Het stopzetten van de procedure naar het opsporen van doodsoorzaken van minderjarigen per 1 januari 2014 |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en Publieke Gezondheid en Veiligheid (PGV) Nederland over het stopzetten van NODO (Nader Onderzoek DoodsOorzaak)-procedure per 1 januari 2014?1
Ja.
Deelt u de mening dat de wettelijke verplichting voor behandelend artsen om bij elk overlijden van een minderjarige te overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts) blijft bestaan, ook vanaf 1 januari 2014? Zo ja, in welke gevallen moet er momenteel nader onderzoek plaatsvinden en wat houdt dit onderzoek precies in? Zo nee, waar baseert u dat op?
De bepalingen uit de Wet op de lijkbezorging (Wlb) ten aanzien van het verplichte overleg tussen de behandelend arts en de lijkschouwer bij overleden minderjarigen en het nader onderzoek zijn onveranderd gebleven.
De wettelijke verplichting voor behandelend artsen om bij elk overlijden van een minderjarige te overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer voor het afgeven van de verklaring van overlijden (artikel 10a lid 1 Wlb) is op 1 januari 2010, vooruitlopend op de implementatie van de NODO-procedure, in werking getreden. Hierdoor wordt voor een groot deel tegemoet gekomen aan de wens van de Tweede Kamer om meer aandacht te besteden aan het overlijden van minderjarigen.
De wet veronderstelt verder dat een nader onderzoek naar de doodsoorzaak bij onverklaard overlijden van minderjarigen wordt gedaan (artikel 10a lid 2 Wlb), maar bepaalt niet in welke gevallen een nader onderzoek moet plaatsvinden en wat dit onderzoek inhoudt. Dat gebeurt op basis van protocollen die door het veld zijn opgesteld.
Vanuit de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) en het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) zijn onderling werkafspraken gemaakt die erop zijn gericht sinds 1 januari 2014 de voorkomende gevallen van onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen lokaal te onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de onduidelijkheid en verwarring onder forensisch artsen en kinderartsen over wat er moet gebeuren in het geval een kind onverwacht overlijdt met een onbekende doodsoorzaak?
Zoals gezegd hebben de NVK en het FMG onderling werkafspraken gemaakt die erop zijn gericht sinds 1 januari 2014 voorkomende gevallen van onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen lokaal te onderzoeken. En zoals eerder aangegeven in de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties d.d. 16 december 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 80) zullen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik samen met de deelnemende organisaties bekijken hoe hiermee kan worden omgegaan. Uitgangspunt daarbij is dat de sector hier zelf verder invulling aan geeft, maar dat we vanuit het Rijk bekijken hoe we hierbij kunnen ondersteunen.
Deelt u de mening dat het NODO-onderzoek gezondheidswinst oplevert door het opsporen van genetische aandoeningen en infectieziekten en de kwaliteit van zorg kan verbeteren? Zo ja, op welke wijze is de medische kennis rondom onverklaard overlijden bij minderjarigen naar uw mening beter te ontsluiten?
De NODO-procedure is niet specifiek ontwikkeld voor het behalen van gezondheidswinst noch voor het opsporen van genetische aandoeningen en infectieziekten. Daarnaast is de procedure niet ontwikkeld om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Het doel van de NODO-procedure was het achterhalen en registreren van het overlijden bij overleden kinderen in die gevallen waarin in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden kan worden gevonden.
Hoewel de bevindingen uit de huidige NODO-procedure te divers zijn om algemene conclusies te kunnen trekken, is VWS bereid om met het veld in overleg te treden om te bezien of en zo ja hoe medische kennis rond onverwacht overlijden ontsloten zou kunnen worden.
De sector is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Om de kwaliteit van zorg te verbeteren zijn andere instrumenten voorhanden, zoals de aanbevelingen van het Kwaliteitsinstituut. Daarnaast speelt de IGZ een rol bij het handhaven van de kwaliteit.
Waaruit blijkt dat de NODO-procedure voor de opsporing van fatale gevallen van kindermishandeling niet effectief is geweest?
De NODO-procedure is effectief in het achterhalen van de aard van het onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen in Nederland bij de onderzochte 40 cases. In 38 van de 40 gevallen is een verklaring voor natuurlijk overlijden afgegeven. In twee gevallen is een verklaring voor niet-natuurlijk overlijden afgegeven. Er is in deze gevallen geen sprake geweest van kindermishandeling. De deelnemende organisaties hebben zelf in eerste instantie ook aangegeven per 1 januari 2014 te stoppen met de uitvoering van de NODO-procedure in de vorm zoals deze tot 31 december 2013 werd uitgevoerd. Zij achten de procedure niet duurzaam. Een van de redenen daarvoor is dat de doelstelling van de NODO-procedure wordt gezien als hybride. De procedure combineerde een doelstelling van justitiële aard – namelijk het opsporen van kindermishandeling – en een doelstelling van medische aard – het achterhalen van de doodsoorzaak.
Uit de evaluatie van PWC blijkt dat de doelstelling van het opsporen van fatale gevallen van kindermishandeling tijdens de startfase van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 niet is behaald.
