Bedrijven die niet hebben voldaan aan de entplicht tegen q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kunt u bevestigen dat tot op heden nog 55 bedrijven niet hebben voldaan aan de verplichting hun melkgeiten of -schapen te vaccineren tegen Q-koorts? Hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?
Op 14 juli 2011 heb ik richting uw Kamer (TK 28 286, nr. 520) al mijn zorg uitgesproken over de stand van zaken in de Q-koorts vaccinatiecampagne. Tegelijkertijd heb ik via de nVWA diverse acties in gang gezet om de campagne weer op schema te krijgen. Dit heeft zijn uitwerking gehad. Uit de voortgangsrapportage van de nVWA op 30 augustus blijkt dat alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven hebben voldaan aan hun vaccinatieverplichtingen. Aangezien alle bedrijven zijn ingeënt, is er geen sprake van een vergroot besmettingsrisico.
Op welk moment wordt de door u aangekondigde last onder dwangsom opgelegd bij deze bedrijven?
Zoals medio juli gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 520) heeft de nVWA de veehouders nogmaals gewezen op hun vaccinatieverplichting. Om tot volledige inenting te komen, zijn er inmiddels 3 keer brieven verstuurd naar de betreffende melkgeiten-, melkschapen- en opfokbedrijven. Daar waar die bedrijven niet tijdig en volledig werden gevaccineerd zou de nVWA de houder vanaf 31 augustus een last onder bestuursdwang opgelegd hebben.
Aangezien de betreffende veehouders voor 31 augustus hebben gevaccineerd, zal geen bestuursdwang worden ingezet.
De afgelopen periode is de inzet van de nVWA gericht geweest op de tijdige vaccinatie van melkschapen en -geiten. Thans zijn er op alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven Q-koorts vaccinaties uitgevoerd. De komende periode zullen fysieke controles uitgevoerd worden. Bij deze bedrijfsbezoeken zal gekeken worden naar de juistheid en volledigheid van de gemelde vaccinaties. Tijdens deze bezoeken zal ook aandacht geschonken worden aan de aanwezigheid van bokken tussen de geiten.
Controle op drachtigheid is op dit moment nog niet opportuun aangezien dracht pas dertig dagen na de dekdatum vastgesteld kan worden.
De publieksbedrijven hebben tot en met 31 december 2011 de tijd om aan de vaccinatieverplichtingen te voldoen.
Welke andere maatregelen worden er tegen deze bedrijven genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de controle op het niet beginnen met het dekken van dieren voordat zij volledig gevaccineerd zijn 100% sluitend en wordt dit bij alle bedrijven gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de consequenties voor bedrijven die niet volledig gevaccineerd hebben voordat zij de dieren laten dekken? Deelt u de mening dat de consequenties hiervan voor het bedrijf groot moeten zijn, omdat zij hiermee moedwillig de volksgezondheid in gevaar brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een lijst te publiceren van de bedrijven die niet hebben voldaan aan de entplicht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te wachten met het versoepelen van de bestaande uitbreidingsverboden en hygienemaatregelen totdat de Kamer hierover met u van gedachten heeft kunnen wisselen? Zo nee, waarom niet?
Minister Schippers en ik hebben u op 15 september jl. per brief geïnformeerd over het maatregelenpakket Q-koorts. De maatregelen zullen zo spoedig mogelijk worden ingevoerd.
De opnamestops in Nederlandse Ziekenhuizen door besmettingen met de MRSA-bacterie die veelal is terug te voeren naar veegerelateerd antibiotica gebruik |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Opnamestop bij Twents ziekenhuis om MRSA-bacterie» en «patiënt besmet met resistente MRSA-bacterie ontdekt in ziekenhuis Weert»?1 2
Ja.
Is het waar dat de Meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA)-bacterie in Weert twee keer vaker door vee wordt overgebracht dan elders in het land?3 Zo ja, hoe verklaart u dat? Zo nee, hoe vaak was de MRSA-besmetting in Weert dan vee-gerelateerd?
De kans op besmetting van mensen door veegerelateerde MRSA wordt vooral bepaald door de mate en frequentie van de contacten met besmette dieren. Weert ligt in een omgeving waar veel intensieve veehouderijbedrijven gevestigd zijn, hierdoor zijn er in zo’n gebied meer dragers van veegerelateerde MRSA.
Er zijn tot nu toe geen aanwijzingen voor mens-op-mens verspreiding van een veegerelateerd type in het ziekenhuis. De recente maatregelen zijn genomen om de verdere verspreiding van een niet-veegerelateerd type te voorkomen. Gegevens over het vóórkomen van MRSA worden per provincie bijgehouden en gepubliceerd op de website mrsa.rivm.nl. Voor gegevens over het aantal besmettingen in specifieke ziekenhuizen verwijs ik u naar de afdeling voorlichting van het betreffende ziekenhuis, in dit geval het ziekenhuis te Weert.
Is de MRSA-besmetting in Twente ook vee-gerelateerd? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarop baseert u zich bij uw antwoord?
Het type dat zich recent in Twente heeft verspreid, was niet veegerelateerd. Mijn antwoord is gebaseerd op gegevens uit de MRSA surveillance van het RIVM. Zoals reeds vermeld verwijs ik u voor gedetailleerde gegevens per ziekenhuis, in dit geval het ziekenhuis in Twente, naar de afdeling voorlichting van het ziekenhuis.
Is bekend of in het Medisch Spectrum Twente reeds eerder MRSA-besmettingen zijn vastgesteld? Zo ja, hoe vaak was de MRSA-besmetting vee-gerelateerd? Zo nee, waarom is dat niet bekend en wat gaat u doen om daar inzicht in te krijgen?
Vrijwel ieder ziekenhuis in ons land heeft met een enige regelmaat te maken met MRSA-besmettingen, ook het Medisch Spectrum Twente. Indien men twee of meer dragers vindt, worden extra hygiënemaatregelen genomen, conform de landelijke richtlijnen van de Werkgroep Infectiepreventie (WIP). In 2010 hebben 65 laboratoria in totaal 3 262 nieuwe MRSA dragers ontdekt. Het RIVM heeft vastgesteld dat 1 245 daarvan een veegerelateerd MRSA-type bij zich droegen.
De afdeling voorlichting van het Medisch Spectrum Twente heeft aangegeven dat erin 2009 49 gevallen van MRSA zijn voorgekomen, waarvan er 10 veegerelateerd waren en in 2010 15 gevallen, waarvan 3 veegerelateerd.
Is het waar dat dit jaar in ziekenhuis Rijnstate Arnhem bij twaalf patiënten en twee medewerkers MRSA is gevonden met precies dezelfde bacteriestam?4 Zo ja, is er een verklaring voor het veelvuldig voorkomen van deze bacteriestam en is deze verklaring vee-gerelateerd? Zo nee, hoe vaak is dit jaar in het ziekenhuis Rijnstate Arnhem een MRSA-besmetting vastgesteld en hoe vaak van dezelfde bacteriestam?
Intussen is bij 18 patiënten en 2 medewerkers in het Rijnstate ziekenhuis dezelfde MRSA-stam aangetoond (spatype t002). Dit type is zo algemeen in zijn voorkomen dat daar geen conclusies omtrent oorsprong aan kunnen worden verbonden. Net als de recente besmettingen in Twente en Weert, was het MRSA-type dat recent in Arnhem werd aangetroffen niet veegerelateerd.
Naast de eerder genoemde patiënten is in het Rijnstate ziekenhuis in 2011 bij 22 patiënten de MRSA-bacterie aangetoond van verschillende stammen. Hiervan waren er 7 veegerelateerd.
Hanteren de desbetreffende ziekenhuizen in Twente, Weert en Arnhem een speciaal protocol bij opname van patiënten, die werkzaam zijn in de veehouderij of hun familieleden? Zo ja, hoe luidt dit protocol?Zo nee, waarom niet?
Alle ziekenhuizen, zo ook de betreffende ziekenhuizen in Twente, Weert en Arnhem, dienen zich aan de richtlijnen van de WIP te houden. De WIP is een samenwerkingsverband van medische professionals op het gebied van infectiepreventie en ziekenhuishygiëne (zie: www.wip.nl). De IGZ beschouwt deze richtlijnen als professionele standaard en ziet toe op de naleving hiervan. De WIP heeft specifieke richtlijnen opgesteld over de bestrijding van MRSA in ziekenhuizen en verpleeghuizen. De bestrijding van MRSA in Nederland is er op gericht om enerzijds de detectie van MRSA te optimaliseren door gericht te zoeken en om anderzijds, als een MRSA wordt gevonden, het probleem in te perken door het nemen van isolatiemaatregelen. Omdat gebleken is dat sommige patiënten een verhoogde kans hebben om met MRSA te zijn gekoloniseerd, is het belangrijk om bij deze patiënten direct bij binnenkomst voorzorgsmaatregelen te nemen. Gedefinieerde risicopatiënten voor de veegerelateerde MRSA zijn personen die contact hebben met levende varkens of vleeskalveren, ongeacht of dit contact beroepsmatig is of niet en ongeacht waar het plaatsvindt.
Hoe is te verklaren dat nu besloten moest worden tot een totale opnamestop, waar elders volstaan wordt met afzonderlijke opname van mensen, die gerelateerd zijn aan de veehouderij of buitenlandse ziekenhuizen bezocht hebben?
Indien bij twee of meer patiënten verschillende typen MRSA wordt gevonden, volstaan isolatiemaatregelen. Wanneer twee of meer patiënten in het ziekenhuis gekoloniseerd of geïnfecteerd zijn met dezelfde MRSA kan er sprake zijn van een uitbraak, en wordt een beleidsteam geformeerd binnen het ziekenhuis om adequaat te kunnen handelen. Door dit beleidsteam kan onder andere besloten worden tot een opnamestop. Het Medisch Spectrum Twente heeft in dit geval besloten tot een opnamestop omdat sprake was van een buitenlandse MRSA-stam.
Overweegt u aanscherping van het MRSA-protocol, ook in andere ziekenhuizen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het formuleren van MRSA-richtlijnen is de verantwoordelijkheid van de beroepsgroepen die bijdragen aan de WIP. De IGZ ziet toe op de naleving van deze richtlijn. Naar aanleiding van onder andere de uitbraak in het Maasstad Ziekenhuis zal ik samen met de beroepsgroepen en de IGZ kijken of de huidige richtlijnen en protocollen aangepast moeten worden en of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u bereid ziekenhuizen te verplichten om een minimum aantal hygiënisten en arts-micobiologen in dienst te nemen om ziekenhuisinfecties te voorkomen? Zo ja, per wanneer wilt u welk minimum aantal verplichten? Zo nee, waarom niet?
Ieder ziekenhuis heeft de plicht verantwoorde zorg te bieden aan zijn patiënten. Het opstellen van normen daarvoor is primair de taak van de beroepsgroepen en hun organisaties. Tot dusverre wordt in Nederland de norm aangehouden van één adviseur infectiepreventie (ziekenhuishygiënist) per 250 ziekenhuisbedden en één arts microbioloog of epidemioloog per 1 000 ziekenhuisbedden.
Recente studies, zowel nationaal als internationaal, wijzen op aanscherping van deze norm. Nederlandse adviseurs infectiepreventie en artsen-microbioloog hebben een nieuwe norm berekend, gebaseerd op het aantal opnames in plaats van het aantal ziekenhuisbedden. Het betreft 1 fte ziekenhuishygiënist per 5 000 opnames en één arts microbioloog of epidemioloog per 25 000 opnames. Ik wil partijen oproepen om te bezien op welke termijn consensus kan worden bereikt over deze norm en wanneer deze norm ingevoerd kan worden. Ik zal de inspectie vragen om vanaf dat moment de nieuwe norm te handhaven.
Kunt u een indicatie geven van de extra kosten voor de Nederlandse gezondheidszorg van hantering van het MRSA-protocol voor zover dat voortvloeit uit vee-gerelateerde antibioticagebruik? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord?
In 2010 werden 1 245 veegerelateerde MRSA-isolaten (één per patiënt of personeelslid) naar het RIVM gestuurd. Uitgaande van een MRSA-dragerschap van 20% bij veehouders werden hiervoor 6 200 personen gescreend. Een primaire screening op MRSA kost ongeveer 20 Euro. De totale kosten voor het primaire screenen op veegerelateerde MRSA in 2010 bedroegen dus circa 120 000 euro. Indien bij een persoon MRSA wordt aangetroffen, wordt vervolgonderzoek gedaan. Dit kost rond de 70 euro. De kosten voor vervolgonderzoek bedroegen dus ongeveer 90 000 euro. De totale geschatte kosten in 2010 voor het screenen op veegerelateerde MRSA bedroegen dus circa 210 000 euro. Aannemend dat de extra kosten voor isolatiemaatregelen 30 euro per MRSA-patiënt per dag bedragen en dat een persoon gemiddeld vijf dagen geïsoleerd wordt opgenomen, waren de totale extra kosten voor isolatiemaatregelen 190 000 euro. De totale extra kosten voor het screenen en in toom houden van de veegerelateerde MRSA bedroegen in 2010 dus naar schatting 400 000 euro.
In Nederland krijgt MRSA minder kans dan in andere landen. Patiënten uit hoogrisicogroepen worden op MRSA gescreend voordat zij worden opgenomen in een ziekenhuis, en wie eenmaal opgenomen een MRSA-besmetting blijkt te hebben wordt geïsoleerd verpleegd en krijgt gerichte antibiotica. Door dit strikte beleid blijft de verspreiding van de bacterie beperkt. Loslaten van het beleid zou duurder uitpakken.
Het mogelijk verband tussen de gevaarlijke Klebsiella bacterie in het Maasstad Ziekenhuis en het antibioticagebruik bij de behandeling van bacteriële uierontsteking bij koeien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u de recente berichten «New strain of superbug found in cows»1, «Je krijgt haar niet snel klein»2 en «De multiresistente Klebsiella bacterie» en «gevaarlijke-klebsiellabacterie-nu-ook-in-revalidatiecentrum»3 over de methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) en oxa-48 producerende multiresistente Klebsiella bacterie?
Ja.
