De vervuiling van een drinkwaterbron in Zuid-Holland |
|
Wassila Hachchi (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bron voor drinkwater deel Randstad vervuild met bestrijdingsmiddel»?1
Ja.
Hoeveel incidenten van watervervuiling met bestrijdingsmiddelen worden elk jaar geconstateerd? Kunt u dit uiteenzetten voor minstens de afgelopen vijf jaar uitgesplitst per aangetroffen stof, de mate waarin waterkwaliteitsnormen overschreden worden en het gevaar van dit gif voor de natuur en de gezondheid van mens en dier?
In het Maasstroomgebied (locaties Afgedamde Maas, Grensmaas en Heel, Lateraalkanaal) leidt de overschrijding van de norm voor bestrijdingsmiddelen voor de inname van drinkwater vrijwel jaarlijks tot een innamestop of -beperking die varieert van enkele dagen tot een maand. De afgelopen jaren ging het om de stoffen dimethoaat (actueel incident), diuron, dimethomorf, chloorpyrifos en cypermethrin. Ook bij het innamepunt Lekkanaal bij Nieuwegein is vrijwel jaarlijks sprake van een innamestop of -beperking van een dag tot een maand. Hier ging het om de stoffen metolachloor, isoproturon, tetrapropylammonium, glyfosaat en chloortoluron.
De norm voor de inname van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater is 0,1 microgram/liter. De mate van aangetroffen normoverschrijdingen varieert. Bijvoorbeeld bij een incident met dimethomorf in 2012 bedroeg de maximale concentratie bij het innamepunt 2,6 microgram/liter. Bij het actuele incident met dimethoaat was dit 0,29 microgram/liter. Drinkwaterbedrijven nemen maatregelen die ervoor zorgen dat ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht komen. Onder meer door intensief te monitoren op de kwaliteit van het oppervlaktewater en zo nodig de inname van oppervlaktewater tijdelijk te staken of te beperken. Ook wordt door de drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces gemonitord op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Risico’s voor de volksgezondheid worden hiermee tot een minimum beperkt.
Uit de Bestrijdingsmiddelenatlas (www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl) blijkt dat op meer dan de helft van de meetlocaties de ecologische norm in oppervlaktewater wordt overschreden voor 1 of meer gewasbeschermingsmiddelen. Dit beeld is gebaseerd op de meest recente meetgegevens en is de laatste jaren onveranderd. In de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst is als doel geformuleerd dat het aantal van deze overschrijdingen in 2018 ten minste moet zijn gehalveerd en dat in 2023 nagenoeg geen normoverschrijdingen meer voorkomen. Het effect voor natuur en milieu dat door deze normoverschrijdingen ontstaat, hangt sterk af van het type gewasbeschermingsmiddel en de hoogte en de frequentie van de overschrijdingen. De exacte duiding welke effecten wanneer zullen optreden is derhalve lastig. Er zijn in deze eeuw geen incidenten bekend waarbij massale vissterfte is opgetreden door gewasbeschermingsmiddelen. Het is bij grotere normoverschrijdingen te verwachten dat negatieve effecten op kleinere minder opvallende waterorganismen kunnen optreden, zoals kreeftachtigen en insecten.
Bieden u en de desbetreffende opsporingsdiensten ondersteuning aan waterleidingbedrijf Dunea en het Waterschap Rivierlanden bij het vinden van de vervuiler? Zo nee, waarom niet?
De bron van de verontreiniging ligt in de Bommelerwaard. Het Waterschap Rivierenland is hier verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Daarmee staat het waterschap aan de lat voor nader onderzoek en bestuursrechtelijke handhaving voor wat betreft de lozing in de Bommelerwaard. De Afgedamde Maas ontvangt het water uit de Bommelerwaard. Rijkswaterstaat is voor de Afgedamde Maas verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en heeft, waar mogelijk binnen bevoegdheid en expertise, haar hulp aangeboden aan het waterschap.
Welke civiele, bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen kunnen eventueel tegen de vervuiler getroffen worden?
Het Waterschap Rivierenland heeft voor de aanpak van de lozing in de Bommelerwaard bestuurlijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Mocht het
gaan om strafrechtelijke handhaving, dan is dit een zaak van het Openbaar Ministerie. Dunea en het Waterschap kunnen een privaatrechtelijke verhaalsactie instellen tegen de veroorzaker voor de extra kosten.
Het bericht dat de drinkwaterbron van 1.3 miljoen huishoudens is vervuild |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bron voor drinkwater deel Randstad vervuild met bestrijdingsmiddel», waaruit blijkt dat de drinkwaterbron voor 1,3 miljoen huishoudens in Zuid-Holland is vervuild met het bestrijdingsmiddel dimethoaat?1
Ja.
Is inmiddels bekend hoe de drinkwaterbron vervuild heeft kunnen raken?
De vervuiling is vanuit de polder Bommelerwaard achter het gemaal H.C. Jong via de afgedamde Maas bij het innamepunt terecht gekomen. Over de voortgang ten aanzien van het achterhalen van de oorzaak wil het Waterschap Rivierenland in het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.
Kunt u toelichten op welke wijze tot de conclusie is gekomen dat er «geen enkel gevaar voor de volksgezondheid» is geweest?
Drinkwaterbedrijven monitoren intensief op de kwaliteit van het in te nemen water. Dit zorgt ervoor dat risico’s, waaronder dreigende overschrijdingen van de inname-norm, steeds in beeld zijn. Hierdoor kunnen drinkwaterbedrijven indien nodig tijdig maatregelen treffen. Zodra de inname-norm wordt overschreden kan
het bedrijf overgaan tot het staken van de inname. Dat is in dit geval ook gebeurd. Drinkwaterbedrijven hebben de mogelijkheid de inname tijdelijk te staken of te beperken, dankzij de toepassing van spaarbekkens, opslag in de duinen of door uit te wijken naar een andere bron. Ook monitoren drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Zo komen ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht waardoor er voor de gebruikers geen gezondheidsrisico’s zijn.
Welk effect heeft de geconstateerde vervuiling voor het leven in de betreffende rivier en het omringende milieu?
De meetgegevens laten zien dat de concentraties tijdelijk hoger zijn geweest dan de ecotoxicologische waterkwaliteitsnorm voor langdurige blootstelling. De hoogst gemeten concentratie was bovendien 4 keer hoger dan de maximaal aanvaardbare concentratie voor piekblootstelling. Dit betekent dat een (tijdelijk) effect op het waterecosysteem niet is uit te sluiten. Vissen zijn minder gevoelig voor directe effecten van dimethoaat. Het is bij grotere normoverschrijdingen te verwachten dat negatieve effecten op kleinere minder opvallende waterorganismen kunnen optreden, zoals kreeftachtigen en insecten. Op grond van de eigenschappen van dimethoaat zijn geen risico’s te verwachten voor het omringende milieu zoals visetende vogels, insecten en zoogdieren.
Welke maatregelen worden genomen om deze vervuiling aan te pakken?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven is de oorzaak nog niet achterhaald. Wel gaat Waterschap Rivierenland er vanuit dat de bron van de vervuiling gestopt is. Dit op basis van monitoringresultaten in de polder en bij het innamepunt.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat bestrijdingsmiddelen voor land- en tuinbouw geen enkel risico vormen voor het drinkwater?
Incidenten zijn nooit uit te sluiten en vormen geen directe aanleiding voor aanscherping van het reguliere beleid. Dat beleid is verwoord in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en is gericht op het reduceren van de milieubelasting als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In deze nota zijn onder
meer maatregelen aangekondigd voor de landbouw om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit zijn onder andere het verbreden van de verplichte teeltvrije zone, het verhogen van het percentage driftreductie van 50% naar 75% in de open teelten en het verplichten van het zuiveren van afvalwater door de glastuinbouw.
Waterveiligheid in het kustgebied |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de vele reacties op het door u in december gepresenteerde beleidsvoornemen om meer bebouwing mogelijk te maken langs de Nederlandse kust?1
Ja, ik heb daar kennis van genomen.
Deelt u de mening dat het beschermen van ons kustgebied tegen nieuwe bebouwing juist een belangrijke bijdrage kan leveren aan een «veilige, aantrekkelijke en economisch sterke kust»?
In mijn voorstel heb ik de uitgangspunten van de Nationale Visie Kust voor een veilige, aantrekkelijke en economisch sterke kust gehanteerd. In de Nationale Visie Kust is geconstateerd dat het mogelijk is dat behoud en ontwikkeling van de kustzone hand in hand gaat met de maatregelen die ons land blijvend beschermen tegen overstromen door de zee. Nieuwe bebouwing is onder voorwaarden vanuit waterveiligheid, ruimtelijke kwaliteit en natuur en landschap inpasbaar in de kustzone en hoeft daarom niet op voorhand uitgesloten te worden.
In aanloop naar het Algemeen Overleg Omgevingswet van 21 januari 2016 heb ik gemerkt dat er veel aandacht voor de kust is. Daarom heb ik aangegeven geen uitvoering te geven aan de voorgestelde Barro-wijzigingen voor zover deze betrekking hebben op de kust. Dit betekent dat de nu geldende regels voor de kust ongewijzigd blijven, dit geldt daarmee ook voor het bouwen in het kustfundament buiten stedelijk gebied. Daarnaast heb ik aangegeven dat ik opnieuw in overleg zal treden met de betrokken maatschappelijke en bestuurlijke partijen over het kustbeleid en daarbij de door u aangehaalde doelstellingen van de Nationale Visie Kust zal betrekken.
Wat maakt dat de kustverdediging inmiddels «goed op orde en toekomstbestendig» is? Hoe verhoudt zich deze conclusie en de daaraan gekoppelde nieuwe ruimte tot de almaar groter wordende opgaven op het gebied van waterveiligheid in verband met de stijging van de zeespiegel en de voortdurende klimaatverandering?
Bij het opstellen van de Nationale Visie Kust (2013) is door betrokken partijen geconstateerd dat onze kust voldoende bescherming biedt tegen overstromen door de zee. De laatste versterkingen langs onze kust, de zogeheten zwakke schakels kust, zijn vrijwel allemaal gerealiseerd. Met het jaarlijks suppleren van 12 miljoen kubieke meter zand blijft de kust op zijn plaats liggen (areaalbehoud) en daardoor blijft de kust ook heel veilig. De kustveiligheid is door deze aanpak voor de komende jaren goed op orde. Ook met een stijgende zeespiegel houden we met zandsuppleties onze kust veilig. Tevens heb ik onderzoek opgestart naar de toekomstige omvang van de benodigde suppletiehoeveelheden, waarbij het effect van klimaatverandering op de zeespiegelstijging meegenomen wordt.
In hoeverre wijzigen de voorwaarden van het Rijk voor waterveiligheid met het herziene Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)? Kunt u per wijziging de oude met de nieuwe voorwaarden vergelijken en toelichten waarom deze wijziging noodzakelijk is?
Mijn voorstel bevat met name gewijzigde regels voor bebouwing op het strand. Meer soorten bebouwing zijn onder voorwaarden van waterveiligheid mogelijk in vergelijking met de huidige situatie, waarin met name op het strand paviljoens en semipermanente bebouwing onder voorwaarden van waterveiligheid toegestaan zijn. Daarnaast geldt dat provincies en gemeenten aanvullende voorwaarden kunnen stellen aan nieuwe initiatieven in de kust, om de ruimtelijke kwaliteit van de kust te borgen en de daar aanwezige natuur en landschap te beschermen.
Overigens heb ik in het Algemeen Overleg Omgevingswet van 21 januari 2016 aangegeven geen uitvoering te geven aan de voorgestelde Barro-wijzigingen voor zover deze betrekking hebben op de kust. Dit betekent dat de nu geldende regels voor de kust ongewijzigd blijven.
Andere voorgestelde wijzigingen in het Barro vloeien voort uit het Deltaprogramma, maatregelen in het kader van Ruimte voor de rivier en het vervallen van een electriciteitscentrale aan de Galileïstraat te Rotterdam.
Waarom worden voor gebieden achter de duinen die als waterkering dienen geen eisen meer gesteld vanuit het oogpunt van waterveiligheid? Op welke overwegingen en op welk onderzoek is dit besluit gebaseerd?
Het gebied landwaarts van de waterkering in het duingebied heeft geen functie in het beschermen tegen overstromen door de zee. Daarom zijn voor dit gebied al in de Beleidslijn kust uit 2007 vanuit waterveiligheid geen eisen geformuleerd.
Hoe verhoudt uw opmerking in het persbericht van 18 december jl.2 dat aan gebieden die achter de waterkering liggen in de toekomst geen waterveiligheidseisen meer worden gesteld zich tot de opmerkingen in de «vragen en antwoorden over kustbebouwing» van 31 december3 waarin gesteld wordt dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor de toetsing of nieuwe initiatieven de waterkering niet in gevaar brengen en of er geen belemmeringen ontstaan voor het onderhoud van de kust?
In mijn voorstel maak ik een onderscheid tussen 1) gebieden die van belang zijn voor de waterveiligheid (het strand en het duingebied welk als waterkering dient), waar het Rijk voorwaarden wil stellen en 2) de gebieden in de duinen achter de waterkering, die geen bijdrage leveren aan de gewenste bescherming tegen overstroming door de zee.
Zie verder antwoord op vraag 5.
In de «vragen en antwoorden over kustbebouwing»4 staat dat het verbod op bouwen in de kustgebieden komt te vervallen en dat we van een «nee» naar een «nee, tenzij» gaan; wat verandert er in de nieuwe situatie ten opzichte van de huidige situatie waarin reeds op enkele plaatsen ontheffing is verleend (dus een «nee, tenzij») voor bouwen in kustgebied? Wat is de meerwaarde van de nieuwe situatie boven de oude?
De meerwaarde van mijn voorstel zit met name in gewijzigde regels voor bebouwing op het strand. Meer soorten bebouwing zijn onder voorwaarden van waterveiligheid mogelijk in vergelijking met de huidige situatie, waarin met name strandpaviljoens en semipermanente bebouwing onder voorwaarden van waterveiligheid toegestaan zijn.
Daarnaast geldt dat provincies en gemeenten aanvullende voorwaarden kunnen stellen aan nieuwe initiatieven aan de kust, om de ruimtelijke kwaliteit van de kust te borgen en de daar aanwezige natuur en landschap te beschermen. Zo is het overgrote deel van het Nederlandse duingebied aangewezen als Natura 2000-gebied.
Aan welke voorwaarden moet een bouwproject (in kustgebied) voldoen om van de beheerder van de kust een watervergunning te krijgen?5
Daar waar het rijk beheerder van de kust is, zijn de voorwaarden uitgewerkt in een uitvoeringskader vergunningverlening kust. Op hoofdlijnen dienen deze voorwaarden te voorkomen dat er een nadelig effect optreedt voor het op peil houden van het kustfundament, de handhaving van de basiskustlijn en de stabiliteit van de harde keringen.
Daar waar het waterschap beheerder van de kust is, zal het betreffende waterschap voorwaarden stellen. De Beleidslijn kust uit 2007 is daarbij als een handreiking voor de kustbeheerder te beschouwen.
Hoe kan het besluit om het beleid over de ruimtelijke kwaliteit van het kustgebied te decentraliseren gebaseerd zijn op de «Nationale Visie Kust»6, waarin juist één nationale visie op de Nederlandse kust geëtaleerd wordt?
In de Nationale Visie Kust is een gemeenschappelijk toekomstperspectief uitgewerkt. Daarbij is nadrukkelijk aangegeven dat rekening gehouden wordt met de regionale verschillen in ambitie en mogelijkheden.
Uw voorwoord bij de Nationale Visie Kust begint met de zin «Het strand, de zee en de duinen stralen rust, ruimte en vrijheid uit.»7; hoe borgt u met de nieuwe regels dat dit in de toekomst zo blijft?
In mijn voorstel ga ik uit van een veilige, aantrekkelijke en economisch sterke kust, zoals dit als uitgangspunt geformuleerd is in de Nationale Visie Kust. Hiermee borg ik dat de kust mooi en voor eenieder aantrekkelijk blijft. Over nut en noodzaak van aanvullende regels en of instrumenten zal ik in overleg treden met de betrokken maatschappelijke en bestuurlijke partijen over het kustbeleid.
Heeft u kennisgenomen van de door verschillende maatschappelijke organisaties opgestelde kustanalyse «Naar het behoud en een betere bescherming van de gouden rand van de Zuidwestelijke Delta»?8 Wat is uw reactie op de oproep in die analyse om een pas op de plaats te maken? Hoe staat u tegenover de oproep om een taskforce van stakeholders in te stellen die «tot een strategie moet komen die de kustkwaliteiten versterkt en waarin ecologie en economie aan elkaar gekoppeld worden»?
Ja, ik ben bekend met deze kustanalyse.
Ik heb in de aanloop naar het Algemeen Overleg Omgevingswet van 21 januari 2016 aangegeven dat er veel aandacht voor de kust is, niet alleen van de in deze vraag genoemde organisaties. Daarom heb ik in dit Algemeen Overleg aangegeven geen uitvoering te geven aan de voorgestelde Barro-wijzigingen voor zover deze betrekking hebben op de kust. Dit betekent dat de nu geldende regels voor de kust ongewijzigd blijven.
Ik heb in hetzelfde Algemeen Overleg aangegeven dat ik met betrokken partijen in gesprek ga om na te gaan waar hun zorgen zitten en of en hoe we gezamenlijk een vervolg kunnen geven aan deze discussie, al dan niet in de vorm van een kustpact.
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Unie van Waterschappen op uw voornemen om meer bebouwing in het kustgebied toe te staan?9 Wat is uw reactie op het persbericht van de Unie van Waterschappen?
Ja, ik ben bekend met hun reactie. Die verschilt ook niet met onze eigen reactie. Ook de Unie van Waterschappen is uitgenodigd voor het gesprek met betrokken partijen dat op 15 februari 2016 heeft plaats gevonden.
De kerncentrale bij Doel |
|
Carla Dik-Faber (CU), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voornemen van de Belgische overheid om de levensduur van de kerncentrales Doel 1 en Doel 2 met 10 jaar te verlengen?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Belgische kerncentrales wereldwijd minst betrouwbaar»?2
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Belgische Raad van State dat hier een Milieueffectrapport (MER) voor opgesteld dient te worden en dat er mogelijk sprake is van illegale staatssteun?
