT-adviezen hier uiteraard onderdeel van. Ik zie geen aanleiding om al voor de uitkomst van de evaluatie actie te ondernemen met betrekking tot de werkwijze van het BIT.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat het BIT, in ruim 30 adviezen die zij sinds haar oprichting medio 2015 heeft uitgebracht, als rode draad zag dat investeringsbeslissingen om bestaande systemen te vervangen met «...te weinig feiten zijn onderbouwd»?
In de brief van 26 februari 2018 van de Staatssecretaris van BZK, waarmee hij de Jaarrapportage 2016–2017 van het BIT aan uw Kamer heeft aangeboden16, heeft hij al aangegeven dat hij deze constatering belangwekkend acht en daarom de CIO Rijk heeft verzocht om in het CIO-beraad (het gezamenlijk overleg van departementale CIO’s) stil te staan bij de wijze waarop investeringsbesluiten over IT-projecten worden genomen.
Dit is recent onderwerp van gesprek geweest in het CIO-beraad en in formele gesprekken tussen CIO Rijk en departementale CIO’s. Het BIT is voorts recent in gesprek geweest met het overleg van de Secretarissen-Generaal over wat het BIT tegenkomt in de toetsen. Ook geeft het BIT onderricht bij de Algemene Bestuursdienst over dit onderwerp.
Hoe past het feit dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken een coördinerend ministerie voor ICT-zaken bij het rijk is, bij de stelling uit het artikel dat het ministerie geen reactie kan geven «... omdat individuele projecten allemaal onder verantwoordelijkheid van verschillende vakministers [vallen]»?
Het feit dat het Ministerie van BZK een coördinerend ministerie voor ICT-zaken is, sluit niet uit dat de individuele ICT-projecten onder de verantwoordelijkheid van de verschillende vakministers vallen.
Het bericht ‘Kustwacht Bonaire niet versterkt’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kustwacht Bonaire niet versterkt»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat gezaghebber Edison Rijna precies aan het kabinet heeft verzocht?
De gezaghebber van Bonaire stuurde op 25 augustus 2017 een brief aan de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin hij zijn zorgen uitte over de veiligheid van Bonaire vanwege de toenemende onrust in Venezuela. Specifiek waren de zorgen van de heer Rijna gericht op de inzet en de aanwezigheid van de Kustwacht in (de wateren rondom) Bonaire. Hierop vroeg de gezaghebber van Bonaire de Minister van BZK zijn zorgen over te brengen aan het presidium van de Kustwachtcommissie met het verzoek om de presentie van de Kustwacht in (de wateren rondom) Bonaire uit te breiden.
Het presidium van de Kustwachtcommissie heeft in twee van zijn vergaderingen over de brief van de gezaghebber gesproken en geconcludeerd dat extra inzet thans niet aan de orde is. Het beeld is dat de behoefte en noodzaak van Kustwachtinzet als gevolg van de toenemende onrust in Venezuela het grootst is bij Curaçao en Aruba en in mindere mate bij Bonaire. Indien er nieuwe gegevens of gegronde redenen naar voren zouden komen, zou dat aanleiding kunnen zijn tot bijstelling van de inzet. Deze conclusie is het afgelopen voorjaar door de Staatssecretaris van BZK overgebracht aan de gezaghebber van Bonaire. Desbetreffende boodschap is eveneens herhaald door de Minister van Defensie tijdens het Algemeen Overleg Kustwacht van 4 juli jl.
Welke problemen die Bonaire zou ondervinden van Venezolaanse migranten worden bedoeld? Kunt u bij de toelichting de conclusies van het genoemde verslag van de Raad van de Rechtshandhaving over het jaar 2017 betrekken?
In het rapport «Staat van de Rechtshandhaving Caribisch Nederland 2017»2 van de Raad van de Rechtshandhaving (hierna de Raad) stelt de Raad dat er problemen worden ondervonden op de Benedenwindse eilanden door de toestroom van Venezolanen, die hetzij illegaal het land binnenkomen, dan wel legaal binnenkomen maar langer dan de toegestane termijn verblijven («overstayers»). De Raad vraagt in deze context om een evenredige inzet van de Kustwacht bij Bonaire en bredere bestuurlijke aandacht voor de geschetste problematiek op Bonaire. Over mijn reactie op de bevindingen van de Raad heb ik uw Kamer bij brief van 19 juni 20183 geïnformeerd.
Klopt de bewering dat de kustwacht voor de kust van Bonaire meer vaaruren zou maken? Betreft het preventieve patrouilles of zijn er meer vaartuigen met Venezolaanse migranten voor de kust van Bonaire gesignaleerd? Zo ja, hoeveel?
Ja, dit klopt. De Kustwacht is sinds 2017 permanent met vaar-/presentiedagen aanwezig bij Bonaire. Blijkens het Jaarverslag van 2017 zijn hiervan 309 dagen gerealiseerd terwijl de norm in 2016 nog 10 dagen per maand was. Patrouilles vinden waar mogelijk plaats op basis van tevoren verzamelde informatie en analyses (informatie-gestuurd optreden) maar hebben evenzeer een preventieve werking. In de eerste zes maanden van 2018 zijn er 99 illegale immigranten door de Kustwacht onderschept bij de Benedenwindse eilanden.
Zijn er schattingen over het aantal Venezolanen dat nu op Bonaire – en dus in het Caribische deel van Nederland – verblijft?
Inzake de beschikbare officiële cijfers kan ik het volgende melden. Op Bonaire is de afdeling Burgerzaken van het Openbaar Lichaam Bonaire verantwoordelijk voor de «Basisadministratie persoonsgegevens». Uit haar gegevens blijkt dat er momenteel 791 personen met de Venezolaanse nationaliteit zijn ingeschreven op Bonaire. Hoeveel illegale Venezolanen zich op Bonaire bevinden is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat problemen ten gevolge van de Venezolaanse crisis in en rondom Bonaire extra aandacht verdienen, aangezien deze Nederland direct raken? Zo ja, hoe geeft het kabinet hier invulling aan?
Ja. Voor Bonaire draagt Nederland immers een bijzondere verantwoordelijkheid. Bij een grote toestroom van om bescherming vragende migranten heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met het Openbaar Lichaam Bonaire, de uitvoeringsorganisaties (o.a. Koninklijke Marechaussee, Korps Politie Caribisch Nederland en de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland) en Defensie een noodplan ontwikkeld. Nederland monitort de situatie in Caribisch Nederland nauwgezet en zal passende maatregelen nemen als de situatie daarom vraagt.
Het bericht ‘Rijbewijs vanaf 4 juni met toepassing inloggen DigiD’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, «Rijbewijs vanaf 4 juni met toepassing inloggen DigiD»?1
Ja.
Is het waar dat vanaf 26 mei 2018 rijbewijzen zijn uitgereikt met een nieuwe chip?
Ja. Dit is conform de aankondiging in mijn voortgangsbrief eID van 31 januari jl. (Kamerstuk 26 643, nr. 514) waarin ik heb opgemerkt dat volgens planning in het tweede kwartaal van dit jaar zal worden gestart met de uitgifte van rijbewijzen met een nieuwe chip op het hoogste DigiD betrouwbaarheidsniveau.
Is het waar dat de rijbewijzen vanaf 4 juni 2018 ook worden voorzien van de nieuwe functie om in de toekomst in te kunnen loggen via DigiD en rijbewijs op websites van overheid, zorg en pensioenfondsen? Zo ja, wat is er tussen 26 mei en 4 juni veranderd?
Ja. Dit is mogelijk gemaakt bij wijziging van de «Regeling vaststelling modellen rijbewijzen« (IENW/BSK-2018/96488, 2 juni 2018)2. Sinds 26 mei 2018 zijn rijbewijzen van een nieuwe chip voorzien. Sinds 4 juni 2018 staat op deze nieuwe chip de nieuwe e-functie (DigiD op het hoogste betrouwbaarheidsniveau).
Is het waar dat de burger de nieuwe inlogfunctie niet kan gebruiken, totdat de Wet digitale overheid zal zijn ingevoerd?
In mijn voortgangsrapportage programma eID (Kamerstuk 26 643, nr. 550) heb ik onder meer aangegeven dat er een pilot (met ongeveer 200 deelnemers) is gehouden met rijbewijzen met een nieuwe chip om daarmee in te loggen op websites van overheidsdienstverleners op het hoogste Europese betrouwbaarheidsniveau. De uitkomsten ervan worden momenteel verwerkt.
Bij een succesvolle uitkomst van de pilot kunnen burgers vanaf een nog nader te bepalen moment inloggen met gebruikmaking van de chip op het rijbewijs. Dit tijdstip wordt onder andere bepaald door het moment waarop de benodigde functionaliteit in productie is genomen en de vereiste onderdelen van de Wet digitale overheid in werking zijn getreden.
Een en ander wordt uitgewerkt in het implementatieplan zoals aangegeven in mijn voortgangsrapportage programma eID (Kamerstuk 26 643, nr. 550).
Sinds 4 juni worden rijbewijzen met deze nieuwe chip uitgegeven. Burgers kunnen tot het hierboven genoemde nader te bepalen moment ervoor kiezen de nieuwe inlogfunctie niet op het rijbewijs te laten plaatsen. Hiertoe zijn tot op heden geen verzoeken ontvangen.
Burgers die wel beschikken over de nieuwe inlogfunctie, worden actief geïnformeerd over het moment waarop met de nieuwe inlogfunctie kan worden ingelogd en kunnen online de pincode aanvragen om de nieuwe functionaliteit te activeren.
Wanneer zal de Wet digitale overheid naar verwachting in werking kunnen treden?
Het voorstel voor de Wet digitale overheid is op 19 juni ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 972). Afhankelijk van de voortgang van de behandeling door de beide Kamers zal inwerkingtreding naar verwachting in 2019 kunnen plaatsvinden.
De wet zal overigens gefaseerd worden ingevoerd, afhankelijk van de mate waarin de uitvoerende organisaties in staat zijn te voldoen aan de gestelde eisen en gebruikers beschikken over de inlogmiddelen.
Een aantal artikelen, zoals die betreffende het rijbewijs, de grondslag voor het heffen van leges voor rijbewijzen met een nieuwe chip op het hoogste betrouwbaarheidsniveau en de grondslag voor het bij algemene maatregel van bestuur verplichten van standaarden, zal – zo is het voorstel – meteen na plaatsing in het Staatsblad in werking treden.
Hoeveel rijbewijzen met een inlogfunctionaliteit worden er uitgegeven tot de verwachte inwerkingtreding van de Wet digitale overheid?
Naar verwachting worden er tot aan 1 januari 2019 ruim 1 miljoen rijbewijzen uitgegeven. In 2019 worden er gemiddeld een half miljoen rijbewijzen per kwartaal uitgegeven.
Is het waar dat de burger de inlogfunctionaliteit van het nieuwe rijbewijs alleen kan activeren door tussenkomst van de gemeente? Zo ja, welke administratieve lasten brengt dit met zich mee voor de burger en voor de gemeenten?
Nee. De burger activeert zelf online de nieuwe inlogfunctie (het zgn. e-Rijbewijs), zonder hiervoor eerst weer naar de gemeente te gaan. De burger kan hierbij worden ondersteund door de helpdesk.
Vanaf het moment dat de nieuwe inlogfunctie kan worden gebruikt (zie antwoord op vraag 4) ontvangen burgers de pincode, waarmee zij op de DigiD website het e-rijbewijs kunnen activeren.
De burgers die vóór dat moment een rijbewijs met de nieuwe inlogfunctie hebben verkregen, kunnen vanaf dat moment de behorende pincode zelf aanvragen. De burger wordt hierover actief geïnformeerd en ontzorgd.
De initiële pin wordt op een dusdanig beveiligde wijze verstrekt dat die enkel bruikbaar is door de burger voor wie die initiële pin is bedoeld. Op de DigiD website kan de burger daarmee het e-Rijbewijs activeren en een zelfgekozen pin instellen.
Waarom verschilt het nieuwe beeldmerk op de achterkant van het rijbewijs (uitgegeven vanaf 4 juni 2018), dat aangeeft dat het rijbewijs een inlogfunctionaliteit heeft, van DigiD? Deelt u de mening dat dit verwarrend kan zijn voor de burger?
Die mening deel ik niet.
Het beeldmerk voor de nieuwe inlogfunctie op het rijbewijs geeft aan dat het een inlogmiddel is waarmee op het hoogste Europese betrouwbaarheidsniveau toegang gekregen kan worden tot digitale diensten. De burger kan zelf vaststellen of het rijbewijs, waarover de burger beschikt, daarvoor geschikt is.
Rijbewijzen met de nieuwe chip en inlogfunctie zijn daarmee geschikt gemaakt om via de DigiD app en NFC lezer op het mobiele device of aan de computer in te loggen bij websites van de overheidsdienstverleners op het hoogste Europese betrouwbaarheidsniveau. In dit geval vervult DigiD de rol van authenticatiedienst.
Verschillende beeldmerken maken het verschil tussen beide rollen, namelijk inlogmiddel versus authenticatiedienst, helder.
Daarnaast gaat een goede herkenbaarheid, namelijk dat het rijbewijs voor het hoogste Europese betrouwbaarheidsniveau geschikt is, straks helpen in de communicatie.
Het bericht ‘Wie koopt bunker van nazi-topman Seyss-Inquart?’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wie koopt bunker van nazi-topman Seyss-Inquart?»?1
Ja.
Onderschrijft u de cultuur-historische waarde van het rijksmonument de Julianabunker oftewel de Commandobunker Seyss-Inquart? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Rijk erkent de cultuurhistorische waarde van de bunker. Dit blijkt onder andere uit de aanwijzing, door de Minister van OCW, van de bunker tot Rijksmonument, als onderdeel van het complex «historische buitenplaats Clingendael». Hierdoor worden de cultuurhistorische waarden bijgevolg beschermd vanuit de Erfgoedwet. Er is in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf een uitgebreid bouwhistorisch onderzoek met waardestelling uitgevoerd, waarin o.a. de cultuurhistorische waarde uitvoerig is bestudeerd. Dit onderzoek vormt de basis voor de Nota van Uitgangspunten (NvU). De NvU is het ruimtelijke kader waarbinnen herontwikkeling mogelijk is en is in samenwerking met het Ministerie van OCW (Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed), de gemeente Wassenaar en Den Haag opgesteld. De NvU zal uiteindelijk worden vastgesteld door de gemeente Wassenaar. In de NvU wordt veel zorg en aandacht gegeven aan het waarborgen van de historische- en monumentale waarden van de bunker. Dit moet een plek krijgen in de toekomstige herontwikkeling. De geïnteresseerde marktpartijen wordt bij de inschrijving gevraagd plannen in te dienen waarin de historie wordt gerespecteerd. De cultuur-historische waarde gaat hierdoor niet verloren.
