De sluiting van Synergon Metaal te Winschoten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat Synergon Metaal te Winschoten haar deuren sluit?1
Ja.
Klopt het dat de SW-medewerkers hun baan behouden, maar overgeplaatst zullen worden naar andere afdelingen? Kunt u uitsluiten dat niet alsnog SW-medewerkers hun baan verliezen? Kunt u aangeven wat de toekomstperspectieven van de andere medewerkers is?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de efficiënte uitvoering van de Wsw en kunnen bepalen hoe de sw-medewerkers worden ingezet. De sw-medewerkers hebben een dienstverband met de betrokken gemeenten. Overplaatsing naar andere afdelingen is mogelijk. Overigens is mij bekend dat op meer plaatsen de metaalbewerking in de sw-bedrijven is gestopt, omdat het een product-marktcombinatie bleek te zijn die in veel gevallen niet rendabel (meer) was.
Deelt u de mening dat, gezien de uitzichtloze arbeidsmarktperspectieven in Oost-Groningen, extra overheidsinzet van groot belang is? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de regionale arbeidsmarkt, met name die voor mensen met een grote afstand tot die arbeidsmarkt, te versterken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de arbeidsmarktperspectieven in Oost-Groningen moeilijk zijn, maar zeker niet uitzichtloos. De volgende maatregelen om de regionale arbeidsmarkt te versterken maken onderdeel uit van het kabinetsbeleid:
Groene werkgelegenheidsalternatieven kunnen daarvan ook onderdeel uitmaken.
Bent u bereid om groene werkgelegenheidsalternatieven in achterstandsregio’s zoals Oost-Groningen te ontplooien en/of te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Gemeenten in Oost-Groningen failliet door werkvoorziening’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het oplopend tekort bij werkvoorzieningschap Synergon?1
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wsw is belegd bij de gemeenten. De gemeenten bepalen hoe de uitvoering van de Wsw wordt vormgegeven en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over dit tekort bij werkvoorzieningschap Synergon.
Kunt u weerleggen dat de problemen bij het werkvoorzieningsschap het gevolg zijn van kabinetsbeleid? Zo ja, op welke manier?
De gemeenten zijn binnen de wettelijke kaders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Naar de mening van de regering is het beschikbare financieel kader daarvoor toereikend. De werkvoorzieningschappen krijgen bij het inwerking treden van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2015 te maken met een efficiency korting. Deze korting is bij elk bedrijf gerelateerd aan de bijdrage per standaard eenheid (SE).
Ik ben van mening dat efficiencyverbetering haalbaar is. Onderzoek door de koepelorganisatie Cedris bevestigt dit. Efficiencyverbetering kan onder meer worden bereikt door het afbouwen van onrendabele product-marktcombinaties, het hanteren van een marktconforme inleenvergoeding bij detacheringen, verdergaande professionalisering van de acquisitie, aanpassing van de begeleidingsstructuur en afstoten van infrastructuur. Het ministerie van SZW ondersteunt de sw-sector via een ondersteuningsprogramma. Cedris voert dit programma uit.
Zijn er nog meer werkvoorzieningsschappen in Oost-Groningen die in financiële problemen dreigen te raken? Zo ja, welke?
Ik beschik niet over deze informatie.
Welke gevolgen hebben de oplopende tekorten bij de sociale werkplaatsen in Oost-Groningen voor de gemeenten? Denkt u dat gemeenten hierdoor in zware financiële problemen kunnen komen? Indien nee, waarom niet?
De sociale werkvoorziening staat de komende jaren voor de opgave om de efficiency te verbeteren. Gemeenten dragen bij in de tekorten van de sociale werkvoorziening. De gemeenten krijgen voldoende middelen om de uitvoering van de Wsw te kunnen voortzetten. De hoogte van de gemeentelijke bijdrage is een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Bent u bereid om snel met de gemeenten in Oost-Groningen in gesprek te gaan? Wilt u met deze gemeenten praten over een financiële compensatie?
Met de gemeenten in Oost-Groningen heb ik diverse malen overleg gevoerd en afgesproken dit overleg in de toekomst regelmatig voort te zetten.
Welke gevolgen hebben de problemen met de sociale werkvoorziening in Oost-Groningen voor het kabinetsbeleid?
Geen. In de verdeelsystematiek van het participatiebudget is rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van deze regio.
Het bericht dat het eten van voedselbanken vaak onvoldoende is |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eten voedselbank vaak onvoldoende»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gestelde in het artikel dat ruim tweederde van de mensen die gebruik maken van de voedselbanken niet altijd genoeg of gezond te eten heeft?
Uiteraard moeten mensen genoeg en gezond eten. Zoals in de antwoorden op de vragen van de leden Dik-Faber en Schouten (ChristenUnie) van 25 maart 2014 (TK Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1852) is aangegeven, is het van belang dat mensen die een beroep doen op de voedselbank geholpen worden en dat de achterliggende problematiek wordt aangepakt. Een belangrijke rol is hierbij toebedeeld aan gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid en hebben middelen en voorzieningen, zoals bijzondere bijstand en schuldhulpverlening, tot hun beschikking om mensen te helpen financieel zelfredzaam te zijn.
Wat is uw reactie op de conclusies van de onderzoekers dat de voedselonzekerheid bij voedselbankencliënten in Nederland drie keer hoger is dan bij voedselbankcliënten in het Verenigd Koninkrijk?2 Hoe verklaart u dit verschil?
Zoals de onderzoekers aangeven is het percentage mensen dat voedselonzekerheid ervaart in het Verenigd Koninkrijk (VK) gebaseerd op onderzoek onder de totale populatie van mensen met een laag inkomen, terwijl het onderzoek in Nederland zich richt op klanten van de voedselbanken. De populatie waar het onderzoek in het VK betrekking op heeft verschilt derhalve van de groep mensen waar het onderzoek in Nederland zich op richt. Het is aannemelijk dat voedselonzekerheid onder de gehele groep mensen met een laag inkomen afwijkt van de voedselonzekerheid onder de specifieke groep voedselbankencliënten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in Nederland mensen onvoldoende goed en gezond eten hebben, terwijl er tegelijkertijd veel overtollig voedsel wordt weggegooid?
Het bedrijfsleven toont zeker bereidheid om daar waar overschotten ontstaan te zoeken naar mogelijkheden om deze te doneren aan voedselbanken. Dit gebeurt onder andere via de samenwerking tussen de Alliantie Verduurzaming Voedsel en Voedselbanken Nederland. Daarnaast heeft Voedselbanken Nederland rechtstreekse contacten met het bedrijfsleven, waaronder verschillende land- en tuinbouwbedrijven. Zoals eerder aangegeven (TK Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1852) is het tegengaan van voedselverspilling door voedsel beschikbaar te stellen aan voedselbanken niet eenvoudig. Dit heeft vooral te maken met het complexe proces van logistiek en het waarborgen van voedselveiligheid. Daarbij komt dat de werkwijze van de voedselbanken niet altijd past op de werkwijze/organisatie van bedrijven, bijvoorbeeld op het gebied van de logistieke organisatie, afspraken over distributie, aansprakelijkheid en (voedsel)veiligheid. Het is niet eenvoudig om deze werkwijzen snel met elkaar te verbinden en het vinden van duurzame oplossingen neemt de nodige tijd in beslag.
Wat is uw reactie op de kritiek dat land- en tuinbouwbedrijven onvoldoende overtollige producten beschikbaar stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de initiatieven die u hebt aangekondigd in de antwoorden op eerdere vragen?3
De samenwerking met de Alliantie Verduurzaming Voedsel en Voedselbanken Nederland verloopt goed. Bij de overleggen zijn ambtenaren van mijn ministerie en van het Ministerie van SZW aanwezig. Momenteel bekijken de partijen op welke wijze de samenwerking verder geïntensiveerd kan worden en of, en op welke wijze het Rijk hier een bijdrage aan kan leveren. Tot slot spoor ik – net als de Staatssecretaris van SZW – waar mogelijk het bedrijfsleven en andere betrokken partijen aan om een bijdrage te leveren. Zo zal de Staatssecretaris van SZW in de eerstvolgende verzamelbrief gemeenten oproepen de samenwerking met de lokale voedselbanken te zoeken en zo nodig te versterken.
Kunt u aangeven hoe de gesprekken tussen u, de Alliantie Verduurzaming Voedsel en de voedselbanken verlopen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u zicht op de belemmeringen die het bedrijfsleven ervaart bij het doneren van voedsel aan de voedselbanken? Zo ja, kunt u aangeven om welke belemmeringen het gaat?
De belemmeringen zitten, zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 4 en 5, vooral in het complexe proces van logistiek en het waarborgen van de voedselveiligheid. De Alliantie Verduurzaming Voedsel en medewerkers van mijn ministerie en het Ministerie van SZW staan paraat om de voedselbanken met expertise bij te staan in het vinden van creatieve oplossingen voor mogelijke belemmeringen.
Enkele voorbeelden van concrete acties die hebben plaatsgevonden:
Lidl en Unilever werken structureel samen met Voedselbanken. Op 2 juni 2014 heeft Voedselbanken Nederland een nieuw contract gesloten met Friesland Campina. Naar verwachting volgen dit jaar nog enkele andere contracten met grote leveranciers.
Ook heb ik onderzoeksbudget vrijgemaakt om te verkennen hoe retourstromen uit bijvoorbeeld supermarkten nog meer beschikbaar gemaakt kunnen worden voor voedselbanken.
Tot slot heeft de Staatssecretaris van SZW richting Voedselbanken Nederland aangegeven dat zij bereid is projecten die de resultaten van de samenwerking versnellen, financieel te ondersteunen. Er is op dit moment nog geen concreet verzoek om financiële ondersteuning ontvangen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze belemmeringen weg te nemen en te zorgen dat er veel meer overtollig voedsel bij de voedselbanken terecht komt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven of er al concrete projecten zijn gestart die de resultaten van de samenwerking tussen de voedselbanken en de Alliantie Verduurzaming Voedsel versnellen? Zo ja, hoe bent u betrokken bij deze projecten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de uitvoering van de motie Dik-Faber over het fiscaal aantrekkelijk doneren van voedsel?4
Naar aanleiding van de motie is aan de voedselbanken gevraagd om de onduidelijkheden in kaart te brengen die zouden bestaan rondom de fiscale mogelijkheden bij het doneren van voedsel.
Op 19 juni jl. is een memo over een aantal fiscale zaken ontvangen van Voedselbanken Nederland. De voedselbanken en de koepel van de supermarkten (CBL) zullen op korte termijn worden uitgenodigd voor een gesprek op het Ministerie van Financiën, om de fiscale mogelijkheden rondom het doneren van voedsel te verduidelijken.
De berichten dat het rijk schulden erger maakt door het inhouden van toeslagen en de stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst |
|
Carola Schouten (CU), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Rijk maakt schulden erger door inhouden toeslagen»1 en «Steeds vaker onder toezicht bij schulden»?2
Ja.
Herkent u zich in de problematiek dat financiële problemen van huishoudens worden verergerd als gevolg van het terughalen van te veel betaalde toeslagen door het rijk? Zo nee, waarom niet?
Het is inherent aan de wettelijke voorschotsystematiek van toeslagen dat een deel van de verstrekte toeslagvoorschotten door de Belastingdienst moet worden teruggevorderd dan wel dat er moet worden nabetaald. Wanneer huishoudens te hoge voorschotten aanvragen, kunnen financiële problemen ontstaan indien een deel van deze voorschotbedragen moeten worden terugbetaald terwijl daar van tevoren niet op is gerekend.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal huishoudens dat te veel betaalde toeslagen moet terugbetalen? Hoe groot is het deel dat financiële problemen ondervindt bij het terugbetalen van de toeslagen?
In circa 25% van de gevallen wordt een bedrag nabetaald en in circa 35% wordt een bedrag teruggevorderd. Voor het aantal terugvorderingen per toeslagjaar en per toeslagsoort, verwijs ik u naar de 13de halfjaarrapportage Belastingdienst (TK 2013/2014, 31 066, nr. 198).
Als iemand de te veel aangevraagde toeslagen moet terugbetalen, kan hij gebruik maken van de standaard aangeboden betalingsregeling om in 24 maanden het te veel ontvangen bedrag terug te betalen. Wanneer de toeslagaanvrager het bedrag van de standaard betalingsregeling niet kan opbrengen, kan hij om een betalingsregeling op maat vragen. Voor deze maatwerkregeling wordt uitgegaan van de persoonlijke betalingscapaciteit van de persoon die moet terugbetalen. Als geen gebruik wordt gemaakt van de betalingsregeling – hetzij de standaard betalingsregeling die iedereen krijgt, hetzij de persoonlijke maatwerkregeling –, wordt de toeslagschuld verrekend met de nog te ontvangen maandelijkse voorschotten. In 2013 is met ca. 14.000 burgers een maatwerk betalingsregeling afgesproken; daarbij is in een aantal gevallen geheel of gedeeltelijk van invordering afgezien omdat deze burgers over een te lage betalingscapaciteit beschikken om het (volledige) bedrag van de terugvordering te betalen.
Deelt u de mening dat de beslagvrije voet door de overheid gerespecteerd moet worden? Wilt u bij het terugvorderen van te veel betaalde toeslagen dan ook de beslagvrijevoet toepassen, aangezien deze inkomensondersteunende maatregelen net zoals overige vormen van inkomen van invloed zijn op het besteedbare inkomen van huishoudens? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Er bestaat geen verschil van mening over dat de beslagvrije voet ook bij de terugvordering van te hoge toeslagvoorschotten dient te worden gerespecteerd. De manier waarop dat gebeurt, verschilt echter naar gelang van het toegepaste invorderingsmiddel. Bij loonbeslag en bij verreweg de meeste verrekeningen, informeert de Belastingdienst de betrokkene vooraf over de consequenties van het beslag of de verrekening van het maandelijkse toeslagvoorschot voor zijn beslagvrije voet. Hij wordt dan vooraf in de gelegenheid gesteld aanpassingen die nodig zijn om zijn beslagvrije voet te handhaven door te geven aan de Belastingdienst. Bij beslag op het banktegoed van betrokkene en bij een klein deel van de verrekeningen vindt informatieverstrekking achteraf plaats; maar ook dan krijgt betrokkene het aanbod een beroep te doen op het specifieke beleid van de Belastingdienst waarin mensen ook na bankbeslag of verrekening steeds een bedrag voor levensonderhoud (beslagvrije voet) gegarandeerd krijgen. De verschillen in behandeling houden enerzijds verband met de aard van het gebruikte invorderingsmiddel en anderzijds met de massaliteit van het verrekeningsproces van de Belastingdienst, waarbinnen informatie over de voor elke betrokkene geldende beslagvrije voet niet beschikbaar is. In 2013 is het bankbeslag of de verrekening voor ca 1400 burgers teruggedraaid omdat gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid (achteraf) een beroep te doen op de garantie van de beslagvrije voet.