Is het waar dat bij de nieuwe MRSA bacterie, die in het Verenigd Koninkrijk bij koeien is aangetroffen, en de multiresistente oxa-048-Klebsiella bacterie sprake is van een mogelijk verband met mastitisbestrijding bij koeien?
De MRSA-bacterie waar u in uw vraag op doelt is een nieuwe MRSA-variant die lastig te detecteren is en die ongeveer 1 op de 100 tot 1 op de 500 van de in het Verenigd Koninkrijk gevonden MRSA-bacteriën uitmaakt. De reden van het voorkomen van de nieuw ontdekte MRSA-variant bij runderen en mensen in onder andere het Verenigd Koninkrijk is tot op heden onbekend.
Het gebruik van antibiotica bij de bestrijding van mastitis bij runderen kan geassocieerd zijn met het voorkomen van MRSA in runderen.
Klebsiella pneumoniae is een bacteriesoort die bij mens en dier in het darmkanaal voorkomt en onder bepaalde omstandigheden infecties kan geven. Ook bij runderen komt Klebsiella pneumoniae in het darmkanaal voor. De bacterie kan mastitis veroorzaken bij runderen. In dieren of dierlijke bacteriën is echter voor zover bekend tot op heden nog nooit het OXA-48 gen gevonden. Ook is er geen aanwijzing dat er overdracht van Klebsiella pneumoniae van dier naar mens plaatsvindt. Het voorkomen van het OXA-48 gen is specifiek geassocieerd met ziekenhuisinfecties bij de mens, waarbij een dierlijke bron geen rol speelt.
De OXA-48 producerende Klebsiella pneumoniae komt tot op heden uit landen waar het antibioticum gebruik voor humaan gebruik ongecontroleerd is.
Ik zie op grond van het bovenstaande dan ook geen aanleiding om contact op te nemen met mijn Engelse ambtsgenoot.
Kunt u aangeven of de Klebsiella- oxa-048 variant in melkmonsters wordt aangetroffen? En zo ja, hoe vaak? Worden ook andere Klebsiella-varianten met verschijnselen van multiresistentie in de melkmonsters aangetroffen? Zo ja, welke varianten zijn dat en hoe vaak worden zij aangetroffen?
OXA-48-producerende bacteriën zijn voor zover bekend nog nooit in dieren aangetroffen en ook niet in melkmonsters.
De zuivelindustrie controleert standaard de bacteriologische kwaliteit van de melk. Op basis daarvan wordt zeer incidenteel een bacterie gevonden die een patroon heeft dat op multiresistentie kan duiden.
Is het waar dat mastitis nu vaker voorkomt als gevolg van de verhoogde melkafgifte bij de huidige populatie melkkoeien? Zo nee, waarop baseert u zich?
Nee, uit de landelijke diergezondheidsmonitoring blijkt dat de uiergezondheid de laatste jaren is verbeterd.
Is het waar dat er een onwenselijk hoog gebruik is van antibiotica bij de preventieve en curatieve bestrijding van mastitis bij koeien? Zo nee, waarop baseert u zich?
Uit de jaarlijkse MARAN-rapportages over het gebruik van antibiotica in de veehouderij blijkt dat het antibioticumgebruik bij landbouwhuisdieren het laagst is in de melkveesector. Ook de melkveehouderijsector zet zich conform de afspraken in het convenant antibioticaresistentie dierhouderij in om het gebruik van antibiotica te reduceren. Het gebruik van antibiotica in het kader van mastitis is daar onderdeel van.
Kunt u aangeven wat de bron van antibioticaresistentie is bij de in het Maasstad Ziekenhuis aangetroffen OXA-048 Klebsiella bacterie? Zo nee, waarom niet?
De bron van de Klebsiella pneumoniae OXA-48 carbapenemase producerende stam is niet meer vast te stellen, omdat de uitbraak in het Maasstad Ziekenhuis retrospectief in kaart gebracht is. Het oudste, bewezen OXA-48 positieve isolaat van Klebsiella pneumoniae dateert van september 2010.
In het jaar daarvoor zijn wel Klebsiella pneumoniae geïsoleerd met een «verdacht» resistentiepatroon, maar niet bewaard gebleven voor verdere karakterisering. De oorspronkelijke bron zal daar wellicht tussen zitten.
Voor zover er in de wetenschap iets op enigerlei wijze valt «uit te sluiten», is er geen aanwijzing in Nederland dat de uitbraak met de OXA-48 Klebsiella pneumoniae in het Maasstad Ziekenhuis samenhangt met grootschalig gebruik van antibiotica in de veehouderij.
Vóór de uitbraak in het Maasstad Ziekenhuis werd de OXA-48 Klebsiella pneumoniae alleen gevonden bij enkele, direct vanuit het buitenland naar Nederland gekomen patiënten.
De hypothese is dat de eerste patiënt vanuit het buitenland de OXA-48 Klebsiella pneumoniae in het Rotterdamse ziekenhuis heeft geïmporteerd.
De uitbraak in het Maasstad Ziekenhuis is geen aanleiding om een onderzoek in te stellen naar een mogelijke connectie met de veehouderij.
Kunt u aangeven of de antibioticaresistentie van de OXA-048 Klebsiella bacterie vooral gezocht moet worden in veterinair gebruik van antibiotica of humaan gebruik daarvan? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is de uitbraak van de multiresistente Klebsiellabacterie in het Maasstad Ziekenhuis en het grote aantal humane slachtoffers dat daardoor veroorzaakt is, voor u aanleiding met nog meer kracht in te zetten op vermindering van het gebruik van antibiotica in de veehouderij? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven is er geen aanwijzing dat er overdracht van de Klebsiella pneumoniae van dier naar mens plaatsvindt. Voor wat betreft onze inzet om het gebruik van antibiotica in de veehouderij terug te dringen verwijs ik u naar de Kamerbrief die wij u op 8 december 2010 hebben toegestuurd (TK 29 683, nr. 65). Op dit moment wordt er hard gewerkt aan de uitvoering van dit beleid. Hierover hebben wij op 26 mei 2011 uitgebreid met de Tweede Kamer van gedachte gewisseld (TK 29 683, nr. 101). Wij houden de voortgang nauwlettend in de gaten.
Kunt u aangeven of uitgesloten mag worden dat koeien met mastitis melk leveren waarin multiresistente bacteriën voorkomen? Zo ja, op welke wijze sluit u uit dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Ja, melk van koeien met klinische mastitis mag niet worden geleverd en dit is vastgelegd binnen de kwaliteitsborgingsystemen voor de melkveehouderij.
Wordt in het Maasstad ziekenhuis gebruik gemaakt van een protocol waarbij werknemers uit de veehouderij en hun familieleden separaat worden opgenomen en gehuisvest van andere patiënten? Zo ja, op welke wijze wordt dit protocol toegepast? Zo nee, waarom niet?
De vraag of patiënten intensief contact hebben met dieren wordt bij opname gesteld. Mocht dit het geval zijn, dan worden deze mensen in isolatie verpleegd en behandeld. Pas wanneer blijkt dat er geen sprake is van aanwezigheid van resistente bacteriën wordt de isolatie opgeheven. Dit is conform de richtlijnen van de Werkgroep Infectiepreventie (WIP).
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) doet momenteel onderzoek naar de gang van zaken in het Maasstadziekenhuis. Hieruit zal blijken of de richtlijnen van de WIP goed zijn gebruikt.
Kunt u uitsluiten dat de uitbraak in het Maasstad ziekenhuis op enigerlei wijze samenhangt met of te herleiden is tot het grootschalige gebruik van antibiotica in de veehouderij? Zo ja, waarop baseert u uw oordeel? Zo nee, bent u bereid nader onderzoek in te stellen naar deze mogelijke connectie?
Zie antwoord vraag 6.
Is er mogelijk verband tussen de problemen in het Verenigd Koninkrijk met de aangetroffen multiresistente superbacterie en de OXA-048 Klebsiella bacterie? Zo ja, bent u bereid met uw Engelse ambtsgenoot in overleg te treden over oorzaken en mogelijke bestrijding daarvan? Zo nee, waarop baseert u zich?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tot het instellen van een algeheel verbod op het gebruik van antibiotica in de veehouderij voor middelen die ook in de humane gezondheidszorg gebruikt worden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
In de reactie op het rapport van de Gezondheidsraad over de mogelijke risico’s van gebruik van antibiotica in de veehouderij voor de humane volksgezondheid zal deze vraag worden beantwoord. Deze reactie volgt op korte termijn.
De aanhoudende meldingen van misstanden bij diertransporten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u de rapportage van de misstanden door Eyes on Animals tijdens een diertransport door de Nederlandse transporteur Keus en Mollink naar Turkije, waar o.a. Uitgesproken VARA op vrijdag 22 juli aandacht aan besteedt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Eyes on Animals dat tijdens het transport voldoende ligstro ontbreekt, de dieren te weinig water krijgen en na een zeer lange tocht in slechte conditie in Ankara aankomen?
Tot op heden heb ik op geen nadere informatie ontvangen van de Hongaarse, Bulgaarse en/of Turkse autoriteiten naar aanleiding van mijn verzoek. Ik kan de bevindingen derhalve niet verifiëren.
Heeft u inmiddels nadere informatie van de Turkse, Bulgaarse en Hongaarse autoriteiten over onderzoek naar een diertransport op 17 april jl. van 67 runderen uit Hongarije door hetzelfde bedrijf, waar u de Kamer in uw brief van 14 juni jl. over heeft geïnformeerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Heeft het onderzoek van de nVWA naar het reisjournaal van het diertransport van de 67 runderen, de reis en rusttijden, de vervoersbewijzen van de chauffeurs en de bevindingen van de lokale autoriteiten kennis van strafbare feiten opgeleverd? Zo ja, welke maatregelen zijn tegen dit bedrijf genomen en welke boetes zijn opgelegd? Zo neen, hoe verklaart u dat?
De nVWA heeft op 29 juni 2011 het bedrijf een bestuurlijke boete van € 1 500 opgelegd wegens het niet zonder oponthoud uitvoeren van het transport van deze runderen naar de plaats van bestemming. Bij meerdere opeenvolgende overtredingen of bij ernstige overtredingen kan de nVWA besluiten de vergunning direct te schorsen of in te trekken. Hiervan was in dit geval geen sprake.
Hoe verklaart u dat ondanks nVWA controles de, bij de nVWA slecht bekend staande, diertransporteur op deze wijze dieren naar Turkije heeft kunnen vervoeren?
Het betreffende transport is gestart in Hongarije. Derhalve heeft niet de nVWA, maar de Hongaarse autoriteit het transport gecertificeerd.
Wanneer legt u de vrachtwagens van deze recidiverende transporteur aan de ketting? Met andere woorden wanneer wordt de vergunning ingetrokken? Indien u dit niet van plan bent, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol heeft de kwaliteitsregeling Quality system Livestock Logistics (QLL) in de casus van Keus en Mollink gehad? Indien geen enkele rol, waarom niet?
Het bedrijf is lid van QLL. De nVWA heeft QLL in dit specifieke geval op de hoogte gesteld van de opgelegde bestuurlijke boete. Het is aan QLL om zelf te bepalen of en zo ja welke maatregelen er worden genomen tegen een deelnemer.
In het algemeen gesproken ga ik ervan uit dat QLL passende maatregelen neemt tegen deelnemers die zich niet aan de kwaliteitsregeling houden.
Op welke wijze bent u van plan de motie Thieme3 uit te voeren, waarin de Kamer de regering opdraagt de controle op veetransporten en slachthuizen weer geheel in overheidshanden te nemen? Ziet u nog steeds een rol voor de dierenpolitie bij deze controle? Zo ja, wanneer gaat u de Kamer over deze plannen voor de inzet van dierenpolitie bij controle van veetransporten informeren?
Over de motie Thieme (TK 26 991 nr. 304, 12 januari 2011) heb ik met uw Kamer gesproken tijdens het spoeddebat op 28 april 2011. Ik verwijs u hiervoor naar de handelingen van de Tweede Kamer. Over de dierenpolitie zullen de minister van Veiligheid en Justitie en ik u verder informeren in oktober 2011.
De fabrikanten die sigaretten steeds verslavender maken |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fabrikanten maken sigaretten steeds verslavender»?1
Ja.
Is het waar dat sigarettenfabrikanten inmiddels de beschikking hebben over meer dan 1000 additieven om de eigenschappen van sigaretten naar de wens van de fabrikant te beïnvloeden?
Dit klopt. Op dit moment zijn er bij het RIVM ongeveer 2 500 additieven voor tabaksproducten bekend. Het aantal additieven per merk en type product verschilt sterk en kan uiteenlopen van 10 tot ongeveer 100.
Additieven kunnen verschillende functies hebben. De belangrijkste functies zijn het verbeteren van de smaak, de geur en het uiterlijk van het product. Andere additieven spelen een rol bij het productieproces, zoals het vochtig houden van de tabak of het binden van het product.
Kunt u aangeven hoeveel additieven doorgaans aan tabak worden toegevoegd bij sigaretten, die in Nederland worden aangeboden en met welk doel ze toegevoegd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het verslavender maken van sigaretten verboden zou moeten worden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat roken verslavend is en schadelijk is voor de volksgezondheid. Om die reden voert de overheid ook een tabaksontmoedigingsbeleid.
Ik heb op dit moment geen specifieke aanwijzingen dat het gebruik van verslavende of schadelijke ingrediënten in de afgelopen periode is toegenomen. Ik zie daarom geen noodzaak in het verder beperken of reguleren van de samenstelling van tabaksproducten.
Deelt u de mening dat er heldere waarschuwingen op de verpakking zouden moeten komen, die per additief aangeven welke werking ervan verwacht mag worden? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dat realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ook die mening deel ik niet. Op basis van Europese wet- en regelgeving wordt op de verpakking van een tabaksproduct nu aangegeven welke niveaus aan teer, nicotine en koolmonoxide het product bevat. Daarnaast bevat de verpakking tekstuele gezondheidswaarschuwingen van verschillende aard. Ik zie geen toegevoegde waarde in aanvullende informatie over het gezondheidseffect van specifieke additieven.