De Belgische autoriteiten hebben op basis van de relevante wet en regelgeving en vergunning geoordeeld dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk is voor de bedrijfsduurverlenging van de kerncentrales Doel 1 en Doel 2. Hiertegen is beroep aangetekend waar de Belgische Raad van State nog een uitspraak over moet doen. Ik wacht de uitspraak van de Belgische Raad van State af. Over eventuele illegale staatssteun is mij niets bekend.
Bent u bereid om naar aanleiding van de uitspraak van de Belgische Raad van State en in lijn met de motie van de leden Van Tongeren en Jan Vos over het uitvoeren van een Milieueffectrapportage (Kamerstuk 25 422 nr. 127) bij de Belgische overheid aan te dringen op een volledige m.e.r.-procedure voor de levensduurverlening van Doel 1 en Doel 2? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om naar aanleiding van het oordeel van de Belgische Raad van State dat voor levensduurverlenging van Doel 1 en Doel 2 een volledige m.e.r.-procedure nodig is, inclusief een publiek, grensoverschrijdend consultatieproces, een klacht in te dienen bij de implementatiecommissie van het verdrag van ESPOO? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer een tijdlijn geven voor deze procedure?
Zie antwoord vraag 3.
Vinden er ook gezamenlijke inspecties, zoals bedoeld in de motie van de leden Jan Vos en Dik-Faber (Kamerstuk 25 422, nr. 132), plaats van België en Nederland in Borssele, Doel en Tihange naar aanleiding van incidenten?
Op 20 januari jl. heeft de eerste gezamenlijke inspectie plaatsgevonden van Nederlandse en Belgische inspecteurs. De ANVS en het FANC hebben afgesproken om vaker gezamenlijke inspecties uit te voeren, dit jaar ondermeer ook nog in Tihange en Borssele.
Hoe kijkt u aan tegen gezamenlijke zeggenschap? Houden gezamenlijke inspecties ook in dat beide inspecties tot een eensluidend oordeel dienen te komen alvorens een kerncentrale opnieuw kan worden gestart? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een gezamenlijke zeggenschap of een eensluidend oordeel bij een gezamenlijke inspectie. Bij een gezamenlijke inspectie wordt de inspectie uitgevoerd door de inspecteurs van het land waarin de installatie staat. De nucleaire autoriteit van het land waar de installatie staat, geeft zijn oordeel over de veiligheid van de nucleaire installatie. De bezoekende inspecteurs hebben de rol van waarnemer. Een gezamenlijke inspectie stelt de bezoekende inspecteurs in staat de technische installatie met eigen deskundige ogen te aanschouwen en zich een beeld te vormen over de inspectiemethoden.
Deelt u de mening van de Belgische Raad van State dat de afgesproken garanties mogelijk leiden tot illegale staatssteun aan de exploitant van Doel 1 en 2? Zo nee, waarom niet? Wordt uw oordeel gedeeld door de landsadvocaat? Zo ja, gaat u bezwaar aantekenen tegen deze illegale staatssteun bij de Belgische overheid en de Europese Commissie om zo het gelijke speelveld op de Noord-West Europese elektriciteitsmarkt te behouden?
Het is aan de Europese Commissie om op grond van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie eerlijke mededinging en een gelijk speelveld binnen de Europese Unie te bewaken. Het is aan de Belgische overheid om eventuele staatssteun te notificeren en in eerste instantie aan de Europese Commissie om te bepalen of hier sprake is van staatssteun. Een oordeel van de Nederlandse landsadvocaat is in dit geval niet aan de orde.
Kent u de zorgen van burgemeesters uit grensgemeenten? Op welke wijze worden burgemeesters, die wettelijk verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van burgers in hun gemeente, geïnformeerd over incidenten in kerncentrales, in Nederland en net over de grens?
Ik ken die zorgen. Op 18 januari jl. heb ik nog gesproken met een aantal burgemeesters uit de grensregio’s. Op grond van eerder gemaakte afspraken tussen provincie Oost-Vlaanderen en veiligheidsregio’s zijn de veiligheidsregio’s in de regio van kerncentrale Doel geïnformeerd over de storingen en dat deze geen gevolgen hadden voor de veiligheid. De betrokken burgemeesters zijn door veiligheidsregio’s geïnformeerd. Het verder versterken van de informatiepositie van de (veiligheids)regio Limburg-Zuid in relatie tot kerncentrale Tihange zal besproken worden door de veiligheidsregio, ANVS en de Belgische autoriteiten. Mede naar aanleiding van de wens van de betrokken burgemeesters, de voorzitters van de Veiligheidsregio’s en de Tweede Kamer heb ik met Minister Jambon afspraken gemaakt om te komen tot een meer geharmoniseerde en eenduidige communicatie.
Vindt u het ook wenselijk dat gemeenten, conform het advies van de Onderzoeksraad voor veiligheid (OVV) (over gaswinning in Groningen), betrokken worden bij besluitvorming over het stilleggen of opstarten van een kerncentrale? Zo nee, waarom wordt het advies van de OVV met betrekking tot gaswinning in Groningen terzijde geschoven in het kernenergiedossier? Zo ja, op welke wijze is de betrokkenheid van gemeenten vorm gegeven?
De keuze om te stoppen of door te gaan met kernenergie en de nucleaire veiligheid is een nationale aangelegenheid op grond van het Euratom Verdrag. De individuele lidstaten in de EU hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het energiebeleid en voor de regulering en het toezicht op de veiligheid van de nucleaire installaties. De EU richtlijnen geven wel een kader waarin o.a. staat dat er een onafhankelijke nucleaire autoriteit moet zijn en geven ook nucleaire veiligheidseisen.
De Belgische regering en het parlement hebben besloten tot de verlengde openstelling van de kernreactoren. Het FANC heeft de veiligheidsvoorwaarden opgesteld en houdt daar toezicht op. In dit Belgische besluitvormingsproces is formeel geen betrokkenheid voor Nederlandse overheden.
Aangezien ik belang hecht aan goede communicatie met de omliggende Nederlandse gemeenten heb ik aan mijn Belgische collega gevraagd om na te gaan of het desondanks mogelijk is om Nederlandse overheden beter te informeren of te betrekken bij het besluitvormingsproces en de veiligheidsvoorwaarden die het FANC heeft opgesteld.
Is de «unplanned capability loss-factor» een goede factor om de betrouwbaarheid van een kerncentrale te beoordelen? Zo nee, waarom niet? Wordt uw mening gedeeld door het International Atomic Energy Agency (IAEA)? Welke indicator of indicatoren dienden dan gehanteerd te worden voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van een kerncentrale?
De unplanned capability loss-factor geeft aan hoeveel energie er over een bepaalde periode niet geproduceerd wordt als gevolg van ongeplande stops. De IAEA geeft aan dat het een maat is voor de energieproductie van een kerncentrale en niet voor de veiligheid.
Het is moeilijk de nucleaire veiligheid te vatten in één of enkele indicatoren. Indicatoren zijn o.a. het ontwerp en de latere aanpassingen van het ontwerp maar ministens zo belangrijk is de veiligheidscultuur. De veiligheid van een kernreactor moet vooral blijken uit inspecties van de nationale nucleaire toezichthouder, de veiligheidsanalyse en eventuele relevante internationale audits die een kernreactor op specifieke onderwerpen kunnen doorlichten.
Klopt het dat in de internationale vergelijking van het IAEA de kerncentrales Doel, Tihange en Borssele het slechts scoren op het criterium «unplanned capability loss-factor»?
De afgelopen 3 jaar was de gemiddelde score van de kernreactoren in België van de unplanned capability loss-factor hoog. Dit geldt ook voor de kerncentrale Borssele, omdat die in 2013 lang stil gelegen heeft voor reparatiewerkzaamheden aan de turbine, een onderdeel van de centrale dat staat in het niet nucleaire deel.
Deelt u de mening van de Belgische Minister van Energie dat dit komt door de hoge kwaliteit van de inspecties in Nederland en België? Zo ja, bent u bereid om binnen de EU en in internationaal verband actie te ondernemen om de kwaliteit van de inspecties binnen de EU en wereldwijd op gelijk niveau te brengen? Zo nee, wat zijn dan, naast het stilleggen van vanwege mogelijke scheurtjes, de oorzaken van de slechte score op de indicator «unplanned capability loss-factor»?
Ik deel de mening van de Belgische Minister van Energie over de hoge kwaliteit van inspecties in Nederland en België. Ik kan niet zeggen dat er altijd een causaal verband is tussen de UCl en de wijze van inspectie omdat enerzijds de UCL geen maat is voor de veiligheid en anderzijds het toezicht juist wel gericht is op de veiligheid.
Ik heb aan de ANVS gevraagd om in het overleg van nucleaire regulators in de EU aan de orde te stellen om Europees breed vaker gezamenlijke inspecties uit te voeren naast de al afgesproken peer reviews over bepaalde onderwerpen.
Aanhoudende incidenten bij Belgische kerncentrales |
|
Agnes Mulder (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Belgische kerncentrale stilgelegd om brand»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Burgemeesters ongerust na incidenten kerncentrale Doel»?2
Ja
Vindt u ook, gezien de risico’s die de inwoners van Limburg, Zeeland en Brabant lopen bij mogelijke grote incidenten bij de reactoren in Tihange en Doel, dat Nederlandse overheden, te weten gemeenten, provincies en Rijk, adequaat betrokken zouden moeten worden bij de verlengde openstelling en de daaraan verbonden voorwaarden van deze reactoren?3
Ja, daar ben ik een voorstander van. De keuze om te stoppen of door te gaan met kernenergie en de nucleaire veiligheid is echter een nationale aangelegenheid op grond van het Euratom Verdrag. De individuele lidstaten in de EU hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het energiebeleid en voor de regulering en het toezicht op de veiligheid van de nucleaire installaties. De EU richtlijnen geven wel een kader waarin o.a. staat dat er een onafhankelijke nucleaire autoriteit moet zijn en geven ook nucleaire veiligheidseisen.
De Belgische regering en het parlement hebben besloten tot de verlengde openstelling van de kernreactoren. Het FANC heeft de veiligheidsvoorwaarden opgesteld en houdt daar toezicht op. In dit Belgische besluitvormingsproces is formeel geen betrokkenheid voor Nederlandse overheden. Aangezien ik belang hecht aan goede communicatie met de omliggende Nederlandse gemeenten heb ik aan mijn Belgische collega gevraagd om na te gaan of het desondanks mogelijk is om Nederlandse overheden beter te informeren en te betrekken bij het besluitvormingsproces en de veiligheidsvoorwaarden die het FANC heeft opgesteld.
Welke mogelijkheden ziet u onder andere om betrokken te zijn bij de opvolging van de verbeterpunten van de International Atomic Energy Agency (IAEA), zoals bijvoorbeeld bij de Safe Long Term Operation Review Services (SALTO) -missie aangaande de centrale in Tihange van januari 2015?4
De opvolging van verbeterpunten van de International Atomic Energy Agency (IAEA), zoals bij de Safe Long Term Operation Review Services (SALTO) -missie aangaande de centrale in Tihange van januari 2015 is een aangelegenheid van de nationale autoriteit, het FANC. Nederland en andere landen die het VN Verdrag Nucleaire Veiligheid hebben geratificeerd worden door België op de hoogte gehouden van de opvolging van de verbeterpunten. Op grond van het Verdrag Nucleaire Veiligheid rapporteren de verdragspartijen elke drie jaar over de status van verbeterpunten naar aanleiding van IAEA missies (zoals de SALTO missie). Daarnaast zal de IAEA ook zelf betrokken zijn bij de opvolging van de verbeterpunten via de Follow up SALTO missie in 2016. Wanneer de rapportages definitief zijn, publiceert FANC ze op haar website. Op grond van van de Euratom richtlijn nucleaire veiligheid zijn lidstaten verplicht regelmatig internationale audits uit te nodigen.
Kunt u inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn als in de kerncentrales van Tihange en Doel de verbeterpunten van het IAEA niet worden nagekomen?
Het FANC zal daarover, indien het FANC daar aanleiding toe ziet, een besluit nemen. Overigens zal tijdens de in 2016 voorziene Follow up SALTO missie in België de IAEA missie ook zelf nagaan of en hoe de verbeterpunten zijn opgepakt en hierover verslag doen in het rapport.
Zouden, als deze verbeterpunten niet worden nagekomen of een opeenstapeling van incidenten blijft voorkomen, de desbetreffende reactoren in België volgens u moeten sluiten?
Dat is niet aan de Nederlandse overheid om te beoordelen. Zoals bij eerdere antwoorden aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor het toezicht op nucleaire veiligheid in België bij het FANC als Belgische toezichthouder. Zij waakt ervoor dat de veiligheid niet in het geding is.
Kunt u aangeven hoe de communicatie over de recente incidenten in Tihange en Doel tot nu toe is gelopen tussen de Belgische autoriteiten en Nederlandse overheden en inwoners en welke informatie hierover is verstrekt?
Op grond van afspraken tussen provincie Oost-Vlaanderen en Veiligheidsregio’s zijn de Veiligheidsregio’s in de regio van kerncentrale Doel geïnformeerd over de storingen en dat deze geen gevolgen hadden voor de veiligheid. De betrokken burgemeesters zijn door Veiligheidsregio’s geïnformeerd. Het verder versterken van de informatiepositie van de (veiligheids)regio Limburg-Zuid in relatie tot kerncentrale Tihange zal besproken worden door de veiligheidsregio, ANVS en de Belgische autoriteiten.
Kunt u aangeven of er vorderingen zijn in het maken van afspraken met de Belgische autoriteiten ten aanzien van communicatie en gezamenlijke inspecties, in navolging van uw brief van 14 december 2015 (Kamerstuk 25 422, nr. 126)? Zo nee, vindt u ook niet dat deze afspraken gezien de incidenten van de laatste weken met spoed gemaakt dienen te worden om de veiligheid en het vertrouwen in de Belgische kerncentrales te verbeteren?
Op 20 januari jl. is de eerste gezamenlijke inspectie uitgevoerd bij de kerncentrale Doel. Ik zal u hierover nog schriftelijk informeren met de brief waar u om gevraagd heeft (2016Z00366, 2016Z00897/2016D02002). De ANVS en het FANC hebben afgesproken om vaker gezamenlijke inspecties uit te voeren, ook in Tihange en Borssele. Mede naar aanleiding van de wens van de burgemeesters, de voorzitters van de Veiligheidsregio’s en de Tweede Kamer heb ik met Minister Jambon afspraken gemaakt om te komen tot een meer geharmoniseerde en eenduidige communicatie.
Bent u bereid om dit zo snel mogelijk op te pakken, mede om uitvoering te geven aan motie Kamerstuk 25 422, nr. 132? Welke tijdlijn houdt u hiervoor aan en op welke termijn koppelt u dit, gelet op de ernst van de situatie, terug aan de Kamer en lokale overheden?
In de motie wordt mij gevraagd te bewerkstelligen dat het FANC en de ANVS aan beide kanten van de grens gezamenlijke inspecties gaan doen. De eerste van deze gezamenlijke inspecties heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit jaar staan nog gezamenlijke inspecties bij de Belgische centrale in Tihange, de kerncentrale Borssele en bij de HogeFlux Reactor in Petten gepland.
Het faillissement van onder andere V&D en Macintosh |
|
Jacques Monasch (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het faillissement van onder andere de V&D en Macintosh?1 2
Ja.
Wat voor mogelijke gevolgen heeft het voor steeds meer winkels dreigende faillissement voor de ruimtelijke kwaliteit van winkelcentra en/of binnensteden in gemeenten?
Er wordt momenteel gewerkt aan een doorstart van de genoemde bedrijven. Ook zullen er mogelijk andere retailers interesse hebben in de panden van vestigingen die sluiten. Om de ruimtelijke kwaliteit van binnensteden te bewaren is het belangrijk dat winkelgebieden worden geconcentreerd en er in kwaliteit wordt geïnvesteerd. Dat betekent dat sommige winkelpanden moeten worden getransformeerd naar andere functies. Dat vergt een gecoördineerde aanpak van vastgoedeigenaren, retailers en gemeenten. Het Rijk ondersteunt dit middels de Retailagenda. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wilt u, gelet op deze ontwikkelingen, met gemeenten en provincies in overleg treden om leegstand van winkelpanden te voorkomen en te inventariseren wat de grootste zorgen op dit moment zijn? Aan welke oplossingen denkt u om leegstand in binnensteden te voorkomen?
De retailsector ondergaat een fundamentele verandering. In toenemende mate vindt verkoop online plaats en wensen van consumenten veranderen in een snel tempo. De online bestedingen aan producten en diensten bedroegen 3,4 miljard euro in het derde kwartaal van 2015. Dit is een groei van 14% ten opzichte van het derde kwartaal in 2014. Ook het aantal aankopen (+14%) en het aantal online kopers (+6%) zijn gestegen.
Deze veranderingen in de detailhandel brengen kansen en uitdagingen met zich mee. Zo komen er nieuwe toetreders, nieuwe winkelformules en er vindt meer vermenging plaats met horeca en cultuur. Tegelijkertijd is er sprake van een overcapaciteit aan vierkante meters winkeloppervlakte. De leegstand van het aantal winkelpanden bedroeg in 2015 7,4%. Dit is een lichte daling ten opzichte van 2014 (7,5%). Er zijn daarbij grote verschillen tussen winkelgebieden. In grote steden, wijk- en buurtcentra loopt de leegstand terug, terwijl in middelgrote steden en in stadsdeelcentra de leegstand oploopt.
Met het oog op deze ontwikkelingen heb ik in oktober 2014 het initiatief genomen voor een Retailagenda, die op 17 maart 2015 is gepresenteerd3. In de Retailagenda hebben betrokken partijen afspraken gemaakt om de verdienkracht van de sector te vergroten en winkelgebieden te versterken.
Een belangrijk onderdeel van deze agenda zijn de Retaildeals. Gemeenten, winkeliers, horeca, vastgoedondernemers, culturele instellingen en bewoners spreken hierin samen een visie en een concreet actieplan af om hun winkelgebieden versterken. Ze benoemen daarbij op welke plekken winkels kansrijk zijn en op welke plekken niet, om leegstand te voorkomen. Ook stemmen ze de plannen af op regionaal niveau.
In november zijn de eerste 31 Retaildeals getekend. De partijen verbonden aan de Retailagenda (retailsector, vastgoedpartijen en overheid) hebben intensief contact en verkennen gezamenlijk mogelijke versnellingen van de actieagenda of aanvullende acties, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van extra instrumenten voor de transformatie van vastgoed.
