De toespraak van Greta Thunberg tijdens de COP24 in Katowice |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u de toespraak gehoord die de 15-jarige Zweedse klimaatactivist Greta Thunberg heeft gegeven tijdens de klimaatconferentie in Katowice, Polen?1
Heeft u gehoord dat ze zei: «Veel mensen zeggen dat Zweden maar een klein land is en dat het niet uitmaakt wat we doen. Maar ik heb geleerd dat je nooit te klein bent om een verschil te maken. En als slechts een paar kinderen over de hele wereld de krantenkoppen halen, door simpelweg niet naar school te gaan, stel je dan eens voor wat we met zijn allen zouden kunnen bereiken, als we maar zouden willen»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar om dat te doen, moeten we helder spreken, ongeacht hoe oncomfortabel dat kan zijn.» Bestrijdt u de stelling van Thunberg dat eerlijke en heldere communicatie geboden is?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U heeft het alleen maar over groene oneindige economische groei, omdat u bang bent om impopulair te zijn»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt? Zo nee, heeft u inmiddels uw standpunt over economische groei gewijzigd en durft u inmiddels te erkennen dat voortdurende economische groei op een (reeds overbelaste) planeet onmogelijk is?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U praat alleen over stappen vooruit zetten met dezelfde slechte ideeën die ons in deze situatie hebben doen belanden, terwijl het enige verstandige zou zijn om aan de noodrem te trekken»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt? Zo ja, op welke manier laat u de stem van de groene, jonge generatie direct aanwezig zijn in de besluitvorming over maatregelen die dienen de temperatuurstijging van de aarde tot 1,5 graad Celsius te beperken en wanneer zal uw begroting niet langer een 3-gradenbegroting maar daadwerkelijk een 1,5-gradenbegroting zijn?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn niet volwassen genoeg om te zeggen waar het op staat. Zelfs die last laten jullie over aan ons, kinderen»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar populair zijn interesseert me niet. Wat mij interesseert, is klimaatrechtvaardigheid en een levende planeet»? Vindt u dat inspirerend? Zou u een voorbeeld kunnen nemen aan Thunberg, denkt u?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Onze beschaving wordt opgeofferd voor de mogelijkheid voor een zeer klein aantal mensen om door te gaan met het verdienen van een enorme hoeveelheid geld. Onze atmosfeer wordt opgeofferd zodat rijke mensen in landen als de mijne, in luxe kunnen leven. Het is het lijden van velen, die betalen voor de luxe van enkelen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «In het jaar 2078, zal ik mijn 75ste verjaardag vieren. Als ik kinderen heb, zullen zij die dag misschien met mij doorbrengen. Misschien zullen ze mij vragen naar jullie. Misschien zullen ze vragen waarom jullie niets gedaan hebben, toen er nog tijd was om te handelen»? Welk antwoord zou Thunberg haar kinderen kunnen geven wat u betreft?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U zegt dat u van uw kinderen houdt, boven al het andere. Maar u steelt hun toekomst, voor hun ogen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Totdat u gaat focussen op wat er moet gebeuren, in plaats van op wat er politiek mogelijk is, is er geen hoop»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We kunnen een crisis niet oplossen zonder het als een crisis te behandelen»? Bestrijdt u deze logica van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We moeten de fossiele brandstoffen in de grond laten, en we moeten focussen op billijkheid»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «En als oplossingen binnen het bestaande systeem niet te vinden zijn, dan moeten we misschien het systeem zelf veranderen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We zijn hier niet gekomen om de wereldleiders te smeken of ze zich (om ons) willen bekommeren. Jullie hebben ons in het verleden genegeerd en jullie zullen ons weer negeren»? Wat vindt u ervan dat jongeren als Thunberg tot de conclusie zijn gekomen dat ze niet kunnen rekenen op hun politieke leiders?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn door je excuses heen, en we zijn door onze tijd heen. We zijn hier gekomen om jullie te laten weten dat verandering eraan komt, of jullie dat nou leuk vinden of niet. De echte macht behoort toe aan het volk»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Wat gaat u na het horen van de toespraak doen om ervoor te zorgen dat u kinderen zoals Greta Thunberg weer recht in de ogen kunt kijken?
Bent u bereid op uw eigen ministerie alle maatregelen te nemen die de noodzaak van het beperken van de klimaatverandering tot 1,5 graad Celsius vraagt?
Bent u bijvoorbeeld bereid over te stappen op een (veel) plantaardiger catering in de bedrijfskantine, bij vergaderlunches en officiële diners, door plantaardig de norm te maken en dierlijk de uitzondering, zoals diverse Nederlandse universiteiten en de gemeente Utrecht al doen?
de rechtsstatelijke aspecten van de machtigingsbepaling van de Verzamelwet Brexitwet (Kamerstuk 35084) |
|
Jan de Graaf (CDA), Renske Leijten , Pieter Omtzigt (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Vicky Maeijer (PVV), Lodewijk Asscher (PvdA), Martin van Rooijen (CDA), Lammert van Raan (PvdD), Bram van Ojik (GL), Thierry Baudet (FVD), Farid Azarkan (DENK), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de factsheets «Verzamelwet Brexit» van professor dr. Wim Voermans en professor mr. Roel de Lange en hun toelichting in de Tweede Kamer bij de hoorzitting over de Verzamelwet Brexit op 5 december jl?
Ja.
Kunt u reageren op het standpunt van deze hoogleraren dat door middel van artikel X van de Verzamelwet Brexit het kernbeginsel van het primaat van de wetgever aan de kant geschoven wordt doordat ministers een heel ruime bevoegdheid krijgen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen en daarmee ook van bestaande – zelfs hogere regels – af kunnen wijken zonder dat het gehele kabinet, het parlement of de Raad van State daar vooraf iets over te zeggen heeft?
Wij delen deze opvatting niet.
Het is een sinds jaar en dag erkend beginsel in het staatsrecht dat het in bijzondere situaties noodzakelijk en gerechtvaardigd kan zijn om af te wijken van de normale regelgevings- en besluitvormingsprocedures, teneinde de overheid in staat te stellen maatregelen te kunnen treffen met de inhoud en spoed die die bijzondere situatie vereist. Dit beginsel is weerspiegeld in voorzieningen die daartoe in een aantal wetten zijn opgenomen en heeft ook zijn neerslag gevonden in aanwijzing 2.31 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.1
Het legaliteitsbeginsel eist dat elk handelen van de overheid, ook in dergelijke bijzondere situaties, op een wettelijke basis berust.
Normaliter wordt dat gerealiseerd doordat vooraf een nauwkeurige inschatting valt te maken welke maatregelen nodig (kunnen) zijn om een bepaald onderwerp te kunnen regelen. Op grond van die analyse wordt dan een concrete voorziening opgenomen in de wettekst die maatregelen mogelijk maakt binnen het kader van de desbetreffende wet. Daarbij valt te denken aan vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheden, aan de mogelijkheid om bij lagere regelgeving nadere eisen te stellen omtrent een door die wet geregeld onderwerp, of aan de constructie dat rechtstreeks een bepaalde uitvoeringsbevoegdheid wordt toegekend aan een bestuursorgaan om de besluiten te kunnen nemen die noodzakelijk en redelijk worden geacht.
In bepaalde gevallen is echter voorspelbaar dat niet bij voorbaat alle situaties zijn overzien, hetgeen zich met name voordoet bij grote stelselwijzigingen.
Voor dergelijke gevallen is in het verleden regelmatig door het parlement aanvaard dat ten behoeve van de transitiefase een ruimere delegatiegrondslag met tijdelijke werking wordt opgenomen in de desbetreffende wetgeving.2
Wij zien de Brexit ook als zo’n grote stelselwijziging. Kenmerkend van de Brexit, in het bijzonder een Brexit zonder terugtrekkingsakkoord, is dat daardoor op abrupte wijze een einde komt aan de verregaande juridische en feitelijke vervlechting van het VK en de EU op allerlei terreinen. Daarbij doet zich (anders dan bijvoorbeeld het geval was bij de opheffing van het land Nederlandse Antillen) nog de complicatie voor dat nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de juridische relatie met het VK na 29 maart 2019.
De door de hoogleraren gemaakte vergelijking met de algemene regeling van het staatsnoodrecht in met name de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden vertroebelt naar onze mening de discussie. In het geval van het staatsnoodrecht is veelal wel in abstracto voorzien welke maatregelen noodzakelijk kunnen zijn maar is tevens geoordeeld dat het wenselijk is die bevoegdheid niet al bij voorbaat toe te kennen vanwege de mogelijke ingrijpendheid daarvan. In dergelijke gevallen worden meestal procedurele en inhoudelijke drempels opgeworpen die genomen moet worden voordat de bevoegdheden toegepast kunnen worden.
Het valt niet in te zien hoe artikel X van het wetsvoorstel in deze categorie valt te scharen. Artikel X is immers beperkt tot maatregelen die nodig zijn met het oog op een goed verloop van de terugtrekking van het VK, en is in de tijd beperkt tot één jaar na de datum van terugtrekking. Verder geldt dat, voor zover een maatregel aangemerkt zou moeten worden als afwijking van het bepaalde bij of krachtens de wet, nog moet voldaan zijn aan de aanvullende voorwaarde dat ófwel sprake moet zijn van de noodzaak van een goede tenuitvoerlegging van een bindende EU-rechtshandeling, ófwel van de noodzaak om onaanvaardbare gevolgen van deze terugtrekking te voorkomen.
Anders dan de op de hoorzitting gemaakte vergelijking met de algemene machtigingsbepalingen in landen als Brazilië, Spanje en Italië suggereert, betreft dit dus niet een abstracte, in tijd en omvang onbepaalde en structureel bedoelde voorziening, maar een concrete voorziening voor een beperkt tijdvak met een specifiek doel. Een toepasselijker vergelijking lijkt ons daarom te vinden in de Britse European Union (Withdrawal) Act 2018. Sectie 23 van die wet3 geeft ministers de bevoegdheid om gedurende een periode van 10 jaar passende voorzieningen te treffen ten vervolge op die wet, waaronder het wijzigen of intrekken van primaire en secundaire regelgeving. Naar onze mening ondersteunt dit de ook door ons bereikte conclusie dat een zorgvuldige voorbereiding vraagt om een dergelijke vangnetbepaling.
Verder wijzen wij erop dat ook de geraadpleegde hoogleraren erkennen dat de Brexit het noodzakelijk kan maken een bijzondere procedure te volgen om maatregelen te kunnen treffen. Zij zoeken de oplossing echter in andere richtingen dan het kabinet heeft gedaan. De door hun gepresenteerde alternatieven zijn naar onze mening echter praktisch onvoldoende werkbaar en vanuit staatsrechtelijk oogpunt niet zonder meer te prefereren.
Zo biedt de geopperde mogelijkheid om afwijkingen van de wet enkel bij amvb en niet bij ministeriële regeling te laten geschieden geen soelaas voor het gestelde gebrek van onvoldoende parlementaire betrokkenheid. Het voor dat gebrek opgevoerde vangnet, het voorzien in een voorhangprocedure, zou de mogelijkheid van de regering om direct te kunnen handelen illusoir maken.
Overigens benadrukken wij dat een maatregel in afwijking van een bestaand wettelijk voorschrift in beginsel enkel door middel van een algemene maatregel van bestuur gerealiseerd kan worden. Artikel X staat slechts toe dit bij ministeriële regeling te doen indien de spoedeisendheid van de maatregel dit noodzakelijk maakt. Daarbij moet gedacht worden aan voorzieningen die onmiddellijk gerealiseerd en gehandhaafd moeten worden, en waarin een regeling bij wet of amvb geen adequaat middel zou zijn (zelfs niet wanneer aan zo’n wet of amvb terugwerkende kracht zou worden toegekend).
Een ander ter sprake gebracht alternatief betrof het tot stand brengen van wetgeving langs de gewone procedure en daaraan dan terugwerkende kracht te geven. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat daarmee in de praktijk geen bezwarende maatregelen getroffen zullen kunnen worden (en in rechte kunnen worden staande gehouden) in het tijdvak voorafgaand aan de formele vaststelling en inwerkingtreding van zo’n wetsvoorstel. Bovendien doet het geen recht aan onze intentie om bij onverwacht opgekomen problemen in de fase direct na een Brexit zo snel mogelijk rechtszekerheid te bieden over wat geldt. Het is immers niet gegeven dat het parlement met de voorgelegde maatregel zal instemmen, zodat een burger of bedrijf, maar ook een bestuursorgaan dat voor de vraag staat hoe te handelen, pas zekerheid heeft over een gepresenteerde regeling wanneer die regeling is vastgesteld en in werking is getreden.
Verder is nog de mogelijkheid genoemd om gebruik te maken van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en de daaronder geschaarde noodwetten. Deze oplossing is echter formeel onmogelijk. Daarvoor zou het uitroepen van een (beperkte) noodtoestand vereist zijn (hetgeen overigens ook zonder voorafgaande betrokkenheid van het parlement zou moeten geschieden) maar dat is slechts mogelijk ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid van het land.4 Optreden ter voorkoming van menselijk of dierlijk leed, of ter beperking van economische schade is niet mogelijk langs deze weg.
Het zal overigens duidelijk zijn dat wij deze optie ook niet proportioneel vinden in het licht van de in redelijkheid te verwachten ernst en aard van de eventuele problemen en de daarvoor te realiseren oplossingen.
Deelt u de mening dat, zoals artikel X van de Verzamelwet Brexit beoogt, het door het parlement achteraf meepraten over wetgeving – die ziet op fundamentele onderwerpen- die al is vastgesteld, niet voldoet aan de eisen die het primaat van de wetgever stelt?
Nee. Het primaat van de wetgever vereist niet dat het parlement rechtstreeks dient te worden betrokken bij alle onderdelen van een regeling. Wel is vereist dat de (formele) wet ten minste de hoofdelementen van de regeling dient te betreffen. Delegatie van regelgevende bevoegdheden en de toekenning van bestuursbevoegdheden worden als zodanig wel als hoofdelement gezien. In het normale geval zou daarom bij een ontbrekende wettelijke grondslag voor een beoogde maatregel aanpassing van de hogere wet- of regelgeving ter hand worden genomen om alsnog in die grondslag te voorzien.
Kenmerkend voor de situatie rond de Brexit is dat enerzijds onzekerheid bij alle betrokkenen bestaat of volledig overzien is welke maatregelen mogelijk noodzakelijk zijn, en of daarvoor een grondslag valt aan te wijzen in de bestaande regelgeving. Verder is denkbaar dat maatregelen dusdanig spoedeisend zijn dat het totstandbrengen van een formele (wijzigings)wet of zelfs een algemene maatregel van bestuur onvoldoende tijdig kan geschieden.
Daarbij kan de noodzaak tot afwijken van bestaande wet- en regelgeving zich doen voelen wanneer een bepaalde maatregel noodzakelijk wordt geacht, maar de regelgeving die mogelijkheid niet biedt. Dat kan een gevolg zijn van een weloverwogen keuze ten tijde van de vaststelling om zo’n maatregel niet toe te staan, maar aannemelijker achten wij dat de noodzaak om die maatregel te kunnen treffen simpelweg niet was voorzien. Om dit mogelijke verzuim weg te nemen beoogt artikel X, derde lid een alternatieve tijdelijke wettelijke basis te bieden.
Het is echter niet gezegd dat de op basis van dit artikellid te treffen maatregelen op zichzelf raken aan fundamentele onderwerpen, zoals de vraag lijkt te veronderstellen. Wij achten het aannemelijk dat het hoogstens maatregelen zal betreffen die naar de inhoud bezien niet onverenigbaar zijn met het stelsel van de bestaande wetgeving, maar simpelweg niet voorzien waren ten tijde van het vaststellen daarvan. Zoals ook blijkt uit de eerder aangehaalde voorbeelden is het tot op heden niet de interpretatie van de wetgever geweest dat delegatie van regelgevende bevoegdheid voor dergelijke gevallen onaanvaardbaar zou zijn vanuit het beginsel van het primaat van de wetgever.
Ook de Afdeling advisering van de Raad van State kwam tot het oordeel dat de uitzonderlijke situatie van de Brexit een rechtvaardiging kon vormen voor het voorgestelde artikel X. De Afdeling onderschreef dat het onvoorspelbare karakter van het onderhandelingsproces over de Brexit en de uitkomsten daarvan onconventionele maatregelen noodzakelijk maken. Wel adviseerde de Afdeling in het voorgestelde artikel X een aantal concreet geformuleerde nadere aanscherpingen aan te brengen. Deze voorgestelde aanpassingen zijn alle overgenomen in het voorstel zoals het is ingediend.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar, 2.23) voorschrijft dat delegatie van regelgevende bevoegdheid zo nauwkeurig en concreet mogelijk wordt begrensd? Deelt u de mening dat dit in artikel X Verzamelwet Brexit niet het geval is?
Wij zijn van mening dat artikel X aan de eisen van Ar 2.23 voldoet omdat de delegatiegrondslag zo nauwkeurig en concreet is omschreven als in de gegeven situatie mogelijk is. Blijkens de toelichting op de aangehaalde aanwijzing moet de begrenzing van gedelegeerde regelgevende bevoegdheid worden gerealiseerd door het concretiseren van de omstandigheden waarin van de gedelegeerde bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt, van de te regelen onderwerpen en van de doeleinden waartoe zij mag worden gebruikt.
Het bijzondere van het voorgestelde artikel X is dat daarin geen beperking van de te regelen onderwerpen is opgenomen, maar dit is naar onze mening een onvermijdelijke consequentie van de uitzonderlijke situatie die de Brexit nu eenmaal oplevert.