Is het waar dat het RIVM toeziet op additieven zoals hier genoemd, maar nog nooit een middel verboden heeft?
Ter uitvoering van artikel 3b, derde lid, van de Tabakswet is een regeling opgesteld, die voorziet in een verplichte aanmelding en publicatie van tabaksingrediënten door tabaksfabrikanten. Volgens deze regeling moeten fabrikanten jaarlijks aan het RIVM rapporteren over het gebruik van ingrediënten voor alle producten die op de Nederlandse markt zijn. Het RIVM inventariseert de inbreng van fabrikanten en brengt hierover verslag uit aan de nVWA. De nVWA is vervolgens belast met het toezicht op de naleving van de regeling.
De regeling voorziet niet in bevoegdheid om het gebruik van bepaalde ingrediënten te verbieden.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de toepassing van additieven in sigaretten en de gevolgen daarvan voor rokers? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM inventariseert jaarlijks het gebruik van ingrediënten door tabaksfabrikanten en heeft kennis en expertise over de samenstelling van tabaksproducten en de effecten van roken. Ik zie geen aanleiding tot een aanvullend onafhankelijk onderzoek naar het gebruik van additieven en de gevolgen daarvan voor rokers.
Deelt u de mening dat het welbewust schadelijker c.q verslavender maken van sigaretten de kosten in de zorg onnodig hoog maakt en dat die kosten verhaald zouden moeten worden op de industrie of de roker? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op dit moment geen specifieke aanwijzingen dat het gebruik van verslavende of schadelijke ingrediënten in de afgelopen periode is toegenomen. De conclusie dat de kosten door roken door een toename van verslavende stoffen de afgelopen tijd onnodig zouden zijn gestegen, is daarom mijns inziens onterecht. De Zorgverzekeringswet gaat bovendien uit van het principe van solidariteit. Verhaal van zorgkosten op industrie of de individuele roker past niet binnen dit stelsel.
Het illegaal begraven van mogelijk aan een besmettelijke ziekte overleden dieren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Twee jaar cel geëist tegen kadaverboer Someren»?1
Ja.
Zijn er in de afgelopen drie jaar meer van dit soort gevallen bekend? Zo ja, wat voor sancties zijn daar voor opgelegd?
Nee, dergelijke gevallen waarbij dergelijke grote aantallen dode dieren op het bedrijf begraven worden, zijn uitzonderlijk en de afgelopen drie jaar niet aangetroffen.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen u heeft genomen om het illegaal begraven van kadavers te voorkomen?
De regelgeving op dit gebied verplicht de houder om zijn dode dieren af te melden bij het Identificatie- en Registratie(I&R)systeem en tijdig aan te bieden voor destructie bij Rendac. Hierop wordt toezicht gehouden door de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA).
Hoe kan het dat boeren dieren aan het geldende registratiesysteem kunnen onttrekken?
Het op dergelijke schaal begraven van kadavers bij een veehouderij is een incident. Hoezeer ik dit incident betreur, geeft het mij dan ook geen aanleiding om extra maatregelen te nemen. Wel heeft de nVWA recent onderzoek ingesteld naar dumpingen van dode dieren in de regio's Hardenberg en Zuidhorn.
Zijn de gebeurtenissen met het illegaal begraven van kadavers, waarmee onder andere de volksgezondheid in gevaar is gebracht en de kans op dierziekten is vergroot, aanleiding om extra maatregelen te nemen? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het ontbreken van een meldplicht van overleden dieren een hiaat vormt in het registratiesysteem? Zo ja, bent u bereid om een meldplicht in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Er is een meldplicht: elke houder is verplicht zijn dode dieren tijdig aan te bieden voor destructie bij Rendac. Daarnaast is elke houder van runderen, schapen en geiten tevens verplicht zijn dode dieren af te melden bij het I&R-systeem.
De nVWA houdt toezicht op beide verplichtingen.
Het niet respecteren van gewetensbezwaren bij oormerken |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Oormerkweigeraars gaan voor dierenwelzijn»?1
Ja.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie tijdens de bedoelde zitting heeft aangegeven dat «de wet geen boodschap heeft aan idealen»? Zo nee, welke mogelijkheden biedt de wet aan gewetensbezwaarden op het gebied van oormerken, koudbranden, vaccinatie, ruiming, ophokken en mutilatie?
Van het ministerie van Veiligheid en Justitie is vernomen dat de advocaat-generaal tijdens de zitting in de zaak tegen de verdachten een opmerking heeft gemaakt met als strekking dat de idealen van de verdachten op zichzelf achtenswaardig zijn, maar dat daaraan middels het recht niet tegemoet kan worden gekomen.
De regelgeving omtrent identificatie en registratie van dieren laat geen ruimte voor andere manieren van identificatie en registratie dan Europeesrechtelijk voorgeschreven en geldt voor alle veehouders. Daarom hebben gewetensbezwaarde veehouders zelf inmiddels het initiatief genomen om hun positie toe te lichten aan de Europese Commissie.
Bent u bereid een wet Gewetensbezwaren Dierhouderij op te stellen, waarin – analoog aan de Wet Gewetensbezwaren Militaire Dienst uit 1962 – houders van dieren de mogelijkheid krijgen vrijgesteld te worden van wettelijke verplichtingen ten aanzien van de behandeling van hun dieren, wanneer die indruisen tegen hun geweten en als zodanig erkend worden door een onafhankelijke commissie? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Neen. In kader van volksgezondheid en diergezondheid is een uniforme wijze van identificatie en registratie van dieren in de lidstaten van de EU een noodzaak. Daarom wordt de regelgeving omtrent identificatie en registratie van dieren in Europees verband vastgesteld. Ik kan geen wettelijke uitzonderingspositie creëren voor veehouders met bezwaren tegen oormerken. Wel liggen er in Europees verband voorstellen om door de inzet van elektronische identificatiemiddelen het aantal oormerkingrepen te beperken. De Nederlandse inbreng op dit punt wordt momenteel voorbereid. Uw Kamer wordt hierover binnenkort op de hoogte gesteld.
Deelt u de mening dat daar waar economische belangen in botsing komen met de gewetensvolle afweging van houders van dieren, economische belangen niet per definitie zouden moeten prevaleren?
De belangen van volksgezondheid en diergezondheid zijn de basis voor de regels omtrent identificatie en registratie van dieren.
Deelt u de mening dat het Openbaar Ministerie meer soepelheid dient te betrachten bij het beoordelen van de overtreding van wetten die inmiddels zijn aangepast met de bedoeling om het dierenwelzijn te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Net als de rechter houdt ook het Openbaar Ministerie rekening met het bepaalde in artikel 1, tweede lid, Wetboek van Strafrecht. Nieuwe (voor verdachte gunstiger) wetgeving kan derhalve op oude gevallen worden toegepast, mits er sprake is van «een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van de onderwerpelijke gedraging» (Zie o.a. HR 20 februari 1996, NJ 1996, 503, m.nt. Kn.).
Deelt u de mening dat het mutileren van dieren om economische redenen zo snel mogelijk verboden dient te worden in het kader van de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren en de vijf vrijheden van Brambell? Zo ja, op welke wijze wilt u invulling geven aan dit streven? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is er op gericht om ingrepen bij dieren zoveel mogelijk te beperken. Daarbij speelt dat het niet wenselijk is om bepaalde ingrepen te verbieden omdat zonder ingreep het dierenwelzijn sterker geschaad zou worden dan met ingreep.
Voor doeleinden van identificatie liggen er, zoals eerder aangegeven, in EU-verband voorstellen om door de inzet van elektronische identificatiemiddelen het aantal oormerkingrepen te beperken.
Het gezondheidsrisico voor transporteurs en slachthuispersoneel door v-MRSA |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het nieuwsbericht van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) «Transporteurs en slachthuispersoneel hebben nauwelijks extra risico door MRSA»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het bureau Risicobeoordeling & onderzoeksprogrammering (BuRO) van de nVWA spreekt van een gering risico, terwijl bekend is dat ruim 6000 varkensboeren met het veegerelateerde Methicilline Resistente Staphylococcus aureus (v-MRSA) besmet zijn en dus een alsmaar groter risico vormen voor de overdracht naar immuungecompromitteerde patiënten in ziekenhuizen en bijdragen aan de verdere toename van resistentie daarbuiten?
Het rapport van het bureau Risicobeoordeling & Onderzoeksprogrammering (BuRO) van de nVWA heeft betrekking op het risico van een MRSA besmetting bij transporteurs en slachthuispersoneel. Het rapport stelt dat het risico voor gezonde vertegenwoordigers van deze beroepsgroepen en van varkenshouders gering is. MRSA-dragerschap kan in het ziekenhuis echter een substantieel risico opleveren als postoperatieve complicaties optreden of bij vermindering van de weerstand.
De toenemende resistentie tegen antibiotica bij bacteriën is een zorgelijke ontwikkeling die de volledige aandacht heeft.
Daarom is er een groot aantal maatregelen ingezet om antibioticaresistentie en overdracht hiervan te verminderen. Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op Kamervragen en de Kamerhandelingen betreffende dit onderwerp.
In dat kader wijs ik u met name op de gerichte aanpak om het gebruik van antibiotica in de veehouderij terug te dringen met 20% in 2011 en 50% in 2013 ten opzichte van 2009. Vermindering van het gebruik draagt bij aan de vermindering van de kans dat antibioticaresistentie ontstaat.
De Werkgroep Infectiepreventie (WIP) is een samenwerkingsverband van medische professionals op het gebied van infectiepreventie en ziekenhuishygiëne. De WIP maakt richtlijnen om verspreiding van infecties tegen te gaan. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beschouwt deze richtlijnen als professionele standaarden en ziet toe op de naleving. Eén van deze richtlijnen is de MRSA-richtlijn, waarvan het search en destroy beleid onderdeel is. Door het naleven wordt de verspreiding van (multi)resistente bacteriën naar andere patiënten voorkomen. Deze procedures dragen er tevens aan bij dat een dergelijke besmetting voor de drager van deze bacteriën geen consequenties heeft voor het verdere ziekteverloop.
Om de risico’s voor veehouders, transporteurs van varkens en de slachthuismedewerkers te verkleinen is het noodzakelijk dat de beroepsgroep(-en) ook actie ondernemen. Werkgevers dienen het risico van besmetting met
(v-)MRSA zover terug te dringen als mogelijk is. Sociale partners in de sector kunnen afspraken over de wijze waarop dit dient te gebeuren, vastleggen in de zogenoemde Arbocatalogus.
Deelt u de mening dat een risico van besmetting van respectievelijk 26%, 22% en 10% voor veehouders, transporteurs en slachthuispersoneel ten opzichte van 0,1% kans voor rest van de bevolking een onaanvaardbaar risico is? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit risico te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de vervelende consequentie van het Nederlandse «search and destroy»-beleid voor de varkens- of kalverhouder die met v-MRSA besmet is en medische hulp nodig heeft namelijk dat deze dan eerst naar huis wordt teruggestuurd of bij spoedeisende problemen in quarantaine moet? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe kan dat?
Bij ziekenhuisopname wordt elke patiënt die behoort tot de in de MRSA-richtlijn van de WIP benoemde risicogroepen geïsoleerd verpleegd. Ook worden er kweken afgenomen. Totdat bekend is of de patiënt wel of geen MRSA draagt, blijft de patiënt geïsoleerd verpleegd. Wanneer blijkt dat de patiënt inderdaad MRSA draagt, blijft de isolatie gehandhaafd, zo niet, dan wordt deze opgeheven.
Niet alleen personen die direct contact hebben met levende varkens of kalveren worden standaard getest op dragerschap. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor mensen die recent in een buitenlands ziekenhuis hebben gelegen.
Ik begrijp dat deze maatregelen vervelend kunnen zijn voor de individuele patiënt. Maar het is de consequentie van het search en destroy beleid. Door dit beleid, en het gematigd toepassen van antibiotica, komt MRSA bij mensen in Nederland weinig voor, vergeleken met andere landen.
Kunt u aangeven welke kosten gepaard gaan met het «search and destroy-«systeem», als een alsmaar stijgend aantal beroepsrisicodragers in aanmerking komt voor screening op v-MRSA en een separate opname in ziekenhuizen?
De kosten die gepaard gaan met de uitvoering van het «search and destroy» beleid zijn afhankelijk van de uitvoering van dit beleid in de afzonderlijke ziekenhuizen. Er zijn geen studies uitgevoerd naar de totale kosten van dit beleid. De kosten in verband met MRSA besmettingen dienen uit de exploitatie van een ziekenhuis te worden gedekt. De kosten voor het huidige strikte MRSA-beleid in de zorginstellingen zijn hoog. De Gezondheidsraad heeft mij in 2006 geadviseerd het huidige MRSA beleid te handhaven, ondanks de hoge kosten voor de zorginstellingen. Als dit strikte beleid wordt losgelaten, dan stijgen de kosten waarschijnlijk nog meer, door de dan te verwachten toename van MRSA infecties. Deze MRSA-richtlijnen zijn overigens niet de enige preventieve maatregelen die ziekenhuizen moeten nemen. Zo zijn er ook de BRMO2-richtlijnen waarin infectie(controle)maatregelen beschreven staan die van toepassing zijn bij bijzonder resistente micro-organismen bijvoorbeeld ESBL, CRE e.d. Er zijn geen Nederlandse studies gedaan om de kosten veroorzaakt door andere resistentieproblematiek in kaart te brengen. Studies in de VS hebben echter berekend dat de kosten voor patiënten met infecties door resistente bacteriën $ 6 000–$ 30 000 hoger liggen dan voor patiënten met infecties door gevoelige bacteriën.
In hoeverre kunnen werknemers in de branche hun werkgevers of andere actoren in de sector aanspreken in termen van beroepsaansprakelijkheid, wanneer deze v-MRSA-besmetting tot persoonlijke medische problemen leidt of via hen voor medische problemen bij derden?
Indien een werknemer vindt dat de werkgever tekort is geschoten in zijn zorgplicht op grond van art. 7:658 van het Burgerlijk Wetboek, dan kan die werknemer een civiele procedure aanspannen gericht op compensatie van geleden schade.