Wat zijn de gevolgen van de veranderingen in de detailhandel voor het ruimtelijk beleid door het online aanbod? Wat is uw visie op de detailhandel en de winkelgebieden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is, zonder de Kamer hier vooraf over te informeren, ingegrepen in de verordening van de provincie Zuid Holland waarin regels zijn gesteld om de uitbreiding van grootschalige detailhandelsvestigingen aan de randen van stedelijk gebied te bemoeilijken dan wel te voorkomen?
De sportwinkel Decathlon heeft bij de Minister van Infrastructuur en Milieu en bij mij een verzoek ingediend om (enkele artikelen van de) Verordening ruimte 2014 van provinciale staten van Zuid-Holland voor te dragen voor vernietiging door de Kroon vanwege strijd met het recht. Een dergelijk verzoek wordt in het kader van interbestuurlijk toezicht beoordeeld aan de hand van het Beleidskader schorsing en vernietiging dat is gebaseerd op de Wet revitalisering generiek toezicht. In die wet, maar ook in de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet, de Gemeentewet of het genoemde beleidskader, is niet voorzien in een rol van uw Kamer bij de beoordeling van en beslissing op een verzoek. De ministers van IenM en Economische Zaken, de in het beleidskader bedoelde vakdepartementen, menen dat er gerede twijfel is of enkele artikelen van de Verordening ruimte 2014 voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening en het in het schorsingsbesluit genoemde Unierecht. Door schorsing van een onderdeel van artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a (met het treffen van een voorziening) worden mogelijk nadelige gevolgen van de betreffende bepaling voorkomen, terwijl het onderzoek naar vernietiging nog loopt. De schorsing beperkt de provincie niet bij het door haar gevoerde detailhandelsbeleid. Graag verwijs ik u naar de recente uitgebreide beantwoording van vragen van het lid Smaling over dit onderwerp4.
Kunt u verklaren waarom u zo heeft ingegrepen, terwijl dat op gespannen voet staat met de door u steeds met verve verdedigde doelen van de Omgevingswet?
De provincie heeft de ruimte voor het voeren van eigen beleid, zolang dit niet strijdig is met het nationaal of Europees recht. Wanneer er gerede twijfel is dat hier niet aan wordt voldaan, is ingrijpen noodzakelijk. Daar gaat wel overleg met de provincie Zuid-Holland aan vooraf.
Is het niet juist de bedoeling om verantwoordelijkheden bij gemeenten en provincies te leggen met betrekking tot het ruimtelijk beleid? Wilt u uitleggen waarom er in dit specifieke geval nu anders is gehandeld?
Zie antwoord 6.
Aanhoudende problemen bij de kerncentrale bij Doel |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoeveel stilleggingen en andere incidenten hebben de afgelopen tijd plaatsgevonden bij de kerncentrale bij Doel en wat was daarvan de oorzaak?1
Op 25 december jl. is Doel 3 afgeschakeld. De oorzaak was een lekkage van een lasnaad van een drukleiding in het niet nucleaire deel van de installatie. Op 2 januari jl. is de reactor Doel 1 afgeschakeld. De oorzaak was een defect aan een onderdeel van de dynamo van de centrale. De vergunninghouder heeft over beide storingen direct gecommuniceerd met Nederlandse belanghebbenden zoals de veiligheidsregio’s, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en lokale bestuurders in de grensregio. De storingen vonden plaats in het niet nucleaire deel van de centrale en hadden geen gevolgen voor de veiligheid van de reactoren. Het afschakelen van een reactor betekent niet dat er direct een onveilige situatie is ontstaan, maar gebeurt met enige regelmaat als gevolg van kleine storingen.
Bent u, net als de Duitse Minister van Milieu, van mening dat België «Russisch roulette» speelt met haar kerncentrales? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening van deze Duitse Minister niet. Het onafhankelijke Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) houdt toezicht op de veiligheid van deze reactoren. Ik heb geen reden om te twijfelen aan het oordeel van het FANC dat de centrales voldoende veilig zijn.
De onafhankelijkheid en de kwaliteit van het FANC bij de veiligheidsbeoordeling is door Minister Jambon tijdens ons gesprek op 20 januari jl. nogmaals bevestigd. Het FANC schakelt ook internationale experts in voor een extra onafhankelijke beoordeling of second opinion zoals bij internationale audits en recent nog in het dossier rondom de waterstofvlokken. Tenslotte is er een goede informatie uitwisseling tussen de experts van FANC en de ANVS en bevestigt de ANVS aan mij dat het geen aanwijzingen heeft dat de nucleaire veiligheid in België in het geding is. Uiteraard is het kabinet alert met betrekking tot de nucleaire veiligheid en de ontwikkelingen bij de kernreactoren in België en houd ik contact met mijn Belgische collega Jambon.
Hoe is de bevolking in Zeeland en West-Brabant geïnformeerd over de recente stilleggingen? Is hier conform de motie Smaling-Albert de Vries gehandeld? Zo nee, waarom niet?2
In de motie wordt gevraagd de informatiepositie van Nederlandse burgers structureel te verbeteren in dit dossier. Op grond van afspraken tussen provincie Oost Vlaanderen en veiligheidsregio’s zijn de veiligheidsregio’s geïnformeerd over de storingen en dat deze geen gevolgen hadden voor de veiligheid. De burgemeesters zijn door veiligheidsregio’s geïnformeerd. Daarnaast heb ik gesproken met de burgemeesters en de voorzitters van de veiligheidsregio’s over hun wensen met betrekking tot een geharmoniseerde en eenduidige communicatie. Vervolgens heb ik met mijn collega Jambon afspraken gemaakt met over het informeren en betrekken van Nederlandse burgers bij Belgische besluitvorming.
Heeft het gezamenlijk met België uitvoeren van inspecties, zoals recent door u toegezegd, nog wel meerwaarde wanneer er zo vaak sprake is van incidenten?
Ja. De gezamenlijke inspectie stelt de Nederlandse inspecteurs in staat de technische installatie met eigen deskundige ogen te aanschouwen en zich een beeld te vormen over de inspectiemethoden die het FANC hanteert. Daarnaast geeft het de mogelijkheid om over en weer te leren van elkaars aanpak.
Gaat u uw Belgische collega alsnog oproepen de oude reactoren in Doel te sluiten, nu hun levensduur er immers toch op zit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het FANC ziet er op toe dat kernreactoren voldoen aan de veiligheidseisen volgens de Belgische wet en vergunning. Het FANC geeft aan dat dit het geval is. Indien de veiligheid niet in het geding is zoals het FANC aangeeft, is het aan de Belgische regering om keuzes te maken over hun energievoorziening en de rol van kernenergie hierin.
Het bericht ‘Verplicht duurzaam beton’ en ‘Blog: de betrekkelijke waarheid van duurzaam beton’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verplicht duurzaam beton» en «Blog: de betrekkelijke waarheid van duurzaam beton»?1 2
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat de overheid het nalaat te investeren in duurzaam beton? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit beeld volgens u niet correct is? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit?
Nee, om meerdere redenen herken ik mij daarin niet.
De overheid beschikt over instrumenten, die gebruikt worden bij de aanbesteding en waarmee milieuprestaties van opdrachtnemers kunnen worden beoordeeld. Opdrachtnemers die met een betere milieuprestatie inschrijven bij een aanbesteding worden beloond met een grotere kans op het verwerven van de opdracht. Vooral daar waar beton een belangrijk deel uitmaakt van een overheidsopdracht, kan dit leiden tot de toepassing van duurzamer beton.
Daarnaast is de rijksoverheid actief betrokken geweest bij de Green Deal Verduurzaming betonketen. In deze Green Deal met de betonketen (van grondstoffenwinning tot sloop en recycling) is o.a. gezamenlijk inzicht gekregen in de handelingsperspectieven die leiden tot CO2-reductie en hergebruik van betongranulaat. Op basis daarvan is een programma gestart om de meest kansrijke perspectieven in de praktijk te brengen en de belemmeringen op te heffen.
Herkent u zich in het beeld dat Rijkswaterstaat als grootste bouwopdrachtgever in Nederland te weinig zou doen om gerecycled beton voor te schrijven in hun projecten? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit beeld volgens u niet correct is? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit?
Rijkswaterstaat past gerecycled beton toe als funderingsmateriaal in vrijwel elk wegenbouwproject. Jaarlijks is er circa een half miljoen tot een miljoen ton funderingsmateriaal nodig. Het grootste deel hiervan is gemaakt van gerecycled beton. Er is geen beter funderingsmateriaal beschikbaar dan gerecycled beton en er is geen materiaal beschikbaar met een betere milieuprestatie. De toepassing van gerecycled beton in betonnen kunstwerken wordt niet standaard toegepast, omdat de milieuprestatie veelal onvoldoende onderscheidend is. Aan de hand van een pilotproject, waarin 50% gerecycled beton is toegepast, wordt momenteel bekeken waar en onder welke omstandigheden vaker gerecycled beton kan worden voorgeschreven.
Wat is uw reactie op het gestelde dat afdelingen van Rijkswaterstaat niet bereid zouden zijn om te recyclen waar het kan omdat er geen sprake is van dwingende afspraken maar slechts van convenanten en Green Deals?
Ik herken dit niet. Het is standaard werkwijze dat een aannemer met een duurzaam ontwerp wordt beloond door meer kans te maken om de opdracht te verwerven. Bij het overgrote deel van de opdrachten van Rijkswaterstaat is de opdrachtnemer verantwoordelijk voor het technische ontwerp en de materiaalkeuze (waaronder al- of niet gerecycled beton).
Kunt u bevestigen dat de tot nu toe bereikte resultaten van de Green Deal Verduurzaming Betonketen achterblijven? Heeft u er vertrouwen in dat de ambitie van een 100 procent duurzame betonketen in 2050 wordt gehaald?
In de Green Deal Verduurzaming Betonketen zijn de (niet gekwantificeerde) korte termijn ambities nog onvoldoende gerealiseerd, voornamelijk omdat er naast Rijkswaterstaat nauwelijks opdrachtgevers bij betrokken zijn. Momenteel worden voorbereidingen getroffen om meer publieke en private opdrachtgevers te betrekken bij het transitieproces, met als doel gezamenlijk afspraken te maken over het verbeteren van de duurzaamheidprestaties en (financiële) instrumenten.
Het idee is de afspraken vast te leggen in een alomvattend Betonakkoord, geïnspireerd op het Energieakkoord. De ambities zijn substantieel: structureel één miljoen ton CO2 reductie in de komende 10 jaar. Dit komt overeen met ca 5% van de ambitie van het Energieakkoord. Het streven is er op gericht om dit akkoord in de loop van 2016 te sluiten.
Kunt u bevestigen dat slechts 2 procent van het Nederlandse puin (18 miljoen ton per jaar) wordt verwerkt in nieuwe betonproducten? Zo ja, bent u hiermee tevreden? Zo nee, wat is volgens u het correcte percentage en bent u daar tevreden mee? Wat gaat u doen om dit percentage te verhogen?
Volgens het EIB wordt 0,6 miljoen ton (=2,8%) van 18,9 miljoen ton bouw- en sloopafval in beton verwerkt (2015). Het jaarverslag over 2015 van de betonmortel branche VOBN vermeldt een resultaat van 4,7% secundaire grondstoffen in nieuw beton, waarvan 2,2% grindvervanging door betongranulaat. De overige 3,5% betreft hoogovenslak- en vliegascement.
Het is de bedoeling dat in het te sluiten Betonakkoord afspraken worden gemaakt over het aandeel her te gebruiken betongranulaat in nieuw beton. Daarbij zal rekening worden gehouden met technische veiligheidseisen.
Herkent u zich in het beeld dat grote belangen, geld en grondstofposities de grootschalige toepassing van puin in nieuwe betonproducten tegenhouden, aangezien zand- en grindposities minder waard worden door gebruik van tweedehands/secundaire grondstoffen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit volgens u niet het geval is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, ik herken mij niet in een betonsector, die onvoldoende bereidheid toont tot verduurzaming. In tegendeel, de Nederlandse betonsector heeft veel gedaan om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van hun producten en is wereldwijd koploper als het gaat om de CO2 prestatie.
De waarde van zand- en grind posities worden vooral bepaald door de beschikbaarheid uit «secundaire winningen», de winning van grondstoffen als neveneffect van, bijvoorbeeld Ruimte voor de Rivier projecten. Het prijsverschil tussen primaire en secundaire grondstoffen verschilt overigens per regio, vooral als gevolg van de relatief hoge kosten voor transport.
De markt voor betongranulaat als grindvervanger wordt mede bepaald door de vraag naar funderingsmateriaal in de wegenbouw. De eisen aan funderingsmateriaal zijn minder hoog en vrijwel alle puin is herbruikbaar, terwijl bij hergebruik van beton in beton – met de gangbare technologie – alleen het grind kan worden vervangen. Voor menig recycling bedrijf wordt de toepassing in secundair beton pas aantrekkelijk als de vraag naar wegenbouw funderingen gaat afnemen. Er zijn aanwijzingen dat de – langverwachte – afname van deze vraag nu realiteit begint te worden. Dit zal naar verwachting een gunstig effect hebben op de marktontwikkeling voor secundaire betonproducten en bijbehorende nieuwe technologie.
Deelt u de mening dat de overheid met haar grote inkoopvolumes en materiaalkeuze bij (grote) projecten een belangrijke speler is om zorg te dragen voor het ontstaan een gezonde markt voor duurzaam beton in Nederland, om zo innovatie aan te jagen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, zij het met enkele kanttekeningen. De eerste is genoemd bij vraag 4 (de opdrachtnemer is in beginsel verantwoordelijk voor de materiaalkeuze). Een andere kanttekening is dat andere overheden dan de rijksoverheid hierin ook een grote rol spelen. De vraag naar straatstenen, stoeptegels, rioleringsbuizen en aan verwante betonproducten bepaalt alleen al circa 30% van de betonmarkt.
Deelt u de mening dat, in het licht van de het onlangs gesloten klimaatverdrag van Parijs en de uitspraak van de rechter in de Urgenda-zaak eerder dit jaar, verduurzaming van de betonketen extra urgent is geworden aangezien de productie van standaardcement nog altijd zo’n 5 procent van de door mensen veroorzaakte CO2-uitstoot veroorzaakt en dit een aanzienlijk aandeel is? Zo nee, waarom niet?
Los van de Urgenda-zaak zie ik kansen voor de betonketen om de CO2-emissie verder te reduceren. Externe onderzoeken, die in opdracht van Rijkswaterstaat als bijdrage aan de Green Deal Verduurzaming Betonketen zijn uitgevoerd, tonen aan dat een aanzienlijke CO2 reductie mogelijk is. Bovendien zijn veel van de betreffende innovaties per ton CO2 kosteneffectief in vergelijking met duurzame energie of elektrische voertuigen als middel om CO2 reductie te halen.
Een kanttekening is dat in Nederland de bijdrage van cement in beton niet meer dan ca 1,6% van de Nederlandse CO2 emissie bedraagt, mede doordat er al op grote schaal gebruik wordt gemaakt van (CO2 arm) hoogovenslakken en vliegas-cement.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt van de overheid moet zijn dat niet primair de prijs, maar de maatschappelijke baten zoals minder CO2-uitstoot leidend moeten zijn in de materiaalkeuze voor projecten? Zo nee, waarom niet?
De materiaalkeuze is een onderdeel van het ontwerpproces en wordt (veelal door de opdrachtnemer) gemaakt op basis van een groot aantal criteria. Daarin zijn naast de prijs en de milieuprestatie (inclusief CO2 uitstoot) de geschiktheid voor de functie en technische veiligheidseisen belangrijke aspecten. Voor Rijkwaterstaat geldt bijvoorbeeld ook vormgeving (inpassing in het landschap) en de beschikbaarheid van infrastructuur als belangrijke overweging.
Dit neemt niet weg dat er behoefte is aan een prijsprikkel die groot genoeg is om CO2-arm beton een betere kans te geven dan nu vaak het geval is.
Rijkswaterstaat bekijkt momenteel – als uitvloeisel van de Green Deal – in overleg met ketenpartners per soort project welke prijsprikkel effectief is. Vanuit de Green Deal Verduurzaming Betonketen worden soortgelijke acties ondernomen met andere opdrachtgevers in de bouw.
Deelt u de mening dat de overheid zich binnen de Green Deal-aanpak op moet stellen als betrouwbare partner tegenover de overige partners? Onderschrijft u voorts dat binnen deze aanpak iedere partij, inclusief de overheid, een eigen verantwoordelijkheid draagt? Hoe verhoudt zich dit tot de hierboven omschreven verontrustende signalen over de opstelling van (semi-)overheidsinstanties?
Ik deel deze mening en de rijksoverheid is actief betrokken. Green Deals zijn veelal koploper initiatieven. De vraag of «het peloton» de koplopers automatisch volgt verdient aandacht. Dit is reden om als vervolg op de Green Deal Verduurzaming Betonketen te streven naar een branche breed Betonakkoord.
Bent u voornemens om het gebruik van beton- en menggranulaat verplicht te stellen voor projecten van (semi-)overheidsinstanties, zoals bijvoorbeeld Rijkswaterstaat? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom u onverminderd vertrouwen heeft in niet-dwingende afspraken?
Menggranulaat schrijf ik niet verplicht voor als grondstof voor beton, omdat de technische prestaties onvoldoende zijn voor algemene toepassingen bij Rijkswaterstaat en het beton in een volgende levenscyclus minder goed recyclebaar is. In overleg met de ketenpartners over een Betonakkoord – zie ook vraag 6 – wordt ingezet op afspraken over het aandeel her te gebruiken betongranulaat.
Bent u bereid om overheidsinstanties zoals Rijkswaterstaat aan te sporen om meer werk te maken van het gebruik van duurzaam beton in projecten? Zo nee, waarom niet?
Betrokkenheid van meerdere overheidsinstanties, naast Rijkswaterstaat, is van belang om het voorgestane Betonakkoord tot een succes te maken. Inmiddels worden hiertoe diverse overheidspartijen benaderd.
Microplastics in de Rijn |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Microplastics: Rhine One of the Most Polluted Rivers Worldwide»1 en het daaraan ten grondslag liggende wetenschappelijke artikel?2
Ja.