Zoals hiervoor onder vraag 2 aangegeven heeft ook het VK het wenselijk gevonden een soortgelijke voorziening te treffen.
Bent u bereid met een nota van wijziging te komen waarin u fatsoenlijke rechtsstatelijke aspecten in artikel X introduceert, waarbij alleen de afwijkingsbevoegdheid in een vooraf nauwkeurig omschreven noodsituatie kan worden gebruikt en er controle is door het gehele kabinet (dus geen ministeriële regeling), de Raad van State en het parlement?
In de voorgaande antwoorden hebben wij aangegeven waarom wij van mening zijn dat artikel X wel de toets der kritiek kan doorstaan.
Wij zullen op basis van de zienswijze van de Kamer en verdere reacties uit de samenleving welwillend bezien of een nota van wijziging aangewezen is.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de Staat in cassatie gaat in de Klimaatzaak |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Urgenda kost burger bakken met geld» en «Staat in cassatie tegen uitspraak hof in Urgenda-zaak»?1 2
Ja.
Is het waar dat Urgenda slechts een vergoeding van de Staat heeft ontvangen als compensatie van de door haar gemaakte juridische kosten ten bedrage van 711,– euro aan griffierechten, 16.503,– euro aan salaris voor de advocaat in het principaal appel en 8.256,– euro aan salaris voor de advocaat in het incidenteel appel? Zo nee, om welke bedragen gaat het dan?
De genoemde bedragen zijn door de rechtbank en het gerechtshof toegekend aan Urgenda. Urgenda heeft deze bedragen onlangs opgevraagd en deze zijn inmiddels betaald.
Kun u aangeven hoeveel de Staat heeft uitgegeven aan de betreffende procedures en kunt u die uitgaven specificeren?
Er is sinds eind 2013 € 858.050,62 gefactureerd door de landsadvocaat voor procesvertegenwoordiging in deze procedure. Er zijn geen andere externe kosten gemaakt in het kader van deze procedure.
Is het waar dat de Staat inmiddels 750.000,– euro heeft uitgegeven aan de betreffende procedure? Zo nee, welk bedrag dan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of de compensatie die aan Urgenda is betaald redelijkerwijze overeenstemt met het bedrag dat deze non-gouvernementele organisatie (NGO) in werkelijkheid heeft moeten uitgeven aan juridische ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
De proceskostenvergoeding zoals toegekend door rechtbank en hof is vastgesteld volgens vaste regels. Het is onbekend welke werkelijke kosten Urgenda heeft gemaakt voor deze procedure. Ik kan dus geen uitspraak doen over de verhouding tussen kosten en proceskostenvergoeding.
Deelt u de mening dat het billijk is dat wanneer NGO’s die in een juridische procedure winnen van de Staat, zij recht zouden moeten hebben op een vergoeding van de werkelijk gemaakte juridische kosten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hierop actie ondernemen?
Er zijn vaste regels voor de vergoeding van proceskosten. Een NGO heeft dezelfde aanspraak op proceskostenvergoeding als iedere andere rechtspersoon die dergelijke kosten maakt. Ik zie niet in waarom voor deze regels voor NGO’s anders zouden moeten zijn dan voor andere instellingen en bedrijven.
Deelt u de mening dat er sprake is van een ongelijk juridisch speelveld wanneer NGO’s die met succes een procedure voeren tegen de Staat, slechts een fractie vergoed krijgen van het bedrag dat de Staat zelf uitgeeft aan juridische ondersteuning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hierin verandering brengen?
De omvang van de proceskostenvergoeding geeft geen beperking voor de mogelijkheid van NGO’s om een zaak voor te leggen aan de rechter. Zoals Urgenda laat zien kan een NGO effectief procederen tegen de Staat, ondanks het verschil in financiële slagkracht.
Deelt u de mening dat het te prijzen is dat NGO’s zich sterk maken om het gevoerde beleid te toetsen aan overeenkomsten en wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is goed dat maatschappelijke organisaties de overheid kritisch volgen bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid.
Kunt u aangeven wat de begrote kosten zijn voor de Staat van het in cassatie gaan tegen de uitspraak van het Hof?
De kosten van cassatie zijn afhankelijk van de wijze waarop de procedure door partijen wordt gevoerd. Een begroting van deze kosten is nu nog niet beschikbaar.
Deelt u de mening dat het in deze principezaak de principes van de Staat zijn die zorgen voor de extra uitgaven en niet die van Urgenda?
Die mening deel ik niet, het is een eigen afweging van Urgenda welke kosten worden gemaakt in hoger beroep en cassatie.
Bent u bereid de eisers die tot tweemaal door de rechter in het gelijk gesteld zijn, ruimhartig te compenseren voor de door hen te maken juridische kosten in cassatie? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vaste regels voor het bepalen van een proceskostenvergoeding van partijen die in het gelijk zijn gesteld. Deze regels zijn in dit geval toegepast. Ik zie geen aanleiding om in dit geval andere standaarden te hanteren.
Het bericht dat de Raad van State zich heeft laten misleiden door het ministerie van I&W |
|
Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Hoogleraren: onjuist oordeel Raad van State over geluidsnormen Schiphol» en «Gerechtelijke dwaling over geluidsnormen Schiphol»?1 2
Ja.
Zijn er documenten die tegenspreken dat «door het oprekken van de huizennorm veel meer kan worden gevlogen rond Schiphol»? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Bij brief van 30 januari 2008 heeft de Minister het standpunt (her)bevestigd dat de aantallen in de gelijkwaardigheidscriteria moeten worden beschouwd als de uitkomst van een som en niet als absolute aantallen. In de brief uit mei 2007 is uitgebreid ingegaan op de manier hoe deze actualisatie is uitgevoerd. Beide brieven (en bijbehorende bijlagen) geven inzicht in het hoe en waarom van de actualisatie, de manier waarop het is uitgevoerd en het feit dat over de actualisatie altijd is gecommuniceerd richting uw Kamer.
De actualisatie laat zien dat de maximale geluidbelasting, ernstige hinder, ernstige slaapverstoring en veiligheidsrisico’s door het vliegverkeer van en naar Schiphol een grotere groep mensen en woningen raken dan daarvoor werd aangenomen. Dit verschil werd veroorzaakt door de actualisatie van het woningbestand en de grotere gebieden waarop de aangepaste criteria voor hinder en slaapverstoring van toepassing zijn. Specifiek voor het aantal gehinderde woningen is toen vastgelegd dat deze van 10.000 naar 10.800 zou stijgen door verbeterde modellering (binnen de 35 KE geluidscontour). Daarnaast is toen vastgesteld dat, door het gebruik van het nieuwe woningbestand en de toepassing van Europese Lden en Lnight geluidsmaten (in plaats van Ke en LAeq nacht) in combinatie met nieuwe dosis effectrelaties, de uiteindelijke norm 12.300 woningen binnen de 58 dB(A)Lden zou worden. Vervolgens is op verzoek van de Tweede Kamer door de toenmalige Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer door het Nationaal Luchtvaart- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) een contra-expertise uitgevoerd naar de wijze waarop de actualisering van de criteria voor gelijkwaardigheid heeft plaatsgevonden.
Zijn er documenten die de uitspraak van de heer Van Egmond tegenspreken dat de Raad van State is uitgegaan van teksten die in de loop der jaren door het ministerie zijn verspreid? Zo ja, kunt u dat uitgebreid onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het inzicht van emeritus hoogleraren Van Egmond en Ale dat het aantal van 10.000 huizen een harde, definitieve norm was en niet de uitkomst van een rekensom? Zo nee, uit welke documenten en passages blijkt dat?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er documenten die de uitspraak van de heer Van Egmond tegenspreken dat die rekensom niet traceerbaar en niet navolgbaar is en dat deze niet eens bestaat? Zo ja, kunt u die rekensom en eventuele ondersteunende documenten hier noemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de motie-Van ’t Riet c.s. (Kamerstuk 23 552, nr. 28) van 12 juni 1995 uitgevoerd?
In de motie staat dat de 10.000 woningen binnen de 35 KE zone als een harde grens voor de groei van het aantal vliegbewegingen op Schiphol moet zijn.
In het Kabinetsstandpunt Schiphol van 2006 staat opgenomen dat bij de actualisatie van de criteria zou worden vastgehouden aan de maximale hinder, geluidsbelasting, slaapverstoring en veiligheidsrisico’s. De aantallen behorend bij de gelijkwaardigheidscriteria moeten daarbij worden beschouwd als de uitkomst van een som en niet als absolute aantallen.
Zijn er documenten die de uitspraak van de heer Van Gijzel tegenspreken dat de Raad van State zich de vraag niet heeft gesteld of de standaardnorm van 10.000 huizen wel wettelijk verankerd was? Zo ja, kunt u die betreffende documenten en passages hier noemen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er documenten die de uitspraak van de heer Ale tegenspreken dat je het in juridische termen een dwaling zou kunnen noemen, omdat het een uitspraak is die is gedaan op grond van onjuist inzicht in hoe het probleem in elkaar zat? Zo ja, kunt u die betreffende documenten en passages hier noemen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uit Kamerstukken, inclusief de Planologische Kernbeslissing (PKB) van Schiphol, blijkt dat de norm van 10.000 woningen vastlag en niet zonder meer gewijzigd kon worden? Zo nee, uit welke documenten en passages blijkt dat?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het toenmalige kabinet in het stuk liet opnemen dat voor wijziging van de norm een nieuwe, zware PKB-procedure doorlopen moest worden, met instemming van beide Kamers? Zo nee, uit welke documenten en passages blijkt dat?
In het Kabinetsstandpunt Schiphol staat opgenomen dat bij de actualisatie van de criteria zou worden vastgehouden aan de maximale hinder, geluidsbelasting, slaapverstoring en veiligheidsrisico’s. Deze bepaling is nog steeds van kracht.
Een PKB-procedure of wetswijziging is niet aan de orde omdat de aantallen in de gelijkwaardigheidscriteria moeten worden beschouwd als de uitkomst van een som en niet als absolute aantallen.
Klopt het dat die PKB-procedure nooit heeft plaatsgevonden? Zo nee, uit welke documenten en passages blijkt dat?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat een wetswijziging er, ondanks het wettelijk vastleggen van de norm van 10.000 huizen in 2002, nooit is geweest? Zo nee, uit welke documenten en passages blijkt dat?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de conclusie van de heer Van Gijzel dat het oprekken van de norm buiten de wet staat en daarmee illegaal is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de conclusie van de heer Van Gijzel dat de norm van 10.000 huizen nog steeds van kracht is als standaardnorm van Schiphol? Zo nee, waarop baseert u dat precies?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, met betrekking tot de uitspraken in dit artikel, reflecteren op de ontwikkelingen op de woningmarkt? Zijn er in het verleden woningen gebouwd die mogelijk niet gebouwd hadden mogen worden?
De werking van de gelijkwaardigheidscriteria die in het verleden zijn vastgelegd representeren een bepaald beschermingsniveau voor de omgeving van Schiphol. Er is afgesproken dat de bescherming altijd gelijkwaardig of beter moet zijn dan de grenswaarden voor de criteria. Met de actualisatie van de criteria wordt er vastgehouden aan de maximale hinder, geluidsbelasting, slaapverstoring en veiligheidsrisico’s. Ook betekende de actualisering niet meer of minder groeiruimte voor de luchtvaart. Er zijn in dit opzicht dus ook geen woningen gebouwd die volgens de norm niet gebouwd hadden mogen worden.
Is deze truc vaker toegepast? Kunt u uitsluiten dat deze truc in de toekomst weer zal worden toegepast? Zo ja, waaruit blijkt dit en hoe is dit bestuurlijk of juridisch vastgelegd?
De Kamer is in het verleden geïnformeerd over de manier waarop actualisaties van de gelijkwaardigheidscriteria worden uitgevoerd. De Raad van State heeft inmiddels ook geoordeeld dat de manier waarop de actualisaties zijn uitgevoerd is toegestaan.
Het bericht dat het vliegverkeer over de Buitenveldertbaan sterk is toegenomen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schokkende toename vliegverkeer Buitenveldertbaan»?1
Ja.
Klopt het dat in 2017 overdag 34% méér vliegtuigen gebruik hebben gemaakt van de Buitenveldertbaan? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, wat is uw inzet om het daggebruik van de Buitenveldertbaan terug te dringen?
Baangebruik wordt niet bepaald per kalenderjaar maar per gebruiksjaar, in dit geval over de periode van 1 november 2016 tot 1 november 2017. In deze periode hebben overdag ongeveer 24% méér vliegtuigen gebruik gemaakt van de Buitenveldertbaan.2
LVNL bepaalt op basis van onder meer het aanbod van vliegverkeer, de weersomstandigheden en de beschikbaarheid van banen welke banen, binnen de regels voor preferent baangebruik (voor toelichting zie het antwoord op de vragen 5 en 6), worden ingezet. Dat betekent dat de Buitenveldertbaan alleen wordt ingezet als dat nodig en gerechtvaardigd is.
Dat het gebruik van de Buitenveldertbaan in het gebruiksjaar 2017 hoger is geweest dan in het gebruiksjaar 2016 (de periode 1 november 2015 tot 1 november 2016) is voornamelijk het gevolg van groot onderhoud aan de Kaagbaan en de volumegroei op Schiphol (van 475.238 vliegtuigbewegingen in gebruiksjaar 2016 naar 494.981 in gebruiksjaar 2017).
Klopt het dat in 2017 ‘s nachts 13% méér vliegtuigen gebruik hebben gemaakt van de Buitenveldertbaan? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, wat is uw inzet om het nachtgebruik van de Buitenveldertbaan terug te dringen?
Gerekend wordt over de periode van een gebruiksjaar, in dit geval over de periode 1 november 2016 tot 1 november 2017. In deze periode hebben ‘s nachts ongeveer 2% minder vliegtuigen gebruik gemaakt van de Buitenveldertbaan dan in het gebruiksjaar 2016.
Bent u ermee bekend dat de inzet van de Buitenveldertbaan al jaren hoger is dan nodig? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel?
De Buitenveldertbaan wordt door LVNL alleen gebruikt als dat vanwege het aanbod van het vliegverkeer, de weersomstandigheden, de beschikbaarheid van banen of andere factoren noodzakelijk is. Hierdoor kan de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de Buitenveldertbaan per gebruiksjaar verschillen. Zie ook het antwoord op de vragen 5 en 6.
Klopt het dat het percentage uren waarop geen vliegtuigen te horen zijn overdag slechts 37% bedraagt? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, wat is uw inzet om het aantal vliegtuigloze uren te verhogen?
De genoemde percentages zijn afkomstig van in opdracht van de gemeente Amstelveen uitgevoerde metingen op een tweetal locaties binnen die gemeente.
Voor het aantal vliegtuigloze uren is geen norm of grenswaarde opgesteld. Het geluidsbeleid op en rondom Schiphol is uitgewerkt in het Nieuwe Normen en Handhavingsstelsel (NNHS). Dit houdt, kort gezegd, in dat wordt uitgegaan van strikt preferentieel baangebruik, in combinatie met het opleggen van maximale aantallen vliegtuigbewegingen per jaar en in de nacht. Preferentieel baangebruik betekent dat voor zover mogelijk, de banen worden ingezet die resulteren in verkeersstromen die de dichtstbevolkte gebieden zoveel mogelijk ontwijken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van een vaste preferentievolgorde (voorkeursvolgorde) van in te zetten baancombinaties. Deze preferentievolgorde is vastgelegd in de regels voor baangebruik. Welke banen kunnen en mogen worden gebruikt, is daarbij van meerdere factoren afhankelijk, zoals het aanbod van het vliegverkeer, de weersomstandigheden en de beschikbaarheid van banen.
Zowel overdag als ’s nacht zijn de Kaagbaan en Polderbaan de preferente banen. De minder preferente banen, zoals de Buitenveldertbaan, worden pas ingezet als de preferente banen «vol» zitten of niet bruikbaar of beschikbaar zijn. De inzet van de Buitenveldertbaan is vooral te verklaren door westenwind of, bij uitzondering, baanonderhoud van andere banen. De Buitenveldertbaan wordt in principe ’s nachts helemaal niet gebruikt, tenzij de preferente banen niet bruikbaar of beschikbaar zijn.
Klopt het dat het percentage uren waarop geen vliegtuigen te horen zijn in de nacht nog geen driekwart van de tijd bedraagt? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, wat is uw inzet om het aantal vliegtuigloze uren te verhogen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat alle gemeten waarden 1 tot ruim 2 dB hoger liggen dan de door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (in opdracht van Schiphol) berekende waarden? Zo nee, hoe zit het dan?
De belangrijkste conclusie uit de trendvalidatie van het NLR, waarin gemeten waarden vergeleken zijn met berekende waarden, is dat de correlatie of samenhang tussen de gemeten en berekende geluidsniveaus is verbeterd met de overgang naar Doc29. Uit het rapport blijkt verder dat in de meerderheid van de gevallen, de gemeten waarden hoger zijn dan de berekende waarden. De oorzaken hiervoor liggen zowel bij de metingen als bij de berekeningen. Verder onderzoek is nodig om de verschillen tussen meten en rekenen verder te duiden en nader tot elkaar te brengen. De trendvalidatie heeft er daarom mede toe geleid dat ik de rol van geluidsmetingen in het huidige geluidstelsel opnieuw wil bezien. Zoals ik per brief van 18 oktober 20183 heb aangekondigd, start ik hiertoe een landelijke programmatische aanpak voor het meten van vliegtuiggeluid, in samenwerking met het RIVM, het KNMI en het NLR.