Bent u bereid om de financiële problemen die door het terugvorderen van te veel betaalde toeslagen voor huishoudens kunnen ontstaan en mogelijke oplossingen hiervoor te betrekken in de ontwikkeling van de op te stellen rijksincassovisie?
In reactie op het rapport «Paritas Passé – Debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden« heeft het kabinet besloten te komen tot een Rijksincassovisie waarin de beslagvrije voet als bestaansminimum beter wordt geborgd. Aspecten die een juiste toepassing van de beslagvrije voet onder druk zetten zijn daarmee onderwerp van deze Rijksincassovisie. In eerder genoemde reactie van 8 april 20133 heeft het kabinet laten weten niet voornemens te zijn om bijzondere incassobevoegdheden ingrijpend te wijzigen. Wel vindt het kabinet het van belang dat schuldeisers met de bijzondere incassobevoegdheden, zich realiseren welke ingrijpende consequenties deze incassomaatregelen voor iemand kunnen hebben. Dergelijke ingrijpende bevoegdheden moeten volgens het kabinet gepaard gaan met extra aandacht van de schuldeiser voor een transparante en zorgvuldige uitvoering. Daar moet dan ook vooral de oplossing in worden gezocht.
Hoe beoordeelt u de forse stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst? Kunt u daarbij aangeven hoe u tegen de sterk gestegen kosten voor gemeenten door het grotere beroep op de bijzondere bijstand en de toegenomen druk op de rechtspraak aankijkt?
Naar aanleiding van eerdere signalen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Divosa, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) en afzonderlijke gemeenten dat de kosten die gemeenten vanuit de bijzondere bijstand vergoeden voor beschermingsbewind stijgen, heeft het Ministerie van SZW in nauwe samenwerking met het Ministerie van Veiligheid en Justitie een kwantitatief onderzoek laten uitvoeren naar de ontwikkelingen binnen beschermingsbewind en de kosten voor gemeenten. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hebben u in hun brief van 1 juli 2014 bericht over de uitkomsten van dit onderzoek en de vervolgstappen.
Deelt u de zorgen van de branchevereniging voor bewindsvoerders (BPBI) dat er mensen met problematische schulden in de bewindvoering terecht komen terwijl dit voor hen niet bijdraagt aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u in de sterke stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst alsnog reden om maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen overweegt u? Kunt u toelichten welke resultaten het op 27 november 2013 in het Algemeen overleg armoede- en schuldenbeleid genoemde overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft opgeleverd?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat overheden ervoor zorgen dat langdurige werklozen en arbeidsgehandicapten een hevige concurrentiestrijd leveren aan de onderkant van de arbeidsmarkt |
|
Carola Schouten (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De markt van de arbeid. Tussen wao en schip»?1
Ja.
Kunt u inzicht verschaffen in hoeverre zowel de rijksoverheid als decentrale overheden bij het toepassen van social return bij aanbestedingen ook rekening houden met bedrijven die al veel mensen met afstand tot de arbeidsmarkt in dienst hebben, zoals sociale ondernemingen?
Bij de toepassing van social return door het Rijk wordt geen onderscheid in typen bedrijven gemaakt. Het beleidsdoel van social return bij de rijksoverheid is het creëren van extra werk(ervarings)plekken, bovenop de bestaande formatie van een bedrijf, om mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt aan werk of werkervaring te helpen. Gestreefd wordt naar 5% social return per aanbesteding in de categorie werken of diensten met een minimale loonsom van € 250.000,–. Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die reeds werkzaam zijn in een bedrijf vallen niet onder de definitie van dit beleidsdoel. Het toepassen van het social returnprincipe kent meerdere uitvoeringsvarianten bij andere overheden. Daarbij kunnen sociale ondernemingen een rol spelen, al naar gelang het doel dat de overheidsinstantie met social return voor ogen heeft.
Herkent u zich in de situatie die in het artikel beschreven wordt, namelijk dat sociaal ondernemers nadelen ondervinden bij aanbestedingen en hierdoor het risico bestaat dat arbeidsplaatsen voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt verloren gaan? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom niet?
Nee. De Minister van SZW heeft in zijn brief van 27 april 2011 (TK 2010–2011, 26 448, nr. 462) aangegeven dat sociaal en reguliere ondernemers grotendeels dezelfde knelpunten en belemmeringen ervaren wanneer zij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst hebben. Sociaal ondernemers komen ook voor dezelfde ondersteunende maatregelen in aanmerking als reguliere ondernemers. Ten aanzien van de casus in het artikel geldt dat de betreffende gemeente verantwoordelijk is voor de aanbestedingen die zij doet en de sociale voorwaarden die zij daarbij stelt. Ik heb daar geen zicht op.
Deelt u de mening dat mede gezien de doelstelling om meer personen met afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te krijgen sociaal ondernemerschap juist verder moet worden gestimuleerd? Zo nee, waarom niet?
De regering streeft ernaar om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. De maatregelen zijn daarop gericht, zoals de Participatiewet, de Wet werk en zekerheid en het wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Dat wetsvoorstel werkt de in het sociaal akkoord gemaakte afspraken uit om meer banen te maken voor mensen die geen WML kunnen verdienen. Want we weten dat deze groep veel moeite heeft om de arbeidsmarkt te betreden en daarop actief te blijven en dat er een flinke verandering nodig is om die ontwikkeling te keren. We vonden het nemen van deze maatschappelijke verantwoordelijkheid door werkgevers zeer positief.
Het kabinet heeft aan de Sociaal Economische Raad advies gevraagd over de vraag in hoeverre en op welke wijze de (rijks)overheid aansluiting kan vinden bij de dynamiek van sociaal ondernemerschap als alternatieve oplossingsrichting voor vraagstukken in het sociale domein. Het kabinet verwacht in het eerste kwartaal van 2015 het advies met een kabinetsreactie naar de Kamer te kunnen sturen.
Bent u bereid om in het beleid dat gericht is op de onderkant van de arbeidsmarkt meer aandacht te besteden aan de positie van sociale ondernemingen en om hierover met gemeenten te overleggen, onder andere als het gaat om de rol van de overheid als opdrachtgever? Zo ja, kunt u aangeven welke mogelijkheden u hiervoor ziet? Zo niet, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze betrekt u hierbij de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen die ruimere mogelijkheden bieden om bij aanbestedingen meer rekening te houden met sociale aspecten, bijvoorbeeld door bij aanbestedingen ook rekening te houden met het aantal mensen met afstand tot de arbeidsmarkt dat bedrijven al in dienst hebben en door eisen te stellen aan de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden?
Zie antwoord vraag 4.
Misstanden bij de Sociale dienst Midden-Drenthe |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie bij de sociale dienst van de gemeente Midden-Drenthe?1
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving daarover op de regionale televisie.
Deelt u de mening dat gemeenten uit voorzorg ten tijde van een onderzoek na een inval van de arbeidsinspectie geen bijstandsgerechtigden zouden moeten plaatsen bij organisaties die onderwerp van onderzoek zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Er moet worden voldaan aan de wettelijke eisen, ook als het activiteiten betreft gericht op inschakeling van werklozen naar werk. Ingeval de re-integratieactiviteiten worden verzorgd door derden blijft de gemeente hiervoor verantwoordelijk en zal de gemeente bij signalen dat de wettelijke eisen worden overschreden, deze onderzoeken en zo nodig passende maatregelen nemen. De gemeenteraad van de gemeente Midden-Drenthe heeft inmiddels besloten om een onderzoek in te stellen naar het re-integratiebeleid van de gemeente. Het is niet aan mij om te oordelen of gemeenten uit voorzorg geen bijstandsgerechtigden moeten plaatsen bij een bedrijf dat onderzocht wordt op grond van de Arbeidsomstandighedenwet.
Bent u bereid gemeenten nogmaals te wijzen op het maatwerk dat van hen wordt verwacht in het kader van de Wet Werk en Bijstand, mede door middel van een individueel plan van aanpak op basis van de persoonlijke situatie?
De wet alsook alle duidingen daarvan zijn helder. Maatwerk is uitgangspunt. Ik benadruk dat ook steeds in uw Kamer en in het land. Ten behoeve van gemeenten wordt door de programmaraad de implementatie van de Participatiewet ondersteund, onder andere door middel van diverse handreikingen. Daarin wordt ook het uitgangspunt van maatwerk uitgedragen.
Wanneer kan de Tweede Kamer de spelregels met maatregelen en objectieve criteria tegemoetzien, opdat verdringing maximaal wordt voorkomen?2
De spelregels ter voorkoming van verdringing bij de tegenprestatie, zijn opgenomen in de Werkwijzer Tegenprestatie die door de Programmaraad op 1 april 2014 is gepubliceerd op haar website «www.samenvoordeklant.nl»
Misstanden bij de sociale dienst Midden-Drenthe |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een mevrouw die elf maanden lang is gekort op haar uitkering door de gemeente Midden-Drenthe, door de burgemeester wordt verzocht om haar rechtszaak en klachten over re-integratie te laten vervallen, in ruil voor hervatting van haar uitkering en zuivering van haar naam «naar buiten toe»? Is dit de vigerende procedure in dergelijke zaken? Zo nee, welke regels zijn hierop dan wel van toepassing en wat is uw oordeel over de handelwijze van de burgemeester?1
Dit onderwerp is op 21 mei jl. in de gemeenteraad van Midden-Drenthe aan de orde geweest en daarin is unaniem besloten dat er een onderzoek wordt gedaan naar vermeende misstanden bij de gemeentelijke sociale dienst. Het betreft een lokale gemeentelijke verantwoordelijkheid en de feitelijke situatie wordt nu door de gemeenteraad onderzocht. Het Rijk heeft gezien de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) hierbij geen rol.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze mevrouw afhankelijk is van de voedselbank en giften van derden om te kunnen voorzien in haar basale levensbehoeften vanwege een klaarblijkelijk onterechte korting op haar uitkering? Deelt u de mening dat op deze wijze het laatste vangnet voor sommige Nederlanders onbereikbaar is met als gevolg armoede, schulden en zelfs huisuitzetting?
Ik vind een zorgvuldige uitvoering van de WWB van groot belang. Zoals hiervoor gezegd betreft dit voorval een gemeentelijke aangelegenheid, waarbij de gemeenteraad haar controlerende taak reeds heeft opgepakt. Ik ga niet in op individuele gevallen.
Bent u bereid om de inspectie SZW onderzoek te laten doen naar vermeende ernstige misstanden bij de sociale dienst Midden-Drenthe zoals extreem snelle kortingen, intimidatie en werken zonder loon? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer over de resultaten informeren? Zo nee, acht u het acceptabel dat de gemeente bijstandsgerechtigden voor een prikkie weg zet bij het zachtfruitbedrijf Sturing waar de Arbeidsinspectie vorig jaar juli een inval zou hebben gedaan?2
Het college van burgemeester en wethouders van iedere gemeente heeft tot taak beleid te ontwikkelen en vervolgens de uitvoering daarvan door de gemeenteraad te laten controleren. Het is dus aan de gemeenteraad om eventuele gebreken in de uitvoering te agenderen en het college hierover ter verantwoording te roepen. De gemeenteraad heeft zelf al unaniem besloten een onderzoek in te stellen. De inspectie SZW heeft geen bevoegdheid voor het doen van onderzoek naar de uitvoering van de WWB bij individuele gemeenten.
Acht u het toelaatbaar dat bijstandsgerechtigden werken zonder contract, zonder beschermde kleding, zonder passende werkplek bij arbeidshandicap, zonder perspectief en wederzijdse afspraken, met gedwongen uitbesteding aan derde bedrijven, op straffe van korting van de uitkering en middels intimidatie door gemeente en fruitboer? Zo nee, wat bent u voornemens te ondernemen? Gaat u over deze praktijken het gesprek aan met de gemeente en bijstandsgerechtigden?
Aan de regelgeving ten aanzien van veiligheid en gezondheid bedoeld in de Arbowetgeving moet altijd worden voldaan, ook als het activiteiten betreft in het kader van re-integratie naar werk. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat deze re-integratieactiviteiten in een veilige omgeving en onder gezonde omstandigheden worden verricht, ook al is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst, maar van werken met behoud van uitkering.
Acht u het toelaatbaar dat ook nog eens persoonsgebonden budget (PGB) middelen worden aangevraagd door de werkgever die daarmee zorg zou inkopen voor desbetreffende werklozen bij christelijke vrijwilligersorganisaties? Op welke wijze is een juiste besteding van dit persoonsgebonden budget (door de gemeente) gecontroleerd? Bent u bereid om een rechtmatigheidsonderzoek te laten verrichten? Zo nee, waarom niet?