Bent u van mening dat ouders het recht hebben om te weten wat de mogelijke doodsoorzaak is van hun kind via onderzoek in een niet-justitiële setting?
Door de onderlinge werkafspraken die de NVK en de FMG gemaakt hebben, is het thans nog steeds mogelijk om in voorkomende gevallen de mogelijke doodsoorzaak van onverwacht en onverklaard overleden kinderen te onderzoeken, met medewerking van de sector op lokaal niveau.
Bent u bereid om de opgebouwde kennisinfrastructuur te behouden en een zorgvuldige overgangsperiode in het leven te roepen? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties d.d. 16 december 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 80) is toegezegd om met de betrokken organisaties en het veld in overleg te treden om te bezien of en zo ja hoe medische kennis rond onverwacht overlijden ontsloten zou kunnen worden. Daarbij zal ook van gedachten gewisseld worden over de mogelijkheden van een vervolg van de NODO-procedure. In dit overleg zullen de bevindingen en adviezen van de PWC evaluatie betrokken worden. Wij zijn bereid het gesprek open en constructief in te gaan, zonder vooruit te lopen op het resultaat. Het eerste gesprek zal op 17 maart a.s. plaatsvinden, zoals eerder toegezegd zal uw kamer over de uitkomsten daarvan door het Ministerie van VWS worden geïnformeerd.
Wat vindt u van het voorstel om de NODO-procedure om te vormen tot een decentrale uitvoering met een centrale analyse van gegevens, zoals in het evaluatierapport van PWC wordt geadviseerd?
Zie antwoord vraag 7.
Het tegengaan van online kansspelen gericht op de Nederlandse markt |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich eerdere vragen over de inzet van de Kansspelautoriteit tegen gokverslaving?1
Ja.
Kent u de website http://www.oranjecasino.com/cp.html ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Kansspelautoriteit (Ksa) ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De ksa heeft mij desgevraagd laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de ksa gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de ksa geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Kent u de website www.poldercasino.com/ ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de website www.hollandonlinecasino.nl ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de website www.onlinecasinoinformatie.nl ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deze laatstgenoemde website staat naar eigen zeggen in contact met de Ksa; klopt dit? Zo ja, waaruit bestaat dat contact? Deelt u de mening dat door de bewering dat er sprake is van contact met de Ksa, ten onrechte de schijn wordt gewekt dat er sprake is van een legale website? Zo ja, wat gaat de Ksa daar tegen doen?
De ksa heeft mij desgevraagd bericht dat in voorkomende gevallen, en in het kader van onderzoeken als bedoeld in het antwoord op de vragen 2 t/m 5, in contact wordt getreden met desbetreffende aanbieders van online kansspelen. Naar mijn mening wordt louter door het feit dat dergelijke contacten bestaan, niet de schijn gewekt dat sprake is van een legale website.
Kent u de websites www.deonlinecasinos.nl/ , http://www.casinoxl.nl/ en andere gelijkaardige websites? Is het toegestaan om met een website Nederlandse online gokkers gericht door te geleiden naar sites waar online gegokt kan worden? Zo ja, waarom? Acht u dit een lacune in de wet die gedicht moet worden? Zo nee, waarom niet en wat kan en gaat de Ksa daar tegen doen?
Het plaatsen van hyperlinks of het doorverwijzen van bezoekers van dergelijke sites naar kansspelsites waarop wel gegokt kan worden, kan onder omstandigheden worden beschouwd als het «bevorderen van de deelname aan kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend». Artikel 1 eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok bevat een onvoorwaardelijk verbod daartoe. Vooralsnog is derhalve geen sprake van een lacune in de Wok die moet worden gedicht. Het is aan de ksa om te bepalen of zij tegen dergelijke activiteiten optreedt.
Op de website van Ksa staat vermeld dat, omdat de Ksa als taak heeft illegale kansspelen tegen te gaan, zij bezig is illegale kansspelwebsites aan te pakken; het aanbod is echter zo enorm groot dat zij prioriteiten moet stellen2; betekent het moeten stellen van prioriteiten dat de Ksa in de praktijk niet bij machte is om alle illegale kansspelwebsites die zij of anderen aantreffen, aan te pakken? Zo nee, wat betekent het dan wel?
De ksa heeft mij laten weten zich genoodzaakt te zien, gelet op de honderdduizenden websites die (ook) in Nederland toegankelijk zijn voor deelname aan kansspelen, prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat handhavende activiteiten in eerste instantie worden gericht op aanbieders waarvan het aanbod onmiskenbaar op Nederland is gericht. De aandacht van de ksa richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de ksa.
Naast een directe aanpak van illegale kansspelwebsites beoogt de ksa ook barrières op te werpen om een effectieve bedrijfsvoering van die aanbieders zoveel mogelijk te bemoeilijken. Zo zijn er afspraken gemaakt met sociale media Facebook en Hyves, om reclames van deze aanbieders te verwijderen. Daarnaast is een convenant in voorbereiding tussen de ksa en financiële dienstverleners, dat het mogelijk maakt om het betalingsverkeer naar de aanbieder van illegale kansspelen te blokkeren. Ook voert de ksa op dit moment gesprekken met meerdere reclamepartijen (voor radio, tv, printmedia en online media) om tot een samenwerking te komen om reclame voor illegale kansspelen zoveel mogelijk uit te bannen.