Herkent u zich in de in het artikel beschreven onderzoeksresultaten? Wat is uw reactie hierop?
Het stroomgebied van de Rijn kent een hoge bevolkingsdichtheid en veel industriële activiteiten in vergelijking met andere Europese rivieren. Uit een onderzoek in opdracht van de Europese Commissie3 kwam voor de Rijn een hoeveelheid van 100 miljard microplastic-deeltjes per jaar die de Noordzee instroomt. Dit is een lagere hoeveelheid microplastic-belasting in vergelijking met de Po (700 miljard deeltjes per jaar) en de Donau (2 biljoen deeltjes per jaar). De gehanteerde meetmethode was een fijnmazig «mantanet» waarmee zeer kleine deeltjes (vanaf 330 μm) uitgezeefd kunnen worden.
Is het waar dat tachtig procent van de plastics in zeeën en oceanen vanuit rivieren naar de grotere wateren wordt getransporteerd? Zo nee, om welk percentage gaat het volgens u dan wel?
Het getal van 80% plastic dat via rivieren in zee terecht komt is een vuistregel die mondiaal sinds enige jaren wordt gehanteerd (onder andere door UNEP en ngo’s).
Dit is echter een globale schatting. Zo houdt deze schatting geen rekening met regionale verschillen in geografie, bevolkingsdichtheid en effectiviteit van de afvalinzameling. Hierdoor valt dit getal voor Nederland lager uit. Uit de monitoringgegevens van afval op de Nederlandse stranden blijkt namelijk dat 44 procent van het afval kan worden herleid naar scheepvaart en visserij op zee, 30 procent naar bronnen op het land, en 26 procent afkomstig is van onbekende (of meervoudige) bronnen.
Welke conclusie verbindt u aan de bevinding van de onderzoekers dat de Rijn dagelijks 191 miljoen plastic deeltjes (wat correspondeert met 25 à 30 kilogram per dag) afvoert naar de Noordzee?
Voor mij is de conclusie dat de instroom via de Rijn een belangrijke bron voor microplastics in de Noordzee is. Omdat voor het terugdringen van microplastics in rivieren een nationale en internationale samenhangende aanpak noodzakelijk is, beantwoord ik de vragen 4, 5 en 6 gezamenlijk. In het Nationaal Waterplan 2016–2021 (NWP 2, IENM/BSK-2015/230376) is het maatregelenpakket opgenomen om de bronnen voor vervuiling van de zee met (micro)plastics vanaf zee, land en rivieren nationaal en internationaal terug te dringen (NWP 2 bijlage 5, Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee deel 3: Programma van maatregelen voor de Kaderrichtlijn Mariene Strategie).
Een belangrijke bron voor microplastics in rivieren is de afbraak van plastic zwerfvuil. Het programma Van Afval naar Grondstof (VANG) omvat het kabinetsbeleid om de hoeveelheid te verbranden of te storten afval binnen tien jaar te halveren, en om in te zetten op een transitie naar het sluiten van de productie- en consumptiekringloop (circulaire economie). Belangrijke onderdelen van het beleidsprogramma VANG zijn de Raamovereenkomst verpakkingen, de Landelijke aanpak zwerfafval en het Kunststofketenakkoord. De brief van de Staatssecretaris van IenM aan uw Kamer van 14 december (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 30 872, nr. 202) bevat de laatste stand van zaken van de uitvoering van de diverse acties binnen het beleidsprogramma VANG.
Het Nationaal Waterplan 2016–2021 benoemt naast de afbraak van zwerfvuil ook zogenoemde primaire bronnen (toepassen van microplastics in cosmetica en schurende reinigingsmiddelen) en secundaire bronnen (slijtage van kleding, verf en autobanden) van microplastics. In bijlage 3 van bovengenoemde brief van 14 december is de aanpak van deze primaire en secundaire bronnen van microplastics nader uitgewerkt. Ten aanzien van de primaire bronnen staat in de brief dat de Staatssecretaris van IenM samen met de Nederlandse Cosmetica Vereniging werkt aan het nationaal uitfaseren van primaire microplastics voor 2017. De Kamer ontvangt voor de zomer van dit jaar het vervolgtraject en de maatregelen die de Staatssecretaris voorstaat voor secundaire bronnen. Voor de slijtage van kleding zal de Staatssecretaris eind 2016/begin 2017 bekijken hoe zij een vervolgtraject vorm gaat geven.
Er is nog geen specifiek Europees beleid om primaire en secundaire bronnen van microplastics tegen te gaan. Daarom zet de Staatssecretaris in de milieuraad in op een Europees verbod van het gebruik van microplastics in cosmetica. Daarnaast trekt Nederland samen met Duitsland het onderdeel van het OSPAR-Marine Litter Action Plan dat maatregelen voorbereidt die de 15 Europese landen van OSPAR-verdrag gezamenlijk kunnen nemen om bronnen voor microplastics terug te dringen, dan wel gezamenlijk op de Europese agenda kunnen plaatsen.
De stroomgebiedsbeheerplannen (het maatregelenprogramma voor de Kaderrichtlijn Water, KRW) uit het NWP 2 gaan ook in op initiatieven om zwerfvuil in het oppervlaktewater terug te dringen. Er zijn voor zwerfvuil in het oppervlaktewater geen Europese normen en daarmee geen directe verplichtingen voortvloeiend uit de KRW. Daarom maak ik samen met de bestuurlijke partners de ketenaanpak gericht op het terugdringen van (micro)plastics onderdeel van de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater (voorheen Werkprogramma Schoon Water genoemd). Via de Internationale Rijncommissie delen de landen in het stroomgebied van de Rijn relevante informatie op het gebied van milieuonderzoek, pilots en mogelijke maatregelen.
Met aanpak voor de bronnen voor microplastics zoals hierboven beschreven, wordt onder meer invulling gegeven aan de motie Mulder/Cegerek (Kamerstuk 21 501-08, nr. 529) die oproept om te komen tot een stappenplan om microplastics in cosmetica in de komende drie jaar in de EU tot nul te reduceren, en om in beeld te brengen hoe microplastics bij de bron kunnen worden aangepakt door middel van Europese regelgeving. Ook wordt invulling gegeven aan de motieMulder/Cegerek (Kamerstuk 34000, XII) die verzoekt om met de cosmeticabranche voor de hele branche duidelijke bindende afspraken te maken om het gebruik van microplastics in cosmetica tot nul te reduceren en de sector te verleiden om dit voor 2017 te realiseren.
Welk beleid voert Nederland om de hoeveelheid (micro)plastics in rivieren, en daarmee in grote wateren, tegen te gaan? Wat zijn hiervan de resultaten? Acht u het huidige beleid afdoende?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is er sprake van beleid op Europees niveau om de hoeveelheid (micro)plastics in rivieren tegen te gaan? Acht u het huidige Europese beleid afdoende?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met uw Duitse en Zwitserse ambtsgenoten in gesprek te gaan om de hoeveelheid (micro)plastics in de Rijn te reduceren? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris zet via de milieuraad in op een Europese aanpak van primaire en secundaire bronen van microplastics. Daarnaast ben ik bereid om de bronaanpak van microplastics via de Rijn aan de orde te stellen tijdens mijn reguliere contacten met de Duitse en Zwitserse ambtsgenoten.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid (micro)plastics in Europese rivieren? Bent u bereid om u, al dan niet in Europees verband, in te spannen om meer inzicht te krijgen in de hoeveelheid (micro)plastics in Europese rivieren en in de herkomst van de (micro)plastics? Zo nee, waarom niet?
Er is nog geen goed en eenduidig inzicht in de hoeveelheid (micro)plastics in de Europese rivieren. Als onderdeel van de Europese inzet op het terugdringen van microplastics, zoals toegelicht in het antwoord van vragen 4, 5 en 6, span ik mij internationaal in om tot een beter inzicht in deze problematiek te komen.
De vergunning verleend aan Urenco voor de export van 1000 ton verarmd uranium naar Rusland |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u iedere stap in het proces tussen ontvangst van de aanvraag van de Duitse vervoerder en de uitgifte van de vervoersvergunning omschrijven, inclusief eventuele controlemomenten, en kunt u daarbij aangeven welke partijen er bij iedere stap betrokken zijn?1 Zo nee, waarom niet?
De vergunning is verleend door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). De ANVS hanteert bij de vergunningverlening een proces dat is gebaseerd op het toetsingskader uit de Kernenergiewet, het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en de Algemene wet bestuursrecht.
De volgende stappen zijn doorlopen bij de vergunningverlening van de Duitse vervoerder:
Na ontvangst van de vergunningaanvraag is het dossier toebedeeld aan een behandelaar.
De behandelaar heeft eerst getoetst of de aanvraag ontvankelijk is. Daarbij is gecontroleerd of de aangevraagde handeling daadwerkelijk vergunningplichtig is en of de aanvraag compleet is.
Naar aanleiding daarvan bleek het nodig om aanvullende informatie bij de aanvrager op te vragen. De aanvrager heeft deze informatie verstrekt.
Vervolgens is getoetst of de aanvraag voldoet aan de 3 hoofdprincipes van het toetsingkader van de Kernenergiewet: rechtvaardiging, ALARA (As Low As Reasonably Achievable) en dosislimieten.
In het kader van rechtvaardiging is onder andere gekeken of soortgelijke transporten eerder zijn vergund aan de aanvrager, of er inmiddels nieuwe redelijke alternatieven zijn en of er wettelijke belemmeringen zijn. Er zijn geen wettelijke belemmeringen betreffende het vervoer van verarmd en natuurlijk uranium naar Rusland. Er is geoordeeld dat het aangevraagde transport voldoet aan het rechtvaardigingsvereiste.
In het kader van ALARA en dosislimieten is onder andere gecontroleerd of de juiste verpakking wordt gebruikt, en of de aangevraagde uitvoering van het transport, waaronder de route en de omschreven stralingsbeschermingsmaatregelen voldoen. Hierbij is getoetst aan de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route).
Aan de hand van de aanvraag en de uitkomsten van de toetsen is in de vergunning een aantal voorschriften opgenomen over beveiliging, zowel op technisch als op organisatorisch gebied. Gezien de aard van de transporteren splijtstoffen zijn eisen aan financiële zekerheid niet van toepassing.
De behandelaar heeft zijn bevindingen vastgelegd in een beoordelingsdocument en in een conceptvergunning. Het dossier is vervolgens voorgelegd aan een collega die de beoordeling en de vergunning inhoudelijk heeft gecontroleerd.
Tenslotte is de vergunning ondertekend door het gemandateerde sectorhoofd. Na het verlenen van de vergunning hebben belanghebbenden, waaronder de aanvrager, gedurende 6 weken de mogelijkheid om bezwaar tegen de vergunning in te dienen.
Kunt u vervolgens aangeven op welk moment de tekstuele fout waarover u spreekt in uw antwoorden van 18 december 2015 op eerdere vragen, is gemaakt en door welke instantie(s) deze is gemaakt? Zo nee, waarom niet?2
Begin december 2015 is geconstateerd dat de verleende vergunning een inconsistentie bevat, namelijk tussen de omschrijving van het materiaal en de omschrijving van de verrijkingsgraad. Tijdens het bij vraag 1 beschreven proces van vergunningverlening is deze inconsistentie niet opgemerkt en vervolgens onterecht overgenomen in de vergunning van 6 november 2015.
Deelt u de mening dat de vergunning zoals deze aanvankelijk was opgesteld, nooit uitgegeven had mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u de risico’s omschrijven van het uitgeven van verkeerde vergunning, namelijk een die toestemming verleent om verarmd uranium te vervoeren? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de tekstuele fout in de vergunning was het niet mogelijk voor de vergunninghouder om op basis hiervan verarmd uraniumhexafluoride (UF6) te vervoeren. In de vergunning is namelijk een aantal beperkingen opgenomen. Daarin staat omschreven dat het materiaal dat vervoerd mag worden beperkt is tot UF6 met een verrijkingspercentage van 0,71%. Dit laatste komt overeen met natuurlijk UF6. Verarmd UF6 heeft een lager verrijkingspercentage en mag niet worden vervoerd op basis van deze vergunning.
Er is overigens in de vigerende wetgeving geen sprake van een algemeen verbod voor het transporteren van verarmd UF6. Deze constatering is van belang nu uit een nadere analyse van de ANVS (van alle vigerende vergunningen voor vervoer van UF6) blijkt dat er twee vergunningen zijn verleend aan twee andere vervoerders voor het vervoer van onder andere verarmd UF6, ook naar Rusland. Deze vergunningen zijn afgegeven op respectievelijk 26 juni 2015 (geldig tot 1 september 2018) en 12 januari 2015 (geldig tot 15 januari 2017). Geconstateerd is dat een strikte toepassing van het rechtvaardigingsbeginsel er toe had moeten leiden dat de mogelijkheid voor vervoer van verarmd uranium naar Rusland niet in de vergunningen had moeten worden opgenomen. Niet omdat dit wettelijk niet zou zijn toegestaan, maar wel omdat Urenco NL heeft bevestigd dat het bedrijf sinds 2009 geen verarmd UF6 naar Rusland meer vervoert en dat er op dit punt ook geen voornemens bestaan. In overleg met Urenco NL en de vergunninghouders zullen deze vergunningen op dit punt gewijzigd worden.
Wat de risico’s betreft van het vervoer van verarmd UF6; de gevaarseigenschappen en de vervoerseisen van verarmd UF6 die volgen uit het ADR zijn niet anders dan die voor natuurlijk UF6. Vervoer dat plaatsvindt conform de eisen van het ADR is veilig en er zijn geen indicaties dat het vervoer van UF6 niet adequaat plaatsvindt.
Kunt u omschrijven wat er gebeurd zou zijn als deze fout onopgemerkt was gebleven? Kunt u daarbij aangeven welke instantie(s) daar controle op (hadden moeten) uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het toezicht op de juiste uitvoering van de vergunning door de vergunninghouder ligt bij de ANVS en bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van I&M.
Hoe verklaart u dat ondanks dat er in de vergunning zelf duidelijk staat omschreven dat het materiaal dat vervoerd mag worden beperkt is tot UF6 met een verrijkingspercentage van 0,72% (natuurlijk uranium) er op de vergunning toch «verarmd uranium» is verschenen?
De aanvrager heeft vergunning gevraagd voor het transporteren van verarmd uranium, terwijl de opdrachtgever (Urenco NL) niet voornemens was deze transporten te laten uitvoeren.
Kunt u aangeven hoe de vergunning precies zal worden aangepast, welke procedures daaromtrent moeten worden gevolgd, welke gevolgen dit heeft voor bijvoorbeeld bezwaartermijnen en welke overige consequenties deze aanpassing mogelijk heeft? Zo nee, waarom niet?
De fout is vastgesteld in de bezwaarperiode na het verlenen van de vergunning en nog voordat de vergunning van kracht werd. Op verzoek van de vergunninghouder is dit hersteld door het afgeven van een vergunningswijziging op 19 december 2015. Deze vergunningswijziging is tegelijk van kracht geworden met de oorspronkelijke vergunning, zodat tekstueel geen enkele verwarring bestaat over de verrijkingsgraad van het UF6 dat op grond van deze vergunning vervoerd mag worden. Op grond van deze gewijzigde vervoersvergunning kan uitsluitend natuurlijk UF6 worden vervoerd.
Hoe reflecteert de Minister van Infrastructuur en Milieu op de eigen rol in het proces van de totstandkoming van deze vergunning, aangezien de vergunning uit haar naam is uitgegeven?
Ik betreur de gemaakte fout.
Er zijn intussen door de ANVS maatregelen getroffen die er toe leiden dat voortaan sprake zal zijn van een strikte toepassing van het rechtvaardigingsbeginsel.
Kunt u aangeven wat er precies gebeurt met uranium dat in opdracht van Urenco in een Russische installatie wordt verrijkt? Wordt het verrijkt uranium verder vervoerd en zo ja, waarheen, of wellicht opgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Bij de verrijking van het UF6 in de Russische installatie ontstaat verrijkt UF6 en verarmd UF6. Het verrijkte UF6 wordt aan Urenco NL geleverd. Het verarmde UF6 blijft in Rusland.
Kunt u aangeven of in het geval van transport van natuurlijk uranium voor verrijking naar Rusland dit onder contract van Urenco wordt gedaan en dat daarmee tevens het afval wat bij verrijking ontstaat eigendom blijft van Urenco, of dat dit verarmde uranium vervolgens eigendom wordt van een Russisch bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Urenco NL heeft een contract met de Russische verrijkingsinstallaties om UF6 te laten verrijken. Op grond van dat contract gaat eigendom van het verarmde UF6 dat bij de verrijking ontstaat over naar de Russische verrijkingsinstallatie.
Wanneer ook het afval dat ontstaat bij verrijking onder verantwoordelijkheid van Urenco blijft vallen, komt dit afval eveneens terug naar Nederland? Zo nee, wat gebeurt er dan met dit verarmde uranium? Wordt dit mogelijkerwijs opgeslagen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 10, komt het verarmde UF6 niet terug naar Nederland. Zie voor waarborgen betreffende het eindgebruik van het verarmde uranium het antwoord op vraag 13.
Wanneer het afval dat ontstaat bij verrijking onder verantwoordelijkheid valt van een Russisch bedrijf, is het dan correct dat het uitgevoerde natuurlijke uranium in feite een dual-use materiaal is aangezien het resulterende verarmde uranium na verrijking ongecontroleerd voor militaire doeleinden kan worden gebruikt? Is dat niet in strijd met de huidige sancties tegen Rusland? Zo nee, waarom niet?
Nee. De uitvoer van natuurlijk of verarmd UF6 valt namelijk onder de EU dual-use verordening (428/2009); het UF6 is daarmee per definitie dual-use. De dual-useverordening legt verplichtingen op met betrekking tot de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik. De betreffende aanvraag voor een uitvoervergunning voor UF6 door Urenco NL is ten tijde van de beoordeling door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het voorjaar van 2014, zoals iedere vergunningaanvraag voor dual-usegoederen, onder andere getoetst op mogelijke banden van de eindgebruiker met programma's van zorg, het opgegeven eindgebruik en mogelijk risicovol eindgebruik van de goederen. Er golden destijds geen internationale sancties voor het vervoer van UF6 van en/of naar Rusland voor civiele toepassingen en hierdoor was er geen grond om een uitvoervergunning voor UF6 vanuit Nederland te weigeren. Deze situatie geldt nog steeds aangezien ook de huidige sancties geen beperkingen opleggen aan uitvoer van dual-usegoederen naar Rusland voor civiel eindgebruik.