Een persoonsgebonden budget (pgb) dat verstrekt wordt door de gemeente dient aangevraagd te worden door of namens de persoon met een ondersteuningsbehoefte. Met een pgb kan deze persoon vervolgens zelf bepalen bij wie hij de benodigde ondersteuning wil afnemen. De wijze waarop de inzet van een pgb wordt gecontroleerd is aan de gemeente. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Doet de prikkelwerking die is ingebouwd in de verdeelsystematiek van de middelen voor de Wet Werk en Bijstand volgens u bij de gemeente Midden-Drenthe zijn werk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het macrobedrag voor de bijstandsuitgaven wordt door het rijk toereikend vastgesteld en dit bedrag wordt op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Voor de houdbaarheid van het sociale stelsel is het van belang een stimulans te hebben om het aantal mensen in de bijstand te beperken. Via werk kunnen betrokkenen zich ontplooien en ontwikkelen, zodat uitstroom uit de bijstand in beeld kan komen. De gemeente heeft financieel belang bij uitstroom van klanten uit de bijstand en is verantwoordelijk voor een juiste en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat intimidatie en werken zonder loon inmiddels bij teveel gemeenten zijn intrede heeft gedaan om nog langer te spreken van incidenten? Zo ja, welke consequentie bent u voornemens hieraan te verbinden? Zo nee, betekent dit dat wanneer colleges en gemeenteraden dergelijk beleid niet corrigeren, dit in principe staande praktijk kan blijven?
Een juiste en zorgvuldige uitvoering van de WWB is van groot belang. Daarnaast is het redelijk dat van de mensen met een bijstandsuitkering een maximale inzet wordt gevraagd om weer zo snel mogelijk zelfstandig in het onderhoud te voorzien. De gemeente ondersteunt mensen daarbij op basis van individueel maatwerk om regulier werk te verkrijgen en te behouden.
Bent u bereid om de jurisprudentie met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand van het afgelopen jaar aan de Kamer te doen toekomen? Welke consequenties heeft dit ten aanzien van uw beleid met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand en de Participatiewet?
Mensen met een WWB-uitkering of die een WWB-uitkering aanvragen en die menen dat de WWB niet goed door hun gemeente wordt toegepast, kunnen tegen besluiten daarover bezwaar aantekenen en daarna zo nodig in beroep gaan. De jurisprudentie betreft de decentrale uitvoering van de WWB met daarbij de specifieke feiten en omstandigheden van de uitvoering. De gemeenten zijn gehouden deze uitspraken bij de uitvoering van de wet toe te passen. De uitspraken zijn openbaar toegankelijk voor zover deze door de rechtspraak zijn gepubliceerd. Uitspraken met betrekking tot de WWB hebben overigens een sterk casuïstisch karakter, waardoor een verzameling van al deze uitspraken geen samenhangend beeld oplevert. Alle uitspraken die gepubliceerd zijn, zijn vindbaar op www.rechtspraak.nl.
Bent u bereid deze vragen voor het geplande algemeen overleg WWB onderwerpen van 4 juni a.s. te beantwoorden?
Het algemeen overleg over de WWB-onderwerpen is uitgesteld en is nu in de laatste week van juni gepland. Ik zal de antwoorden op deze vragen voor die datum aan uw Kamer toezenden.
De medische bezwaren tegen de voorgenomen herkeuring van Wajong-ers |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor verzekeringsgeneeskunde waarschuwt voor de gevolgen van de voorgenomen herkeuring van Wajong-ers?1 Zo ja, wat vindt u ervan dat de herkeuring als verspilling van tijd en geld wordt beschouwd?
Ik ben op de hoogte van het bericht. Ik deel de opvatting niet dat de herbeoordeling van het zittend bestand van de Wajong verspilling zou zijn van tijd en geld. Met deze herbeoordeling krijgt het UWV sluitend inzicht in wie wel of geen arbeidsvermogen heeft. Vervolgens kan het UWV met de Wajongers met arbeidsvermogen gerichter aan de slag met re-integratie. Zoals ik tijdens de wetsbehandeling van de Participatiewet in uw Kamer heb aangegeven, zal bij de beoordeling allereerst zoveel mogelijk gekeken worden naar al bij het UWV bekende gegevens, zodat de beoordeling zo efficiënt mogelijk plaats zal vinden.
Deelt u de mening dat, gezien de hoge kosten die met de herkeuring van Wajong-ers gemoeid zijn, de zware psychische belasting voor de betrokken Wajong-ers van herkeuring en de door deze deskundigen verwachte verspilling, moet worden afgezien van de voorgenomen herkeuringsoperatie? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid om de Kamer te zijner tijd te informeren over de precieze door deze herkeuring behaalde resultaten?
Ik deel de mening dat moet worden afgezien van de voorgenomen herkeuringsoperatie niet. Zoals hierboven aangegeven is de herbeoordeling nodig om duidelijk te krijgen welke Wajongers kunnen werken. Ik ben voornemens uw Kamer na afronding van de herbeoordelingsoperatie te informeren over de resultaten.
Het bericht dat ambtenaren gegevens van bekende Nederlanders bekijken |
|
Paul Ulenbelt , Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat medewerkers van gemeenten en sociale diensten snuffelen in de gegevens van bekende Nederlanders?1
Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat overheidsorganisaties zoals gemeenten zorgvuldig met de voor hen toegankelijke gegevens omgaan. Ik vind het niet acceptabel dat medewerkers van gemeenten en sociale diensten zonder enige noodzaak gegevens van bekende Nederlanders raadplegen.
Is bekend of er ook onnodig wordt gekeken in de gegevens van andere (niet bekende) Nederlanders?
De Inspectie SZW heeft niet onderzocht of er ook wordt gekeken in de gegevens van andere (niet bekende) Nederlanders.
Vindt u het wenselijk dat zelfs stagiairs onbeperkt toegang hebben tot de privégegevens die in Suwinet staan?
Ik vind het niet acceptabel dat een medewerker, zoals een stagiair, zonder enige noodzaak via Suwinet gegevens van burgers raadpleegt. Gemeenten dienen zorgvuldig om te gaan met de gegevens die burgers aan hen toevertrouwen. Dit betekent dat een gemeente een medewerker alleen toegang mag geven tot gegevens die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn wettelijke taak.
In november 2013 heeft u maatregelen aangekondigd; welke stappen zijn er de afgelopen maanden gezet door het kabinet, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het College bescherming persoonsgegevens (CBP)?
De VNG heeft naar aanleiding van het onderzoek van de Inspectie SZW een uitgebreid pakket aan maatregelen in gang gezet om te komen tot een verantwoord gemeentelijk gebruik van Suwinet.
Het verbetertraject gegevensuitwisseling Suwinet is tweeledig:
Een aanpak die voorziet in een generiek kader voor informatieveiligheid in het algemeen. Dit traject is gebaseerd op de resolutie informatieveiligheid randvoorwaarde voor de professionele gemeenten.
Een specifiek traject gericht op de korte termijn verbetering voor het terrein werk en inkomen.
Het specifieke traject is erop gericht gemeenten bewust te maken van het belang van informatiebeveiliging via het organiseren van voorlichtingssessies, het uitgeven van publicaties2 en het versturen van ledenbrieven. De VNG faciliteert gemeenten in het doen van een zelfanalyse zodat helder is waar de verbeterpunten liggen. Met deze zelftest kan elke gemeente in kaart brengen of inzage in Suwinet op maat wordt aangeboden aan de medewerkers, of er goed op gebruik van Suwinet wordt toegezien en hoe de waarborgen daartoe organisatorisch zijn ingebed. Daarmee ziet de gemeente vervolgens aan welke van de zeven door de Inspectie SZW onderzochte normen zij wel of niet voldoet. De einduitkomst biedt richting voor het lokale verbeterpad bij een gemeente. Tot slot worden er tools voor gemeenten ontwikkeld, zoals beleidsplannen en een model autorisatiematrix.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is door mij geïnformeerd en volgt nauwlettend de ontwikkelingen van de beveiliging van Suwinet door gemeenten. Het CBP heeft een eigen verantwoordelijkheid en kan middels dwangsommen naleving bij gemeenten afdwingen.
In november 2013 heb ik een ronde tafel informatiebeveiliging geëntameerd met het CBP, de VNG en het UWV. Deze tafel zal in juli 2014 weer bijeenkomen.
Op 19 december 2013 heb ik een brief gestuurd aan alle colleges van B&W en gemeenteraadsleden waarin ik hen oproep om de beveiliging van het gebruik van Suwinet op orde te brengen. Ook in de verzamelbrief van december 2013 en april 2014 heb ik gemeenten gewezen op hun verantwoordelijkheid voor het op orde brengen van de beveiliging van het gebruik van Suwinet. Nu bijna alle nieuwe colleges van B&W zijn geïnstalleerd zal ik hen en de nieuwe gemeenteraadsleden eveneens wijzen op het belang van de beveiliging van het gebruik Suwinet en de noodzaak om maatregelen te treffen.
Met mijn collega Plasterk en de VNG ben ik in gesprek om nadere afspraken te maken over een gemeentebrede verantwoording op het terrein van informatiebeveiliging. Tot slot zal de Inspectie SZW in het najaar van 2014 starten met een vervolgonderzoek naar de beveiliging van Suwinet door gemeenten.
Wat is de uitkomst van het onderzoek naar een escalatieprotocol voor tijdelijke opschorting van het leveren van gegevens aan gemeenten?
Onderzoek naar een escalatieprotocol heeft uitgewezen dat dit begin 2015 in werking kan treden. Overheidsinstanties die gebruik maken van Suwinet, waaronder gemeenten, kan dan de toegang tot Suwinet worden ontzegd. Dit is een uiterste maatregel omdat afsluiting betekent dat gemeenten voor hun werkzaamheden informatie aan klanten moeten gaan vragen.
Hoe kan het dat, ondanks aangekondigde maatregelen, het vaak nog steeds erg eenvoudig voor ambtenaren is om privégegevens van burgers te bekijken?
Het onderzoek van de Inspectie SZW, waarop het artikel van het AD is gebaseerd, is uitgevoerd in 2012. Inmiddels zijn er door de VNG en gemeenten verbetermaatregelen getroffen. Voor de verbetermaatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat slechts 4% van de gemeenten voldoet aan de essentiële normen voor databescherming met Suwinet?
Deze mening deel ik.
Welke (aanvullende) maatregelen gaat u nemen om er voor zorgen dat alle gemeenten op een verantwoorde manier omgaan met de privacy van hun burgers?
Naar aanleiding van de bevingen van de Inspectie SZW ben ik met de Suwi-partijen aan het bekijken welke aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden. Waar nodig worden de beveiligingseisen van Suwinet geactualiseerd en verhoogd. Ook voor het verminderen dan wel wegnemen van misbruik en/of onbedoeld gebruik van Suwinet door professionals in de uitvoering worden maatregelen getroffen. Uitgangspunt hierbij is dat medewerkers toegang kunnen krijgen tot niet meer gegevens dan strikt noodzakelijk voor de uitvoering van de aan hen toebedeelde taken. Onderdeel hiervan is dat ik de beheerder van Suwinet verzocht heb om het aantal zoeksleutels te beperken en alleen bij uitzondering het mogelijk te maken dat een andere zoeksleutel dan het BSN wordt gebruikt.
Deze maatregelen ondersteunen gemeenten en andere partijen die gebruik maken van gegevens die via Suwinet worden ontsloten om op een verantwoorde wijze om te gaan met privacy van burgers.
Maatschappelijk, overheidsbreed en in de sociale zekerheid als onderdeel daarvan, nemen het belang en de afhankelijkheid van informatie, gegevensstromen en technologie toe. Ik heb opdracht gegeven om te onderzoeken hoe op basis van onder andere technologische mogelijkheden een toekomstbestendige en beheersbare gegevensuitwisseling via Suwinet kan worden gerealiseerd met daarbij meer adequate mogelijkheden voor het beschermen van persoonsgegevens.
Marokkanen en uitkeringsfraude |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Aan hoeveel personen wordt er een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) verstrekt en hoe ziet de indeling naar het land van oorsprong eruit?1
In hoeveel gevallen is er een toetsing op buitenlands vermogen overwogen en in hoeveel gevallen is deze toetsing daadwerkelijk uitgevoerd?
De SVB verleent sinds 2010 algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). In 2010 t/m 2012 ontvingen 500 aselect gekozen huishoudens een controleformulier van de SVB. De sociaal rechercheurs van de SVB selecteerden op basis van de ingevulde formulieren ieder jaar 100 huishoudens voor nadere controle middels huisbezoek. In respectievelijk 17 (2010), 23 (2011) en 69 (2012) gevallen leidde het huisbezoek tot een onderzoek in het geboorteland naar vermogen. De onderzoeken in het geboorteland leidden tot de vaststelling van verzwegen vermogen in respectievelijk 2, 11 (waarvan 3 onder de vrijlatingsgrens voor vermogen) en 28 (4 onder de vrijlatingsgrens) gevallen. In een aantal gevallen is het onderzoek nog gaande.
Mede op grond van deze resultaten heeft de SVB in 2012 besloten om alle AIO-huishoudens in een periode van 6 jaar integraal te controleren middels een vragenformulier. In 2013 heeft de SVB het vragenformulier verzonden aan circa 7.500 AIO-huishoudens. In circa 500 gevallen gaven de ingevulde formulieren aanleiding tot nader onderzoek. In 357 gevallen is het onderzoek overgedragen aan de attachés voor Sociale Zaken van de SVB in de diverse landen. In 20 gevallen is ondertussen verzwegen vermogen vastgesteld. De meeste onderzoeken lopen op dit moment nog.
In 2014 zijn wederom vragenformulieren verzonden aan ca. 7.500 AIO-huishoudens.
Naast deze algemene controles worden in het buitenland ook gerichte onderzoeken ingesteld naar aanleiding van concrete signalen, zoals langdurig verblijf in het buitenland, tips en eigen verklaringen.
In hoeveel gevallen kon die toetsing niet worden uitgevoerd omdat het land van herkomst geen medewerking verleende?
In hoeveel van die gevallen bleek er in het land van herkomst een dusdanig vermogen aanwezig dat er sprake was van een onrechtmatige verstrekking van de AIO?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier wordt getoetst of de door het land van oorsprong verstrekte gegevens feitelijk juist zijn?
In welk percentage van de gevallen wordt er daadwerkelijk tot sancties overgegaan, aangezien u in de beantwoording spreekt over «mogelijkheden» en het feit dat niet meewerken «consequenties kan hebben», wat een hoge mate van discretionaire bevoegdheden suggereert?