Deelt u de mening dat zolang de Ksa geen mogelijkheden heeft om een opgelegde boete bij buitenlandse illegale aanbieders te verhalen, handhaving niet alleen minder effectief, maar op dit moment in feite illusoir is? Zo ja, welke aanvullende bevoegdheden om de effectiviteit van de handhaving van de Ksa verder te kunnen versterken, wilt u in het wetsvoorstel kansspelen op afstand opnemen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel is het inderdaad niet altijd gemakkelijk om aan in het buitenland gevestigde aanbieders opgelegde boetes aldaar te verhalen. Mede daarom voorziet het wetsvoorstel kansspelen op afstand in enkele aanvullende handhavingsmogelijkheden voor de ksa, waarmee de mogelijkheden tot aanpak van illegale online kansspelen worden vergroot. Een daarvan is de bevoegdheid voor de ksa om partijen die illegale kansspelen op afstand bevorderen of daartoe middelen verschaffen, zoals betaaldienstverleners en internet-dienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Daarnaast worden Memoranda of Understanding afgesloten met kansspeltoezichthouders in andere landen, waarmee de handhavingsmogelijkheden in het buitenland worden versterkt.
Het wederom afwijzen door de rechter van een door de burgemeester van Veenendaal opgelegd gebiedsverbod aan een delinquent |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich eerdere vragen en antwoorden over de bevoegdheid van burgemeesters ten aanzien van de terugkeer en inpassing van (ex-) gedetineerden en delinquenten?1
Ja.
Kent u de uitspraak van de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 21 januari 2014 waarin wederom een door de burgemeester van Veenendaal opgelegd gebiedsverbod door de rechter wordt beëindigd?
Ja.
Hoe oordeelt u over de bevoegdheden van burgemeesters bij de terugkeer van delinquenten in de samenleving? Is uw oordeel naar aanleiding van deze uitspraak veranderd? Bent u nog steeds van mening dat burgemeesters voldoende in staat zijn hun verantwoordelijkheid voor de openbare orde afdoende uit te oefenen?
Mijn oordeel over de bevoegdheden van burgemeesters bij terugkeer van delinquenten is niet gewijzigd naar aanleiding van de uitspraak van 21 januari 2014 van de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland in een voorlopige voorziening. Wanneer er sprake is van een concrete verstoring van de openbare orde of van concrete aanwijzingen dat daarvoor moet worden gevreesd heeft de burgemeester voldoende mogelijkheden om maatregelen te nemen.
Vindt u nog steeds dat er geen behoefte is aan (een vorm van) advies door de burgemeester aan het Openbaar Ministerie en/of de rechter bij de besluitvorming rond de terugkeer van ex-gedetineerden of personen die nog als verdachte gelden van een strafbaar feit?
Ik verwijs naar mijn in vraag 1 aangehaalde antwoorden op eerdere vragen die de leden Van der Steur en Dijkhoff hebben gesteld. De hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter geeft mij geen aanleiding tot een ander oordeel.
Deelt u in het licht van deze derde rechterlijke uitspraak de mening dat het wenselijk is de mogelijkheden van burgemeesters voor de handhaving van de openbare orde te versterken, bijvoorbeeld door middel van een gebiedsverbod, zonder overigens de mogelijkheid van een beroep op de rechter uit te sluiten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bovengenoemde uitspraken geven mij geen aanleiding de mogelijkheden die burgemeesters hebben om de openbare orde te handhaven, te versterken. De uitspraak van 21 januari jl. bevestigt dat bij ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde wel degelijk een gebiedsgebod kan worden opgelegd, mits deugdelijk onderbouwd met objectief verifieerbare feiten en omstandigheden.
De 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen moeten betalen voor medicijnen |
|
Marit Maij (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stop heffing op medicatie» over de eigen bijdrage van 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen vanaf 1 januari jl. moeten betalen voor geneesmiddelen?1
Ja.
Waarom is overgegaan tot het invoeren van 5 euro voor medicijnen voor onverzekerbare vreemdelingen? Welk doel ligt hieraan ten grondslag? Welke opbrengst wordt van de maatregel verwacht en waarom wordt deze noodzakelijk geacht?
Bij het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerbare vreemdelingen geldt als uitgangspunt dat de patiënt zoveel mogelijk zelf de rekening voor de ingeroepen zorg voldoet. De zorgverlener kan aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) een compensatie vragen als hij er niet in slaagt het volledige bedrag te incasseren. Dit geldt ook voor de verstrekking van medicijnen.
Uit inventarisatie van het CVZ is naar voren gekomen dat onverzekerbare vreemdelingen vaak weten dat de apotheek de niet betaalde rekening kan declareren bij het CVZ. Deze wetenschap leidde vervolgens tot een scherpe daling van de bereidheid om te betalen. De verstrekking van medicijnen was daarmee verworden tot gratis medicatie aan illegalen.