Kunt u, naar aanleiding van deze berichtgeving, reflecteren op de ontwikkelingen op de woningmarkt in de regio rond Schiphol?
De Metropoolregio Amsterdam, waar ook de Schipholregio onderdeel van uitmaakt, is onder woningzoekenden een zeer populaire regio. Veel mensen willen in deze regio wonen en werken. Op dit moment is er tot 2040 voor de gehele Metropoolregio Amsterdam nog behoefte aan zo’n 230.000 woningen. Deze woningen worden zoveel mogelijk gebouwd op plaatsen waar men graag willen wonen. Daarbij zullen steeds opnieuw afwegingen gemaakt moeten worden tussen ruimte voor woningbouw en ruimte voor andere ontwikkelingen.
Op 1 januari 2018 is het wijzigingsbesluit LIB van kracht geworden. In het nieuwe LIB is vastgesteld dat gemeenten in de LIB 5-zone, binnen bestaand stedelijk gebied zoals in het LIB gedefinieerd, woningen mogen toevoegen. Deze afspraak is gemaakt om ook gemeenten als Aalsmeer, Amstelveen en Zwanenburg de ruimte te geven om, binnen het bestaand stedelijk gebied, woningen toe te voegen voor de (eigen) behoefte. Buiten het bestaand stedelijk gebied mogen geen woningen gebouwd worden.
Hoeveel woningen zijn er sinds 1990 jaarlijks gebouwd op plaatsen waar je vliegtuigen die gebruikmaken van de Buitenveldertbaan kan horen? Kunt u eenzelfde overzicht verschaffen van alle andere landingsbanen? Zo nee, waarom niet?
In het totale beperkingengebied rond Schiphol is in de jaren 2004 tot en met 2016 volgens het Compendium van de Leefomgeving (PBL) de woningvoorraad met 11.000 woningen toegenomen, van 106.000 naar 117.000 woningen. Eerdere cijfers zijn niet beschikbaar, omdat 2004 het eerste volledige jaar was waarin het LIB in werking was.
In de sloopzones geluid en externe veiligheid (LIB 1 en 2) is het aantal woningen afgenomen van 114 in 2004 naar 15 woningen in 2016. In het beperkingengebied externe veiligheid (LIB 3) is het aantal woningen afgenomen van 1.060 in 2004 naar 1.005 woningen in 2016. In het beperkingengebied geluid (LIB 4) laat de ontwikkeling van de voorraad als gevolg van de invoering van de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) in 2012 een wisselend beeld zien.4 Tussen 2012 en 2016 is het aantal woningen licht toegenomen (met een gemiddelde jaarlijkse groei van 0,4% volgens het PBL). In het afwegingsgebied geluid en externe veiligheid (LIB 5) is het aantal woningen toegenomen van 106.000 in 2004 naar 117.000 in 2016. Dit is een gemiddelde jaarlijkse groei van het aantal woningen van 2004 tot en met 2012 van 0,9% per jaar en van 2012 tot en met 2016 van gemiddeld 1,3% per jaar.
Cijfers van het aantal toegevoegde woningen per invloedsgebied van de afzonderlijke start- en landingsbanen zijn niet beschikbaar.
Het bericht ‘Afronden herziening luchtruim binnen vijf jaar is onrealistisch’ |
|
Cem Laçin , Corrie van Brenk (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op motie Lelystad Airport: «Afronden herziening luchtruim binnen vijf jaar is onrealistisch»?1
Ja.
Klopt het dat het afronden van de luchtruimherziening binnen vijf jaar onrealistisch is? Waarop is uw inschatting gebaseerd?
Zoals is afgesproken in het Regeerakkoord gaat het Kabinet de voorgenomen aanpassing van het luchtruim per 2023 realiseren. In het voorjaar van 2019 neem ik daartoe, samen met de Staatssecretaris van Defensie, het startbesluit. Dat besluit beschrijft de aanpak van de herziening van het luchtruim. Het startbesluit markeert de start van de Verkenningsfase. Deze fase mondt in 2020 uit in een besluit van het Kabinet over de te realiseren voorkeursvariant. Dit definitieve ontwerp wordt in de periode 2021–2022 concreet uitgewerkt en vanaf 2023 toegepast. In de voorkeursvariant wordt uitgegaan van een adaptief luchtruim waarin technologische ontwikkelingen die zich na 2023 aandienen, bijvoorbeeld vanuit SESAR, inpasbaar zijn. De planning is gemaakt door het programma Luchtruimherziening waarin ook het Ministerie van Defensie, LVNL, de militaire luchtverkeersleiding en Eurocontrol Maastricht deelnemen.
Kunt u garanderen dat de laagvliegroutes van Lelystad Airport uiterlijk 2023 weg zijn? Zo ja, hoe onderbouwt u deze garantie?
In het Startbesluit zal naast de te onderzoeken scenario’s voor de luchtruimherziening tevens worden aangegeven welke verbeterstappen nog voor 2023 doorgevoerd zullen worden. Daartoe behoren in ieder geval verbeteringen die voor die datum een einde moeten maken aan belemmeringen om op de aansluitroutes van Lelystad Airport zoveel mogelijk ongehinderd te kunnen doorklimmen. Deze verbeteringen voor de aansluitroutes zijn randvoorwaardelijk voor de doorgroei van Lelystad Airport boven de 10.000 vliegtuigbewegingen.
Hoe definieert u een laagvliegroute? Welke bandbreedtes worden gehanteerd bij laagvliegroutes? Wanneer is vliegen op aldus gedefinieerde laagvliegroutes voorbij? Bij hoeveel meter hoogte is er geen sprake meer van een laagvliegroute?
Van het begrip laagvliegroute bestaat geen definitie. De term duidt een relatief begrip aan waarmee hier bedoeld wordt dat het vertrekkend Lelystadverkeer zonder aanvullende instructie onder het luchtruim moet blijven dat gereserveerd is voor Schipholverkeer. In het huidige routeontwerp leidt dat dus tot langer vliegen op routedelen op Flight Level 60 (ongeveer 1.800 meter). In de praktijk zal bij opening van de luchthaven overigens al vaak doorgestegen kunnen worden. Door het verbeteren van de aansluitroutes worden de routes zodanig aangepast dat het niet meer nodig zal zijn om het Lelystadverkeer op deze hoogte onder het Schipholverkeer te laten vliegen. Hierdoor kan standaard zoveel mogelijk ongehinderd doorgeklommen worden.
Wat betekent het precies als u als voorwaarde voor de openstelling van Lelystad Airport meegeeft dat het luchtruim uiterlijk in 2023 is heringedeeld en dat de laagvliegroutes verdwijnen? Betekent die voorwaarde dat u garandeert dat uiterlijk 2023 de laagvliegroutes weg zijn? Zo nee, wat betekent die voorwaarde dan wel?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zijn de gevolgen voor de routes en voor Lelystad Airport als u die voorwaarde stelt, maar herindeling vóór 2023 niet gereed is?
Zie het antwoord op vraag 3.
Acht u het zinvol en noodzakelijk om de herindeling c.q. herinrichting van het luchtruim te vergezellen van een plan m.e.r.-procedure, zoals bij programma's, plannen en projecten aan de grond ook gebruikelijk is? Zo ja, wat is hier de planning voor? Zo nee, waarom niet?
Een plan Milieu Effect Rapportage is geen verplicht onderdeel van de procedure om het luchtruim te herzien. Momenteel wordt bekeken of en zo ja op welke wijze, een plan MER toegevoegde waarde heeft in deze procedure. De wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven, zal ik bij het Startbesluit bepalen.
Het bericht dat 10 jaar lang pogingen van de EU en 1 miljard euro de opslag van CO2 niet van de grond hebben gekregen |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «CO2-beleid EU had geen effect» en «Milieusubsidies EU leveren weinig op, waaruit blijkt dat 1 miljard euro en 10 jaar aan investeringen door de EU in CO2 opvang en opslag (CCS) niks hebben opgeleverd»?1 2
Ja.
Welk effect hebben de conclusies van de Europese Rekenkamer op uw visie ten aanzien van de inzet van CCS-technieken?
De Europese Rekenkamer heeft op 23 oktober 2018 de resultaten gepubliceerd van haar onderzoek naar Europese maatregelen om onder andere de afvang en opslag van CO2 te stimuleren. Dit betreffen twee EU-programma’s: het Europees energieprogramma voor herstel (EEPR) en de NER300. De conclusie is dat beide programma’s er niet in geslaagd zijn te zorgen dat CCS in de EU wordt toegepast, met name vanwege het ongunstige investeringsklimaat. Het investeringsklimaat was ongunstig vanwege onzekerheden rond het regelgevingskader en beleid, en vanwege de crisis en de lage marktprijs voor CO2 in het kader van de EU-ETS die investeringen onaantrekkelijk maakte. Deze omstandigheden belemmerden innovatieprojecten terwijl de financiële risico’s van deze projecten hoog waren. Deze factoren kunnen nu geen weerslag hebben op de ontwikkeling van CCS, omdat er meer investeringszekerheid is vanwege de focus die in het regeerakkoord en binnen het Klimaatakkoord ligt op de toepassing van CCS voor industriële processen die geen kosteneffectief alternatief voor emissiereductie voor de korte termijn kennen. Daarnaast is de ETS-prijs stijgende. Het kabinet ziet daarom CCS als een onderdeel in de mix van maatregelen om de CO2-uitstoot terug te dringen.
Erkent u dat, gezien het feit dat CO2-opslag al meer dan 10 jaar niet van de grond komt, deze techniek onterecht als kortetermijnoplossing wordt gezien? Zo nee, waarom niet?
Afvang en opvang van CO2 is een bruikbare techniek om kosteneffectief CO2-uitstoot te reduceren. Deze analyse wordt onderschreven door onafhankelijke instituten als PBL, IPCC en IEA. Hoewel CCS wereldwijd nog in ontwikkeling is, bewijzen projecten in onder andere Noorwegen, Canada en de VS dat CCS in praktijk technisch mogelijk is en de veiligheidsrisico’s beheersbaar zijn. In Noorwegen wordt bijvoorbeeld met het Sleipner-project sinds 1996 al CO2 onder de zeebodem opgeslagen. Nederland is bij uitstek geschikt om CCS toe te passen, vanwege onze kennis van de ondergrond, de sterke clustering van onze energie-intensieve industrie aan de kust en de nabijheid van beschikbare velden onder zee waarbij gebruik kan worden gemaakt van schaalvoordelen en hergebruik van infrastructuur.
Kent u de uitspraak van de rechter in het hoger beroep van de Klimaatzaak dat «de mogelijkheid om in de toekomst met bepaalde technieken CO2 uit de atmosfeer te verwijderen zeer onzeker is en dat de klimaatscenario’s die van dergelijke alternatieven uitgaan bij de huidige stand van zaken een laag realiteitsgehalte hebben»?3
Ja.
Rekent u CCS ook onder de technieken waar de rechter naar verwijst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk effect heeft deze uitspraak van de rechter op uw visie op de inzet van CCS-technieken?
De uitspraak van het gerechtshof heeft betrekking op de mate van broeikasgasreductie in 2020. Daarbij heeft het hof overwogen dat de mogelijkheid om in de toekomst met bepaalde technieken CO2 op een grote schaal uit de atmosfeer te verwijderen (negatieve emissies) nog onzeker is. De toepassing van CCS voor de verduurzaming van industriële processen kan in de regel niet worden gezien als een techniek die leidt tot negatieve emissies. CCS resulteert alleen in negatieve emissies als de CO2 die wordt opgeslagen uit biomassa komt. Toepassing van CCS voor de verduurzaming van industriële processen wordt, ook in scenario’s die niet uitgaan van negatieve emissies, als een noodzakelijke techniek gezien om op kosteneffectieve wijze emissies te reduceren.
Deelt u de mening dat de «post onvoorzien» te weinig aandacht krijgt in de huidige Nederlandse en internationale plannen ten aanzien van het beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5° Celsius? Zo nee, waarom niet?
Het uitsluiten van opties reduceert de kans dat we de doelen halen en kan de kosten daarvan substantieel laten stijgen. Het kabinet ziet CCS als een onderdeel in de mix van maatregelen om de CO2-uitstoot terug te dringen in de industrie, zie tevens het antwoord op vraag 2 en 3. In eerste instantie staat iedere sector voor de eigen taakstelling om de CO2-uitstoot naar beneden te krijgen.
Het recente rapport van de IPCC over 1,5 graden Celsius laat zien dat het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot 1,5 graden Celsius ook mogelijk is zonder de inzet van biomassa in combinatie met CCS. De implicaties van die scenario’s zijn wel dat zeer grootschalig wordt ingezet op herbebossing, naast een zeer drastische beperking van de mondiale uitstoot van CO2 via uitfasering van fossiele brandstoffen, grootschalige inzet van hernieuwbare energie, maar ook vergaande maatregelen aan de vraagzijde, zoals energiebesparing en aanpassing van leefstijlen en diëten. Om de kans te vergroten de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 graden Celsius moeten de mondiale reductie-inspanningen tot 2030 aanzienlijk worden aangescherpt en zou de EU haar klimaatdoel moeten aanscherpen tot 55% reductie in 2030. Aan die emissiereductie zullen alle sectoren een bijdrage moeten leveren.
Welke andere technieken en alternatieve plannen heeft u, in het licht van het beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5° Celsius, paraat indien CO2-opslag opnieuw blijkt te mislukken?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn om in te spelen op de tegenvallende resultaten van CCS door extra volumebeperkende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld in de landbouw en in de luchtvaart, om zodoende tot minder uitstoot van broeikasgassen te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat, mede gezien de uitspraak van de rechter en de bevindingen van de Rekenkamer, het onverantwoord is om het CO2-reductiedoel voor 50% te laten afhangen van een techniek die al vele jaren niet van de grond komt en zeer onzeker is? Zo nee, welke wetenschappelijke criteria worden door u gehanteerd om te beoordelen of CCS een levensvatbare methode is?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Shell kinderen wurgcontracten zou hebben laten ondertekenen |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Leerlingen deden afstand van rechten voor Shell-festival Generation Discover»?1 2
Ja.
Klopt het dat Shell in de aanloop naar Generation Discover 2018 bezoekende kinderen een «overeenkomst bijdrager film & fotografie» – waarvan in dit nieuwsbericht een foto is toegevoegd – heeft laten ondertekenen? Zo nee, hoe zit het dan (indien uw antwoord «nee» is, zijn de vragen 3 t/m 25 niet van toepassing en hoeft u daar geen antwoord op te geven)?
In verband met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de daarbij behorende uitvoeringswet dient Shell toestemming te krijgen voor het verwerken van persoonsgegevens van de ouders van de kinderen die gefotografeerd worden. Om toestemming te krijgen voor het nemen en verspreiden van foto’s van bezoekers van het Generation Discover Festival heeft Shell een formulier opgesteld. Per abuis heeft Shell formulieren naar de deelnemende scholen gestuurd die niet voor dit evenement bedoeld waren. Dit ontdekte Shell pas kort voor de start van het Generation Discover Festival.
Shell heeft een nieuw formulier opgesteld dat enkel ingaat op het gebruik van foto’s. Er zijn op dit formulier geen voorwaarden opgenomen die ingaan op het vertrouwelijk houden van informatie van het evenement of aansprakelijkheid van Shell. Conform de AVG is op het nieuwe formulier opgenomen dat de ouder de gegeven toestemming ook altijd weer kan intrekken
Vanwege het tijdsbestek was het niet mogelijk om alle scholen en ouders een nieuw formulier toe te sturen voor de start van het festival. Shell heeft daarom besloten om de nieuwe formulieren alleen te sturen naar scholen en ouders waarvan de kinderen deelnamen aan een prijsuitreiking, zodat ze daar foto’s van konden maken. Aan andere ouders die het festival met hun kinderen bezochten is ter plekke om toestemming voor foto’s gevraagd, middels het nieuwe formulier.
Deze wijze van handelen verdient uiteraard geen schoonheidsprijs en Shell heeft aangegeven de gang van zaken te betreuren. Shell heeft de fout hersteld door de oude formulieren te vervangen door de nieuwe. Shell heeft aangegeven dat de kinderen waarvan de ouders geen juist formulier hebben ondertekend niet zijn gefotografeerd. Omdat Shell de overeenkomsten waar u naar verwijst, zal vernietigen en daar dus geen beroep op zal doen ga ik, zoals u zelf voorstelt, niet in op de vragen 3 tot en met 25.
Is een contract met een dergelijke formulering rechtsgeldig? Zo nee, welke gevolgen trekt u daar uit? Zo ja, ziet u aanleiding om aan te sturen op het ongeldig verklaren van deze contracten? Zo nee, waarom niet?
In welke verhouding staat dit contract tot de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Via welke wegen is dit contract aan kinderen aangeboden?
Om hoeveel ondertekende contracten gaat het in dit geval?
Hoeveel kinderen hebben geweigerd deze «Overeenkomst bijdrager film & fotografie» te ondertekenen?
Klopt het dat kinderen die het contract niet hebben ondertekend, desalniettemin welkom waren op het festival? Zo ja, wat was in dat geval de juridische waarde van de getekende contracten?
Op welke wijze gaat Shell om met de bescherming van rechten van personen die het contract niet ondertekend hebben, maar toch op het festivalterrein aanwezig waren? Kunt u ervoor zorgen dat deze rechten niet alsnog geschonden zullen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zijn er ook bij eerdere edities van Generation Discover, of andere door Shell georganiseerde evenementen, soortgelijke contracten gebruikt?
