De overname chipbedrijf NXP door Qualcomm |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «U.S. Calls Broadcom’s Bid for Qualcomm a National Security Risk»?1
Ja.
Wat is de reden dat de regering van de Verenigde Staten de vijandige overname van chipfabrikant Qualcomm door Broadcom blokkeert in verband met risico voor de nationale veiligheid? Bent u het eens met deze beslissing?
De President van de VS heeft op 12 maart de door Broadcom Limited (gevestigd in Singapore) nagestreefde overname van het Amerikaanse bedrijf Qualcomm Incorporated verboden op basis van overwegingen van nationale veiligheid. De President van de VS heeft deze beslissing genomen op basis van een vertrouwelijk advies van het Committee on Foreign Investment in the United States (CFIUS). Vanwege de vertrouwelijkheid van het CFIUS-rapport is niet bekend op welke gronden CFIUS tot het advies aan de President is gekomen. Ik heb om die reden geen oordeel over deze beslissing.
Zijn er elementen in het besluit van de Verenigde Staten die ook aanleiding kunnen geven om extra onderzoek te laten doen naar de overname van het chipbedrijf NXP door Qualcomm, bijvoorbeeld op het gebied van nationale veiligheid en vitale infrastructuur?
Kunt u aangeven wat precies de verschillen zijn tussen de overnamepoging van chipfabrikant Qualcomm door Broadcom en de overnamepoging van NXP door Qualcomm op het gebied van nationale veiligheid en vitale infrastructuur?
Kan worden gesteld dat er sprake is van vitale infrastructuur, omdat NXP 5G-technologie ontwikkelt die nodig is voor bijvoorbeeld zelfrijdende auto’s en zich ook bezig houdt met chips om bijvoorbeeld paspoorten te kunnen lezen?
Ziet u negatieve consequenties die kunnen ontstaan door de overname van NXP door Qualcomm? Zo ja, welke?
Vindt u het een belangrijk element dat Clarivate Analytics het bedrijf NXP in de top 100 heeft opgenomen van de Global Innovators? Zo ja, neemt u dit mee in uw afweging voor wat betreft de overname?
Bent u bereid om voorwaarden te stellen aan de overname van chipbedrijf NXP door Qualcomm?
Wat vindt u ervan dat Qualcomm toestemming krijgt van de Europese Commissie om NXP over te nemen, terwijl tegelijkertijd het bedrijf een boete van 997 miljoen euro opgelegd krijgt door de Europese Commissie omdat het bedrijf van 2011 tot 2016 de Europese antikartelwetten heeft overtreden?
Indien een mededingingsautoriteit een overtreding van de mededingingsregels heeft vastgesteld kan een sanctie worden opgelegd in de vorm van een boete. In het geval van Qualcomm heeft de Europese Commissie een boete opgelegd voor een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Bij beoordelingen door mededingingsautoriteiten van voorgenomen concentraties worden de risico’s voor de mededinging als gevolg van de voorgenomen concentratie onderzocht en meegewogen. Eventuele overtredingen van de wet, waaronder de mededingingswetgeving, worden niet opnieuw gesanctioneerd.
Maakt u zich zorgen om geheel afhankelijk te worden van bedrijven in de Verenigde Staten of China met betrekking tot autobatterijen bij elektrisch rijden? Zo nee, waarom niet?
Eurocommissaris Maros Šefčovic (Energie Unie) heeft initiatieven genomen die de ontwikkeling van een batterij-industrie in Europa stimuleren. De Nederlandse industrie heeft goede kansen hierop aan te haken en economische kansen te verzilveren. Ik maak me geen zorgen.
Waarom maakt de Europese Commissie zich wel zorgen over het aandeel van Europa van batterijen voor elektrische auto’s, maar lijkt de Europese Commissie zich geen zorgen te maken over het aandeel 5G-technologie in Europa voor zelfrijdende auto’s?2
5G-technologie is relevant voor de ontwikkeling van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten, waaronder toepassing daarvan in zelfrijdende auto’s. De Europese Commissie ondersteunt de ontwikkeling en uitrol van 5G. Dit gebeurt onder meer via het publiek-private samenwerkingsprogramma 5GPPP3, het harmoniseren van frequentiebanden voor de uitrol van 5G, en het door de lidstaten beschikbaar stellen van die frequenties.4 Dit moet er aan bijdragen dat de EU een leidende positie verkrijgt met betrekking tot 5G.
Een stopgezet medisch onderzoek in het AMC |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een medische studie onder patiënten met galwegkanker in 2016 is stopgezet, omdat 14 van de 54 deelnemers tijdens het onderzoek zijn overleden?1
Ja.
Waarom werd vooraf een beter resultaat verwacht van de methode met leverdrainage?2
Uit het artikel maak ik op dat op basis van de historische gegevens de verwachting was dat het galbuisje meer infecties en verstoppingen zou opleveren, maar dat dit niet eerder wetenschappelijk was getest.
Vindt u dat hier sprake is van een calamiteit die aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gemeld had moeten worden? Zo nee, bent u dan van mening dat het toch verstandig is om dit soort gevallen te melden omdat openheid bijdraagt aan vertrouwen?3
Ik deel de opvatting dat openheid kan bijdragen aan het vertrouwen in de zorg. Alle ernstige medische voorvallen die zich bij proefpersonen voordoen (zogenaamde SAEs en SUSARs), moeten door de opdrachtgever van het onderzoek aan de medisch ethische toetsingscommissie (METC) worden gemeld. De METC besluit dan of dit eventueel gevolgen heeft voor de uitvoering of de voortgang van de studie. Dat is in dit geval gebeurd. Alle ernstige gebeurtenissen die betrekking hebben op de kwaliteit van de zorg (waaronder calamiteiten) moeten bovendien door de zorgaanbieder aan de inspectie worden gemeld. Mocht de METC kennis nemen van onregelmatigheden tijdens de uitvoering van de studie, dan ligt het in de rede dat de METC dit zelf, of via de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) meldt. Over de genoemde studie is geen melding geweest bij de inspectie. Op dit moment heeft de inspectie onvoldoende informatie om vast te stellen of hier sprake was van een calamiteit of van onregelmatigheden tijdens de uitvoering van de studie en of dit bij de inspectie gemeld had moeten worden.
Op welke wijze zijn de patiënten vooraf geïnformeerd over de risico’s van deelname aan het onderzoek? Is deze informatievoorziening naar uw mening voldoende geweest in dit geval?
Proefpersonen kunnen alleen deelnemen aan het onderzoek als zij hiervoor vooraf schriftelijke toestemming hebben gegeven. Zij worden middels een informatiebrief geïnformeerd over de opzet, bezwaren en risico’s van het onderzoek. Deze informatie kan aangevuld worden met een mondelinge toelichting door iemand van het onderzoeksteam. De informatiebrief is beoordeeld door de METC. Ik ken niet de inhoud van de informatiebrief. De CCMO heeft het onderzoeksdossier opgevraagd bij de METC en zal dit aan een nadere analyse onderwerpen. Ik zal de CCMO vragen mij op de hoogte te brengen van haar bevindingen. Na afronding van de analyse kan ik hierover verder berichten.
Waarom zijn deelnemers aan het onderzoek pas vorige week geïnformeerd over de resultaten, terwijl het onderzoek al in 2016 is stilgelegd?
Het onderzoek heeft plaatsgevonden tussen 2013 en 2016 en is toen stopgezet. De deelnemers aan het onderzoek horen over de voortijdige beëindiging geïnformeerd te worden. De beste manier van informeren (inhoud, vorm en timing) wordt in een dergelijk geval bepaald door de onderzoekers, in afstemming met de METC. De CCMO heeft het onderzoeksdossier opgevraagd bij de METC en zal dit aan een nadere analyse onderwerpen. Waar mogelijk zal de CCMO ingaan op de vraag waarom de deelnemers pas vorige week zijn geïnformeerd.
Zoals eerder aangegeven heb ik de CCMO gevraagd mij op de hoogte te brengen van haar bevindingen. Ik zal u hierover verder berichten als de CCMO haar analyse heeft afgerond.
Gaat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd alsnog onderzoek doen naar dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment onderzoekt de CCMO de communicatie over het verloop van het studie tussen instelling en toetsende METC. De CCMO gaat na, op grond van haar wettelijk taak als toezichthouder op de METC’s, of de toetsende METC in deze casus aan de eisen van de wet heeft voldaan. De inspectie heeft dit met de CCMO afgestemd. Momenteel heeft de inspectie namelijk nog onvoldoende informatie om vast te stellen of hier sprake was van een calamiteit of andere onregelmatigheden tijdens de uitvoering van de studie. Op basis van de analyse van de CCMO zal de inspectie bepalen of zij nader onderzoek zal gaan doen. De CCMO verwacht de resultaten van haar analyse medio mei te kunnen opleveren.
Is er wel een melding gemaakt bij de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO)? Zo nee, had dit volgens u wel moeten gebeuren aangezien de CCMO toezicht houdt op de werkzaamheden van de Medisch Ethische Toetsingscommissies (METC’s)?
De voortijdige beëindiging van deze studie is door de onderzoekers conform procedures destijds (in 2016) gemeld bij de oordelende commissie, te weten de METC van het AMC. Deze METC is een zelfstandig bestuursorgaan en het primaire aanspreekpunt voor de onderzoekers van deze studie. Het is niet gebruikelijk dat de CCMO, als toezichthouder op het functioneren van de METC’s, elke melding van vroegtijdige beëindiging onderzoekt. De CCMO ziet vooralsnog geen aanleiding om te veronderstellen dat er in dit geval had moeten worden afgeweken van deze standaardprocedure, maar onderzoekt momenteel de gang van zaken rondom dit onderzoeksdossier vanwege de maatschappelijke onrust. Ik zal u hierover nader berichten als de CCMO haar analyse heeft afgerond.
De betreffende beantwoording schriftelijke vragen (2018Z02462) betreffende oogstramingen CBS |
|
Jaco Geurts (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u verklaren waarom over de periode 2010–2017 over het algemeen de definitieve ramingen lager uitvielen dan de voorlopige ramingen, zoals is te zien in de meegestuurde gegevens?1
Het overzicht van de uienoogst in de periode 2010 t/m 2017, dat reeds is verstrekt bij de eerdere beantwoording van de vragen over dit onderwerp, laat zien dat de cijfers voor deze periode zowel vier maal naar boven als vier maal naar beneden zijn bijgesteld. Voor consumptieaardappelen zijn dit voor dezelfde periode drie bijstellingen naar beneden en vijf naar boven. Het gestelde dat de definitieve ramingen over het algemeen lager uitvielen in de periode 2010 – 2017 is dus niet juist.
Deelt u de mening dat de voorlopige ramingen onterecht invloed kunnen hebben op de prijszetting, aangezien in de meegestuurde gegevens is te zien dat vanaf 2014 de definitieve oogstramingen lager uitvallen dan de voorlopige ramingen bij uien en consumptieaardappelen?
Voorlopige ramingen kunnen inderdaad invloed hebben op de prijszetting. De raming van CBS is onafhankelijk. Hierdoor is er niet één schakel in de keten die daar meer of minder voordeel van kan hebben. Zonder een voorlopige raming door CBS is het zeer waarschijnlijk dat deze prijszetting ook zal plaatsvinden, maar dan op basis van eigen, wellicht minder transparante gegevens, die verzameld worden door individuele ketenpartijen.
De definitieve ramingen van de bruto opbrengst per hectare kunnen zowel naar beneden als naar boven worden bijgesteld ten opzichte van de voorlopige ramingen. De overzichten laten zien dat vanaf 2014 beide mogelijkheden zijn voorgekomen.
Gezien u aangeeft dat de oogstcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) invloed hebben op de prijszetting en de handel van uien, bent u bereid om te bekijken hoe de bekendmaking van deze cijfers zo min mogelijk marktverstorende gevolgen heeft?
Ik ben niet van mening dat de bekendmaking van de oogstcijfers door CBS marktverstorende gevolgen heeft. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 2.
Gezien de lidstaten uiterlijk 31 maart definitieve oogstgegevens moeten verstrekken aan Eurostat, is het mogelijk om alleen de definitieve ramingen openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
CBS heeft de wettelijke plicht om de resultaten van het verzamelen van gegevens te publiceren (Artikel 3.1 CBS-Wet). De voorlopige oogstramingscijfers vormen input voor de Landbouwrekeningen. De Landbouwrekeningen zijn, als onderdeel van de Nationale Rekeningen, Europees verplichte statistieken. Op basis van de Landbouwrekeningen wordt onder meer jaarlijks in december het inkomen van de landbouwsector berekend.
De resultaten van de voorlopige oogstramingen van de zaai-uien worden in oktober gepubliceerd. Hoewel op dat moment de levering van oogstgegevens over zaai-uien niet verplicht is voor Eurostat, is dat wel het moment waarop de cijfers beschikbaar zijn en dus door CBS moeten worden gepubliceerd (Artikel 3.1 CBS-wet).
Met deze publicatie wordt op dat moment ook voorzien in een nationale behoefte aan transparante en onafhankelijke cijfers (zie ook antwoord op vraag 2). Zo worden de voorlopige cijfers onder meer door het Comité Ui, Wageningen Economic Research (WEcR) en GroentenFruit Huis gebruikt bij het uitvoeren van hun taken.
Is er een Europese verplichting om de voorlopige ramingen bekend te maken? Zo nee, is het mogelijk dat het CBS af ziet van het verzamelen van deze gegevens of de openbaarmaking daarvan?
Er is geen Europese verplichting om de voorlopige ramingen bekend te maken. In het antwoord op vraag 4 is reeds aangegeven waarom de cijfers gepubliceerd worden.
Het bericht ‘Toename van spoedposten voor ouderen in ziekenhuizen' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toename van spoedposten voor ouderen in ziekenhuizen»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
De laatste jaren is de drukte in de ziekenhuizen, waaronder de Spoedeisende Hulpafdelingen (SEH’s) toegenomen. Dit blijkt ook uit de marktscan Acute zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit. Uit deze marktscan blijkt dat er niet één oorzaak is aan te wijzen voor de druk in de acute zorg2.
In het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) worden in de regio’s afspraken gemaakt door partijen om de acute zorgvraag op te vangen. Er wordt in toenemende mate contact gelegd met de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) sector, gemeenten en verzekeraars.