Deelt u de mening dat het ongepast zou zijn als de cultuur-historische waarde van specifiek dit, aan ons oorlogsverleden gekoppeld, object verloren zou gaan bij verkoop aan derden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke voorwaarden legt het Rijksvastgoedbedrijf bij verkoop van de Julianabunker op aan de aankopende partij? In hoeverre zorgt het Rijksvastgoedbedrijf dat deze voorwaarden in stand gehouden worden bij doorverkoop?
Alle gestelde voorwaarden hebben betrekking op het publiekrechtelijke kader (ruimtelijke ordening, stedenbouw, planologie). Deze voorwaarden zal het Rijksvastgoedbedrijf bij de verkoop meegeven en deze zullen gehandhaafd worden door bevoegd gezag (provincie, gemeente) en ondersteund op het erfgoedvlak door de RCE.
Deel u de mening dat het Rijksvastgoedbedrijf bij de voorgenomen verkoop van dit object de cultuur-historische waarde moet laten prevaleren boven de financiële opbrengst? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de historische waarde van het complex is er gekozen voor een openbare inschrijving met voorselectie. In de voorselectie wordt van marktpartijen verwacht dat zij hun plannen indienen waarin de monumentale- en historische waarden dienen te worden meegenomen. Deze plannen worden in de voorselectie getoetst op de ambities in de NvU en beoordeeld door een commissie van deskundigen op het gebied van stedenbouw, planologie en verkoop. De partijen die met hun plan voldoende vertrouwen geven op kwaliteit worden uitgenodigd een bieding uit te brengen. De bieder die in deze verkoopronde de hoogste prijs biedt komt voor gunning in aanmerking. De cultuurhistorische waarde ligt verankerd in de beoordeling van het plan en prevaleert dus boven de financiële opbrengst.
Kunt u verklaren waarom het rijksmonument, in bezit van het Rijksvastgoedbedrijf, niet wordt onderhouden volgens de daarvoor geldende normen? Zo nee, waarom niet?
Op 10 april 2017 is door het Rijksvastgoedbedrijf een onderhoudsrapport opgesteld dat de basis vormt voor de op herstel gerichte werkzaamheden. Het object zit in de reguliere onderhoudscyclus. De meer recente schade, veroorzaakt door de grote storm eerder in het jaar, is nog niet hersteld in verband met de onlangs tot stand gebrachte stroomsplitsing van de Julianakazerne en de bunker, waardoor het vereiste aannemerswerk nu wordt bemoeilijkt. Het herstel van deze schade zal binnenkort plaatsvinden, na aansluiting op het reguliere stroomnetwerk.
Kinderrechten in Caribisch Nederland |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Antje Diertens (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «1 miljard voor kinderen, maar alleen in Europees Nederland»?1 Is het waar dat er geen geld beschikbaar wordt gesteld om gezinnen met kinderen in Caribisch Nederland te ondersteunen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ik teken hierbij aan dat de in het bericht opgenomen conclusie dat er geen geld voor gezinnen met kinderen in Caribisch Nederland beschikbaar wordt gesteld, voorbarig is. De besluitvorming voor Caribisch Nederland, dat een geheel eigen context kent, wordt nog apart bekend gemaakt.
Deelt u de mening dat armoede onder kinderen moet worden bestreden, ook in Caribisch Nederland? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om armoede onder kinderen in Caribisch Nederland op korte termijn te bestrijden?
Aan de beide Kamers der Staten-Generaal is een onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland toegezegd. Bij brief van 1 mei 2018 (Kamerstukken II, 2017/2018, 34 775 IV, nr. 39) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de ophanden zijn afronding van het hiertoe strekkende rapport en de nog op te stellen kabinetsreactie, waarin alsdan inzicht wordt gegeven in de te nemen maatregelen. In mijn nadere brief van 11 juni 2018 aan de Eerste Kamer, die ik bij brief van 12 juni 2018 (Kamerstukken II, 2017/2018, 34 775 IV, nr. 42) aan de Tweede Kamer in afschrift heb doen toekomen, heb ik gerefereerd aan de datum van 1 juli 2018 die is genoemd als datum waarop het rapport bij het parlement zou moeten liggen. Ik herhaal het in die brief uitgesproken streven om deze datum te halen, maar dat mag niet ten koste gaan van een zorgvuldig proces.
Deelt u de mening dat, mede naar aanleiding van de rapporten van de Commissie Spies en van het Nibud, waaruit blijkt dat het voor een grote groep inwoners in Caribisch Nederland moeilijk is om rond te komen, er zo spoedig mogelijk een sociaal minimum moet worden vastgesteld, zodat besluiten kunnen worden genomen over de hoogte van de uitkeringen in Caribisch Nederland? Deelt u de mening dat het van belang is dat hierover zo snel mogelijk de benodigde duidelijkheid moet komen, en er alles aan gedaan moet worden om verdere vertraging te voorkomen en de nieuwe streefdatum van 1 juli 2018 niet te overschrijden?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier wordt bij de planvorming en budgettering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) met betrekking tot Caribisch Nederland het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)betrokken, zodat er sprake is van meer integrale aanpak, in lijn met de motie Diertens c.s. over een regierol voor het Ministerie van BZK?2
De betrokkenheid van het Ministerie van BZK bij het opstellen van de kabinetsreactie op het rapport over het ijkpunt bestaanszekerheid vindt plaats vanuit de coördinerende rol van de Staatssecretaris van BZK.
Het bericht ‘Agentschap Telecom slaat alarm over hackbare apparaten’ |
|
Arno Rutte (VVD), Arne Weverling (VVD), Jan Middendorp (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Agentschap Telecom slaat alarm over hackbare apparaten»?1
Ja, dat bericht is bekend.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van het Agentschap Telecom (AT) dat er haast gemaakt moet worden met een keurmerk voor veilige apparaten? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap Telecom (AT) houdt in de Staat van de Ether 20172 een pleidooi voor de snelle invoering in Europa van minimumeisen aan met internet verbonden apparatuur (IoT) via een CE-markering (of keurmerk). Ik deel dit pleidooi gezien de enorme groei van (onveilige) IoT-apparatuur. Vandaar dat ik deze oplossingsrichting ook noem in de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software3. Omdat er niet één maatregel bestaat die de digitale veiligheid van IoT-apparatuur kan realiseren, bevat de roadmap een mix van maatregelen.
Eerder heeft u aangegeven dat u bezig bent met een keurmerk voor veilige apparaten, kunt u aangeven hoe dit proces vordert? Wanneer verwacht u een voorstel te kunnen doen?
Het CE-keurmerk waar het AT op doelt, is gebaseerd op de Radio Equipment Directive (RED). De RED schrijft eisen voor waar (radio)apparatuur aan moet voldoen om het Europese keurmerk CE te mogen dragen. AT is toezichthouder op de RED. De voorschriften gaan tot dusver over zaken als gebruiksveiligheid, het voorkomen van interferentie en storingsgevoeligheid. De RED biedt daarnaast de mogelijkheid om, na activering door de Europese Commissie, minimale eisen te stellen aan de digitale veiligheid van draadloze apparaten. Het kan daarmee dan ook dienen als keurmerk voor veilige «slimme» draadloze apparaten.
Met de Europese Commissie onderzoekt het kabinet hoe invulling te gegeven aan voornoemde mogelijkheid om het huidige CE-keurmerk van de RED uit te breiden met minimale eisen aan de digitale veiligheid van draadloze apparaten. Nederland heeft daartoe onlangs in Europa een voorstel gedaan. De Commissie heeft positief op dit voorstel gereageerd en overweegt om als eerste stap veiligheidseisen voor bepaalde productcategorieën versneld in te voeren. Dit is een belangrijke eerste stap. Daarbij is de Nederlandse inzet dat op de langere termijn alle met internet verbonden apparatuur moet voldoen aan minimale eisen ten aanzien van de digitale veiligheid (security by design).
Deelt u de mening van het AT dat het CE-keurmerk als voorbeeld zou kunnen dienen voor een keurmerk voor veilige «slimme» apparaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt in de ontwikkeling van het keurmerk voor veilige apparaten ook nagedacht over hoe voor consumenten zo zichtbaar en duidelijk mogelijk kan worden gemaakt welke «slimme» apparaten veilig zijn en welke niet, aangezien dit volgens het AT vaak niet zichtbaar is? Zo nee, waarom niet?
Het CE-keurmerk op basis van de RED betekent dat alle apparaten die onder deze richtlijn vallen aan de minimumeisen moeten voldoen. Onveilige apparatuur die niet aan de minimum eisen voldoet, kan door de toezichthouder (het AT) van de markt worden verwijderd. Als de regelgeving van de RED wordt uitgebreid met veiligheidseisen voor digitale veiligheid, is het CE-keurmerk daarvoor ook geldend. De CE markering (in de vorm van een CE-logo) moet op ieder apparaat aangebracht zijn. AT houdt toezicht of dit ook terecht gebeurt.
Ziet u voldoende kansen voor telecommunicatie- en internetproviders om hun netwerk af te speuren naar onveilige apparaten? Zo nee, waarom niet?
Aanbieders van internettoegang kunnen vanuit hun beheerstaak van de internetverbinding een rol spelen bij het terugdringen van digitale kwetsbaarheden. In dialoog met aanbieders van internettoegang wordt bekeken hoe zij, analoog aan de succesvolle aanpak van botnets, een bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van onveilige apparaten.
Vindt u het wenselijk dat bedrijven zelf met een keurmerk zouden komen, zoals het AT suggereert? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorkeur gaat uit naar een Europees keurmerk, zoals het eerdergenoemde CE-keurmerk met verplichte minimumeisen. Dit is het meest effectief en draagt bij aan de Digitale Interne Markt (het voorkomt versnippering en verstoring van het level playing field). Totdat zo’n keurmerk er is, kan de overheid geen toezicht houden om zo nodig producten van de markt te weren. De roadmap bevat mede daarom meerdere maatregelen om onveilige producten samen met bedrijven aan te pakken. Zoals standaardisering en certificering. Met de Cybersecurity Act wordt op Europees niveau gewerkt aan een raamwerk voor (vrijwillige) cybersecurity certificatie. Uw Kamer is onlangs, voorafgaand aan de Telecomraad van 8 juni, geïnformeerd over de Cybersecurity Act4. Dat raamwerk biedt bedrijven de mogelijkheid om Europese standaarden en certificaten te (helpen) ontwikkelen voor specifieke producten, processen of diensten. Bedrijven kunnen er vervolgens voor kiezen om hun product, proces of dienst vrijwillig te laten certificeren tegen de bij een certificaat behorende eisen.
Deelt u de mening dat het snel en actief invoeren van een keurmerk voor «slimme» apparaten nodig is om innovaties, ontwikkelingen en ondernemerschap te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Een keurmerk kan het maatschappelijk verantwoord innoveren stimuleren als het zo wordt ingericht dat apparaten digitaal veiliger worden en er ruimte blijft voor innovatie, het meenemen van ontwikkelingen en ondernemerschap.
Het bericht 'Computer zegt nee. Hoe Saskia twintig jaar vastliep in het systeem' |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel waaruit blijkt dat een vrouw wier auto in 1998 gestolen was, jarenlang achtervolgd is door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en de Belastingdienst met boetes en deurwaarders voor autoverzekeringen en wegenbelasting?1
Ja.
Hoe gaat u de mevrouw in kwestie helpen?
Tijdens het mondeling vragenuur van 17 december 2019 stelde het lid Alkaya twee vragen over deze kwestie. Er werd gevraagd of ik kan garanderen dat dit een eenmalige casus is en of ik kan toezeggen dat mevrouw alle onterecht gemaakte kosten kan terugvorderen. Ik zal deze vragen, zoals toegezegd, hieronder beantwoorden.
Ik heb me nader in deze situatie verdiept, waar sprake is van een zeer vervelende situatie voor mevrouw, die inmiddels al 20 jaar loopt. Gedurende deze periode zijn er door de betrokken partijen reeds acties ondernomen om dit probleem op te lossen. Zo is in 2011 de registratie in het kentekenregister gewijzigd. Dit heeft ervoor gezorgd dat er in ieder geval geen nieuwe aanslagen meer werden opgelegd. Ook hebben de betrokken organisaties voor zover kon worden teruggegaan de onterechte aanslagen gecorrigeerd. De combinatie van het aantal betrokken instanties en de lange periode die dit bestrijkt maakt de zaak complex en ook uniek. Daarom heb ik overleg geïnitieerd met de betrokken organisaties over deze casus en de daarover bij partijen beschikbare informatie. Naar aanleiding van dit overleg heb ik persoonlijk de regie op me genomen om in deze casus niet meer per instantie te kijken, maar namens alle overheidsinstanties tot een totaaloplossing voor de ontstane situatie voor mevrouw te komen. Hierover zijn in de afgelopen maanden meerdere gesprekken gevoerd met mevrouw en haar vertegenwoordigers, ook door mijzelf.
We hebben in deze gesprekken ons uiterste best gedaan om tot een oplossing te komen waar alle partijen zich in konden vinden en hierbij de grenzen van het juridisch mogelijke opgezocht. Ik betreur dan ook ten zeerste dat dit niet tot overeenstemming heeft geleid.
Hieronder ga ik – op basis van de aangeleverde informatie van betrokken instanties – in op de feitelijke en overige vragen die u heeft gesteld.
Hoe kon het gebeuren dat pas in 2011, dertien jaar na de diefstal, de Rijksdienst voor Wegverkeer de auto van haar naam in het kentekenregister heeft gehaald?