Wat is uw algemene inhoudelijke reactie op de passages zoals ze geformuleerd zijn in dit contract?
Kent u de volgende, door kinderen te ondertekenen, algemene voorwaarde van Shell: «Alleen rechtbanken van Engeland en Wales zijn bevoegd met betrekking tot de Overeenkomst bijdrager film & fotografie, en deze overeenkomst zal worden geïnterpreteerd volgens de wetten van Engeland en Wales»?3
Klopt het dat ouders niet terecht kunnen bij een Nederlandse rechtbank in het geval ze bezwaar willen maken tegen het gebruik van beelden van hun kind door Shell? Zo nee, wat is in dat geval dan wel de juiste juridische interpretatie van deze bepaling?
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat ouders niet bij een Nederlandse rechtbank terecht kunnen voor een dergelijk verzoek? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw inzet om ongedaan te maken dat ouders enkel zouden zijn aangewezen op rechtbanken in Engeland en Wales?
Kunt u zich de maatschappelijke verontwaardiging voorstellen over het feit Shell aan kinderen vraagt om dit soort passages te tekenen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de maatschappelijke verontwaardiging over het feit Shell aan kinderen vraagt om dit soort passages te ondertekenen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw inzet om te voorkomen dat Shell in de toekomst nog aan kinderen vraagt om dergelijke passages te ondertekenen?
Bent u bereid om scholen, ouders en leerlingen actief te waarschuwen voor de gevolgen van het ondertekenen van dergelijke contracten, nu en in de toekomst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u borgen dat deze boodschap ook daadwerkelijk terecht komt bij alle scholen, ouders en leerlingen?
Kent u de volgende, door kinderen te ondertekenen, algemene voorwaarde van Shell: «Ik houd alle details over en de inhoud van het project vertrouwelijk. Ik ga ermee akkoord dat ik geen informatie met betrekking tot het project zal publiceren, opdracht zal geven tot de publicatie hiervan, of deze anderszins bekendmaken»?4
Klopt het dat ouders op basis van deze bepaling, in theorie, aangeklaagd kunnen worden door Shell wanneer hun kind per abuis een filmpje of foto van het festival online zou verspreiden? Zo nee, wat is in dat geval dan wel de juiste juridische interpretatie van deze bepaling?
Deelt u de mening dat dit volstrekt onaanvaardbaar en buitenproportioneel zou zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw inzet om te voorkomen dat het daadwerkelijk zover zal komen?
Kent u de volgende, door kinderen te ondertekenen, algemene voorwaarde van Shell: «Ik geef Shell toestemming om mijn naam, gelijkenis en beeld in de bijdrage te gebruiken, in alle media en formaten en op elk grondgebied. Bovendien zie ik af van het recht om het eindproduct van de bijdrage in te zien of goed te keuren»?
Kent u de volgende, door kinderen te ondertekenen, algemene voorwaarde van Shell: «Shell heeft het recht om naar eigen goeddunken elk deel van de bijdrage te verwerken, inclusief maar niet beperkt tot gebruik, exploitatie, wijziging, distributie, opslag en sublicentie voor elk doel (inclusief maar niet beperkt tot reclamedoeleinden), en dit op elke manier, in alle media en formaten en op elk grondgebied»?
Deelt u de interpretatie dat Shell hiermee voor zichzelf regelt dat alle door Shell gemaakte foto’s en video’s van kinderen die Generation Discover 2018 bezochten ook gebruikt kunnen worden voor reclamedoeleinden van Shell, een bedrijf wiens winstmodel rechtstreeks bijdraagt aan de opwarming van de aarde? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Hogeschool Leiden: «Wij zijn geen partner van Shell»»?5
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De Hogeschool Leiden heeft aangegeven dat een aantal studenten van de opleiding Informatica betrokken was bij Generation Discover. Zij hebben daar – in het kader van hun minor educatie – workshops gegeven om kinderen te enthousiasmeren voor techniek en voor programmeren in het bijzonder. Zo deden de studenten ervaring op met lesgeven. Het gebruik van het logo is door een van de medewerkers van de hogeschool, die dit begeleidde, goedgekeurd. Omdat het hier studenten van de hogeschool betrof, vond het College van Bestuur van de Hogeschool Leiden het gebruik voor dit geval niet bezwaarlijk.
Klopt het dat de Hogeschool Leiden, zonder daar zelf toestemming voor te hebben gegeven, door Shell is opgevoerd als partner van Generation Discover, bijvoorbeeld door het gebruik van hun logo? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord op vraag 27.
Kent u het bericht «Generation Discover festival vertrekt uit Den Haag»?6
Ja.
Deelt u de mening dat het vertrek van Generation Discover goed nieuws is voor de stad Den Haag? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft het Generation Discover Festival jongeren binnen de regio Den Haag laten zien en ervaren hoe leuk techniek kan zijn. Ik ben voorstander van een rondreizend festival waardoor jongeren in regio’s buiten Den Haag ook kunnen zien en ervaren hoe leuk techniek kan zijn.
Wat is uw boodschap aan de stad waar Shell volgend jaar zal proberen Generation Discover te organiseren?
Het Generation Discover Festival is een mooie manier om jongeren kennis te laten maken met bètavakken of carrièremogelijkheden in de techniek. Ik laat het aan de toekomstige stad zelf om een inschatting te maken of het organiseren van het Generation Discover Festival past binnen de eigen regio.
Deelt u de mening dat het bezoek van de Minister van J&V aan Generation Discover bij nader inzien geen goed signaal is geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee, uw constatering wordt niet gedeeld. Het bezoek aan de Cyberdome van het festival Generation Discover vond plaats vanwege het belang dat het Ministerie van JenV hecht aan cybersecurity en de jaarlijkse campagne periode van Alert Online. Daar sta ik onverminderd achter. Voor dit festival dragen meerdere betrokken partijen bij aan het enthousiasmeren van jongeren voor techniek. Gezien de omvang, aandacht en de vele partijen die bij het festival betrokken waren was het belangrijk om ook cybersecurity hiervan onderdeel uit te laten maken. Techniek biedt vele kansen, maar heeft ook een keerzijde waarvan jongeren bewust moeten zijn. Daar bood dit evenement een podium voor, waarbij is stilgestaan bij het jaarlijkse cybersecurity bewustzijnsonderzoek van Alert Online. Ook bestond de mogelijkheid hierover met kinderen in gesprek te gaan en een oproep te doen aan kinderen om alert te blijven als ze online zijn.
Deelt u de mening dat het bezoek van de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW aan Generation Discover, waarnaar de Partij voor de Dieren al eerder heeft gevraagd, bij nader inzien geen goed signaal is geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het Generation Discover Festival draagt bij aan het enthousiasmeren van onze jongeren voor de techniek. De aanwezigheid van OCW bij een evenement waarbij meerdere bedrijven betrokken zijn laat zien dat we ons hier als overheid en bedrijfsleven gezamenlijk voor inzetten.
Bent u bereid om bij toekomstige edities van Generation Discover geen vertegenwoordigers van de overheid meer af te vaardigen? Zo nee, waarom neemt u geen afstand van Generation Discover?
Bij het afvaardigen van vertegenwoordigers van het Rijk, naar ieder evenement of werkbezoek, worden altijd afwegingen gemaakt. Zo wordt er altijd afgewogen of het sturen van vertegenwoordigers een meerwaarde heeft voor het beleid van het Rijk. Daarnaast is het natuurlijk altijd de vraag of de agenda het bezoeken van een evenement toelaat. Dit geldt voor ieder toekomstig evenement of werkbezoek, zo ook voor toekomstige edities van Generation Discover.
Het artikel ‘Shell en Unilever dreigen niet met vertrek, ze waarschuwen alleen maar’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend het artikel «Shell en Unilever dreigen niet met vertrek, ze waarschuwen alleen maar»?1
Ja.
Is het waar dat op grond van artikel 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting een bedrijf dat het hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst vennootschapsbelasting aan de fiscus moet afdragen over de nog niet gerealiseerde stille reserves en goodwill?
Ja, op grond van artikel 15d (en artikel 15c) van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vindt een eindafrekening plaats over de fiscale en stille reserves, waaronder de goodwill, voor zover een belastingplichtige ophoudt met in Nederland belastbare winst te genieten. Deze reserves vallen dan vrij en worden tot de winst gerekend in het laatste jaar van belastingplicht.
Betekent dit dat wanneer een multinational haar hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst deze multinational een eindafrekening van de fiscus kan verwachten die, al naar gelang de waarde van de multinational, in de vele miljarden kan lopen?
Wanneer een multinational haar hoofdkantoor naar het buitenland verplaatst, dient bij dat hoofdkantoor een eindafrekening plaats te vinden over de aanwezige fiscale en stille reserves. Voor de duidelijkheid vermeld ik dat slechts dient te worden afgerekend over de meerwaarde van de vermogensbestanddelen (de stille reserves, waaronder goodwill) en fiscale reserves van de desbetreffende belastingplichtige (het hoofdkantoor). Hierbij spelen eventuele aanwezige reserves van door het hoofdkantoor gehouden deelnemingen geen rol. De hoogte van de eindafrekeningswinst die ontstaat bij het hoofdkantoor als gevolg van een eventuele verplaatsing naar het buitenland, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden waarin belastingplichtige verkeert en verschilt daarmee van geval tot geval. Om die reden is uw analyse – dat er altijd een fikse eindafrekening dient plaats te vinden bij de verplaatsing uit Nederland van het hoofdkantoor van een multinational – dan ook te stellig en kan ik deze niet in zijn algemeenheid onderschrijven. Overigens merk ik op dat de waardering van goodwill in de praktijk niet altijd even eenvoudig is vast te stellen, aangezien de interpretatie van concrete feiten en omstandigheden hierbij een rol speelt.
Voor de volledigheid wordt gemeld dat met betrekking tot de belastingclaim over de eindafrekeningswinst de belastingplichtige op dit moment kan kiezen voor onmiddellijke betaling of voor uitstel van betaling voor onbepaalde tijd (mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan).
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen 20 jaar een hoofdkantoor uit Nederland is verplaatst?
De Belastingdienst registreert verplaatsingen van hoofdkantoren niet systematisch. Hoeveel hoofdkantoren de afgelopen 20 jaar zijn verplaatst en hoeveel belasting is geheven ter zake van verplaatsing van deze hoofdkantooractiviteiten op basis van beschikbare informatie bij de Belastingdienst, is daarom niet bekend.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing een naheffing van de fiscus heeft plaatsgevonden op basis van artikel 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing een zogeheten ruling is gesloten met de Belastingdienst en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Bij de verplaatsing van een in Nederland gevestigd hoofdkantoor naar het buitenland kunnen zich verschillende fiscale vraagstukken voordoen. Over deze fiscale vraagstukken kan desgewenst zekerheid vooraf («ruling») worden gevraagd. De Belastingdienst houdt niet systematisch bij of een afgegeven ruling samenhangt met de verplaatsing van een hoofdkantoor naar het buitenland. Het bedrag dat is gemoeid met hoofdkantoorverplaatsingen is daarom ook niet bekend.
Welke rulings zijn er in het kader van een hoofdkantoorverplaatsing geweest en kan hier inzicht in worden gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak bij een hoofdkantoorverplaatsing op welke andere manier dan ook een verrekening heeft plaatsgevonden en wat het totale bedrag is dat hiermee gemoeid is?
Uit de vraagstelling wordt mij niet precies duidelijk waarop u doelt. Ik interpreteer uw vraag zo dat u doelt op de mogelijkheid van aandeelhouders om de ingehouden dividendbelasting te verrekenen. Voor Nederlandse aandeelhouders is de dividendbelasting meestal een voorheffing, die kan worden verrekend in de inkomstenbelasting of in de vennootschapsbelasting. Dit betekent dat een aandeelhouder de dividendbelasting wel betaalt maar dit bedrag in mindering kan brengen op de in dat jaar te betalen inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
Kunt u aangeven hoe de hoofdkantoorfunctie van een multinational door de Belastingdienst en/of het Ministerie van Financiën gewaardeerd wordt? Kunt u aangeven of deze waardering per geval kan verschillen? Zo ja, hoe vaak er afwijkende waarderingsmethodieken zijn gehanteerd?
Indien een hoofdkantoor wordt verplaatst naar het buitenland, dient op basis van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een eindafrekening plaats te vinden over de fiscale en stille reserves opgebouwd in Nederland naar de waarde in het economisch verkeer. Deze waarde is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval en verschilt van geval tot geval. Er is niet één specifieke waarderingsmethode om de waarde in het economisch verkeer te bepalen.
Onderschrijft u de analyse dat artikel 15d Wet op de vennootschapsbelasting een extra drempel is voor een multinational om haar hoofdkantoor uit Nederland te verplaatsen, aangezien er nog een fikse eindafrekening met de fiscus plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat tientallen Haagse basisscholen Shell-festival Generation Discover boycotten |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht »38 basisscholen niet naar Shell-festival Generation Discover»?1 2
Ja.
Wat vindt u van de beslissing van Gerard van Drielen (bestuursvoorzitter van Stichting Christelijk Onderwijs Haaglanden) om zijn leerlingen te beschermen tegen de «greenwashing» van Shell?
Het onderwijs leert onze leerlingen om zelf kritisch naar hun omgeving te kijken, daar zijn onze leraren en docenten ook expert in. Dit doen ze door zelf te bepalen hoe zij hun onderwijs inrichten en welke evenementen daarbij wel of niet bezocht worden. Het is niet aan de regering om het wel of niet bezoeken van een evenement te beoordelen.
Bent u bereid om ook alle andere Nederlandse scholen op te roepen om niet af te reizen naar het greenwashfestival van Shell, aangezien het winstmodel van Shell is gebaseerd op het tot in de verre toekomst gebruiken van fossiele brandstoffen, waarmee de belangen van kinderen rechtstreeks worden geschaad? Zo nee, waarom niet?
Nee. Elke school in Nederland is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en de invulling van het onderwijs. Daarbij geldt ook dat scholen verantwoordelijk zijn voor het maken van afwegingen in het onderhouden van banden met het bedrijfsleven of maatschappelijke organisaties. Ik laat het aan de scholen zelf om een inschatting te maken of het Generation Discover Festival ten goede komt aan het leer- en ontwikkelproces van de leerlingen.
Kent u, behalve de turbulente discussie in de Haagse gemeenteraad over de toewijzing van subsidie aan Generation Discover3, ook het bericht «gemeente Den Haag steunt het scholierenfestival van Shell niet langer»?4 5
Ja.
Klopt het dat de secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aanwezig zal zijn bij de opening van het Generation Discover Festival?6
Ja.
Erkent u dat het een tegenstrijdig beeld oplevert dat de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW aanwezig is bij de opening van een greenwashfestival van Shell, waar de gemeente Den Haag en tientallen Haagse basisscholen zich inmiddels van hebben gedistantieerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland schreeuwt om goed technisch personeel. Gezamenlijk met het bedrijfsleven probeer ik zoveel mogelijk leerlingen enthousiast te maken voor een toekomst in de techniek. Dit doet dit kabinet door jaarlijks 100 miljoen euro te investeren in het techniekonderwijs in het vmbo, maar ook tijdens een festival van het bedrijfsleven. Jongeren zijn vaak minder bekend met bètavakken of welke carrièremogelijkheden er in de techniek zijn. Met het Generation Discover Festival dragen meerdere betrokken partijen bij aan de ontwikkeling van jong talent en het enthousiasmeren van onze leerlingen voor de techniek.
Bent u bereid om de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW op te dragen om vriendelijk te bedanken voor de openingsceremonie van Generation Discover? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet meer aan de orde omdat het evenement ondertussen al plaats heeft gevonden.
Is het Ministerie van OCW ook op andere wijze nog betrokken bij het greenwashfestival Generation Discover 2018? Zo ja, kunt u dat uitgebreid toelichten?
Tijdens het Generation Discover Festival heeft het jaarlijkse CEO overleg in het kader van het Techniekpact plaats gevonden. Dit CEO overleg is in 2016 gestart door mijn voorganger Staatssecretaris Dekker. Tijdens dit overleg spreekt OCW met de 10 CEO’s van de grote techniekbedrijven (Siemens, ASML, IBM, Thales, Tata Steel, Shell, Philips, AkzoNobel, DSM en Unilever) over onderwerpen zoals hoe enthousiasmeren we onze leerlingen én leerkrachten voor een carrière in de techniek.
Het verzet van VNO-NCW tegen ambitieus klimaatbeleid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitspraken van de VNO-NCW-voorzitter dat, in tegenstelling tot de adviezen van o.a. het PBL, in Nederland schonere producten niet rendabeler gemaakt zouden moeten worden door vervuilende productie meer te belasten omdat bedrijven dan naar een andere landen zouden verhuizen?1 2
Ja.
Erkent u dat de voorzitter van VNO-NCW hiermee gebruik maakt van exact het type argument dat in de recent uitgelekte lobbystrategie van Business Europe werd geadviseerd als te gebruiken frame om klimaatambitie tegen te werken?3 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt, zoals benoemd in de kabinetsappreciatie van het voorstel voor hoofdlijnen van een klimaatakkoord, een aanpak voor uitstootvermindering in de industrie langs drie sporen: kostenreductie, borging en maatwerk. Ik constateer dat VNO-NCW aandacht vraagt voor de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en weglekeffecten van CO2-uitstoot. Dit zijn ook voor het kabinet belangrijke aandachtspunten.