Die ontwikkeling vind ik onwenselijk. Een verzekerde betaalt naast de inkomensafhankelijke premie maandelijks ongeveer € 100 nominale premie. Daarnaast geldt voor een verzekerde een eigen risico van € 360 euro per jaar. Een onverzekerbare vreemdeling betaalt deze bedragen niet.
De vijf-euromaatregel is niet genomen met het primaire doel om een besparing op te leveren. Het is de bedoeling om de uitgangspunten van de regeling meer in acht te nemen en ervoor te zorgen dat de illegaal bijdraagt aan de zorg die hij inroept. Ook wordt zo het misverstand weggenomen dat in Nederland de zorg voor illegalen gratis is.
Op welke wijze is de invoering van deze maatregel gecommuniceerd met de Kamer?
De eigen bijdrage van € 5 heb ik aangekondigd in de VWS-Verzekerdenmonitor die ik op 19 november 2013 (Kamerstuk 33 077, nr. 8) aan uw Kamer heb gezonden.
Op welke wijze is en wordt de invoering van deze maatregel gecommuniceerd met de niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen en de hulpverleners die voor medicijnen in de apotheek komen?
De verstrekking van medicijnen aan onverzekerbare vreemdelingen vindt plaats door een beperkt aantal gecontracteerde zorgaanbieders. In het aanbestedingstraject dat aan deze contractering is voorafgegaan, is uitvoerig aandacht besteed aan de verplichting van de vijf-euromaatregel. Apothekers met wie het CVZ een contract heeft gesloten zijn dan ook goed op de hoogte van deze maatregel. Apothekers zullen op hun beurt onverzekerbare vreemdelingen informeren. Verder hebben ook alle huisartsen in december 2013 een brief gekregen, waarin is gewezen op deze minimale bijdrage bij de apotheker. De apotheken hebben daarnaast van het CVZ een document gekregen met uitleg over deze regeling in acht talen, die zij de onverzekerbare vreemdeling kunnen geven. Deze toelichtende verklaring is ook te vinden op de website van het CVZ .
In juni 2013 heeft CVZ in de bijeenkomst van Lampion, waarbij naast een aantal vertegenwoordigers van zorgverleners ook Dokters van de Wereld, Hiv vereniging Nederland, GGD Nederland en Pharos aanwezig waren, deze maatregel aangekondigd.
Op 26 november 2013 heeft CVZ de maatregel ook toegelicht in de bijeenkomst van het Breed Stedelijk Overleg, een platform met een mix van vertegenwoordigers van zorgverleners en hulpverlenerorganisaties aan onverzekerbare vreemdelingen.
Sommige vertegenwoordigers van de genoemde organisaties hun zorgen geuit over de uitwerking van de maatregel in situaties dat onverzekerbare vreemdelingen écht geen inkomen hebben. Daarnaast heeft de maatregel van het CVZ in deze gesprekken ook begrip gekregen.
Welke waarborgen zijn er dat, in het geval een onverzekerbare vreemdeling geen financiële mogelijkheid heeft om de 5 euro eigen bijdrage te betalen, hij/zij niet verstoken blijft van het medicijn dat hij/zij nodig heeft? Kunt u hierbij aangeven welke specifieke waarborgen er zijn voor zieke kinderen, zieke ouderen en chronisch zieken? Deelt u de mening dat nooit de situatie mag ontstaan dat zieke vreemdelingen of uitgeprocedeerde asielzoekers niet de noodzakelijke medicijnen krijgen omdat zij de 5 euro niet kunnen betalen?
Het uitgangspunt van de wet is dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten volledig zelf draagt. In de praktijk gebeurt dit ook regelmatig. Gelet op het wettelijk uitgangspunt van de regeling dat de onverzekerbare vreemdeling de kosten van zorg in beginsel zelf behoort te betalen, meen ik niet dat er sprake is van het opwerpen van een onredelijke financiële barrière of dat een bedrag van € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg belemmert. In echt urgente gevallen zal de apotheker zijn professionele verantwoordelijkheid nemen. Overigens merk ik op dat ook de verzekerde Nederlander, ongeacht zijn financiële situatie, voor bepaalde medicijnen een eigen bijdrage verschuldigd is.
Welke signalen heeft u ontvangen van Vluchtelingenwerk Nederland, Lampion, Pharos en Dokters van de Wereld ten aanzien van de eigen bijdrage van 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen vanaf 1 januari 2014 moeten betalen voor geneesmiddelen? Wat is de mening van deze organisaties over deze maatregel?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden hebben apotheken, gemeenten of bijvoorbeeld hulporganisaties om onverzekerbare vreemdelingen financieel bij te staan bij het verkrijgen van medicijnen? Welke signalen heeft u dat dit nu gebeurt?
Het CVZ heeft de apothekers in het aanbestedingstraject geïnformeerd hoe om te gaan met deze regeling. Voor het CVZ is het uitgangspunt dat de apotheker deze bijdrage incasseert. Op het te vergoeden bedrag (receptregel) wordt € 5 standaard in mindering gebracht. Daarnaast heeft de apotheker uiteraard ook zijn professionele verantwoordelijkheid bij de verstrekking van medicatie. Ik vertrouw dat deze hulpverleners hier zorgvuldig mee omgaan.
Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten of hulporganisaties financieel bijdragen.
Bent u bereid, in overleg met betrokken organisaties, het College voor Zorgververzekeringen (CVZ) en de apothekers, te monitoren welke effecten deze eigen bijdrage heeft voor de toegankelijkheid voor onverzekerbare vreemdelingen tot noodzakelijke medicatie en de Kamer daarover binnen een jaar te informeren?
De maatregel is op 1 januari jl. ingegaan. Een inventarisatie op basis van twee maanden praktijkervaring komt mij weinig zinvol voor. Het CVZ brengt jaarlijks een monitor uit over de gefinancierde zorgverlening aan illegaal verblijvende vreemdelingen. Ik heb het CVZ gevraagd in deze monitor zo mogelijk in te gaan op de vijf-euromaatregel en zal dit meenemen in de VWS-Verzekerdenmonitor die ik jaarlijks aan uw Kamer zend.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg medische zorg voor vreemdelingen op 20 maart a.s.? Bent u bereid vóór dit overleg in een eerste inventarisatie bij Vluchtelingenwerk Nederland, Lampion, Pharos en Dokters van de Wereld na te gaan welke gevolgen deze maatregel in de praktijk heeft voor onverzekerbare vreemdelingen en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
Het zelden vooraf bekend maken van dronevluchten |
|
Ronald Vuijk (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hoe verklaart u dat in 2013 slechts negen procent van de dronevluchten vooraf bekend is gemaakt, tegen maar liefst 87 procent in 2011?
Zie de beantwoording van de vragen van de leden Schouw en Hachchi over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1092). De verklaring is gelegen in mijn beschikking van 13 april 2012 (Instelling tijdelijke bijzondere luchtverkeersgebieden voor UAS-vluchten, EHR 50 tot en met EHR 57, Staatscourant, nr.7878, 24 april 2012). Op grond van deze beschikking hoeft Defensie voor trainingsvluchten boven militaire oefenterreinen niet langer afzonderlijk een bijzonder luchtverkeersgebied (BVG) aan te vragen. Deze vluchten worden wel vooraf bekendgemaakt aan het overige luchtverkeer met een Notice to Airmen (NOTAM).
Wat is uw reactie op de opmerkingen van Prof. Zwenne waar het gaat om de stelling dat slechts zelden dronevluchten vooraf bekend gemaakt worden en zijn zorgen daaromtrent?
Zie de beantwoording van de vragen van de leden Schouw en Hachchi over dit onderwerp (ingezonden 13 januari 2014 met kenmerk 2014Z00288). Er is geen sprake van veelvuldig onaangekondigd gebruik van Unmanned Aerial Vehicles (UAV’s). De inzet van UAV’s op verzoek van het civiel gezag wordt altijd gepubliceerd in de Staatscourant. Het civiel beslist tot publicatie voor of na de inzet. Met het oog op de vertrouwelijkheid en effectiviteit van strafrechtelijke onderzoeken is het doorgaans niet wenselijk om vluchten van te voren aan te kondigen. Overigens leveren de camera’s van de ingezette UAV’s geen beelden op waarop personen herkenbaar in beeld zijn.
Kunt u uitleggen waarom ervoor gekozen wordt om de betreffende dronevluchten met name achteraf bekend te maken in plaats van vooraf? Hoe verhoudt zich dit tot de privacyregelgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat medische problemen dreigen voor illegale vreemdelingen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat medische problemen dreigen voor illegale vreemdelingen omdat onverzekerde vreemdelingen vijf euro moeten gaan betalen voor elk medicijn dat ze krijgen voorgeschreven?1 Wat is uw reactie hierop?2
Ja. De eigen bijdrage van € 5 (hierna: vijf-euromaatregel) heb ik aangekondigd in de VWS-Verzekerdenmonitor die ik op 19 november 2013 (met kenmerk 156587–111195-Z) aan uw Kamer heb gezonden. Bij de aanbesteding voor de contractering van apothekers voor 2014 en 2015 (met verlengingsmogelijkheid van maximaal drie jaar) is een minimum eigen betaling van € 5 per receptregel als uitgangspunt gehanteerd.
Naar aanleiding van de Kamervragen van 28 november 2013 van de leden Gesthuizen en Leijten over medicijnkosten voor vreemdelingen (2013Z23425) heb ik in mijn antwoord van 17 december 2013 op de vragen 1 tot en met 4 uitvoerig uiteengezet waarom deze maatregel is ingevoerd.
De maatregel is uitgewerkt in de overeenkomst die het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) aangaat met apotheken voor het leveren van farmaceutische zorg aan onverzekerbare vreemdelingen. Van belang is te vermelden dat aan de onverzekerbare vreemdeling bij weekvervolguitgifte van zijn medicijnen geen eigen betaling wordt gevraagd.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn van deze maatregel voor de toegang tot medische zorg voor illegale vreemdelingen?
Het uitgangspunt is dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten van zorg zelf draagt. Gecontracteerde ziekenhuizen slagen er vaak in om met behulp van een betalingsregeling of incassomaatregelen een deel van de kosten van de geleverde zorg te innen. Gelet hierop ben ik van mening dat een bedrag van (minimaal) € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg niet belemmert.