Voor zover kan worden nagegaan is de Dienst Wegverkeer (RDW) voor het eerst in mei 2011, door een brief van mevrouw, op de hoogte gebracht van het feit dat mevrouw de auto niet meer in haar bezit had. Op dat moment heeft de RDW de situatie beoordeeld en elf dagen na deze brief heeft de RDW de tenaamstelling beëindigd.
Waarom was de Rijksdienst voor Wegverkeer niet bereid de auto met terugwerkende kracht van de naam van betrokkene te halen, terwijl het overduidelijk om een fout ging? Komt dit vaker voor? Deelt u de mening dat het argument dat «de zuiverheid van dat register ernstig zal worden aangetast» niet opweegt tegen het leed dat zo een besluit heeft veroorzaakt?
Ten aanzien van terugwerkende kracht in zijn algemeenheid geldt dat de RDW in het verleden bijzonder terughoudend is omgegaan met het aanpassen van het kentekenregister, met het oog op het bevorderen van de rechtszekerheid ten aanzien van het register voor derden. De Raad van State (RvS) heeft deze werkwijze tot 2017 bevestigd. Inmiddels wordt hierin sinds 2017, naar aanleiding van een uitspraak van de RvS in dat jaar, een andere lijn gevolgd. Op verzoek van betrokkene kan de tenaamstelling met terugwerkende kracht worden beëindigd als vaststaat dat het voertuig niet meer bestaat.
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven deel ik de mening dat er een zeer vervelende situatie voor mevrouw is ontstaan. De samenloop van meerdere feiten en omstandigheden en de lange periode waarbinnen deze zaak zich afspeelt maken dit een uitzonderlijke situatie.
In algemene zin wil ik daar het volgende over opmerken. De betrouwbaarheid van gegevens in basisregistraties – zoals het kentekenregister – is een groot goed. Een basisregistratie is een door de overheid wettelijk aangewezen registratie met daarin gegevens van hoogwaardige kwaliteit, die door alle overheidsinstellingen verplicht worden gebruikt bij de uitvoering van publiekrechtelijke taken. De gegevens in basisregistraties kunnen niet zomaar worden gewijzigd, de procedure daarvoor is vastgelegd in de wettelijke kaders van de verschillende basisregistraties. Bij het behandelen van verzoeken om de gegevens in basisregistraties te wijzigen moet er wel aandacht zijn voor de menselijke maat. Mensen moeten de gegevens in de basisregistraties die op hen betrekking hebben kunnen inzien en op een zo eenvoudig mogelijke manier kunnen laten corrigeren indien de gegevens onjuist zijn.
Deelt u de mening dat alle onterechte aanslagen van de Belastingdienst en Rijksdienst voor Wegverkeer zo snel mogelijk moeten worden terugbetaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat Nederlandse burgers jarenlang slachtoffer worden van fouten bij overheidsinstanties vanwege bureaucratie en geautomatiseerde systemen?
In dit onderhavige geval betrof het naar het oordeel van alle betrokken instanties een zaak met een zeer uitzonderlijke samenloop van omstandigheden, gedurende een zeer lange periode, en onvoldoende communicatie tussen organisaties of afdelingen waardoor deze situatie is ontstaan.
Ten aanzien van het opleggen van boetes na een registervergelijking met het kentekenregister is een aantal maatregelen getroffen om onterechte boetes of ongewenste effecten van boete oplegging zoveel mogelijk te voorkomen.
Op basis van correctieverzoeken van de opsporingsinstantie kan tot terugbetaling van onterechte boetes worden overgegaan. Helaas is in dit geval de verwerking hiervan niet goed verlopen, maar is dit alsnog hersteld.
Los van het correctieproces voor evident onjuiste boetes is daarnaast in 2010 het Voertuigketenoverleg (VKO) gestart. Dit overleg is gestart om meer ruimte te geven aan het bijzondere karakter dat in individuele zaken kan spelen. Het VKO bestaat uit de RDW, openbaar ministerie, het CJIB, en de Belastingdienst. De deelnemers kijken binnen de eigen verantwoordelijkheid of in geval van in beginsel terecht opgelegde sancties in individuele casussen enige mate van coulance kan worden toegepast – binnen de mogelijkheden van de wet en bevoegdheden. De deelnemende organisaties zijn zich terdege bewust van de impact die persoonlijke omstandigheden kunnen hebben.
Ook zoekt de RDW sinds enkele jaren, bij constatering van een derde boete voor verzekering of APK, actief contact met betrokkene om te achterhalen waarom niet aan de verplichtingen wordt voldaan. Op basis van een individuele benadering wordt getracht de persoon waar nodig en mogelijk te helpen.
Het CJIB heeft net als andere publieke instanties daarnaast in de afgelopen jaren ingezet op een meer persoonsgerichte benadering en het vergroten van de mogelijkheden voor maatwerk. Daartoe behoort onder andere dat eerder telefonisch contact wordt gezocht, betalingsregelingen zijn uitgebreid en individuele gevallen in het genoemde VKO worden voorgelegd.
In zijn algemeenheid is het essentieel om dit soort zaken in ketenverband gezamenlijk te blijven signaleren en lering te trekken uit de fouten. In situaties als deze moeten niet de gegevens en processen, maar de burger en zijn of haar specifieke situatie leidend zijn. Fouten zullen altijd gemaakt worden, maar wanneer dat gebeurt moet er de mogelijkheid zijn om aan de bel te trekken.
Na de zomer van 2019 heeft het kabinet een Ministeriële Commissie Uitvoering (MCU) ingesteld. Via deze commissie en de bijbehorende werkagenda levert het kabinet een bijdrage aan een samenhangende aanpak van urgente uitdagingen ten aanzien van wendbaarheid, continuïteit en dienstverlening van de uitvoering bij overheidsinstanties. De dienstverlening moet passen bij de maatschappelijke verwachtingen en de uitvoering moet daartoe ook in staat worden gesteld.
Zie verder de beantwoording van vraag 10.
Is op dit moment, conform artikel 22 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, voorzien dat alle besluiten van overheidsinstellingen, die burgers in aanmerkelijke mate kunnen treffen, door een persoon worden genomen, die daarop kan worden aangesproken, en niet uitsluitend op basis van geautomatiseerde systemen?
De wettelijke grondslagen voor besluiten van bestuursorganen voldoen aan de eisen van artikel 22 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Ook de Wet bescherming persoonsgegevens kende een dergelijke bepaling. De verordening geeft lidstaten van de Europese Unie de bevoegdheid om bij wet uitzonderingen op het verbod op geautomatiseerde besluitvorming te maken. Dit is gebeurd in artikel 40 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming.
In de onderhavige situatie is geen sprake geweest van geautomatiseerde besluitvorming. Op basis van de gegevens bij de RDW wordt bezien of voor een voertuig is voldaan aan de voertuigverplichtingen. Vervolgens wordt de overtreding vastgesteld door een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), werkzaam bij de RDW. Een boeteoplegging is omkleed met bestuursrechtelijke waarborgen zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht, waaronder het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. De betrokkene kan tegen een boetebeschikking op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (administratief)beroep aantekenen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat dergelijke fouten bij een ICT-systeem van een overheidsinstelling voortaan sneller gesignaleerd en hersteld kunnen worden, voordat deze zich, al dan niet automatisch, kunnen verspreiden naar systemen van andere overheidsinstellingen, met vergaande gevolgen, terwijl correcties van die fouten heel moeilijk te verwezenlijken zijn?
In algemene zin constateer ik dat de onderhavige situatie uniek en zeer uitzonderlijk is en het resultaat is van een combinatie van meerdere factoren, waarbij het in de kern geen gevolg was van fouten in een ICT-systeem maar primair een verzuim om een wijziging in de juridische situatie van de kentekenregistratie op het juiste moment door te geven. Vervolgens was sprake van onvoldoende communicatie tussen organisaties en afdelingen, waardoor dit verzuim niet tijdig is herkend en opgelost. Dit leidde tot een zeer vervelende situatie voor mevrouw. Ten aanzien van correcties in het kentekenregister wordt, zoals is aangegeven bij het antwoord op vraag 4, sinds 2017 een andere lijn gevolgd en kan het kentekenregister met terugwerkende kracht worden aangepast als het voertuig niet meer bestaat. In het antwoord op vraag 6 is de werking van het VKO nader toegelicht.
Overigens is er ten aanzien van de ICT-systemen sinds eind jaren «90 het nodige veranderd. Zo is de betrouwbaarheid van ICT-systemen gegroeid, ondanks de toenemende complexiteit en de explosieve groei van het internet. Eén van de vele kwaliteitsimpulsen sindsdien is de aanwijzing door het kabinet en wettelijke verankering van tien basisregistraties (w.o. het kentekenregister) die overheidsbreed als wettelijk verplichte, unieke bron van gegevens gelden. Een andere kwaliteitsimpuls is het ontwikkelen van de mogelijkheid voor burgers om hun basisgegevens (w.o. het kentekenregister) zelf digitaal in te zien en te controleren, bijvoorbeeld op RDW.nl of via MijnOverheid.
In de beleidsbrief Regie op Gegevens van 11 juli 2019 heeft het kabinet aangegeven dat het nog aanwezige belemmeringen voor het verplicht gebruik door overheidsorganisaties van de basisregistraties wil wegnemen. Verplicht gebruik zal, aanvullend op de al bestaande wetgeving voor de afzonderlijke basisregistraties, ook generiek verankerd worden in de Wet digitale overheid. Verder heeft het kabinet in de brief aangegeven hoe het de inzagemogelijkheden in de basisgegevens via MijnOverheid wil uitbreiden, door stapsgewijze uitbreiding van de bestaande inzage in de basisgegevens met verstrekkingsinformatie en door een digitale correctiefunctionaliteit.
In de door de Kamer aangenomen motie Van der Molen/Middendorp wordt gevraagd om een centraal meldpunt voor onjuiste gegevens in basisregistraties in te stellen. Inmiddels heb ik de Kamer op 25 november 2019 geïnformeerd dat ik de motie zal uitvoeren. Ik ben in overleg met een aantal organisaties, zodat het centraal meldpunt zo snel mogelijk aan de slag kan. Verder werken ook individuele organisaties en registratiehouders binnen de overheid continu aan het verder verbeteren van de eigen gegevenshuishouding, inclusief het voorkomen, signaleren en herstellen van onjuiste gegevens. Vaste elementen van dat kwaliteitsbeheer zijn externe periodieke audits, klantenraden, fundamentele analyse van opgetreden problemen en incidenten, en actieve opvolging van signalen van ketenpartners en gebruikers. De Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) voor de Basisregistratie Personen is hier een bekend voorbeeld van.
Waarom wordt automatische gegevensuitwisseling wel gebruikt voor de primaire processen van de instellingen in deze kwestie, maar zijn correcties niet geautomatiseerd?
Als er automatische uitwisseling van gegevens uit de basisregistraties binnen de overheid plaatsvindt, dan worden in principe ook wijzigingen in die gegevens automatisch uitgewisseld. Hiervoor is bijvoorbeeld de generieke voorziening Digilevering beschikbaar. Zo baseren overheidsorganisaties zich op de meest recente informatie bij hun besluitvorming. Het corrigeren van besluiten die genomen zijn op basis van gegevens die later onjuist blijken te zijn is meestal niet geautomatiseerd, net als het oorspronkelijke besluit vraagt dit om een menselijke afweging.
Voor wat betreft het kentekenregister van de RDW geldt dat deze door een groot aantal publieke en private partijen wordt gebruikt. Dit gebeurt door verstrekking en uitwisseling van de oorspronkelijke gegevens, maar ook van alle mutaties nadien. De beoordeling of een voertuig daadwerkelijk niet meer in iemands bezit is, geschiedt door menselijke oordeelsvorming door de RDW. Zodra is besloten dat de registratie van het voertuig moet worden gewijzigd, wordt de wijziging verwerkt en op reguliere wijze uitgewisseld met alle organisaties die van het register gebruik maken. Aanpassing van het register vergt dus een menselijke afweging.
Het wijzigen van de tenaamstelling in het kentekenregister met terugwerkende kracht heeft echter geen invloed op reeds opgelegde boetes. Om ongewenste negatieve gevolgen voor individuele burgers in verband met boeteoplegging zoveel mogelijk te voorkomen, zijn in de loop der tijd meerdere maatregelen getroffen. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 6.
Bij welk centraal punt kunnen burgers terecht met hun klachten als zij het slachtoffer worden van fouten in ICT-systemen en bureaucratie bij en tussen meerdere overheidsinstellingen?
Zoals aangegeven in vraag 8 zal ik de motie van de heer Van der Molen en de heer Middendorp uitvoeren om te komen tot een meldpunt voor basisregistraties. In geval van klachten in den brede kunnen burgers in eerste instantie terecht bij de desbetreffende overheidsorganisaties. Wanneer de betreffende organisatie(s) niet adequaat handelen naar aanleiding van klachten, kunnen zij terecht bij de Nationale of lokale ombudsman.
Door mijn contacten met burgers, de Kafkabrigade en de Nationale ombudsman heb ik ervaren dat de bestaande voorzieningen niet altijd voldoende zijn om mensen goed te kunnen helpen. Veelal is maatwerk nodig, zeker daar waar sprake is van meerdere overheidsorganisaties. Om ervoor te zorgen dat bestuursorganen meer maatwerk kunnen leveren, is in opdracht van de ministeries van BZK, JenV, SZW en VWS een verkenning maatwerk sociaal domein uitgevoerd. Het eindrapport, dat op 22 mei 2019 aan uw Kamer is verzonden, bevat een aantal aanbevelingen die ook relevant zijn voor burgers die vastlopen in de digitale overheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om het inrichten van een landelijk escalatieteam, een time-out bevoegdheid en het beter gebruik maken van de discretionaire ruimte in zowel de sectorwetgeving als de algemene wet bestuursrecht. Om te toetsen of burgers die vastlopen in de digitale overheid daarmee ook beter worden geholpen start ik dit jaar samen met een aantal gemeenten, een experiment in de vorm van een CityDeal (www.agendastad.nl/city-deals/).
Bent u bereid, nu overheidsinstanties beter gaan samenwerken op incassogebied en klantvriendelijker willen gaan werken, hen te vragen om beleid op te stellen om herstel van onterecht gebleken incasso’s en andere overheidsfouten gemakkelijker en sneller te laten verlopen?