De investeringen die nodig zijn om een transitie te kunnen maken, vergen dat de Nederlandse industrie als internationale koploper, zijn concurrentiepositie op (middel)lange termijn duurzaam versterkt. Bovenstaande rechtvaardigt dat overheid en industrie gezamenlijk bijdragen aan de benodigde investeringen.
Deelt u de mening dat VNO-NCW zich met deze stellingname openlijk heeft gepositioneerd als een van de tegenkrachten in het realiseren van ambitieus klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook beantwoord op vraag 2, ik constateer dat VNO-NCW aandachtspunten uit die ook de aandacht hebben van het kabinet.
Kent u de berichten «Het Klimaatakkoord wordt gesaboteerd» en «Klimaatplannen te vaag voor doorrekening»?4 5
Ja.
Deelt u de mening dat de tegenvallende resultaten aan de klimaattafels niet los vallen te zien van de weinig constructieve houding van, in dit geval, VNO-NCW? Zo nee, waarom niet? Quotes uit de strategische lobbynotitie van Business Europe:
Nee. Het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord is het resultaat van de inbreng van een groot aantal partijen. Uit de analyses van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Centraal Planbureau blijkt dat partijen met het voorstel voor hoofdlijnen op koers liggen en de reductiedoelstelling van 49% in 2030 binnen bereik is. Daarvoor is wel een nadere uitwerking nodig van het voorstel op hoofdlijnen in concrete instrumenten en acties. Op 5 oktober jl. heeft het kabinet met de kabinetsappreciatie van het voorstel voor hoofdlijnen (Kamerstuk 32 813, nr. 220) richting gegeven voor het vervolg.
Het bericht dat farmaceutisch bedrijven voor miljarden aan belasting ontwijken |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Medicijn voor armoede» van Oxfam Novib?1
Ja.
Uit welke wetenschappelijke publicaties heeft u opgemaakt en/of welke onderbouwing kunt u leveren dat een verlaging van de vennootschapsbelasting niet tot een «race-to-the bottom» zal leiden?
Het Kabinet verlaagt weliswaar het vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) tot 20,5% in 2021, maar dat is slechts een deel van het verhaal. Deze verlaging wordt namelijk in belangrijke mate gefinancierd met een grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting. Deze grondslagverbredende maatregelen zijn onder andere de renteaftrekbeperking uit het Implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking), de beperking van verliesverrekening voor bedrijven en de minimumkapitaalmaatregel voor banken en verzekeraars. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven. Per saldo bevorderen we op deze wijze het ondernemen met eigen vermogen en blijft ons tarief tegelijkertijd concurrerend. Het Kabinet is van mening dat dit niet leidt tot een uitholling van de Vpb-opbrengsten en dat er dus geen sprake is van een race naar de bodem. Bovendien komt het Nederlandse algemene Vpb-tarief ook na de verlaging naar 20,5% uit op een percentage rond het Europees gemiddelde van circa 21%.
Bent u het, in het licht van de vorige vraag, eens met de kritiek dat Nederland, dat sinds de jaren 80 stapsgewijs de vennootschapsbelasting heeft verlaagd van 48% tot 22,25%, een belangrijke aanjager is van deze «race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De maatschappij verandert en de belastingmix verandert mee. Uiteindelijk streven Kabinetten naar een belastingmix die zo min mogelijk verstorend werkt en past bij de politieke voorkeuren van dat moment. Dit Kabinet stelt voor de tarieven in de vennootschapsbelasting te verlagen en deze verlaging in belangrijke mate te financieren uit grondslagverbreding. Zo wordt het belastingstelsel economisch minder verstorend, terwijl de Kabinetsinzet niet zorgt voor schadelijke belastingconcurrentie.
Bent u het eens met de conclusie dat zogenaamde patentboxen, voor Nederland zou dat de innovatiebox zijn, evenzogoed leiden tot een «m race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is een instrument dat onder andere als doelstelling heeft Nederland aantrekkelijk te maken als vestigingsplaats voor innovatieve bedrijven. In het kader van het Base Erosion Profit Shifting (BEPS)-project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en in EU-verband zijn internationale afspraken gemaakt over de voorwaarden waar een innovatiebox minimaal aan moet voldoen. De Nederlandse innovatiebox is op onderdelen per 1 januari 2017 aangepast en voldoet daarmee aan de internationale standaard. Deze standaard moet voorkomen dat de innovatiebox als instrument voor belastingontwijking wordt gebruikt.
Bent u bereid om deze innovatiebox af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is in 2015 geëvalueerd waarvan de resultaten op 19 februari 2016 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden.2 In die evaluatie concluderen de onderzoekers dat de innovatiebox doeltreffend en doelmatig is. In deze conclusie is rekening gehouden met het tweeledige doel van de innovatiebox: er wordt beoogd het vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven te verbeteren, teneinde hoogwaardige werkgelegenheid aan te trekken en te behouden en er wordt beoogd onderzoeks- en ontwikkelingswerk in Nederland te bevorderen.3 Door de onderzoekers wordt wel geconstateerd dat de innovatiebox waarschijnlijk niet het meest krachtige middel is om R&D te stimuleren. Met oog op de dubbele doelstelling van de innovatiebox en de conclusies van de evaluatie ziet het Kabinet geen reden de innovatiebox af te schaffen. Overigens is na de evaluatie de innovatiebox per 1 januari 2017 aangepast aan de internationale OESO-standaard en is een aantal aanbevelingen uit de evaluatie overgenomen. Daarnaast heeft dit Kabinet de innovatiebox per 2018 versoberd door het effectieve tarief van 5% naar 7% te verhogen.
Hoeveel gesprekken zijn er de afgelopen 18 jaar door de Nederlandse overheid gesprekken met farmaceutische bedrijven gevoerd, op politiek dan wel ambtelijk niveau, waarbij de vennootschapsbelasting, de innovatiebox of een andere belastingmaatregel ter sprake is gekomen?
Er wordt door verschillende overheidsinstanties en op verschillende niveaus gesprekken gevoerd met belangenorganisaties en bedrijven. Dat geldt ook voor de Belastingdienst bij de uitoefening van het toezicht, ook op het gebied van de vennootschapsbelasting. Hierbij wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, ook gesproken over de toepassing van de innovatiebox en andere belastingmaatregelen.
Kunt u inzicht geven in de verslagen van die gesprekken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de belastingmoraal en de bedrijfsstructuur van een farmaceutisch bedrijf bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen te betrekken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid wordt bij de vormgeving van fiscaal beleid en de totstandkoming van fiscale wetgeving in veel gevallen op ambtelijk niveau gesproken met externe partijen. Dit gebeurt bijvoorbeeld op initiatief van het Ministerie van Financiën, op verzoek van een externe partij of via de steeds veelvuldiger gebruikte internetconsultatie. Tijdens het plenair debat over belastingontwijking op 29 maart jl. heb ik opgemerkt dat ik meerwaarde zie in dit soort gesprekken en dat ik van plan ben dergelijke gesprekken te blijven voeren.
Het voorgaande laat onverlet dat ik geen misverstand wil laten bestaan over de rolverdeling. Geen enkele externe partij heeft een doorslaggevende stem bij de vormgeving van fiscaal beleid noch bij de totstandkoming van fiscale wetgeving. Deze externe partijen komen op voor een deelbelang. Dat is hun goed recht en nuttig in de belangenafweging, maar het deelbelang hoeft zeker niet gelijk te zijn aan het algemene belang. Uiteindelijk is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet. Het kabinet beoordeelt op welke wijze naar zijn inschatting het algemene belang het beste wordt gediend. Het kabinet is daarop aanspreekbaar door de Staten-Generaal.
Bij wetsvoorstellen wordt in de paragraaf «Advies en consultatie» aangegeven voor welke maatregelen advies is ingewonnen of overleg heeft plaatsgevonden met externe organisaties. Waar dit het geval is, wordt dit toegelicht bij de toelichting van de desbetreffende maatregelen. Bovendien wordt mijn agenda openbaar gemaakt zodat transparant is welke gesprekken ik voer. Specifiek bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer ligt mijn belang in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de bedrijfscultuur en de belastingmoraal geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bereid in de toekomst bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen eisen te stellen aan de wijze waarop een farmaceutisch bedrijf zijn belasting betaalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 ligt mijn belang bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de wijze waarop een bedrijf belasting betaalt geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de 3,8 miljard euro belasting die farmaceutische bedrijven ontweken hebben, besteed had kunnen worden aan het verbeteren dan wel toegankelijker maken van medische zorg? Zo niet, waarom niet?
Door het vaststellen van de aanslag door de Belastingdienst wordt datgeen in de heffing betrokken wat op basis van de Nederlandse wet- en regelgeving aan Nederland toekomt. De afgelopen jaren is echter gebleken dat bedrijven door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of afstellen waardoor de kosten van algemene voorzieningen, waaronder de medische zorg, worden afgewenteld op burgers en bedrijven die wel gewoon aan hun fiscale verplichtingen voldoen. Het Kabinet wil daarom belastingontduiking en belastingontwijking aanpakken. Dit gebeurt op basis van internationale, Europese maar ook nationale initiatieven. Ik heb u geïnformeerd over het Kabinetsbeleid op dit punt en de daar uit voortvloeiende initiatieven in mijn brief van 23 februari jl.
Wat is uw oordeel over het voornemen van de farmaceutische bedrijven om te komen tot een gezamenlijk gedragscode over «verantwoorde prijsstelling»? Deelt u de mening van Farma ter Verantwoording dat zulke gedragscodes vaak gebruikt worden als doekje voor het bloeden en om wettelijke ingrepen zoals prijscontroles te voorkomen?
Ik ben voorstander van zelfregulering indien dit ook daadwerkelijk leidt tot een structurele verandering. Met het opstellen van een gedragscode erkennen de leden van de Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) dat farmaceutische bedrijven een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben in het duurzaam betaalbaar houden van innovatieve geneesmiddelen en dat zij daarnaar willen handelen. De VIG erkent dat het anders moet. Dit vind ik een bijzonder positieve ontwikkeling. Ik kijk daarom met bijzondere interesse uit naar het definitieve resultaat. Daarbij heb ik de verwachting dat de gedragscode vastlegt wat ongewenst gedrag is en wat de voelbare consequenties zijn voor bedrijven die zich er niet aan houden.
Wel ben ik realistisch over de beperkte reikwijdte ervan: De gedragscode zal slechts voor leden van de VIG gelden, niet-leden zijn er niet aan gehouden. Het is ook geen alternatief voor beleidsmaatregelen die prijzen van geneesmiddelen moeten beheersen, eerder een extra stukje van de puzzel.
Deelt u de mening dat er niet op vertrouwd kan worden dat bedrijven met een aantoonbaar dubieuze (belasting)moraal zichzelf winstbeperkende maatregelen zullen opleggen?2
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de manier waarop individuele bedrijven hun belastingplicht voldoen. In zijn algemeenheid geldt dat het in de jurisprudentie aanvaard is dat het belastingplichtigen in beginsel is toegestaan fiscaal de meest voordelige weg te kiezen5, maar dat is niet onbegrensd. Het is niet voor niets dat in de jurisprudentie ook het leerstuk van de wetsontduiking (fraus legis) zich heeft ontwikkeld. Ook de rol van de wetgever mag hier niet worden miskend en juist op dat punt heb ik in mijn brief van 23 februari 2018 aangekondigd een pakket maatregelen te treffen die ten doel hebben internationale belastingontwijking met wetgeving aan te pakken.
Groeiplannen van Eindhoven Airport en de gevolgen voor de natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Uitbreiding Eindhoven Airport lijkt onmogelijk», «Werd een kritisch rapport over de groei van vliegveld Eindhoven verzwegen? en «Rek in milieuregels rond Eindhoven Airport»?1 2 3
Ja.
Kunt u bevestigen dat, in de context van de toch al enorme milieuvervuiling in Oost-Brabant, alle voorliggende groeiscenario’s van Eindhoven Airport gepaard zullen gaan met een toename van de uitstoot van o.a. koolstofdioxide, stikstof en (ultra)fijnstof? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de gezamenlijke verkenning van Rijk en regio naar de toekomst voor Eindhoven Airport zijn de voorbije maanden onderzoeken uitgevoerd aan de hand van vier hypothetische scenario’s, variërend van geen verdere groei (scenario 1) tot een toename van het aantal vliegtuigbewegingen van 55.000 vliegtuigbewegingen in 2030 tot 100.000 (scenario’s 2 tot en met 4) in 2030. Deze scenario’s vormen nadrukkelijk géén beleidsopties voor besluitvorming, maar zijn louter bedoeld als analysekader om inzicht te krijgen in verwachte effecten bij een verondersteld aantal vliegtuigbewegingen. Op de website van de Uitvoeringstafel Eindhoven Airport (samenopdehoogte.nl) zijn alle onderzoeken gepresenteerd. Hieruit blijkt o.a. dat voor de emissie van koolstofdioxide veroorzaakt door vliegverkeer bij scenario 1 een afname te zien is. Dit houdt verband met prognoses waarbij de gemiddelde grootte van vliegtuigen in 2030 gelijk is aan die in 2019 en dat in 2030 60% van de vloot vervangen zal zijn met nieuwe en zuinigere toestellen.4 Bij de scenario’s 2 tot en met 4 is sprake van een toename van de uitstoot. Ook voor stikstof geldt dat bij scenario 1 een afname te zien is en dat bij de scenario’s 2 tot en met 4 sprake is van een toename van de uitstoot. Bij fijnstof waren geen verdere gegevens van technologische ontwikkelingen voorhanden. Hierdoor is in scenario 1 geen afname te zien tussen 2019 en 2030 ondanks dat het aantal vliegtuigbewegingen gelijk blijft. Bij de overige scenario’s is voor fijnstofemissie sprake van een toename. Ten aanzien van stikstofdepositie is bij de scenario’s 2 tot en met 4 sprake van een toename.
Naast de effecten van vliegverkeer zijn ook de effecten van de landzijdige bereikbaarheid onderzocht. De stikstofemissies van het landzijdig transport in de regio Eindhoven ten gevolge van Eindhoven Airport bedragen in 2019 ongeveer een kwart van de emissies van de luchtvaart. Doordat de stikstofemissies van auto’s sneller dalen dan die van vliegtuigen, nemen ze in de meeste scenario’s af. Alleen in scenario 4 nemen deze emissies toe. De CO2-emissies van het landzijdig transport bedragen in 2019 ongeveer het dubbele van de CO2-emissies van vliegtuigen. In de periode tussen 2019 en 2030 blijven ze afhankelijk van het scenario ongeveer gelijk (in scenario 2) aan 2019 of nemen toe met maximaal 86% (in scenario 4).
Onderschrijft u dat daarmee alle voorliggende groeiscenario’s van Eindhoven Airport haaks staan op onze verplichting om Natura 2000-gebieden te beschermen?
Op basis van de indicatieve berekeningen die zijn uitgevoerd voor de hypothetische groeiscenario’s kunnen geen conclusies worden getrokken over de effecten op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en ook niet over de (on)mogelijkheden van de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven. Op dit moment heeft geen besluitvorming plaatsgevonden over de verdere ontwikkeling van Eindhoven Airport. Mocht eventueel in de toekomst op basis van een zorgvuldig proces besloten worden tot groei en helder is wat die uitbreiding omvat, dan komt opname van de uitbreiding van Eindhoven Airport als prioritair project in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) aan de orde. Niet eerder dan dat moment kunnen de concrete stikstofdepositie-berekeningen worden uitgevoerd.
Het PAS wordt regelmatig geactualiseerd. Op dat moment bestaat de mogelijkheid om prioritaire projecten (zoals bijvoorbeeld uitbreiding van vliegvelden, wegen, havens, industrie of grote woonwijken) toe te voegen, te wijzigen of af te voeren. Daarnaast worden ook andere uitgangspunten geactualiseerd, zoals nieuwe inzichten op het gebied van emissiefactoren. Vervolgens wordt de totale depositieruimte opnieuw bepaald en getoetst aan de wettelijke kaders waarmee de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige natuur wordt geborgd. Via bronmaatregelen neemt de stikstofdepositie in Nederland af. Met de uitvoering van herstelmaatregelen wordt bereikt dat – ook zolang er nog sprake is van een situatie van overbelasting door stikstofdepositie – de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten behouden blijft. Dankzij de bron- en herstelmaatregelen kan er ruimte voor nieuwe ontwikkelingen beschikbaar worden gesteld.
Kunt u bevestigen dat uitbreiding van Eindhoven Airport bovendien niet mogelijk is vanwege een gebrek aan «ontwikkelruimte» in het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de voorgenomen uitbreiding van Eindhoven Airport zich tot de bescherming van Natura 2000-gebieden krachtens de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kritische depositiewaarden in de Natura2000-gebieden Maasduinen, Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, Weerter en Budelerbergen en Ringselven, de Veluwe, Rijntakken, Brabantse Wal, Savelsbos, Bemelerberg en Schiepersberg, De Wieden, Lieftinghsbroek, Brunssummerheide, Geuldal, Vecht- en Beneden Reggegebied? Wat zijn de feitelijke depositiewaarden in deze gebieden?