Bent u bereid te komen tot een sluitend systeem van eenvoudig af te wikkelen beroeps-aansprakelijkheid voor v-MRSA? Zo ja, op welke termijn neemt u welke stappen om dit systeem te realiseren? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is de sociale zekerheid zo ingericht dat een arbeidsongeschikte werknemer gedurende de eerste 104 weken recht heeft op loondoorbetaling of een ZW-uitkering en daarna in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA, onafhankelijk van de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid. Er is dus geen aparte beroepsaansprakelijkheidsregeling nodig. Voor (extra) geleden schade staat bovendien de gang naar de rechter open (zie antwoord op vraag 6).
Deelt u de mening dat de bron van de v-MRSA-besmetting gemakkelijker zou moeten kunnen worden vastgesteld om zo beroepsaansprakelijkheid werkbaar te maken, zowel in het verhalen van door ziekenhuizen te maken extra kosten, als in termen van beroepsaansprakelijkheid? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de bron gemakkelijker te kunnen vaststellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien via huidige systemen, zoals het Identificatie & Registratie-systeem, de herkomst van met v-MRSA besmette varkens op slachterijen reeds eenvoudig is vast te stellen, vind ik het niet nodig aanvullende maatregelen te nemen.
Bent u bereid de sector te laten betalen voor de extra kosten die ziekenhuizen moeten maken voor gescheiden opname van patiënten, die in contact geweest zijn met MRSA-besmet vee en/of veehouders? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Verschillende zorginstellingen hebben verschillende uitdagingen, die elk hoge kosten met zich meebrengen. Dit is een bedrijfsrisico. Voorbeelden van omstandigheden die extra kosten met zich brengen zijn: vee- dan wel reizigersgerelateerde MRSA-problematiek, complexe tuberculose-behandeling of complexere zorg gerelateerd aan sociaaleconomische verschillen. Het is niet wenselijk om voor één onderwerp een uitzondering te maken door de kosten op de patiënten of de sector te verhalen.
Deelt u de mening, dat gezien de aanhoudende rapportages over de toenemende resistentievorming bij bacteriën die van dier naar mens kunnen overgaan, zoals onlangs ook weer aangetoond door de Europese Voedselveiligheidsorganisatie (EFSA) en het Europese centrum voor ziektebestrijding (ECDC)2, de intensieve veehouderij een acute bedreiging vormt voor de volksgezondheid en de veestapel dient worden teruggebracht om de infectiedruk te verminderen? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor op welke termijn nemen? Zo nee, waarom niet?
De toenemende resistentievorming bij bacteriën tegen antibiotica is een zorgelijke ontwikkeling die de volledige aandacht heeft van het kabinet en de betrokken partijen in de veehouderij. Verminderen van de veestapel zal echter niet automatisch leiden tot het verminderen van de resistentievorming aangezien de omvang van de veestapel geen directe factor vormt bij de het tot stand komen van resistentie tegen antibiotica. Wat wel helpt is het verminderen van het antibioticagebruik in de veehouderij. Voor wat betreft de inzet van het kabinet om het gebruik van antibiotica in de veehouderij terug te dringen verwijs ik u naar de Kamerbrief die het kabinet u op 8 december 2010 heeft toegestuurd
(TK 29 683, nr. 65). Op dit moment wordt er hard gewerkt aan de uitvoering van dit beleid.
Hierover is op 26 mei 2011 uitgebreid met de Tweede Kamer van gedachten gewisseld. Het kabinet houdt de voortgang nauwlettend in de gaten.
Pluimveehouders die de komende tien jaar nog snavels van kippen en kalkoenen mogen blijven knippen |
|
Marianne Thieme (PvdD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het dierenleed van pluimvee door het kappen van de boven- of ondersnavel en het verwijderen van kammen en sporen aanleiding is geweest om dit soort ingrepen middels het Ingrepenbesluit van 2001 wettelijk te verbieden? Zo ja, waarom wilt u dat deze dieronvriendelijke ingrepen 10 jaar later nog langer mogelijk blijven? Zo nee, wat was dan de aanleiding voor dit verbod?1
Het Ingrepenbesluit heeft tot doel het welzijn van pluimvee te verbeteren door bepaalde ingrepen op deze diersoorten te verbieden, of slechts in bepaalde gevallen toe te staan. De periode waarbinnen een aantal ingrepen nog is toegestaan liep oorspronkelijk af op 1 september 2011 en is verlengd met 10 jaar.
De snavelbehandeling van kippen en kalkoenen is de meest toegepaste ingreep bij pluimvee qua aantallen dieren. Zoals uitgelegd in het rapport van de Stuurgroep Ingrepen bij pluimvee dat onlangs gestuurd is aan uw Kamer (bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 28 286, nr. 521), is zonder deze ingreep de kans groot dat verenpikkerij optreedt in de gangbare huisvestingsvormen.
Het agressief pikgedrag brengt meer schade toe aan het welzijn van deze dieren (verwondingen, verhoogde uitval) dan de ingreep zelf. Het onderzoek dat uitgevoerd is sinds 2006 door Livestock Research (WUR) onder leiding van de Stuurgroep heeft nog geen goede oplossing geboden. De oplossing voor het complexe probleem van de pikkerij is waarschijnlijk te vinden in de combinatie van managementmaatregelen en van de fokkerij van minder agressieve kippen.
Daarom is in 2011 een nieuw onderzoek hiernaar gestart.
Voor wat betreft de snavelbehandeling heb ik besloten vanaf 1 oktober 2011 de infraroodmethode als enige methode toe te staan. Indien deze methode goed toegepast wordt, is de welzijnsaantasting voor de behandelde dieren kleiner dan met de tot nu toe vaak gebruikte zgn «hete mes»-methode.
De andere ingrepen bij vermeerderingsdieren, zoals het dubben van kammen en het verwijderen van de sporen en van een deel van de achterste teen bij de hanen, zijn ook nog steeds nodig om erger leed bij de hennen te voorkomen. Ook hier is verder onderzoek nodig naar de juiste factoren om het paargedrag minder pijnlijk te maken voor de hennen en om mildere ingrepen toe te kunnen passen.
Eén van de uitdagingen van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij is een veehouderij zonder ingrepen (exclusief wettelijk verplichte) in 2023.
Kunt u uiteenzetten wat er sinds de invoering van het verbod op diverse ingrepen bij pluimvee in 2001 is gedaan om dit verbod te kunnen gaan handhaven? Welke aanvullende maatregelen zijn er genomen toen de vrijstelling, die aanvankelijk was verleend tot september 2006, tot 1 september 2011 is verlengd?
Omdat sinds 2001 sprake was van vrijstelling op het verbod op een aantal ingrepen, was handhaving van het verbod (op dit onderdeel) niet aan de orde. Tijdens de reguliere controle van pluimveebedrijven wordt gekeken naar het naleven van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) en van het Ingrepenbesluit. Uit het nalevingsonderzoek van nVWA in 2009 blijkt dat op de bezochte legbedrijven geen overtredingen van de op dat moment geldende regelgeving voor ingrepenzijn geconstateerd voor de onderdelen waarvoor het besluit van kracht is.
Toen de vrijstelling in september 2006 voor 5 jaar is verlengd zijn geen aanvullende maatregelen genomen voor wat betreft de handhaving. Wel is het «Plan van aanpak Ingrepen bij pluimvee» opgesteld en zijn in dit kader nieuwe onderzoeken gestart. Ik verwijs u hierbij naar de eerder genoemde brief aan uw Kamer.
Waarom wil u pluimveefokkers anno 2011 nog 10 jaar de tijd te geven om minder agressieve kippen te fokken, terwijl lang voor het Ingrepenbesluit al bij pluimveefokkers bekend was dat zij door hun fokprogramma te richten op selectie van kippen die extreem veel eieren leggen, ook meer agressiviteit infokten en zij dus al 30 jaar de gelegenheid hebben gehad om het fokbeleid te richten op de fok van minder agressieve kippenrassen?
In de fokkerijsector is nog weinig bekend over het uitselecteren van het pikkerijgedrag. Dit betreft een complexe materie. Daarom is fundamenteel onderzoek gestart in 2010 naar de voorspellende factoren van verenpikken en naar de invloed van vermeerderingsdieren op hun nakomelingen. De fokkerij zelf levert in de praktijk pas op langere termijn resultaten op.
Kunt u uitleggen waarom u wederom uitstel wilt verlenen voor het verbod op ingrepen bij pluimvee, terwijl bekend is dat de wijze waarop pluimvee wordt gehuisvest ten grondslag ligt aan de pikkerijproblematiek en dat een meer natuurlijke omgeving met meer afleiding voor de kippen – zoals bij biologische kippen – minder agressiviteit geeft en dit soort ingrepen overbodig maakt? Bent u bereid om zo spoedig mogelijk een verbod in te voeren op huisvesting van kippen, waarbij dit soort ingrepen noodzakelijk zijn? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek dat onder aansturing van de Stuurgroep de laatste jaren is verricht blijkt dat de pikkerijproblematiek multifactorieel is. De wijze van huisvesting is niet de enige factor. Een meer natuurlijke omgeving met genoeg afleiding voor de kippen kan weliswaar helpen in het tegengaan van pikkerij, maar zelfs dan kan pikgedrag nog optreden, ook bij biologische pluimvee, zoals blijkt uit onderzoek.
De ontwikkeling van scharrelsystemen sinds de jaren »90 ten behoeve van een natuurlijker gedrag van legkippen heeft geleid tot het houden van steeds meer kippen in grote groepen. In deze groepen zijn de gevolgen van agressief pikgedrag groter.
Het onderzoek dat verricht is naar factoren die invloed kunnen hebben op het pikgedrag, zoals voeding, het verstrekken van strooisel in de opfok, omgevingsverrijking, verlichting, laat zien dat het veranderen van één van deze factoren te weinig effect heeft. Daarom is verder onderzoek naar een combinatie van huisvestings- en houderijmaatregelen nodig naast het fokken van minder agressieve kippen. Daarnaast hecht ik belang aan de overdracht van de beschikbaar komende kennis op dit gebied aan pluimveehouders. Dit, in het kader van het plan van aanpak Ingrepen.
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 heb ik geen indicatie van een slechte naleving van het Ingrepenbesluit.
Verder zie ik geen aanleiding voor het opleggen van heffingen op eieren van bepaalde huisvestingssystemen.
Houderijconcepten waarbij snavels nu al niet behandeld worden (biologische hennen, Rondeel) leiden tot hogere kosten maar ook tot hogere eierprijzen op de markt.
Hoe verhoudt dit uitstel van het verbod op dieronvriendelijke ingrepen zich tot de ambities van dit kabinet om misstanden bij dierenfokkers aan te pakken en agrarische ondernemers die bovenwettelijke maatregelen nemen ten behoeve van bijvoorbeeld dierenwelzijn hiervoor extra te belonen?
Zoals uit vorige antwoorden blijkt heeft dit uitstel geen relatie met de ambities van dit kabinet om misstanden bij dierenfokkers aan te pakken.
Het uitstel van het verbod op enkele ingrepen laat onverlet dat ik me blijf inzetten voor het stimuleren van ondernemers om bovenwettelijke maatregelen te nemen ten behoeve van dierenwelzijn.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de pluimveesector te dwingen dit Ingrepenbesluit te gaan naleven en bijvoorbeeld een heffing op te leggen op eieren uit legbatterijen, verrijkte kooien en andere huisvestingssystemen, die dit soort ingrepen noodzakelijk maken, om oplossingen voor dit soort dierenwelzijnsvraagstukken te stimuleren? Zo ja, welke maatregelen gaat u per wanneer doorvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het afschieten van zwijnen binnen de bebouwde kom |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat provincie Gelderland via een aanwijzing toestemming heeft verleend om zwijnen binnen de bebouwde kom af te schieten?1
Ja.
Is het waar dat de overlast bij woonwijken met name daar voorkomt, waar goede wildrasters ontbreken?
Dat lijkt mij niet onwaarschijnlijk.
Deelt u de mening er sprake is van verwijtbare nalatigheid gezien uit het rapport «Plan van aanpak Wilde zwijnen lekken Veluwe» blijkt dat er nog steeds geen deugdelijk wildraster is bij Epe?2 Zo ja, wie verwijt u deze nalatigheid en bent u bereid de veroorzaker van deze nalatigheid daarop aan te spreken? Zo neen, waarom niet?
Beheer en schadebestrijding en het vaststellen van welke middelen gebruik mag worden gemaakt is de verantwoordelijkheid van de provincie. Ik wil niet in die verantwoordelijkheid treden. Ik ga ervan uit dat besluiten van Gedeputeerde Staten worden genomen binnen de relevante wettelijke kaders, inclusief het Beneluxverdrag. Een van die kaders is dat er geen andere bevredigende oplossing, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van wildrasters, bestaat. Tegen besluiten van Gedeputeerde Staten staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Kunt u aangeven wat de status is van het «Plan van aanpak Wilde zwijnen lekken Veluwe»?
Het betreft hier een in opdracht van de provincie opgesteld plan van aanpak.