Zoals ik in het antwoord hierboven heb aangegeven is de vijf-euromaatregel niet van toepassing op weekvervolguitgiftes. Mensen die dus week-in-week-uit- bijvoorbeeld antidepressiva of antipsychotica nodig hebben, zoals vermeld in het krantenbericht, worden dus niet keer op keer getroffen door deze maatregel. Het CVZ heeft dit bewust zo gedaan om te voorkomen dat deze groep door de maatregel met onevenredig hoge kosten wordt geconfronteerd.
Niet alle patiënten met chronische medicatie hebben een weekvervolguitgifte. Tot 1 januari 2014 werden de medicijnen aan onverzekerbare vreemdelingen voor maximaal 1 maand meegegeven. Deze uitgiftemogelijkheid is verruimd. De apotheker kan nu voor drie maanden medicatie meegeven. Een patiënt die voor langere tijd medicatie gebruikt betaalt dan dus maar eens in de drie maanden vijf euro per receptregel.
Waarom is er voor gekozen deze financiële barrière aan te brengen en niet voor een strengere toetsing van de financiële draagkracht van de personen die hun zorgkosten declareren?
Zoals in het antwoord hierboven is vermeld is het uitgangspunt van de wet dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten volledig zelf draagt. In de praktijk gebeurt dit in een aantal gevallen ook. Gelet op het wettelijk uitgangspunt van de regeling dat de onverzekerbare vreemdeling de kosten van zorg in beginsel zelf behoort te betalen deel ik niet het gevoel dat er sprake is van het opwerpen van een onredelijke financiële barrière.
De maatregel is niet genomen met het primaire doel om een besparing op te leveren. Het is de bedoeling om de uitgangspunten van de regeling meer in acht te nemen en ervoor te zorgen dat de illegaal bijdraagt aan de zorg die hij inroept. Ook wordt zo het misverstand weggenomen dat in Nederland de zorg voor illegalen gratis is.
Het toetsen van financiële draagkracht van mensen die medicijnen nodig hebben is ondoenlijk en vind ik bovendien ongewenst. Dat doen apothekers immers ook niet voor de eigen medicijnbijdrage van verzekerden.
Het bericht dat België meer EU-burgers uitzet |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «België zet meer EU-burgers uit»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Kunt u naar aanleiding van dit bericht aangeven van hoeveel EU-onderdanen in 2013 het verblijfsrecht is ingetrokken wegens het niet voldoen aan het inkomensvereiste of wegens openbare orde problemen? Hoeveel personen hiervan zijn aantoonbaar (gedwongen) uit Nederland vertrokken?
In 2013 is van 650 EU-burgers het rechtmatig verblijf beëindigd.2
Uit de geautomatiseerde systemen van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) blijkt dat van 360 EU-burgers het rechtmatig verblijf is beëindigd vanwege openbare orde feiten en vervolgens tot ongewenstverklaring is overgegaan.
De IND ontvangt meldingen over het verstrekken van bijstandsuitkeringen aan EU-burgers van Gemeentelijke Sociale Diensten (GSD). Die meldingen verlopen niet geautomatiseerd. Zodra de IND een melding over het verstrekken van een bijstandsuitkering van een GSD ontvangt, onderzoekt de IND of sprake is van een onredelijk beroep op de bijstand. Uit handmatige registratie van de IND hiervan blijkt dat in 2013 het verblijf van 60 EU-burgers is beëindigd wegens een onredelijk beroep op de bijstand.
Belangrijk om hierbij te vermelden is dat conform de richtlijn vrij verkeer3, waar het gaat om werknemers, de ontvangen bijstand pas na zes maanden als onredelijk kan worden beschouwd. Dat komt doordat de status van werknemer tenminste zes maanden behouden blijft waardoor in die periode bijstand geen gevolgen heeft voor het verblijfsrecht.4
Voorts is in 2013 van 70 EU-burgers het rechtmatig verblijf beëindigd vanwege het veroorzaken van overlast en het niet voldoen aan een of meerdere voorwaarden voor verblijf van de richtlijn vrij verkeer.
Van 170 EU-burgers is het rechtmatig verblijf beëindigd vanwege het niet voldoen aan een of meerdere voorwaarden voor verblijf van de richtlijn vrij verkeer.
In 2013 zijn 360 EU-burgers aantoonbaar uit Nederland vertrokken, 340 daarvan zijn gedwongen vertrokken.5 Dit zijn niet allemaal dezelfde EU-burgers van wie de IND in 2013 het rechtmatig verblijf heeft beëindigd. Dat komt doordat tussen de beslissing om het rechtmatig verblijf van een EU-burger te beëindigen en het onherroepelijk worden van die beslissing een tijdsverloop zit. Bovendien houden niet alle beslissingen stand in bezwaar en beroep. Pas na het onherroepelijk worden van de beslissing kan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) het vertrekproces starten.