Het PAS bestaat uit een generiek deel, het Programma Aanpak Stikstof en een gebiedsspecifiek deel, de gebiedsanalyses. Voor alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden die zijn opgenomen in het PAS is een gebiedsanalyse opgesteld. Daarin is de in vraag 6 en 7 gevraagde informatie terug te vinden. Uit de gebiedsanalyses blijkt dat voor alle gebieden is beoordeeld dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel is dat de instandhoudingsdoelstellingen op termijn kunnen worden gehaald en dat verslechtering wordt voorkomen. De gebiedsanalyses (en het PAS) staan op de website van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV): https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=pas&deel=0
Welke effecten op de natuur hebben deze overschrijdingen van de grenswaarden voor de stikstofdepositie?
Zie antwoord vraag 6.
Hoelang is de herstelperiode nu al voor de beschermde natuursoorten en hoelang gaat de herstelperiode worden als de extra depositie door de uitbreiding van Eindhoven Airport er nog eens bovenop komt?
Voor elk voor stikstof gevoelig habitattype en leefgebied in een overbelast Natura 2000-gebied is in de gebiedsanalyses met de beste, beschikbare kennis en gegevens een oordeel gegeven over het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen met drie opeenvolgende PAS-tijdvakken van elk zes jaar. Het eerste PAS-tijdvak van zes jaar (2015–2021) richt zich op behoud en het tweede en derde PAS-tijdvak tevens op verbetering van de kwaliteit en/of uitbreiding van de oppervlakte van de habitattypen of leefgebieden in de gevallen waarin dit een doelstelling is. Dit wijzigt niet op het moment dat een eventuele uitbreiding van Eindhoven Airport wordt opgenomen als prioritair project. Zie verder het antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Kunt u aangeven wat de beschikbare «ontwikkelruimte» per bij vraag 6 genoemde Natura2000-gebied is voor prioritaire projecten? Hoe verhoudt zich deze tot de extra vervuiling veroorzaakt door uitbreiding Eindhoven Airport?
De gereserveerde ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten verschilt per hectare. In de gebiedsanalyses is per gebied beschreven hoeveel ontwikkelingsruimte er op dit moment gemiddeld beschikbaar is voor het gehele eerste PAS-tijdvak (2015–2021).
Zie verder de beantwoording van de vragen 3,4 en 5.
Erkent u dat het, terwijl het Europese Hof zich binnenkort zal uitspreken over de systematiek van het PAS, zeer onlogisch zou zijn de vervuilende uitbreiding van Eindhoven Airport in een al zwaar overbelast gebied te faciliteren door het aan te wijzen als prioritair project?
De uitspraak van het Europees Hof komt naar verwachting op 7 november 2018 en in navolging daarvan zal de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State einduitspraak doen. Zie verder het antwoord op vraag 3,4 en 5.
Klopt het dat bij het publiceren van de rapporten over Eindhoven Airport op de website «Samen op de hoogte» het kritische milieurapport van Royal HaskoningDHV, waaruit kan worden opgemaakt dat groei van Eindhoven Airport om milieuredenen niet mogelijk is, aanvankelijk niet op de website is geplaatst? Zo ja, waarom is een dergelijk kritisch rapport langer achtergehouden dan de andere rapporten?
Het betreffende rapport over stikstofdepositie is niet achtergehouden. De rapporten over de vijf deelonderwerpen die onderdeel uitmaakten van de gezamenlijke analysefase zijn op 3 september jl. op de website van de Uitvoeringstafel Eindhoven Airport (samenopdehoogte.nl) geplaatst. Omdat het onderzoek van de gemeente Eindhoven geen onderdeel uitmaakte van dit pakket aan gezamenlijke onderzoeken is het toen per abuis niet geplaatst op die website. De gemeente Eindhoven heeft het rapport op 7 september jl. openbaar gemaakt en het rapport is vervolgens in het raadsinformatiesysteem van de gemeente geplaatst. Vervolgens is het rapport alsnog op de website van de Uitvoeringstafel geplaatst. Alle rapporten vormen bouwstenen voor het vervolg.
Erkent u dat deze gang van zaken – het achterhouden van kritische rapporten en het mogelijk verlenen van uitzonderingen op milieuregels – wederom de suggestie wekt dat groei van de luchtvaart structureel wordt verkozen boven het beschermen van natuur en omwonenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel dit niet. Er zijn geen kritische rapporten achtergehouden. Het door de gemeente Eindhoven uitgevoerde onderzoek is op 7 september jl. openbaar gemaakt en daarna op de site van de Uitvoeringstafel geplaatst. Zie verder het antwoord op vraag 11. Evenmin deel ik de suggestie dat de groei van de luchtvaart structureel wordt verkozen boven het beschermen van natuur en omwonenden. Voor het bepalen van de toekomstige ontwikkeling van Eindhoven Airport volg ik, in nauwe samenspraak met de regio, een zorgvuldig proces. Als vernieuwend onderdeel daarvan hebben Rijk en regio besloten tot de uitvoering van een Proefcasus Eindhoven Airport die begin oktober van start gaat. De proefcasus moet in beeld brengen hoe een toekomstbestendige duurzame luchthaven kan worden ontwikkeld, die een economische meerwaarde heeft en waarbij een betere leefomgeving en luchtkwaliteit een belangrijk uitgangspunt is. Groei vormt daarbij een ontwerpvariabele, maar is géén uitgangspunt. Bij dit proces zullen omwonenden, belangenorganisaties, bedrijfsleven en betrokken overheden nauw worden betrokken.
Welke invloed hebben de nu uitgebrachte rapporten op het vervolg van het proces omtrent de ontwikkeling van Eindhoven Airport na 2019?
Alle onderzoeken, ook die in opdracht van de gemeente Eindhoven zijn uitgevoerd, vormen bouwstenen voor het vervolg. Tijdens de Proefcasus Eindhoven Airport zal, mede na participatie van de omgeving, per onderwerp duidelijk worden of en zo ja wanneer vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd.
Het bericht dat VNO-NCW is aangesloten bij een machtige lobbygroep die het verhogen van de Europese klimaatambitie actief tegenwerkt |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Strategie bedrijven tegen klimaatactie onthuld»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse werkgeversorganisatie VNO-NCW is aangesloten bij de invloedrijke lobbygroep Business Europe?2
Ja, VNO-NCW is net als 39 andere ondernemersorganisaties uit de Europese landen lid van Business Europe.
Kent u de recent uitgelekte notitie van Business Europe waarin hun lobbystrategie uit de doeken wordt gedaan om een verhoging van de Europese klimaatambitie tegen te werken?3
Ik ben bekend met de notitie waarin Business Europe een standpunt inneemt ten aanzien van de verhoging van de Europese klimaatambitie. Het is van groot belang dat de klimaatambities en bijbehorende nationale en Europese doelstellingen breed worden gedragen door de samenleving. De doelstelling kan immers alleen succesvol worden gerealiseerd als bedrijfsleven, overheden en maatschappelijke organisaties hier gezamenlijk de schouders onder zetten. In Nederland werkt het kabinet met vele partijen, waaronder VNO-NCW, constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Erkent u dat het tegenwerken van een verhoogde Europese klimaatambitie (van 40% naar 45% CO2-reductie in 2030) haaks staat op het in het regeerakkoord benoemde voornemen om op Europees niveau het voortouw te nemen het CO2-reductiedoel op 55% in 2030 te krijgen?4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw inzet tot nu toe geweest om het in het regeerakkoord genoemde pleidooi voor 55% CO2-reductie in 2030 in de praktijk te brengen?
Zoals aangegeven in het regeerakkoord, wil dit kabinet in de EU het voortouw nemen om het reductiedoel voor 2030 te verhogen van 40% naar 55% ten opzichte van 1990. Besluitvorming over deze verhoging moet plaatsvinden op basis van unanimiteit. Dit betekent dat we uiteindelijk het gesprek met alle lidstaten aangaan. Insteek daarbij is om uiterlijk in 2020 – als onderdeel van de mondiale ambitiecyclus – te komen tot een meer ambitieuze bijdrage vanuit de EU aan de doelen van het Akkoord van Parijs.
De klimaatonderhandelingen die eind dit jaar in Polen plaatsvinden zijn een eerste stap in dit traject. De faciliterende dialoog die daar zal plaatsvinden (Talanoa-dialoog) is het eerste formele moment om naar de collectieve inzet en die van de EU te kijken.
In 2019 wil ik op basis van het voorstel van de Europese Commissie voor een langetermijnstrategie voor Klimaat een discussie starten over het broeikasgasreductiedoel voor 2030. In mijn streven voor het ophogen van de EU klimaatambities werk ik nauw samen met Frankrijk, Zweden, Finland, Spanje, Portugal en Luxemburg. Nederland wil deze coalitie uitbreiden en zet zich hiervoor in.
Erkent u dat het blokkeren van een verhoging van de Europese klimaatambitie vervolgens door diezelfde tegenkrachten van ambitieus klimaatbeleid gebruikt kan worden als argument om hier in Nederland op de rem te trappen bij het tot stand brengen van Nederlands klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor internationaal concurrerende bedrijven zijn de concurrentieverhoudingen met bedrijven in andere lidstaten van belang. Zij zijn daarom gebaat bij een gedeelde Europese ambitie en een gelijk speelveld. Een gedeelde Europese ambitie die in lijn is met het akkoord van Parijs draagt ook bij aan effectief klimaatbeleid. Daarom zet het kabinet zich in voor 55% broeikasgasreductie in 2030. We werken hierin nauw samen met andere lidstaten die zich hier ook voor willen inzetten. Zoals ook bij het antwoord op de vragen 3 en 4 vermeld, werkt het kabinet in Nederland met vele partijen constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Wat is uw boodschap aan de Europese Unie met betrekking tot de door Business Europe gebezigde strategie om de Europese klimaatambitie niet eens naar 45% te tillen? Deelt u de mening dat het juist nu belangrijk is om publiekelijk afstand te nemen van deze doelstelling van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse klimaatboodschap aan de Europese Unie is helder: verhoog het 2030-broeikasgasreductiedoel naar 55%.
Hoe beoordeelt u de woordkeuze van Business Europe zoals het gebruik maken van de «gebruikelijke argumenten» om het proces tegen te werken en «het belang van extra ambitie te minimaliseren»?5
De woordkeuze past niet bij de ambities van het Nederlandse kabinet. Zowel in Nederland als in Europa streeft dit kabinet naar een ambitieus klimaatbeleid.
Is het waar dat Unilever in 2014 uit deze klimaatonvriendelijke lobbygroep is gestapt omdat het zelf voorstander is van strenger klimaatbeleid? Zo nee, hoe zit het dan?
Unilever is een bedrijf dat eigenstandig haar afwegingen maakt om al of niet lid te zijn van een belangenorganisatie. Ik verwijs u voor de beantwoording van deze vraag dus ook naar Unilever zelf.
Kunt u uitsluiten dat VNO-NCW bij de totstandkoming van de hoofdlijnen van het voorlopige Nederlandse Klimaatakkoord gehandeld heeft in lijn met de recent uitgelekte notitie van Business Europe? Zo nee, bent u bereid de specifieke inbreng van VNO-NCW na te gaan? Zo ja, kunt u dat toelichten?
VNO-NCW is een constructief lid aan de klimaattafels. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie vraagt het kabinet alle partijen aan de tafels in de tweede ronde om tot een akkoord te komen om nadrukkelijker in beeld te brengen welke aanvullende maatregelen nog mogelijk zijn. Dit geldt dus ook voor VNO-NCW. De aanvullende maatregelen zijn van belang zodat we goed zijn voorbereid als de Europese doelstelling wordt aangescherpt. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
Bent u bereid om de onderhandelaars van het Klimaatakkoord te waarschuwen voor dergelijke tegenkrachten door hen te wijzen op het specifieke voorbeeld van de genoemde lobbystrategie van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
Zowel overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW als de partijen aan de Industrietafel zijn zich bewust van de internationale context waarbinnen de industrie opereert. Over tal van onderwerpen op nationaal en internationaal niveau wordt een lobby gevoerd door diverse maatschappelijke- en belangenorganisaties om invloed uit te oefenen op beleidsvorming.
Bent u bereid om ook alle overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW te wijzen op dergelijke tegenkrachten? Zo nee, waarom mag overheidspersoneel niet worden geïnformeerd over strategieën die niet alleen haaks staan op ambitieus klimaatbeleid, maar zelfs de bescheiden klimaatambitie in het regeerakkoord ondermijnen?
Zie antwoord vraag 11.
De onafhankelijkheid van Yvon Jaspers |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Hoe onafhankelijk is Yvon Jaspers»?1
Ja.
Kent u het bericht «Yvon Jaspers dreigde tiende seizoen Boer zoekt Vrouw niet te maken»?2
Ja.
Kent u het bericht «KRO-NRCV scherpt richtlijnen schnabbels aan»?3
Ja.
Is het waar dat Yvon Jaspers voor een onbekend bedrag diensten verricht voor het bedrijf For Farmers dat een dominante positie inneemt in de agro- en vee-industrie? Zo ja, deelt u de mening dat openbaar zou moeten zijn welk bedrag met deze werkzaamheden gemoeid is in het kader van de beoordeling van de journalistieke onafhankelijkheid?
Is het waar dat Yvon Jaspers in de docuserie «Onze boerderij» kritiek heeft geuit op overheidsingrijpen bij een zakenrelatie van Jaspers? Zo ja, hoe beoordeelt u dat feit in relatie tot de journalistieke onafhankelijkheid en het feit dat de publieke omroep niet dienstbaar mag zijn aan commerciële belangen van derden?
Is het waar dat Jaspers optreedt in commercials voor de Farm & Countryfair? Komt deze commerciële activiteit ook voor in de docuserie «Onze boerderij»?
Deelt u de mening dat een onderzoek van het Commissariaat voor de Media naar commerciële banden tussen For Farmers, de Farm & Countryfair en Yvon Jaspers en ongewenste beïnvloeding wenselijk zou zijn, vooral ook gelet op het gebrek aan transparantie over de hoogte van de betalingen die voor schnabbels gedaan worden en de mate van beïnvloeding die daaruit voort zou kunnen komen?
Hoe beoordeelt u de commerciële activiteiten van Yvon Jaspers in relatie tot de richtlijn van KRO-NRCV die schnabbels en daarmee samenhangende beïnvloeding aan banden moet leggen?
Kent u het artikel «Ontsnapt aan de Balkenendenorm»4 en deelt u de mening dat presentatoren bij de publieke omroep volledig inzicht zouden moeten geven in hun commerciële neveninkomsten voor zover die de Balkenende-norm te boven gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen?
Ja, ik ben bekend met het genoemde artikel.
Het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (BPPO) bevat de regeling voor die presentatoren en vergelijkbare functies binnen de publieke omroep waarvan duidelijk is dat hun honorering in hoge mate wordt bepaald door marktwerking. Het BPPO ziet op alle (neven)inkomsten die een presentator, direct of indirect, verwerft met werkzaamheden bij de publieke omroep. Commerciële (neven)inkomsten vallen nadrukkelijk niet onder deze regeling. Evenals de Wet Normering Topinkomens (WNT) heeft het BPPO uitsluitend als doel om bovenmatige beloningen en ontslagvergoedingen van presentatoren binnen de publieke omroepen tegen te gaan.
Hoe beoordeelt u de invloed van Yvon Jaspers op het programmabeleid, wanneer zij eisen stelt aan het uitzenden van «Onze boerderij» in relatie tot «Boer zoekt Vrouw».
Publieke omroepen bepalen zelf hun programmabeleid en de inhoud en vorm van hun media-aanbod. Het is niet aan mij als Minister om een oordeel te geven over de invloed van presentatoren of programmamakers in dienst van een publieke omroep op het programmabeleid van een publieke omroep. De Grondwet en de Mediawet 2008 garanderen immers de vrijheid van meningsuiting en de afwezigheid van censuur.
Hoe wilt u voorkomen dat commerciële belangen op deze wijze van invloed zouden kunnen zijn op de programmering van de publieke omroep?
De onafhankelijkheid van het media-aanbod van de publieke omroep van onder andere commerciële invloeden is van groot belang. Daarom zijn er hierover ook diverse regels en afspraken gemaakt om dit te waarborgen. In eerste instantie is het de verantwoordelijkheid van het bestuur van de betreffende publieke omroep om vast te leggen wanneer sprake is van belangenverstrengeling en hoe hiermee wordt omgegaan. Het Commissariaat houdt toezicht op de naleving van de bepalingen uit de Mediawet ten aanzien van het dienstbaarheidsverbod, governance en interne beheersing. In de beleidsregels governance en interne beheersing6 geeft het Commissariaat aan dat publieke omroepen transparant moeten zijn over mogelijke belangenverstrengeling.
Verder hebben de publieke omroepen zich te houden aan de Governancecode Publieke Omroep 2018.7 Daarin staan regels over integer handelen zoals hoe de besluitvorming door het bestuur van een landelijke publieke omroep over belangenverstrengeling in de dagelijkse praktijk plaatsvindt en hoe stakeholders moeten worden geïnformeerd.8
Deelt u de mening dat na het gedwongen vertrek van Fons de Poel (KRO-NCRV) wegens diens commerciële banden met ABN AMRO in relatie tot zijn journalistieke functie, in onderhavige casus niet met twee maten gemeten zou mogen worden? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin ben ik van mening dat publieke omroepen vanuit hun maatschappelijke rol onafhankelijk en transparant moeten handelen. Maar de publieke omroepen gaan – zoals ik in antwoord op vraag 10 ook al geschreven heb – nadrukkelijk zelf over hun programmabeleid en de aanstelling van hun personeel. Daar ga ik als Minister niet over. Bovendien wordt onderhavige casus momenteel door het Commissariaat onderzocht, zoals ik in antwoord op de vragen 4 tot en met 8 hierboven heb aangegeven.