Bij overtreding van de inlichtingenplicht, bijvoorbeeld bij verzwegen vermogen, legt de SVB een boete op. De hoogte van de boete is afhankelijk van het benadelingsbedrag. Bij een verminderde verwijtbaarheid kan de SVB de boete matigen. Indien het benadelingsbedrag meer is dan € 50.000 wordt strafrechtelijke vervolging ingesteld.
Als een AIO-gerechtigde niet meewerkt aan onderzoek door het niet retourneren van een vragenformulier of het niet leveren van nadere gegevens op verzoek, wordt de AIO-aanvulling opgeschort. Er wordt dan niet meer betaald. De betrokkene wordt daarover geïnformeerd en krijgt de gelegenheid om alsnog te voldoen aan het verzoek van de SVB en/of bezwaar aan te tekenen. Blijft de betrokkene niet meewerken, dan wordt de AIO beëindigd.
De SVB doet dit op basis van de geldende wet- en regelgeving.
Daarnaast wordt in alle gevallen, waarbij wordt vastgesteld dat een AIO-klant op enig moment beschikte over een dusdanig vermogen dat er sprake was van een onrechtmatige verstrekking van de AIO, of dat de verstrekking om een andere reden onrechtmatig is geweest, de aanvullende inkomensvoorziening ingetrokken en de onrechtmatig verstrekte AIO-aanvulling teruggevorderd.
Deelt u de mening dat deze handelswijze als discriminatoir te beschouwen valt met betrekking tot autochtone Nederlanders en is de rechtvaardigingsgrond aangaande eventuele ongelijke behandeling gelegen in doelmatigheidsoverwegingen? Zo neen, waarom niet?
De SVB sanctioneert met inachtneming van de wet en zonder het maken van enig onderscheid.
Het bericht dat slechts vijftien procent van de mensen die aankloppen bij de schuldhulpverlening daadwerkelijk wordt geholpen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de bevinding in het rapport «Prestatie-analyse schuldhulpverlening versus wettelijke schuldsanering» dat slechts 15% van de mensen die met problematische schulden aankloppen bij de schuldhulpverlening ook daadwerkelijk geholpen zou worden?1
De opsteller van het door u aangehaalde rapport gaat er vanuit dat enkel indien er sprake is van een geslaagde schuldregeling, gezegd kan worden dat de betrokkene ook daadwerkelijk is geholpen. Schuldhulpverlening bestaat echter uit meer dan schuldregelen alleen. Er is – zeker de laatste jaren – een groot aantal andere producten ontwikkeld om mensen met schulden te ondersteunen. De schuldhulpverlening is immers maatwerk. De ene keer vormt de schuldregeling een veel te zwaar middel en is iemand op een andere wijze afdoende geholpen, terwijl de andere keer het daadwerkelijk realiseren van een schuldregeling geen reëel perspectief is en andere hulpverlening wel soelaas biedt. Het door u aangehaalde onderzoek houdt hier geen rekening mee, maar gaat er vanuit dat betrokkene zonder schuldregeling niet daadwerkelijk geholpen is.
Klopt het dat jaarlijks 150.000 tot 200.000 mensen met problematische schulden tevergeefs aankloppen bij de schuldhulpverlening, alsmede dat 1 miljoen huishoudens met dergelijke schulden niet geregistreerd staan bij de schuldhulpverlening en slechts een op de zes mensen die zich aan het schuldhulploket vervoegen ook daadwerkelijk wordt geholpen? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Ik beschik niet over de gevraagde cijfers. De in het rapport aangehaalde aantallen worden door de onderzoeker zelf aangemerkt als grove schattingen, die bij nadere bestudering onderbouwing missen. Uit het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers 2012» blijkt dat een groot aantal personen met problematische schulden niet bekend is binnen de schuldhulpverlening (minimaal 54% tot maximaal 68% van de totale groep personen met problematische schulden). De redenen daarvoor zijn uiteenlopend. Het onderzoek wijst onder meer op het feit dat betrokkenen zich niet melden bij schuldhulpverlening omdat zij van mening zijn dat de eigen situatie nog niet erg genoeg is om voor schuldhulpverlening in aanmerking te komen. Daarbij moet ook worden gedacht aan de situaties waarin oplossingen binnen de eigen kring tot de mogelijkheden behoren. Daarnaast blijkt de wil om zelf de regie over de financiën te houden mensen te weerhouden om de schuldhulpverlening in te schakelen en speelt schaamte een rol van betekenis.
Wat is uw reactie op de bewering dat de schuldhulpverlening de resultaten moedwillig oppoetst door statistieken aan te passen, definities te verruimen en creatief jargon te gebruiken om verbeterde resultaten te suggereren? Deelt u de mening dat het stelsel van schuldhulpverlening failliet is en geen enkele gemeente weet hoeveel kwantiteit de schuldhulpverlening of de Gemeentelijke Kredietbank werkelijk levert? Zo nee, bent u bereid de kwaliteit en kwantiteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening inzichtelijk te maken?
Op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) hebben gemeenten de opdracht invulling te geven aan de integrale schuldhulpverlening. Het is aan gemeenten om hierover afspraken met de eventuele aanbieder van schuldhulpverlening te maken, ook als het gaat om de aanlevering van cijfers over geleverde prestaties. Het is binnen die verantwoordelijkheidsverdeling niet aan mij om uitvoerende partijen te verplichten tot aanlevering van specifieke informatie.
Op landelijk niveau beschik ik wel over de in het jaarverslag van de Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) gepresenteerde gegevens. Het gaat hier om cijfers van verschillende onderdelen binnen de schuldhulpverlening. De aanlevering van deze informatie berust op afspraken die de NVVK met haar leden heeft gemaakt. De NVVK heeft er in 2011 bewust voor gekozen de beschrijving van het slagingspercentage te wijzigen. De nieuwe omschrijving sluit beter aan bij de binnen de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) gehanteerde definitie en maakt aldus een vergelijking met de WSNP beter mogelijk. In de verschillende jaarverslagen van de NVVK is hierover ook steeds transparant gecommuniceerd.
Tenslotte wil ik u wijzen op de vóór juli 2016 gepland staande evaluatie van de Wgs. Binnen deze evaluatie wordt gekeken naar het effect van de wet op de kwaliteit en effectiviteit van de schuldhulpverlening.
Hoeveel mensen melden zich bij de gemeente voor schuldhulpverlening? Hoeveel aanvragen worden afgewezen, hoeveel in behandeling genomen en hoeveel oplossingen worden gerealiseerd volgens welke definitie(s)? Zijn er wachtlijsten bij gemeenten?
Met de komst van de Wgs is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de schuldhulpverlening expliciet bij de gemeente belegd. Ik beschik dan ook niet over deze gegevens.
Voelt u iets voor een landelijk meldpunt voor mensen die tegen de grenzen van hulpverlening bij schulden aanlopen?
Voor mensen die aanlopen tegen de grenzen van schuldhulpverlening kent de schuldhulpverlening de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de organisatie. Daarnaast kunnen mensen indien hen de toegang tot de schuldhulpverlening wordt geweigerd hier tegen bezwaar en eventueel beroep aantekenen. Met deze twee mogelijkheden is de rechtsbescherming van mensen voldoende geborgd en hebben gemeenten ook voldoende mogelijkheden om de toegankelijkheid en kwaliteit van hun schuldhulpverlening te monitoren en zo nodig bij te sturen. Voor het instellen van een landelijk meldpunt zie ik geen aanleiding.
Hoeveel gemeenten gebruiken bijzondere bijstand voor betaling van bewindvoering? Welk bedrag is hiermee gemoeid?
Indien de goederen van iemand onder bewind zijn gesteld, zijn de daaruit voortvloeiende kosten (kosten beschermingsbewind) aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Dit houdt in dat de betrokkene, indien hij een te beperkte draagkracht heeft om de kosten zelf te kunnen betalen, hiervoor bijzondere bijstand kan aanvragen bij de gemeente. Om een beter zicht te krijgen op onder meer de ontwikkeling van deze kosten laat ik samen met het Ministerie van Veiligheid en Justitie een onderzoek uitvoeren door Stichting Stimulansz. Wij berichten u deze zomer over de uitkomsten van dit onderzoek.
Het bericht dat onverantwoorde leningen worden verstrekt aan huishoudens |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat sprake is van een stijging van het aantal problematische schulden met twintig procent over de laatste zeven jaar en bij 210.000 huishoudens sprake is van risicovolle leningen? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, wat zijn dan wel de feiten?1
Uit het onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 20122 blijkt dat iets meer dan één op de zes Nederlandse huishoudens (17,2%) een risico loopt op problematische schulden, problematische schulden heeft of in een schuldhulpverleningstraject zit. Het grootste deel van deze huishoudens (tussen 719.000 en 961.000) loopt een risico op problematische schulden. Tussen de 373.000 en 531.000 huishoudens hebben problematische schulden. De 210.000 huishoudens (uit een onderzoek van Experian) waaraan in het bericht wordt gerefereerd, maken daar waarschijnlijk onderdeel van uit. In vergelijking met het eerdere onderzoek Huishoudens in de rode cijfers3, dat u op 5 oktober 2009 heeft ontvangen, is het aantal huishoudens met (een risico op) problematische schulden gestegen. Het onderzoek uit 2009 schatte het aantal risicohuishoudens op 788.000 tot 999.000. In 2012 komt de schatting uit op 1.120.000 tot 1.294.000. In 2014 zal een derde meting worden verricht. De oorzaken die aan (het risico op) problematische schulden ten grondslag liggen zijn divers. Veel voorkomende oorzaken zijn: gebrekkig financieel beheer, een te hoge levensstandaard en een plotselinge terugval in inkomen (wat kan leiden tot aanpassingsschulden). In vergelijking met het onderzoek uit 2009 komt in het laatste onderzoek naar voren dat huishoudens met (het risico op) problematische schulden minder leningen, doorlopende kredieten en creditcards afsluiten. Wel is de gemiddelde roodstand en creditcardschuld toegenomen.
Onderschrijft u de bewering van de Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren (NVVK) dat de situatie mogelijk ernstiger is dan de risicovolle leningen bij 210.000 gezinnen doen vermoeden?
Het aantal huishoudens (met een risico op) problematische schulden is tussen 2009 en 2012 toegenomen (zie ook mijn antwoord op vraag4. Een op de zes huishoudens in Nederland heeft een (risico op) problematische schulden. Dit vind ik een ernstige situatie. Het voorkomen van en het aanpakken van problematische schulden is dan ook van groot belang.
Daarom zijn de regels voor verantwoorde kredietverlening aangescherpt en zet dit kabinet in op het versterken van de financiële zelfredzaamheid van mensen en zijn preventie en vroegsignalering van schulden speerpunten van het armoede- en schuldenbeleid.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat deze groep mensen tegen het aangaan van onnodige leningen beschermd worden? Zo ja, hoe gaat u vorm geven aan deze bescherming? Zo nee, welke oplossing staat u voor bij het voorkomen van problematische schulden?
De laatste jaren zijn de regels voor verantwoorde kredietverlening aangescherpt.
Kredieten met een looptijd korter dan drie maanden vallen nu ook onder de Wet op het financieel toezicht (Wft). Er is een maximale kredietvergoeding voor kredieten gekoppeld aan de wettelijke rente (op dit moment maximaal 15% op jaarbasis). Tevens is de kredietwaardigheidstoets aangescherpt, zijn de rechten van de consument uitgebreid, zijn er meer informatieverplichtingen voor kredietaanbieders en regels over reclame uitingen opgenomen.
Een aanbieder van krediet dient de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen op basis van de raadpleging van een gegevensbestand, zoals thans ingevuld door de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel. Daarnaast bepalen de gedragscodes voor consumptief krediet hoeveel consumenten maximaal mogen lenen (op basis van begrotingen van het Nibud). Op deze wijze worden consumenten beschermd tegen overkreditering.
De AFM ziet toe op het naleven van deze regelgeving door kredietaanbieders. De AFM treedt, na het ontvangen van signalen, handhavend op als een kredietaanbieder zich niet houdt aan de regels voor het verantwoord verstrekken van krediet. Zo is de AFM hard opgetreden tegen flitskredietaanbieders die kredieten aanbieden. Hierbij wordt opgemerkt dat het voor kan komen dat leningen op het moment van verstrekken niet risicovol of onverantwoord zijn, maar dat er zich na verloop van tijd omstandigheden voordoen waardoor de lening niet meer passend is, zoals arbeidsongeschiktheid of werkloosheid.
Welke bedrijven of instellingen verstrekken, voor zover u bekend, deze leningen aan mensen waarvan de kredietwaardigheid bij voorbaat als gering of negatief beoordeeld moet worden, hoe is dit mogelijk en wat is de rol van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in deze?
Zie antwoord vraag 3.
De Belgiëroute voor pensioenfondsen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Pensioenen van Aon mogelijk naar België»?1
Ja.
In hoeverre zijn De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Nederlandse toezichthouders, betrokken bij het toezicht op pensioenregelingen die over de grens worden uitgevoerd?
In geval een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever wordt uitgevoerd door een pensioenuitvoerder uit een andere lidstaat blijven, op grond van artikel 20 van de Europese Pensioenfondsenrichtlijn (Richtlijn 2003/41/EG), het Nederlandse sociaal- en arbeidsrecht en de in de Pensioenwet vervatte informatiebepalingen van toepassing op de uitvoering van de regeling. Dit houdt tevens in dat DNB en AFM verantwoordelijk blijven voor het toezicht op die toepasselijke bepalingen van Nederlands recht, als toegelicht in de artikelen 199 tot en met 202 van de Pensioenwet.
Hoe is gewaarborgd dat er, eventueel in overleg met de Belgische toezichthouder, voldoende rekening gehouden wordt met de belangen van de Nederlandse deelnemers, van welke generatie dan ook?