Hoe beoordeelt u het feit dat nu toestemming wordt verleend voor afschot van een beschermde soort in de bebouwde kom, terwijl uit de overwegingen bij de aanwijzing blijkt dat afrastering een oplossing is, maar daar nu geen geld voor is? Bent u bereid er bij de gemeente en de provincie op aan te dringen naar aanvullende middelen te zoeken, omdat afschot alleen als allerlaatste middel toegepast zou mogen worden en niet omdat er geld ontbreekt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de zwijnen binnen de bebouwde kom ook met hagel geschoten mogen worden? Zo ja, deelt u de mening dat met het gebruik van hagel op te grote afstand de kans groot is dat het dier niet direct gedood wordt, maar wel (ernstig) gewond raakt en de kans bestaat dat de hagel het doel mist, afketst en andere mensen, dieren of zaken raakt? Zo ja, bent u bereid gezien de gevaren het gebruik van hagel in de bebouwde kom te verbieden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wie er naar uw mening probleemhouder is gezien uit de nieuwsbrief van de Vereniging Wildbeheer Veluwe blijkt dat de gemeente en provincie daar nog niet over uit blijken te zijn?3 Deelt u de mening dat bij afwezigheid van een probleemhouder het onverantwoord is om toestemming te verlenen tot de afschot van een beschermde diersoort binnen de bebouwde kom?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u gelet op de systematiek van de Flora- en faunawet, waarin preventie en bescherming het uitgangspunt dienen te vormen, inzage geven in de verjaagacties die de gemeente Epe uitgevoerd zou hebben, en bent u van mening dat de gemeente Epe dat in voldoende mate heeft gedaan voordat toestemming voor afschot binnen de gemeentegrenzen werd gegeven? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke acties door de gemeente zijn ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat verlenging van de aanwijzing niet aan de orde mag zijn, zolang er geen wildkerend raster door de gemeente wordt geplaatst? Zo ja, bent u bereid gemeente en provincie hierop aan te spreken? Zo neen, hoe kan dan worden verwacht dat afschot de overlast tegen gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat in de aanwijzing is geregeld dat een toestemming van de grondgebruiker vereist is om tot afschieten over te gaan? Zo ja, welke mogelijkheden heeft een grondgebruiker binnen de bebouwde kom om zijn terrein vrij van jacht te houden indien deze dat wenst?
Ja. Grondgebruikers kunnen toestemming tot afschot weigeren.
Deelt u de mening dat de gemeente bij het maken van het bestemmingsplan om woningen in het bosgebied mogelijk te maken, plannen had moeten maken voor een wildraster, gezien het voorkomen van wilde zwijnen en de mogelijkheid om de kosten uit de gronduitgifte te betalen? Zo ja, bent u bereid de gemeente hierop aan te spreken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten, die menen overlast van wilde zwijnen te ondervinden, in hun Algemene Plaatselijke Verordening een voerverbod hebben opgenomen en dit verbod handhaven?
Wilde zwijnen houden zich niet in de bebouwde kom op, omdat zij worden bijgevoerd. Wilde zwijnen wroeten binnen de bebouwde kom in gazons en grasvelden vanwege de insectenlarven en wormen die zich in de grasmat ophouden om zodoende hun behoefte aan dierlijke eiwitten te bevredigen.
Is de aanwijzing in overeenstemming met het Beneluxverdrag, waar het gaat om gebruik van hulpmiddelen zoals restlichtversterkers, knaldempers, gebruikte munitie of anderszins? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo neen, bent u bereid de provincie hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden gelet op het feit dat het afschot op dit moment plaatsvindt?
Ja.
Het doden van vossen met vangkooien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Een vos gevangen, maar wat dan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vangkooien niet-selectief zijn en dat naast vossen ook andere dieren het risico lopen in deze vallen te belanden? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de zorgplicht die geldt voor soorten die niet als schadesoort zijn aangemerkt? Zo neen, op welke gegevens baseert u dit?
Vangkooien zijn niet-selectief. Op grond van de zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) dient de gebruiker van het vangmiddel dit selectief en zorgvuldig te gebruiken. Dit houdt bijvoorbeeld in dat dieren, die niet met het betreffende vangmiddel mogen worden gevangen, onverwijld dienen te worden vrijgelaten.
Zijn er regels die bepalen hoe vaak een val gecontroleerd moet worden op de aanwezigheid van levende dieren? Zo ja, welke? Zo nee, op welke wijze wordt dan gegarandeerd dat in vallen gevangen dieren zo min mogelijk lijden?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat het vangen en doden van vossen in de kraam- en zoogtijd niet gewenst is? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dit te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De kraam- en zoogperiode van vossen valt samen met het broedseizoen van op de grond broedende vogels. Het is juist vanwege schade aan op de grond broedende vogels dat de vos is aangewezen als landelijke schadesoort, die in het gehele land jaarrond mag worden bestreden.
Kunt u uiteenzetten op welke manier de dieren die met een vangkooi worden gevangen, gedood mogen worden? Op welke wettelijke regels is dit gebaseerd?
Artikel 73 van de Flora- en faunawet gebiedt dat bij de bestrijding van schade onnodig lijden van dieren wordt voorkomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak uit het artikel «Naast de val een diepe put graven en dat beest er in gooien. Dat mag wel»?2 Kunt u aangeven hoe toezichthouders wat u betreft met dergelijke oplossingen om zouden moeten gaan?
De toezichthouder moet dan proces-verbaal opmaken, vanwege dierkwelling.
Dergelijk gedrag zal niet getolereerd worden.
Bent u bereid een verbod in te stellen op het gebruik van niet-selectieve vangmiddelen, zoals de vangkooi? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De illegale dump van Nederlandse mest in Duitsland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «bang voor mestoverschot»?1
Ja.
Is het waar dat de opnamebereidheid van Duitsland om Nederlandse mest af te nemen taant, waardoor de kans op een onverwerkbaar groot Nederlands mestoverschot toeneemt?
Nee. Recente berichten in Duitse media wijzen er op dat er binnen de Duitse landbouw nog steeds ruim vraag is naar Nederlandse mest. Afzet buiten Nederland is binnen de geldende regels gewoon mogelijk.
Overigens vervalt per 19 augustus 2011 de mogelijkheid om op grond van de Europese verordening dierlijke bijproducten (nr. (EG) 1069/2009 en (EU 142/2011) druksterilisatie te eisen van verwerkte mest. Daarmee komt per deze datum ook de druksterilisatie-eis van de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen, waar ik uw Kamer in december 2010 over berichtte (Kamerstuk 28 385, nr. 198), te vervallen.
Kunt u aangeven hoe groot de totale Nederlandse mestproductie was in 2009 en 2010 uitgesplitst per veehouderijtak?
In 2009 en 2010 werden in Nederland per diercategorie de volgende hoeveelheden mest geproduceerd, uitgedrukt in miljoenen kilogrammen:
2009
2010 (voorlopige cijfers)
Rundvee
55 991
55 888
Varkens
12 425
12 428
Pluimvee
1 502
1 548
overige
2 786
2 821
(bron: CBS Statline, http://statline.cbs.nl/statweb/)
Kunt u aangeven hoeveel er van die mest er in 2009 en 2010 naar het buitenland is geëxporteerd en kunt u dit uitsplitsen naar land?
In 2009 en 2010 zijn de volgende hoeveelheden mest geëxporteerd, uitgedrukt in miljoenen kilogrammen:
2009
2010
Totaal
2 365
2 066
Duitsland
1 926
1 587
België
305
332
Frankrijk
128
140
Overig
6
7
(bron: DR-loket, http://www.hetlnvloket.nl)
Vindt u de mestproductie van de Nederlandse veehouderij, omgeslagen per Nederlandse burger, van een acceptabel niveau?
Of een bepaald niveau acceptabel is, hangt in mijn ogen niet af van aantallen kilogrammen, maar van de vraag of de mest verantwoord wordt afgezet en gebruikt. Het mestbeleid beoogt ervoor te zorgen dat dit op verantwoorde wijze gebeurt.
Hoe beoordeelt u in dit verband de uitspraken van oud-minister Veerman die bij zijn afscheid stelde «het systeem is vastgelopen, we importeren veevoer, we exporteren varkens en de rommel houden we hier»? Strookt deze uitspraak met het standpunt van de Nederlandse regering?
Toenmalig minister Veerman heeft deze uitspraak niet bij zijn afscheid in 2006 gedaan, maar in Milieudefensie Magazine in oktober 2003.
Sindsdien is er geruime tijd verstreken. De overheid heeft in die periode flink inzet geleverd om te bewerkstelligen dat overbemesting in Nederland afneemt. Met succes, zoals ook blijkt uit de afname van verliezen van stikstof en fosfaat op landbouwgrond sinds 20032. Ik zie de aangehaalde uitspraak als een oproep om zuinig en efficiënt met grondstoffen om te gaan en kringlopen te sluiten. Een dergelijke oproep strookt met het standpunt van de Nederlandse regering. Dat beleid is immers gericht op een verantwoord mestgebruik in Nederland.
Kunt u aangeven, in termen van verwerking, natuurdruk en milieudruk, wat de uitgaven van de Nederlandse overheid zijn van deze externaliteiten van de veehouderij, uitgesplitst naar veehouderijtak. Zo neen, bent u bereid onafhankelijk onderzoek te doen naar deze door de veehouderij veroorzaakte kosten?
Mestverwerking vindt binnen vigerende regelgeving plaats door bedrijven en gaat niet gepaard met kosten voor de overheid. Voor zover het gaat om maatschappelijke kosten gerelateerd aan natuur- en milieudruk in relatie tot de stikstofproblematiek verwijs ik naar de studie European Nitrogen Assessment en mijn recente reactie daarop (kamerstuk 30 654, nr. 95). Uit genoemde studie blijkt dat de meest efficiënte manier om schade als gevolg van stikstofemissies vanuit de landbouw tegen te gaan, bestaat uit het nemen van maatregelen die stikstofemissies voorkómen. Dat is ook de inzet van het mestbeleid. Gezien het feit dat dit rapport bevestigt dat we op de juiste weg zijn, zie ik geen nut of noodzaak om nader onderzoek naar dergelijke kosten te laten uitvoeren.
Nu is gebleken dat een jonge mestmakelaar tussen zijn 11e en 16e jaar zodanig veel wetsovertredingen kon begaan in de mestverwerking dat hem boetes van in totaal een miljoen euro werden opgelegd, kunt u aangeven wat sindsdien gedaan is in toezicht en handhaving om grootschalige ontduiking van mestwetgeving te voorkomen? Met welk resultaat?
Bij het toezicht op de naleving van mestregelgeving wordt gewerkt met aselecte en selecte controles. Risicogroepen krijgen door deze laatste controlevorm extra aandacht. Bij geconstateerde overtredingen wordt opgetreden door middel van bestuurs- en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten. Dat deze aanpak succes heeft blijkt onder meer uit het feit dat grote overtreders aangepakt worden.
Overigens hebben de geconstateerde overtredingen in de aangehaalde casus niets met mestverwerking van doen, maar met de verantwoording van mestaf- en aanvoer.
Bent u bereid een mestbelasting te overwegen om de externe kosten van de veehouderij aan de bron te compenseren? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
In september zal ik uw Kamer mijn visie op het mestbeleid toezenden. Daarin zal ik aangeven hoe ik de toekomst van het mestbeleid zie.
Zoals ik aangekondigd heb, zal ik in september mijn visie op het toekomstig mestbeleid aan uw Kamer doen toekomen.
Is het waar dat de grote populatie ganzen in ons land samenhangt met de grote mestproductie in de veehouderij en de eiwitrijkheid van het gras op Nederlandse graslanden? Zo neen, op welke gronden verschilt u van inzicht met ganzenonderzoeker Kleijn van Alterra2 op dit punt?
Ganzenexperts zijn van mening dat het aanbod aan eiwitrijk gras mede van invloed is op de groei van ganzenpopulatie. Daarbij is echter geen link met de mestproductie te leggen.
Kunt u aangeven welke maatregelen er genomen worden om het illegaal uitrijden van Nederlandse mest in binnen- en buitenland te voorkomen?
Voor de algemene aanpak van potentiële overtredingen van de mestregelgeving verwijs ik naar mijn antwoord onder 8. Daarnaast houd ik door middel van het begin dit jaar ingevoerde systeem Client mest export zicht op mesttransporten naar het buitenland. Met de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen zijn inmiddels afspraken gemaakt over het uitwisselen van gegevens over grensoverschrijdende mesttransporten. Daardoor worden buitenlandse overheden in staat gesteld effectiever op te treden tegen eventuele illegale activiteiten van Nederlanders op hun grondgebied.
Ik ben immers niet in staat om op te treden tegen illegaal gedrag daar waar Nederland geen rechtsmacht heeft.
Kunt u aangeven volgens welk tijdpad een drastische teruggang van de Nederlandse mestproductie bereikt zou kunnen worden vanuit uw beleidsperspectief?
Zie antwoord vraag 9.
Het houden van powerboatraces in de Waddenzee |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Klopt het dat er een vergunningaanvraag op uw bureau ligt voor het houden van de Grand Prix of the Sea op de Waddenzee, een driedaagse «powerboatrace»? Zo ja, wanneer beslist u over deze aanvraag? Zo nee, hoe zit het dan?1
Nee. Ik heb een handhavingsverzoek in het kader van de Flora- en faunawet ontvangen van de Waddenvereniging. Dit handhavingsverzoek is echter niet meer aan de orde, omdat de organisatie het evenement heeft afgeblazen. Omdat de organisatie het evenement volgend jaar wel doorgang wil laten vinden, heb ik de organisatie erop gewezen dat het evenement mogelijk strijdig is met de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en dat, als dat zo is, het evenement geen doorgang kan vinden zonder dat daarvoor dezerzijds ontheffing is verleend. Ik heb de organisatie geadviseerd een ontheffingsprocedure te starten.
Wat vindt u van het idee om supersnelle boten met zware motoren tot wel 225 km per uur te laten scheuren in een «aquarena» in een beschermd natuurgebied? Deelt u de mening dat een dergelijke Grand Prix ongewenst is gezien de grootschalige verstoring die het veroorzaakt voor het leven in en rond (een beschermd deel van) de zee? Zo nee, vindt u dan dat een autorace op de Veluwe ook moet kunnen?
In zijn algemeenheid is het zo dat activiteiten met een mogelijke verstorende of verslechterende invloed op instandhoudingsdoelstellingen in een Natura 2000-gebied zoals de Waddenzee worden onderworpen aan het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet. Zo’n activiteit kan alleen toegestaan worden, indien de zekerheid is verkregen dat er geen significante gevolgen zullen optreden voor de instandhoudingsdoelstellingen. De best beschikbare wetenschappelijke kennis, bijvoorbeeld over de effecten van onderwatergeluiden op bruinvissen, moet bij deze effectbeoordeling gebruikt worden. Alle activiteiten moeten op dezelfde wijze worden getoetst en de cumulatieve effecten van al deze activiteiten moeten worden meegewogen, op de korte termijn door alle andere bekende activiteiten mee te wegen, voor de langere termijn op basis van monitoringsgegevens en trendanalyses van de staat van instandhouding van de beschermde natuurwaarden. Het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen staat voorop, activiteiten die daaraan niet in de weg staan zijn in dat kader niet onwenselijk.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland is in deze het bevoegd gezag. Ik ga ervan uit dat Gedeputeerde Staten van Noord-Holland weloverwogen, in het licht van hetgeen ik hiervoor heb uiteengezet, tot een besluit is gekomen. Tegen het betreffende besluit is bovendien bezwaar en beroep mogelijk.