Afhankelijk van de aard en omvang van de problematiek treffen zorgaanbieders ieder hun eigen maatregelen binnen hun eigen organisatie. Aanvullend hierop zijn samenwerking en afspraken in de regio cruciaal om het hoofd te bieden aan de toenemende druk op de spoedzorg. Het ROAZ fungeert als platform om deze verbeteringen af te stemmen en door te voeren.
De initiatieven die in dit bericht worden genoemd maken onderdeel uit van deze aanpak. Ik vind het positief dat er door ziekenhuizen naar maatwerk oplossingen wordt gezocht om de beste zorg te bieden voor oudere patiënten en tegelijkertijd de druk op de SEH’s te verminderen.
Wat vindt u ervan dat er inmiddels in ziekenhuizen zo’n vijftien aparte ouderenpoli’s naast eerste hulpposten (SEH) zijn?
Oudere patiënten die op de SEH terecht komen hebben vaak meerdere medische aandoeningen. Het is van belang om kwetsbare ouderen te herkennen. Door dit tijdig te doen kan voorkomen worden dat een oudere snel weer op de SEH komt omdat intussen de nodige aanpassingen in de woning zijn gedaan of dat er meer zorg thuis is geregeld. Een ouderenpoli of geriatrische trauma unit heeft zorgverleners met specifieke kennis in huis die kunnen achterhalen welke problemen een oudere heeft en of er sprake is van achterliggende problematiek die heeft gezorgd voor het letsel waarmee de oudere op de SEH terecht is gekomen. Deze kennis kan er tevens voor zorgen dat de vervolgzorg goed geregeld wordt en er een goede overdracht is naar deze vervolgzorg of zorg die thuis nodig is.
Werken deze vijftien ouderenpoli’s allemaal volgens dezelfde systematiek? Zo nee, wat vindt u daarvan?
Er bestaat voor zover mij bekend geen vaste systematiek voor ouderenpoli’s of geriatrische trauma units. De ziekenhuizen zijn vrij om te bepalen welke aanpak zij kiezen voor de inrichting van deze afdelingen.
Kunt u voor de behandeling van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2019 de Kamer informeren over het aantal behandelingen dat tot dan toe op de ouderenpoli’s wordt gegeven?
Het gaat hier om acute zorg, de behandelingen op ouderenpoli’s of geriatrische trauma units worden niet apart geregistreerd.
Kunt u inzichtelijk maken of de aparte poli’s zorgen voor een lagere werkdruk op de «gewone» SEH-posten en zo ja, hoeveel dan?
Er wordt geen onderscheid gemaakt in ziekenhuizen met of zonder een ouderen poli. Het doel van de aparte poli’s of trauma units voor ouderen is om de beste zorg te kunnen geven aan deze patiënten. Ook zorgen deze afdelingen ervoor dat de doorstroom in het ziekenhuis maar ook de uitstroom naar vervolgzorg wordt verbeterd. Het is aannemelijk dat de druk op de «reguliere» SEH hierdoor op termijn lager wordt omdat een deel van de patiënten daar niet meer komt maar op de ouderenpoli wordt behandeld.
Kunt u aangeven of deze ouderenpoli’s in sommige regio’s meer voor komen dan in andere regio’s?
De acute zorgpartijen in de regio, dit zijn niet alleen ziekenhuizen maar ook wijkverpleging, eerstelijnszorg, langdurige zorg, zorgverzekeraars en gemeenten zijn aan zet om de zorg in de regio te organiseren en te coördineren. Hiervoor worden in alle regio’s initiatieven ontplooid. De ouderenpoli is hier één van. Niet in alle regio’s spelen dezelfde problemen op dezelfde schaal. De partijen bepalen in ROAZ verband wat er in de betreffende regio nodig is. Er is geen landelijk overzicht van welke initiatieven waar worden ingezet.
Kunt u aangeven wat de invloed is op de volumes van ziekenhuizen door de komst van de ouderenpoli’s?
De komst van ouderenpoli’s zal niet leiden tot een toe- of afname van de volumes van ziekenhuizen. De patiënten die op deze poli’s worden behandeld zouden anders op de reguliere SEH worden behandeld, het is geen nieuwe groep patiënten, de zorg voor deze groep wordt geconcentreerd en aangepast aan wat deze patiënten specifiek nodig hebben.
Hoe kunt u bevorderen dat substitutie van de tweede naar de eerste lijn gaat plaatsvinden voor ouderdomsklachten die niet op de SEH thuishoren?
Er zijn in verschillende regio’s projecten opgezet waarbij gemeenten, huisartsen, wijkverpleegkundigen en specialisten ouderengeneeskunde patiënten screenen, risico’s inventariseren en structureel overleggen wat deze patiënten nodig hebben om op een verantwoorde wijze thuis te kunnen blijven wonen. Deze aanpak draagt bij aan dat voorkomen wordt dat ouderen op de SEH terecht komen met klachten die, als deze in eerder stadium waren gesignaleerd, in de eerste lijn behandeld hadden kunnen worden.
Het bericht ' Door ziekteverzuim lekt half miljard weg uit de zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Door ziekteverzuim lekt half miljard weg uit de zorg»?1
Ja.
Klopt het dat sinds de hervormingen in de zorgsector in 2012 het ziekteverzuim in de sector sterk is gestegen?
Het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg is afgezet tegen het landelijk gemiddelde structureel hoger. Naast de algemene oorzaken zoals uitval vanwege griep of persoonlijke omstandigheden speelt hierbij een relatief hoge fysieke en mentale belasting van de medewerkers. Niet alleen worden er veel avond-, nacht- en weekenddiensten gewerkt, ook de aard van het werk geeft meer psychosociale arbeidsbelasting voor het personeel.
Uit de cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) blijkt dat er een lichte stijging is geweest van de ziekteverzuimpercentages in de gezondheids- en welzijnszorg. In 2012 ging het om een verzuimpercentage van 5%. In 2016 is dat 5,1% (Tabel2. Dit betreft zowel het kortdurend als het langdurig verzuim.
Landelijk gemiddelde
4.0
3.9
3.8
3.9
3.9
Gezondheids- en welzijnszorg
5.0
4.8
4.8
5.0
5.1
Gezondheidszorg
4.2
4.0
4.0
4.1
4.3
Ziekenhuizen
4.5
4.5
4.4
4.6
4.8
Verpleging en zorg met overnachting
5.8
5.5
5.4
5.8
6.0
Welzijnszorg zonder overnachting
5.4
5.4
5.4
5.4
5.6
De jaarcijfers voor 2017 zijn nog niet bekend. Wel laten de voorlopige cijfers voor het tweede en derde kwartaal eveneens een stijging zien ten opzichte van 2016.
2016 1e kwartaal
2016 2e kwartaal
2016 3e kwartaal
2016 4e kwartaal
2017 1e kwartaal*
2017 2e kwartaal*
2017 3e kwartaal*
Landelijk gemiddelde
4.3
3.8
3.5
4.1
4.3
3.9
3.7
Gezondheids- en welzijnszorg
5.8
4.9
4.6
5.3
5.7
5.1
4.9
Gezondheidszorg
4.9
4.0
3.8
4.5
4.7
4.2
3.9
Ziekenhuizen
5.4
4.5
4.2
5.1
5.3
4.7
4.5
Verpleging en zorg met overnachting
6.7
5.8
5.4
6.1
6.7
6.0
5.8
Welzijnszorg zonder overnachting
6.2
5.4
5.0
5.8
6.1
5.5
5.3
Klopt het dat de kosten door langdurig ziekteverzuim opgelopen zijn tot een half miljard?
We zien tussen 2012 en 2016 een stijging van 0,1% in het ziekteverzuim. De totale loonsom in de zorg bedroeg in 2016 ongeveer 45 miljard. Een stijging van 0,1% in het ziekteverzuim komt dan op 450 miljoen. In de statistieken van het CBS wordt in de verzuimcijfers geen onderscheid gemaakt tussen kortdurend en langdurig ziekteverzuim.
Uit de cijfers van het Vernet verzuimnetwerk blijkt dat de toename van het verzuim vooral zit in het langdurig verzuim, terwijl het kortdurend verzuim is gedaald. Het genoemde bedrag van een half miljard voor langdurig ziekteverzuim lijkt daarmee plausibel.
Zijn er grote verschillen in langdurig ziekteverzuim binnen de subsectoren in zorg, bijvoorbeeld verpleeghuiszorg, ziekenhuiszorg en wijkverpleging? Kunt u aangeven hoe hoog het langdurig ziekteverzuim is per subsector is?
In de algemene ziekteverzuimcijfers van het CBS is een verschil te zien in de verschillende subsectoren. Deze cijfers betreffen zowel kortdurend als langdurig verzuim. Voor de verschillen per subsector verwijs ik u naar tabel 1 en 2 onder het antwoord van vraag twee.
Klopt het dat zorgonderdelen die naar gemeenten zijn overgeheveld met meer langdurig ziekteverzuim te maken hebben dan zorgonderdelen die niet zijn overgeheveld?
Op basis van de cijfers van het CBS is er geen reden om aan te nemen dat de zorgonderdelen die zijn overgeheveld naar gemeenten te kampen hebben met een grotere stijging van de ziekteverzuimcijfers.
Zijn er grote verschillen in langdurig ziekteverzuim binnen de functies in de zorg, bijvoorbeeld management, artsen, teamleiders, verpleegkundigen en verzorgen? Kunt u aangeven hoe hoog het langdurig ziekteverzuim is per functie is?
Er zijn geen statistieken beschikbaar waarbij een uitsplitsing wordt gemaakt in verschillen in (langdurig) ziekteverzuim tussen functies in de zorg.
Zijn er grote verschillen in langdurig ziekteverzuim binnen de zorginstellingen? Weet u welke tien zorginstellingen het hoogste langdurig ziekteverzuim kennen? Hoe hoog is daar het langdurig ziekteverzuim?
In de statistieken van het CBS wordt geen uitsplitsing gemaakt van het ziekteverzuim per zorginstelling. Het is daarmee niet mogelijk om de zorginstelling te bepalen waar het (langdurig) ziekteverzuim het hoogst is.
Wel worden vanuit de branche zelf door middel van het Vernet Verzuimnetwerk elk jaar de best presterende zorginstellingen op het gebied van tegengaan van verzuim uitgelicht. Doel hiervan is om te mogen leren van wat er binnen deze instellingen gebeurt.3
Is er volgens u een relatie tussen een hoog percentage langdurige ziekteverzuim en veel wisselingen in de directie? Ziet u dit ook terug in de cijfers?
Het CBS verzamelt geen informatie waarin een relatie wordt gelegd tussen wisselingen in de directie en het percentage (langdurig) ziekteverzuim in een zorginstelling. De manier waarop binnen een organisatie invulling gegeven wordt aan het gezond en veilig werken is van invloed op het ziekteverzuim.
Bent u van plan maatregelen te nemen om het langdurig ziekteverzuim terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan?
Het terugdringen van (langdurig) ziekteverzuim heeft zeker mijn aandacht. Werkgevers en werknemers in de gezondheids- en welzijnsbranche zijn ook meer en meer gezamenlijk aan de slag om dit aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is de aanpak organisatieklimaat van Stichting IZZ. Ook subsidieer ik het programma Gezond en Zeker van RegioPlus. Dit programma richt zich op duurzame inzetbaarheid in den brede.4 Verder hebben de zorgkoepels (VGN, ActiZ, GGZ Nederland, NVZ en NFU) diverse campagnes opgezet die gericht zijn op duurzame inzetbaarheid van personeel in de gezondheids- en welzijnssector.
Er gebeurt dus al veel, maar er is meer nodig. Daarom is het gezonder werken een belangrijk onderdeel van het brede actieprogramma arbeidsmarkt.
Het onderzoek van Reporter Radio op radio 1 zondag 18 februari 2018 j.l. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Leendert de Lange (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Reporter Radio? Zo ja, wat vindt u van dit onderzoek en de conclusie(s)?
Ja. Het wachttijdenprobleem heeft mijn aandacht en behoeft veel gezamenlijke inzet om het op te lossen. In december jl. heb ik de Kamer de voortgangsrapportage van de NZa over de aanpak wachttijden ggz gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 385). Hierin stond ook een overzicht gepubliceerd van de gemiddelde wachttijden in november 2017. Daar is te zien dat bij elke hoofddiagnosegroep de norm voor de aanmeldwachttijd wordt overschreden, waarbij de overschrijding voor pervasieve stoornissen (waaronder autisme) en persoonlijkheidsstoornissen nog steeds het grootst is. De behandelwachttijd zit voor elke hoofddiagnosegroep binnen de norm en de totale wachttijd voor een deel van de hoofddiagnosegroepen ook.
Het beeld dat Reporter Radio in het onderzoek schetst over te lange wachttijden is niet nieuw, maar wel zorgwekkend. Dit is ook de reden dat ik in december – op basis van de NZa-rapportage – een intensivering van de aanpak van wachttijden ben overeengekomen met partijen en dat ik de NZa heb gevraagd in april een extra rapportage met de stand van de wachttijden op te leveren.
Wat vindt u ervan dat 49% van de instellingen een wachtlijst hebben die langer is dan de treeknorm?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat een intake bij een ggz-instelling in provincies zoals Overijssel, Drenthe en Friesland ruim boven de treeknormen liggen?
De wachttijden die de NZa in haar voortgangsrapportage heeft gepubliceerd zijn landelijke gemiddelden. Uit de marktscan ggz 2016 van de NZa bleek al dat wachttijden erg kunnen verschillen per regio (Kamerstuk 25 424, nr. 353). Dit betekent dus dat in sommige regio’s de wachttijden helaas beduidend hoger liggen dan het landelijke gemiddelde. Het doel van partijen die de afspraken over de aanpak van de wachttijden hebben gemaakt is om in alle regio’s de wachttijden weer binnen de Treeknormen te krijgen. In de ene regio zijn daarvoor andere maatregelen nodig dan in de andere, omdat de wachttijden zelf en de onderliggende oorzaken verschillen. Daarom hebben partijen gekozen voor een regionale aanpak, die momenteel wordt uitgebreid naar alle regio’s. Een paar betrokken verzekeraars hebben mij gemeld dat in ieder geval in de regio’s Drenthe en Friesland zorgverzekeraars en aanbieders extra (contracterings)afspraken hebben gemaakt om de wachttijden te verkorten.