De weg naar een zorgvuldige incasso en samenwerking op dat gebied is al enige tijd ingeslagen en verdere maatregelen worden door het Rijk, gemeenten en (overheids)partijen op dit moment gezamenlijk uitgewerkt. De Staatssecretaris van SZW vraagt als coördinerend bewindspersoon Schulden aandacht voor een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Onderdeel daarvan is meer samenwerking tussen uitvoeringsorganisaties en het voorkomen van schulden en de oploop daarvan. Daarbinnen past het dat uitvoeringsorganisaties onterecht gebleken incasso’s gemakkelijker en sneller herstellen.
Als aangegeven heb ik in deze bijzondere individuele situatie – gegeven de vele betrokken partijen en mogelijke invloed van hoe de digitale overheid functioneert – de coördinatie naar mij toegetrokken.
Het bericht 'RVB wil dat onjuiste pachtnota's betaald worden' |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «RVB wil dat onjuiste pachtnota's betaald worden»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het Rijksvastgoedbedrijf haar pachters maant om de pachtnota’s voor 1 juni 2018 (pachtperiode 1-11-2017 tot en met 30-04-2018) te betalen, terwijl deze nota’s foutief zijn, want gebaseerd op oude percentages nu de pachtverlagingen immers per 1 juli 2017 zijn bijgesteld?
Wat vindt u van de situatie dat pachters met een niet-bijgestelde pachtrekening een fors hoger bedrag moeten betalen zoals bijvoorbeeld in het Zuidwestelijk akkerbouwgebied waar het verschil kan oplopen tot 23%?
Deelt u de mening dat de normen niet voor niets naar beneden zijn bijgesteld, o.a. naar aanleiding van het bedrijfsresultaat, en dat pachters het recht hebben op een nieuwe nota en dus geen nota's gebaseerd op verkeerde berekeningen hoeven te betalen?
Kunt u garanderen en, of voorkomen, dat pachters door dit beleid niet in liquiditeitsproblemen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u waar nodig alternatieve financiering aanbieden totdat de juiste nota’s verstuurd zijn?
Kunt u toezeggen dat pachters die een foutieve nota hebben gehad geen automatisch gegenereerde vervolgoproepen krijgen?
Ja.
Bent u bereid om de aangekondigde invorderingsacties stop te zetten en de pachters die de pachtsom al betaald hebben zo spoedig mogelijk het teveel betaalde bedrag met rente terug te storten? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de brief van 30 mei aan de pachters is aangegeven dat indien zij een automatische herinnering tot betaling van de factuur hebben ontvangen, zij deze herinnering als niet verstuurd kunnen beschouwen. De te veel betaalde bedragen worden inclusief wettelijke rente teruggestort.
Agrarische panden |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het beleid van het Rijksvastgoedbedrijf onderhoud agrarische gebouwen?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er situaties zijn waar het onderhoud de afgelopen tien jaar (vanaf 2008) heel summier heeft plaatsgevonden en groot onderhoud is uitgebleven?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in totaal 164 hoeven in beheer die in pacht zijn uitgegeven. Het Rijksvastgoedbedrijf is conform de algemene pachtvoorwaarden verantwoordelijk voor het onderhoud aan, met name, de schil van het gebouw. Als daar gebreken aan zijn, worden deze hersteld. Het Rijksvastgoedbedrijf dient hier als goed «huismeester» op te treden richting de pachters.
Omdat er een achterstand is in het onderhoud van agrarische gebouwen heeft het Rijksvastgoedbedrijf op 14 september 2017 alle pachters van agrarische gebouwen per brief gemeld dat zij melding kunnen maken van storingen en problemen op een landelijk storingsnummer. Ook zijn de pachters in deze brief geïnformeerd over de inspectie die het Rijksvastgoedbedrijf in 2018 gaat uitvoeren bij alle agrarische gebouwen en dat hiervoor een aanbesteding wordt gestart.
Inmiddels is de aanbesteding afgerond en zijn de pachters op 28 mei 2018 geïnformeerd over de inspecties voor het beheer en onderhoud en de daarbij behorende planning. De planning is dat alle inspecties in 2018 worden uitgevoerd. Naar aanleiding van de inspecties wordt per hoeve een onderhoudsplan opgesteld. De kosten van dit onderhoud komen voor rekening van het Rijksvastgoedbedrijf. Zodra alle inspecties zijn afgerond, is meer bekend over het benodigde onderhoudsbudget. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de beschikking over een jaarlijks onderhoudsbudget.
Bent u op de hoogte van het feit dat als reden wordt aangeven dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn om groot onderhoud uit te voeren? Is er in deze gevallen ook gekeken of groot onderhoud nodig is? Zo ja, aan de hand van welke richtlijn is dit vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel agrarische gebouwen, aan de hand van een overzicht van bijvoorbeeld de aantallen pachters per provincie, in eigendom en beheer zijn van het Rijksvastgoedbedrijf?
In onderstaand schema is per provincie/polder aangegeven hoeveel hoeven het Rijksvastgoedbedrijf in beheer heeft.
Drenthe
4
Gelderland
2
Noord Brabant
8
Noordoostpolder
98
Oostelijk Flevoland
25
Wieringermeer
19
Zeeland
4
Zuid Flevoland
4
Wat is de reden waarom het Rijksvastgoedbedrijf deze agrarische panden niet verkoopt? Kunt u een uitgebreide toelichting geven? Heeft u een (financiële) analyse gemaakt wat de voordelen en nadelen zijn van verkoop van panden versus het in eigendom houden van agrarische panden? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Het Rijksvastgoedbedrijf hanteert voor elke pachter hetzelfde beleid. De hoofdregel is dat het Rijksvastgoedbedrijf geen agrarische (bedrijfs-) panden, losse grond of erven verkoopt aan pachters. De verkoop van een erf was alleen mogelijk als het ging om een niet-strategisch erf en de pachter een verzoek indiende voor een bedrijfsinvestering en deze investering te groot was in verhouding tot het areaal dat werd gepacht bij het Rijksvastgoedbedrijf. Gelet op de roep om meer transparantie in het verkoopproces is met de inwerkingtreding van de Regeling beheer onroerende zaken 2017 de voorkeurspositie voor de zittende en naastgelegen pachter aangepast. Om die reden worden op dit moment geen erven onderhands verkocht aan pachters. Wel ben ik aan het onderzoeken in hoeverre het agrarisch grondbeleid van het Rijksvastgoedbedrijf kan bijdragen aan een duurzame bedrijfsvoering van pachters.
Kunt u uitgebreid omschrijven of het waar is dat er in de Noordoostpolder pachters zijn die de agrarische bedrijfspanden wel kunnen kopen en pachters die de agrarische bedrijfspanden niet kunnen kopen? Is het waar dat er onderscheid gemaakt wordt in het feit of pachters een of meerdere bedrijven voeren op een erf? Zo ja, wat zijn de beleidsuitgangspunten om dit zo te doen? Zo nee, waar komt deze onduidelijkheid dan vandaan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het Rijksvastgoedbedrijf als een goed «huismeester» voor de gebouwen moeten zorgen en hierover op een duidelijke en eenduidige manier naar alle pachters moet communiceren? Zo ja, op welke manier vindt de communicatie plaats? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het Rijksvastgoedbedrijf heeft gecommuniceerd naar pachters dat er een inventarisatie zal plaatsvinden wat er aan groot onderhoud moet plaatsvinden en dat er een Europese aanbesteding gaat plaatsvinden voor het groot onderhoud? Wanneer heeft het Rijksvastgoedbedrijf hierover gecommuniceerd met de pachters?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken van de inventarisatie van (groot) onderhoud van de agrarische bedrijfspanden?
Zie antwoord vraag 2.
Aan welke minimale voorwaarden dient een agrarische bedrijfspand naar de mening van het Rijksvastgoedbedrijf te voldoen?
Een agrarisch bedrijfspand dient te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving. De artikelen 7:336–7:339 en 7:351 voor verpachte hoeven zijn relevant. Voor erfverpachte gebouwen verwijs ik naar artikel 5:96. In deze artikelen staan de verplichtingen van de verpachter.
Is het u bekend of er belemmeringen worden ervaren in de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven waarbij pachters gebouwen pachten van het Rijksvastgoedbedrijf? Zo ja, welke zijn dat?
Nee, het is mij niet bekend dat er belemmeringen in de bedrijfsvoering zijn vanwege achterstallig onderhoud. Zie verder vraag 2, 3, 7, 8 en 9.
De vrees van de Arubaanse premier dat Aruba een tweede Syrië aan het worden is als gevolg van de instroom van Venezolanen |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Premier Aruba: «Dit is een tweede Syrië aan het worden»»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Arubaanse Minister-President dat Aruba «een tweede Syrië aan het worden» is? Hebt u daarnaast kennisgenomen van haar verwachting dat er nog een «massale influx» van bootmigranten op komst is? Weet u of zij, gezien de commotie rondom dit interview, de uitspraken in kwestie echt heeft gedaan? Zo ja, hoe beoordeelt u deze?
Ik heb via de media kennisgenomen van de door u aangehaalde uitspraken. Mij is niet bekend of deze uitspraken inderdaad zo zijn gedaan. NRC en Minister-President Wever-Croes verschillen van mening over wat er al dan niet is gezegd. Zoals ik eerder heb aangegeven ziet het kabinet nog altijd geen reden om een aanstaande massale migratiestroom richting het Caribisch deel van het Koninkrijk te verwachten.
Indien de autoriteiten van Aruba de komst van Venezolaanse migranten niet langer zelf in goede banen denken te kunnen leiden, dan is Nederland altijd bereid ondersteuning te bieden. Nederland en Aruba hebben al nauw contact over de situatie op het eiland en over de maatregelen die genomen kunnen worden. Het staat Aruba vrij om een bijstandsverzoek te doen, mocht aanvullende ondersteuning benodigd en gewenst zijn.
Herkent u tevens het in het artikel geschetste beeld dat Aruba kampt met een, uit de toestroom van Venezolanen volgende, toename aan wapens en criminaliteit? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Recente gegevens van de Kustwacht bevestigen dat smokkelaars niet alleen ongedocumenteerde personen, maar ook vuurwapens en munitie naar Aruba trachten te vervoeren. Zo onderschepte de Kustwacht in 2017 in totaal 4 vuurwapens in Arubaanse wateren. In 2018 gaat het tot op heden om 4 handgranaten en 50 patronen (zie ook beantwoording vraag2. Dit is een zorgelijke ontwikkeling. Het kabinet houdt de smokkelproblematiek in het Caribisch gebied en de gevolgen daarvan voor de overzeese delen van het Koninkrijk nauwlettend in de gaten.
Kunt u zich herinneren dat u op 18 mei 2018 schreef dat het aantal illegale Venezolanen op Aruba, Bonaire en Curaçao u niet bekend was?2
Ja.
Hoe beoordeelt u tegen de achtergrond van de in de vorige vraag geciteerde uitspraak de schatting van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) dat de afgelopen jaren ongeveer 20.000 Venezolanen naar Aruba zijn vertrokken?3 Bent u bij de onderzoekers van de UNHCR nagegaan hoe zij tot deze schatting zijn gekomen? Bent u bereid deze schatting over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Mij zijn geen concrete cijfers bekend over het aantal Venezolanen dat de laatste jaren naar de Benedenwindse Eilanden is vertrokken. Wel circuleren er diverse schattingen waarvan ik de feitelijke onderbouwing niet ken en die ik daarom niet zonder meer kan overnemen. Tijdens het algemeen overleg Venezuela van 30 mei jl. heb ik er bovendien op gewezen dat er al veel langer sprake is van Venezolanen die illegaal op de Benedenwindse Eilanden verblijven. Het gaat daarbij veelal om personen die via de luchthavens legaal het Caribisch deel van het Koninkrijk binnenkomen en na de maximaal toegestane verblijfsperiode niet meer uitreizen. Ons beeld daarbij is nog altijd dat het over het algemeen gaat om migranten die met economische motieven richting de eilanden komen.
Hoe beoordeelt u daarnaast de schatting in het genoemde NRC-artikel dat de afgelopen jaren ongeveer 20.000 Venezolanen, een even groot aantal, naar Curaçao zijn vertrokken? Kunt u nagaan hoe men tot deze schatting is gekomen? Bent u bereid ook deze schatting over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Houdt de Kustwacht Caribisch Gebied bij hoeveel bootjes met ongedocumenteerden en eventueel smokkelwaar de afgelopen jaren voor de kust van Aruba, Bonaire en Curaçao zijn onderschept? Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen?
In 2017 onderschepte de Kustwacht in totaal 326 ongedocumenteerde personen en naar schatting 51 vaartuigen. Met betrekking tot smokkelwaar kan ik u melden dat de Kustwacht in 2018 tot op heden 84 kg aan verdovende middelen heeft onderschept nabij Curaçao (2,2 kg marihuana en 81,8 kg cocaïne). In de wateren rondom Aruba trof de Kustwacht op basis van de meest recente cijfers over 2018 200 kg aan verdovende middelen aan (2 kg marihuana, 123 kg cocaïne en 75 kg heroïne), alsook 4 handgranaten en 50 patronen. Voor oudere cijfers en verdere toelichting verwijs ik u naar de jaarverslagen van de Kustwacht.
Erkent u de belangrijke rol die de Kustwacht Caribisch Gebied speelt bij het afschrikken en voorkomen van een nog grotere toestroom van Venezolanen naar de eilanden? Is het in het licht van de enorme moeite die Curaçao heeft met het absorberen van deze instroom niet extra ongepast dat Curaçao nog steeds niet de eigen bijdrage aan de Kustwacht heeft betaald, zoals u heeft aangegeven in het Jaarverslag van Koninkrijksrelaties en het BES-fonds?4
Ik erken de belangrijke rol van de Kustwacht, die al sinds 1996 bijdraagt aan een slagvaardig en effectief optreden op zee in het kader van de maritieme rechtshandhaving en dienstverlening in het Caribisch gebied. Dat is in het belang van het Koninkrijk als geheel. Mede naar aanleiding van de verslechterende politieke, economische en humanitaire situatie in Venezuela voert de Kustwacht sinds 2016 gerichtere patrouilles uit. Die patrouilles blijven onverminderd noodzakelijk, evenals de bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel en illegale migratie in de wateren in en rondom het Caribisch deel van het Koninkrijk. Om de huidige inzet te kunnen handhaven en conform het regeerakkoord heeft Nederland de Kustwachtbegroting structureel met 10 miljoen euro verhoogd.