Zie voor waarborgen betreffende het eindgebruik ook het antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat wanneer er slechts sprake is van door de Russische overheid afgegeven formele garanties in het kader van civiel versus militair gebruik van de te transporteren goederen, dit op zijn zachtst gezegd niet erg geruststellend is? Zijn er naast de Russische overheid andere (internationale) instanties die kunnen garanderen dat er inderdaad enkel sprake zal zijn van civiel gebruik, en zo ja, bent u bereid u nader te laten informeren en adviseren door deze (internationale) instanties?
Nee. Zoals aangegeven heeft de Russische overheid formele overheidsgaranties verstrekt omtrent civiel eindgebruik, fysieke beveiliging en eventuele wederexport. Deze werkwijze vloeit voort uit de richtlijnen van de Nuclear Suppliers Group (NSG), waar Nederland en Rusland beide lid van zijn. De overheidsgaranties staan gelijk aan een verdrag tussen Nederland en Rusland en zijn formeel bindend.
Ook staat het splijtbaar materiaal te allen tijde onder toezicht van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA). Er zijn geen aanwijzingen dat de Russische Federatie zich niet houdt aan haar verplichtingen onder het non-proliferatieverdrag.
Deelt u voorts de mening dat in een tijd waarin het kabinet zich steeds kritischer uitlaat over Rusland en de dreiging die er van Rusland uitgaat, gezien de huidige geopolitieke situatie het niet verstandig is om überhaupt toestemming te verlenen uranium – verarmd dan wel natuurlijk – naar Rusland te vervoeren, ondanks dat dit mogelijkerwijs bedrijfsmatige voordelen voor Urenco kan opleveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de vergunning alsnog in zijn geheel in te trekken?
De geopolitieke situatie is nadrukkelijk meegewogen door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bij het beoordelen van de aanvraag voor een uitvoervergunning. Zoals ook in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, gelden er nu geen sancties voor de uitvoer van splijtstof voor civiele doeleinden. In combinatie met de formele overheidsgaranties van de Russische overheid omtrent civiel eindgebruik, fysieke beveiliging en eventuele wederexport, en het toezicht van het IAEA is daarom geen aanleiding, om de lopende uitvoervergunning in te trekken.
Kunt u aangeven of het in bezit zijn van deze vergunning meer voordelen oplevert voor Urenco naast het feit dat het de mogelijkheid biedt gebruik te maken van de verrijkingscapaciteit in Rusland wanneer de verrijkingsvraag dermate hoog is dat er extra beschikbare capaciteit nodig is? Zo nee, waarom niet?
De specifieke commerciële en bedrijfseconomische overwegingen die ten grondslag liggen aan de aanvraag van de uitvoervergunning door Urenco NL zijn voor rekening van de onderneming zelf. Dergelijke overwegingen spelen geen rol bij het al dan niet toekennen van de uitvoervergunning.
Heeft het (al dan niet abusievelijk) verlenen van de vergunning voor de export van uranium op enige wijze te maken met de verkoop van de aandelen van Urenco? Levert deze vergunning een voordeel op in het licht van de mogelijke verkoop van aandelen van het bedrijf aan private investeerders?
Nee. Het verlenen van de uitvoervergunning heeft op geen enkele wijze te maken met de mogelijke verkoop van de aandelen in Urenco. Bij de verlening van de uitvoervergunning is op generlei wijze rekening gehouden met de mogelijke verkoop van de aandelen in Urenco Ltd.
Indien er transport van natuurlijk uranium plaatsvindt, kunt u aangeven of er bij het transport betrokken ADR-landen zijn waar er sprake is van intern conflict, waar een verhoogde kans op (terroristische) aanslagen bestaat, waar de Staat in delen van het territorium niet het exclusieve gezag vormt of waar er anderszins sprake is van een verhoogd risico voor een dergelijk transport? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet op voorhand uit te sluiten. Voor transporten van natuurlijk uranium gelden de internationaal vastgestelde standaard beveiligingsvoorschriften zoals opgenomen in het ADR en de IMDG-Code (Internationaal Maritime Dangerous Goods- Code). Ieder verdragsland van het ADR en IMDG-Code is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorschriften op hun grondgebied en het treffen van passende maatregelen om naast de veiligheid ook de beveiliging van de transporten te waarborgen.
Kunt u zich uw uitspraken3 over de voorloper van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) herinneren, namelijk dat de organisatiestructuur door versnippering van bevoegdheden, taken, middelen, kennis en bekwaamheden tot een ongewenst ingewikkelde coördinatielast leidde en de versnippering het bestaan en behoud van kritische massa bemoeilijkte? Kunt u aangeven of de situatie bij de ANVS, die sinds 1 januari 2015 operationeel is, wezenlijk anders is nu blijkt dat de ANVS een behoorlijke fout heeft gemaakt met de vergunning in kwestie? Kunt u ervoor instaan dat de ANVS niet te leiden heeft onder een slecht functionerende organisatiestructuur?
Ja. De vermelde uitspraak is ontleend aan de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (Kamerstuk 34 219, nr. 3, bladzijde 3). Doel van het ingediende wetsvoorstel is mede om de expertise en kennis op het terrein van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming binnen de rijksoverheid zoveel mogelijk te bundelen en effectiever te organiseren.
Zonder dat daarvoor een specifieke evaluatie heeft plaatsgevonden, kan geconstateerd worden dat door de -op de oprichting van het zelfstandig bestuursorgaan vooruitlopende- samenvoeging van de respectievelijke organisatieonderdelen de kennis en deskundigheid geconcentreerd is waardoor effectiever kan worden samengewerkt. De huidige organisatiestructuur is toereikend voor zorgvuldige vergunningverlening en het continu verbeteren van deze vergunningsverleningsprocessen.
Kunt u zich uw uitspraken4 herinneren dat u de ANVS voldoende gekwalificeerd personeel ter beschikking stelt om de taken uit te voeren? Beschikt de ANVS naar uw mening op dit moment over voldoende instrumenten en capaciteit om te waarborgen dat zij haar taken naar behoren en op een verantwoordelijke wijze uitvoert?
Ja. De vermelde uitspraak doelt op artikel 10 van het in het antwoord op vraag 18 vermelde wetsvoorstel waarin is bepaald dat Minister van Infrastructuur en Milieu voldoende en gekwalificeerd personeel aan de ANVS ter beschikking stelt ten behoeve van de uitvoering van haar taken. In het kader van de oprichting van de ANVS is bepaald dat in 2016 een nadere analyse zal worden uitgevoerd op de structurele taken en kosten. De formatie is hier onderdeel van.
Beschikt de ANVS over de mogelijkheid om desgevraagd bij de regering alle voor de uitoefening van haar taak benodigde inlichtingen te verkrijgen? Zo nee, bent u van mening dat de ANVS zonder deze inlichtingen adequaat haar taak kan uitvoeren?
Ja, de ANVS beschikt over de mogelijkheid om desgevraagd bij de regering alle voor de uitoefening van haar taak benodigde inlichtingen te verkrijgen.
Kunt u aangeven in welke fase van het transitieproces richting een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) de ANVS op dit moment verkeert? Is het waar dat de ANVS nog steeds fysiek is ondergebracht op het Ministerie van Economische Zaken, terwijl de ANVS onder verantwoordelijkheid valt van de Minister van Infrastructuur en Milieu? Kunt u ingaan op de vraag wat dit betekent voor de onafhankelijke positie van de ANVS? Zo nee, waarom niet?
Op 1 januari 2015 zijn de verschillende diensten op het gebied van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming samengevoegd in een directie bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De directie ANVS is fysiek gehuisvest bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op 1 mei 2015 zijn in verband met de onafhankelijke positie van het beleid inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming ook de bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken ten aanzien van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming aan mij overgedragen (Besluit van 10 april 2015, nr. 2015000645, houdende departementale herindeling met betrekking tot Nucleaire veiligheid en stralingsbescherming; Stcrt. 2015, 11080). Daarmee werd in de toedeling van verantwoordelijkheden de scheiding tussen enerzijds de verantwoordelijkheid voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming en anderzijds de verantwoordelijkheid voor het energiebeleid in de departementale indeling expliciet zichtbaar gemaakt. Een volgende beoogde stap is de realisatie van het zelfstandig bestuursorgaan ANVS waarvoor het wetsvoorstel thans ter behandeling aan de Tweede Kamer voorligt. Hierdoor sluit Nederland aan op de adviezen van het IAEA. Het verslag van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu is op 23 september 2015 uitgebracht. Dit bevat een aantal vragen. Ik zal waarschijnlijk nog deze maand de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer aanbieden.
Bouwen in de duinen |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Hoe verhoudt het aangekondigde loslaten van het algemene verbod op nieuwe bebouwing buiten de bebouwde kom in het kustgebied1 zich tot het amendement Van Veldhoven (Kamerstuk 33 348 nr. 121) dat regelt dat het zelfstandige belang van de bescherming van landschappen in de Natuurbeschermingswet tot uitdrukking wordt gebracht?
Ingevolge het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) kunnen provincies en gemeenten in het belang van de ruimtelijke kwaliteit beleid voeren in het kustgebied. Dit sluit aan bij de Wet natuurbescherming op grond waarvan landschapsbeleid een bevoegdheid is van provincies. Provincies kunnen dit beleid vormgeven in de provinciale natuurvisie, landschappen aanwijzen als bijzonder provinciaal landschap en deze landschappen planologisch beschermen met de instrumenten van de Wet ruimtelijke ordening.
Zijn er kustprovincies die voornemens zijn (delen van) hun kust te willen aanwijzen als «bijzonder provinciaal landschap»? Zo ja, welke en hoe verhoudt zich dat tot de nieuwe Beleidslijn kust? Zo nee, zijn provincies zich voldoende bewust van de mogelijkheid tot het aanwijzen van bijzondere provinciale landschappen onder de nieuwe Natuurbeschermingswet?
Provincies zijn momenteel bezig met het opstellen van beleid in verband met de implementatie van de Wet natuurbescherming. Op dit moment is nog niet duidelijk of de kustprovincies voornemens zijn om hun kust, of delen hiervan, aan te wijzen als «bijzonder provinciaal landschap».
Het afschaffen van het bouwverbod aan de kust |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw opvatting over de landschappelijke kwaliteit van de Belgische kust?
De Belgische kust is niet mijn beleidsterrein. Daarom vind ik het lastig om daar een opvatting over te geven. Wat mij wel opvalt is dat de Belgische kust een stuk minder lang is dan de Nederlandse kustlijn en dat deze, wellicht daarom, veel intensiever gebruikt wordt. De Nederlandse kustlijn is op de meeste plekken leeg en wordt op enkele plekken intensief gebruikt. Over de Nederlandse kustlijn kan ik wel een opvatting geven. Deze vind ik mooi zoals deze nu is, leeg en met veel ruimte voor de natuur. Dat wil ik graag zo houden.
Wat is de reden dat er, vooruitlopend op de discussie rond de algemene maatregelen van bestuur van de Omgevingswet, via de ministerraad separaat besloten is tot het opheffen van het algemene bouwverbod in de kuststrook?1
Uit de Nationale Visie Kust (2013, Deltaprogramma) is gebleken dat het kustsysteem op orde en toekomstbestendig is. Daarom kunnen er vanuit waterveiligheid minder stringente eisen gesteld worden. Tevens hebben de betrokken overheden in de Nationale Visie Kust aangegeven dat de kust in de toekomst veilig blijft, aantrekkelijker en economisch sterker wordt. Daarnaast heeft het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) aangegeven om waar mogelijk de ruimtelijke ordening meer over te laten aan gemeenten en provincies en om meer ruimte te bieden voor regionaal maatwerk. Het beleid uit de Beleidslijn kust uit 2007 paste niet geheel meer bij de voorgaande uitgangspunten.
Deze uitgangspunten zijn vervolgens gehanteerd bij de herziening van de Beleidslijn kust en de regels met betrekking tot het bouwen in de kustzone, zoals die zijn opgenomen in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De ministerraad heeft met deze wijziging ingestemd en wordt aan de Eerste en Tweede Kamer voorgelegd. Daarmee wordt regelgeving aangepast aan het nieuwe beleid.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt voorzien in 2018.
Op welk moment gaat dit besluit in, waar bestaat dit besluit uit en aan welke criteria moeten bouwwerken voldoen? Op welke wijze kunnen kustgemeenten, waterschappen, Hoogheemraadschappen, provincies en burgers beroep en bezwaar aantekenen tegen dit voorgenomen besluit?
De nieuwe regels vanuit het Rijk voor bouwen in de kustzone zijn opgenomen in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Barro. Dit ontwerpbesluit wordt u samen met de antwoorden op deze schriftelijke vragen aangeboden. Voor de inhoud van het ontwerpbesluit verwijs ik u naar de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit. Het ontwerpbesluit is tevens in de Staatscourant bekend gemaakt om eenieder de gelegenheid te geven hierover gedurende vier weken zienswijzen kenbaar te maken. Het besluit zal na voorhang bij de Eerste en Tweede Kamer, inspraak en advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State, naar de huidige planning medio 2016 in werking treden.
Waarom wordt via een ontheffing op deze wet, te weten het inspiratiecentrum Grevelingen op de Brouwersdam, een initiatief aangegrepen om wetgeving te forceren?
Het genoemde initiatief was alleen mogelijk indien er op inhoudelijke argumenten vanuit de waterveiligheid, geen bezwaren zouden zijn tegen dit initiatief. Het is mij gebleken dat er vanuit waterveiligheid geen bezwaren waren.
Heeft het bijna afgesloten Jaar van de Ruimte u geïnspireerd tot deze beslissing?
Nee, dit staat los van elkaar.
Kunt u een reactie geven op «Bescherm de kust», een campagne tegen de wildgroei aan bouwinitiatieven aan de kust van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden, die door zes natuurorganisaties is gestart?
Ik ben bekend met deze campagne. Uit de belangstelling voor de campagne maak ik op dat veel mensen begaan zijn met de Nederlandse kust. Daar ben ik blij mee. Veel mensen zien het belang van een mooie kust, waar gewandeld en gefietst kan worden.
Bent u bereid met de opheffing van het algemeen bouwverbod te wachten tot hierover is gedebatteerd in de Kamer? Wilt u tot het Algemeen overleg Omgevingswet dat op 21 januari gepland staat geen onomkeerbare stappen nemen? Zo nee, waarom niet?
Het ontwerpbesluit wordt voorgehangen bij uw Kamer en de Eerste Kamer en in de Staatscourant bekendgemaakt. De voorlegging geschiedt in het kader van de wettelijk voorgeschreven procedure op grond van artikel 4.3, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening. De wettelijk voorgeschreven termijn voor deze voorhang is vier weken, zodat er voldoende gelegenheid is om hierover met uw Kamer te debatteren, indien uw Kamer dat wenselijk acht.
Bouwen in de duinen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat het bouwverbod op de kuststrook afgeschaft is?1
Het kabinet waardeert de Nederlandse kustlijn, die veel ruimte biedt voor natuur en voor recreatie. Vanuit het oogpunt van o.a. waterveiligheid is er nu nog landelijke wetgeving die stelt dat er niet gebouwd mag worden, op enkele uitzonderingen na. De huidige bebouwing aan de kust is onder deze regels tot stand gekomen. Het kabinet heeft het voornemen om het bouwverbod in de kustzone – in gebieden buiten stedelijk gebied – te vervangen door nieuwe randvoorwaarden voor initiatieven in de kustzone, onder de voorwaarde dat de veiligheid van waterkeringen niet in het geding komt en er geen belemmeringen ontstaan voor het onderhoud van de kust. Dit is opgenomen in de nieuwe Beleidslijn kust 2015 en het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hiermee is verzekerd dat het nationale belang van de waterveiligheid doorwerkt in de ruimtelijke plannen van decentrale overheden. Voor de onderbouwing van de wijze waarop de randvoorwaarden vanuit waterveiligheid opgesteld zijn, verwijs ik u graag naar de meegezonden Beleidslijn kust 20152.
De provincies zijn onder andere verantwoordelijk voor het natuurbeleid (Bestuursakkoord Natuur, Natuurpact). De natuurwetgeving (nu Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, straks Wet natuurbescherming) voorziet in beschermingsregimes voor de natuur. Zo is het overgrote deel van het Nederlandse duingebied aangewezen als Natura 2000-gebied. De in een Natura 2000-gebied aanwezige beschermde natuurwaarden (habitattypes, dier- en plantensoorten) worden via een «nee-tenzij«-vergunningenregime streng beschermd tegen mogelijke verslechteringen en significante verstoringen, bijvoorbeeld als gevolg van bouwactiviteiten. Dit vergunningenregime geldt zowel voor het bouwen in het gebied zelf als daarbuiten (de zogenoemde externe werking). Verder voorziet de Flora- en faunawet in een verbod op het verrichten van diverse handelingen die schadelijk zijn voor dieren en planten van beschermde soorten, zowel binnen als buiten Natura 2000-gebieden.
Daarnaast kunnen provincies en gemeenten, om de ruimtelijke kwaliteit van de kust te borgen en de daar aanwezige natuur en landschap te beschermen, aanvullende voorwaarden stellen aan nieuwe initiatieven aan de kust. Dit samen voorziet in een adequaat instrumentarium om de natuur te beschermen.
Wat was de reden voor het afschaffen van dit verbod?
De kust zoals deze is, mooi en leeg, wil ik graag zo houden. Ook vind ik het van belang dat er van de kust genoten kan worden door bijvoorbeeld wandelaars en fietsers. Daarom is het van belang dat decentrale overheden, die verantwoordelijkheden hebben op het gebied van water, natuur, recreatie en ruimte, goede afwegingen kunnen maken. Uit de Nationale Visie Kust (2013, Deltaprogramma) is gebleken dat het kustsysteem op orde en toekomstbestendig is. Daarom kunnen er vanuit waterveiligheid minder stringente eisen gesteld worden. Tevens hebben de betrokken overheden in de Nationale Visie Kust aangegeven dat de kust in de toekomst veilig blijft, aantrekkelijker en economisch sterker wordt. Daarnaast heeft het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) aangegeven om waar mogelijk de ruimtelijke ordening meer over te laten aan gemeenten en provincies en om meer ruimte te bieden voor regionaal maatwerk. Het beleid uit de Beleidslijn kust uit 2007 paste niet geheel meer bij de voorgaande uitgangspunten. Het huidige beleid leidt er soms toe dat bijvoorbeeld horeca op het strand slechts een paar maanden per jaar open mag zijn, terwijl hier vanuit waterveiligheid geen reden toe is. Daardoor kan er in de winter of herfst minder van het strand genoten worden door wandelaars. Ik wil de decentrale overheden de ruimte geven om te kijken of op een specifieke plek en onder specifieke omstandigheden een strandpaviljoen bijvoorbeeld niet het hele jaar open kan blijven. Daarom is besloten om de Beleidslijn kust te herzien.