De Waddenvereniging heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De door de Waddenvereniging gevraagde voorlopige voorziening is niet toegewezen. In de bodemprocedure moet nog uitspraak worden gedaan.
Of aanvankelijk de vergunningaanvraag is geweigerd en vervolgens wel is verleend, is mij niet bekend. Voor het verkrijgen van het betreffende besluit en de onderliggende stukken op basis waarvan het besluit is genomen, kunt u zich wenden tot de provincie Noord-Holland.
Bent u bereid om, gelet op de overlast en de verstoring die een powerboatrace zal veroorzaken, het voorzorgbeginsel toe te passen en de benodigde vergunning te weigeren? Zo nee, hoe zal uw toestemming voor een verstorend spektakel met raceboten in de Waddenzee zich verhouden tot beperkende maatregelen in de visserijsector die vanuit de opgave de mariene natuur te beschermen reeds zijn opgelegd en nog zullen volgen? Deelt u de mening dat een ruimhartige benadering van de vergunningaanvraag voor de powerboatraces het draagvlak voor natuurbeschermende maatregelen in de visserijsector op het spel kan zetten? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onverstandige zet zou zijn? Zo nee, waarom denkt u van niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de provincie Noord-Holland eerst geen vergunning verleende op basis van de second opinion van Altenburg & Wymenga, maar dat na aanvullende informatie van de organisatie de vergunning wel werd verleend? Zo ja, bent u bereid deze aanvullende informatie op te vragen en naar de Kamer te zenden tezamen met de second opinion en het oorspronkelijke IMARES rapport? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien voorschrijdend wetenschappelijk inzicht uitwijst dat onderwatergeluid in de Noordzee schade toebrengt aan vissen en zeezoogdieren en migraties verstoort, een verdere toename van dit geluid onwenselijk is en in strijd is met de wettelijke verplichtingen ter bescherming van deze soorten? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het toestaan van powerboatraces in een beschermd natuurgebied gezien de verstorende en verontrustende werking op vogels, vissen en zeezoogdieren niet in lijn is met de zorgplicht die voortvloeit uit de Flora- en faunawet? Zo nee, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien bruinvissen erg gevoelig zijn voor onderwatergeluid en schepen mijden, het houden van races in hun leefgebied mede gezien de staat van instandhouding niet wenselijk is en dus niet toegestaan kan worden? Zo nee, waar baseert u dat op?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten op welke wijze cumulatie, zowel op de korte als lange termijn gezien de vergunning voor vijf jaar is, is meegenomen in de vergunningprocedure? Wordt hierbij ook rekening gehouden met activiteiten op andere dagen zoals de vlootdagen, gezien dit de dieren in het gebied ook verstoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat wanneer sprake is van een verstoord gebied dit geen vrijbrief is voor het houden van nog meer verstorende activiteiten, gezien de mogelijkheid tot cumulatie en dus optreden van significante effecten toeneemt? Zo ja, bent u bereid in Noord-Holland aandacht te vragen voor cumulatie gezien nu de indruk wordt gewekt dat verdere verstoring in een verstoord gebied geen probleem is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien de bescherming van de Waddenzee een taak van het Rijk is, er bij de provincie op aan te dringen het besluit tot verlenen van een Natuurbeschermingswetvergunning te herzien?4
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat deze races in de Waddenzee gehouden worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat powerboatraces hoe dan ook overlast veroorzaken voor mens, dier, natuur en milieu en om die reden niet aangemoedigd zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid te verklaren dat er voor dergelijke evenementen geen plaats is in de Nederlandse wateren? Zo nee, hoe verklaart u dan de uitspraak van de organisator zelf, die zegt zich «suf te hebben gezocht» naar een locatie die geen overlast veroorzaakte?
Zie antwoord vraag 2.
Het wederom grootschalige afschot van zwijnen op de Veluwe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Bent u bekend met het plan van provincie Gelderland om dit jaar tweederde van de zwijnen op de Veluwe af te schieten?1
Ja.
Weet u op basis van welke informatie de Faunabeheereenheid tot het besluit is gekomen dat afschot van deze omvang noodzakelijk is? Zo ja, hoe dan?
Beleid en uitvoering ten aanzien van faunabeheer en schadebestrijding is de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten van de provincie. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij invulling geven aan het toezicht daarop. Ik ben niet voornemens op rijksniveau hieraan eisen te stellen.
Onderschrijft u dat een afschotcijfer gebaseerd op tellingen niet nauwkeurig is en alleen een indicatie geeft van de minimale stand?2
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat op basis van de gegevens in het Jaarverslag april 2010–maart 2011 van de Vereniging Wildbeheer Veluwe waaruit blijkt dat de sterfte afgelopen jaar 4236 zwijnen betrof en de winterstand 2050 zwijnen was, er dus een aanwas van 206% was, dus 6–7 biggen per zeug? Zo ja, kunt u aangeven wat de wetenschappelijke verklaring is voor het structureel toenemen van de worpgroottes ook in relatie tot massale afschot? Zo neen, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat niet het aantal zwijnen maar het gedrag van de dieren bepalend is voor de vraag of er sprake is van overlast? Zo ja, onderschrijft u dat beheer gericht op het bereiken van een doelstand dus geen oplossing is?
Het gedrag van wilde zwijnen wordt mede bepaald door de aantallen wilde zwijnen. Zie voor het overige mijn antwoord op vraag 7 van eerdere vragen van uw Kamer over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 863).
Deelt u de mening dat verstoring door jacht bijdraagt aan de overlast doordat de dieren vluchtgedrag vertonen en zich niet meer veilig voelen in hun eigen leefgebied? Zo ja, op welke wijze kan grootschalig afschot dan een oplossing vormen? Zo neen, waar baseert u dat op?
Nee, overlast door wilde zwijnen wordt veroorzaakt doordat de wilde zwijnen, in aanvulling op het natuurlijk voedselaanbod in de vorm van mast, op zoek zijn naar dierlijke eiwitten. Deze bevinden zich onder andere in de vorm van larven van insecten in grasvelden en tuinen. Wilde zwijnen zijn dieren met een sterk opportunistisch karakter en hebben inmiddels ontdekt dat er zich binnen de bebouwde kom bronnen van deze dierlijke eiwitten bevinden. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Onderschrijft u dat het voorkomen van zwijnen in Epe niet simpelweg met afschot is tegen te gaan, maar dat het zinvoller is te kijken naar de mogelijke oorzaken waardoor ze naar de bebouwde kom trekken en hierop bronbeleid te formuleren? Zo ja, bent u bereid hier bij de provincie op aan te dringen? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van eerdere vragen van uw Kamer over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2545).
Op welke wijze wordt het voeren van zwijnen tegengegaan en wat voor sanctie-beleid wordt er gevoerd bij overtreding? Zijn er de afgelopen jaren boetes of straffen opgelegd voor het (bij)voeren van zwijnen? Zo ja, hoeveel? Zo neen, bent u bereid de regelgeving en handhaving hierop aan te scherpen?
Zie mijn antwoord op vraag 6 en 7 van eerdere vragen van uw Kamer over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3029).
Deelt u de mening dat wanneer de uitvoering en het toezicht bij dezelfde organisatie ligt transparantie en onafhankelijkheid in het geding komen? Zo ja, bent u bereid regelgeving op te stellen om deze taken met betrekking tot het faunabeleid te scheiden? Zo neen, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebruik van een wildredder bij maaiwerkzaamheden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Electronische «wildredder» voorkomt slachtoffers»?1
Ja.
Zijn er het afgelopen jaar overtredingen geweest met betrekking tot de vereisten vanuit de Flora- en faunawet en maaiwerkzaamheden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, hoe vindt de controle hier op plaats?
Dit soort overtredingen komen aan het licht wanneer melding wordt gedaan van het ongeluk of van de vondst van het slachtoffer. Dergelijke meldingen zijn voor 2010 niet bekend. De Rechtbank van Zutphen heeft op 13 september 2010 wel een bedrijf veroordeeld voor het overrijden van drie reekalveren tijdens maaiwerkzaamheden. Deze overtreding vond plaats in juni 2009. De rechter heeft een voorwaardelijke boete van € 500 opgelegd.
Klopt het dat de weidevogelstand nog steeds achteruitgaat en dat het beheer van gebieden, waaronder het maaien, hierin een belangrijke rol speelt?
Ja, maar er zijn ook steeds meer successen, zoals het mozaïekbeheer voor weidevogels, waarbij meerdere agrariërs betrokken zijn en er met een gebiedscoördinator flexibel en effectief wordt ingezet op een groter gebied.
Onderschrijft u dat als er nieuwe technologische ontwikkelingen zijn die de kans op slachtoffers als gevolg van maaien sterk verminderen, deze breed ingezet zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid het gebruik van de wildredder verder te stimuleren en te faciliteren? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet?
Het inzetten van de wildredder is slechts een van de mogelijkheden om de kans op slachtoffers als gevolg van maaien te verminderen, van binnen naar buiten maaien is een andere mogelijkheid. Ik vind het de verantwoordelijkheid van de maaier om zodanige maatregelen te treffen dat ongelukken worden voorkomen.
De EHEC-bacterie en antibiotica |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Superbacterie EHEC resistent tegen gros van de antibiotica»?1
Ja
Is het waar dat EHEC resistent is tegen het gros van de antibiotica?
De EHEC-stam die de uitbraak van ziektegevallen in Duitsland veroorzaakt is resistent tegen meerdere soorten antibiotica (multiresistent), en eveneens ESBL-positief. Dat geldt niet per definitie voor andere EHEC-stammen.
Zijn er andere oorzaken denkbaar voor brede resistentie tegen antibiotica van een bacterie, anders dan dat er een directe of indirecte relatie is met het gebruik van antibiotica in de humane gezondheidszorg of in de veehouderij? Zo ja, welke oorzaken?
Nee. De keerzijde van het gebruik van antibiotica is het optreden van antibioticaresistentie, een natuurlijk verschijnsel. Door het gebruik van antibiotica bij mensen en dieren ontstaat selectiedruk en overleven juist die bacteriën die resistent zijn.
Kunt u aangeven hoeveel van de dierlijke mest die wordt toegepast in de biologische tuin- en akkerbouwafkomstig is van niet-biologische veehouderijen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een overzicht daarvan naar de Kamer sturen?
Ja, staatssecretaris Bleker zal uw Kamer binnenkort een overzicht sturen.
Kunt u aangeven of oppervlaktewater dat besmet is met ESBL’s2 gebruikt wordt/mag worden voor irrigatie in de land- en tuinbouw? Zo ja, bent u bereid hier maatregelen tegen te nemen, zo ja op welke termijn en wijze?
Er zijn geen normen voor ESBL-producerende bacteriën in oppervlaktewater. Transmissieroutes zullen worden meegenomen in onderzoek dat het RIVM uitvoert naar ESBL-producerende bacteriën bij groenten en fruit. Daarnaast wachten staatssecretaris Bleker en ik de bevindingen van de Gezondheidsraad af. Afhankelijk van de resultaten zullen nadere stappen overwogen worden.
Deelt u de mening dat de overheid als taak heeft elke vorm van overdracht van ESBL’s uit de veehouderij naar plantaardige producten te voorkomen uit oogpunt van voedselveiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dit realiseren?
Ik vind het probleem van antibioticaresistentie erg zorgelijk. De overheid heeft de taak ervoor te zorgen dat de risico’s van resistentieontwikkeling en overdracht van resistentie zoveel mogelijk worden ingeperkt, zoals die van ESBL-producerende bacteriën. Daarom hebben wij aan u aangegeven dat het antibioticagebruik in de veehouderij in 2011 met 20% moet afnemen en tot 2013 met 50% gereduceerd moet worden ten opzichte van 2009. Hier wordt hard aan gewerkt. Op 26 mei hebben wij in een Algemeen Overleg hierover uitgebreid van gedachten gewisseld.
Daarnaast is de ondernemer zelf op grond van Europese regelgeving (Verordening (EG) 178/2002) de eerste verantwoordelijke voor het op de markt brengen van veilig voedsel.
Dit betekent dat de ondernemer zelf preventieve maatregelen moet treffen om gezondheidsrisico’s te beheersen. De ondernemer doet dit door de Europese wettelijke regels (verordeningen) en de Warenwet te volgen die deze verantwoordelijkheid invullen. De overheid controleert de naleving van die regels.
Bent u bereid een verbod in te stellen op handel, transport, lozing en injectie van dierlijke mest die ESBL’s bevat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het uitrijden en verwerken van mest wordt onder andere gereguleerd door Europese wetgeving die strikte voorwaarden stelt ter bescherming van de volks- en diergezondheid.
Er is op dit moment binnen Nederland en Europa te beperkt informatie beschikbaar over de rol van mest in relatie tot verspreiding van ESBL-producerende bacteriën. Er is meer onderzoek nodig om uitspraken te doen over de mogelijke oorzaak-gevolg verbanden en volksgezondheidsrisico’s. In de zomer gaat een onderzoek hiernaar van start. Ook wachten staatssecretaris Bleker en ik de bevindingen van de Gezondheidsraad af, of op het gebied van dierlijke mest nadere stappen moeten worden ondernomen.
Kunt u aangeven of er een verband bestaat of redelijkerwijze vermoed kan worden tussen EHEC en ESBL’s? Zo ja, welk verband? Zo nee, waarom niet?
EHEC is een specifieke E. coli variant. Van E. coli is bekend dat deze ESBL-positief kunnen zijn. Het is daarom niet vreemd dat een ESBL-positieve EHEC-stam in Duitsland is aangetroffen.