De eigen bijdrage van Curaçao aan de Kustwacht over 2017 is op het moment van schrijven nog niet ontvangen. Het Ministerie van Defensie staat hierover in nauw contact met de autoriteiten van Curaçao.
Het rapport ‘Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland’ |
|
Antje Diertens (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u schetsen welke resultaten zijn geboekt voor de verduurzaming van de energievoorziening in Caribisch Nederland naar aanleiding van het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland»?1 2 Wat is momenteel het aandeel van duurzame energie in de energievoorziening en welke doelstellingen zijn er gesteld voor de komende jaren? Deelt u de mening dat een duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland van groot belang is?
Een duurzame energievoorziening is van groot belang in Caribisch Nederland, evenals veiligheid, leveringszekerheid en betaalbaarheid. In het navolgende worden eilandsgewijs de resultaten, de gezette stappen en daarmee het huidige aandeel van duurzame energie, behandeld en vervolgens worden de doelstellingen, voorgenomen acties met tijdspad en aandeel van duurzame energie behandeld. Hiermee ga ik ook in op de acties genoemd in het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland».
Op Saba is in februari 2018 de eerste zonneweide operationeel geworden die in 20% van de elektriciteitsvraag voorziet.
Een tweede zonneweide zal begin 2019 operationeel worden en eveneens in 20% (totaal 40%) van de elektriciteitsvraag voorzien. Het bestuurscollege van Saba heeft in februari 2018 geothermisch onderzoeker Teranov uit Guadeloupe een driejarig exclusief recht gegeven om onderzoek te doen naar geothermie. Het is onzeker of dit succes heeft en kent een zeer lange doorlooptijd vanwege het benodigd onderzoek, proefboringen enzovoorts, maar biedt bij succes de mogelijkheid tot 100% verduurzaming.
Eind 2017 is de tweede fase van de zonneweide in gebruik genomen waardoor 46% van de elektriciteit duurzaam wordt opgewekt. Hiermee is Sint Eustatius koploper in aandeel duurzame elektriciteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dit is technologisch een zeer modern en innovatief project. Door de modernste power electronics is de netstabiliteit hoger dan voorheen. Deze resultaten waren slechts mogelijk door forse subsidies vanuit de rijksoverheid.
Het eilandelijk nutsbedrijf heeft te kennen gegeven voor verdere verduurzaming een voorkeur te hebben voor meer zonneweiden en niet voor windmolens, ondanks de gezamenlijke studies van het bedrijf en mijn ministerie naar windenergie. Deze verandering is ingegeven door de gevolgen van de orkanen Irma en Maria: enerzijds schade aan de windmolens op andere eilanden en anderzijds geen enkele schade aan de zonneweide op Sint Eustatius.
Op Bonaire staan windmolens (11 MW) opgesteld die ongeveer 30% van de eilandelijke elektriciteitsvraag dekken. Dit percentage neemt af door de groei van de elektriciteitsvraag.
Het eilandelijk bedrijf heeft een Integrated Utility Plan opgesteld. Hierin krijgen de leveringszekerheid en betaalbaarheid op dit moment voorrang boven verduurzaming. Hierom wordt op korte termijn extra regelbaar vermogen op goedkopere brandstof geleased of gehuurd. Er bleek geen draagvlak voor Ocean Thermal Energy Conversion (OTEC) op Bonaire te zijn. Hierdoor is de in het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland» aangekondigde haalbaarheidsstudie niet uitgevoerd. In plaats hiervan kiest Bonaire voor windenergie wat volgens het onderzoeksrapport «Renewable Energy Future for the Dutch Caribbean Islands Bonaire, Sint Eustatius and Saba» (Kamerstuk 34 890, nr. 14) tot een aandeel van 80% de efficiëntste manier van CO2-uitstoot-reductie is. In het Integrated Utility Plan is opgenomen 12 MW aan extra windcapaciteit in het eerste kwartaal van 2021 in bedrijf te hebben. In de jaren daarna wordt 65% duurzame elektriciteit beoogd. Decentrale productie is inmiddels mogelijk waarbij klanten ook elektriciteit kunnen terugleveren aan het net.
Er is overigens al opvolging gegeven aan de voorgestelde actie uit het rapport om de regeling Demonstratie energie-innovatie voor geheel Caribisch Nederland open te stellen (Kamerstuk 30 196, nr. 572).
Kunt u een overzicht geven van de tot nu toe gezette stappen tot de verduurzaming van de energievoorziening van Caribisch Nederland? Kunt u hierbij in ieder geval ingaan op alle concrete acties in het rapport?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht en tijdspad bieden van de voorgenomen acties tot verduurzaming van de energievoorziening van Caribisch Nederland? Kunt u hierbij duidelijk maken wat de ontwikkeling is van het aandeel duurzame energie?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de te verwachten ontwikkeling van de energieprijs in de transitie naar een duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland? Wanneer wordt er voor kleinverbruikers een betaalbaar gebruikerstarief gerealiseerd?
Er is een voor kleinverbruikers betaalbaar tarief in Caribisch Nederland. Betaalbaar betekent echter niet goedkoop. Ter vergelijk: in Europees Nederland wordt energieverbruik door belasting en opslagen ontmoedigd en besparing aangemoedigd. Zoals in het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland» beschreven heeft een gemiddeld Caribisch Nederlands huishouden een lagere energierekening dan een Europees Nederlands huishouden.
De energieprijs hangt ook af van de wereldwijde olieprijs. De kosten en daarmee elektriciteitstarieven van duurzame alternatieven op oliegeneratoren staan beschreven in het bovengenoemde onderzoeksrapport «Renewable Energy Future for the Dutch Caribbean Islands Bonaire, Sint Eustatius and Saba». Uit dit rapport blijkt dat het afhankelijk is van de olieprijs en de rente op het kapitaal voor de investeringen in welke mate verduurzaming tot lagere kosten en daarmee een lager tarief leidt.
Ziet u ook dat de verduurzaming van de energievoorziening kan leiden tot extra werkgelegenheid in Caribisch Nederland? Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat de verduurzaming van de energievoorziening werkgelegenheid oplevert voor de eilandbewoners?
De productie van duurzame energie is kapitaalintensief, niet arbeidsintensief. De aanleg van windmolens of een zonneweide leidt tot enige tijdelijke extra werkgelegenheid voor eilandbewoners. Een deel van deze arbeid is echter specialistisch werk waarvoor geen personeel op deze kleine eilanden voor handen is. Het plaatsen van zonnepanelen op daken van huishoudens is vergeleken bij de aanleg van windmolens en zonneweiden relatief arbeidsintensief.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de betaalbaarheid van energie voor kleinverbruikers in Caribisch Nederland geborgd blijft, in het geval de verduurzaming van de energievoorziening niet leidt tot een substantiële reductie van de energieprijzen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Nieuwe pachtrekeningen door softwarefout' |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Nieuwe pachtrekeningen door softwarefout» op www.boerenbusiness.nl van 4 mei 2018?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van het artikel.
Is het waar dat de pachtprijzen niet waren bijgesteld naar de nieuwe percentages die per 1 juli 2017 al gelden? Is het waar dat dit te maken heeft met softwareproblemen? Is dit een menselijke fout of een fout in de programmatuur?
Bij het verzenden van de facturen voor de pacht over de periode 1 november 2017 t/m 30 april 2018 is het niet gelukt om de aanpassingen van de pachtprijzen die gelden vanaf 1 juli 2017 tijdig in de administratieve systemen door te voeren. De oorzaak hiervan is het abusievelijk overslaan van een processtap; er is dus geen sprake van een fout in de software. Vervolgens zijn ten onrechte de facturen en de herinneringen verzonden op basis van de oude pachtprijzen.
Kunt u aangeven door wie en wanneer deze fout geconstateerd is en waarom deze fout nu pas naar boven komt na vragen van pachters en herhaaldelijk aandringen van de Bond van Landpachters en Eigen Grondgebruikers (BLHB)?
De niet aan de herziene pachtprijzen aangepaste facturen zijn ten onrechte verstuurd. De actie om de pachtprijsherziening alsnog door te voeren werd parallel aan het verzenden van de facturen al voorbereid.
Het niet eerder en actief communiceren naar de pachters is een inschattingsfout gebleken. De verwachting was dat de aanpassing van de pachtprijzen direct na verzending van de facturen kon worden doorgevoerd. Inmiddels hebben alle pachters een brief ontvangen over de niet doorgevoerde pachtprijsherziening, waarin excuses worden aangeboden over de gang van zaken en een toelichting wordt gegeven op de genomen maatregelen. Zoals in de brief aan de pachters is gesteld worden op dit moment de verzonden facturen gecheckt. Voor zover nu kan worden overzien, betekent een correctie van de facturen in de meeste gevallen dat er geld wordt teruggeven. De pachters ontvangen binnenkort persoonlijk een specifieke toelichting op de factuur. Indien de factuur wordt aangepast, ontvangt de pachter twee weken erna een (credit)nota. Indien de factuur met een automatische incasso is voldaan, wordt het verschil ook twee weken na ontvangst van de specifieke toelichting verrekend. Wanneer de pachter heeft betaald zonder een automatische incasso of de factuur nog niet heeft voldaan, dan wordt er door het Rijksvastgoedbedrijf contact opgenomen met de pachter over de verdere afwikkeling van de factuur.
Tevens is in de brief aangegeven dat indien de pachters in de tussentijd een automatische herinnering tot betaling van de factuur hebben ontvangen, zij deze herinnering als niet verstuurd kunnen beschouwen.
Waarom heeft het Rijksvastgoedbedrijf niet eerder en actief gecommuniceerd naar haar pachters over deze fout?
Zie antwoord vraag 3.
Is de softwarefout inmiddels hersteld zodat dit in de toekomst niet meer voor zal komen? Is gekeken of er nog andere problemen met de programmatuur zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitgebreid ingaan op de vraag hoe de softwarefout heeft kunnen ontstaan? Welke veranderingen aan het systeem hebben hiertoe geleid? Heeft er een testperiode plaatsgevonden? Zo ja, waarom is deze fout toen niet boven tafel gekomen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitgebreid ingaan op het feit dat de BLHB via haar website en een brief heeft aangegeven zich genoodzaakt te voelen deze omissie, het niet bijstellen van de pachtprijzen, te herstellen omdat het Rijksvastgoedbedrijf slecht bereikbaar is voor de pachters en de dienstverlening omslachtig, bureaucratisch en afstandelijk wordt genoemd? Is digitale communicatie tussen pachters en ministerie mogelijk nu het verwijt wordt gemaakt dat de dienst telefonisch vrijwel onbereikbaar is, en de doorlooptijd en afhandeling van brieven, klachten en contactformulieren, lang? Zo ja, welke digitale communicatievormen zijn beschikbaar? Is op het ministerie bekend dat de dienstverlening als ver onder de maat wordt ervaren? Zo nee, kunt u aangeven hoe u de dienstverlening gaat verbeteren en wanneer de eerste resultaten hiervan merkbaar zullen zijn? Op welke manier gaat u de Kamer informeren over de te nemen stappen?
Ik ben inmiddels bekend met het gegeven dat een deel van de pachters van het Rijksvastgoedbedrijf ontevreden is over de communicatie en de dienstverlening. De reactietijden en de telefonische bereikbaarheid kunnen inderdaad worden verbeterd. Daarom zijn inmiddels de volgende verbeteringen doorgevoerd om de directe bereikbaarheid van het Rijksvastgoedbedrijf te verbeteren:
Kunt u aangeven waarom het Rijksvastgoedbedrijf geen gespecificeerde rekeningen verstuurt, zeker als de pachters daarom vragen?
Het Rijksvastgoedbedrijf stuurt per pachtovereenkomst een factuur waarin per type pacht (bijvoorbeeld woning, gebouw of land) het verschuldigde bedrag wordt gespecificeerd en ook het totaalbedrag. Daarnaast wordt voorafgaand aan de factuur een algemene brief over de pachtprijsherziening gestuurd, waarin wordt toegelicht in welk pachtprijsgebied de betreffende pachtovereenkomst valt, welk veranderpercentage van toepassing is voor de pachtprijs van grond, bedrijfsgebouwen en/of woningen. Tevens wordt in deze brief aangegeven wat een pachter kan doen, indien hij/zij het niet eens is met de in rekening gebrachte pachtprijs. Deze brief wordt in dit geval – anders dan gebruikelijk – pas verstuurd na de verzending van de factuur.
Indien een pachter een verdere specificering wenst van de benoemde onderdelen in de factuur, dan kan die op verzoek worden geleverd.
Deelt u de mening dat een rekening duidelijk en overzichtelijk moet zijn en, als daarom gevraagd wordt, via een specificering van de verschillende onderdelen, inzichtelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u ervoor zorgen dat, als pachters vragen naar een gespecificeerd overzicht, dit ook geleverd gaat worden?
Zie het antwoord op vraag 8.
Is het waar dat de BLHB op 26 februari 2018 een brief naar het Rijksvastgoedbedrijf heeft gestuurd en daar tot op heden nog geen reactie op ontvangen heeft? Zo ja, wat vindt u van deze gang van zaken?
Het Rijksvastgoedbedrijf is momenteel bezig met het herijken van de uitvoeringskaders voor de uitgifte van de agrarische gronden van de Staat. Ook de branche wordt hierbij betrokken. Dit alles neemt langer tijd in beslag dan gepland, waardoor de beantwoording van de brief van de BLHB helaas is vertraagd.
Op 30 mei heeft de directie van het Rijksvastgoedbedrijf gesproken met twee bestuursleden van de BLHB. Onderwerpen van het gesprek waren – naast de niet gecorrigeerde facturen pacht – ook onderwerpen als duurzaam bodembeheer en goede grondkwaliteit.
De brief van BLHB is inmiddels beantwoord. Binnenkort stuur ik over de herijking van het pachtbeleid een brief aan uw Kamer.