Gaat het afschaffen van dit bouwverbod niet ten koste van de natuur? Kunt u uw argumentatie dienaangaande uitleggen?
De natuurwetgeving blijft onverminderd van kracht. Bovendien hebben de overheden die het natuurbeleid uitvoeren, in het bijzonder de provincies, een sterke rol in de nieuwe Wet natuurbescherming. Daarmee blijft het natuurbelang sterk verankerd in het kustbeleid. Daar waar een mogelijk initiatief de kwaliteit van de natuur kan aantasten, dient de initiatiefnemer op grond van natuurwetgeving een vergunning bij de provincie aan te vragen.
Zorgt afschaffen van dit verbod niet voor verrommeling van het kustgebied? Wilt u dit nader toelichten en deelt u de mening dat dit ook ten koste kan gaan van toerisme?
Het is de bedoeling om slim om te gaan met de bebouwing die er is of wensen die er zijn. Daarom ga ik op korte termijn in gesprek met belangenorganisaties en partijen over het voornemen om het bouwverbod in kustzone (buiten stedelijk gebied) te vervangen door nieuwe randvoorwaarden voor initiatieven.
Provincies en ook gemeenten zorgen voor ruimtelijk beleid. Gemeenten vertalen dit in hun bestemmingsplannen en provincies in hun verordeningen.
Toerisme maakt onderdeel uit van de regionale en lokale belangenafweging.
Kunt u ook aangeven wat de consequenties zijn voor de natuur en de openbaarheid van de kuststrook?
De provincies zijn verantwoordelijk voor het natuurbeleid (Bestuursakkoord Natuur, Natuurpact). De natuurwetgeving (nu Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998, straks Wet natuurbescherming) voorziet in beschermingsregimes voor de natuur. Die voorzien in een adequaat instrumentarium om de natuur te beschermen. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 1.
Storingen Botlekbrug |
|
Duco Hoogland (PvdA), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «jubileumstoring Botlekbrug: Kamer eist snel herstel» en «EVO zoekt in Botlektunnel alternatieven voor storingsgevoelige Botlekbrug?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over storingen aan de Botlekbrug?2
Ja.
Deelt u de mening dat dit zogenoemde vijftigste jubileum van storingen van de Botlekbrug niet meer uit te leggen valt? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen?
Ik betreur het zeer dat er zoveel storingen zijn geweest die tot stremming van de Botlekbrug hebben geleid.
Sinds de openstelling van de Botlekbrug op 12 juli 2015 is hard gewerkt aan het oplossen van de opgetreden storingen. De terugkerende storingen aan sensoren bij grendels en slagbomen zijn verholpen. Ook zijn maatregelen getroffen om de storingen aan het datanetwerk te verhelpen.
Om de gevolgen van storingen zoveel mogelijk te beperken zijn er overdag monteurs paraat en worden bij stremmingen van de Botlekbrug standaardomleidingen ingezet. Inwoners van Hoogvliet die richting de Maasvlakte rijden, worden bij een stremming omgeleid via de Spijkenisserbrug.
Rijkswaterstaat meldt de omleidingen via de route-informatiepanelen boven de weg. De (vaar)weggebruikers worden verder geïnformeerd via de verkeersinformatie op radio en tv en Twitter. Ook is er een speciale gratis sms-dienst die inmiddels bijna 3.000 abonnees heeft.
Daarnaast laat RWS een onafhankelijke review uitvoeren. Zie ook antwoord op vraag 4.
Herkent u de stelling van ondernemersorganisatie EVO in het artikel «EVO zoekt in Botlektunnel alternatief voor storingsgevoelige Botlekbrug» dat de storingen honderdduizenden euro's hebben gekost? Wat vindt u hiervan? Op welke wijze wordt de opdrachtnemer aangesproken op het vermijden dan wel vergoeden van dergelijke kosten?
Ik betreur het dat de vervoerders om moeten rijden op het moment dat de Botlekbrug gestremd is als gevolg van een storing. Rijkswaterstaat spreekt A-Lanes aan op het functioneren van de brug. Rijkswaterstaat kan A-Lanes niet aanspreken op het vergoeden van de kosten ten gevolge van het omrijden.
Wat is de reden van de huidige storingen en op welke termijn zijn deze opgelost? Welke partijen hebben zitting in het team van specialisten? Wat is hun onderzoeksopdracht, wat zijn de kosten, wie betaalt de kosten en wanneer worden de bevindingen van het team gepresenteerd?
De drie storingen op 15 en 16 december deden zich voor in het besturingssysteem van één slagboom. Deze storing was nog niet eerder opgetreden. In het weekend van 19 en 20 december is deze storing nader geanalyseerd en opgelost.
Het reviewteam bestaat uit 3 personen: een medewerker van ProRail, een medewerker van het ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam en een medewerker van de firma Huisman uit Schiedam. De leden van het reviewteam zijn gekozen vanwege hun specifieke deskundigheid en zijn niet eerder betrokken geweest bij de Botlekbrug.
Het doel van de review is het vaststellen van mogelijke verbetermaatregelen om het aantal storingen en/of het effect van storingen op de beschikbaarheid voor weg- en/of scheepvaartverkeer verder te reduceren. Hierbij kijkt het reviewteam naar de werkprocessen, het menselijk handelen en de techniek.
Het conceptrapport wordt naar verwachting medio januari opgeleverd. Oordeelsvorming en besluitvorming over het vervolgproces door RWS en A-Lanes zal in de weken daarna plaatsvinden. De kosten die gemoeid zijn met de inzet van het reviewteam worden gedeeld door A-Lanes en Rijkswaterstaat.
Op welke hardnekkige terugkerende storingen wordt er gedoeld in het AD-artikel? Waren deze al bekend voor de openstelling? Wat zijn de kosten tot op heden van het verhelpen van alle storingen en het oplossen van de storingen? Wie heeft deze kosten betaald?
Er waren geen hardnekkige storingen bekend voor de openstelling. Bij het testen van de Botlekbrug voor de openstelling waren er een aantal bevindingen, onder andere ook met betrekking tot de grendels en de sensoren. Deze punten zijn opgelost voor de openstelling van de brug.
Na openstelling hebben zich alsnog, terugkerende, storingen voorgedaan bij de grendels en slagbomen. Deze zijn vervolgens geanalyseerd en verholpen. Ook om de storingen in het datanetwerk te verhelpen zijn beheersmaatregelen getroffen.
De kosten voor herstel zijn voor de opdrachtnemer. Rijkswaterstaat heeft geen inzicht in de hoogte van deze kosten.
Welke andere maatregelen, genoemd in het antwoord op vraag 8 van de eerder gestelde vragen, heeft de opdrachtnemer getroffen om de betrouwbaarheid van de brug te vergroten? Hebben deze maatregelen een positief effect gesorteerd?
In antwoord op vragen die op 3 augustus 2015 zijn gesteld, heb ik aangegeven dat de slagbomen onder meer opnieuw zijn afgesteld, de sensoren beschermd zijn tegen invloeden van buiten en de samenhang tussen vergrendeling en de detectiesensoren is aangepast en wordt gemonitord.
Daarnaast heeft A-Lanes de afgelopen weken nog een aantal andere maatregelen getroffen zoals bijvoorbeeld het nog verder optimaliseren van de afstelling van de sensoren bij de grendels. A-Lanes analyseert elke storing zodat hier structurele maatregelen op gezet kunnen worden. De maatregelen hebben het gewenste effect.
Staat u – gezien de aanhoudende grote hoeveelheid storingen – nog steeds achter uw bewering dat geen sprake is van ontwerpfouten zoals opgenomen in het antwoord op vraag 7 van de eerdere vragen?
Ja. Er zijn mij geen ontwerpfouten gebleken.
In hoeverre is met de continue storingen van de Botlekbrug, maar ook met storingen aan de Spijkenissebrug, de doorstroming in de regio Rotterdam inclusief Voorne-Putten gegarandeerd? Wat betekent de aanpak van de Calandbrug in dezen?
De bereikbaarheid in de regio Rotterdam inclusief Voorne-Putten is gegarandeerd, doordat de Botlekbrug en de Spijkenissebrug niet gelijktijdig worden bediend. De Spijkenissebrug is de afgelopen periode vrijwel niet in storing geweest. De problemen die daar waren, zijn verholpen. Daarnaast is er een metroverbinding tussen Rotterdam en Spijkenisse. Stremming van de Botlekbrug zorgt voor hinder voor de weggebruikers direct voor de brug. Aanrijdend wegverkeer wordt omgeleid via de Botlektunnel. Alleen voor zeer specifieke doelgroepen (zoals vervoer gevaarlijke stoffen) is er geen goed alternatief. Ook mensen die van de oprit Hoogvliet gebruik maken, zijn afhankelijk van de Botlekbrug. Zie verder het antwoord bij vraag 9.
De Calandbrug ligt op een veel minder kwetsbaar deel van het netwerk. De intensiteiten zijn lager en de naastgelegen Thomassentunnel zorgt voor een goed alternatief. De beschikbaarheid van de Calandbrug is hoog, zowel voor spoor als wegverkeer. Voor transport gevaarlijke stoffen is zonodig een goed alternatief aanwezig in de vorm van de omleiding over de Rozenburgse sluis. Het alternatief dat momenteel wordt voorbereid voor de Calandbrug betreft alleen de spoorverbinding.
Bent u, gelet op de vele storingen, bereid te zoeken naar een oplossing voor het vervoer van gevaarlijke stoffen van en naar de Rotterdamse haven? Welke toezeggingen zijn hierover «al maanden geleden» gedaan? Waarom zijn die toezeggingen niet gestand gedaan? Bent u – gezien de frequentie – bijvoorbeeld bereid, in het geval de Botlekbrug buiten werking is, het mogelijk te maken een ontheffing te verlenen voor vervoer van gevaarlijke stoffen voor de Botlektunnel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer kan deze maatregel ingaan?
Toezeggingen heb ik hierover niet gedaan. Helaas is een bepaalde categorie gevaarlijke stoffen afhankelijk van brugverbindingen. Dat maakt dat bij een stremming of werkzaamheden weinig alternatieven voorhanden zijn en een omleidingsroute vaak lang is. Rijden door tunnels is vanwege veiligheid (wetgeving) uitgesloten voor deze categorie gevaarlijke stoffen. Ontheffingen hiervoor kunnen niet worden verleend.
Bij voorkeur wordt over de snelweg omgeleid. Deze routes zijn voor dit verkeer veiliger dan omleiden via het onderliggend wegennet. RWS en EVO hebben regelmatig contact. Begin 2016 zal met alle betrokken stakeholders besproken worden hoe de overlast tot een minimum kan worden beperkt.
Herkent u de geuite kritiek van het consortium A-Lanes in het artikel inzake de jubileumstoring, dat Rijkswaterstaat te veel druk heeft uitgeoefend op de oplevering? Zo nee, waarom niet? Was het stellen van een keiharde deadline – vanwege andere geplande werkzaamheden aan de A15 – verstandig?3 Welke lessen trekt u hieruit?
Ik herken de geuite kritiek niet. Op 12 juli 2015 is de nieuwe Botlekbrug in de richting van Rotterdam opengesteld, nadat A-lanes aan RWS heeft gemeld hier klaar voor te zijn. Vastgesteld is dat aan de vereisten om de brug open te stellen was voldaan, waaronder het doorlopen van een uitgebreid testprogramma.
Kunt u deze vragen vóór het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid beantwoorden?
Ja.
De veiligheid van de A4-tunnel Midden-Delfland |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over de veiligheid van de A4-tunnel Midden-Delfland?1
Ja.
Doet de term «scheurtjes» recht aan de problematiek die in de tweede helft van 2014 speelde in de tunnel? Is het waar dat het hier niet om kleine scheurtjes ging, maar om hele schollen van het betonoppervlak die los zijn gekomen van de tunnelwand? Zo ja, waarom kiest u in uw antwoorden dan toch voor de term «scheurtjes»?
Ja. Dit doet hier recht aan. Er treedt vrijwel altijd lichte scheurvorming op in betonconstructies. Bepaalde scheurvorming is volgens de voorschriften toelaatbaar, mits de scheurwijdte binnen de daaraan gestelde maximaal toelaatbare waarden blijft van, in dit geval, 0,22 millimeter. Toetsing hierop is onderdeel van de constructieberekening. Door te grote scheurwijdte kan de wapening aangetast worden. Op twee locaties waren de scheurtjes in het middendeel van de moot groter dan de toelaatbare waarde. De scheurtjes hadden een scheurwijdte variërend van 0,6mm tot 0,8mm.
Rijkswaterstaat heeft op deze locaties het beton laten injecteren, een deel van het beton bij een aantal tunnelmoten laten weghalen en extra wapening laten aanbrengen. Dit alles is vervolgens dichtgemaakt met beton. Op deze wijze borgt Rijkswaterstaat de kwaliteit van de constructie. Er zijn geen nieuwe scheurtjes meer ontstaan.
Vindt momenteel nog monitoring plaats van de staat van het beton (scheurvorming, loskomende schollen) op de plaats waar eerder gebreken optraden? Zo ja, is de situatie nog steeds stabiel? Zo nee, waarom niet en wanneer is de monitoring gestopt?
Ja. Na reparatie is de tunnel, conform afspraak met gemeente Schiedam gemonitord. De laatste meting is kort voor openstelling uitgevoerd. De situatie is stabiel. Geen van de metingen brachten onvolkomenheden aan het licht. Rijkswaterstaat blijft specifiek op de reparaties monitoren tot de gemeente Schiedam als bevoegd gezag (vergunningverlener) aangeeft dat monitoring niet meer nodig is. Daarna vinden reguliere inspecties van de tunnel plaats.
Waarom kiest u in uw antwoord op vraag 5 (van de eerdere vragen) voor de toevoeging «die een risico vormen voor de constructieve veiligheid»? Ofwel: zijn er wel indicaties dat in de toekomst opnieuw scheurtjes optreden? Waarom vormen deze scheurtjes al dan niet een risico voor de constructieve veiligheid?
Bepaalde scheurvorming is volgens de voorschriften toelaatbaar, mits de scheurwijdte binnen de daaraan gestelde maximaal toelaatbare waarden blijft. Op grond van de huidige bevindingen zijn geen indicaties dat nieuwe scheurtjes zullen optreden die een risico vormen voor de constructieve veiligheid. Tevens vindt er monitoring en inspectie plaats.
Acht u het uitgesloten dat de scheurtjes/loskomende schollen enig verband houden met het ontbreken van voorzieningen (bijvoorbeeld haarspelden), die het loskomen van de betonschil bij de trek in de verticale geknikte wapening moeten tegengaan, ter plaatse van de knik in de tunnelwand? Zo ja, waarom? Zo nee, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Ja, dat acht ik uitgesloten. De constructie waaronder de wapening voldoet aan alle normen en richtlijnen.
Is het waar dat op de plek waar schade is ontstaan inmiddels over een lengte van 60 meter correctief en over een lengte van 270 meter preventief haarspelden zijn aangebracht? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Zo nee, welke maatregelen zijn genomen om schade in de toekomst te voorkomen?
Ja. Op twee locaties waren de scheurtjes in het middendeel van de moot groter dan de toelaatbare waarde (ca. 0.6 – 0.8 mm). Het was dus noodzakelijk om deze twee moten te herstellen. Gezien het scheurenpatroon van de resterende moten (zoals hierboven aangegeven, kleiner dan de toelaatbare waarde) was het constructief niet noodzakelijk geweest om deze moten te herstellen. Op basis van de nog beschikbare tijd en relatief beperkte meerkosten heeft opdrachtnemer A4All gekozen om de overige moten preventief te behandelen.
Kunt u garanderen dat deze reparaties van de tunnelwand (in de vorm van het aanbrengen van (horizontale) «haarspelden» ter plaatse van de knik in de wand) voldoende zijn? Is het uitgesloten dat de «verticale» wapening aan de binnenzijde van de wand onvoldoende zal (blijken te) zijn? Zo nee, welke maatregelen neemt u hiervoor?
De aannemer heeft het reparatievoorstel inclusief het aanbrengen van haarspelden constructief onderbouwd waarna Rijkswaterstaat dit positief beoordeelde. Dit garandeert dat de reparaties degelijk zijn. Monitoring van de moten wijst uit dat de kwaliteit van de reparatiemaatregel volstaat.
Het ontwerp van de tunnel, inclusief de wapening, voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. De wapening aan de binnenzijden van de wanden is voldoende.
Is het waar dat er in mei 2013 vanuit werd gegaan dat er géén trekspanningen optreden in de verticale wapening aan de binnenzijde van de wand (Review Bureau Hageman, 30-05-2013, p. 35), en dat, na de opgetreden schade, wel erkend is dat trekspanningen in de verticale wapening van het beton kunnen optreden? Zo ja, wat is uw oordeel over de eerdere onjuiste aannames en de oorzaken hiervan? Is er naar uw oordeel in het verleden adequaat gereageerd op de door de heer De Kanter geuite kritiek?
Nee. De scheurtjes zijn opgetreden ter plaatse van de knik in de wand aan de zuidzijde van de westelijke tunnelbuis. Er is geen verband met de bevindingen van de heer De Kanter en de op basis daarvan uitgevoerde review door Bureau Hageman, omdat deze betrekking hadden op een ander gedeelte van de tunnel. De mogelijke oorzaken waaraan de heer De Kanter refereerde treden niet op bij de locatie waar deze laatste scheurtjes zijn geconstateerd.