Wat vindt u ervan dat na de intake mensen opnieuw op een wachtlijst voor een behandeling komen te staan?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben in 2000 samen de zogenoemde Treeknormen vastgesteld, om de grens te bepalen tussen aanvaardbare en problematische wachttijden. Bij het vaststellen van deze normen is onder andere gekozen om onderscheid te maken tussen aanmeld- en behandelwachttijd. De intake is immers ook bedoeld om te bepalen welke behandeling nodig is en daardoor zijn behandelwachttijden in veel gevallen onvermijdelijk.
Het wordt aanvaardbaar geacht dat een patiënt na de intake moet wachten op behandeling, zolang deze wachttijd binnen de norm blijft. Uit de voortgangsrapportage van de NZa bleek dat de Treeknorm voor de behandelwachttijd (10 weken) gemiddeld genomen niet wordt overschreden. Om patiënten inzicht te bieden in zowel de aanmeldwachttijd als de behandelwachttijd, zijn ggz-aanbieders verplicht deze op hun website te vermelden.
Deelt u de mening dat 20 weken wachten op een intake (Provincie Friesland) te lang is? Zo ja, wordt hier bij de regionale wachtlijstaanpak rekening gehouden met deze provinciale verschillen?
Ja, die mening deel ik. Elke wachttijd die de Treeknorm overschrijdt, is te lang. Dit is ook de reden dat partijen volop inzetten op het terugdringen van lange wachttijden in de ggz. Bij de regionale aanpak is veel aandacht voor de specifieke situatie van elke regio: er wordt gekeken naar de wachttijden en onderliggende oorzaken per regio. De belangrijkste regionale oorzaken worden aangepakt door de regionale taskforces. Overigens is Friesland een van de regio’s waar al in het najaar van 2017 gestart is met een regionale aanpak. Mij is bekend dat in deze regio extra afspraken zijn gemaakt tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders, zoals het ophogen van de behandelcapaciteit en extra inzet op e-health, om zo de wachttijden te reduceren.
Voor de werking van de regionale taskforces verwijs ik naar de brief die ik in december naar de Kamer heb gezonden over de voortgangsrapportage van de NZa (Kamerstuk 25 424, nr. 385). De NZa noemde de start van de taskforces veelbelovend maar zag ook verbeterpunten. Daarmee zijn partijen nu aan de slag. Uit de rapportage die de NZa in de zomer oplevert, zal blijken wat de precieze opbrengsten van de regionale taskforces zijn. Deze kunnen ook worden gedeeld op het landelijke congres «Meer grip op wachttijden in de ggz» dat op 12 april door Zorgverzekeraars Nederland, MIND en GGZ Nederland wordt georganiseerd.
Wat is uw oordeel over de huidige werking van de regionale wachtlijstaanpak? Zo ja, werkt deze regionale aanpak om de wachttijden te verkorten?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wordt er bij de wachtlijstaanpak rekening gehouden met de wachtlijst die ontstaat nadat de intake heeft plaatsgevonden?
Het doel van de aanpak van de wachttijden in de ggz is om deze weer binnen de Treeknormen te krijgen. Gezien het feit dat de behandelwachttijd gemiddeld genomen (ruim) binnen de Treeknorm ligt, moet de grootste verbetering bij de aanmeldwachttijd plaatsvinden. Tegelijkertijd mag verkorting van de aanmeldwachttijd ook niet leiden tot een langere behandelwachttijd. Daarom richt de aanpak zich op de gehele wachttijd en niet specifiek op aanmeld- of behandelwachttijd. Wel wordt in sommige regio’s specifiek gewerkt aan de optimalisering van het verwijsproces en optimalisatie van de instroom, wat kan bijdragen aan een kortere aanmeldwachttijd.
Deelt u de mening van professionals en belangenorganisaties die stellen dat klachten van patiënten die wachten op een behandeling op deze manier alleen maar erger worden? Zo ja, op welke wijze wordt in de tussenliggende periode in de passende zorg voorzien?
Het kan zo zijn dat klachten verergeren wanneer iemand lang moet wachten. Dit is niet per definitie het geval, in sommige gevallen wordt problematiek tijdens een wachtperiode juist minder erg. Dit is ook het uitgangspunt bij «watchful waiting», een benaderingswijze waarbij de patiënt in de gaten wordt gehouden, maar niet meteen een behandeling wordt gestart. Hierbij is het wel belangrijk tussentijds contact te houden met mensen op de wachtlijst en waar nodig al overbruggingszorg te geven. Dit gebeurt nu ook al, bijvoorbeeld door de huisarts, POH-GGZ, ervaringsdeskundigen of met behulp van e-health. Een van de onderdelen van de afspraken wachttijden is ook dat er werk gemaakt wordt van de inzet van e-health om zo mensen die op de wachtlijst staan beter te helpen. Daarnaast is er in de regionale aanpak veel aandacht voor samenwerking tussen verschillende zorgaanbieders waardoor patiënten niet tussen wal en schip vallen. Ook heb ik met zorgaanbieders afgesproken dat zij hun wachtlijsten actueel houden door wachtenden te benaderen en hen actief te informeren over de mogelijkheid tot zorgbemiddeling door de verzekeraar.
Kunt u specifiek aangeven waarom er bij autisme, persoonlijkheidsstoornissen en de doelgroep adolescenten sprake is van wachtlijsten? Wat is daar de oorzaak van? En hoeveel procent is dat van het totaal aantal wachtenden op de wachtlijst?
Uit de marktscan van de NZa blijkt inderdaad dat de wachttijden bij autismespectrumstoornissen en persoonlijkheidstoornissen lang zijn. De doelgroep adolescenten komt daar niet specifiek uit naar voren. De NZa geeft in de marktscan niet specifiek aan waarom de wachttijden bij deze doelgroepen lang zijn. Dit wordt momenteel uitgediept in een aantal taskforces. In de marktscan geeft de NZa al wel aan wat partijen kunnen doen om de wachttijden, zeker voor deze doelgroepen, terug te dringen. Daarbij valt te denken aan betere screening en verwijzing, tijdige en goede afronding van behandelingen, het verbeteren van processen binnen instellingen, het maken van specifieke contractafspraken over deze doelgroepen, het beter benutten van de capaciteit van de vrijgevestigde ggz-aanbieder en het stimuleren van behandeling conform richtlijnen. Voor deze punten is aandacht in de regionale taskforces en in de inkoop van zorgverzekeraars. Ik heb geen inzicht in welk percentage de hierboven genoemde specifieke groepen vormen van het totaal aantal wachtenden.
In hoeverre wordt er bij de wachtlijstaanpak actief op ingezet om voor deze specifieke groepen een oplossing te vinden? En hoe staat het hier nu mee?
In haar voortgangsrapportage van december schrijft de NZa dat er in de regionale taskforces nog onvoldoende aandacht was voor de specifieke doelgroepen voor wie de wachttijden het langst zijn. In december heb ik daarom met partijen afgesproken dat deze doelgroepen alsnog expliciet belegd zullen worden in de regionale taskforces. Dat gebeurt op dit moment.
Wat vindt u van de stellingname dat het al achttien jaar niet lukt om met de verschillende partijen in de zorg het ggz wachtlijstprobleem op te lossen?
De wachttijdproblematiek in de ggz is niet nieuw. Het gaat hier dan ook om een complex probleem dat geen eenvoudige oplossing kent. Ik heb er desondanks vertrouwen in dat de samenwerking die momenteel plaatsvindt tot goede resultaten zal leiden.
Herinnert u zich uw reactie op dit onderzoek, waarbij aangaf vast te houden aan de datum van 1 juli 2018 om de wachtlijsten binnen de treeknormen te brengen, terwijl professionals stellen dat deze termijn niet gehaald gaat worden? Kunt u nader toelichten waarom u deze termijn wel reëel acht?
Partijen hebben mij in december aangegeven zich hiervoor onverminderd te willen inzetten. Daaraan wil ik vasthouden. Het gaat hier immers om kwetsbare mensen die soms te lang moeten wachten op zorg. De cijfers over de ontwikkeling van de wachttijden, die ik in april van de NZa ontvang, zullen zeer relevante informatie verschaffen over de voortgang van de afspraken.
Op welk moment dit voorjaar bent u voornemens om een voortgangsbericht richting de Kamer te sturen met een actualisering van de wachttijden in de ggz? Is het mogelijk om hierin een overzicht te geven van de acties die in de komende maanden worden ondernomen om per 1 juli 2018 binnen de ggz weer aan de treeknormen te voldoen?
Ik zal de Kamer in april de kwantitatieve voortgangsrapportage van de NZa sturen waarin de laatste stand van de wachttijden zal worden vermeld. Voor een overzicht van alle acties verwijs ik u naar de voortgangsrapportage van de NZa van december en bijbehorende Kamerbrief (Kamerstuk 25 424, nr. 385). Als er in april nieuwe acties zijn gestart of worden ingezet, zal ik de Kamer hier ook over informeren. Een volledig overzicht van de resultaten van de oorspronkelijke afspraken en aanvullende acties volgt in de rapportage van de NZa die zij in de zomer van 2018 zal opleveren.
De enorme stijging van elektriciteitstarieven op Bonaire |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over de stijging van de elektriciteitstarieven op Bonaire?1
Ja.
Klopt het dat de elektriciteitsprijzen worden verhoogd met 24%?
Ja, de elektriciteitstarieven zijn door Water- en Energiebedrijf Bonaire (WEB) met USD 0,073 per kWh verhoogd tot USD 0,376 per kWh (23,6%) verhoogd.
Om welke redenen en op basis van welke regels zijn de elektriciteitstarieven door Water – en Energiebedrijf Bonaire (WEB) verhoogd vanaf 1 januari 2018?
Nee. Anders dan in Nederland worden deze tarieven kunstmatig lager gehouden dan de werkelijke kosten, door middel van een subsidie, die uiteraard wordt opgebracht door de Nederlandse belastingbetaler.
De kosten die ten grondslag liggen aan de tarieven zijn wel hoger dan tot dusver doorberekend aan de klant. Dat komt vooral door de gestegen olieprijs. De rest van de tariefsverhoging komt door de netwerkkosten, die tot dusver niet geheel in de tarieven werden doorberekend, waardoor de financiële positie van het netwerkbedrijf dan ook werd uitgehold.
Betreft dit kostendekkende tarieven als berekend door Autoriteit Consument en Markt (ACM) die op 1 april 2018 ingaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Klopt wat de consumentenbond van Bonaire, Unkobon, stelt dat er geen flankerend beleid is om sociaal zwakkeren te beschermen?3
Nee. Er is rijksbreed beleid om de sociaaleconomische ontwikkeling van Caribisch Nederland te bevorderen. Er is bovendien flankerend beleid om de vaste gebruikstarieven te verlagen zodat de netbeheertarieven in Caribisch Nederland vergelijkbaar zijn met die in Europees Nederland. Dit gebeurt met een subsidie vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor elektriciteit en vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor drinkwater. In de subsidiebeschikking voor de elektriciteitstarieven is expliciet opgenomen dat WEB zelf de subsidie kan verdelen en specifiek kan inzetten om de rekening van groepen die er onder het nieuwe tariefstelsel op achteruit gaan, te verlagen. Hiernaast hebben veel huishoudens een contract op basis van betaling vooraf (pre paid, Pagabon). Bij een dergelijk contract betaalt men geen vast gebruikstarief. WEB kan kiezen ook de rekening van deze groep te verlagen met de subsidie. Ik ben in gesprek met WEB over hoe de subsidie in te zetten.
Bent u bereid om zich in te zetten voor een betaalbare energievoorziening als per motie verzocht door de Kamer (Kamerstuk 34 089, nr. 13)?
Ja. Het beleid zoals vervat in het «Plan voor een betaalbare en duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland. De ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening» (Kamerstuk 34 089, nr. 16) is mede gebaseerd op het onderzoeksrapport «Renewable Energy Future for the Dutch Caribbean Islands Bonaire, Sint Eustatius and Saba» (Kamerstuk 34 089, nr. 14). Met dit plan wil ik inzetten op duurzame energievoorziening waardoor de kosten voor energieverbruik in Caribisch Nederland verlaagd kunnen worden, terwijl tegelijk schonere energie wordt opgewekt en inwoners van Caribisch Nederland minder afhankelijk zijn van fossiele brandstof om energie op te wekken. Het heeft mijn voorkeur de betaalbaarheid te verbeteren door (financiële) steun voor duurzame productie, boven tariefsteun voor de (fossiele) energierekening van de eindgebruiker. Toch is er nu tariefsteun ten behoeve van de betaalbaarheid bij onder andere de sociaaleconomisch zwakkere eindgebruiker.
Mijn ambtgenote van IenW is zich eveneens bewust van de prijsstijgingen van drinkwater in Caribisch Nederland. Voor de korte termijn worden deze via subsidie zoveel mogelijk opgevangen. Omdat de tariefstructuur van de wet momenteel onvoldoende mogelijkheden biedt om de betaalbaarheid voor kleinverbruikers voor drinkwater te borgen wordt een wetswijziging voor drinkwater voorbereid waarbij tevens de uitkomsten van de evaluatie van de wet zullen worden meegenomen. De Minister van IenW zal u daaromtrent nader informeren.
Gaat u de ruimte die artikel 5.1 van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES geeft spoedig benutten om een deel van de transportkosten voor water en elektriciteit te subsidiëren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, biedt deze subsidiëring op korte termijn soelaas voor de in vraag één genoemde tariefstijging en voor de door de ACM bepaalde tarieven die op 1 april ingaan?
Ja. Ik ga een subsidie verstrekken die de netbeheertarieven voor elektriciteit verlaagt tot ongeveer Europees Nederlands niveau. In de subsidiebeschikking heb ik expliciet opgenomen dat het bedrijf zelf de subsidie kan verdelen en zo kan toespitsen op huishoudelijke klanten, die het meest geraakt worden. Ongeveer twee derde van de stijging is het gevolg van hogere olieprijzen die op de mondiale markt tot stand komen. Ik ben niet bereid tot een aanvullende brandstofsubsidie.
Mijn ambtgenote van IenW subsidieert daarnaast het vaste gebruikstarief voor drinkwater. Deze subsidie neemt exponentieel toe als gevolg van de berekende gestegen kosten. Daarbij kan momenteel geen rekening worden gehouden met kleinverbruik, zoals in het antwoord op vraag 6 toegelicht. Om die reden wordt een wetswijziging voorbereid om tot de gewenste differentiatie en flexibiliteit in de tariefstructuur te komen.