Specifiek ten aanzien van een mogelijke collectieve waardeoverdracht van pensioenrechten en -aanspraken naar een andere lidstaat heeft DNB aan mij aangegeven dat een collectieve waardeoverdracht van een Nederlands pensioenfonds naar een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat in beginsel op dezelfde wijze door DNB wordt behandeld als een collectieve waardeoverdracht tussen twee pensioenfondsen in Nederland. DNB let er dus op dat aan de wettelijke eisen van onder meer artikel 84 van de Pensioenwet (dat onderdeel is van het toepasselijke Nederlandse sociaal en arbeidsrecht) wordt voldaan en dat de belangen van de bij de collectieve waardeoverdracht betrokken (gewezen) deelnemers en gepensioneerden op evenwichtige wijze door het bestuur van het Nederlandse pensioenfonds worden afgewogen. In het geval er sprake is van collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 83 van de Pensioenwet, houdt de AFM er toezicht op dat deelnemers zijn geïnformeerd over het voornemen tot collectieve waardeoverdracht.
Het prudentieel toezicht op een Nederlandse pensioenregeling ondergebracht in België wordt uitgevoerd door de Belgische toezichthouder; de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA). Deze is bij de uitoefening van haar toezicht gebonden aan de bepalingen uit de Europese Pensioenfondsenrichtlijn. De pensioenregeling zal aan deze geharmoniseerde minimumeisen moeten voldoen. Voor grensoverschrijdende pensioenfondsen geldt overigens dat de pensioenverplichtingen ten alle tijden volledig gefinancierd dienen te zijn. Deze eis geldt niet voor nationale pensioenfondsen en kan dus feitelijk als zwaarder worden ervaren.
Zoals hiervoor aangegeven blijven het Nederlandse sociaal- en arbeidsrecht en de in de Pensioenwet vervatte informatiebepalingen van toepassing op de uitvoering van de pensioenregeling van een Nederlandse werkgever door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Daarbij bepaalt artikel 2, dertiende lid, van de Pensioenwet welke bepalingen uit de Pensioenwet worden gerekend tot het toepasselijke Nederlandse recht.
Verder schrijft de Europese pensioenfondsenrichtlijn onder meer voor dat de activa worden belegd in het belang van de deelnemers en pensioengerechtigden en dat ook bij de waardering van verplichtingen de belangen van deelnemers en pensioengerechtigden worden beschermd. De richtlijn kent geen bepaling als artikel 105 Pensioenwet, dat Nederlandse pensioenfondsbesturen verplicht tot evenwichtige belangenafweging. Werkgevers, werknemers en deelnemers zouden dergelijke verschillen moeten onderkennen en meewegen bij de afweging om het pensioen eventueel buiten Nederland onder te brengen (zie ook volgende vraag).
In hoeverre hebben een ondernemingsraad en deelnemersraad inspraak bij een verhuizing van het pensioen naar het buitenland?
Op grond van artikel 23, vierde lid, van de Pensioenwet heeft een werkgever de instemming van de ondernemingsraad nodig voor een besluit om de pensioenovereenkomsten onder te brengen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie.
Op grond van het huidige artikel 111, tweede lid, van de Pensioenwet heeft de deelnemersraad een adviesrecht over elk voorgenomen besluit van het pensioenfonds tot:
Aangezien een verhuizing van het pensioen naar het buitenland altijd samen zal gaan met de elementen a en b en soms ook met c, kan de deelnemersraad in zo’n geval gebruik maken van zijn adviesrecht. Niet alle ondernemingspensioenfondsen hebben echter een deelnemersraad.
Vanaf 1 juli aanstaande vervalt overigens de deelnemersraad als gevolg van de wet versterking bestuur pensioenfondsen. Vanaf dat moment hebben alle pensioenfondsen ofwel een verantwoordingsorgaan ofwel een belanghebbendenorgaan. Het nieuwe verantwoordingsorgaan heeft een adviesrecht ten aanzien van de elementen a, b en c op grond van artikel 115a, derde lid, van de Pensioenwet. Het nieuwe belanghebbendenorgaan heeft op grond van artikel 115c van de Pensioenwet, een goedkeuringsrecht ten aanzien van de elementen a en c en een adviesrecht ten aanzien van b.
Werknemers en deelnemers zijn in verschillende rollen dus betrokken bij het voornemen tot het eventueel onderbrengen van het pensioen in het buitenland. Het is van groot belang dat zij goed letten op de gevolgen daarvan.
In hoeverre hebben Nederlandse deelnemers invloed op de statuten, het financieringsplan en de beheersovereenkomst die een Belgisch Organisme voor de Financiering van Pensioenen (OFP) bij de Belgische toezichthouder deponeert? In hoeverre is de Nederlandse toezichthouder bij onder andere de inhoud hiervan betrokken?
De sociale partners hebben indirect invloed door middel van hun rol bij de totstandkoming van de pensioenovereenkomst. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de pensioenregeling, die wordt vastgelegd in de pensioenovereenkomst. De OFP zal deze pensioenovereenkomst moeten uitvoeren en het is aan de Belgische toezichthouder om te beoordelen of de formele stukken van de OFP in overeenstemming zijn met de pensioenovereenkomst. De Nederlandse toezichthouder heeft bij deze beoordeling geen formele rol. De Nederlandse deelnemers hebben geen directe invloed op de stukken die een OFP opstelt ten behoeve van de uitvoering van een Nederlandse pensioenovereenkomst.
Klopt het dat een OFP zelf kan beslissen welke solidariteitsgraad wordt toegepast onder de aangesloten ondernemingen? Zo ja, hoe kunnen Nederlandse deelnemers hier invloed op uitoefenen?
Op grond van de Belgische wetgeving moet een OFP inderdaad bepalen welke solidariteitsgraad wordt toegepast onder zijn bijdragende ondernemingen. De regels inzake de omvang van de solidariteit moeten worden vastgelegd in de statuten of in een overeenkomst met de bijdragende onderneming(en), de zogenaamde beheersovereenkomst.
Het zal duidelijk zijn dat een Nederlandse regeling slechts zal worden uitgevoerd door een Belgische OFP wanneer met de Nederlandse bijdragende onderneming(en) vooraf overeenstemming wordt bereikt over de toepasselijke solidariteitsregeling. Daarbij is de Nederlandse werkgever gehouden aan de pensioenovereenkomst die tussen werkgever(s) en werknemers is overeengekomen.
Klopt het dat een OFP zijn eigen regels en berekeningsmethode mag bepalen voor de technische voorziening? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat een OFP zich (te) rijk kan rekenen?
Een OFP is volgens de Belgische wetgeving verplicht de technische voorzieningen te waarderen op basis van een prudente actuariële waardering zowel inzake rentevoeten, als inzake biometrische gegevens, rekening houdend met alle verplichtingen overeenkomstig de uitgevoerde pensioenregeling. Dit bedrag moet voldoende zijn om de uitbetaling van reeds verschuldigde pensioenen en de reeds opgebouwde pensioenrechten van de aangeslotenen te waarborgen. De toegepaste economische en actuariële hypothesen moeten op voorzichtige wijze worden bepaald waarbij een redelijke marge voor negatieve afwijkingen in acht moet worden genomen en derhalve de duurzaamheid wordt verzekerd. De berekeningsbasis van de technische voorzieningen moet opgenomen worden in het financieringsplan dat overeengekomen wordt tussen het OFP en de bijdragende ondernemingen. Het is van belang om op te merken dat de Belgische waarderingsregels nadrukkelijk gekoppeld zijn aan de opgenomen bijstortingsverplichting van de werkgever.
Voor pensioenregelingen die voorzien in een hoogte van uitkeringen (vaste prestatie regelingen) mogen de technische voorzieningen in geen geval minder bedragen dan de verworven reserves zoals bepaald door de pensioenregeling met als minimum de verworven reserves zoals bepaald door de sociale of arbeidswetgeving die op de pensioenregeling van toepassing is. Bij de uitvoering van een Nederlandse vaste prestatie regeling door een OFP, zal de technische voorziening dus minstens moeten overeenstemmen met de overdrachtswaarde zoals bepaald volgens het Nederlandse standaardtarief. De FSMA, houdt toezicht op de naleving van deze vereisten.
In hoeverre zijn de zogenaamde sociale comités bij OFP’s te vergelijken met deelnemersraden of verantwoordingsorganen in Nederland?
Allereerst moet opgemerkt dat het niet verplicht is om een sociaal comité in te stellen bij een OFP. De Belgische wetgeving biedt de mogelijkheid een sociaal comité in te stellen, mits de oprichting en werking ervan het toezicht door de FSMA niet belemmeren. Sociale comités kunnen met name ingesteld worden om de uitvoering van de geldende bepalingen van sociaal en arbeidsrecht voor de uitvoering van een bepaalde grensoverschrijdende pensioenregeling te faciliteren. De betrokken partijen, waartoe in voorkomend geval ook de Nederlandse werkgever en deelnemers behoren, kunnen vrij beslissen over de oprichting, samenstelling, bevoegdheden en werking van een sociaal comité.
Zijn Nederlandse bedrijven gebonden aan de wettelijke bijstortverplichting in België als zij hun pensioenregeling daarheen verhuizen?
Belgische werkgevers hebben op grond van het Belgische sociaal en arbeidsrecht een resultaatsverbintenis ten aanzien van de nakoming van een Belgische pensioenregeling. Deze verplichting geldt echter niet voor Nederlandse werkgevers, aangezien zij niet onder het Belgische sociaal en arbeidsrecht vallen. Uiteraard is het wel mogelijk dat een Nederlandse werkgever zich vrijwillig contractueel garant stelt voor de nakoming van de met zijn werknemers overeengekomen pensioenregeling, ongeacht in welke lidstaat de pensioenregeling wordt uitgevoerd.
Mocht een Nederlandse werkgever zich echter niet garant stellen voor de nakoming van de pensioenregeling, dan zullen de verplichtingen niet volgens de gebruikelijk Belgische waarderingsregels berekend kunnen worden, aangezien deze nadrukkelijk gekoppeld zijn aan het bestaan van een werkgeversgarantie. Op dit moment is onduidelijk welke consequenties hieraan verbonden zullen worden. Er ligt op dit moment een andere casus voor waarin dit mogelijk aan de orde is en de Belgische toezichthouder studeert nog op de gevolgen. Een mogelijkheid zou zijn dat de Belgische toezichthouder in overleg met DNB in deze situatie eenzelfde mate van zekerheid voorschrijft als in Nederland geldt. De mogelijkheid bestaat echter ook dat er minder stringente eisen worden gesteld, aangezien de Europese Pensioenfondsenrichtlijn minimumbepalingen bevat. Wel is zoals eerder gezegd relevant dat voor grensoverschrijdende pensioenfondsen geldt dat de verplichtingen ten alle tijden volledig gefinancierd dienen te zijn.
Zoals eerder aangegeven is het belangrijk dat werknemers en deelnemers goed letten op, en kritische vragen stellen over, de gevolgen van een eventuele onderbrenging van de pensioenregeling in een andere lidstaat. Ook dit aspect zal daarin zorgvuldig moeten worden meegewogen.
Op welke manier worden de pensioenuitkeringen belast?
Als een werknemer pensioen opbouwt bij een in België gevestigd pensioenfonds op basis van een pensioentoezegging door een Nederlandse werkgever ter zake van in Nederland verrichte arbeid, dan is het pensioen een Nederlandse bron van inkomen. Volgens de nationale wetgeving (Wet op de loonbelasting 1964 en Wet IB 2001) zijn de (in Nederland fiscaal gefaciliteerde) pensioenuitkeringen dan belast als inkomen uit werk en woning (box2. Dat is ook het geval als de genieter van de pensioenuitkeringen niet in Nederland woont (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wet IB 2001). Bij personen die niet in Nederland wonen, kan op grond van een belastingverdrag de heffing over de pensioenuitkeringen zijn toegewezen aan het woonland. In het belastingverdrag met België is voor personen die in België wonen, de heffing over de fiscaal in Nederland gefaciliteerde pensioenuitkeringen ook aan Nederland als bronstaat toegewezen onder nadere voorwaarden.
De toewijzing in een belastingverdrag van de belastingheffing aan het woonland staat echter los van de vraag of het pensioen is opgebouwd bij een in Nederland of in België gevestigd pensioenfonds. Waar het pensioenfonds is gevestigd, is dus niet relevant.
Het in België gevestigde pensioenfonds is overigens op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 verplicht de Nederlandse Belastingdienst over de uitkeringen inlichtingen te verschaffen. Verder is het Belgische pensioenfonds verplicht aansprakelijkheid te aanvaarden voor de invordering van de belasting die is verschuldigd in Nederland (artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, Wet op de loonbelasting 1964 jo. artikel 19a, derde lid Wet LB, jo. artikel 10d Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965).
De toepassing van de uitzondering op de maximale periode van 10 jaar voor de vrijwillige verzekering van de AOW |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u er van op de hoogte dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de uitzondering op de maximale periode van 10 jaar voor de vrijwillige verzekering van de AOW niet toepast voor vrijwilligers die uitgezonden zijn om werkzaamheden te verrichtten voor de in de Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties (BEU) aangewezen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking?
De SVB past de uitzondering op de maximale periode van 10 jaar voor vrijwillige verzekering van de Algemene Ouderdomswet (AOW) in alle gevallen toe waarbij is gebleken dat de uitgezonden ontwikkelingswerkers aan de voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn de volgende (artikel 35, derde lid onderdeel b AOW):
De doelgroep van artikel 35, derde lid onderdeel b, AOW zijn verzekerden die werkzaamheden verrichten voor een organisatie in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Deze organisaties worden door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Buitenlandse Zaken bij ministeriële regeling aangewezen. Ook missionarissen en zendingswerkers die in het kader van ontwikkelingssamenwerking werkzaamheden verrichten behoren tot de doelgroep. Ik verwijs in dit verband naar de nota van toelichting (bladzijde 8) bij het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen (Besluit van 23 december 1999, Stb. 1999, 600).
De organisaties op de lijst betreffen in Nederland gevestigde organisaties. Achtergrond hiervan is dat deelname aan de regeling is voorbehouden aan personen die een duidelijke band met Nederland hebben.