Bent u bereid de brief van BLHB aan het Rijksvastgoedbedrijf en uw antwoord op deze brief met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De BLHB heeft mij op 15 februari 2018 een brief gestuurd over hetzelfde onderwerp. Deze brief en het antwoord daarop zend ik als bijlage met deze beantwoording mee.
Het bericht ‘Waarom dode mensen post van de belasting krijgen’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Waarom dode mensen post van de belasting krijgen»?1
Ja.
Is het waar dat een DigiD van een persoon die overleden is, blijft bestaan? Zo ja, waarom en hoe lang blijft zo’n DigiD bestaan?
Ja, een DigiD wordt niet automatisch opgeheven na het overlijden van een persoon. Een DigiD wordt automatisch opgeheven nadat het drie jaar niet is gebruikt. Het uitgangspunt is dat overheidsorganisaties stoppen met het leveren van diensten aan het betreffende BSN zodra zij de melding van overlijden krijgen. Mocht een nabestaande het DigiD-account eerder willen opheffen dan na drie jaar, dan kan deze telefonisch of schriftelijk een verzoek daartoe indienen bij DigiD.
Hoe kan het dat personen die overleden zijn, en waarvan een melding van overlijden aan de gemeente is doorgegeven, na het overlijden toch (digitale) post blijven ontvangen?
De problematiek is complex.
Met het overlijden gaan rechten en plichten over op de nabestaande(n), bijvoorbeeld rondom de fiscale afwikkeling van de erfenis of de APK-keuring van de auto van de overledene. De overheid weet niet altijd, bijvoorbeeld als er geen testament of verklaring van erfrecht bekend is, welke nabestaande verantwoordelijk is voor de afwikkeling van rechten en plichten van de overledene. Desalniettemin moet er nog wel aan plichten worden voldaan. De overheid verzendt de berichten om er voor te zorgen dat de nabestaande(n) aan deze plichten kan voldoen en ook een beroep kan doen op bepaalde rechten (bijvoorbeeld te veel betaalde heffingen). Idealiter adresseert de overheidsorganisatie deze berichten aan «de erven/nabestaanden van». Voor fysieke berichten is dit een gangbare en geaccepteerde procedure. Voor digitale berichten is dit echter problematisch omdat de nabestaanden geen toegang tot de berichtenbox hebben.
Daarnaast kan het voorkomen dat berichten al zijn verzonden (en/of zijn klaargezet voor verzending) voordat de melding van het overlijden bij de verantwoordelijke overheidsorganisatie bekend was. Deze berichten komen dan na het overlijden van de geadresseerde binnen.
Tot slot zetten (nog) niet alle overheidsorganisaties de melding van overlijden (meteen) om in een stopzetting van de digitale verzending van berichten. Ik wil binnenkort met overheidsorganisaties afspraken maken om aan deze ongewenste situatie een einde te maken. (Zie ook mijn antwoord op vraag 7.)
Wat moet een nabestaande doen wanneer een overheidsinstantie, ondanks dat het overlijden is doorgeven, toch (digitale) post van de overheid blijft ontvangen?
Dit is afhankelijk van de overheidsinstantie die de post verstuurt. Als een nabestaande zich bij de overheidsinstantie meldt om dit onder de aandacht te brengen kan die in veel gevallen het verzenden van berichten naar de overledene stoppen. Daarbij zal dan moeten worden aangegeven naar wie de berichten wel verzonden dienen te worden. Dat is in het belang van zowel de nabestaanden als van de overheid.
Deelt u de mening dat het erg ongelukkig en onwenselijk is dat overheidsinstanties naar elkaar verwijzen wanneer nabestaanden contact opnemen met een overheidsinstantie met het verzoek om de (digitale) post voor de overleden persoon stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, zeker voor nabestaanden is dat erg ongelukkig.
Welke instantie is eindverantwoordelijk voor het fatsoenlijk oplossen van problemen die ontstaan doordat overheidsinstanties naar elkaar verwijzen wanneer nabestaande proberen om de (digitale) post stop te laten zetten?
Uiteindelijk maken overheidsorganisaties hierin, binnen hun specifieke verantwoordelijkheid voor de eigen primaire processen, hun eigen afwegingen. Wanneer daardoor burgers in digitale dienstverlening structureel tussen organisaties vast komen te zitten of van de ene organisatie naar de andere worden verwezen gaat er echter iets mis. Vanuit mijn coördinerende rol acht ik het mijn verantwoordelijkheid om te voorkomen dat dit gebeurt, door overheidsbreed heldere, niet-vrijblijvende afspraken te maken, bijvoorbeeld rond het gebruik van de berichtenbox. Wanneer mij desondanks signalen bereiken, zoals in dit geval, zal ik partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat nabestaande nog langer veel tijd moeten stoppen in het stopzetten van (digitale) post van personen die overleden zijn?
Dit is, zoals gezegd, complexe problematiek. Ik wil niet de illusie wekken dat dit eenvoudig structureel opgelost kan worden. Ik werk aan verschillende maatregelen, met twee verschillende doelen. Ten eerste voorkomen dat berichten worden geadresseerd aan overleden personen (waar nabestaanden onder kunnen lijden) en ten tweede een goede manier te vinden om berichten die na overlijden moeten worden verzonden goed af te leveren. Ik intensiveer het gesprek daarover met verzendende overheidsorganisaties, zodat op eenduidige en consequente manier met burgers wordt gecommuniceerd.
Meer concreet zijn de maatregelen waar ik aan werk:
Het bericht: ‘Woningstichting FCB ‘not amused’ over opstelling Knops’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Woningstichting FCB «not amused» over opstelling Knops»?1
Ja.
Is het waar dat u de woningbouwstichting Fonds Collectieve Belangen (FCB) heeft laten weten dat u niet voornemens bent om garanties te verstrekken die de sociale woningbouw kunnen faciliteren? Zo ja, waarom?
In de afgelopen jaren heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties veelvuldig en uitvoerig contact gehad met de Bonairiaanse woonstichting Fundashon Cas Bonairiano (FCB) over de financieringsproblematiek van nieuwbouw van sociale huisvesting op Bonaire. Het probleem van FCB was dat zij naar eigen zeggen niet in staat was om een laagrentende lening aan te trekken, waardoor de huur van de nieuwe woningen te duur werd voor de beoogde sociale doelgroep. In de week van 8 januari jl. heb ik tijdens mijn bezoek aan Bonaire voor het eerst zelf met de directeur van FCB over deze problematiek gesproken. Ik heb hem toen gemeld dat de noodzaak van voldoende sociale woningbouw voor mij evident is en dat ik graag zou willen kijken op welke wijze mijn ministerie zou kunnen bijdragen aan een oplossing van dit probleem. Hij was blij met deze mogelijkheid.
Een aantal door FCB aangedragen oplossingen had daarbij niet mijn voorkeur. Zo stelde FCB graag een garantie te ontvangen vanuit de rijksoverheid op de benodigde lening van ca. 36 miljoen USD. In mijn brief aan uw Kamer d.d. 12 april 2018 (Kamerstuk 34 775 IV, nr. 37) heb ik reeds stilgestaan bij de redenen waarom dit niet de voorkeur heeft. Deze redenen heb ik eerder dit jaar ook gedeeld met de directeur van FCB in een persoonlijk gesprek. Het kabinet betracht zoveel mogelijk terughoudendheid bij het aangaan van nieuwe garanties. Daar waar alternatieven mogelijk zijn, moeten die eerst worden verkend. Een andere optie die FCB daarop heeft aangedragen is die van subsidie, zijnde een bijdrage in de onrendabele top én de infrastructuur. FCB heeft in dat kader gesteld graag een beroep te doen op de regionale envelop waarover uw Kamer is geïnformeerd bij brief van 19 februari 2018 (Kamerstuk 29 697, nr. 42). Dergelijke middelen kunnen echter maar één keer ingezet worden. Gelet op de diverse andere economische, sociale en maatschappelijke uitdagingen waarvoor Bonaire zich gesteld ziet, acht ik het daarom noodzakelijk om te bezien of er geen andere slimme alternatieven bestaan die de realisatie van betaalbare sociale huisvesting kunnen bewerkstelligen, waardoor er ruimte ontstaat voor een bredere investeringsagenda. In tegenstelling tot hetgeen gesteld werd door de directeur van FCB in zijn brief aan de voorzitter van het College voor de Rechten van de Mens ben ik daarbij dus niet op zoek naar de goedkoopste oplossing voor de Nederlandse overheid, maar naar het grootst mogelijke effect voor Bonaire met de middelen die daarvoor beschikbaar zijn.
Op 22 januari 2018 heb ik in Den Haag in dat kader een goed en constructief vervolggesprek gevoerd met de directeur van FCB en vertegenwoordigers van een tweetal Europees Nederlandse woningcorporaties. De afspraak die wij toen gezamenlijk hebben gemaakt is dat we zouden verkennen op welke wijze Nederlandse corporaties een bijdrage zouden kunnen leveren aan de realisatie van betaalbare sociale huisvesting op Bonaire. De grote en dringende maatschappelijke behoefte aan sociale huisvesting op Bonaire vraagt om een meer structurele oplossing waarbij de bouw, het beheer en de exploitatie van de 500 woningen geborgd is in de komende jaren. Om daaraan te kunnen voldoen acht ik het noodzakelijk om tot een totaalplan te komen waaraan zowel corporaties, FCB, als het openbaar lichaam zich kunnen committeren. Dit vergt tevens dat taken, rollen en verantwoordelijkheden helder belegd zijn en dat duidelijke afspraken over de financiering, uitvoering en fasering worden vastgelegd. De uitwerking van een dergelijk plan maakt onderdeel uit van de ingezette verkenning.
Sindsdien heeft FCB helaas via de media diverse malen laten blijken dat zij – in tegenstelling tot de gemaakte afspraken van januari – niet wil samenwerken met een Nederlandse corporatie en dat zij de woningen zonder hulp van Europees Nederland wil bouwen. Dit blijkt ook uit de brief van FCB aan het College voor de Rechten van de Mens waarnaar wordt verwezen in het aangehaalde bericht. Ik vind het jammer dat FCB er niet voor heeft gekozen de eventuele zorgen bij de eerder gemaakte afspraken eerst te delen met haar veronderstelde partners, zijnde het ministerie en de betrokken corporaties. Daarmee heeft FCB haar partners ook niet in de gelegenheid gesteld om in gezamenlijkheid te bezien op welke wijze die kennelijke zorgen zouden kunnen worden weggenomen. De huidige opstelling van de directeur van FCB maakt dan ook dat ik de mogelijkheid om op korte termijn in gezamenlijkheid tot een constructieve oplossing te komen voor de nieuwbouw van sociale huisvesting op Bonaire somber inschat. Dat betreur ik ten zeerste.
Op 4 mei jl. heb ik alsnog een brief van FCB ontvangen waarin zij hun kennelijke zorgen voor het eerst nader aan mij hebben toegelicht. Ik zal de komende periode gebruiken om mij hier verder in te verdiepen en opnieuw in contact treden met FCB.
Ik heb ook vernomen dat FCB inmiddels in gesprek is met diverse andere partijen over de financiering van de nieuwbouw van sociale woningen. FCB zou daarbij tevens van mening zijn dat zij de nieuwbouw alsnog zonder ondersteuning van Europees Nederland kan realiseren. Hoe dit zich verhoudt tot de eerder door FCB beargumenteerde forse tekorten op de businesscase is mij niet bekend. Ook daar zal ik mij graag nader over laten informeren.
Wat is de rol van woningbouwcorporaties uit Europees-Nederland bij de volkshuisvesting op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba?
Op dit moment is er geen rol voor een Europees Nederlandse woningcorporatie op Bonaire. De lokale woonstichting FCB had tot eind 2016 een samenwerkingsovereenkomst met een Nederlandse corporatie, welke vooral gericht was op de professionalisering van de organisatie. Deze samenwerkingsovereenkomst is eind 2016 verlopen en nadien niet vernieuwd.
Op Saba hebben het openbaar lichaam, de lokale woonstichting OYOHF en de Nederlandse corporatie Woonlinie eind 2015 een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin Woonlinie een groeiende rol op zich neemt voor het beheer en onderhoud van de woningen van OYOHF. Woonlinie heeft in 2015 zelf ook 20 woningen gebouwd op Saba en bouwt de komende jaren nog eens 20 nieuwe sociale huurwoningen op Saba. De samenwerking verloopt naar tevredenheid van alle betrokken partijen. Met deze ontwikkelingen is de kwaliteit en kwantiteit van sociale huisvesting en het onderhoud daarvan op Saba ook op de langere termijn gewaarborgd.
Woonlinie was tot eind 2014 ook actief op Sint Eustatius. Deze samenwerking is gestopt toen het bestuurscollege aangaf zich niet aan de eerder overeengekomen afspraken te willen houden. Met de komst van de regeringscommissaris zoekt het openbaar lichaam weer actief de samenwerking op met een Nederlandse woningcorporatie om hen te ondersteunen in de lokale opgave. Daartoe worden momenteel verkennende gesprekken gevoerd. Hoe die ondersteuning eruit zal zien, wordt momenteel verder uitgewerkt en is onderdeel van gesprek.
Hoe groot is het woningtekort op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba op dit moment? Kunt u dit uitsplitsen naar de sociale woningbouw, particuliere huur en koop?
Het woningmarktbeleid betreft een eilandelijke taak. De informatie die mij ter beschikking staat laat het volgende beeld zien. Uit de Woonvisie Bonaire CN 2011–2015, welke is opgesteld in opdracht van het bestuurscollege, zou blijken dat er behoefte is aan circa 500 extra sociale woningen. Sinds 2011 heeft FCB (met behulp van subsidie door BZK) 76 nieuwe sociale huurwoningen en 25 sociale koopwoningen gerealiseerd. De woonvisie Sint Eustatius 2012–2015 liet zien dat er 80 inschrijvingen waren op de lijst van woningzoekenden in het sociaal segment. In de woonvisie kon door ontbreken van aanvullende data echter niet inzichtelijk worden gemaakt hoeveel woningen er precies bij moesten komen. Recentere versies van de woonvisies van Bonaire en Sint Eustatius zijn niet aanwezig. De woonvisie Saba 2016–2020 laat zien dat met de realisatie van de 20 te bouwen woningen door Woonlinie ook op langere termijn kan worden voorzien in de aanwezigheid van voldoende sociale woningbouw.