Kunt u aangeven of er een verband bestaat of redelijkerwijze vermoed kan worden tussen EHEC en het gebruik van antibiotica in de veehouderij? Zo ja, welk verband? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er een verband is tussen EHEC en het gebruik van antibiotica in de veehouderij. Dit verband wordt voor andere resistente bacteriën wel vermoed. Om meer zicht te krijgen op de risico’s van het gebruik van antibiotica in de veehouderij voor de volksgezondheid verwachten staatssecretaris Bleker en ik in de zomer een advies van de Gezondheidsraad.
Is het waar dat volgens het RIVM3 de EHEC bacterie altijd afkomstig is uit mest van vee?4 Zo nee, waar kan de bacterie nog meer van afkomstig zijn? Zo ja, kunt u aangeven of er een direct of indirect verband is tussen de EHEC besmettingen en mest uit de veehouderij?
Herkauwende landbouwhuisdieren vormen het belangrijkste dierreservoir van EHEC-bacteriën. Echter, op basis van genetisch onderzoek is gebleken dat de uitbraakstam in Duitsland (O104) geen typische EHEC is maar eigenschappen bevat van zowel EHEC als van een ander type E. coli. Het is op dit moment voor de deskundigen van het RIVM-CIb onduidelijk waar de EHEC-uitbraakstam vandaan komt.
De lobby voor de vestiging van een Europees onderzoekscentrum van Heinz in Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat er «flink gelobbyd» is om Heinz zover te krijgen haar nieuwe Europees onderzoekscentrum in Nijmegen te bouwen?1 Zo ja, kunt u uiteenzetten waaruit de politieke lobby heeft bestaan en welke toezeggingen er zijn gedaan om het Amerikaanse bedrijf te bewegen voor Nederland/Nijmegen te kiezen als locatie voor haar onderzoekscentrum? Zo nee, hoe verklaart u dat Heinz zelf wel spreekt over een «flinke lobby» in de media?
Het kabinet zet in op versterking van het vestigingsklimaat om aantrekkelijk te zijn voor nationale en internationale bedrijven die zorgen voor werkgelegenheid en innovatie. Het is dan ook goed nieuws voor de Nederlandse economie dat Heinz heeft besloten haar Europese onderzoekscentrum in Nijmegen te bouwen. Voor Heinz is dit overigens een bekende locatie omdat het bedrijf al jarenlang in en nabij Nijmegen is gevestigd.
Vanzelfsprekend zet het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) zich in om bedrijven als Heinz te overtuigen van de kracht van Nederland als vestigingsplaats. Het bedrijf heeft dan ook diverse gesprekken gehad met mijn voorganger en diverse hoogambtelijke vertegenwoordigers. De vestiging van het onderzoekscentrum in Nederland is in dat verband ook bepleit bij de board van Heinz in de VS. Daarnaast heeft EL&I geholpen met locatieonderzoeken en de aanlevering van vergelijkende informatie op diverse gebieden, waaronder een vergelijkende studie naar arbeidskosten met een ander door Heinz geprefereerd land. Ook is het bedrijf in contact gebracht met verschillende andere overheidsinstanties.
Welke afspraken zijn er met Heinz gemaakt voor de opdracht van de bouw van dit Europese onderzoekscentrum?
Hierover zijn geen afspraken gemaakt.
Heeft u Heinz toezeggingen gedaan over een eventuele subsidieverstrekking door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uw toezegging aan de Kamer om eventuele subsidies aan de negen «topsectoren» waaronder de topsector Agrofood waartoe Heinz behoort, toe te kennen op basis van nog te verschijnen rapporten die in juni 2011 pas gereed zijn? Zo nee, kunt u garanderen dat Heinz dit onderzoekscentrum zonder subsidie gaat bouwen?
Nee, hierover zijn geen toezeggingen gedaan.
Heinz kan, net als elk ander bedrijf, eventueel een beroep doen op mogelijke subsidies als het aan de in een subsidieregeling gestelde voorwaarden voldoet.
Heeft Heinz alle benodigde bouw- en milieuvergunningen voor dit onderzoekscentrum? Is er nog bezwaar- of beroepsmogelijkheid mogelijk tegen een vergunning? Indien er nog procedures lopen, kunt u ons te zijner tijd nader informeren over deze procedures?
Betreffende eventueel benodigde bouw- en milieuvergunningen is EL&I geen bevoegd gezag. Dit is een bevoegdheid van de gemeente Nijmegen. Naar ik heb begrepen van de gemeente Nijmegen, zijn de benodigde vergunningen nog niet verleend.
Uiteraard is ook Heinz gebonden aan wettelijke bepalingen met betrekking tot te verlenen vergunningen, inclusief daartoe behorende bezwaar- en beroepsmogelijkheden.
Hoe moet het persbericht van uw ministerie worden geduid, wanneer in het kader van de bouw van dit onderzoekscentrum gemeld wordt dat het kabinet «ruim baan maakt voor onderzoek naar nieuwe producten en diensten door het schrappen van onnodige regels en het oplossen van bestuurlijke knelpunten»?2 Kunt u uiteenzetten of en zo ja, welke «onnodige» regels zijn geschrapt ten behoeve van het nieuwe onderzoekscentrum van Heinz? Op basis van welke (wettelijke) bevoegdheid zijn deze regels geschrapt? Hoe is de besluitvorming tot stand gekomen?
Met het persbericht wordt aangegeven dat het kabinet in het kader van haar beleid ten aanzien van de topsectoren in algemene zin ruim baan wil maken voor onderzoek naar nieuwe producten en diensten, ondermeer door het verminderen van regeldruk. Voor de vestiging van het onderzoekscentrum van Heinz was geen sprake van het schrappen van regels.
Wat waren de bestuurlijke knelpunten bij het besluit tot de bouw? Welke bestuurlijke knelpunten zijn er geschrapt, hoe zijn deze opgelost?
Zie de beantwoording van de vragen 4 en 5.
Wat voor soort onderzoeken zal dit onderzoekscentrum gaan uitvoeren en welke afspraken hierover zijn gemaakt? Welke regels en/of bestuursknelpunten zijn hiervoor «geschrapt»?
Op dit moment worden in het bestaande innovatiecentrum ketchup en sauzen voor Europa en producten voor lokale merken in de Benelux ontwikkeld. In hoeverre op termijn andere producten in het onderzoekscentrum zullen worden ontwikkeld, is onderdeel van studie en afweging. Het behoort tot de bedrijfsvertrouwelijke informatie welk onderzoek Heinz in de toekomst uit zal voeren.
Hiervoor zijn geen regels en/of bestuursknelpunten geschrapt.
Kunt u aangeven of Heinz in Nederland de afgelopen jaren dierproeven heeft uitgevoerd of heeft laten uitvoeren voor de (innovatie) van haar levensmiddelen? Zo ja, welke experimenten waren dat, voor welke producten en hoeveel en welke dieren waarbij betrokken? Zo nee, waarom weet u dat niet als alle dierproeven in Nederland geregistreerd moeten worden en die gegevens moeten worden doorgegeven aan de nVWA?
Dierproeven in Nederland dienen inderdaad geregistreerd te worden bij de nVWA. Uit informatie van de nVWA blijkt dat er door Heinz geen dierproeven geregistreerd zijn. Uiteraard dient Heinz zich te houden aan de wettelijke bepalingen die ter zake gelden.
Heeft u met Heinz gesproken over de grote weerstand tegen dierproeven in de Nederlandse samenleving en de ambitie van de regering om het aantal dierproeven terug te dringen? Zo ja, welke voorwaarden heeft u verbonden aan de komst van het onderzoekscentrum naar Nederland op dit gebied? Kunt u garanderen dat Heinz geen dierproeven zal (laten) verrichten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie de beantwoording van vraag 8.
Plannen voor het vergassen van ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht »ganzen weer aan het gas»?1
Ja.
Klopt het dat uw ministerie momenteel onderzoekt of vergassen van ganzen toegestaan kan worden per 1 juli? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee. Vorige week heb ik de Eerste en Tweede Kamer mededeling gedaan van de publicatie in het Staatsblad van een wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: het besluit). Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor het doden van bepaalde muizen, ratten en mollen is toegestaan op grond van het besluit, mits die middelen zijn toegelaten of vrijgesteld op basis van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). De toepassing van biociden tegen andere diersoorten is slechts mogelijk indien gedeputeerde staten van de provincie een ontheffing van de Flora- en faunawet voor het doden van die dieren verlenen. Na de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit is evenwel geen ontheffing meer nodig voor het gebruik van de genoemde middelen zelf. Ik verwijs u naar de nota van toelichting bij de gepubliceerde wijziging voor een nadere toelichting.
Het doden van schadeveroorzakende vogels valt onder de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) die onder andere uitvoering geeft aan de Europese biocidenrichtlijn (richtlijn nr. 98/8/EG), waarvoor de Staatssecretaris van I&M primair verantwoordelijk is. Elk middel voor het doden van ongewenste vogels dat in Nederland op de markt gebracht wordt moet beoordeeld en toegelaten zijn door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Om een Nederlandse toelating van het Ctgb te kunnen krijgen moet de werkzame stof in het middel in Europees verband zijn beoordeeld of aangemeld te zijn om te worden beoordeeld. Op 8 februari 2010 heeft de Europese Commissie (EC) een besluit gepubliceerd waarin aangegeven wordt dat geen enkele fabrikant interesse heeft getoond om het dossier voor CO2 voor de bestrijding van vogels in te dienen in Europa. Gevolg is dat per 9 februari 2011, CO2 voor de bestrijding van vogels in heel Europa niet meer is toegelaten. Ik onderzoek momenteel de mogelijkheden om CO2 opnieuw aan te melden voor beoordeling.
De Wgb biedt ook de mogelijkheid om in geval van een, niet op andere wijze te bestrijden gevaar, een niet toegelaten biocide voor de duur van maximaal 120 dagen vrij te stellen van de wet. Een dergelijke vrijstelling wordt door het Ctgb getoetst op de werkzaamheid, de gevaren voor mens, dier en milieu. De EC wordt ook op de hoogte gesteld van een vrijstelling. Ik heb de Staatssecretaris van I&M verzocht om een dergelijke vrijstelling te verlenen ten behoeve van het noodzakelijke beheer van de ganzenpopulaties.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van rechtbank Utrecht van 2 januari jongstleden dat ook nijlganzen in Nederland onder de beschermende werking van de Vogelrichtlijn vallen? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor uw beleid?
Ja. De uitspraak richt zich tegen een beschikking van de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. Zij hebben beroep tegen de uitspraak ingesteld. Ik steun hen daarin. Zolang de zaak onder de rechter is, zie ik geen aanleiding om mijn beleid omtrent de aanpak van de nijlgans te veranderen.
Bent u op de hoogte van inmiddels al drie gerechtelijke uitspraken die het vergassen van ganzen die onder de Vogelrichtlijn vallen verbieden?2 Zo ja, welke consequenties heeft dit voor uw beleid gezien vergassing wederom wordt overwogen?
Ja. De uitspraken richten zich tegen beschikkingen van de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. Het gaat om twee uitspraken met betrekking tot het treffen van een voorlopige voorziening en één uitspraak in een beroepszaak. De gedeputeerde staten van de provincie Utrecht hebben beroep ingesteld tegen de laatstgenoemde uitspraak. Ik steun hen daarin, maar ik heb ook geconstateerd dat de uitkomst van dat beroep niet kan worden afgewacht.
De populatie wilde ganzen groeit jaarlijks en daarmee groeien ook de risico’s voor de luchtvaartveiligheid en beschermde flora en fauna, alsmede de kans op landbouwschade. Het gebruik van gas bij het doden van ganzen is een efficiënte en effectieve methode voor het doden van grote groepen ganzen, waarbij mits goed toegepast, onnodig lijden wordt voorkomen. Gelet op de doelstellingen waar het ganzenbeheer voor staat, de belangen die in het geding zijn en het feit dat het gebruik van CO2-gas een voor dit moment adequate oplossing biedt, heb ik geconcludeerd dat het belangrijk is om de mogelijkheid van het gebruik van CO2-gas duidelijker vast te leggen in de regelgeving onder de Flora en faunawet
Bent u bereid de Flora- en faunawet aan te passen zodat artikel 67 eerste lid en artikel 68 eerste lid van de Flora- en faunawet niet langer strijdig is met artikel 9 van de Vogelrichtlijn? Zo ja op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet?
Nee, in de wetgeving is gekozen voor het systeem van ontheffingen voor beheer en schadebestrijding, zoals vervat in artikel 67 en 68 van de Flora- en faunawet, om de bescherming van de vogelrichtlijn te kunnen borgen met maatwerk. Zolang de zaak onder de rechter is, zie ik geen aanleiding om het systeem daarop aan te passen.
Op basis van welk onafhankelijke wetenschappelijk onderzoek denkt u dat het grootschalig doden van ganzen een structurele oplossing vormt?
De ongeremde groei van de aantallen zomerganzen (o.a. als gevolg van een overvloed aan voedsel) leidt tot onacceptabele problemen voor de luchtvaartveiligheid, inheemse flora en fauna en de landbouw. Duurzaam beheer van de populaties is noodzakelijk.
Het bevorderen van de consumptie van dierlijke eiwitten in Azië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u de berichten en «Maxima moet Vietnam aan de melk krijgen»1 en «Samenwerking Safety Guard kalfsvlees China»?2
Ja.
Is het waar dat tijdens de handelsmissie aan Vietnam leden van het Koninklijk Huis zijn ingezet voor de promotie van de zuivel- en vleessector? Zo nee, op welk misverstand kan dit bericht berusten?
Nee, de economische missie naar Vietnam vond plaats onder mijn leiding. Het prinselijk paar bracht tegelijkertijd een officieel bezoek aan Vietnam. Tijdens de handelsmissie hebben prinses Máxima en ik, een groot deel van het meereizende bedrijfsleven een bezoek gebracht aan een modelboerderij van Friesland Campina waar Vietnamese melkveehouders trainingen en informatie ontvangen over onder meer diergezondheid, diervoeder, voedselveiligheid en stalinrichting. Daarnaast is de delegatie geïnformeerd over het MVO-programma van Friesland Campina in Vietnam. De bezoeken hadden tot doel inzicht te geven in enkele activiteiten van het Nederlandse bedrijfsleven in Vietnam.