In de memorie van toelichting bij artikel 35, derde lid onderdeel b, AOW is niet nader uitgewerkt wanneer er sprake is van uitzending door een ontwikkelingsorganisatie. De SVB hanteert in de uitvoeringspraktijk de regel dat er alleen sprake kan zijn van uitzending indien er een arbeidsrelatie is tussen een werknemer en een Nederlandse organisatie die is opgenomen in de «Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties». Deze arbeidsrelatie hoeft niet noodzakelijkerwijs de juridische vorm van een arbeidsovereenkomst te hebben. Ook gewezen verzekerden die als vrijwilliger of stagiair worden uitgezonden om werkzaamheden in het kader van ontwikkelingswerk te verrichten, kunnen gebruik maken van de regeling van artikel 35, derde lid onderdeel b, AOW. Voor alle uitzendingen geldt echter dat deze door en onder verantwoordelijkheid van een ontwikkelingorganisatie moeten plaatsvinden die op de hierboven genoemde lijst staat.
Hoe groot is het aantal vrijwilligers dat uitgezonden is om werkzaamheden te verrichtten voor de aangewezen organisaties dat hierdoor niet in aanmerking komt voor de uitzondering op de maximale periode van 10 jaar voor de vrijwillige verzekering van de AOW?
Alle ontwikkelingswerkers die aan de in de regelgeving genoemde voorwaarden voldoen komen in aanmerking voor toepassing van de uitzondering op de maximale duur van de vrijwillige AOW-verzekering.
Kunt u aangeven welke doelgroep u met de uitzondering in artikel 35 lid 3 sub b van de AOW beoogt? Is het de bedoeling dat deze uitzondering slechts geldt voor de gewezen verzekerde die een arbeidsovereenkomst heeft met de aangewezen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking, of ook voor de gewezen verzekerde die als vrijwilliger uitgezonden is om werkzaamheden voor de betreffende organisaties te verrichten? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1. De doelgroep wordt gevormd door de gewezen verzekerden die uitgezonden zijn door een aangewezen organisatie voor ontwikkelingssamenwerking. Ook gewezen verzekerden die als vrijwilliger zijn uitgezonden om werkzaamheden te verrichten behoren tot de doelgroep.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat vrijwilligers die uitgezonden zijn om werkzaamheden te verrichtten voor de aangewezen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking zich ook langer dan 10 jaar vrijwillig kunnen verzekeren voor de AOW? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om in overleg met de SVB de uitvoering hierop aan te passen dan wel als dit nodig blijkt te zijn om de wetgeving te wijzigen? Kunt u de Kamer hierover nader informeren?
Ja, ik deel die mening en de regelgeving maakt dat ook mogelijk. De SVB voert de regelgeving conform de bedoeling van de wetgever uit.
De omstreden methoden van re-integratiebedrijf WorkFast |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat methode van WorkFast omstreden is?1 Zo ja, heeft dit gevolgen voor uw re-integratiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht zeer aan een zorgvuldige aanpak van de activering en begeleiding om mensen naar werk te leiden. Daarvoor is maatwerk een belangrijke voorwaarde. Uiteraard dient dit binnen de vigerende regelgeving en rekeninghoudend met persoonlijke omstandigheden plaats te vinden. Ook in de situatie van uitbesteding van de re-integratie bij een extern bedrijf, dient de gemeente toe te zien op een zorgvuldige aanpak en is zij verantwoordelijk voor de juiste bejegening van de mensen en voor de opgedragen activiteiten die moeten zijn afgestemd op de mogelijkheden van de betrokkene. Ik vel geen oordeel over de werkwijze van dit specifieke bedrijf. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de WWB en de wijze waarop zij het re-integratiebeleid vormgeven. Daarbij is het ook aan gemeenten om te bepalen of zij de re-integratietaken uitbesteden aan re-integratiebedrijven en om deze bedrijven te selecteren. De gemeenteraad controleert dit beleid en gemeenteraadsleden kunnen de uitvoering in de Raad aan de orde stellen. Het is dus aan het College en de Raad om misstanden op te sporen en snel te corrigeren.
Mensen die zich door de behandeling in het kader van hun re-integratie benadeeld voelen, kunnen een klacht indienen bij het college van B&W en de cliëntenraad kan dit onderwerp bij het College of bij de gemeenteraad aan de orde stellen. Fouten bij de uitvoering van het re-integratiebeleid moeten op lokaal niveau aan de orde worden gesteld en ook op dat niveau zo nodig worden gecorrigeerd. Het kabinet heeft hierbij geen taak.
In welke gemeenten is WorkFast actief? Hoeveel subsidie wordt per gemeente ingezet, hoeveel bijstandsgerechtigden zitten in een traject en wat kost een traject bij Workfast? Hoeveel deelnemers aan WorkFast trajecten hebben als resultaat hiervan na een jaar een baan? Kunt u voorgaande vragen beantwoorden voor de afgelopen vijf jaar? Kunt u dit toelichten?
Het aanbesteden van re-integratiewerkzaamheden aan private partijen zal doorgaans niet de vorm van een subsidierelatie hebben, maar een privaatrechtelijke overeenkomst zijn om diensten tegen betaling te leveren. De gevraagde gegevens betreffen bedrijfsspecifieke en mogelijk concurrentiegevoelige informatie. Gelet op de decentrale verantwoordelijkheid binnen de WWB, beschik ik niet over deze informatie.
Heeft de eigenaar van WorkFast nog meer reintegratiebedrijven? Zo ja welke? Hoeveel omzet draait dit bedrijf en/of deze bedrijven? Hoeveel winst wordt gemaakt? Wat zijn de inkomsten van eigenaar en medewerkers?
Zie antwoord vraag 2.
Heiligt het doel alle middelen van reïntegratiemethode WorkFast? Zo nee, waar ligt volgens u de grens?
Zie het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk en aanvaardbaar dat winst wordt gemaakt via arbeidsbemiddeling? Zo ja, waarom en welke kaders hanteert u hierbij? Zo nee, welke gevolgen heeft dit voor uw re-integratiebeleid?
Zie antwoord vraag 4.
Is het toegestaan dat bijstandsgerechtigden met een beperking of chronische ziekte worden gedwongen om werkzaamheden te verrichten die strijdig zijn met medische adviezen? Zo nee, welke wettelijke wetten en regels zijn hierop van toepassing? Zo ja, op welke wijze moeten consulenten en ambtenaren dan wel rekening houden met specifieke (medische) omstandigheden van individuele bijstandsgerechtigden? Welke stappen kunnen bijstandsgerechtigden zetten wanneer zij gedwongen worden werkzaamheden te verrichten die strijdig zijn met medische adviezen?
Maatwerk is bij de re-integratie geboden. De gemeente bepaalt of de aan de cliënten gestelde eisen aan redelijke normen voldoen, rekening houdend met eventuele medische belemmeringen. Cliënten hebben de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen het besluit van de gemeente om hen op een re-integratietraject te plaatsen of om een sanctie op te leggen. In deze procedure zal dan worden bepaald in hoeverre sprake is van zinvolle verplichtingen die aan de uitkering zijn verbonden. Daarnaast kunnen mensen indien ze de bejegening onjuist vinden, ook een klacht indienen bij de gemeente.
Vindt u dat de methode «breken en weer bouwen», waarbij mensen druk en intimidatie ervaren en wordt aangepraat dat zij alles verkeerd doen, een effectieve en waardige manier is om mensen weer aan de werk te helpen?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u de verplichting om vijf sollicitatiebrieven per dag, honderd sollicitatiebrieven per maand te schrijven, op straffe van een korting op de uitkering, zinvol?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Inspectie SZW onderzoek te laten doen naar de methode WorkFast? Zo nee, vallen methoden en technieken van WorkFast die veel bijstandsgerechtigden als intimiderend, brekend en ziekmakend ervaren – omdat zij aangevallen worden op hun positie als bijstandsgerechtigde, hun psychische of lichamelijke beperking of hun uiterlijke verschijning – binnen de grenzen van de wet?
Onderzoek door de Inspectie SZW is hier niet aan de orde. Het betreft de uitvoering van re-integratiebeleid waarin de gemeente beleidsvrijheid heeft en waarvoor zij de verantwoordelijkheid draagt. De inspectie SZW doet geen onderzoek naar de uitvoering van individuele gemeenten. De gemeenteraad heeft op dit terrein een controlerende taak in de richting van het college van burgemeester en wethouders.
Mogen gemeenten en/of re-integratiebedrijven van bijstandsgerechtigden in het kader van hun re-integratietraject eisen dat: zij stoppen met vrijwilligerswerk in de avond en het weekend; zij hun kinderen verplicht naar de buitenschoolse opvang doen tegen hoge kosten zonder dat er regulier werk voor handen is en zonder dat deze kosten worden vergoed; zij ondanks eerdere beoordeling van de arts dat bepaalde werkzaamheden onuitvoerbaar zijn vanwege medische beperkingen, nadere gedetailleerde medische informatie moeten aanleveren? Zo nee, aan welke wetten en regels hebben zij zich te houden en welke stappen kunnen bijstandsgerechtigden tegen dergelijke praktijken ondernemen?
Zie het antwoord op vraag 1. De cliënt kan in bezwaar en beroep gaan tegen eventuele sanctiemaatregelen, die worden opgelegd als gevolg van het niet voldoen aan de gestelde eisen.
Marokkanen en uitkeringsfraude |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Fraudevraag van Sociale Verzekeringsbank zint Marokkanen niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het opvragen van het Marokkaanse identiteitsnummer door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een goed middel is in de opsporing van uitkeringsfraude? Zo neen, waarom niet?
Bij de opsporing van uitkeringsfraude is het Marokkaanse identiteitsnummer een noodzakelijk gegeven indien het in dat kader nodig is om onderzoek te doen in Marokko, bijvoorbeeld naar het bezit van onroerend goed.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om iedereen die hier niet aan meewerkt de uitkering voorgoed af te nemen? Zo neen, waarom niet?
De Wet werk en bijstand voorziet in mogelijkheden om de uitkering op te schorten en te beëindigen indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, en hem dit te verwijten valt. Hier wordt van geval tot geval door de uitvoerders, in casu gemeenten en de SVB, over geoordeeld.
Deelt u de mening dat de term «Marokkaanse toestanden» juist van toepassing is op de het Euro-Mediterraan Centrum Migratie & Ontwikkeling (Emcemo) en alle Marokkanen die weigeren mee te werken aan het verzoek van de SVB, die daarmee in elk geval de schijn van uitkeringsfraude in stand houden? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet staat voor de rechtmatige verstrekking van uitkeringen en het maximaal bestrijden van fraude. Dat is van belang voor het behoud van draagvlak voor het sociale stelsel. Van burgers kan worden verlangd dat zij meewerken aan onderzoek naar de rechtmatigheid van hun uitkering en daarvoor gegevens aanleveren. Die gegevens moeten wel nodig zijn voor het onderzoek. Omdat de SVB in dit stadium van haar onderzoek geen gebruik maakt van het CIN-nummer, hoeft dit nu niet te worden aangeleverd. Alle overige door de SVB gevraagde gegevens moeten wel geleverd worden. Indien op basis van de beschikbare gegevens vervolgonderzoek in Marokko moet plaatsvinden, zal de SVB het nummer alsnog vragen en is de AIO-gerechtigde ook gehouden aan levering. Zoals bij antwoord 3. vermeld kan niet meewerken consequenties hebben voor de uitkering.
Welke acties gaat u nog meer ondernemen om vastgoed van uitkeringsgerechtigden in het buitenland op te sporen?
Het doen van vermogensonderzoek in het buitenland vormt een integraal element van de handhaving en controle op rechtmatigheid van alle uitkeringen. Dit geschiedt middels het controleteam Buitenland en de sociaal attaché»s van de SVB en het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF), onderdeel van het UWV, waar ook gemeenten een verificatieverzoek aan kunnen doen.
Krijgt Emcemo subsidie? Zo ja, hoeveel en bent u bereid om deze subsidie af te pakken? Zo neen, waarom niet?
Emcemo ontvangt geen subsidie vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Een forse toename in het aantal klachten over de Rotterdamse Sociale Dienst |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Rotterdamse sociale dienst het groeiend aantal aanvragen van bijstandsuitkeringen of bijzondere bijstand niet meer aan kan met alle schrijnende gevolgen van dien? Deelt u de mening van wethouder Florijn dat dit een landelijk probleem is? Zo ja, welke gevolgen verbindt u aan deze conclusie?1
Ik heb de berichtgeving over het rapport van de gemeentelijke ombudsman van de gemeente Rotterdam gevolgd. De huidige economische situatie in Nederland heeft effect op het beroep dat op de bijstandsuitkering wordt gedaan. Daar ben ik mij bewust van en ik realiseer me dat in sommige gemeenten het aantal bijstandsgerechtigden sterker toeneemt dan in andere gemeenten.
De gemeentelijke ombudsman van Rotterdam gaat in zijn jaarverslag 2013 onder meer in op klachten die zijn binnengekomen van bijstandsgerechtigden over de dienstverlening. In het voornoemde bericht heeft wethouder Florijn aangegeven dat voor het afhandelen van de bijstandsaanvragen in Rotterdam steeds meer gekwalificeerde medewerkers nodig zijn. Daarnaast heeft hij aangegeven dat het in zijn ogen een landelijk probleem betreft dat deze medewerkers in steeds mindere mate voorhanden zijn. Ik ga er daarom vanuit dat u vraagt of ik de mening deel over het voorhanden zijn van voldoende medewerkers.
In dit kader wijs ik erop dat een juiste en rechtmatige uitvoering van de WWB primair een aangelegenheid is tussen het uitvoerende college van B&W en de kaderstellende en controlerende gemeenteraad.
Doen de onder de eerste vraag beschreven problemen zich ook voor bij andere gemeenten? Zo ja welke?