Deelt u de mening dat de woningnood in Caribisch Nederland zo spoedig mogelijk moet worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Welke instrumenten en welke middelen hebben de openbare lichamen om het woningtekort aan te pakken? Zijn deze instrumenten en middelen voldoende om de grote woningproblemen het hoofd te bieden? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Het woningmarktbeleid betreft zoals gesteld een eilandelijke taak. Op 18 april 2017 heeft de Eerste Kamer der Staten-Generaal de «Wet Maatregelen Huurwoningmarkt Caribisch Nederland» aangenomen. Deze wet is op uitdrukkelijk verzoek van het openbaar lichaam Bonaire tot stand gekomen, uiteraard met instemming van Saba en Sint Eustatius. Het wetsvoorstel beoogt een modernisering van de bestaande wet- en regelgeving en heeft tot doel het reguleren van een betrouwbare, duurzame en betaalbare woningmarkt van goede kwaliteit op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De wet regelt onder andere de mogelijkheid tot invoering van een (vereenvoudigd) huurpuntenstelsel, waarbij woningwaardering plaatsvindt op basis van de kwaliteit in plaats van de oorspronkelijke bouwkosten. De exacte invulling van het huurpuntenstelsel dient te worden vastgesteld bij eilandsverordening door de eilandsraad. Daarmee wordt ook de mogelijkheid geboden tot differentiatie per eiland, aangezien elk eiland zijn eigen specifieke woningmarkt kent. Dit was ook de wens van Saba en Sint Eustatius. Tot op heden heeft geen van de openbare lichamen – ondanks intensieve ondersteuning door mijn ministerie – de noodzakelijke verordeningen door de eilandsraad laten vaststellen. De inwerkingtreding van de wet is daarom in overleg met de openbare lichamen uitgesteld. Dit neemt niet weg dat de openbare lichamen wel de mogelijkheden in handen hebben om zelf uitvoering te geven aan een sociaal woningmarktbeleid. Met invoering van het puntenstelsel krijgen sociale woonstichtingen mogelijk ook meer investeringsruimte. Huurders in oudere woningen die wel meer kunnen betalen, maar dat nu niet mogen volgens de huidige wetgeving, gaan dan immers via stapsgewijze huurverhoging een realistischere huur betalen. Die extra opbrengsten dekken dan voor een deel de huidige tekorten op huren van bewoners in woningen die recenter zijn gebouwd en dus een hogere investering met zich meebrachten.
Hoe verhoudt de problematiek van de sociale woningbouw zich tot de armoede in Caribisch Nederland? Bent u het eens dat opeenhoping van sociaaleconomische problemen voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt momenteel onderzoek gedaan naar het sociaal minimum. Woonlasten zullen uiteraard ook deel uitmaken van dit onderzoek. Ik acht het van belang om te komen met een integrale reactie op dit onderzoek, juist om een opeenhoping van sociaaleconomische problemen tegen te gaan. De openbare lichamen zijn via een klankbordgroep betrokken bij het onderzoek. Ook de kabinetsreactie op het onderzoek zal met betrokkenheid van de openbare lichamen worden opgesteld.
Het bericht ‘Kabinet zet koppositie ICT op het spel, waarschuwt Eelco Blok’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Arne Weverling (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kabinet zet koppositie ICT op het spel, waarschuwt Eelco Blok»?1
Ja.
Herkent u zich in de bewering van de heer Blok dat het kabinet het ontbeert aan een langetermijnvisie op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT)? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een goede uitgangspositie op het gebied van digitalisering. De vaste en mobiele netwerken in Nederland zijn van wereldklasse en worden continu verbeterd om te voldoen aan nieuwe eisen. De AMS-IX, een van de belangrijkste internetknooppunten ter wereld, bevindt zich in ons land. Ook heeft Nederland, internationaal gezien, een hoogopgeleide beroepsbevolking en lopen consumenten vaak voorop in het omarmen van nieuwe digitale toepassingen. Bovendien kennen we in Nederland een lange traditie van samenwerking, bijvoorbeeld tussen bedrijven, wetenschappers en overheden. Deze goede uitgangspositie blijkt ook uit de ranglijsten van zowel het World Economic Forum als de Europese Commissie2.
We mogen echter niet op onze lauweren rusten. Digitalisering is namelijk onder andere nodig op terreinen als de zorg, mobiliteit en het openbaar bestuur. Om de komende jaren voorop te kunnen lopen, bevat het regeerakkoord de nodige ambities en acties bevat als het gaat om digitalisering:
Om onze ambities en de opgaven uit het Regeerakkoord te realiseren en de Nederlandse positie op het gebied van digitalisering verder uit te bouwen, komt het kabinet voor de zomer met de Nederlandse Digitaliseringsstrategie. Deze strategie bevat de langetermijnvisie en acties waarmee het kabinet gezamenlijk aan de slag gaat om koploper te worden van Europa.
Herkent u zich in de bewering van de heer Blok dat het kabinet de koppositie van Nederland op het gebied van ICT op het spel zet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de door het kabinet te nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat Nederland digitaal koploper wordt, zo ook beoogd in «Vertrouwen in de toekomst, regeerakkoord 2017–2021»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u de voorgenomen data met betrekking tot de veilingen van de 700, 2100 en 3500 megahertzbanden (en de onderlinge samenhang tussen de beoogde veilingmomenten) vóór de Voorjaarsnota 2018 aan de Kamer te kunnen sturen, zoals eerder door de Kamer aan u verzocht in de motie-Weverling c.s. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 677)?
Ja.
Verwacht u de Kamer uiterlijk in het zomerreces 2018 te kunnen informeren over de oplossingsrichtingen om de 3,5 gigahertzband landelijk beschikbaar te stellen, zoals eerder door de Kamer aan u verzocht in de motie-Van den Berg/Graus (Kamerstuk 24 095, nr. 433)? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is reeds bekend in welke vorm en met welke voorwaarden de veiling van de 5G-frequenties zal worden ingericht?
Zoals beschreven in de beantwoording van de vragen van het lid Van der Lee worden keuzes over de voorwaarden gemaakt na het besluit van de Europese Commissie over de voorgenomen fusie tussen T-Mobile en Tele2, en een advies van de ACM (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1103). In het Algemeen Overleg Telecom van 15 februari jl. heb ik uw Kamer vervolgens gemeld de voorwaarden voor de veiling van de 700 MHz-, 1400 MHz-, en 2100 MHz-frequenties, voor zover die niet afhankelijk zijn van voornoemde besluit en advies, alvast vast te leggen in het Actieplan Digitale Connectiviteit, welke ik uw Kamer nog voor de zomer wil toesturen.
Wanneer ontvangt de Kamer de aangekondigde nationale digitaliseringsstrategie?
Uw Kamer zal de Nederlandse Digitaliseringsstrategie voor de zomer ontvangen.
De berichten 'Debacle met digitale rechtspraak was voorzienbaar' en 'Digitalisering blijft steken' |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de artikelen «Debacle met digitale rechtspraak was voorzienbaar»1 en «Digitalisering blijft steken»?2
Ja.
Hoe verklaart u het verschil in perceptie over digitalisering bij de overheid, waarbij in de evaluatie van het Programma Digitaal 2017 door het ministerie wordt geconcludeerd dat het beleid een doelmatig en doeltreffend programma is geweest, terwijl beide krantenartikelen juist wijzen op een gebrek aan doelmatigheid?
De verschillen worden veroorzaakt doordat er verschillende grootheden zijn onderzocht bij verschillende doelgroepen. In de evaluatie die in mijn opdracht is verricht, is bij ruim twintig sleutelfunctionarissen nagegaan wat de bijdrage was van het Programma Digitaal 2017 aan de digitalisering van de overheidsdienstverlening bij betreffende overheidsorganisaties. Op basis van de bevindingen heeft het onderzoeksbureau geconcludeerd dat het programma binnen de kaders (om te beginnen met het budget) doeltreffend en doelmatig was.
Het onderzoek dat in opdracht van Binnenlands Bestuur is verricht, richtte zich niet alleen op de digitalisering van de dienstverlening, maar op de digitalisering van de overheidsorganisatie in het algemeen. Bovendien is in dit onderzoek gevraagd of alle contacten tussen overheid en burgers inmiddels digitaal verlopen, waarbij de onterechte indruk kon ontstaan dat dit het doel was van het kabinet.
Bent u van mening dat de door de Commissie-Elias geconstateerde veelvoorkomende gebreken (zoals gebrek aan realiteitszin, gebrek aan kennis, onbestuurbaarheid en geen inzicht in de kosten) nu, vier jaar na de Commissie-Elias, nog steeds in zijn algemeenheid een rol spelen bij ICT-projecten bij de overheid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Er zullen altijd risico’s zijn bij de vaak complexe ICT-projecten bij de rijksoverheid. De mate waarin de risico’s ook tot gebreken bij individuele ICT-projecten leiden, hangt mede af van het managen van deze risico’s. Er zijn diverse maatregelen genomen, zoals de aanstelling van een CIO bij elk departement en de inrichting van het Bureau ICT-toetsing (BIT) als opvolging van de aanbevelingen van de commissie Elias. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de BIT-toetsen en de reactie daarop van de verantwoordelijke bewindspersonen. Hierin wordt inzichtelijk welke risico’s het BIT constateert en welke opvolging de betrokken bewindspersonen daaraan geven.
Het BIT blijft aandacht geven aan het lerend effect van BIT-adviezen en ervoor zorgen dat de opgebouwde kennis en kunde verspreid blijven worden. De CIO Rijk zal over de constateringen van het BIT met de departementale CIO’s in gesprek gaan, zodat de follow up op aanbevelingen onderwerp van gesprek blijft binnen het betreffende departement.
Bent u bereid inzichtelijk te maken, door middel van een jaarlijks totaaloverzicht, wat de ICT-kosten van de rijksoverheid zijn, inclusief personeels- beheer- en onderhoudskosten en dit aan de Tweede Kamer aan te bieden?
Het Kabinet informeert uw Kamer sinds 2016 over de uitgaven voor ICT binnen de rijksoverheid. In de Jaarrapportages Bedrijfsvoering Rijk 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 223) en 2017 (wordt medio mei aan de Tweede Kamer aangeboden) zijn (schattingen van) de materiële en de personele uitgaven ten behoeve van ICT opgenomen.
Bent u het ermee eens dat het Rijk een duidelijke visie moet ontwikkelen op welke ICT-producten en diensten zij zelf ontwikkelt, welke zij door marktpartijen laat ontwikkelen en hoe gebruik gemaakt kan worden van beschikbare open source software?
In het regeerakkoord heeft het kabinet aangekondigd dat het een ambitieuze, brede agenda voor de verdere digitalisering van het openbaar bestuur ontwikkelt op verschillende niveaus. Onderdeel van de agenda wordt dat het Rijk voortvarender dan voorheen beslist welke producten en diensten zij zelf ontwikkelt en welke zij door marktpartijen laat ontwikkelen. In het Algemeen Overleg met uw Kamer van 14 maart jl. heb ik daarover al gemeld dat ik daarbij niet te afhankelijk wil zijn van grote marktpartijen. Per situatie wordt de markt van aanbieders verkend en vindt een afweging plaats met betrekking tot de wijze van aanbesteden. Hiertoe wordt het afwegingskader gehanteerd waarnaar in het antwoord op vraag 6 wordt verwezen.
In de Strategische I-agenda Rijksdienst (Kamerstuk 31 490, nr. 234) is een visie aangekondigd rond het zelf ontwikkelen danwel uitbesteden. Voor zover het Rijk taken in het I-domein zelf uitvoert, streeft het naar een heldere organisatie en taakverdeling van interne dienstverleners en verdere professionalisering. Het gaat om een optimale inzet van zowel de externe als de interne leveranciers.
Het kabinet geeft bij aanbestedingen closed- en opensource gelijke kansen, zoals gemeld in de brief van 12 februari 2016 (Kamerstuk 26 643, nr.389). Bij gelijke geschiktheid wordt de voorkeur gegeven aan open source software.
Bent u het ermee eens dat de overheid te afhankelijk is van een klein aantal grote ICT-leveranciers en dat deze afhankelijkheid verminderd dient te worden? Onderzoekt u de mogelijkheden waarop dit kan, zoals de aanbestede opdrachten verkleinen of gebruik maken van functioneel aanbesteden?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 is benoemd vindt per situatie een afweging plaats. Eerder is op verzoek van de Tweede Kamer daartoe al onderzocht in hoeverre de rijksoverheid haar afhankelijkheid van ICT-leveranciers kan verminderen (kst. 26 643, nr. 394). Uit het onderzoek komt naar voren dat risico’s van leveranciers-afhankelijkheid worden onderkend, maar dat een zekere mate van afhankelijkheid van leveranciers onontkoombaar is. Het Rijk is immers geen ICT-ontwikkelaar en daarom wordt de ontwikkeling van ICT-producten voor het merendeel uitbesteed aan de markt.
Zoals ook in het Algemeen Overleg van 14 maart jl. met uw Kamer is besproken wordt bij ICT-opdrachten al onderzocht hoe deze opdrachten het beste in de markt kunnen worden gezet. Ik zegde u in dit verband toe het afwegingskader voor ICT opdrachten toe te zenden. Dit afwegingskader, dat eerder als bijlage bij de derde voortgangsrapportage kabinetsreactie Tijdelijke commissie ICT projecten (kamerstuk 26 643, nr. 422) aan uw kamer is gezonden doe ik u hierbij nogmaals toekomen.
Daarnaast is het zo dat de ontwikkeling van categoriemanagement bij het Rijk heeft bijgedragen aan betere en specifieke kennis van de ICT-markt. Dat neemt niet weg dat software die belangrijk is voor de continuïteit van de bedrijfsvoering in sommige gevallen alleen tegen hoge kosten kan worden vervangen. Er zal daarom altijd een zekere afhankelijkheid van de leveranciers van deze software blijven bestaan. Dat neemt ook niet weg dat zoveel mogelijk van open standaarden gebruik wordt gemaakt en waar dat mogelijk is, voor onderdelen van processen van open source software.