Deelt u de mening dat volledige transparantie noodzakelijk is op elk terrein waar publieke omroep en commerciële belangen elkaar (kunnen) raken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u die transparantie in deze kwestie waarborgen?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Ongewenste druk van de overheid en het bedrijfsleven op onderzoekers |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u de berichten «De geldschieter wil wel zelf wat aan het onderzoek hebben»1, «Overheid dwingt wetenschappers onafhankelijkheid op te geven»2 en «Voor een klein bedrag koopt een bedrijf veel invloed»?3
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding van NRC Handelsblad dat een «meerderheid van de wetenschappers zei de beroepscode voor externe financiering van onderzoek, opgesteld door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), niet te kennen of daar geen gebruik van te maken»?4
Het NRC Handelsblad heeft onderzocht in hoeverre onderzoekers bekend zijn met de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid die door de KNAW in 2005 is opgesteld. Deze verklaring is bedoeld als een handreiking die onderzoekers en opdrachtgevers desgewenst samen kunnen ondertekenen. Deze verklaring is niet bindend voorgeschreven. Sinds de inwerkingtreding van de Nederlandse gedragscode voor wetenschapsbeoefening op 1 januari 2005 moeten alle wetenschapsbeoefenaars die bij een universiteit betrokken zijn de principes uit deze code in acht nemen. Deze code is meer omvattend dan de verklaring van de KNAW. Dit kan er de oorzaak van zijn dat de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid minder bekend is.
Per 1 oktober 2018 is de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit van kracht. Deze code geldt voor alle onderzoekers van hogescholen, universiteiten, universitair medische centra, KNAW, NWO en TO2-instituten. Ik merk dat er veel aandacht is voor deze nieuwe code onder andere via de websites van de betrokken instellingen en door de brede consultatie die aan het opstellen van de nieuwe code voorafging. Bovendien is er op 2 oktober 2018 een symposium georganiseerd met de titel «De nieuwe gedragscode: hoe nu verder?». Dit symposium bracht wetenschappers, beleidsmakers, bestuurders en andere geïnteresseerden met elkaar in gesprek over wat nieuw is in de code en hoe deze breed geïmplementeerd kan worden. Ik verwacht dat met deze aandacht de nieuwe code algemene bekendheid krijgt en in de praktijk wordt toegepast.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van onderzoekers gebaat zou zijn bij een grotere bekendheid van de beroepscode voor externe financiering van de KNAW? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Ik vind het vooral belangrijk dat onderzoekers bekend zijn met de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Die code geldt ook voor onderzoek dat in opdracht van derden wordt verricht. Ik constateer dat deze code door de betrokken partijen (KNAW, NFU, NWO, de TO2-federatie, de Vereniging Hogescholen en de VSNU) nadrukkelijk onder de aandacht van onderzoekers wordt gebracht wat ten goede komt aan de bekendheid.
Wat is uw reactie op de stelling van de hoogleraar scheikunde, de heer Weckhuysen, dat bij de onderhandelingen over een onderzoekscontract «vooral grote bedrijven beter onderhandelen en betere advocaten hebben dan de universiteit»?5
De nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit formuleert kaders voor onderzoek dat samen met onderzoekspartners wordt uitgevoerd. Bovendien draagt de code onderzoekers op om alleen onderzoeksopdrachten aan te nemen die volgens de normen uit deze code uitgevoerd kunnen worden. Ik verwacht van universiteiten dat zij hun belangen en de belangen van hun onderzoekers zelf goed weten te beschermen in onderhandelingen over onderzoekscontracten. En ik acht hen daartoe ook zeer goed in staat.
Erkent u dat er een belangenverschil kan optreden bij het opstellen van een onderzoekscontract? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat dit belangenverschil kan leiden tot een situatie waarin afbreuk wordt gedaan aan de wetenschappelijke waarheidsvinding? Zo nee, waarom niet?
Samenwerking tussen onderzoekers, het bedrijfsleven en/of de overheid draagt bij aan de kennisontwikkeling in Nederland. Ja, ik erken dat er hierbij verschillen kunnen zijn in de belangen tussen wetenschappers en opdrachtgevers. De keuze van het onderzoeksobject en van de onderzoeksvraag kan prima in gezamenlijkheid bepaald worden. Echter, bij de keuze van de methode, de beoordeling van de data en de weging van alternatieve verklaringen is de wetenschapper leidend. Deze keuzes zouden niet bepaald moeten worden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële of politieke aard). Ook heeft de wetenschap er belang bij dat onderzoeksgegevens en onderzoeksdata na afloop van het onderzoek zoveel mogelijk publiek beschikbaar gemaakt worden. De nieuwe gedragscode erkent dat er uitzonderingen kunnen zijn vanwege de verantwoordelijkheid jegens een opdrachtgever of de openbare veiligheid. Dat vergt in dergelijke gevallen een afweging tussen belangen en principes.
De Gedragscode Integriteit Rijk is glashelder als het gaat om de rol van de overheid als opdrachtgever: de onderzoeker moet in alle veiligheid en onafhankelijkheid zijn/haar werk kunnen doen en de opdrachtgever dient niet te sturen op de uitkomst van het onderzoek, ook niet als het onderzoek politiek-maatschappelijk tot een minder gewenste uitkomst leidt. Datzelfde geldt voor onderzoek dat wordt verricht in opdracht van een private partij. Een belangrijk element van de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit is de zorgplicht van de instellingen om hun onderzoekers in bescherming nemen tegen beïnvloeding op basis van buiten-wetenschappelijke belangen, argumenten of voorkeuren. Hiermee is de wetenschappelijke waarheidsvinding voldoende gewaarborgd.
Wat is uw reactie op de in het artikel geuite kritiek op de onduidelijke verhoudingen tussen bedrijf en onderzoeker, als gevolg van co-financiering vanuit het bedrijfsleven?6
De nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit geldt voor wetenschappelijk onderzoek in den brede. Dit omvat zowel publiek als privaat gefinancierd en zowel fundamenteel als toegepast en praktijkgericht onderzoek. Daarmee bestaat er helderheid over de normen die gelden bij co-financiering.
Erkent u dat bedrijven via co-financiering veel invloed hebben op de vraagstelling? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij samenwerking tussen onderzoeker(s) en bedrijfsleven en/of overheid is er vaak sprake van het gezamenlijk formuleren van de onderzoeksvraag. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Zoals aangegeven heeft dat positieve effecten op de kennisontwikkeling in Nederland. Daarbij geldt dat er te allen tijde voldoende ruimte voor onderzoekers moet zijn om eigenstandig onderzoeksvragen te formuleren, zonder invloed van buiten-wetenschappelijke partijen. Daarom is het essentieel dat de directe financiering van onderzoek aan de universiteiten via de eerste geldstroom in balans is en blijft met de andere geldstromen en dat er binnen de tweede geldstroom voldoende ruimte is en blijft voor vrij onderzoek.
Kunt u garanderen dat bedrijven via co-financiering geen dusdanige invloed kunnen hebben – bijvoorbeeld door te eisen dat opdrachtgevers het laatste woord hebben – dat de wetenschappelijke waarheidsvinding van universiteiten (of andere door de overheid gefinancierde instellingen) in gevaar kan komen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze invloed teniet wordt gedaan?
Het is aan de opdrachtgever en opdrachtnemer om goede afspraken te maken bij aanvang van het onderzoek. In de keuze van de methode, bij de beoordeling van de data en in de weging van alternatieve verklaringen moeten onderzoekers zich niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële of politieke aard). De gedragscode biedt daarvoor een goede basis. Van de opdrachtgever verwacht ik dat deze transparant is waarom hij voor het onderzoek betaalt. Bovendien wordt van onderzoekers verwacht dat zij open en volledig zijn over de rol van externe belanghebbenden, opdrachtgevers, financiers, mogelijke belangenconflicten en relevante nevenwerkzaamheden. Als er een zweem van beïnvloeding om het onderzoek hangt dan schaadt dat het vertrouwen in de onderzoeker en onderzoeksresultaten en het imago van de opdrachtgever.
Kunt u bevestigen dat het afstoten van fundamenteel onderzoek door bedrijven zoals Philips en Shell ervoor heeft gezorgd dat veel fundamenteel onderzoek nu door universiteiten wordt uitgevoerd, vaak via een co-financieringsconstructie met het bedrijfsleven?7
Ik kan op dit moment niet bevestigen of universiteiten meer fundamenteel onderzoek door middel van co-financiering doen met bedrijven omdat bedrijven zelf minder fundamenteel onderzoek doen. De KNAW komt later dit jaar met een rapport naar aanleiding van een motie van het lid Paternotte (Kamerstukken II, 2016–2017, 31 288, nr. 600) over de relatie tussen publiek gefinancierd onderzoek en investeringen van bedrijven in R&D. Een van de vragen daarbij is of bedrijven investeringen in onderzoek en ontwikkeling in Nederland afbouwen en of daarbij gekeken kan worden naar verschillende typen onderzoek (fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en pre competitieve ontwikkeling). Een andere vraag is of er een causaal verband is tussen de hoogte van de investeringen van bedrijven in onderzoek en ontwikkeling en de omvang van de publieke middelen voor onderzoek en innovatie.
Deelt u de mening dat een steenrijk fossiel-bedrijf zoals Shell, dat nog altijd circa 85% van haar R&D-budget aan fossiele technieken uitgeeft, hiermee indirect budget opslurpt dat beter benut zou kunnen worden voor onderzoek dat bijdraagt aan het aanpakken van de mede door de fossiele industrie veroorzaakte klimaatverandering?8 Zo nee, waarom niet?
Het hoort bij de academische vrijheid dat universiteiten zelf bepalen welk onderzoek ze willen doen in samenwerking met een bedrijf. Het is uiteraard wel belangrijk dat een instelling haar scope niet beperkt tot die van een bedrijf/opdrachtgever. Verder heb ik geen waardeoordeel over welk onderzoek universiteiten bepalen te doen in samenwerking met een bedrijf anders dan dat ik wel verwacht dat het onderzoek plaatsvindt volgens de normen van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit.
Wat is uw reactie op de door wiskundedocent Georg Prokert (TU Eindhoven) opgeworpen vraag «of dit beleid er niet toe leidt dat bedrijven hun eigen research en development steeds meer door de overheid laten betalen»?9
Met «dit beleid» wordt gedoeld op de verplichting dan wel de wens van onderzoekfinanciers om een externe partner te betrekken bij een subsidieaanvraag voor onderzoek. Hierover wil ik twee opmerkingen maken. Ten eerste wijst NWO er in het artikel terecht op dat onderzoekers moeten oppassen om elkaar gek te maken dat er bij elk onderzoek een externe partij nodig is. Bij vrije beurzen (open competitie) geldt voor NWO dat als het voorstel goed is en de kwaliteit van de onderzoeker ook, het ook hoog scoort op valorisatie, of er nu een bedrijf meedoet of niet. Ten tweede moet bij een samenwerking met een externe partner voorop staan dat het onderzoek wetenschappelijk en/of maatschappelijk gezien relevant is. Dat is een basisprincipe van de gedragscode. Dat een externe partij dan meebetaalt aan een onderzoek omdat dat ook voor die partij relevant is, lijkt me niet meer dan logisch. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 9. De KNAW komt later dit jaar met een rapport waarbij wordt onderzocht of en in hoeverre banden tussen publiek gefinancierde wetenschap en bedrijfsleven ertoe leiden dat bedrijven minder prikkels hebben om zelf te investeren in research and development.
Wat is uw reactie op de stelling dat de «standaardvoorwaarden voor onderzoekscontracten van de overheid (Rijksvoorwaarden) bepalingen bevatten die strijdig zijn met de codes voor wetenschappelijke onafhankelijkheid»?10 Wat is uw inzet om deze tegenstrijdigheid op te heffen?
In het NRC-artikel «Overheid breidelt wetenschap» heb ik al aangegeven dat het zeker niet de bedoeling is om via Rijksvoorwaarden vrije wetenschap in te perken. Daarom ga ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de schrijfcommissie, die de nieuwe gedragscode heeft opgesteld, nog eens goed naar de Rijksvoorwaarden in combinatie met de modelovereenkomst voor (beleidsgericht) onderzoek kijken. Ik vind het namelijk belangrijk dat opdrachten voor wetenschappelijk onderzoek voldoen aan de Nederlandse Gedragscode wetenschappelijke integriteit.
Wat is uw reactie op de bevinding van NRC Handelsblad dat circa 10% van de bevraagde wetenschappers ongewenste druk van de overheid heeft ervaren op hun onderzoek?11
Dat is zeker niet de bedoeling en dit heeft ook aandacht. Niet voor niets is in december 2017 een uitgebreide tekst in de Gedragscode Integriteit Rijk opgenomen die de betrokkenheid van ambtenaren bij (wetenschappelijk) onderzoek vanuit diverse rollen belicht. Daarbij is duidelijk aangegeven dat in alle gevallen de onafhankelijkheid van het onderzoek onomstreden dient te zijn.
Wat is uw inzet om een einde te maken aan het uitoefenen van ongewenste druk door zowel het bedrijfsleven, als de overheid?
Recent is de Gedragscode Integriteit Rijk op dit punt al aangepast (zie ook de antwoorden op vraag 5 en 13. Aan die aanpassing is destijds ook bekendheid gegeven. Verder blijft het een kwestie van voldoende integriteitsbewustzijn. Dit is iets wat continue aandacht krijgt binnen de rijksoverheid en dat ook vergt. Niet alles is immers in afspraken en regels te vangen. Het blijft mensenwerk.
Het bedrijfsleven heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid.
Het bericht dat Shell-directeur Marjan van Loon de stad Den Haag gaat adviseren over duurzaamheid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Hulp van Shell is pr-stunt»?1
Ik ben bekend met het krantenbericht. Het is niet aan het Rijk om decentrale overheden, en in dit geval het college van B&W van Den Haag, aan te sturen op hun inhuur van adviseurs. Het is de taak van de gemeenteraad van Den Haag om zijn controlerende taak uit te oefenen. Uit uw vragen en de nieuwsartikelen waar u naar verwijst blijkt ook dat het vraagstuk de aandacht heeft van de gemeenteraad van Den Haag.
Hoe beoordeelt u het feit dat Den Haag zich via het Economic Board The Hague laat adviseren over de energietransitie door de directeur van Shell, zijnde een van de veroorzakers van de opwarming van de aarde en eveneens een van de sterkste tegenkrachten van effectief klimaatbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich nog dat Shell al minstens sinds 1991 op de hoogte was van de invloed van het bedrijf op klimaatverandering en daarnaast sindsdien actief twijfel heeft gezaaid over klimaatverandering?2 Hoe beoordeelt u dat in het licht van Shell’s huidige adviesrol over de energietransitie van de gemeente Den Haag? Acht u deze adviezen geloofwaardig? Zo ja, waarop baseert u dit optimisme?
Ik herken mij niet in het beeld van Shell als hindermacht. De energie- en klimaattransitie vraagt om inzet van iedereen, dus zowel bestaande bedrijven als nieuwkomers, burgers, kennisinstellingen, NGO’s en overheden. Shell is één van de vele partijen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming en de implementatie van het Energieakkoord. Dat bedrijven als Shell een rol spelen bij de transitie blijkt bijvoorbeeld uit de deelname van Shell aan het consortium dat het windpark op zee Borssele III en IV gaat ontwikkelen. Ook nu bij de onderhandelingen over een nieuw Klimaatakkoord, de opvolger van het Energieakkoord, doet Shell actief mee.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een bedrijf dat uit winstoogmerk jarenlang actief twijfel heeft gezaaid over klimaatverandering, nu Nederlandse overheden van advies voorziet over de energietransitie die nodig is om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5° Celsius? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich nog dat de NAM het liefst nog jaren door wilde boren naar gas in Groningen?
Het kabinet heeft op 29 maart jl. besloten om de gaswinning uit het Groningenveld op termijn volledig te beëindigen (Kamerstuk 33 529, nr. 457).
In de afgelopen jaren waren er, op basis van de op dat moment beschikbare informatie, ook andere scenario’s met een voortgaande gaswinning denkbaar. Deze scenario’s zijn inmiddels achterhaald. Ik heb geenszins de indruk dat NAM de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld ter discussie stelt.
Herinnert u zich nog dat Shell, onder de dekmantel van lesprogramma’s en het met een lobbyprijs bekroonde «techniekfestival Generation Discover», kinderen probeert wijs te maken dat we in 2050 nog grootschalig gebruik zouden moeten maken van fossiele brandstoffen, wat rechtstreeks botst met wat nodig is om de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs te halen?3 4 5 6
Bij het door Shell gezamenlijk met haar partners georganiseerde Generation Discover festival werden jongeren in contact gebracht met wetenschap en technologie.
Het staat Shell en andere partijen vrij om hun visie op technieken voor de opwek van energie te geven. Het staat overigens ook scholen en leerlingen vrij om deel te nemen aan een festival als Generation Discover.
Herinnert u zich nog dat de gemeente Den Haag, mede dankzij brede maatschappelijke weerstand en politieke druk recent tot de conclusie kwam dat het onverantwoord was om een bedrijf als Shell te steunen in haar misleidende onderwijsprogramma’s?7
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat Shell, alleen al vanwege het enorme pr-budget dat het bedrijf ter beschikking heeft, op zijn minst een van de hindermachten is in het zo snel en duurzaam mogelijk doorvoeren van de energietransitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen gaat u ondernemen om de adviezen van Shell aan lokale en regionale overheden te toetsen op wat nodig is om de opwarming van de aarde onder de 1,5°C te houden? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u ondernemen om lokale en regionale overheden te waarschuwen voor en te beschermen tegen de «fossiele» adviezen van Shell? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een volledig overzicht verschaffen van alle lokale en regionale adviesorganen waarin Shell zitting heeft?