Ik heb recentelijk geen signalen ontvangen over andere gemeenten waar soortgelijke zaken zich zouden voordoen. Bij de beantwoording van Kamervragen van Siderius (SP) ingezonden op 25 september 2013, ben ik reeds ingegaan op een soortgelijk signaal in 2013.2
Vindt u de conclusies over de sociale dienst uit het onderzoek van de Rotterdamse ombudsman dat vooral burgers die in de bijstand zitten de dupe zijn van de geconstateerde onbereikbaarheid, miscommunicatie en gebrek aan flexibiliteit acceptabel? Zo nee, bent u bereid een breed onderzoek in te stellen bij de gemeente Rotterdam door de Inspectie SZW, daar de Ombudsman spreekt over «het topje van de ijsberg»?
Ik ben van mening dat burgers die een beroep doen op de WWB op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid moeten krijgen over hun aanvraag. Gemeenten dienen in beginsel binnen
acht weken nadat een aanvraag is ingediend een beslissing te nemen over die aanvraag. Het gaat hier om een ordetermijn. Tegen het uitblijven van een beslissing staan bezwaar- en beroepsmogelijkheden open (Algemene wet bestuursrecht). Indien de belanghebbende binnen deze ordetermijn niet alle informatie heeft verstrekt die noodzakelijk is voor de te nemen beslissing, hebben gemeenten langer dan 8 weken de tijd om een besluit op de aanvraag te nemen. In dit kader benadruk ik dat in de WWB de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de uitvoering door het college van B&W primair bij de gemeenteraad ligt.
Herkent u zich in het Rotterdamse signaal dat er een landelijk tekort zou zijn aan gekwalificeerd personeel voor afhandeling van aanvragen in het kader van de Wet Werk en Bijstand? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat Rotterdammers als gevolg van de drukte bij de Rotterdamse sociale dienst te laat een uitkering krijgen en van de regen in de drup raken?
De WWB is een laatste vangnet waarop burgers beroep kunnen doen. Gemeenten hebben, zoals bij de beantwoording van vraag 3 aangegeven, in beginsel acht weken de tijd om tot een beslissing te komen. Daarnaast zijn gemeenten gehouden om binnen uiterlijk vier weken na datum van de aanvraag een voorschot van 90% van de algemene bijstand te verstrekken. Daarna wordt iedere vier weken opnieuw een voorschot uitbetaald zolang het college nog geen beslissing heeft genomen. Indien de uitkering wordt vastgesteld, wordt het voorschot verrekend met de uitkering die wordt toegekend over de periode waarvoor een voorschot is verleend. Op deze manier biedt het stelsel, mede gelet op de mogelijkheden van bezwaar en beroep, voldoende waarborgen voor burgers.
Welke maatregelen gaat u treffen opdat gemeenten de Wet Werk en Bijstand naar behoren kunnen uitvoeren?
Gezien de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om toe te zien op de uitvoering van de WWB, zie ik in het kader van het voornoemde bericht geen aanleiding om met aanvullende maatregelen te komen.
De informatievoorziening van pensioenfondsen, met name over gebruikmaking aanvullingsregelingen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de keuze van pensioenfondsen om in hun informatievoorziening doelbewust niets te vermelden over de mogelijkheid om de inleg in een aanvullingsregelingen, bedoeld voor vroegpensioen, ook te kunnen gebruiken voor het aanvullen van het uiteindelijke pensioen?1
Mocht er sprake zijn van een bewust achterhouden van dergelijke informatie, dan is dit uiteraard onwenselijk. Ik kan niet beoordelen of in dit specifieke geval bewust informatie niet is verstrekt. Uit ingewonnen informatie over de toegezonden casus kan ik daarentegen melden dat deze zaak voor de rechter is geweest en het beroep ongegrond is verklaard.
Acht u het van belang bij de informatievoorziening vanuit pensioenfondsen dat de informatie volledig dient te zijn en alle mogelijke belangen van betrokken pensioengerechtigden expliciet dient te benoemen en toe te lichten? Zo nee, in welk geval dan niet? Zo ja, wat betekent dat voor hen die op basis van bewust onvolledige of onzorgvuldige informatie gedupeerd zijn?
Ik acht het van belang dat de informatie betrekking heeft op alle relevante onderdelen. Dat betekent echter niet dat de informatie alle mogelijke belangen van betrokkenen moet behandelen. Dit zou immers neerkomen op een volledig persoonlijk advies voor alle betrokkenen. Belanghebbenden die menen dat een pensioenuitvoerder in strijd met de wet handelt, kunnen zich tot de rechter wenden. Daarnaast ziet de Autoriteit Financiële Markten toe op de naleving van de informatiebepalingen uit de pensioenwetgeving.
Bent u voornemens om de pensioenfondsen op te dragen in hun informatie alle mogelijke belangen, ook als deze voortkomen uit een ander of alternatief gebruik van een regeling, voortaan expliciet te vermelden?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik dit voornemen niet. Ik heb u bij brief van 3 december 2013 in kennis gesteld van het voorontwerp van het voorstel van de Wet pensioencommunicatie (Kamerstukken II 2013–2014, 32 043, nr. 186). In dat voorontwerp is onder meer aangegeven dat de informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt correct, duidelijk en evenwichtig moet zijn. Bij de nieuwe norm evenwichtigheid gaat het erom dat de pensioenuitvoerder de relevante aanwezige voor- en nadelen goed weergeeft. Het gaat er daarbij om dat een pensioenuitvoerder niet uitsluitend de positieve kenmerken weergeeft, maar ook informatie over de beperkende kenmerken of voorwaarden van de pensioenregeling. Bovendien moet informatie gegeven worden over de risico’s. Aldus kan worden voorkomen dat een deelnemer ten onrechte een verkeerde conclusie trekt over zijn pensioenregeling, die hem ervan weerhoudt eventuele andere maatregelen binnen of buiten de pensioenregeling te nemen. Ik ben voornemens het wetsvoorstel pensioencommunicatie binnenkort door te geleiden naar de ministerraad en de Raad van State.
Het afkopen van een klein pensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de problemen die zich voordoen wanneer een klein pensioen van mensen wordt afgekocht, vooral wanneer dit voor de pensioenleeftijd gebeurt?1
Ja.
Is het mogelijk dat pensioenfondsen standaard doorgeven aan de belastingdienst dat het een afgekocht pensioen is, zodat het inkomen niet meetelt voor de huurtoeslag?
De wettelijke toeslagensystematiek gaat uit van één inkomensbegrip voor alle toeslagen. Het geharmoniseerde inkomensbegrip is voor de burger transparant en maakt een doelmatige uitvoering mogelijk. Alleen voor de huurtoeslag is het vanaf 2006 op grond van het Besluit op de huurtoeslag mogelijk, om een afkoopsom van het pensioen buiten beschouwing te laten voor het toetsingsinkomen. De burger moet daartoe een verzoek indienen bij de Belastingdienst/Toeslagen. De verwerking van deze verzoeken is een handmatig proces.
Het standaard geautomatiseerd buiten beschouwing laten van een afgekocht pensioen voor het toetsingsinkomen zou betekenen dat de uitzondering voor de huurtoeslag gaat gelden voor alle toeslagen. Bovendien moet dan de loonaangifte worden uitgebreid zodat achterhaald kan worden dat het om een afgekocht pensioen gaat. Daarmee zou een generieke maatregel in de loonaangifte moeten worden genomen voor een slechts zeer beperkte groep burgers. Om deze redenen acht het Kabinet het niet zinvol om pensioenfondsen aan de Belastingdienst te laten melden of een uitkering een afgekocht pensioen betreft.
Informatie over bijzondere inkomens voor de huurtoeslag, waaronder de afkoop van pensioenen, staat duidelijk vermeld op de website van de Belastingdienst/Toeslagen.
Hoeveel mensen hebben in 2010, 2011, 2012 en 2013 een klein pensioen afgekocht?
Deze gegevens zijn niet beschikbaar.
Hoe vaak is in 2010, 2011, 2012 en 2013 (per jaar) een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond afkoop klein pensioen voor de huurtoeslag?
De redenen van bezwaar- of verzoekschriften worden niet naar onderwerp geadministreerd.
Op basis van een expertbenadering kan echter worden aangenomen dat tot nu toe voor het toeslagjaar 2012 ca. 2500 verzoeken zijn toegewezen voor een afgekocht pensioen.
Waarom bericht de Autoriteit Financiele Markten (AFM) op haar website dat de afkoop van pensioen gevolgen kan hebben voor de huurtoeslag en wijst de AFM niet op de mogelijkheid om het inkomen niet mee te laten tellen voor de huurtoeslag?2
Op de website van de AFM, staat, naast de tekst waar u naar verwijst: «Afkoop kan ook gevolgen hebben voor het kindgebonden budget of de kinderopvangtoeslag. Voorkom dat je een toeslag moet terugbetalen! Voor huurtoeslag gelden aparte regels bij pensioenafkoop. Het telt eerst wel mee als inkomen, vervolgens moet je hiertegen bezwaar maken. Kijk op www.belastingdienst.nl wat de gevolgen van afkoop voor je kunnen zijn en wat je eventueel moet doen. Of bel met de belastingdienst.»3
Het gaat hier om de fiscale en toeslag-gevolgen bij afkoop van een klein pensioen. De AFM heeft met haar tekst op haar website voor ogen gehad om consumenten in algemene zin te informeren over de gevolgen van afkoop van een klein pensioen. Hierbij hoort ook een algemene verwijzing naar de mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen. De AFM heeft ervoor gekozen om voor de specifieke informatie een verwijzing op te nemen naar de instantie die de bron is van de relevante regelgeving om te borgen dat consumenten dan steeds toegang hebben tot de meest actuele informatie, zonder dat de AFM steeds zelf behoeft na te gaan of de specifieke informatie over die regelgeving op haar website actueel is.
Indien een financieel adviseur het advies zou geven dat de AFM geeft, namelijk « misschien moet je meer belasting betalen of wellicht heb je recht op minder huur- of zorgtoeslag», is die informatie dan correct of is de adviseur dan in overtreding van de Wet op het Financieel Toezicht (WFT/WFD) en strafbaar omdat de informatie onjuist en onvolledig is?
De financiële wet- en regelgeving (Wet op het financieel toezicht (Wft)) is van toepassing op activiteiten met betrekking tot financiële producten en financiële diensten. De tekst op de website van de AFM waar het hier over gaat, namelijk het wijzen op mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen bij afkoop van een klein pensioen, is geen advies zoals dat is gereguleerd in de Wft. Deze verwijzing is algemeen van aard en informeert over de regels die in een bepaalde situatie van toepassing zouden kunnen zijn, en deze verwijzing is gecompleteerd met een handelingsperspectief, namelijk een doorverwijzing naar de actuele bron van specifieke informatie over de mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen.
Bent u bereid om mensen die de afgelopen jaren een afgekocht pensioen ontvangen hebben, alsnog de mogelijkheid te geven om de huurtoeslag opnieuw aan te vragen omdat de informatie zo onduidelijk was?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven kunnen mensen op grond van het Besluit op de huurtoeslag uitsluitend door middel van een verzoek ervoor zorgen dat een afgekocht pensioen buiten beschouwing wordt gelaten voor het in aanmerking te nemen toetsingsinkomen voor de huurtoeslag. Dat kan nog tot het moment dat een definitieve toekenning over het toeslagjaar waarin de afkoopsom is ontvangen onherroepelijk is geworden. Het Kabinet acht het niet nodig hier vanaf te wijken.
Voor het toeslagjaar 2013 moet het proces van het definitief toekennen nog van start gaan en dus kunnen deze verzoeken voor het toeslagjaar 2013 nog gedaan worden.
Welke stappen zult u ondernemen om ervoor te zorgen dat niemand meer huurtoeslag verliest door de afkoop van eenmalige pensioenrechten?
De informatie over het buiten beschouwing laten in het toetsingsinkomen voor de huurtoeslag van het afgekochte kleine pensioen staat op de website van de Belastingdienst/Toeslagen. Het kabinet zal de pensioenfondsen verzoeken de informatievoorziening op dit punt aan burgers die het betreft te verduidelijken.
Deelt u de mening dat het op zich wenselijk is dat mensen hun afgekocht pensioen pas ontvangen nadat zij de AOW-leeftijd bereikt hebben, omdat zij voor de AOW-leeftijd nog AOW-premies verschuldigd zijn en daarna niet?
Ja.
Heeft u een oplossing voor mensen die een relatief groot bedrag uitgekeerd krijgen als afkoop en door de middeling van de jaartarieven in het jaar dat de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt wordt, er alsnog effectief AOW-premie afgedragen moet worden over het afgekochte pensioen, terwijl er geen AOW-premie betaald zou worden als het pensioen niet afgekocht zou worden?
De pensioenafkoopsom onderscheidt zich niet van andere inkomensbestanddelen in een middelingssituatie. Ook daarvoor geldt, dat daarover geen AOW-premie betaald zou hoeven te worden als die na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd zou worden uitbetaald. Bij middeling als bedoeld in artikel 3.154, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt fictief rekening gehouden met de AOW-premie om te voorkomen dat iedereen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd een onbedoeld voordeel krijgt door het niet langer verschuldigd zijn van AOW-premie.
Indien iemand een bijstandsuitkering of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IAOW-uitkering) ontvangt en de mogelijkheid krijgt om een pensioen af te kopen, kan de gemeente hem/haar dan daartoe verplichten en de uitkering inhouden/korten?
Voor de WWB volgt uit constante jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:2012:BP2458 en ECLI:NL:CRVB:BX3329) dat een afkoopsom betrekking heeft op de periode waarvoor het pensioen geacht moet worden bestemd te zijn. Dat betekent dat de afkoopsom van het pensioen bij de bijstand moet worden toegerekend aan de periode die aanvangt nadat iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De afkoopsom heeft dan -uiteraard- alleen invloed op het recht op en de hoogte van de bijstand als de belanghebbende daar na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (nog) een beroep op moet doen. Ontvangt de bijstandsgerechtigde de afkoopsom vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, dan wordt die tot diens vermogen gerekend. Dan kunnen er gevolgen zijn voor het recht op bijstand als sprake is van overschrijding van het vrij te laten vermogen. Die gevolgen zijn ter beoordeling aan de gemeente.