Heeft u inmiddels een gedragscode voor ICT-leveranciers ontwikkeld, waarbij elke leverancier die inschrijft op een aanbesteding deze gedragscode onderschrijft?
Eind 2015 is de nieuwe gedragscode van de brancheorganisatie Nederland ICT aangescherpt en door de leden van Nederland ICT vastgesteld. Deze gedragscode is alleen bindend voor de leden van Nederland ICT. Daarnaast is de nieuwe Gedragscode Integriteit Rijk van kracht, gepubliceerd in de Staatscourant nr.7100 op 12 december 2017. Deze is van toepassing op alle rijksambtenaren en is ook van toepassing op externen die werken voor het Rijk; van hen wordt verwacht dat zij zich aan dezelfde normen en waarden houden als hun ambtelijke collega’s.
Bent u het eens dat de aanbestedingspraktijk van de overheid met betrekking tot ICT professioneler moet door bijvoorbeeld met resultaatsverplichtingen te werken en in contracten af te spreken dat er binnen een jaar een eerste werkbaar product moet liggen, en te allen tijde de «uurtje-factuurtje»-contracten te vermijden?
Bij het Rijk vindt ICT-inkoop plaats in zogenoemde inkoop uitvoeringscentra (IUC), waar expertise op ICT-inkoop binnen de Rijksdienst is geconcentreerd. Zoals ook in de derde voortgangrapportage in reactie op het eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten (Kamerstuk 26 643, nr. 422) is aangegeven, zijn hierbij vele vormen van prikkels mogelijk en is het toepassen ervan maatwerk. Er wordt soms gecontracteerd op basis van resultaatsverplichting en soms op basis van inspanningsverplichting. De keuze vindt plaats op basis van de aard van de opdracht. Niet elke opdracht leent zich immers voor een resultaatsverplichting. Dat geldt ook voor de suggestie in contracten een verplichting op te nemen binnen een jaar een werkbaar product op te leveren. Ook dit hangt sterk af van de aard van de opdracht. In beginsel wordt de planning van oplevering afgestemd op de aard van de opdracht. Over de aanbestedingspraktijk van de medeoverheden kan ik geen uitspraken doen, dit valt binnen de autonomie van de medeoverheden.
Bent u het ermee eens dat alles dat door externe ICT-leveranciers wordt geproduceerd, zoals de broncodes, openbaar moet zijn, om zo inzage te geven in de kwaliteit van het werk van ICT-leveranciers? Zo ja, hoe gaat u dit in de praktijk brengen?
Deze vraag zal ik beantwoorden in de beleidsvisie op het vrijgeven van overheidssoftware als open source software die ik aan uw Kamer heb toegezegd. Deze zal voor het zomerreces aan uw Kamer worden aangeboden.
Deelt u de mening dat het Bureau ICT-toetsing (BIT) van grote waarde is als onafhankelijke autoriteit?
Ja. Zoals uit de aan uw Kamer toegezonden Jaarrapportage 2016–2017 (bijlage bij Kamerstuk 26 643, nr. 526) blijkt, worden de adviezen van het BIT meestal geheel overgenomen.
Bent u bereid een overzicht te maken van de aanbevelingen van de Commissie-Elias met daarbij een toelichting of, en zo ja hoe, deze aanbevelingen zijn uitgevoerd? Zo ja, kunt u dit overzicht de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
In een viertal voortgangrapportages (Kamerstuk 26 643, nr. 365 van 10 juli 2015, nr. 389 van 12 februari 2016, nr. 422 van 4 oktober 2016 en als laatste nr. 454 van 24 maart 2017) is de Kamer over de voortgang van alle maatregelen uit de Kabinetsreactie (Kamerstuk 33 326, nr. 13) geïnformeerd. In maart 2017 is in de laatste rapportage gemeld dat alle maatregelen in werking waren gesteld. Het BIT is toen ingesteld, er zijn nieuwe ICT-opleidingen gestart voor het personeel van het Rijk en er zijn meer ICT-trainees in dienst genomen. De formatie van I-Interim Rijk is sterk opgehoogd. De aanpassing van het Integraal Afwegingskader Beleid en Regelgeving leidt ertoe dat expliciet aandacht wordt gevraagd voor de ICT-consequenties van voorgesteld beleid of regelgeving. Met het terugbrengen van het aantal inkooppunten, het inrichten van categoriemanagement en strategisch leveranciersmanagement is de organisatie van de ICT-inkoop versterkt. De ICT-uitgaven van het Rijk worden inzichtelijk gemaakt en het Rijks ICT-dashboard.bevat meer informatie dan voorheen.
Beheersing van ICT-projecten zal voortdurend aandacht blijven vergen. Daarom is de versterking van de I-functie een belangrijk onderdeel van de Strategische I-agenda Rijksdienst (Kamerstuk 26 643, nr. 234), die jaarlijks geactualiseerd wordt.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het rapport-Elias die nog niet zijn overgenomen expliciet ter overweging mee te nemen in de Digitaliseringagenda die u voor de zomer presenteert?
Zie het antwoord op vraag 11. Ik ben niet voornemens deze expliciet in de brede agenda digitale overheid op te nemen. In maart 2017 is aan de Kamer in de laatste rapportage gemeld dat alle maatregelen uit de Kabinetsreactie op de Commissie-Elias in werking zijn gesteld, ondermeer door bestuurlijke maatregelen, zoals de instelling van het BIT, en door verankering in processen, zoals de uitbreiding van het Integraal Afwegingskader voor Beleid en Regelgeving met vragen over ICT (IAK).
Het bericht ‘Klagen over ongelijke behandeling kan niet in Caribisch Nederland’ |
|
Nevin Özütok (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Ken u het bericht «Klagen over ongelijke behandeling kan niet in Caribisch Nederland»?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja. In het bericht wordt geconstateerd dat op dit moment de gelijkebehandelingswetgeving niet van toepassing is in Caribisch Nederland. Dat betekent, zoals in het bericht wordt gesteld, dat de taak van het College voor de Rechten van de Mens om klachten over ongelijke behandeling te beoordelen, alleen geldt voor Europees Nederland. Dit neemt niet weg dat inwoners van Caribisch Nederland op dit moment wel naar de rechter kunnen gaan als zij menen slachtoffer te zijn van ongelijke behandeling. Artikel 1 Grondwet, waarin het discriminatieverbod is neergelegd, is onverkort van toepassing, evenals diverse internationale verdragen waarin een discriminatieverbod is neergelegd en enkele vormen van discriminatie zijn verboden in het Burgerlijk Wetboek van Caribisch Nederland, het BWBES.
Welke wetten en regelingen op het gebied van mensenrechten zijn op dit moment wel in het Europese deel van Nederland van toepassing, maar niet in Caribisch Nederland? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de bescherming van discriminatie op de arbeidsmarkt?
De belangrijkste mensenrechtenverdragen zijn van toepassing in Caribisch Nederland, zoals het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en het Internationale Verdrag inzake de Burgerlijke en Politieke Rechten van de Verenigde Naties. Beide verdragen kennen bepalingen die discriminatie verbieden. Daarnaast zijn ook het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen geldig in Caribisch Nederland. Voor een overzicht van mensenrechtenverdragen die van toepassing zijn in Europees en/of Caribisch Nederland verwijs ik u naar het rapport van de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV), getiteld: «Fundamentele rechten in het Koninkrijk: eenheid in bescherming door verdragen. Theorie en praktijk van territoriale beperkingen bij de ratificatie van mensenrechtenverdragen». Dit rapport is op 10 juli 2018 openbaar geworden en is te vinden op de website van de AIV, https://aiv-advies.nl/.
De wetgeving met betrekking tot arbeidsverhoudingen is neergelegd in het Burgerlijk Wetboek BES (BWBES). In artikel 7A:1614aa van het BWBES is bepaald dat de bepalingen over gelijke behandeling uit het Burgerlijk Wetboek (BW) dat in Europees Nederland geldt, van overeenkomstige toepassing zijn, behalve voor zover het de bevoegdheid van het College voor de Rechten van de Mens betreft om in individuele gevallen te onderzoeken of onderscheid is of wordt gemaakt. Dit betekent dat het ook in Caribisch Nederland verboden is om onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst en op grond van de arbeidsduur van de werknemer. Daarnaast is in artikel 7A:1614y een verplichting opgenomen tot goed werkgeverschap. Daaronder kan ook een verbod om te discrimineren worden begrepen.
Inwoners van Caribisch Nederland kunnen zich tot de rechter wenden als zij zich gediscrimineerd voelen, met een beroep op artikel 1 Grondwet, internationale verdragen of de bovengenoemde bepalingen van het BWBES.
Wat kunnen mensen in Caribisch Nederland die zich gediscrimineerd voelen nu concreet doen en op basis van welke regelgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens dat meer wetten en regelingen op het gebied van mensenrechten van toepassing zouden moeten worden verklaard in Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Met de eilanden die samen Caribisch Nederland vormen is, toen de huidige staatkundige indeling in werking trad op 10-10-2010, afgesproken dat legislatieve terughoudendheid zou worden betracht en dat bij de invoering van nieuwe wet- en regelgeving rekening zou worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de eilanden. Ook nu, in 2018, is het nodig om rekening te houden met het absorptievermogen van de eilanden. Dit geldt ook ten aanzien van wet- en regelgeving die uitvoering geven aan de mensenrechten. Dit neemt niet weg dat het doel is – op termijn – ongerechtvaardigde verschillen (in wet- en regelgeving) te minimaliseren.
Overigens merk ik op dat de implementatie van de verplichtingen die voortvloeien uit de mensenrechten, op diverse manieren vorm kan krijgen: ook bijvoorbeeld door het aanleggen van wegen of het zorgdragen voor goed onderwijs. De inspanningen van het kabinet om de mensenrechtensituatie in Caribisch Nederland te verbeteren, zijn dan ook breder dan enkel het invoeren van nieuwe regelgeving of het bieden van een klachtrecht.
Bent u bereid om, zoals het College voor de Rechten van de Mens adviseert, met een stappenplan te komen tot geleidelijke invoering van wetten en regels die de gelijke behandeling van burgers in Caribisch Nederland verbetert? Zo nee, waarom niet?
Ik ben, mede naar aanleiding van de aanbeveling van het College in zijn rapport «Vijf jaar College voor de Rechten van de Mens», voornemens om een verkenning te laten uitvoeren naar de mogelijkheid om de gelijkebehandelingswetgeving in te voeren in Caribisch Nederland. Hierover heb ik u bericht in de kabinetsreactie op voornoemd rapport van het College, dat gelijktijdig aan uw Kamer is gezonden.
De proefboringen naar olie en gas op Aruba |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eerste proefboring Aruba naar olie en gas nabij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de begroting eerst sluitend gemaakt dient te worden en het begrotingstekort moet worden teruggebracht, alvorens over te gaan tot het creëren van fondsen anders dan ter aanwending voor het terugdringen van het begrotingstekort?
De politieke keuze wat te doen met eventuele revenuen uit olie en gas is aan het land Aruba. Wel deel ik de zorgen over de staat van de overheidsfinanciën van het land Aruba, in het bijzonder de hoge overheidsschuld die dient te worden teruggedrongen en het niet hebben van een meerjarige sluitende begroting. In mijn gesprek met de Minister van Financiën van Aruba, mevrouw Ruiz-Maduro, op 22 maart jl. heb ik deze zorgen ook kenbaar gemaakt en heb ik haar gevraagd zo snel mogelijk te komen met een begroting 2018 welke voldoet aan de aanbevelingen van het College Aruba financieel toezicht (CAft). Daarnaast wordt met Aruba gesproken over de vormgeving van het financieel toezicht na het begrotingsjaar 2018 met het oog op het bereiken van duurzame overheidsfinanciën en het terugdringen van de overheidsschuld.
In hoeverre is er voor het College Aruba Financieel Toezicht een rol weggelegd bij het toetsen van dergelijke keuzes?
De verantwoordelijkheden van het CAft zijn vastgelegd in de Landsverordening Aruba tijdelijk financieel toezicht (LAft). Het CAft adviseert over de financiële doorvertaling van dergelijke beleidskeuzes.
De renovatie van het Binnenhof |
|
Jessica van Eijs (D66), Monica den Boer (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Gasloos bouwen? Prima, maar niet op het Binnenhof»?1
Is het waar dat u heeft aangegeven dat er geen ruimte is in het budget voor aanvullende duurzaamheidseisen?
Welke algemene normen hanteert de rijksdienst ten aanzien van verduurzaming?
Worden deze normen in de renovatie van het Binnenhof ook gehanteerd? Zo ja, is het dan, in het licht van de historische afspraken over het afbouwen van de gaswinning in Groningen, niet voor de hand liggend om in die normen mee te nemen dat moet worden geprobeerd bij renovaties of nieuwbouw het gebouw gasloos te laten functioneren? Zo nee, waarom niet?
Is er een kosten-batenanalyse gemaakt als het gaat om de aanleg van zonnepanelen en andere verduurzaamingsmaatregelen die, normaal gesproken binnen een overzienbare termijn, rendabel zijn? Zo ja, kunt u deze analyse, eventueel vertrouwelijk, delen met de Kamer?
Waarom is besloten het Binnenhof aangesloten te laten op het gas en geen gebruik te maken van alternatieve verwarmingsbronnen, zoals warmtepompen?
Is het niet voor de hand liggend om als rijksoverheid het goede voorbeeld te geven en bij nieuwbouw of renovatie zo snel mogelijk de afhankelijkheid van gas uit Groningen af te bouwen?
Is het waar dat uw woordvoerder heeft aangegeven dat zonnepanelen op leien daken «geen gezicht» zijn? Hoeveel procent van de daken die gerenoveerd worden is een leien dak?
Waarom is er niet besloten om zonnepanelen aan te leggen op de daken? Hoeveel vierkante meter van de daken van het te renoveren complex is geschikt (te maken) voor de aanleg van zonnepanelen? Hoeveel vierkante meter daarvan is onderdeel van niet-monumentale delen van het gebouw?
Welke Energie Prestatie Coëfficiënt-waarde (epc-waarde) wordt bereikt na afronding van de renovatie? Bent u bereid te onderzoeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om energieneutraliteit te bereiken?
Hoe passen deze plannen in een uiteindelijk energieneutraal Binnenhof?