Is er op Bonaire een gebruiksafhankelijk tarief voor elektriciteit- en drinkwatertarieven als genoemd op pagina 11 van de memorie van toelichting van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES (Kamerstuk 34 089, nr.3) om deze tarieven betaalbaar te houden voor de minst draagkrachtige afnemers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er wordt per 1 april een gebruiksonafhankelijk tarief op Bonaire ingevoerd. Saba en Sint Eustatius gingen Bonaire hierin in 2017 voor.
Voor wat betreft de betaalbaarheid van deze tarieven verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5, 6 en 7. Voor drinkwater zal ook de betaalbaarheid van het variabele gebruikstarief mede worden onderzocht in het kader van de daar bedoelde wetswijziging.
Het weigeren van de VVV-cadeaukaart, de positie van het lokale mkb en de geldigheidsdatum bij cadeaukaarten |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ook al eens aan de kassa geweigerd met VVV-cadeaukaart?»1
Ja.
Klopt het dat winkeliers de VVV-cadeaukaart in zijn nieuwe vorm vaak weigeren of de benodigde apparatuur nog niet op orde hebben? Zo ja, mag een cadeaukaart worden verstrekt die bij bepaalde aangesloten winkels wordt geweigerd of nog niet ingeruild kan worden?
Mij is berichtgeving zoals bovenstaande over de weigering van de VVV-cadeaukaart in zijn nieuwe vorm bekend, maar precieze gegevens over de omvang hiervan heb ik niet.
Winkeliers bepalen zelf welke betaalmiddelen zij accepteren. In de wet zijn geen bijzondere regels gesteld over het accepteren van cadeaukaarten. Ondernemers en uitgevers van cadeaukaarten maken onderling afspraken over de inwisselbaarheid en techniek van die kaarten. Hierbij is de overheid niet betrokken.
Zijn er meer cadeaukaarten waarbij lokale ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) afhaken vanwege een te forse investering? Zo ja, in hoeverre gaat dit ten koste van de groei van het lokale mkb?
Mij zijn dergelijke signalen niet bekend.
Mogen cadeaukaarten worden verstrekt waarbij de geldigheidsdatum voor de consument onduidelijk, in kleine lettertjes en alleen op de achterkant van de kaart wordt weergegeven? Of waarbij de geldigheidsdatum alleen online te achterhalen is? Welke regels gelden hiervoor en welke instantie controleert hierop?
Ziet u mogelijkheden om de duidelijkheid van de geldigheidsdatum op cadeaukaarten te vergroten? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dat?
Hoe kan worden gerealiseerd dat meer uitgevers van cadeaukaarten zich aansluiten bij de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten, die langere geldigheidstermijnen hanteert?
Een keurmerk draagt over het algemeen bij aan duidelijkheid voor de consument. Het is echter aan uitgevers van cadeaukaarten zelf om te besluiten of zij zich aansluiten bij de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten. Ik wil er op wijzen dat ook uitgevers die niet zijn aangesloten bij het Stichting Keurmerk Cadeaukaarten zich moeten houden aan het hierboven toegelichte wettelijk kader.
Het bericht dat de bloedvoorziening mogelijk in problemen komt |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Sanquin mogelijk op zware financiële verliezen afstevent?1
Ja.
Klopt het dat het dochterbedrijf Sanquin Plasma Products (SPP) de komende jaren in financiële problemen dreigt te komen?
Voor zover ik weet klopt dit bericht niet. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer eerder geïnformeerd over de noodzaak van een schaalvergroting rond de plasmageneesmiddelenproductie. Dit is noodzakelijk willen we in Nederland een eigen voorziening behouden.2 Dit houdt in dat Stichting Sanquin Bloedvoorziening (Sanquin) ook in opdracht van derden plasmageneesmiddelen ging produceren. De stichting Sanquin heeft deze niet-wettelijke activiteiten ondergebracht in een dochteronderneming, Sanquin Plasma Products BV (SPP).
SPP is een solide onderneming die het boekjaar 2017, net als voorgaande boekjaren, met positief financieel resultaat heeft afgerond. SPP functioneert in een commerciële omgeving. Van belang is dat SPP op de hoogte blijft van de internationale ontwikkelingen en waar nodig zijn strategie hierop aanpast. Dit lijkt me een gezonde houding voor ondernemingen die op een internationale markt opereren. SPP beziet de mogelijkheden om samen te werken en waar synergie te behalen valt. Voor de komende jaren voorziet SPP dat de financiële situatie stabiel blijft.
Plasmageneesmiddelen worden ingezet voor patiënten die ernstig ziek zijn. Wereldwijd is de grondstof plasma schaars en kwetsbaar. Als gevolg van een infectie uitbraak kan er minder grondstof voorhanden zijn. Ik vind het daarom belangrijk dat Nederland een eigen voorziening heeft en het lijkt me een goede zaak dat SPP zich blijft inzetten voor een toekomstbestendige bedrijfsvoering.
Welke consequenties kunnen financiële problemen voor SPP hebben voor de continuïteit van de bloedvoorziening?
Mijn ambtsvoorganger heeft in 2012 Sanquin reeds verzocht de meest risicovolle niet-wettelijke activiteiten buiten de stichting te plaatsen. Niet-wettelijke activiteiten zijn die werkzaamheden die niet volgen uit de Wet inzake bloedvoorziening. In de afgelopen jaren heeft de stichting Sanquin diverse niet-wettelijke activiteiten afgesplitst van de stichting en ondergebracht in een dochteronderneming. In 2015 is in dat kader, vooruitlopend op een wetswijziging, een convenant gesloten tussen VWS, de stichting en SPP met betrekking tot de scheiding van risico’s die verbonden zijn aan niet-wettelijke activiteiten. Uw Kamer is hier regelmatig over geïnformeerd.3 Indien financiële problemen ontstaan bij SPP, zullen als gevolg van deze afspraken deze geen nadelige invloed hebben op de continuïteit van de bloedvoorziening.
In oktober vorig jaar is de wijziging van de Wet inzake bloedvoorziening in verband met risicobeheersing binnen de Bloedvoorzieningsorganisatie bij uw Kamer ingediend.4 Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel kan de Minister voor Medische Zorg en Sport grenzen stellen aan de omvang van niet-wettelijke activiteiten van de Bloedvoorzieningsorganisatie. Op deze wijze wordt de continuïteit van de bloedvoorziening ook publiekrechtelijk gewaarborgd.
Op welke wijze bent u bereid waarborgen te geven voor de continuïteit van de bloedvoorziening?
Zie antwoord vraag 3.
Is wat u betreft een scenario denkbaar dat u financieel bij moet springen om de continuïteit van de bloedvoorziening te waarborgen? Bent u in het uiterste geval bereid om financieel bij te springen als dat nodig blijkt te zijn?
Ik zou op dit moment geen scenario kunnen bedenken waarbij het Ministerie van VWS bij zou moeten springen om de bloedvoorziening te waarborgen. Zoals ik in het vorige antwoord aangaf zijn er afspraken gemaakt tussen VWS en de Bloedvoorzieningsorganisatie om de risico’s te beperken. Met het eerdergenoemde wetsvoorstel kunnen maatregelen getroffen worden om eventuele risico’s van niet-wettelijke activiteiten van de Bloedvoorzieningsorganisatie (oftewel de stichting Sanquin) te beteugelen.
In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik op de vraag van de leden van de SP-fractie5 als voorbeeld geschetst dat in het geval dat de Bloedvoorzieningsorganisatie (dus de stichting Sanquin en niet de dochteronderneming) een langlopend contract zou aangaan met een partnerorganisatie voor niet-wettelijke activiteiten en deze partnerorganisatie failliet gaat, de Bloedvoorzieningsorganisatie in financiële problemen zou kunnen raken.6 En in het meest extreme geval zou de Bloedvoorzieningsorganisatie failliet kunnen gaan. Met de inwerkingtreding van het genoemde wetsvoorstel wordt zo’n scenario voorkomen omdat het voorstel de mogelijkheid biedt om een grens te stellen aan de niet-wettelijke activiteiten.
Zoals ik aangaf, is er op dit moment geen situatie voorstelbaar waarbij de bloedvoorziening in gevaar zou kunnen komen. De bloedvoorziening is een essentieel onderdeel van de gezondheidszorg. En mocht onder zeer bijzondere omstandigheden toch zo’n situatie zich voordoen, dan zal ik alsnog maatregelen treffen om de continuïteit te waarborgen.
Deelt u de mening van enkele deskundigen die aangeven dat de inefficiëntie van de commerciële tak van Sanquin is ingegeven door het monopolie dat deze organisatie heeft? Zo nee, waarom niet?2
Ik ken de achtergronden niet waarop de door u aangegeven deskundigen hun oordeel hebben gegeven. Ik onthoud me hier van een mening.
Volledigheidshalve wil ik uw Kamer meegeven dat Sanquin Plasma Products BV geen monopolie heeft. Deze dochteronderneming van de stichting Sanquin is een van de aanbieders op de Nederlandse plasmageneesmiddelenmarkt. De BV heeft wel een wettelijke taak, namelijk het beschikbaar stellen van plasmageneesmiddelen uit Nederlands plasma op de Nederlandse markt. Totdat het genoemde wetsvoorstel van kracht is deze wettelijke taak in een convenant tussen VWS, de stichting Sanquin en SPP vastgelegd.8 Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel kan deze wettelijke taak publiekrechtelijk verankerd worden.
Het alleenrecht is louter van toepassing op bepaalde wettelijke taken van de stichting Sanquin (het moederbedrijf). Een voorbeeld hiervan is het werven van donors en het inzamelen van bloed en plasma. Dit ingezamelde plasma wordt vervolgens verkocht aan Sanquin Plasma Products BV voor een prijs die door het Ministerie van VWS is vastgesteld. Deze prijs is gebaseerd op de Europese markt. SPP biedt vervolgens de plasmageneesmiddelen onder andere aan in Nederland op een open markt.
Hoe verklaart u het feit dat Nederlandse ziekenhuizen ongeveer 214 euro betalen voor een zakje bloed, terwijl dit in België en Duitsland slechts rond de 80 euro is? Vindt u dit verschil acceptabel? Zo nee, wat kunt u hieraan doen?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het algemeen overleg op 6 februari 2014 met de Vaste Commissie voor VWS van uw Kamer uitgelegd dat het niet zinvol is om de prijzen van kort houdbare bloedproducten in verschillende landen te vergelijken met die van Nederland.9 Uitgelegd werd dat het onduidelijk is welke componenten zijn verwerkt in de prijzen van kort houdbare bloedproducten in het buitenland. In Nederland worden álle componenten vanaf de werving tot en met de levering aan ziekenhuizen in de prijzen verwerkt. Dit betekent dat onder meer het screenen van donors, de donorservice, het inzamelen door heel Nederland, het testen van de donaties, de huisvesting, het doen van onderzoek rond de veiligheid en kwaliteit van de bloedvoorziening alsook innovatie van de voorziening, de service aan ziekenhuizen, het transport en de bedrijfsvoering van de stichting, allemaal factoren zijn die bijdragen aan de uiteindelijke prijzen. Dit is niet voor alle landen het geval.
Daarnaast speelt dat het gebruik van kort houdbare bloedproducten, zoals rode bloedcellen, in Nederland al jaren veel lager ligt dan andere Europese landen. Zo is het verbruik in 2013 voor Nederland 27 eenheden per 1.000 inwoners en in België en Duitsland, respectievelijk 41,5 en 54,6 per 1.000 inwoners.10 Inmiddels is het verbruik in Nederland verder gedaald naar 24,6 eenheden per 1.000 inwoners in 2016. Dat in Nederland al enige jaren sprake was van een dalende vraag naar kort houdbare bloedproducten is eerder aan uw Kamer gemeld.11 Factoren die hier aan hebben bijgedragen zijn: verbeterde operatietechnieken, minder medische ingrepen, adequaat toepassen van de CBO-richtlijn Bloedtransfusie, toegenomen kostenbewustzijn bij de ziekenhuizen en een verbetering van het voorraadbeheeer en de logistiek. Mede door de inzet van Sanquin, de ziekenhuizen en de beroepsorganisaties loopt Nederland, in vergelijking met andere landen, voorop wanneer het gaat om zinnig en zuinig gebruik van bloedtransfusies. Zo’n ontwikkeling kan ik alleen maar toejuichen. De keerzijde van dit succesvolle beleid is dat de vaste lasten van de Bloedvoorzieningsorganisatie over minder producten verdeeld kan worden. Verder «geniet» de Nederlandse Bloedvoorzieningsorganisatie niet van het schaalvoordeel dat Duitsland heeft met zijn 82 miljoen inwoners.
Ik ben voorstander om alle kosten, zowel de vaste als de variabele kosten, in de prijzen van de bloedproducten te verwerken. De kosten horen daar te liggen waar ze worden gemaakt. Naast een zinnig en zuinig gebruik van de kort houdbare bloedproducten vind ik het ook belangrijk dat Nederland zelfvoorzienend is. Op dit moment zie ik geen mogelijkheden om de voorziening, met dezelfde zorg voor veiligheid en kwaliteit, in stand te houden met lagere kosten.
Klopt het dat de diagnostische laboratoria van Sanquin niet alleen actief zijn op het gebied van bloedtransfusie, maar ook op totaal niet gerelateerde gebieden, zoals bijvoorbeeld geneesmiddelspiegels, allergie en auto-immuunziekten?
Als de vraagsteller met «diagnostische laboratorium» van Sanquin, de dochteronderneming Sanquin Diagnostiek BV bedoelt, dan kan ik melden dat deze dochteronderneming zich geheel wijdt aan niet-wettelijke activiteiten. De onderneming is gespecialiseerd in laboratoriumonderzoek op het gebied van aandoeningen van het bloed en het afweersysteem. Zij verricht laboratoriumonderzoek in opdracht van ziekenhuizen, verloskundige praktijken, verzekeringsorganisaties, farmaceutische bedrijven en andere instituten.
Overigens vindt het testen van gedoneerd bloed binnen de stichting Sanquin plaats.
Welke (logistieke) ondersteuning krijgen deze diagnostische laboratoria vanuit de bloedvoorzieningentak? Kan dit volgens u potentieel tot oneerlijke concurrentie leiden?