Kunt u aangeven welke nationaliteiten de betreffende EU-onderdanen hebben en de gronden op basis waarvan het verblijfsrecht is ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
De top vijf nationaliteiten van EU-burgers van wie het rechtmatig verblijf is beëindigd vanwege openbare orde feiten is als volgt: Roemenië, Polen, Spanje, Litouwen, Bulgarije.
De top vijf nationaliteiten van EU-burgers van wie het rechtmatig verblijf is beëindigd vanwege een onevenredig beroep op de bijstand is als volgt: Bulgarije Polen, Roemenië, Verenigd Koninkrijk, Portugal.
Hoe verklaart u het gegeven dat België in 2012 van 2507 EU-burgers het verblijfsrecht heeft ingetrokken, terwijl dat in Nederland in slechts 590 zaken is gebeurd?
Doordat gegevens over het verlenen van bijstandsuitkeringen in België centraal worden bijgehouden en die gegevens, voorzover het EU-burgers betreft, geautomatiseerd aan de federale Dienst Vreemdelingenzaken worden verstrekt, heeft men in België een geautomatiseerd gegevensbestand van de EU-burgers die minstens drie maanden een bijstandsuitkering ontvangen. Zo kan de Dienst Vreemdelingenzaken bij de gehele populatie EU-burgers die minstens drie maanden een bijstandsuitkering ontvangen, nagaan of er sprake is van een onredelijk beroep op de bijstand. Dit leidt in de praktijk tot meer verblijfsbeëindigingen dan in Nederland.
Nederland kent een andere werkwijze. De IND ontvangt meldingen over het verstrekken van bijstandsuitkeringen aan EU-burgers afzonderlijk per GSD. Die meldingen verlopen niet geautomatiseerd. Zodra de IND een melding over het verstrekken van een bijstandsuitkering van een GSD ontvangt, onderzoekt de IND of sprake is van een onredelijk beroep op de bijstand. Of het verschil in aantallen verblijfsbeëindigingen van EU-burgers die een onredelijk beroep op de bijstand doen tussen België en Nederland valt te verklaren door de verschillende werkwijzen valt niet met zekerheid te zeggen.
Met de Kamer ben ik overigens van mening dat zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat EU-burgers een onredelijk beroep op het sociale bijstandstelsel doen. Daarom is de IND samen met de gemeenten Rotterdam en Vaals in oktober 2013 een pilot gestart waarbij voorafgaand aan een eventuele toekenning van een bijstandsaanvraag van een EU-burger, in specifieke gevallen eerst door de gemeente bij de IND wordt nagegaan of de bijstandsaanvraag gevolgen heeft voor het rechtmatig verblijf van de aanvrager. Met specifieke gevallen wordt bedoeld situaties waarin de gemeente eraan twijfelt of het verblijfsrecht van de bijstandsgerechtigde EU-burger in stand kan blijven nu er een beroep op de bijstand is gedaan. Deze werkwijze zal zo mogelijk dit jaar nog wettelijk worden verankerd en vervolgens landelijk worden toegepast.
Bent u bereid om in navolging van België het aantal uitzettingen van EU-burgers ten opzichte van 2012 op korte termijn minimaal te verviervoudigen en bij iedere EU-onderdaan te bekijken of aan het inkomensvereiste en het openbare orde vereiste wordt voldaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Fritsma en Van Vliet van 26 februari 2013 reeds heeft aangegeven, is in 2012 gestart met een aangescherpt beleid ten aanzien van EU-burgers die niet voldoende middelen hebben, om te voorkomen dat zij een beroep doen op het sociale bijstandsstelsel.6 Het gaat hierbij zowel om overlastgevende EU-burgers als om EU-burgers die een onredelijk beroep op de bijstand doen. Het aanpakken van EU-burgers die een onredelijk beroep op de bijstand doen, overlast veroorzaken of openbare orde feiten plegen, was en is een prioriteit van dit kabinet. De inspanningen ten aanzien van die groepen EU-burgers hebben geresulteerd in 650 verblijfsbeëindigingen in 2013 en, zoals ik bij antwoord twee heb aangegeven, kan dat aantal nog oplopen. Het huidige beleid werpt zijn vruchten af en wordt daarom voortgezet.
Het bericht dat het budget voor transgenderzorg bij lange na niet toereikend is |
|
Renske Leijten |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het budget voor transgenderzorg bij lange na niet toereikend is?1
Ik heb kennisgenomen van dat bericht en realiseer mij dat dit bericht de nodige indruk heeft gemaakt op transgenders die in aanmerking willen komen voor een behandeling. Ik vertrouw erop dat zorgverzekeraars en het VUmc hun verantwoordelijkheid zullen nemen omdat transgenders net als iedere burger in ons land recht hebben op zorg. Toegang tot zorg heeft voor transgenders invloed op hun participatie en acceptatie in de samenleving. Zie ook het antwoord op vraag 2, 3 en 5.