De heer De Kanter heeft in 2013 kritiek geuit op het ontwerp van de landtunnel. Daarop hebben zowel de aannemerscombinatie als Rijkswaterstaat het ontwerp gecontroleerd op de door de heer De Kanter genoemde punten. Ook heeft een onafhankelijk deskundig bureau de bevindingen van de heer De Kanter getoetst. Hieruit blijkt dat de constructieve veiligheid van de landtunnel A4 Delft Schiedam niet in het geding is. Het ontwerp voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. Er is geen sprake van risico’s voor weggebruikers. Rijkswaterstaat heeft de heer De Kanter geïnformeerd over de resultaten van deze onderzoeken. Naar mijn mening is hiermee adequaat gereageerd op de geuite kritiek.
Wat betekent het nieuwe inzicht dat er wel sprake kan zijn van trekspanningen in de verticale wapening van het beton, voor de veiligheidsvoorzieningen in andere delen van de tunnel? Acht u het, mede gezien het feit dat de exacte oorzaak door Rijkswaterstaat niet is vastgesteld, alsnog nodig ook op andere plekken in de tunnelwand preventief haarspelden aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen nieuw inzicht. Zoals in voorgaande antwoord toegelicht is er geen relatie tussen de aangetroffen scheurtjes in de tunnel en de geuite kritiek van dhr. De Kanter.
Acht u het mogelijk dat in de toekomst opnieuw schade optreedt in de vorm van scheurtjes of loskomende schollen beton als gevolg van extreme belastingen of belastingcombinaties? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit te voorkomen?
De tunnel voldoet aan alle normen en richtlijnen en de hierin voorgeschreven belastingen en belastingcombinaties. De eind 2014 opgetreden scheurtjes waren het gevolg van een onvolkomenheid gedurende de bouw. De aannemerscombinatie heeft dit vervolgens zorgvuldig gerepareerd. Er zijn geen indicaties dat er in de toekomst nieuwe scheurtjes zullen ontstaan die een risico vormen voor de constructieve veiligheid. Verdere inspectie van de tunnel vindt plaats in het kader van het reguliere onderhoud.
Bent u bereid, mede gezien het feit dat de exacte oorzaak door Rijkswaterstaat niet is vastgesteld, de monitoring van deze aspecten (wapening beton, al dan niet aanwezig zijn met haarspelden bij de verschillende knikken in de wand etc.) gedurende een lange periode te intensiveren?
Nee. Na reparatie is de tunnel, conform afspraak met gemeente Schiedam, zekerheidshalve gemonitord. RWS blijft specifiek op de reparaties monitoren tot gemeente Schiedam als bevoegd gezag (vergunningverlener) aangeeft dat er geen monitoring meer hoeft plaats te vinden. Daarna vinden reguliere inspecties van de tunnel plaats.
Behoort de Richtlijn Ontwerp Kunstwerken (ROK) ook tot de «geldende eisen, normen en richtlijnen» waarover u in antwoord 3 (op de eerdere vragen) spreekt? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze zijn «thermische effecten» meegenomen in het ontwerp?
Ja. Deze richtlijn behoort ook tot de geldende eisen, normen en richtlijnen.
De thermische effecten zijn ook in het ontwerp meegenomen. Zoals ik in het antwoord van vraag 8 heb toegelicht, is er geen relatie tussen de thermische effecten en de aangetroffen scheurtjes. Dit effect doet zich in een geheel ander gedeelte van de tunnel voor. In dit deel van de tunnel zijn geen scheurtjes aangetroffen.
De vergunning verleend aan Urenco voor de export van 1000 ton verarmd uranium naar Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Stientje van Veldhoven (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat u op 6 november jl. een vergunning heeft verleend aan het Duitse Daher Nuclear Technologies GmbH om maximaal 1.000 ton natuurlijk of verarmd uraniumhexafluoride te vervoeren naar een opslaglocatie in Rusland?1
Het klopt dat op 6 november een vervoersvergunning is afgegeven. Op dit vervoer zijn twee vergunningen van toepassing: een vervoersvergunning afgegeven door de directie Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) uit naam van de Minister van Infrastructuur en Milieu en een uitvoervergunning uit naam van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikelingssamenwerking. De beantwoording van deze vraag heeft betrekking op de afgegeven vervoersvergunning.
Op basis van de vervoersvergunning is geen sprake van vervoer van verarmd uraniumhexafluoride (UF6) naar Rusland. Door een tekstuele fout in zowel de aanvraag van de Duitse vervoerder als de vervoersvergunning, spreekt de vervoersvergunning ten onrechte over het vervoer van natuurlijk én verarmd UF6, dit moet zijn uitsluitend natuurlijk UF6.
Zowel de Duitse aanvrager van de vervoersvergunning als de directie Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu als uitvoerende instantie – zijn zich ervan bewust dat de vervoersvergunning zich ten onrechte ook uitstrekt tot transport van verarmd uranium naar Rusland. Urenco heeft bevestigd dat het geen verarmd UF6 naar Rusland laat vervoeren. De tekstuele fout zal zo snel mogelijk worden hersteld en de vervoersvergunning zal worden aangepast.
Overigens is het ook zonder de aanpassing van de vervoersvergunning niet mogelijk om onder de vervoersvergunning verarmd UF6 naar Rusland te vervoeren. In deze vergunning zijn namelijk een aantal beperkingen opgenomen waaronder deze wordt verleend. Daarin staat duidelijk omschreven dat het materiaal dat vervoerd mag worden beperkt is tot UF6 met een verrijkingspercentage van 0,72%. Dit laatste komt overeen met natuurlijk UF6.
De uitvoervergunning behoeft geen aanpassing. Voor wat betreft de overwegingen die aan deze uitvoervergunning ten grondslag liggen zie de beantwoording van vragen 5 en 6.
Kunt u bevestigen dat uit dit materiaal met behulp van speciale installaties plutonium gewonnen kan worden en Rusland in het bezit is van twee van zulke installaties?
Natuurlijk UF6 bevat geen plutonium en derhalve is het niet mogelijk om uit dit materiaal plutonium te winnen.
Kunt u bevestigen dat met dit materiaal zogenaamde «bunker busters» gemaakt kunnen worden, zijnde bommen die ontworpen zijn om verstevigde doelen of doelen diep onder de grond te raken, zoals militaire bunkers?
Het gaat hier uitsluitend om civiel gebruik. Nederland staat de uitvoer van dit materiaal alleen toe als zekerheid bestaat dat de goederen uitsluitend voor civiele doeleinden zullen worden aangewend, te allen tijde onder toezicht van het IAEA staan, voldoende beveiligd zijn en dat afgeleid materiaal niet zal worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van Nederland (zie voor dit laatste verder het antwoord op vraag 5).
Zo nee, kunt u aangeven of er sprake kan zijn van militaire toepassing(en) en zo ja, van welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of natuurlijk of verarmd uranium valt onder de sancties op Rusland die op dit moment van kracht zijn, waaronder een exportverbod voor verboden goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik direct of indirect te verkopen, te leveren, over te dragen aan of uit te voeren naar een natuurlijke persoon, een rechtspersoon, entiteit of lichaam in Rusland of voor gebruik in Rusland indien deze goederen geheel of gedeeltelijk bedoeld zijn of kunnen zijn voor militair gebruik of voor een militaire eindgebruiker? Zo nee, waarom is dit volgens u niet het geval? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het transport waar u toestemming voor heeft gegeven en de opslag van het materiaal?
De uitvoer van natuurlijk of verarmd uranium valt onder de EU dual-use verordening (428/2009), die verplichtingen oplegt met betrekking tot de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik.
Voorafgaand aan het verstrekken van deze uitvoervergunning heeft de Russische overheid formele garanties gegeven dat de goederen uitsluitend voor civiele doeleinden zullen worden aangewend, te allen tijde onder toezicht van het internationaal atoomenergie agentschap (IAEA) staan, voldoende beveiligd zijn en dat afgeleid materiaal niet zal worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van Nederland; dit zijn essentiële voorwaarde voor verstrekking van dergelijke uitvoervergunningen. De betreffende aanvraag voor een uitvoervergunning voor UF6 door Urenco is destijds, zoals iedere vergunningaanvraag voor goederen voor tweeërlei gebruik, getoetst op onder andere eventuele banden met programma's van zorg, het opgegeven eindgebruik en mogelijk risicovol eindgebruik van de goederen.
Er golden geen internationale sancties voor het vervoer van UF6 van en/of naar Rusland voor civiele toepassingen, en hierdoor was er destijds geen grond om uitvoervergunningen voor UF6 vanuit Nederland te weigeren. Deze situatie geldt nog steeds, aangezien ook de huidige sancties geen beperkingen opleggen voor uitvoer van dual-usegoederen naar Rusland voor civiel eindgebruik. Namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is een uitvoervergunning verstrekt door de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer.
Kunt u vervolgens uiteenzetten of u het verstandig acht dat dergelijk materiaal wordt geëxporteerd naar Rusland dat gebruikt kan worden om wapens en/of plutonium te maken in een tijd waarin het kabinet zich steeds kritischer uitlaat over Rusland en de dreiging die er van Rusland uitgaat gezien de huidige geopolitieke situatie?
De reden dat Urenco de vervoerder Daher Nuclear Technologies GmbH opdracht heeft gegeven om in Nederland, en de andere landen die betrokken zijn bij het vervoer, een vervoersvergunning aan te vragen voor het vervoer van natuurlijk UF6, is bedrijfsmatig ingegeven. Afhankelijk van de verrijkingsvraag van de klanten van Urenco en de op dat moment beschikbare capaciteit, kan Urenco op deze manier gebruik maken van de verrijkingscapaciteit in Rusland.
Er is geen sprake van de export van afval of van enig militaire toepassing van dit natuurlijk UF6 in Rusland, wanneer Urenco in het kader van de bedrijfsvoering besluit gebruik te maken van de vervoersvergunning.
Het vervoer is veilig en kan alleen plaatsvinden als aan alle van toepassing zijnde nationale en internationale voorschriften en eisen ten aanzien van de veiligheid en de beveiliging wordt voldaan. Hierop wordt toegezien door onder andere de directie ANVS van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Overigens vinden wereldwijd regulier transporten met UF6 plaats tussen landen die betrokken zijn bij de productie van brandstof voor kernreactoren, waaronder Duitsland, Frankrijk, het Verenigde Koninkrijk, de Verenigde Staten, Canada en Rusland.
Zie verder het antwoord op vraag 1 en 5.
Kunt u aangeven waarom Urenco tussen 2009 en 2015 juist geen materiaal naar Rusland heeft getransporteerd maar zelf heeft verwerkt? Kunt u daarbij aangeven of er destijds meerdere redenen waren dan slechts de afloop van een contracttermijn met een bedrijf in Siberië om te stoppen met de opslag in Rusland? Zo nee, waarom niet?
Urenco levert verrijkingsdiensten en is een van de grootste spelers in de markt. Urenco maakt meestal gebruik van de eigen verrijkingsfabrieken in Almelo, Gronau (DUI) en Capenhurst (VK), maar koopt soms ook capaciteit in bij de Russische concurrent Tenex.
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland, uitsluitend van natuurlijk UF6.Zie verder het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven waarom Urenco er nu wel weer voor kiest om natuurlijk of verarmd uraniumhexafluoride te vervoeren naar een opslaglocatie in Rusland?
Zie antwoord vraag 7.
Bevestigt en erkent u het gestelde in de richtlijn 2011/70/Euratom, namelijk dat een lidstaat verantwoordelijk blijft voor hun eigen beleid inzake het beheer van hun verbruikte splijtstof en laag-, middel- of hoogradioactief afval? Hoe verhoudt zich dit tot het transport waar u toestemming voor heeft gegeven, de opslag van het materiaal en de risico’s die daarmee gepaard gaan?
Deze richtlijn is van toepassing op het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, niet op het vervoer van natuurlijk UF6 naar Rusland met het doel te worden verrijkt.
Kunt u omschrijven welke risico’s gepaard gaan met het vervoer van dit materiaal richting Rusland, alsmede de route omschrijven en bevestigen dat deze door verschillende EU-lidstaten en vooral ook niet EU-lidstaten, zoals Oekraïne, loopt? Zo nee, waarom niet?
Net als Nederland zijn alle andere bij het vervoer betrokken landen verdragspartner bij het ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route) waarin internationale regels en voorschriften voor de verpakking en het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd. Vervoer van UF6 volgens deze regels is veilig, de risico’s zijn gering. Er zijn geen indicaties dat het vervoer van UF6niet adequaat plaatsvindt.
Overigens gaat in dit geval het vervoer niet via Oekraïne.
Door welke instanties en met behulp van welke middelen heeft u zich laten informeren over de mogelijke risico’s die met dit transport gepaard gaan? Kunt u inzage geven in deze informatie en zo nee, waarom niet?
De transporten vinden plaats door landen die Verdragspartner zijn bij het ADR. Door de transporten conform de voorschriften van het ADR uit te voeren, zijn de risico's van deze transporten zeer gering. Ieder ADR land is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de vervoersregelgeving op hun grondgebied. Er zijn geen indicaties dat het vervoer van UF6 niet adequaat plaatsvindt.
Deelt u de mening dat er tijdens het transport een kans bestaat op een ongeval waarbij zeer gevaarlijk gas kan vrijkomen? Zo nee, waarom niet?
Dit risico is gering, zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven wat u ervan overtuigd heeft dat het transport inderdaad veilig kan plaatsvinden, wanneer het materiaal ook door landen als Oekraïne – waar de regering niet in alle gebieden de controle heeft – vervoerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 10.
Deelt u de zorg dat het niet goed gesteld is met de kwaliteit van de opslaglocatie(s) in Rusland en dat daarmee de veiligheid van mens en milieu in het geding is? Bent u bekend met verontrustende signalen uit 2007 en 2008 die grote misstanden aan het licht brachten op de betreffende locaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland met het doel te worden opgeslagen, uitsluitend van vervoer van natuurlijk UF6met het doel te worden verrijkt. Mocht er in afwachting van verrijking sprake zijn van tijdelijk opslag dan wordt verwezen naar de formele garanties die door de Russische overheid in het kader van de uitvoervergunning zijn afgegeven. Voorts zijn er geen indicaties dat de opslag van UF6dat van Urenco afkomstig is op een niet adequate wijze plaatsvindt.
Kunt u aangeven hoe Nederland zich objectief en onafhankelijk – dus niet enkel door de Russische autoriteiten alleen – laat informeren over de conditie van de betreffende opslaglocatie(s) en wat er precies met het naar Rusland getransporteerde materiaal gebeurt na aankomst, in het licht van het gestelde in de richtlijn 2011/70/Euratom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland met het doel te worden opgeslagen, uitsluitend van vervoer van natuurlijk UF6 met het doel te worden verrijkt. Richtlijn 2011/70/Euratom is hierop niet van toepassing.
Zo ja, kunt u vervolgens aangeven welke afspraken hierover gemaakt zijn met2 Russische autoriteiten en3 met andere instanties die dergelijk informatie aan zouden kunnen leveren? Zo nee, betekent dit dat deze afspraken ontbreken en indien dat het geval is, is het dan wel verantwoord dat Nederlands nucleair afvalmateriaal op deze wijze wordt opgeslagen, tevens in het licht van het gestelde in de richtlijn 2011/70/Euratom?
Zie het antwoord op vraag 15.
Kunt u aangeven of dit transport in overeenstemming is met de Euratom-richtlijnen die bepalen dat de Europese Commissie toestemming moet geven voor dergelijke transporten en dit enkel kan doen wanneer duidelijk wordt gemaakt waar het materiaal voor zal worden gebruikt en dat het afval deugdelijk kan worden opgeslagen? Kunt u inzichtelijk maken waar het materiaal voor zal worden gebruikt en dat het afval deugdelijk kan worden opgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland met het doel te worden opgeslagen, uitsluitend van vervoer van natuurlijk UF6 met het doel te worden verrijkt. Hierbij wordt voldaan aan alle Euratom-richtlijnen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Circulaire economie voorzien op 17 december a.s., zodat de Kamer zich hierover nog kan uitspreken vóór aanvang van het Kerstreces en vóór de termijn verstrijkt waarbinnen de Minister van Infrastructuur en Milieu de genoemde vergunning nog in kan trekken (18 december)?
Schriftelijke beantwoording is niet gelukt voor 17 december. Op 17 december heb ik hier al wel met uw Kamer over gesproken tijdens het VAO Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming.
Het onderzoek van de respectievelijke ministeries naar het ‘te strikte beleid ‘van de provincie Zuid Holland inzake de vestiging van megawinkels |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe kans Decathlon in Forepark»?1
Ja.
Wat is de reden dat u beiden gaat bezien of de provincie Zuid Holland de regels rond de vestiging van detailhandel buiten de gevestigde winkelgebieden niet te strikt interpreteert? Wie is de opdrachtgever voor dit onderzoek?
De sportwinkel Decathlon heeft bij mij een verzoek ingediend om (enkele artikelen van de) Verordening ruimte 2014 van provinciale staten van Zuid-Holland (hierna: de VR) voor te dragen voor vernietiging door de Kroon. Het verzoek is tevens ter kennisgeving gezonden aan de Minister van Economische Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij de beoordeling in het kader van interbestuurlijk toezicht van het verzoek tot vernietiging van de provinciale verordening gaat het niet specifiek om de vraag of Decathlon zich kan vestigen op de beoogde locaties. Onderzocht dient te worden of vestiging van bedrijven die zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheiden van de in de limitatieve lijst genoemde branches door Zuid-Holland kan worden tegengehouden in het licht van de Wet ruimtelijke ordening en het Unierecht.
De ministers van IenM, EZ en BZK vinden het aannemelijk dat artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a, van de VR in strijd is met artikel 4.1, eerste lid, van de Wro en menen dat er gerede twijfel is of er wordt voldaan aan regels omtrent de vrijheid van vestiging in de interne markt van de Europese Unie. In de VR is een limitatieve lijst opgenomen van typen bedrijven die uitgezonderd worden van het verbod op vestiging buiten de centra van gemeenten. Dat geeft enerzijds helderheid richting gemeenten en bedrijven, maar heeft anderzijds tot gevolg dat vanwege het limitatieve karakter er geen afzonderlijke ruimtelijke afweging gemaakt kan worden voor andere bedrijven die zich ook willen vestigen buiten de centra, niet op de lijst staan, maar zich vanuit oogpunt van ruimtelijke ordening wellicht niet onderscheiden van de wel in de lijst opgesomde typen branches.