Deelt u de mening dat het bevorderen van de handelsbelangen en afzet van de Nederlandse varkenssector en zuivelsector in het buitenland haaks staat op het Nederlandse beleid om een transitie tot stand te brengen van productie en consumptie van dierlijke eiwitten naar meer plantaardige eiwitten zoals vastgelegd in de beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen3 waarin wordt aangegeven dat een verschuiving nodig is in de consumptie van dierlijke eiwitten naar duurzamer geproduceerde dierlijke en plantaardige eiwitten?
De relevante passage uit de betreffende beleidsagenda die loopt tot medio 2011 luidt: «Vooral in ontwikkelende economieën zoals China en India, zien we een consumptieverschuiving van plantaardige eiwitten naar vlees, zuivel en vis. Op zich is dit een goede ontwikkeling, die er bijvoorbeeld toe leidt dat ondervoeding (eiwittekorten) wordt opgelost.»
Het is een algemene tendens dat inkomenstoename in landen als Vietnam en China gepaard gaat met een toename in consumptie van dierlijke eiwitten. Het is een illusie dat Nederland die ontwikkeling (positief of negatief) kan beïnvloeden. Nederland kan er wel toe bijdragen dat de toenemende productie van dierlijke eiwitten bijvoorbeeld in Vietnam zo duurzaam mogelijk gebeurt. Ook stimuleert de overheid het Nederlandse bedrijfsleven tot duurzame eiwitinnovaties met internationaal marktperspectief. Ons bedrijfsleven heeft wat dat betreft veel te bieden.
Is het waar dat het zuivelmerk Dutch Baby dat sinds 1954 gevoerd werd door Friesland, in 1984 werd omgevormd in Dutch Lady na klachten over het feit dat moeders van pasgeborenen ten onrechte de indruk kregen dat koemelk beter zou kunnen zijn voor hun baby dan moedermelk?
Dit is mij niet bekend.
Is het waar dat in Aziatische landen een verhoogde mate van lactose-intolerantie heerst en dat daarin de oorzaak gezocht moet worden voor het feit dat in landen als China en Vietnam enkele decennia geleden nog nauwelijks koemelk gedronken werd? Zo nee, welke reden ziet u dan voor het feit dat zuivel nauwelijks genuttigd werd in Aziatische landen?
In veel Aziatische landen komt lactose-intolerantie onder volwassenen veel meer voor dan in bijvoorbeeld Nederland. Bij lactose-intolerantie is het vermogen om lactose te verteren na de kinderjaren verminderd waardoor er darmklachten kunnen ontstaan. Dit betekent echter niet dat deze groep mensen geen melk(producten) kunnen gebruiken. In het algemeen kunnen mensen met lactoseintolerantie kaas, yoghurt of een glas melk (200 ml bevat ongeveer 12 gram lactose) goed verteren.
De hoofdredenen waarom er tot enkele decennia geleden nauwelijks zuivel genuttigd werd in Aziatische landen heeft te maken met de beschikbaarheid van zuivel in die landen en de economische omstandigheden. Sinds de welvaart is gestegen, is men nu wel in staat, maar zeker niet elke dag, relatief dure zuivelproducten te kopen voornamelijk voor de kinderen.
In Vietnam wordt tegenwoordig per persoon 5 à 6 liter melk(producten) per jaar geconsumeerd. In landen zoals Thailand of Maleisië is de consumptie 15 à 16 liter per persoon per jaar. Ter vergelijking: in Nederland is de consumptie ongeveer 90 liter per persoon per jaar.
Lactose-intolerantie lijkt dus niet de oorzaak van het feit dat er nauwelijks zuivel wordt genuttigd in Aziatische landen. Beschikbaarheid en economische omstandigheden zijn hierin veel bepalender.
Kunt u aangeven of in heden of verleden op enigerlei wijze Nederlandse overheidssteun is gegeven aan de bevordering van melkafzet in Aziatische landen zoals China en Vietnam, bijvoorbeeld voor de proef/modelboerderijen in Binh Hoa of Siddair?4 Kunt u specifiek zijn in bestede middelen en doelen?
SIDDAIR (Sino Dutch Dairy Demonstration Centre) was tot maart 2004 één van drie door Nederland ondersteunde centra voor training en technologie-overdracht op landbouwkundig gebied in China. De steun voor de drie centra samen heeft ongeveer € 10 miljoen bedragen. In maart 2004 is het centrum overgedragen aan de Chinese partijen.
In 2005 is een PSOM-project «Dairy development in Vietnam» toegekend aan Campina i.s.m. de locale partner Vinamilk. Het project is uitgevoerd in Don Duong District, Lam Dong province. Het doel van het project was om de kwaliteit en de kwantiteit van de melkproductie in Vietnam te verbeteren door aan lokale melkveehouders het concept van modern management van melkveehouderij te demonstreren en hen te helpen bij de toepassing van dit concept in hun bedrijf. Dit project is in 2007 afgesloten. Het totale budget bedroeg € 1 260 000, waarvan de overheidsbijdrage € 630 000 bedroeg.
Kent u het bericht «Melkveehouderij haalt milieudoelen niet»?5
Ja.
Kunt u aangeven of de sterk stijgende melkconsumptie in Vietnam of de oproep van de Chinese premier om schoolkinderen dagelijks een halve liter melk te laten consumeren door Nederland wordt toegejuicht en/of zou moeten worden bevorderd vanuit de milieuproblemen die samenhangen met de productie van melk? Zo nee, waarom niet?
Vietnam en China zijn soevereine landen en ik heb geen mening over de oproep van de Chinese premier. Ik zie wel een rol en kansen voor onze private sector en kennisinstellingen om in overleg met de betreffende autoriteiten te streven naar de ontwikkeling van een duurzame keten. Overigens spelen hier naast milieuaspecten ook voedingskundige en gezondheidsaspecten een rol.
Kent u het bericht van de World Health Organization (WHO) «Estimating the cardiovascular mortality burden attributable to the European Common Agricultural Policy on dietary saturated fats»6 waarin gesteld wordt dat het bevorderen van de consumptie van verzadigde dierlijke vetten ernstige negatieve gevolgen voor de volksgezondheid heeft en dringend moet worden herzien? Hoe beoordeelt u deze conclusie in relatie tot het van overheidswege bevorderen van de afzet van dierlijke eiwitten in Vietnam en China?
Ja, dit artikel heeft echter betrekking op consumptie in Europa. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de vraag 8.
Is het nog steeds het standpunt van het Nederlandse kabinet dat vlees het meest milieubelastende onderdeel is van ons voedselpakket?7 Zo nee, wanneer is dit standpunt gewijzigd en hoe luidt het nu? Zo ja, acht u het in dat geval verantwoord om de consumptie van vlees van kabinetswege te promoten in ontwikkelingslanden en opkomende economieën?
Mij zijn geen nieuwe wetenschappelijke inzichten bekend hierover. Nederland doet niet aan promotie van de consumptie van vlees in ontwikkelingslanden en opkomende economieën.
Kunt u aangeven hoe u de specifieke rol van prinses Máxima, prins Willem-Alexander, staatssecretaris Bleker, staatssecretaris Atsma en vice-premier Verhagen ziet bij de promotie van producten die volgens de WHO en het Nederlandse kabinet tot schade aan de volksgezondheid en aan het milieu kunnen leiden?
Uit de antwoorden op de voorgaande vragen kunt u concluderen dat die rol voor geen van genoemde personen bestaat.
Kunt u aangeven of het de geloofwaardigheid van leden van ons koningshuis schaadt wanneer prins Willem-Alexander tijdens de duurzaamheidsconferentie van de Verenigde Naties (VN) in New York in 2009 pleitte voor vermindering van de vleesconsumptie, maar in 2011 met prinses Máxima een handelsmissie leidt die de afzet van Nederlands varkensvlees en Nederlandse zuivel in Vietnam moet bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u de aantasting van deze geloofwaardigheid van leden van het Koninklijk Huis in de toekomst beschermen?
Er zijn grote verschillen tussen consumptie in Nederland en de ontwikkelingen in opkomende economieën. Over de ontwikkeling van de consumptie in landen als Vietnam en China verwijs ik u naar het antwoord onder vraag 3.
De economische missie vond plaats onder mijn verantwoordelijkheid.
Niet de afzet van melk- en vleesproducten stond centraal maar de verduurzaming van de ketens. De Vietnamese regering heeft de ambitie om de veehouderij in Vietnam te reorganiseren en te komen tot een geïntegreerde ketenbenadering. Daarbij gaat de aandacht uit naar dierziektebestrijding, voedselveiligheid, milieu en armoedebestrijding. Dit is vastgelegd in de «Livestock development strategy to 2020».
Kunt u aangeven of u de mening deelt dat het Nederlandse beleid ten aanzien van klimaatbescherming en de transitie naar een meer plantaardig voedingspatroon ook zou moeten doorklinken in buitenlandse handelsmissies en buitenlands beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit voor de toekomst vormgeven?
Ik zie een rol en kansen voor onze private sector om innovatieve kennis te vermarkten. Daarmee kan juist een bijdrage worden geleverd aan verkleining van de CO2-footprint. Dit betreft zowel de plantaardige- als de dierlijke ketens.
Deelt u de mening dat strekking en inhoud van achterhaalde campagnes8 uit het verleden om de consumptie van vlees en zuivel te bevorderen, niet tot het Nederlandse handels- en buitenlandbeleid zouden mogen behoren? Zo nee, waarom niet?
Strekking noch inhoud van achterhaalde campagnes behoren tot het Nederlandse beleid.
Kunt u aangeven of en in hoeverre de bevordering van de consumptie van plantaardige eiwitten onderdeel is geweest van de handelsmissies naar Vietnam en China? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de verhouding aangeven ten opzichte van de aandacht voor dierlijke eiwitten, dit met het oog van de door het kabinet voorgestane eiwittransitie?
Inzet van Nederlands beleid is de bevordering van duurzame investeringen in Vietnam en China, niet de bevordering van consumptie. Voor deelname van bedrijven aan de missie naar Vietnam is een uitnodiging uitgestuurd gericht op 5 sectoren waaronder de agrarische sector in de breedste zin. Daarnaast zijn de sectoren water, transport & logistiek, maritiem en olie & gas uitgenodigd. De deelnemende bedrijven uit de agrarische sector houden zich voornamelijk bezig met de toelevering aan en advisering van de veehouderij. Deelname was een keuze van bedrijven en niet van de Nederlandse overheid.
Wat is uw reactie op het bericht dat Duitsland de laatste voortvluchtige Nederlandse oorlogsmisdadiger, Klaas-Carel Faber, niet overlevert aan Nederland?1 Heeft u een formele reactie ontvangen van Duitsland? Zo ja, welke redenen geven de Duitse autoriteiten zelf precies aan om Faber niet over te leveren? Zo nee, bent u bereid hier navraag naar te doen?
De rechter in München heeft op 18 mei jongstleden de overlevering van Faber geweigerd. Dat is formeel door de Duitse autoriteiten meegedeeld. De overlevering is geweigerd op de grond dat Faber Duits onderdaan is en hij niet instemde met zijn overlevering. Dat laatste is, zo staat in de rechterlijke beslissing, ingevolge de Duitse wetgeving vereist wanneer de overlevering van een Duitser wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een straf.
De Duitse autoriteiten hadden in het kader van de overleveringsprocedure een nationaliteitsonderzoek ingesteld. Dat heeft geresulteerd in de vaststelling dat Faber Duits staatsburger is. Hij zou dit hebben ontleend aan het Führererlass van 19 mei 1943, maar ook zonder dit decreet zou Faber Duitser zijn, zo schrijven de Duitse autoriteiten. De Duitse nationaliteitswetgeving bepaalt namelijk dat de Duitse nationaliteit ook wordt verkregen door degene die meer dan twaalf jaar door de Duitse overheid als Duitser is behandeld, en bij Faber is dat het geval.
Is het waar dat de belangrijkste of zelfs enige reden om Faber niet over te leveren is dat hij de Duitse nationaliteit heeft? Vindt u dit niet bijzonder cynisch, gelet op het feit dat Faber de Duitse nationaliteit heeft verworven door een decreet van Adolf Hitler uit 1943?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uw diepste ongenoegen hierover over te brengen aan de Duitse minister van Justitie? Zo nee, waarom niet?
Het Kaderbesluit Europees Arrestatiebevel (EAB) voorziet erin dat landen een EAB kunnen weigeren, indien het EAB betrekking heeft op een onderdaan en het is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. In een dergelijk geval dient de weigerende staat de straf waarvoor het EAB was uitgevaardigd overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen.
Bij brief van 31 mei 2011 heb ik het belang dat ik eraan hecht dat in deze zaak het recht zijn loop krijgt kenbaar gemaakt aan de Minister van Justitie van de Duitse deelstaat Beieren. Onder de gegeven omstandigheden houdt dit in dat het vonnis in Duitsland ten uitvoer wordt gelegd. Bij mijn brief aan de Minister heb ik de stukken overlegd met het oog op de tenuitvoerlegging. Om het belang van deze zaak te onderstrepen heb ik tegelijkertijd aan de Bondsminister van Justitie te Berlijn een brief geschreven, waarin ik haar persoonlijke aandacht voor deze zaak vraag. Hiermee is alles op alles gezet om Faber zijn straf alsnog te laten uitzitten.
Deelt u de mening, ook gelet op de gezamenlijke brief van alle fractievoorzitters in de Tweede Kamer aan alle leden van de Bondsdag, dat alles op alles gezet moet worden om deze voortvluchtige oorlogsmisdadiger zijn straf uit te laten zitten in Nederland of in Duitsland? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid nogmaals bij Duitsland er op aan te dringen dat het Europees Arrestatiebevel alsnog moet worden uitgevoerd, dan wel dat de destijds in Nederland opgelegde straf in Duitsland moet worden uitgezeten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden en op zo kort mogelijke termijn met uw ambtgenoot in Duitsland in overleg te treden?
Ja. De genoemde brieven aan de Duitse autoriteiten zijn inmiddels verzonden.