Het is aan de decentrale overheden zelf om inzicht te bieden in de instelling van adviesorganen.
Welke stappen gaat u ondernemen om de gemeente Den Haag aan te moedigen het besluit om de directeur van Shell toe te laten tot het Economic Board The Hague ongedaan te maken? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de VS alle hulp aan UNRWA stopt |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat vindt u van het bericht dat de Amerikaanse regering stopt met alle hulp aan de VN-organisatie voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen UNRWA, waarvan vijf miljoen Palestijnen volledig afhankelijk zijn?1
Het kabinet betreurt de eenzijdige beslissing van de Verenigde Staten (VS) om de bijdrage aan UNRWA stop te zetten. De organisatie is van essentieel belang voor opvang in de regio door het verlenen van basisvoorzieningen aan ruim 5 miljoen Palestijnse vluchtelingen. Korten op het budget van UNRWA zou kunnen leiden tot verdere spanningen en instabiliteit in de regio.
Deelt u de mening dat deze vijf miljoen Palestijnen niet het slachtoffer mogen worden van de politieke grillen van president Trump? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit zoveel mogelijk te voorkomen?
Zoals eerder gecommuniceerd met uw Kamer acht het kabinet politisering van humanitaire hulp onwenselijk. Sinds de VS begin dit jaar aankondigde een deel van de financiering aan te houden, heeft Nederland meermaals benadrukt dat UNWRA voldoende middelen moet hebben om de dienstverlening voort te zetten.
Een van de kritiekpunten van de VS was dat de donorbasis te smal was. Nederland onderschrijft die zorg en heeft daarom actief andere landen, waaronder Arabische partners, aangespoord meer bij te dragen. Het kabinetsbeleid is erop gericht de donorbasis van UNRWA verder te verbreden. Zo hebben Saudi-Arabië, Qatar en Verenigde Arabische Emiraten dit jaar ieder 50 miljoen dollar bijgedragen aan het reguliere budget van UNRWA. Het kabinet vindt het belangrijk dat de discussie over humanitaire hulp niet vermengd wordt met een politieke discussie, bijvoorbeeld over het recht op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen. Dat is een finale status kwestie waar de partijen een akkoord over moeten bereiken en waar UNRWA geen rol in speelt.
Een ander aandachtspunt de afgelopen jaren was de interne organisatie en bedrijfsvoering van UNRWA. Nederland heeft in nauwe samenwerking met de andere donoren, inclusief de VS, de afgelopen jaren samengewerkt om verbeteringen bij UNWRA te bewerkstelligen. De Nederlandse beoordeling van de organisatie (de zgn. scorecard) die uw Kamer in september 2017 is toegezonden, geeft een positief beeld van de organisatie. Het is hierin duidelijk dat de hervormingen die UNRWA heeft doorgevoerd hun vruchten hebben afgeworpen. Het kabinet vindt het belangrijk dat de organisatie deze hervormingen voortzet en blijft hier ook aandacht voor vragen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is om UNRWA de schuld te geven van het uitblijven van een politieke oplossing en dat het aanwijzen van hulpverleners als schuldigen het vredesproces enkel in de weg staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is volgens u de kern van het uitblijven van een politieke oplossing?
UNRWA verleent hulp aan Palestijnse vluchtelingen, zolang de finale status kwestie van de vluchtelingen niet is opgelost door de partijen. Zoals aangegeven acht het kabinet het van belang dat de humanitaire hulp niet vermengd wordt met de politieke discussie. Op dit moment zijn er geen onderhandelingen tussen de partijen over een vredesakkoord. Bovendien zijn de relaties tussen de Palestijnse Autoriteit en de VS ernstig bekoeld, nadat de VS het eenzijdige besluit over de verplaatsing van de ambassade naar Jeruzalem had genomen in december 2017. Het kabinet is bezorgd dat hierdoor een hervatting van onderhandelingen moeilijker is geworden.
Deelt u de zorg van verschillende waarnemers en defensiefunctionarissen binnen het Israëlische leger dat door dit besluit meer Palestijnen zich bij Hamas aan zullen sluiten?
Het kabinet is bezorgd dat het besluit van de VS tot meer instabiliteit kan leiden in de regio. Indien UNRWA de dienstverlening in Gaza moet stopzetten, is Hamas de enige overgebleven partij die daar publieke diensten aanbiedt. Op de Westelijke Jordaanoever zou een dergelijk scenario ook tot mogelijke spanningen kunnen leiden, bijvoorbeeld als de bijna 50.000 leerlingen die UNRWA-onderwijs genieten niet meer naar school kunnen. In Jordanië en Libanon zou stopzetten van UNRWA-dienstverlening ook tot spanningen kunnen leiden.
Hoe beoordeelt u het mogelijke voornemen van de Palestijnse president Abbas om de beslissing in de VN-Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de VN aan te vechten? Zou u een dergelijke stap aanmoedigen? Graag een toelichting.
Nederland heeft al meermaals zorgen uitgesproken in de Veiligheidsraad over de precaire financiële situatie van UNRWA en de mogelijke consequenties daarvan. Nederland zal dat blijven doen zolang de situatie daar aanleiding toe geeft. De keuze van landen om een vrijwillige bijdrage te geven aan een VN-organisatie is echter geen besluit waar de Veiligheidsraad of Algemene Vergadering over gaat.
Bent u bereid om er bij de Verenigde Staten op aan te dringen de bijdrage niet te schrappen? Zo ja, op welke manier en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet vraagt, net als de EU, in diverse fora en overleggen aandacht voor de financiële crisis bij UNRWA. Tevens is het een onderwerp in bilaterale gesprekken van de bewindslieden. Tijdens de ministeriele week van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zal, zoals gebruikelijk, ook een bijeenkomst worden georganiseerd van de Ad Hoc Liaison Committee (AHLC). Hieraan zal Nederland deelnemen, net als de VS. Dat is een eerste gelegenheid om de dialoog over dit besluit aan te gaan.
Bent u bereid om – in navolging van uw Duitse, Britse en Ierse ambtsgenoten en de EU – ook bilateraal extra middelen voor de UNRWA beschikbaar te stellen? Zo ja, kunnen deze middelen al bij de komende begroting verwacht worden? Zo nee, waarom niet?2
De jaarlijkse algemene vrijwillige bijdrage aan UNRWA die in de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is opgenomen bedraagt 13 miljoen euro. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet voornemens deze jaarlijkse bijdrage ook de komende jaren voort te zetten. Zoals gebruikelijk beoordeelt het kabinet aan het einde van het jaar binnen de bestaande afspraken over humanitaire hulp welke aanvullende Nederlandse bijdragen op basis van het humanitair imperatief wenselijk zijn. Het kabinet zal uw Kamer daarover op de gebruikelijke wijze informeren.
Het bericht dat stukken Arctische permafrost zelfs in de winter niet meer zijn bevroren |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Some Arctic ground no longer freezing – even in winter»?1
Ja.
Deelt u, ondanks het feit dat het betreffende voorbeeld nog niet peer-reviewed is en betrekking heeft op gelimiteerde data, de bezorgdheid van diverse wetenschappers over het niet bevriezen van deze stukken permafrost in de winter?
Het IPCC heeft in het meest recente rapport [ref IPCC WGI report, 2013] op basis van peer-reviewed publicaties schattingen gemaakt van het ontdooien van permafrost als gevolg van de opwarming gedurende deze eeuw. Deze temperatuurstijging is afhankelijk van de cumulatieve uitstoot van broeikasgassen. Voor het 2 graden-scenario neemt het areaal van permafrost aan de oppervlakte in 2100 30 tot 50% af, voor het hoogste emissiescenario is een afname van 75% tot het vrijwel geheel verdwijnen van permafrost mogelijk. Dit is zeker zorgelijk te noemen. Permafrost bevat namelijk veel koolstof en dat belandt bij het ontdooien in de atmosfeer.
Herinnert u zich de reeks eerdere zorgwekkende berichten over het smelten van permafrostgebieden, onder andere dat permafrostgebieden veel gevoeliger zijn voor klimaatverandering dan eerder werd aangenomen, er naast het vrijkomen van broeikasgassen ook nadrukkelijke zorgen bestaan over het vrijkomen van eeuwenoude virussen, een wereldwijde temperatuurstijging van 1,5° Celsius genoeg is om het massaal smelten van de permafrostgebieden te activeren en bij een opwarmingscenario van 2° Celsius het aantal vierkante meters smeltende permafrost substantieel groter is dan wanneer de opwarming van de aarde beperkt zou worden tot 1,5° Celsius?2 3 4 5 6
In enkele recente studies wordt melding gemaakt van mogelijk snellere ontdooiing van permafrostgebieden ten opzichte van het laatste IPCC-rapport uit 2013.
In het eerstvolgende speciale IPCC-rapport over de mondiale opwarming van anderhalve graad (naar verwachting in oktober 2018) zullen ook deze recente studies worden betrokken omdat schattingen van de omvang van ontdooiing van invloed zijn op het resterende koolstofbudget om klimaatdoestellingen te halen. Het is evident dat bij een sterkere opwarming van de aarde een groter areaal permafrost zal ontdooien.
Kunt u reageren op de door de wetenschappers geopperde mogelijkheid dat het ontdooien van de Arctische permafrostgebieden wel eens decennia eerder zou kunnen plaatsvinden dan gedacht?
Een aantal recente publicaties maakt melding van een mogelijk sneller slinken van het permafrostareaal dan beschreven in het laatste IPCC-rapport uit 2013. Onzekerheden voor wat betreft grootte, snelheid en timing van de ontdooiing zijn echter aanzienlijk. Dit geeft een risico voor zowel onder- als overschattingen van de effecten. Nederland draagt (via het Nederlands Polair Programma) samen met andere landen bij aan het polair onderzoek. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de rol van permafrost.
Erkent u dat het eventueel versnelde ontdooien van permafrostgebieden grote consequenties zou hebben voor het ambitieniveau van het klimaatbeleid in het algemeen en CO2-reductiedoelstellingen in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
In het eerstvolgende speciale IPCC-rapport over de mondiale opwarming van anderhalve graad (naar verwachting in oktober 2018) zullen de meest recente wetenschappelijke inzichten worden betrokken. Die inzichten worden benut bij de internationale klimaatonderhandelingen. Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen over de consequenties van deze inzichten voor het ambitieniveau en reductiedoelstellingen.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het opvangen van dergelijke onvoorziene CO2-tegenvallers onderdeel is van het Nederlandse klimaatbeleid?
Het mondiale klimaatbeleid is gebaseerd op de wetenschappelijke inzichten van het IPCC. Nieuwe inzichten kunnen aanleiding zijn het beleid aan te passen, zowel mondiaal als nationaal.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het opvangen van dergelijke onvoorziene CO2-tegenvallers een rol speelt bij de doorrekening van het voorgestelde klimaatakkoord door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB)?
Bij de doorrekening van het voorgestelde klimaatakkoord wordt door de planbureaus o.a. beoordeeld of Nederland in 2030 een emissiereductie van 49% ten opzichte van 1990 realiseert. De nieuwe inzichten met betrekking tot permafrost maken daar geen onderdeel van uit.
Kunt u reageren op de stelling «The sophisticated computer programs that forecast future climate scenarios often used by government decision-makers simply can't capture major changes in permafrost»?7 In hoeverre heeft deze lacune invloed op het Nederlandse klimaatbeleid? In hoeverre wordt er in het Nederlandse klimaatbeleid rekening gehouden met deze mogelijke lacune? Wat is uw inzet om deze lacune te ondervangen?
De stelling refereert aan het feit dat veel klimaatmodellen nog niet zijn uitgerust met modules die de veranderingen in permafrost berekenen. Dit wordt doorgaans met aparte modellen berekend op basis van temperatuurprojecties uit klimaatmodellen. Dit betekent dat de extra uitstoot van broeikasgassen uit permafrostgebieden niet in de klimaatmodellen is verdisconteerd als feedback.
De huidige schattingen van het IPCC van die extra uitstoot moeten dus worden opgeteld bij de uitstoot in de emissiescenario’s en geven per saldo dan een grotere temperatuurstijging voor ieder scenario. Door die extra uitstoot in mindering te brengen op de schattingen voor het resterende koolstofbudget voor het halen van een klimaatdoelstelling, kan de huidige set aan modellen toch goed gebruikt worden om het mondiale en nationale klimaatbeleid op te baseren.
De uitspaken van de minister-president inzake de dividendbelasting |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom u de afschaffing van de dividendbelasting bij BNR nieuwsradio een «bizarre» maatregel heeft genoemd?1
De Minister-President doelde erop dat het niet de makkelijkste maatregel is om uit te leggen. Uw Kamer heeft inmiddels als onderdeel van het Belastingplan 2019 het wetsvoorstel «Wet bronbelasting 2020» ontvangen, waarin de maatregel tot afschaffing van de dividendbelasting is opgenomen. In de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel wordt de maatregel nader onderbouwd.
Is het in de geschiedenis van de Nederlandse democratie ooit voorgekomen dat een regering een maatregel heeft doorgevoerd die door de regeringsleider zelf als «bizar» is bestempeld of een soortgelijke kwalificatie heeft gekregen?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u uw uitspraak toelichten op welke manier het afschaffen van de dividendbelasting bescherming biedt voor Nederlandse bedrijven tegen vijandige overnames?2
Als de afschaffing van de dividendbelasting zorgt voor hogere aandelenkoersen, dan zijn meer middelen vereist om een onderneming over te nemen. Het kan zo zijn dat potentiële overnemende partijen bij de financiering van de overname van hele grote bedrijven tegen barrières aanlopen bij de financiering daarvan. De overnamekans kan zo afnemen.
Als aandelen in een Nederlandse onderneming minder waard zijn door de dividendbelasting, zorgt het afschaffen van de dividendbelasting er eveneens voor dat niet langer een premie verdiend kan worden met het opkopen en van de beurs halen van die Nederlandse onderneming. De huidige portfolioaandeelhouders betalen dividendbelasting (voor zover zij in het buitenland gevestigd zijn en niet kunnen verrekenen). De kopende partij zal echter waarschijnlijk een dusdanig groot belang verkrijgen, dat deze geen dividendbelasting verschuldigd is.3 Hierdoor kan de Nederlandse onderneming meer waard zijn voor de koper dan voor een deel van de huidige portfolioaandeelhouders.4 Afschaffing van de dividendbelasting voorkomt dat en kan zo de kans op overnames van beursgenoteerde bedrijven vanuit deze motieven verkleinen.
De huidige lage rente maakt dat een overname financieren met vreemd vermogen goedkoper is. Dat zou voor meer overnames kunnen zorgen. Overigens gaan lage rentestanden in de regel gepaard met hogere beurskoersen.
Is het waar dat u de dividendbelasting mede af wil schaffen, omdat de rentestand momenteel laag is?3
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven waarom u denkt dat deze lage rentestand een groter overnamerisico oplevert voor Nederlandse bedrijven dan voor niet-Nederlandse bedrijven?
Een algemeen onderscheid tussen Nederlandse en niet-Nederlandse bedrijven ligt in dit geval niet direct voor de hand. Wel kan, zoals hiervoor is beschreven, onderscheid worden gemaakt tussen een in Nederland gevestigd bedrijf en een bedrijf dat is gevestigd in een land zonder dividendbelasting.
Verwacht u dat de rentestand voor een jarenlange periode laag zal blijven, aangezien het afschaffen van de dividendbelasting een permanente maatregel is?
Het kabinet heeft geen visie op de renteontwikkeling.
Is het mogelijk de dividendbelasting weer opnieuw in te voeren op het moment dat de rente hoger is?
De lage rentestand is voor het kabinet geen doorslaggevende reden om de dividendbelasting af te schaffen. Daarom zal dit kabinet de dividendbelasting ook niet opnieuw invoeren op het moment dat de rente hoger is.
Is het waar dat u naar aanleiding van de maatregelen van de toenmalige Minister van Economische Zaken, de heer Kamp4, in respons op de vijandelijke biedingen op Akzo en Unilever door zowel buitenlandse beleggers5 als bestuurders van enkele grote Nederlandse multinationals, gewezen bent op het gevaar dat aandelen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen door deze maatregelen structureel ondergewaardeerd zouden kunnen worden in vergelijking met buitenlandse concurrenten?
Na het versturen van de betreffende kamerbrief (Kamerstukken II 29 826, nr. 70) hebben er gesprekken met een dertigtal stakeholders over de maatregelen uit de brief plaatsgevonden. Hierbij is ook gesproken met (vertegenwoordigers van) buitenlandse beleggers. Een weergave van de gesprekken is opgenomen in de brief die de Minister van Economische Zaken en Klimaat 29 maart 2018 aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstukken II 29 826, nr. 97). Zoals in die brief geschetst, is de exacte vormgeving voor veel stakeholders cruciaal voor hun beoordeling van de proportionaliteit en effectiviteit. De argumentatie voor het afschaffen van de dividendbelasting kunt u vinden in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel «Wet bronbelasting 2020» dat u inmiddels heeft ontvangen.
Is het waar dat het afschaffen van de dividendbelasting een maatregel is die bedoeld is om de negatieve waarderingseffecten van deze maatregelen van Minister Kamp weer op te heffen?
Nee.