Het voorliggende koninklijk besluit (hierna: KB) is niet een KB tot vernietiging. Het onderzoek naar vernietiging loopt nog, en dit is het onderzoek waar u op doelt. Het van toepassing zijnde Beleidskader schorsing en vernietiging geeft aan hoe op een zorgvuldige wijze gekomen kan worden tot de beslissing over het al dan niet doen van een voordracht tot vernietiging. Besloten is om voorafgaande aan die beslissing, om redenen genoemd in de vorige alinea, een onderdeel van artikel 2.1.4, derde lid, voor te dragen voor schorsing. Daarmee worden mogelijk nadelige gevolgen van de betreffende bepaling, lopende het onderzoek naar vernietiging, voorkomen.
Schorsing van het gehele derde lid van artikel 2.1.4 van de VR zou met zich brengen dat er in het geheel geen uitzonderingen meer mogelijk zijn op het verbod tot nieuwe detailhandel buiten de centra van gemeenten. Schorsing van alleen onderdeel a van het derde lid, zou met zich brengen dat de in dat onderdeel genoemde detailhandel zich niet buiten de centra van gemeenten mag vestigen. Om die reden is er voor gekozen om niet het gehele derde lid te schorsen, maar te volstaan met het schorsen van onderdeel a van het derde lid. Tevens is een voorziening getroffen om ongewenste effecten van de schorsing te voorkomen. De voorziening houdt in dat gedurende de periode van schorsing de limitatieve lijst is uitgebreid met een (open) categorie van soorten bedrijven, namelijk de bedrijven die zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheiden van de andere in onderdeel a genoemde bedrijven. Het is aan de gemeenteraad om bij de vaststelling van een bestemmingsplan te beoordelen of, als daarbij voorzien wordt in de mogelijkheid van vestiging van een bedrijf, dat bedrijf zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheid van de met name genoemde bedrijven in onderdeel a van het derde lid. Wij kunnen en willen niet beoordelen of Decathlon aan dat criterium voldoet.
Wat voegt naar uw mening dit hernieuwde onderzoek toe aan het eerdere terugkomen op een (voorgenomen) wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarbij het de provincies onmogelijk gemaakt zou worden een actief detailhandelbeleid te voeren?2
In het door u bedoelde persbericht van het IPO was geschreven dat teruggekomen zou worden/zijn op een voorgenomen wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening. Die berichtgeving was niet juist. Het bedoelde artikel (artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro) is met ingang van 1 juli 2014 in werking getreden. Het artikellid beperkt de provincies niet bij het door haar gevoerde detailhandelsbeleid. Het benadrukt slechts dat het stellen van eisen aan dienstverrichters uiteraard niet in strijd met de Dienstenrichtlijn mag komen. Om een goede beslissing te kunnen nemen over het gedane verzoek wordt onderzoek verricht naar de juistheid van ook andere aangevoerde argumenten tegen bepalingen uit de VR waaruit mogelijk strijd met de Wet ruimtelijke ordening en het Unierecht (dat is niet alleen de Dienstenrichtlijn maar ook artikel 49 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie, het VWEU).
Wat is naar uw mening onduidelijk aan het advies van de Raad van State dat naar aanleiding van dezelfde casus is gegeven, waarin wordt gesteld dat het doen van economische behoefte onderzoek ter onderbouwing van ruimtelijke beslissingen binnen het kader van de ter zake doende Europese Richtlijn mogelijk is?
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft destijds advies uitgebracht over het voorgestelde artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro (W14.14.0026/IV). De Afdeling merkte daarin op het niet eenvoudig is om overwegingen van ruimtelijke kwaliteit, overlast, bereikbaarheid van voorzieningen, leegstand en leefbaarheid, in de praktijk deugdelijk te kunnen onderscheiden van de economische componenten die niet bij het onderzoek mogen worden betrokken. Naar aanleiding van dat advies heb ik het vierde lid aangepast. Doel van het artikellid was en is om duidelijkheid te verschaffen over het doel van een onderzoek naar de actuele regionale behoefte en in artikel 3.1.6, vierde lid, het verbod van artikel 14, aanhef en onder 5, van de Dienstenrichtlijn en de daarin opgenomen uitzondering, toegespitst op de ruimtelijke ordening, te verwoorden.
Het onderzoek naar aanleiding van het verzoek om voordracht tot vernietiging van (een aantal artikelen van) de VR heeft echter niets te maken met artikel 3.1.6, vierde lid. Inmiddels is het vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat detailhandel niet gezien wordt als een dienst (en dat de Dienstenrichtlijn geen rol speelt bij detailhandel). Dat betekent dat het onderzoek naar de toelaatbaarheid van beperkingen van een bedrijf dat bijvoorbeeld sportartikelen verkoopt in relatie tot het Unierecht zich vooral zal richten op de mogelijke strijdigheid van regels in relatie tot artikel 49 (vrije vestiging) van het VWEU.
Hoe verhoudt zich dit onderzoek tot de beantwoording van eerder gestelde schriftelijke vragen over winkelleegstand,3 met name gelet op hetgeen in het antwoord op vraag 5 gesteld wordt?
Het onderzoek staat los van de beantwoording waaraan u refereert. Ik sta nog steeds achter het antwoord dat ik toen gegeven heb. Inmiddels werken overheid en markt met de Retailagenda samen aan toekomstbestendige winkelgebieden. Ik onderschrijf de uitgangspunten uit de Retailagenda om in te zetten op vitale winkelgebieden en binnensteden. Daarvoor moeten beslissingen onderbouwd worden met de juiste argumenten die voldoen aan Europese en nationale regelgeving.
Is er iets veranderd aan uw houding ten opzichte van 2013 waarin u toentertijd in de beantwoording op vraag 6 stelde dat de verantwoordelijkheid van het opstellen van een detailhandel visies en ruimtelijke structuurvisies primair bij regionale overheden ligt en dat u hen, conform de motie De Vries, hebt opgeroepen hiermee actief aan de slag te gaan»?4 Ligt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van detailhandel – en ruimtelijke structuur visies inderdaad bij de provincies? Ligt de besluitvorming in dat verband eveneens bij de provincies? Zo nee, waarom niet?
Nee, mijn houding is niet veranderd. De provincies zijn actief aan de slag gegaan. Zij zijn ook actief in het kader van de gezamenlijke Retailagenda van overheid- en marktpartijen. De verantwoordelijkheid voor het opstellen van ruimtelijke en detailhandelvisies en de bijbehorende besluitvorming ligt bij provincies en gemeenten.
Bent u nu, in tegenstelling tot in december 2013, wel bereid een Rijksstructuurvisie Detailhandel op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik sta nog steeds achter het antwoord dat ik toen gegeven heb. Het Rijk ondersteunt de regionale overheden en de marktpartijen inmiddels gericht in het kader van de Retailagenda.
Veiligheidsnormen voor gemeentelijke bruggen en viaducten |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het bericht «Miljardenverspilling om bruggen te «verbeteren»»?1
Ja.
In hoeverre maken gemeenten gebruik van «de mogelijkheid om rekening te houden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting»? Indien u hier geen inzicht in heeft, bent u bereid dit voor een aantal representatieve gemeenten na te gaan?
Ik heb hier geen inzicht in. In mijn brief van 27 oktober 2015 heb ik in antwoord op genoemde eerdere vragen aangegeven dat ik niet verantwoordelijk ben voor de veiligheidsbeoordeling en vervanging van gemeentelijke bruggen en kunstwerken, maar de gemeenten zelf. U vraagt mij nu de werkwijze van de gemeenten en daarmee de eventuele problematiek nader in beeld te brengen. Ik heb dit besproken met de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangezien de van toepassing zijnde regelgeving voor de constructieve veiligheid van bestaande bruggen is vastgelegd in het Bouwbesluit 2012, dat onder zijn verantwoordelijkheid valt. Uitkomst is dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst een verkennend onderzoek laat uitvoeren naar de toepassing van deze regelgeving bij de beoordeling van bestaande bruggen door gemeenten. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt u medio oktober geïnformeerd door de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Rijkswaterstaat wordt vanuit haar expertise met de toepassing van deze regelgeving voor bruggen betrokken bij dit onderzoek.
In hoeverre maken gemeenten gebruik van de mogelijkheid «om via verkeersbeperkende maatregelen (bebording) de maximale belasting op kunstwerken te beperken»? Indien u hier geen inzicht in heeft, bent u bereid dit voor een aantal representatieve gemeenten na te gaan?
Zie antwoord 2.
Is het voor gemeenten potentieel een probleem dat zij de gewichtsbeperkingen/bebordingen niet zelf handhaven, maar dat deze taak is belegd bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?
Gewichtsbeperkingen/bebordingen vinden hun grondslag in de Wegenverkeerswet. Voor het toezicht op de Wegenverkeerswet zijn verschillende toezichthouders aangewezen, waarbij de politie de handhaver in algemene zin is.
De ILT is dus slechts één van de toezichthouders, die toeziet op een specifiek deel van de Wegenverkeerswet. De ILT is voor wat betreft gewichtsbeperkingen/ bebordingen uitsluitend bevoegd tot handhaving bij beroepsvervoer of eigen vervoer dat verricht wordt met een vrachtauto ten aanzien waarvan in strijd wordt gehandeld met regelgeving inzake de Wegenverkeerswet 1994. Dat betreft onder andere eisen aan belading en de daarmee gepaarde gaande asbelasting van voertuigen.
Welke kosten zijn gemoeid met het verkrijgen van betrouwbare en voldoende meetgegevens voor de duizenden gemeentelijke bruggen en viaducten? Welke partijen kunnen deze metingen verrichten?
Zie antwoord 2.
Zijn de hoge kosten in de praktijk reden voor gemeenten om niet over te gaan tot metingen en daarmee niet over te gaan tot afwijking van de standaardnorm?
Ik heb daar geen beeld van. Dit aspect zal worden meegenomen in het in antwoord 2 genoemde verkennend onderzoek.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke baten van reële normen voor gemeentelijke kunstwerken ruimschoots opwegen tegen de kosten die met een meetprogramma hiervoor gepaard gaan?
Zie antwoord 2.
Welke acties onderneemt het Rijk om gemeenten bij te staan bij het verkrijgen van betrouwbare meetgegevens? Heeft het lopende overleg al tot concrete resultaten geleid? Bent u bereid de Kamer over de voortgang hiervan te informeren?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord 4 van mijn brief van 27 oktober 2015 participeert Rijkswaterstaat reeds in het overleg over de toepassing van de Eurocodes, de nationale bijlagen en de NEN 8700. Rijkswaterstaat brengt daar expertise in onder andere met betrekking tot het verkrijgen van meetgegevens. Momenteel wordt door TNO onderzoek uitgevoerd naar de belasting van gemeentelijke bruggen. De resultaten daarvan worden besproken in een NEN-werkgroep. Bij het in antwoord 2 genoemde verkennende onderzoek zal dit lopende onderzoek en de discussie in de NEN-werkgroep worden betrokken.
Bent u bereid in samenwerking met de Nederlandse gemeenten een meetprogramma gemeentelijke kunstwerken op te zetten, om te komen tot reële normen voor gemeentelijke kunstwerken? Zo ja, wanneer denkt u deze samenwerking te kunnen opstarten? Zo nee, waarom niet en hoe draagt u bij aan het komen tot reële normen voor gemeentelijke kunstwerken?
Op basis van de uitkomsten van het verkennend onderzoek zullen eventuele vervolgacties worden geformuleerd.
Het nieuwsbericht “Kampen denkt na over extra bypass naast Reevediep” |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 november jongstleden waarin staat dat het Reevediep bij Kampen mag worden aangelegd, maar dit geen doorgaande vaarroute mag worden?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de provincie Overijssel en de gemeente Kampen zich niet zomaar neerleggen bij de uitspraak van de ABRvS en opzoek gaan naar alternatieven voor het doorvaarbaar maken van het Reevediep?3
Recreatievaart is onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling waarover provincie Overijssel, gemeente Kampen, het Rijk en diverse andere overheden een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten.
Gezien de integrale belangen van de provincie Overijssel en de gemeente Kampen begrijp ik dat binnen de kaders van de uitspraak van de ABRvS alternatieve mogelijkheden worden onderzocht.
Wat vindt u van het mogelijke plan van de gemeente Kampen om een bypass voor de bypass aan te leggen?
Ik heb begrepen dat deze optie als een voorbeeld is genoemd van de te onderzoeken alternatieven. Voor zover mij bekend is er (nog) geen sprake van een concreet plan.
Vindt u het wenselijk om een vaarroute van het Drontermeer naar Kampen en de IJssel te creëren? Zo ja, waarom?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het persbericht van de Raad van State over de uitspraak van 11 februari jongstleden4, waarin staat dat het bestemmingsplan betreffende de geplande woonwijk Reeve, mogelijke ligplaatsen in het dorp Reeve en de jachthaven ten westen daarvan vernietigd is?
Ja.
Vindt u dat er, gezien de nauwe samenhang tussen de geplande vaargeul in het Reevediep en de vernietigde bestemmingsplannen, nog voldoende reden is om de vaarroute aan te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij antwoord 2 is aangegeven vormt de vaarroute een onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling.
De aanleg van de geul is niet afhankelijk van het al dan niet realiseren van een vaarroute. De aanleg van de geul conform de genomen besluiten draagt bij aan een goede waterafvoer en is van belang voor natuurontwikkeling als onderdeel van extra ruimtelijke kwaliteit. De geul bevordert waterfluctuaties ten behoeve van onder andere de ontwikkeling van rietkragen in het Reevediep als leefgebied voor grote karekiet en roerdomp.
Is het naar uw mening wenselijk om koste wat kost een vaarroute tussen het Drontermeer en Kampen te creëren, gezien het feit dat de bypass bij Kampen en bij het Reevediep hoogwaterveiligheid als primair doel hebben en slechts als nevendoel hebben om de recreatieve functie van het gebied te versterken? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 6.
Achterstallig onderhoud aan de openbare verlichting op meerdere locaties langs de A15 |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat de openbare verlichting bij afslag 21 langs de A15 al maanden niet brandt en dat Rijkswaterstaat blijkens een reactie op een melding nog niet kan vertellen wanneer dit wordt gerepareerd?
Ja, dit is mij bekend.
Bent u ermee bekend dat er reeds in november 2014 een melding is gedaan bij Rijkswaterstaat van defecte verlichting iets verderop langs de fly-over op knooppunt Ridderkerk? Klopt het dat toen is gemeld door Rijkswaterstaat dat een aannemer opdracht had gekregen voor reparatie maar dat het nog ingepland moest worden?
Ook dat is mij bekend. Voor de reparatie van de verlichting langs de fly-over op knooppunt Ridderkerk was op dat moment overleg gaande met de onderhoudsaannemer. Dat heeft echter niet geleid tot een acceptabel voorstel in termen van kosten en hinderbeperking. Als gevolg daarvan is vertraging ontstaan in de aanpak. De verkeersveiligheid is daarbij overigens niet in het geding.
Klopt het dat Rijkswaterstaat na een nieuwe melding nu aangeeft dat de offerte voor deze reparatie nog moet worden beoordeeld en dat de opdrachtverlening nog enkele maanden duurt? Is daarmee de eerdere reparatieopdracht ingetrokken?
De reparatie van de verlichting langs de A15 vraagt om een grootschalige aanpak onder andere vanwege de noodzakelijke vervanging van de bekabeling. De werkzaamheden waar het over gaat betreft een totale vernieuwing van de verlichting in de middenberm op het traject A15 Knooppunt Ridderkerk – Afslag N3 (km 70 -78,5). Deze aanpak is nu gepland in 2016/2017 (start 2016). Deze aanpak vereist de nodige voorbereidingstijd, maar zal wel leiden tot een structurele oplossing van de problematiek.
Vooruitlopend daarop zal Rijkswaterstaat deze winter in overleg met de onderhoudsaannemer nagaan welke maatregelen op korte termijn mogelijk zijn om de situatie te verbeteren onder andere langs de fly-over op knooppunt Ridderkerk en bij afslag 21.
Bent u ermee bekend dat van de openbare verlichting langs de A15 tussen de Noordtunnel en de aansluiting met de N3 nog slechts circa een derde functioneert en de rest al vanaf eind 2014 kapot is?
Dat is mij bekend. Ook dit wegvak zal worden meegenomen in de in antwoord 3 gemelde aanpak.
Wat is de reden dat al deze problemen niet ruim voor de start van de wintermaanden zijn opgelost en in de laatste twee gevallen nu al een tweede winter ingaan? Klopt het dat de oplossing veel kostbaarder is dan geraamd en het herstel meer werk- en hindertijd voor het verkeer veroorzaakt dan gedacht? Kunt u aangeven hoe groot het tekort is en wanneer de problemen langs de A15 uiterlijk verholpen zijn?
Belangrijkste reden is inderdaad dat een structurele aanpak van de verlichting ingrijpender bleek dan eerder verwacht. Het werk moest daardoor opnieuw worden ingepland en er moest aanvullend budget worden vrijgemaakt binnen de onderhoudsprogrammering. Zoals aangegeven is het werk inmiddels ingepland.
Bent u ermee bekend dat Rijkswaterstaat heeft gemeld dat op meer plaatsen in het rijkswegennet sprake is van «hoogstnoodzakelijk (storings)onderhoud» en Rijkswaterstaat hierdoor gedwongen wordt keuzes te maken in de planning en dat het volgens Rijkswaterstaat om veiligheidsredenen verantwoord is het herstel van de verlichting uit te stellen?
Ik hanteer een zogeheten «interventieniveau». Door tijdig onderhoud te plegen wordt daarmee de verkeersveiligheid en de doorstroming gewaarborgd. Dat betekent niet dat op elk moment op alle plekken van ons wegennet de kwaliteit van het onderhoud maximaal is. Zoals eerder aangegeven zeil ik scherp aan de wind en worden de beschikbare budgetten zo doelmatig mogelijk besteed.
Welke normen hanteert u voor Rijkswaterstaat voor de termijn waarop defecte openbare verlichting en ander hoogstnoodzakelijk (storings)onderhoud uiterlijk hersteld moet zijn? Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat zulke reparaties meer dan een jaar duren?
Ik streef er naar om storingen aan verlichting zo snel mogelijk te herstellen. Er zijn hiervoor geen vaste normen behalve de eisen die we stellen aan verkeersveiligheid. Aan die normen wordt voldaan. Zoals bij antwoord 5 aangegeven heeft de aanpak van de verlichting langs de A15 helaas wel langer geduurd dan gepland.