Sanquin Diagnostiek BV kan, zoals alle dochterondernemingen van de stichting Sanquin, gebruik maken van de staf- en concerndiensten van de stichting. Deze diensten bestaan onder andere uit facilitaire zaken, HRM, ICT, communicatie en financiën. De dochterondernemingen betalen de stichting Sanquin de werkelijk gemaakte kosten voor de afgenomen diensten. Aangezien de stichting aan dochterondernemingen een kostendekkende tarief hanteert, is hier geen sprake van een oneerlijke concurrentie.
Het definiëren van de markt met betrekking tot marktmacht |
|
Tom van der Lee (GL), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u de gedachtenuitwisseling herinneren tijdens het algemeen overleg marktwerking en mededinging van 8 februari 2018 over het definiëren van de markt door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) met betrekking tot de marktmacht?
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de discussie dat nieuwe wetgeving of beter gebruikmaken van de huidige wetgeving het effectiefst is op het gebied van marktdominantie van internet- en technologiebedrijven?
In de digitale economie is een aantal grote spelers actief. De vraagstukken rond deze grote spelers zijn veelzijdig. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om vragen over mogelijk misbruik van marktmacht, privacy en de rol van data. Er is dan ook geen eenduidig antwoord op de vraag wat de juiste manier en het juiste moment is om in te grijpen. Dit zal per vraagstuk verschillen. Op veel terreinen bestaat al regelgeving. Een voorbeeld is het mededingingsrecht om misbruik van een machtspositie te voorkomen. Om de meest geschikte manier te bepalen om met problemen als gevolg van marktdominantie om te gaan, is wat mij betreft een eerste stap te kijken wat we met bestaande regelgeving kunnen en waar nodig om te kijken hoe regelgeving aangepast kan worden. Daar waar bestaande regelgeving niet voldoet, komt nieuwe regelgeving aan de orde. Dit zal doorgaans Europese regelgeving zijn omdat de grote digitale spelers in de hele EU actief zijn. In de digitaliseringsstrategie zal ik nader ingaan op de verschillende vraagstukken die de grote spelers met zich meebrengen.
Erkent u de wijze waarop ACM de markt definieert bepalend is om te concluderen of er wel of geen sprake is van aannemelijke marktmacht?
De wijze waarop de ACM de markt definieert is geen doorslaggevende, maar wel een zeer belangrijke factor om te bepalen of sprake is van een economische machtspositie.1 Om in een concrete zaak te bepalen of sprake is van een economische machtspositie, start de ACM namelijk met het definiëren van de relevante markt. Op basis van de relevante markt kijkt de ACM naar het marktaandeel van de onderzochte ondernemingen en andere factoren zoals de mate van dynamiek en toetredingsmogelijkheden en wordt bepaald of sprake is van een economische machtspositie.
Marktafbakening is een instrument om de grenzen van het speelveld waarop ondernemingen met elkaar concurreren af te bakenen. De voornaamste doelstelling van de marktbepaling is het analyseren van de concurrentiedruk die de onderzochte ondernemingen ondervinden. Hierbij kijkt de ACM welke producten en diensten door afnemers worden gezien als alternatieven voor de producten of diensten van de onderzochte ondernemingen (vraagsubstitutie), welke aanbieders van andere producten en diensten snel en zonder significante investeringen kunnen overschakelen op het aanbieden van de producten en diensten van de onderzochte ondernemingen (aanbodsubstitutie), en naar de mogelijkheden van toetreding van nieuwe aanbieders van de producten en diensten van de onderzochte ondernemingen (potentiele concurrentie).
De producten die afnemers als alternatieven zien en de producten van aanbieders die makkelijk kunnen overstappen behoren tot dezelfde relevante markt als die waarop de onderzochte ondernemingen actief zijn. Eventueel komt hierbij de positie van potentiële toetreders nog bij. Op een brede relevante markt die veel verschillende substituten omvat, zal minder snel sprake zijn van marktmacht dan op een smalle relevante markt die weinig substituten omvat.
Heeft de ACM de bevoegdheid om de markt anders te definiëren, waardoor er ook andere conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot marktmacht?
De ACM bepaalt zelfstandig hoe ze de relevante markt definieert. Hierbij maakt de ACM wel gebruik van algemene principes die voortvloeien uit het (Europees) mededingingsrecht en jurisprudentie. Zo maakt de ACM bijvoorbeeld gebruik van de «Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht». Belanghebbenden kunnen tegen beslissingen van de ACM en dus ook tegen de marktafbakening in beroep gaan bij de Rechtbank Rotterdam en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.
Marktdefinities zijn overigens een momentopname. De relevante markt en de conclusie of een bepaalde onderneming een economische machtspositie heeft, kan daarom per keer verschillen. Zo kan de relevante markt als gevolg van bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen veranderen. Bepaalde producten die eerst niet als substituten worden gezien, kunnen bij een volgende analyse mogelijk wel als substituten worden gezien (of andersom). De relevante markt kan daarom ruimer of smaller worden.
Bent u bereid om in kaart te brengen of voorbeelden te geven wat het zou betekenen als de ACM ook «consent agreements» met bedrijven kan overeenkomen, zoals de Federal Trade Commission in de Verenigde Staten dat kan?
De ACM beschikt al over een instrument dat vergelijkbaar is met de «consent agreements» die de FTC kan overeenkomen. In een mededingingszaak kunnen de partijen die onderwerp zijn van onderzoek toezeggingen doen wanneer de ACM mededingingsproblemen signaleert. Ze kunnen bijvoorbeeld toezeggen bepaalde gedragingen te beëindigen om te voorkomen dat de ACM een boete of last onder dwangsom oplegt. Op grond van artikel 12h van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt kan de ACM op verzoek van een marktorganisatie een besluit nemen waarmee door die marktorganisatie gedane toezeggingen een bindend karakter krijgen. De ACM kan dat doen indien zij het bindend verklaren van een toezegging doelmatiger acht dan het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Een voorbeeld waarin de ACM een toezeggingsbesluit heeft genomen is in de betonmortelsector. Verschillende betonmortelbedrijven hebben de ACM toegezegd hun gedragingen aan te passen om mededingingsrisico’s te ondervangen.
Herinnert u zich dat u in het algemeen overleg heeft aangegeven dat de Europese Commissie zal komen met voorstellen die gaan over de algemene voorwaarden die platforms gebruiken, over de volgorde van de zoekresultaten en over geschillenbeslechting? Is op hoofdlijnen al bekend wat deze voorstellen in gaan houden en wanneer de Europese Commissie met deze voorstellen komt?
De Europese Commissie komt naar verwachting in april met een voorstel over de relatie tussen platforms en de bedrijven die gebruikmaken van deze platforms. Hoe het voorstel er exact uit gaat zien is mij niet bekend. Op basis van gesprekken met de Commissie is de inschatting dat de volgende punten onderdeel zullen zijn van het voorstel: de algemene voorwaarden die ondernemers ten opzichte van platforms hanteren, de volgorde van zoekresultaten, de voorwaarden waaronder ondernemers van een platform mogen worden verwijderd en geschillenbeslechting. Over de exacte uitwerking zal meer bekend worden wanneer de Commissie het voorstel publiceert. Ik zal uw Kamer na publicatie per BNC-fiche informeren over het voorstel en mijn inzet in Europa.
Het verdwijnen van de brievenbus in Tichelwurk |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Brievenbus mag weg in Tichelwurk»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bewoners van het buurtschap voortaan naar Wyns moeten, dat alleen ‘s zomers via het pontje over de Dokkumer Ee bereikbaar is?
De regelgeving ten aanzien van de universele postdienstverlening is gericht op betaalbaarheid en beschikbaarheid voor iedere gebruiker van bepaalde postdiensten. In dat kader zijn in de regelgeving eisen opgenomen ten aanzien van het aantal straatbrievenbussen dat minimaal beschikbaar moet zijn en de maximale afstand tot die voorzieningen (artikel 4c, eerste lid, van het Postbesluit 2009. Behalve de letterlijke wettelijke eisen worden bij de toepassing van deze eisen door PostNL en de beoordeling of er sprake is van een redelijke bereikbaarheid ook feitelijke geografische omstandigheden meegenomen. De nabijheid van wateren of een rivier kan een dergelijke omstandigheid zijn die ertoe kan leiden dat PostNL ruimere afstandsgrenzen aanhoudt dan waartoe de wet verplicht. In het geval van Tichelwurk is daar sprake van. Alhoewel de betreffende brievenbus daar wettelijk gezien dus weggehaald zou mogen worden, heb ik van PostNL begrepen dat er inmiddels op basis van de bijzondere geografische omstandigheden ter plaatse is vastgesteld dat de brievenbus op deze locatie wordt gehandhaafd.
Klopt het dat vanuit Tichelwurk de dichtstbijzijnde brievenbus ‘s winters in Stiens is en deze zes kilometer verderop ligt? Hoe kan het dat die afstand zo groot is?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijkheden om in gesprek te gaan met PostNL om te bekijken of de brievenbus kan worden teruggeplaatst of dat een brievenbus op een andere plek kan worden geplaatst zodat de afstand tot de brievenbus redelijk wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een straal trekt met een passer, zonder rekening te houden met een redelijke bereikbaarheid?
ACM toetst of de UPD verlener zich houdt aan de wettelijke eisen. Dit omvat ook de eisen ten aanzien van het proces dat dient te worden gevolgd bij het wijzigen van de locatie van straatbrievenbussen. De Postwet 2009 voorziet (in artikel 18a, eerste lid) in de verplichting voor de verlener van de UPD om advies te vragen aan consumentenorganisaties over de door hem voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen. Als er achteraf klachten bij ACM binnenkomen van consumenten zal ACM allereerst het gevolgde proces toetsen. Het adviesproces voorafgaand aan een wijziging zoals PostNL dat hanteert borgt dat er rekening wordt gehouden met kwetsbare groepen en eventuele bijzondere geografische omstandigheden. Het contact tussen PostNL en lokale belangenorganisaties en gemeente is de meest geschikte manier om ervoor te zorgen dat er daar waar enigszins mogelijk ruimte is voor maatwerk. Ik heb van ACM geen signalen gekregen dat het huidige toezichtkader onvoldoende mogelijkheden zou bieden om op een adequate manier invulling te kunnen geven aan de wettelijke eisen.
Biedt de Postwet mogelijkheden voor de ACM om met redelijkheid te kijken naar de afstand tot brievenbussen? Zo niet, vindt u dat dit anders zou moeten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘PGGM wil samen met Apollo een bod doen op chemietak AkzoNobel’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PGGM wil samen met Apollo een bod doen op chemietak AkzoNobel»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorganger zich vorig jaar actief heeft ingespannen om een overname van AkzoNobel door de Amerikaanse investeerder PPG te voorkomen, vanwege de gewenste focus op langetermijn-waardecreatie en de gevreesde gevolgen voor werkgelegenheid en investeringen in duurzaamheid?
Mijn ambtsvoorganger heeft de hoop uitgesproken dat AkzoNobel zelfstandig blijft, vanwege het belang van een vanuit Nederland geleide multinational met voor Nederland belangrijke langetermijnwaarden. Zoals de bijdrage van AkzoNobel aan duurzaamheid, activiteiten op het gebied van research en development en de hoogwaardige werkgelegenheid. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur van de vennootschap om een bod te beoordelen op de effecten voor alle stakeholders, de langetermijn-waardecreatie daarbij in ogenschouw nemend. Waar mijn ambtsvoorganger zich voor heeft ingespannen is om het bestuur van een doelvennootschap in de gelegenheid te stellen om een ordentelijke afweging en beoordeling te maken van alle stakeholderbelangen, en van de mogelijke effecten op de langetermijn-waardecreatie van de doelvennootschap, in geval van een vijandige overname of verzoek om een zodanige strategiewijziging dat de continuïteit, onafhankelijkheid, identiteit of ontplooiing van de vennootschap op het spel staat.
Bent u ervan op de hoogte dat de voorgenomen verkoop van de chemietak de toekomst van circa 2.000 werknemers raakt in Rotterdam, Delfzijl, Geleen, Hengelo en Deventer?
Ja. Specialty Chemicals heeft, verspreid over meerdere locaties in Nederland, circa 2500 medewerkers in dienst (wereldwijd circa 10.000).
Deelt u de mening dat het gewenst is dat ook de chemietak van AkzoNobel zoveel mogelijk in Nederlandse handen blijft en de focus houdt op langetermijn-waardecreatie, zoals het behoud van werkgelegenheid en investeringen in duurzaamheid?
De chemietak speelt een belangrijke rol in de verduurzaming van de Nederlandse chemie. AkzoNobel is een belangrijke partij in meerdere chemieclusters in Nederland (Rotterdam, Delfzijl, Hengelo) en zeer actief in publiek private samenwerking in de topsectoren Chemie en Energie op maatschappelijke thema’s zoals de energietransitie. AkzoNobel is voorloper in de klimaattransitie met onder meer de grootste biostoom centrale van Nederland in Delfzijl en de inkoop van duurzame windenergie in samenwerking met Philips, Google en DSM. De afgelopen jaren is de CO2-uitstoot van AkzoNobel in Nederland aanzienlijk teruggebracht door projecten als stoomafname vanuit afvalcentrales EEW en Twence, het gebruik van biostoom in Delfzijl, het uitkoppelen van restwarmte voor warmtenet Hengelo, windmolenparken voor hernieuwbare elektriciteit en een waterstoftankstation op basis van groene waterstof in Noord Nederland.
Vanzelfsprekend zet EZK zich in om hoogwaardige werkgelegenheid en waardevolle activiteiten te behouden voor Nederland. Verkoop van de divisie Specialty Chemicals is echter een strategische beslissing van AkzoNobel. Dit soort beslissingen valt onder de verantwoordelijkheden van een individueel bedrijf, en waar de overheid in principe geen rol in heeft.
Het is bovendien te vroeg om nu al te speculeren over bijvoorbeeld de gevolgen van de mogelijke verkoop of over de herkomst of motieven van de overnemende partij(en). Wel volgt mijn ministerie de ontwikkelingen op de voet.