In de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) is geregeld dat de uitkering het verschil bedraagt tussen de van toepassing zijnde grondslag en het inkomen. Onder inkomen wordt verstaan de som van het inkomen uit arbeid en overig inkomen van de uitkeringsgerechtigde en zijn eventuele partner. In het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) is geregeld dat een uitkering op grond van een pensioenregeling, een regeling voor vervroegde uittreding en op grond van functioneel leeftijdsontslag als overig inkomen wordt aangemerkt. De gemeenten kan een uitkeringsgerechtigde niet verplichten tot het afkopen van een pensioen. Maar als de uitkeringsgerechtigde of zijn eventuele partner een pensioen afkoopt zoals bedoeld in het AIB, dan wordt dit bedrag verrekend met de IOAW-uitkering.
Indien iemand een overbruggingsuitkering AOW krijgt, is hij dan verplicht om een pensioen af te kopen om zo geen of minder aanspraak te maken op de overbruggingsuitkering?
Nee, indien iemand aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Tijdelijke regeling Overbruggingsregeling AOW is hij – net als iemand die aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) – niet verplicht een pensioen af te kopen om zo geen of minder aanspraak te maken op de genoemde overbruggingsregeling.
Indien iemand een aanbod tot afkoop krijgt, deelt u dan de mening dat het pensioenfonds hem/haar zou moeten informeren over de gevolgen van de afkoop van het pensioen voor de Algemene nabestaandenwet (Anw), Bijstand, IAOW, Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW), AOW-partnertoeslag en andere uitkeringen?
De afkoop van kleine pensioenen vindt plaats op initiatief van pensioenuitvoerders. Pensioenuitvoerders zullen betrokkenen voortaan op een adequate manier voorzien van algemene informatie over de gevolgen van een afkoopsom voor het ontvangen van bepaalde uitkeringen en toeslagen. Pensioenuitvoerders zullen de betreffende informatie onder meer opnemen in de brief over afkoop, die (gewezen) deelnemers ontvangen.
Bent u bereid om mensen tegemoet te komen die een pensioen afgekocht hebben zonder te weten dat dat gevolgen zou hebben voor hun uitkering en daardoor forse uitkeringsrechten zijn kwijtgeraakt en eveneens al hun toekomstige pensioenrechten?
Ik betreur het ten zeerste dat mensen nadelige financiële gevolgen hebben ondervonden van de afkoop van een klein pensioen. Ik zal mij er samen met de betrokken organisaties voor inzetten om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren. Het is voor mij echter niet mogelijk om mensen tegemoet te komen omdat een juridische grondslag daarvoor op dit moment ontbreekt.
Hoe beoordeelt u het feit dat de afkoop van een pensioen in mindering gebracht wordt op de AOW-partnertoeslag als de ontvangende persoon verder geen inkomen heeft, maar wel een partner met AOW rechten?
De AOW is een minimuminkomensvoorziening die voorziet in een uitkering bij ouderdom. Indien de jongere partner van de AOW-gerechtigde geen of weinig inkomen heeft, bestaat voor de AOW-gerechtigde recht op partnertoeslag tot het moment waarop de jongere partner zelf AOW gaat ontvangen. Gezien het aanvullende karakter van de partnertoeslag wordt hierop (alleen) het inkomen van de jongere partner in aanmerking genomen. Een afkoop van een pensioen wordt als inkomen aangemerkt, waarbij het moment van betalen van de afkoop van het pensioen moet samenlopen met de verstrekking van de partnertoeslag.
Als de afkoop van het pensioen plaatsvindt nadat de jongere partner zelf AOW ontvangt, vindt geen korting op de partnertoeslag plaats omdat het recht daarop inmiddels is geëindigd.
Bent u bereid te bevorderen dat de pensioenwet wordt aangepast door middel van een nota van wijziging op de verzamelwet pensioenen, opdat een pensioen in principe niet meer voor de AOW-gerechtigde leeftijd afgekocht wordt, nog wanneer afkoop eenzijdig plaatsvindt, noch wanneer het na instemming van de deelnemer plaatsvindt (behoudens wellicht uitzonderingen zoals emigratie)?
De Pensioenwet biedt voldoende ruimte voor pensioenuitvoerders om het moment van betaling van de afkoopsom na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd te laten plaatsvinden. Een aanpassing van de Pensioenwet is mijns inziens op dit moment niet nodig. Wel zal ik in overleg met de Staatssecretaris van Financiën en de betrokken organisaties bezien welke andere aanpassingen nodig zijn om te zorgen dat de afkoop van een klein pensioen na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd plaats kan vinden.
Klopt het dat mensen hun hele recht op AOW-partnertoeslag verliezen als zij bijvoorbeeld in januari 2015 eigen inkomen hebben (bijvoorbeeld afkoop pensioenen, de laatste maand van een WW-uitkering) en daarna geen inkomen meer hebben? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit tot schrijnende situaties kan leiden en bent u bereid een oplossing voor te stellen?
In de huidige wet (artikel 8, tweede lid) is geregeld dat er op of na 1 januari 2015 geen recht op toeslag kan ontstaan op het moment dat de jongste partner meer verdient dan € 1.304 per maand. Het inkomen van de AOW-gerechtigde wordt daarbij niet mee geteld. Het besluit om de partnertoeslag na 1 januari 2015 definitief te laten vervallen, ongeacht de inkomensontwikkeling van de jongste partner, is al in 1995 genomen en per 1 januari 2013 met artikel 8, tweede lid, verduidelijkt. Vanaf 2015 kan er dus geen recht op partnertoeslag meer ontstaan, ook niet als het inkomen van de jongere partner daarna zou dalen. Het zou echter niet rechtvaardig zijn als een pensioengerechtigde als gevolg van incidentele inkomsten van zijn echtgenoot het recht op partnertoeslag definitief zou verliezen. Daarom wordt wettelijk geregeld dat als het recht op toeslag is geëindigd uitsluitend als gevolg van een incidentele stijging van het inkomen van de echtgenoot het recht op toeslag weer kan herleven.
Bent u bereid om samen met de pensioenfederatie, mensen de gelegenheid te geven hun afkoop ongedaan te maken, danwel fictief en/of feitelijk met terugwerkende kracht later te laten plaatsvinden zodat fouten uit het verleden rechtgezet worden?
Zoals ik ook in antwoord op vraag 14 heb aangegeven, betreur ik ten zeerste dat mensen nadelige financiële gevolgen hebben ondervonden van de afkoop van een klein pensioen. Daarbij hecht ik er aan op te merken dat er naar mijn mening geen sprake is van gemaakte fouten bij de afkoop van kleine pensioenen. De betrokken organisaties hebben volgens de daarvoor geldende regels gehandeld. Ik realiseer me dat dit een zeer ongelukkige uitkomst heeft gehad voor de mensen die het betreft, maar er zijn geen mogelijkheden om de afkoop van kleine pensioenen ongedaan te maken dan wel met terugwerkende kracht te laten plaatsvinden. Een juridische grondslag daarvoor ontbreekt op dit moment. Bovendien zou dit tot hoge kosten en administratieve lasten voor pensioenuitvoerders leiden.
Bent u bereid om met grote spoed met de pensioenfederatie in overleg te treden en ervoor te zorgen dat er geen afkoop meer plaatsvindt voor de AOW-gerechtigde leeftijd?
Het overleg met de Pensioenfederatie en de andere betrokken organisaties loopt op dit moment. Zoals ik tijdens het AO pensioenonderwerpen van 16 april jl. heb toegezegd, zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over de uitkomst van het overleg.
De gevolgen van het hebben van schulden voor zzp’ers |
|
Sjoerd Potters (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aantal huishoudens met schulden verdubbeld», waarin in de laatste alinea wordt vastgesteld dat financiële problemen een diversiteit aan mensen, waaronder zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), treffen?1
Ja.
Voordat de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) kan worden toegepast, dienen zzp’ers eerst een minnelijk traject te doorlopen; bent u bekend met de omstandigheid dat het minnelijke traject in veel gemeenten niet op zzp’ers wordt toegepast en dat het advies wordt gegeven de handelsactiviteiten te staken? Hoe kijkt u hiertegen aan?
Voor het slagen van een minnelijk traject is enige stabiliteit qua inkomen vereist en behoort het maken van nieuwe schulden in principe niet tot de mogelijkheden. Dit zijn twee voorwaarden waar menig zzp-er met financiële problemen moeilijk aan kan voldoen. Financiële hulpverlening aan een zelfstandige vraagt om specifieke bedrijfsmatige kennis. Die kennis is aanwezig bij de uitvoerder van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het Bbz. Voor de zzp-er met financiële problemen fungeert het Bbz als voorportaal. Hier wordt bepaald of de bedrijfsactiviteiten van de zzp-er voldoende levensvatbaar zijn en/of wellicht via herfinanciering en tijdelijke inkomensondersteuning vanuit het Bbz een gezonde basis kan worden gecreëerd voor de toekomst.
De situatie kan ontstaan dat op zich wel sprake is van een levensvatbaar bedrijf, maar dat voor de door een samenloop van omstandigheden ontstane schulden, geen oplossing binnen het Bbz kan worden gevonden. Dan kan via schuldhulpverlening alsnog worden bezien of een schuldregeling tot de mogelijkheden behoort, waardoor de aanwezige schuldenlast niet op de verder gezonde bedrijfsvoering drukt. Het gaat dan – gezien de geconstateerde levensvatbaarheid – veelal om zzp-ers met een bepaalde mate van stabiliteit binnen hun inkomen, waardoor er ook meer kans is dat tot een vergelijk met de aanwezige schuldeisers kan worden gekomen. Vanwege de gewenste specifieke expertise is nauwe samenwerking met de uitvoerder van het Bbz vereist.
De hierboven beschreven wisselwerking tussen Bbz en schuldhulpverlening is op dit moment nog niet binnen alle gemeenten gebruikelijk. Deze maand verschijnt de Werkwijzer zelfstandig ondernemers met schulden van Divosa, tot stand gekomen met subsidie van SZW. In deze werkwijzer wordt een aantal good practices beschreven om gemeenten handvatten te bieden over hoe zij de samenwerking tussen beide expertises beter vorm kunnen geven.
Klopt het voorts dat het een zzp’er in de regel niet wordt toegestaan om binnen het regime van de Wsnp te vallen terwijl deze de handelsactiviteiten voortzet, aangezien ondernemen financiële onzekerheid met zich brengt en daarmee de kans op nieuwe schulden wordt vergroot? Hoe taxeert u deze omstandigheid?
Het zal in deze situatie bijna altijd gaan om een onderneming die in serieuze betalingsmoeilijkheden is geraakt, anders doet men geen beroep op de Wsnp. Het beëindigen van de onderneming en te gelde maken van de activa is dan – binnen de schuldsaneringsregeling – inderdaad de hoofdregel. Voortzetting binnen de Wsnp is echter niet onmogelijk. Een eigen onderneming van de schuldenaar kan tijdens de schuldsanering tijdelijk worden voortgezet, indien de rechter-commissaris daarvoor bij schriftelijke beschikking toestemming verleent (artikel 311 Faillissementswet).
Vorderingen die in die situatie voortvloeien uit een voortzetting van de handelsactiviteiten zijn nieuwe boedelschulden- aldus lid 3 van artikel 311 Faillissementswet. Boedelschulden zijn schulden die door de boedel (vanzelf, of door toedoen van de curator-bewindvoerder) worden gemaakt. Deze boedelschulden hebben de allerhoogste voorrang en gaan dus boven alle oude bestaande schulden ook wanneer die preferent zijn. Deze nieuwe boedelschulden mogen als eerste uit de boedel voldaan worden en dat gaat in een toch al zeer krappe situatie (faillissement en schuldsanering) rechtstreeks ten koste van wat de bestaande schuldeisers kunnen krijgen. Rechters zijn vanuit die optiek dan ook terughoudend met het verlenen van toestemming tot tijdelijke voortzetting.
De rechterlijke Wsnp-richtlijnen (de zgn. Recofa-richtlijnen) leggen de voortzettingbeslissing daarnaast aan kritische banden: de eventuele toestemming ziet op een tijdelijke voortzetting, bijvoorbeeld om lopende zaken te kunnen afhandelen of om een akkoord te kunnen aanbieden aan de schuldeisers. Na afloop van de tijdelijke voorzetting dient de schuldenaar de handelsactiviteiten te beëindigen en dient hij betaald werk in loondienst te zoeken met inachtneming van een strikte arbeids- en sollicitatieplicht. Tijdens de looptijd van de schuldsanering kan de schuldenaar daarnaast geen (nieuwe) eigen onderneming starten zonder toestemming van de rechter-commissaris.
In de negende Monitor-rapportage Wsnp is aan de hand van een enquête onder insolventierechters ook onderzocht (hoofdstuk 7.1, blz. 53–54) of het vaak voorkomt dat een zzp-er tijdens de Wsnp zijn onderneming mag voortzetten. Tweederde van de rechters gaf aan dat dit inderdaad wel eens voorkomt.
Deelt u de mening dat ook voor zzp’ers effectieve en daadwerkelijke schuldhulpverlening toegankelijk moet zijn dan wel blijven? Op welke wijze kan deze mogelijkheid beter worden vormgegeven?
Voor ondersteuning van zzp-ers met een levensvatbare onderneming is het Bbz – zoals boven beschreven – de eerst aangewezen regeling. Wanneer de mogelijkheden van het Bbz uitputtend zijn ingezet en het Bbz onvoldoende soelaas biedt voor de aanwezige schuldenproblematiek, kan schuldhulpverlening een meerwaarde hebben. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening sluit schuldhulpverlening aan zzp-ers dan ook niet zonder meer uit. Een en ander vraagt wel om specifieke dienstverlening die in nauwe samenwerking met het Bbz kan worden opgezet. Het blijft steeds de gemeente zelf die bepaalt hoe de lokale schuldhulpverlening wordt ingericht en in welke mate de hulpverlening specifiek op bepaalde doelgroepen – zoals de zzp-er – wordt gericht.