Bent u ervan op de hoogte dat AkzoNobel recent samen met de gemeente Deventer en de provincie Overijssel afspraken heeft gemaakt over de ontwikkeling van een open innovatiecentrum (DOIC), om circa 300 banen op het gebied van Research & Development (R&D) voor de regio te behouden? Deelt u de zorgen over de gevolgen van een mogelijke verkoop voor het behoud van R&D?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze bent u betrokken bij de afsplitsing en verkoop van de chemietak van AkzoNobel?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het vanuit het oogpunt van langetermijn-waardecreatie gewenst dat de chemietak in handen zou vallen van private equitybedrijven die uit zijn op het opsplitsen en verkopen van onderdelen? Welk scenario voor vervreemding heeft vanuit het nationaal belang uw voorkeur?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in overleg te treden met AkzoNobel om het belang van werkgelegenheid en investeringen in duurzaamheid onder de aandacht te brengen en te laten meewegen bij de vervreemding?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat cijfers CBS ervoor zorgen dat de prijs van uien laag blijft |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Zeeuwse uienboer woedend op CBS vanwege foutieve uiencijfers»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland de grootste uienexporteur is ter wereld en dat 80% van de Nederlandse uien worden verwerkt in Zeeland?
Het klopt dat Nederland de grootste uienexporteur ter wereld is (in het jaar 2016; Comtrade). Er zijn mij geen exacte cijfers bekend over het aandeel Nederlandse uien dat in Zeeland wordt verwerkt, maar een grove inschatting van Wageningen Economic Research (WUR) duidt inderdaad op circa 80 procent.
Kunt u beschrijven hoe de schattingen van de oogstraming akkerbouw tot stand komen en met welk doel deze oogstramingen worden opgesteld?
Het CBS publiceert gegevens over de oogst van zaai-uien eind oktober (voorlopige cijfers) en eind januari (definitieve cijfers). De oogstgegevens van zaai-uien zijn onderdeel van de verplichte levering aan het statistisch bureau van de EU (Eurostat). De voorlopige cijfers bieden inzicht in de markt en vormen input voor de Landbouwrekeningen. De Landbouwrekeningen zijn, als onderdeel van de Nationale Rekeningen, Europees verplichte statistieken. Op basis van de Landbouwrekeningen wordt onder meer jaarlijks in december het inkomen van de landbouwsector berekend (CBS in samenwerking met WUR).
De definitieve oogstgegevens van zaai-uien worden op grond van de verordening (EG) Nr. 543/2009 betreffende gewasstatistieken verplicht aan Eurostat geleverd. De verordening schrijft voor dat de lidstaten uiterlijk 31 maart van het jaar volgend op het oogstjaar de gegevens over uien leveren. De gegevens zijn voor de EU van essentieel belang voor het beheer van de communautaire markten.
De voorlopige oogstraming komt als volgt tot stand. Twee maal per jaar ontvangen vier regionale contactpersonen van Delphy (het expertisebureau voor teeltadvies) een invullijst voor de diverse gewassen per landbouwgebied. Deze contactpersonen winnen informatie in bij hun collega's in de gebieden. Op basis van hun ervaringen bij klanten en gesprekken met andere betrokkenen in het gebied, maken zij een inschatting van de te verwachten opbrengst. In een aantal gevallen zullen de adviseurs bij hun klanten kleine proefrooiingen uitvoeren om inzicht te krijgen in de opbrengstpotentie.
Mede op basis van de ervaringen van voorgaande jaren wordt door het CBS een voorlopige raming van de opbrengst per hectare opgesteld. Samen met de beteelde oppervlakten van akkerbouwgewassen uit de Landbouwtelling berekent het CBS de cijfers over de brutoopbrengsten. Tijdens de inventarisatie van de gegevens zijn veel aardappelen, uien en soms ook granen nog niet geoogst. Weersomstandigheden na die periode kunnen de opbrengst dus nog beïnvloeden.
De definitieve oogstraming komt tot stand op grond van een CBS-steekproefonderzoek onder bedrijven met akkerbouw. Bij de definitieve uitkomsten wordt ook de geoogste oppervlakte vastgesteld (de beteelde oppervlakte verminderd met de oppervlakte die niet geoogst wordt).
Kunt u reflecteren op de bewering dat «keer op keer de uienoogst naar beneden wordt bijgesteld» en «dat is funest voor de uienhandel»?
Bij de definitieve oogstresultaten worden cijfers van de voorlopige oogstraming bijgesteld en wordt er ook informatie toegevoegd. De beteelde oppervlakte en brutoopbrengst per hectare worden ten opzichte van de voorlopige oogstraming bijgesteld. De geoogste oppervlakte wordt toegevoegd. Voor zaai-uien wordt verder nog informatie over uitval (uien die na oogst niet geschikt zijn voor consumptie) toegevoegd. De totale brutoopbrengst wordt beïnvloed door zowel de bijstellingen als de nieuw toegevoegde cijfers. Zoals hierboven aangegeven kunnen weersomstandigheden de opbrengst dus beïnvloeden.
In de bijlage 1 vindt u het overzicht van de uienoogst in de periode 2010 (het eerste jaar waarvoor de cijfers direct voorhanden zijn) t/m 20172. Dit overzicht laat zien dat de cijfers voor de brutoopbrengst van de uienoogst in deze periode zowel naar boven als naar beneden zijn bijgesteld. Het CBS beschikt niet over uienprijzen die de telers ontvangen.
Kunt u een overzicht geven van de laatste vijf jaar van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ten aanzien van het uienareaal, zoals begroot en gerealiseerd uienareaal en daadwerkelijke uienprijzen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voorbeelden geven van oogstramingen, ook van bijvoorbeeld aardappelen, die later naar boven zijn bijgesteld? Zo ja, welke en wanneer?
In bijlage 2 vindt u het overzicht van de oogst van consumptieaardappelen in de periode 2010 t/m 2017. Het overzicht laat zien dat de cijfers voor de brutoopbrengst voor consumptieaardappelen in deze periode drie keer naar beneden zijn bijgesteld en vijf keer naar boven.
Kunnen CBS-cijfers over de grootte van de oogst volgens u invloed hebben op de prijszetting en de handel? Zo nee, waarom niet?
De prijzen komen in een internationale markt door vraag en aanbod tot stand. De oogstcijfers die door het CBS worden gepubliceerd worden door de markt gebruikt om het Nederlandse aanbod van uien in te schatten en daarmee de prijs. De CBS-cijfers hebben daarmee logischerwijs invloed op de prijszetting en de handel van uien. Het is echter aan de markt zelf om te bepalen op basis van welke informatie de uien worden verhandeld. Hetzelfde geldt voor andersoortige akkerbouwproducten.
Bent u bereid om te bekijken hoe voorkomen kan worden dat CBS-cijfers invloed hebben op de markt?
Zie antwoord vraag 7.
Gezien men sinds 1 juli 2016 bij niet-deelname aan de opgave aan het CBS een boete krijgt, kunt u aangeven hoeveel procent van de akkerbouwers en van de uientelers heeft geparticipeerd in opgaven en hoeveel procent niet over de laatste vijf jaar?
In het verleden was deelname aan een vijftal landbouwenquêtes van het CBS vrijwillig. De respons liep echter steeds verder terug (zie onderstaande tabel), waardoor de betrouwbaarheid van de cijfers niet meer kon worden gegarandeerd. Daarom moest worden besloten tot verplichte deelname per 1 juli 2016. Met een aantal Landbouworganisaties heeft het CBS medio 2016 een Letter of Intent getekend, waarin is afgesproken dat de Landbouworganisaties en het CBS zullen proberen alternatieve bronnen te vinden, zodat in de toekomst enquêtering niet meer noodzakelijk is. Voor een aantal landbouwenquêtes zijn er hoopvolle alternatieven in onderzoek. Voor de oogstraming akkerbouw bleken er helaas geen alternatieve mogelijkheden. In de Letter of Intent is tevens afgesproken dat voor de statistiekjaren 2016 en 2017 geen boetes worden opgelegd.
2013
43%
2014
51%
2015
46%
2016
77%
2017
72%
Kunt u aangegeven hoe is gehandhaafd bij bedrijven die geen opgaven deden aan het CBS en daarbij aangeven hoeveel waarschuwing en boetes zijn gegeven en wat de hoogte was van de boetes?
Zie antwoord vraag 9.
Het klaar maken van Nederland voor de uitrol van 5G |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «KPN: Nederland mag 5G-slag niet missen».1
Ja.
Kunt u de meest recente informatie geven over de ontwikkelingen die gaande zijn om te faciliteren dat Nederland klaar kan worden gemaakt voor de uitrol van 5G? Kunt u hierbij ingaan op de Nederlandse situatie van de frequentieband van 3,5 gigahertz (GHz) in relatie tot 5G en de vraag of de frequentieband van 700 megahertz wel of geen goed alternatief zou zijn?
Voor de uitrol van 5G in Nederland is beschikbaarstelling van diverse frequenties van belang.
Zo wordt voor de 700MHz-, 3,5 GHz- en de 26 GHz-banden 5G technologie ontwikkeld. Ik werk reeds aan het landelijk beschikbaar stellen van de 700 MHz-band per 2020. Tevens bereid ik het beschikbaar stellen van de 26 GHz-band voor om na EU-besluitvorming over die band – naar verwachting later dit jaar – de inzet van 5G met die frequenties mogelijk te maken in heel Nederland.
Daarnaast en daaropvolgend zal 5G naar verwachting ook worden uitgerold in de frequentiebanden waar op dit moment 2G, 3G, en 4G mee worden aangeboden (800 MHz, 900 MHz, 1800 MHz, 2100 MHz en 2600 MHz).
5G betreft vooral een verbreding van het dienstenaanbod dat verder gaat dan alleen maar snel mobiel internet. Een belangrijke drijfveer achter 5G is een gedifferentieerd dienstenaanbod dat aansluit op de economische en maatschappelijke behoefte. Die verbreding van het dienstenaanbod ondersteun ik onder andere door het faciliteren van experimenten. Daarnaast kan een dergelijke dienstverlening ook op andere frequentiebanden worden aangeboden die in het bezit zijn van de mobiele operators.
Klopt het dat andere Europese landen verder zijn op het gebied van voorbereidingen van 5G in vergelijking met Nederland? Zo ja, heeft dit alleen met de complexe situatie van Nederland op het gebied van de 3,5 GHz-band te maken of ook met andere zaken?
In verschillende Europese lidstaten zijn inderdaad al vergunningen voor de 3,5 GHz-band verleend of is men bezig om de verdeling van frequenties in de 3,5 GHz-band voor te bereiden. De hoeveelheid frequenties die wordt uitgegeven, en de termijn waarop, verschilt overigens aanzienlijk tussen lidstaten. Het meest vergevorderd is naar mijn weten Ierland waar inmiddels 350 MHz beschikbaar is gesteld in de vorm van regionale vergunningen3. Een ander voorbeeld is Duitsland waar wordt gewerkt aan het (vrijwel) landelijk beschikbaar stellen van 300 MHz. Het merendeel van die frequenties komt beschikbaar in 2021, 2022 of 2023 omdat er nog lopende vergunningen zijn. Lopende vergunningen zijn overigens net als voor Nederland een uitdaging in veel lidstaten omdat op grond van een EU-besluit uit 2008 (2008/411/EG) de frequenties reeds eerder zijn uitgegeven. Als gevolg daarvan worden in verschillende lidstaten de frequenties reeds verdeeld maar kunnen deze niet direct na vergunningverlening in gebruik worden genomen.
Wat zijn de resultaten van de eerste proeven met 5G zoals die op het Leidseplein?
Experimenten voor 5G richten zich vooral op de ontwikkeling van nieuwe type dienstverlening. Dergelijke experimenten zijn niet afhankelijk van de inzet van één frequentieband. Er zijn ook mogelijkheden om in andere frequentiebanden experimenten in te zetten. De proef van T-Mobile met een 5G-antenne op het Leidseplein in Amsterdam is hier een goed voorbeeld van. Deze 5G-antenne maakt gebruik van de 2600 MHz-band. In september 2017 heeft T-Mobile een Massive MIMO-antenne in deze frequentieband voor haar klanten geactiveerd. Deze antenne wordt gebruikt om veel gebruikers tegelijkertijd van een snelle dataverbinding te voorzien (voor bijvoorbeeld videostreaming en skypen).
Kunt u aangeven of het reëel is dat de Amsterdam Arena bij het Europees kampioenschap van 2020 het eerste 5G-stadion van Europa wordt?
Dat is lastig nu al te zeggen. Ik probeer daar in ieder geval aan bij te dragen door er voor te zorgen dat er daadwerkelijk geëxperimenteerd kan worden met 5G-technologie in de 3,5 GHz-band in het gebied rond de Amsterdam Arena.
De overname chipbedrijf NXP door Qualcomm |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mededinging Brussel akkoord met overname chipbedrijf NXP door Qualcomm»?1
Ja.
Kunt u aangeven of bij het chipbedrijf NXP sprake is van een vitale infrastructuur en kunt u hierbij aangeven waarom hier wel of geen sprake van is?
In 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de herijking van vitale infrastructuur (Kamerstuk 30 821, nr. 23). Indien verstoring, aantasting of uitval van vitale processen leidt tot ernstige economische, fysieke of sociaal-maatschappelijke gevolgen, is er sprake van vitale infrastructuur. Deze drie impactcriteria hebben mij tot op heden geen aanleiding gegeven het ontwerpen en maken van chips aan te merken als vitaal proces.
Mocht bij chipbedrijf NXP sprake zijn van vitale infrastructuur, kunt u dan ingrijpen? Zo ja, overweegt u dat?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke elementen is deze overname getoetst door de toezichthouders? Zijn dat alleen economische elementen geweest, of ook elementen zoals de bescherming van vitale infrastructuur?
De mededingingsrechtelijke toets van de Europese Commissie toetst bij een overname niet op andere gronden dan de mededinging, zoals bescherming van de vitale infrastructuur.
Waarom zijn er negen betrokken toezichthouders wereldwijd betrokken bij deze overname?
Veel jurisdicties, waaronder die van de Europese Unie, verklaren hun toezicht van toepassing op het moment dat een overname hun markt kan raken. Een fusie van twee wereldwijd opererende ondernemingen zoals Qualcomm en NXP wordt mededingingsrechtelijk dan ook niet getoetst op basis van waar ondernemingen zijn gevestigd maar waar ze actief zijn.
Wat is de reden dat (een toezichthouder in) China zich moet uitspreken over deze deal?
Zie antwoord vraag 5.
Waar is de termijn van acht jaar op gebaseerd waarbij Qualcomm tegen vergelijkbare voorwaarden als nu licenties moet afgeven?
In het kader van de goedkeuring door de mededingingsautoriteiten hebben partijen een zogenaamde remedie afgesproken, een afspraak of maatregel om eventuele mededingingsrechtelijke bezwaren weg te nemen. De termijn van 8 jaar betreft een afspraak tussen de mededingingsautoriteiten en Qualcomm/NXP.
Hoe lang de termijn is, is afhankelijk van de mededingingsbezwaren in een concrete situatie. In dit geval heeft de Europese toezichthouder geoordeeld dat de termijn van acht jaar passend is om de mededingingsbezwaren weg te nemen. De Nederlandse overheid is daarbij niet betrokken.
Het bericht ‘Zorg over groei geweld door verwarde mensen in Rotterdam’ |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorg over groei geweld door verwarde mensen in Rotterdam»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de korpschef van de Rotterdamse politie, die aangeeft dat hij over dit jaar 8.000 incidenten met verwarde personen verwacht, daar waar dit in 2014 nog 6.000 incidenten waren?
De politiechef van Rotterdam doelt met de 6.000 incidenten in 2014 op de politieregistratie inzake incidenten overlast personen met verward gedrag. Uit deze cijfers kunnen geen conclusies worden getrokken over het aantal unieke personen met verward gedrag dat voor overlast zorgt.
Uit de cijfers van alle politie-eenheden bleek dat het totaal aantal registraties van overlast door personen met verward gedrag toenam van 44.400 in 2012 naar ruim 74.800 in 2016. Dat betekent een gemiddelde jaarlijkse stijging van 14 procent. De definitieve cijfers over 2017 zijn op 27 februari jl. bekend gemaakt. Hieruit blijkt dat het aantal geregistreerde incidenten in 2017 met 12% is gestegen ten opzichte van 2016.
Het spreekt voor zich dat ik mij ook zorgen maak over deze stijging. Het bevestigt het vermoeden dat een groeiende groep mensen de toegang tot zorg en ondersteuning (schulden, wonen, werk en inkomen) moeilijk weet te vinden. Mogelijk komen deze als gevolg daarvan eerder en vaker in aanraking met instanties als de politie. Dat moet worden voorkomen. Om meer aan de voorkant van de problematiek te komen en te voorkomen dat problemen voor de personen zelf of hun omgeving verergeren, is het belangrijk dat de preventie en de vroegsignalering in de wijk goed zijn geregeld, zoals de korpschef – en met hem het door het kabinet voor dit doel ingestelde, zogenaamde «Schakelteam» – eerder ook heeft aangegeven.
Verwacht u net als de Rotterdamse politie, indachtig het feit dat de politie eerder dit jaar bekend maakte dat landelijk het aantal meldingen over personen met verward gedrag in 2016 met 14% is gestegen ten opzichte van 2015, weer een stijging van het aantal meldingen in 2017?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe vaak verwarde personen moord, doodslag of ander geweld met de dood tot gevolg, gepleegd hebben in 2017 in Nederland? Is hier ook sprake van groei ten opzichte van voorgaande jaren?
Bij de politie is uit de registratie niet het aantal personen af te leiden dat in verwarde toestand een strafbaar feit heeft gepleegd of daarvan wordt verdacht.
Waarom wordt in de beleidsreactie «Tussenrapportage Schakelteam personen met verward gedrag» geen koppeling gemaakt met de rol van de politie?
In de beleidsreactie wordt ingegaan op de maatregelen die worden getroffen om personen met verward gedrag beter te helpen, bijvoorbeeld door middel van een betere triage, alternatieven voor vervoer door politie en passende beoordelingslocaties. De bedoeling is dat personen met verward gedrag tijdig passende zorg en ondersteuning krijgen. Hiermee kan ernstiger leed voor de persoon of het afglijden naar overlast of criminaliteit worden voorkomen. De politie maakt onderdeel uit van het landelijk Schakelteam personen met verward gedrag, dat deze tussenrapportage heeft uitgebracht. De urgentie die het Schakelteam heeft onderstreept bij het uitbrengen van de rapportage, wordt door de politie herkend en bevestigd.
Wordt de politie voldoende getraind in het herkennen van verwarde personen en het inschatten van de dreiging? En geldt hetzelfde voor de meldkamer?
De politieopleiding kent een module op het vlak van sociaal psychiatrische problematiek. De politie beziet continu of opleidingen naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen actualisatie of bijstelling behoeven. Daarbij is in het bijzonder aandacht voor het globaal kunnen herkennen van ziektebeelden, de-escalerend optreden, het betrekken van ervaringsdeskundigheid en het handelingsrepertoire ten gevolg van nieuwe wet- of regelgeving. De behoefte aan extra deskundigheid op de meldkamer heeft ook de aandacht. Daarbij wordt aangesloten bij de ontwikkelingen rond het voorlopige, landelijke model Melding dat in 2018 wordt beproefd.2
Kunt u, aangezien de politie Rotterdam aangeeft nog geen integraal sluiten handelingskader te hebben om alle problematiek rondom geweld door verwarde mensen te stoppen, helpen deze knelpunten weg te nemen? Waar liggen volgens u de overige knelpunten?
Uit de landelijke monitor «Stand van het land», die het Schakelteam tezamen met zijn tussenrapportage op 5 oktober 2017 heeft uitgebracht,3 is op te maken dat Rotterdam samen met de regio Rotterdam Rijnmond – Zuid Holland Zuid vele activiteiten en initiatieven ontplooit om tot een sluitende aanpak voor personen met verward gedrag te komen, onder auspiciën van een regionaal Schakelteam Personen met verward gedrag. De Rotterdamse aanpak «Mensen met verward gedrag» is in juni 2016 vastgesteld en is onderdeel van het gemeentelijk WMO actieprogramma. Er zijn diverse maatregelen genomen om de sluitende aanpak te bereiken. Zo is er sinds september 2016 een 24/7 advies- en meldpunt mensen met verward gedrag waar Rotterdammers hun zorgen kenbaar kunnen maken over mensen in hun omgeving. Daarnaast is ook de ggz-deskundigheid bij wijkteammedewerkers versterkt. Onderdeel van het programma is ook dat overlastregistratie van de politie in relatie tot verward gedrag – waarbij geen directe opvolging van de politie noodzakelijk is, maar die wel aanleiding geven tot zorg – in een frequent overleg tussen de politie en de GGZ worden besproken.
De samenwerking tussen mijn ministerie en het Veiligheidshuis in Rotterdam is goed. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt het Veiligheidshuis in Rotterdam financieel om knelpunten op het gebied van privacy en informatiedeling aan te pakken en bij het ontwikkelen van een persoonsgerichte aanpak voor personen met een ernstig psychiatrische aandoening (EPA). In de brief van 24 november 2017 heeft het kabinet een reactie gegeven op de tussenrapportage van het Schakelteam en aangegeven wat er overal in het land door gemeenten en hun partners en ook door de landelijke overheid wordt gedaan om de sluitende aanpak te helpen realiseren.4
Hoe beoordeelt u, in het licht van de groei van geweld door verwarde mensen, de uitspraak van de directeur van GGZ-Nederland dat behandeling en begeleiding van verwarde mensen in de wijken nu nog onvoldoende is? Ziet u hier een verband? Hoe verloopt in de gemeente Rotterdam het programma tussen de politie en de GGZ waarin politie dagelijks de E33-meldingen doornemen en bespreken welke vervolgstappen nodig zijn?
In navolging van de wijk GGD’ers in de gemeente Vught, zijn, met subsidie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, 13 gemeenten gestart met pilots waarin mensen van de GGD in de wijk preventief ingrijpen, overlast beperken en voorkomen en indien nodig bemiddelen naar de juiste zorg. Voor een overzicht van verdere acties verwijs ik u naar de al genoemde kabinetsreactie van 24 november 2017.
Het Rotterdamse politie-GGZ programma verloopt in grote lijnen als volgt. Personen met verward gedrag, die zichtbaar zijn geworden vanwege politie-interventie (vastgelegd in de politieregistratie), worden gescreend door de GGZ medewerkers. Als de burger al bekend is bij een zorginstelling, wordt dit onder de aandacht gebracht van de zorginstelling waar deze al cliënt is. Indien de burger niet bekend is binnen de zorg, wordt deze door middel van huisbezoek door een GGZ-medewerker en zo nodig een wijkagent begeleid naar de GGZ, bemoeizorg en/of wijkteam en/of hun eigen netwerk. Er worden indien aan de orde ook beoordelingen gedaan op het politiebureau.
De GGZ medewerkers zijn dagelijks op alle politiebureaus van de gemeente Rotterdam aanwezig en hebben naast het doornemen van de registratie van de meldingen over verward overlastgevend gedrag tevens een consultatieve functie waar veel gebruik van wordt gemaakt binnen de politie.
Wat is de status van het aangekondigde goed werkende systeem voor ondersteuning van mensen met verward gedrag dat uiterlijk 1 oktober 2018 wordt ingevoerd?
Het Schakelteam constateert in de Tussenrapportage van oktober 2017 dat er de afgelopen twee jaar veel is gebeurd in de aanpak van de problemen van mensen met verward gedrag. Het Schakelteam constateert dat er een landelijk dekkend netwerk is gerealiseerd van regionale implementatieteams personen met verward gedrag. In totaal zijn er nu 23 regio’s, waarin gemeenten, verzekeraars, politie, Openbaar Ministerie, ggz, GGD, ambulancezorg en cliëntorganisaties met elkaar samenwerken. Vaak met als basis bestuurlijke afspraken tussen de belangrijkste partijen. Daarnaast heeft ZonMw5 vorig jaar 87 subsidies verleend aan regio’s ter ondersteuning van initiatieven op één of meer van de bouwstenen van het Schakelteam.
Tegelijkertijd is vastgesteld dat er nog veel moet gebeuren en dat (bestuurlijk) commitment van alle betrokken partijen noodzakelijk is om te komen tot een goed werkende aanpak voor ondersteuning van mensen met verward gedrag en te komen tot een inclusieve en veilige wijk voor iedereen. Het Schakelteam komt in april 2018 met een tweede tussenrapportage waarin ook een monitor is opgenomen om de stand van het land van de ondersteuning van mensen met verward gedrag op gemeentelijk niveau weer te geven.
Het bericht ‘Ouderen dupe van opdoeken brievenbussen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ouderen dupe van opdoeken brievenbussen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en PostNL zijn binnengekomen over het weghalen van brievenbussen in Leidschendam-Voorburg?
Er zijn geen klachten hierover bij het Ministerie van Economisch Zaken en Klimaat binnengekomen. PostNL is bekend met de klachten in Leidschendam-Voorburg.
Komen er in zijn algemeenheid veel klachten binnen over brievenbussen die worden weggehaald in de buurt van zorginstellingen, bejaardenhuizen en ziekenhuizen, waardoor deze inwoners relatief ver moeten lopen om bij een brievenbus te komen?
Nee, het aantal binnenkomende klachten is relatief beperkt. Door het zorgvuldige adviesproces, zoals dat door PostNL is ingericht, kunnen veel eventuele klachten van tevoren al worden afgevangen. Voorafgaand aan een voorgenomen wijziging van het aantal brievenbussen wordt dit schriftelijk aangekondigd en worden bijeenkomsten georganiseerd voor belangenorganisaties over de herplaatsingsplannen. Lokale vertegenwoordigers krijgen dan de mogelijkheid om per brievenbus advies te geven over voorgenomen wijzigingen. Deze inbreng wordt meegenomen bij de herplaatsingsplannen, waarna PostNL tot uitvoering overgaat. Als er daarna toch nog nieuwe klachten binnenkomen, doet PostNL zo nodig nieuw onderzoek. Als daar aanleiding voor bestaat kan dat bijvoorbeeld leiden tot herplaatsing van een brievenbus.
In hoeverre wordt er in de regelgeving omtrent de Universele Postdienst (UPD) rekening gehouden met de toegankelijkheid en bereikbaarheid van brievenbussen?
In de Nederlandse postregelgeving zijn eisen opgenomen met betrekking tot het aantal straatbrievenbussen dat minimaal beschikbaar moet zijn en de maximale afstand tot die voorzieningen. Voorts is als specifieke eis opgenomen dat de verlener van de universele postdienst (in casu PostNL) bij de spreiding van voorzieningen rekening houdt met de behoeften van kwetsbare groepen (artikel 16 Postwet).
Bij de wijziging van het Postbesluit 2009 in verband met de modernisering en flexibilisering van de universele postdienst in 2015 is daarbij nog aanvullend geëxpliciteerd dat bij een heroverweging van de plaatsing van postvestigingen en brievenbussen geborgd wordt dat de toegankelijkheid op lokaal niveau, alsmede de toegankelijkheid van de universele postdienst, voor met name kwetsbare groepen (zoals ouderen) voldoende blijft. Rekening moet worden gehouden met locaties waar mensen regelmatig komen, zoals bij supermarkten, winkelcentra en openbaarvervoerlocaties.
De Postwet 2009 voorziet (in artikel 18a, eerste lid) in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om advies te vragen aan consumentenorganisaties die de belangen behartigen van kwetsbare gebruikers van de universele postdienst over de door hem voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen. Daarnaast voorziet de Postwet 2009 in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om schriftelijk te reageren op dat advies, waarbij de verlener van de universele postdienst verplicht is de redenen aan te geven waarom het advies al dan niet wordt overgenomen (artikel 18a, derde lid). In het verlengde hiervan voorziet artikel 4d in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om bij het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen rekening te houden met dat advies. Dit betekent dat de verlener van de universele postdienst moet bezien in hoeverre redelijkerwijs aan het advies tegemoet kan worden gekomen.
In dat kader hanteert PostNL een zogenaamd «Locatiebeleid» (van december 2015) waarvan de uitgangspunten zijn afgestemd met koepelorganisaties als de ouderenbonden, Ieder(in), vertegenwoordigers van VNG, het RIVM en de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen. Met deze klankbordgroep is de wijze waarop het adviesproces plaatsvindt afgestemd. Alle gemeenten zijn in januari 2016 geïnformeerd over de werkwijze van PostNL en zij ontvangen een paar maanden voordat in hun gemeente het adviesproces plaatsvindt een informatieve brief met de uitnodiging om belangenorganisaties aan te dragen. Lokaal vindt het adviesproces met lokale belangenverenigingen en plaatselijke afdelingen van landelijke organisaties voor kwetsbare gebruikers plaats. Dit overleg is bedoeld om PostNL in staat te stellen zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Voordat de plannen worden uitgevoerd, vindt er indien nodig nog een toets op ruimtelijke ordeningsaspecten met gemeenten plaats.
Op welke wijze is bij het opstellen van de wettelijke afstandseisen rekening gehouden met minder validen en andere hulpbehoevenden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met PostNL de mogelijkheden te verkennen om brievenbussen te behouden op plaatsen waar deze extra gewenst zijn, zoals verzorgingstehuizen?
De huidige wet- en regelgeving, tezamen met het door PostNL in samenspraak met belangenorganisaties ingerichte adviesproces zoals beschreven in het «Locatiebeleid», biedt reeds meer dan voldoende basis voor adequate afstemming tussen PostNL en lokale behoeften en wensen. Naar mijn overtuiging doorloopt PostNL dit proces uitermate zorgvuldig, verzorgt zij tijdige communicatie met betrokken lokale vertegenwoordigers en bestuurders en tracht zij reeds zoveel mogelijk maatwerk te leveren. In dit kader heeft PostNL al in 2015 met deze organisaties afgesproken dat er geen brievenbussen bij zorginstellingen verwijderd worden en dat het aantal verlaagde brievenbussen gelijk blijft in Nederland. Hierbij zijn ook afspraken gemaakt over de definities die in dit kader gelden.
Hoeveel procent van de brievenbussen zijn op dit moment verlaagd zodat mensen in een rolstoel makkelijk een brief kunnen posten? Is het beleid van PostNL om bij zorginstellingen, bejaardenhuizen en ziekenhuizen vaker lagere brievenbussen te plaatsen?
Op dit moment is er een netwerk van circa 500 verlaagde brievenbussen (minimaal 1 per gemeente). In het kader van de vermindering van het totale aantal brievenbussen in Nederland van 19.000 naar minimaal 8.900 heeft PostNL met betrokken landelijke belangenorganisaties afgesproken dat dit aantal van circa 500 gehandhaafd zal blijven.
Behalve met kwetsbare groepen moet PostNL ook rekening houden met geldende Arbowetgeving. Deze bevat eisen ten aanzien van de lichamelijke belasting van PostNL-werknemers die brievenbussen moeten legen. Daardoor heeft PostNL te maken met beperkingen ten aanzien van het maximale aantal brievenbussen met afwijkende hoogtes.
Kindermishandeling op Aruba |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aruba opgeschrikt door dodelijke mishandeling vijfjarige»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Kindermisbruik op Aruba groot probleem»?2
Ja.
Is het waar dat een op de vijftien kinderen op Aruba te maken heeft met huiselijk geweld, seksueel misbruik, mishandeling of verwaarlozing?
Zie antwoord op vraag 2 van de vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 786).
Is het waar dat de Arubaanse regering voornemens is een commissie in te stellen die zich zal bezighouden met huiselijk geweld, mede in verband met psychiatrische problemen? Zo ja, wat is de precieze taakomschrijving van deze commissie en op welke termijn zal zij rapporteren?
De Minister van Sociale Zaken en Arbeid van Aruba heeft zijn Directie Samenleving en Zorg de opdracht gegeven om tot een integraal plan te komen. Op dinsdag 5 december jl. is het «Integraal Sociaal Plan Aruba» met daarin een hoofdstuk: «Crisisplan huiselijk geweld, verwaarlozing en misbruik» goedgekeurd door de ministerraad.
Bent u bereid om de Arubaanse regering te ondersteunen bij de bescherming van de Arubaanse kinderen in lijn met het Kinderrechtenverdrag, door middel van technische assistentie en/of financiële investeringen op het moment dat de Arubaanse regering hierom vraagt?
Op grond van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, verlenen de landen van het Koninkrijk elkaar hulp en bijstand. Indien de regering van Aruba een verzoek voor hulp en/of bijstand doet, zal de Nederlandse regering nagaan hoe op gepaste wijze daaraan opvolging te geven.
Ik zal tijdens mijn komende bezoek aan Aruba, in de tweede week van januari, deelnemen aan een thematafel sociaal landschap, waar het ook zal gaan over de aanpak van kindermishandeling. Daarbij kunnen de mogelijkheden worden bezien hoe we Aruba kunnen ondersteunen, als ze dat wensen.
Het bericht ‘Kwetsbare gezinnen op Bonaire dupe van bezuinigingen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Kwetsbare gezinnen op Bonaire dupe van bezuinigingen»?1
Ja.
Is het waar dat het openbaar lichaam Bonaire voornemens is de begrotingssteun aan Woningbouwstichting Fundacion Cas Bonairiano (FCB) met ruim 13% te verlagen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat door deze maatregel alle huurders van sociale huurwoningen op Bonaire worden getroffen, die op basis van hun inkomen nu al regelmatig problemen hebben met het betalen van de huur?
In het antwoord op vraag 4 van het lid Bosman (VVD) inzake de begroting van het openbaar lichaam Bonaire voor het dienstjaar 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1475), heb ik u op de hoogte gebracht van de inschatting die door het bestuurscollege is gemaakt.
FCB zegt per brief d.d. 11 januari 20182 onder andere het volgende over de consequenties voor kwetsbare groepen. «Met deze maatregel worden alle huurders van onze sociale huurwoningen die op basis van hun inkomen nu al regelmatig problemen hebben met het betalen van de huur geraakt. Met de huidige bijdrage van US$ 698.324 wordt voor 482 huurders de huur verlaagd. Van deze groep huurders wordt voor minimaal 217 huurders de huurprijs nog eens verder verlaagd door toepassing van de huur-inkomenstabel. De aangekondigde bezuiniging raakt deze laatste groep, de meest kwetsbare huurders met toch al de laagste inkomens. Dat betekent dat de huurders met de laagste inkomens (minimaal 217) bij handhaving van de bezuiniging gemiddeld $ 115 per maand meer aan huur gaan betalen. Het varieert van $ 2,89 tot $ 301,80.»
Afgaande op de aan mij verstrekte antwoorden van zowel het bestuurscollege als FCB, schat ik in dat het effect van deze maatregel op zijn minst zal betekenen dat ingeteerd zal worden op de reserves en investeringsruimte van FCB, indien de voorgenomen korting door FCB niet doorbelast wordt aan de huurder. Dit gaat mogelijk ten koste van zaken als renovatie, onderhoud en nieuwbouw van sociale huisvesting.
Welke consequenties heeft deze voorgenomen bezuiniging voor het plan van Woningbouwstichting FCB om de komende jaren 500 sociale huurwoningen te gaan bouwen?
Het bestuurscollege van Bonaire heeft in reactie op het ambtsbericht aangegeven dat de voorgenomen bezuiniging mogelijk leidt tot stagnatie in het plan om 500 sociale huurwoningen te bouwen3.
Woningmarktbeleid betreft een eilandelijke taak. Het is daarmee aan het openbaar lichaam om zelf prioriteiten te stellen en invulling en uitvoering te geven aan de volkshuisvestelijke opgaven. Het openbaar lichaam kan de afweging maken om geen aanvullende middelen vrij te maken voor het verhogen van de verhuurdersubsidie terwijl het plan van de uitbreiding van het woningbestand van FCB met 500 woningen aan de orde is. Dat is een beleidsmatige en bestuurlijke keuze. Als deze situatie zich voordoet zal bij nieuwbouw vermoedelijk enkel verhuurd kunnen worden aan huurders die beschikken over voldoende huishoudinkomen om de volledige niet gesubsidieerde sociale huurprijs te betalen. Dat zou kunnen betekenen dat FCB hierdoor deels zijn doelgroep voorbij schiet. De noodzaak tot voldoende sociale woningbouw is desalniettemin evident en de problematiek heb ik scherp op het netvlies. Ik kan u verzekeren dat ik met diverse betrokken partijen in gesprek ben om te bezien op welke wijze alsnog binnen afzienbare tijd een impuls kan worden gegeven aan een oplossing voor dit vraagstuk. Zo heb ik op 22 januari 2018 nog een goed en constructief gesprek gevoerd in Den Haag met onder andere FCB over deze problematiek. Evident blijft echter dat alle partijen – en dus ook het openbaar lichaam – een actieve rol zullen moeten vervullen om te kunnen komen tot een sluitende businesscase. Ook hier geldt wederom het belang van stabiel bestuur en dit lijkt mij typisch een onderwerp dat ook terug zou moeten komen in het door het bestuurscollege te ontwikkelen breed gedragen actieplan, waar ik het bestuurscollege in mijn kennismakingsreis aan Bonaire om heb verzocht.
De uitzending van Kassa 'Nabestaanden dupe van niet-transparante uitvaartondernemers' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van Kassa over «Nabestaanden dupe van niet-transparante uitvaartondernemers «van 4 november 2017 gezien? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja. In de uitzending komen verschillende vraagstukken aan de orde die elk om een eigen oplossing vragen. Rode draad daarbij is goede communicatie en informatievoorziening tussen nabestaanden en de uitvaartondernemers / mortuariumbeheerders.
Wat vindt u van de regeling dat ziekenhuizen drie uur verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de overledenen en deze zorg vervolgens overdragen naar een commerciële uitvaartondernemer zonder dat de nabestaanden hiervan op de hoogte zijn?
Als een patiënt in het ziekenhuis komt te overlijden, zal de verpleging zorg dragen voor de laatste verpleegkundige verzorging van de overledene. Aansluitend zal de overledene om redenen van hygiëne na 3 uur worden overgebracht naar een mortuarium, tenzij hierover andere afspraken zijn gemaakt. Zoals de uitzending laat zien, zal de zorg voor overledenen in een aantal gevallen moeten starten zonder dat de nabestaanden op de hoogte zijn. Op het moment dat nabestaanden geïnformeerd zijn door de uitvaartondernemer, dienen zij volledige openheid van zaken te krijgen en hebben zij keuzevrijheid ten aanzien van de invulling van de verdere zorg voor de overledene.
Nabestaanden zijn vervolgens vrij in hun keuze van de uitvaartondernemer. Zij zouden zich niet gedwongen moeten voelen om een bepaalde keuze te maken. Ik begrijp uit de signalen dat dit toch voorkomt en daarom vind ik het belangrijk dat de uitvaartsector dergelijke situaties voorkomt en haar verantwoordelijkheid hierin neemt.
De Branchevereniging Gecertificeerde Nederlandse Uitvaartondernemingen (BGNU) heeft mij laten weten dat zij samen met de Vereniging van Mortuariumbeheerders in de Gezondheidszorg (VMG) de bestaande werkafspraken met elkaar aanscherpen, de brochure voor patiënten gaan verhelderen en dat voorlichting aan het publiek zal worden gegeven. Tevens vindt overleg plaats over uitbreiding van het Keurmerk Uitvaartzorg met objectieve toetsingscriteria voor mortuariumbeheerders.
Wat vindt u ervan dat commerciële uitvaartondernemingen mortuariumruimte huren in ziekenhuizen of instellingen?
Zij hebben de mogelijkheid om die keuze te maken en er zijn geen formele beletsels.
Deelt u de mening dat nabestaanden zich vervolgens gedwongen kunnen voelen deze uitvaartondernemer de laatste zorg (wenselijke zorg) te laten uitvoeren? Zo ja, kunt u in gesprek gaan met ziekenhuizen en zorgverzekeraars over dit punt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of mortuariumkosten moeten worden betaald door nabestaanden indien voorafgaand aan het verlenen van diensten, waarvoor achteraf kosten in rekening worden gebracht, er geen overeenkomst (inclusief informatie over de financiële gevolgen van die overeenkomst) is gesloten tussen nabestaanden en opdrachtnemer? Zo ja, waarom zouden in deze situatie deze kosten moeten worden betaald?
Ik heb vernomen van de sector dat het gebruikelijk is dat de mortuariumbeheerder de kosten voor het mortuarium factureert aan de uitvaartondernemer die door de nabestaanden is gekozen. De nabestaanden moeten hierover duidelijk geïnformeerd worden. Dat het mortuarium door haar gemaakte kosten in rekening brengt, lijkt mij niet onredelijk mits de nabestaanden hierover vooraf duidelijk worden geïnformeerd.
Het mortuarium mag geen kosten maken die niet nodig zijn zonder de nabestaanden hierover te hebben geïnformeerd en hiervoor vooraf expliciete toestemming van de nabestaanden te hebben verkregen.
Hebben nabestaanden mogelijkheden om de mortuariumkosten, waarvoor zij geen toestemming hebben gegeven, niet te betalen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
Is het reëel dat nabestaanden klachten over postmortale kosten moeten indienen bij een partij waarmee geen overeenkomst is gesloten?
Het aanspreekpunt voor nabestaanden is de uitvaartverzorger. Nabestaanden kunnen klachten het beste indienen bij de veroorzaker van de klacht ongeacht of hier een overeenkomst mee gesloten is. Wanneer nabestaanden een beroep willen doen op bepaalde rechten die zij hebben ten aanzien van informatievoorziening en duidelijkheid over kosten, dan dienen zij zich te wenden tot degene met wie zij een overeenkomst hebben gesloten.
Wanneer zij samen niet tot een oplossing komen, dan kunnen nabestaanden gebruik maken van de klachtmogelijkheid van de Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen. Uiteraard staat ook de gang naar de rechter open.
Bij welke instantie kunnen nabestaanden terecht als mortuariabeheerders hun verantwoordelijkheid niet nemen doordat zij achteraf kosten in rekening brengen zonder dat er een overeenkomst is afgesloten tussen nabestaanden en opdrachtnemer?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze zou de informatievoorziening van ziekenhuizen en verpleeghuizen ten aanzien van de mortuariumkosten kunnen worden verbeterd? Bent u bereid om met hen hierover in gesprek te gaan?
Zoals uit de uitzending blijkt, kunnen de verschillen van inzicht tussen uitvaartondernemers en nabestaanden, zich ook voordoen buiten instellingen. De kern van de oplossing ligt in goede communicatie tussen die partijen. Het is aan uitvaartondernemers en mortuariumbeheerders om tijdig te communiceren met de nabestaanden zodra die in beeld zijn. Zoals gezegd vind ik het belangrijk dat de uitvaartsector haar verantwoordelijkheid hierin neemt en zij heeft mij laten weten dit op te pakken. Zie in dit kader mijn antwoord op vraag 4.