Is het waar dat het VUmc 10 miljoen euro nodig heeft, terwijl zorgverzekeraars dit jaar maar 3 miljoen euro beschikbaar stelden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik kan de genoemde bedragen niet bevestigen. Bij navraag blijken betrokken partijen een verschillende visie te hebben op deze kwestie. Het VUmc geeft inderdaad aan 10 mln. nodig te hebben en slechts 3 mln. beschikbaar te hebben gekregen. De twee grootste bij VUmc betrokken zorgverzekeraars laten weten zich niet goed herkennen in dit beeld. Zij melden dat er aanvullende gelden in 2013 en 2014 zijn afgesproken om wachtlijsten voor genderzorg te kunnen inlopen, in het kader van het zogenoemde Deltaplan Genderzorg. Daarnaast zou ook groeiruimte aan het VUmc geboden zijn, waarbij het ziekenhuis zelf keuzes maakt in de typen patiënten die zij behandelt en daarmee ook welk deel van het totaalbudget aangewend wordt voor de transgenderzorg.
Per 1 januari 2014 zijn er drie nieuwe DBC-zorgproducten voor deze zorg. Daarmee is deze zorg goed beschreven in prestaties op basis waarvan zorgverzekeraars deze zorg kunnen inkopen. De afgelopen jaren waren nog geen aparte declaratiecodes voor genderzorg beschikbaar. Overigens betekent dat niet dat er de afgelopen jaren geen budget voor deze zorg beschikbaar was. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat door het geldtekort bij het VUmc ongeveer 600 patiënten jaarlijks verstoken zullen blijven van een behandeling? Is dat naar uw mening verantwoord?
Dat getal is door het VUmc genoemd. Ik kan dat getal niet bevestigen.
Het VUmc heeft geen indicatie gegeven hoe lang de voorgenomen stop voor nieuwe aanmeldingen zou kunnen gaan duren. Die duur is ondermeer van invloed op het aantal mensen dat later in behandeling zal komen. Maar ook de capaciteitsontwikkeling voor deze zorg binnen het VUmc is daarop van invloed. De afgelopen periode is er sprake geweest van het inlopen van wachtlijsten. Volgens de informatie van het VUmc heeft het Deltaplan Genderzorg ertoe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties in het VUmc met respectievelijk 72% en 34% is toegenomen onder meer door extra opleiding, meer personeel en extra OK ruimte. Dit loopt door in 2014.
Is het voorts waar dat het VUmc verantwoordelijk is voor 85% van de transgenderzorg in Nederland? Welk alternatief hebben deze mensen binnen Nederland om transgenderzorg te krijgen?
Het VUmc verzorgt naar eigen zeggen inderdaad circa 85% van alle zorg voor deze patiënten. Het VUmc is het enige centrum dat een complete behandeling aanbiedt voor mensen met genderdysforie en transgenders. In het UMCG kunnen volwassenen voor delen van de zorg terecht. In het LUMC kunnen kinderen en adolescenten voor een deel van de zorg terecht. In principe kunnen zorgverzekeraars ook zorg buiten Nederland inkopen.
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars transgenders op deze manier in de steek laten? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars aan deze zorgplicht zullen voldoen. Achmea, een van de bij het VUmc betrokken verzekeraars, heeft laten weten de komende periode samen met het VUmc en andere zorgverzekeraars op zoek te gaan naar oplossingen. Ook VGZ, eveneens bij het VUmc betrokken, geeft aan open te staan voor overleg over eventuele knelpunten in de financiering. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft als toezichthouder op de zorgplicht en markttoezicht ook een verantwoordelijkheid. De NZa heeft laten weten deze casus al te onderzoeken, alert op deze kwestie te zijn en mij geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen.
Kunnen zorgverzekeraars behandeling zomaar weigeren terwijl transgenderzorg vanuit het basispakket verzekerd is?
Verzekerden hebben recht op zorg. Dit is vastgelegd in de zorgverzekeringswet, waarin is opgenomen dat verzekeraars zorgplicht hebben. Mochten mensen zich niet meer kunnen aanmelden bij een zorgaanbieder, in dit geval het VUmc, dan kunnen zij zich melden bij hun verzekeraar. En de verzekeraar zal de zorg moeten regelen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is dit wat u voor ogen heeft met de taak voor zorgverzekeraars om toe te zien op het doelmatig besteden van zorggeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met een doelmatige besteding van zorggeld bedoel ik uiteraard niet dat mensen geen zorg krijgen, zorgverzekeraars hebben immers een zorgplicht. Ik bedoel wel dat de zorg zo doelmatig mogelijk wordt geleverd.
Is het waar dat door dit tekort ook de deskundigenverklaring voor het wijzigen van de geboorteakte in de knel komt? Zo ja, wat gaat u doen om dat knelpunt weg te nemen?
De deskundigenverklaring die noodzakelijk is voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte na inwerkingtreding van de wet van 18 december 2013 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met het wijzigen van de voorwaarden voor en de bevoegdheid ter zake van wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (Stb. 2014, nr. 1), staat los van het medische traject.
In het aanwijzingsbesluit zullen artsen en psychologen verbonden aan het VU medisch centrum (VUmc) te Amsterdam, het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) te Groningen, en (voor minderjarigen) het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) worden aangewezen. Het is echter mogelijk indien daartoe een reële noodzaak bestaat, de lijst aan te vullen. Dat zou het geval kunnen zijn als er gedurende langere tijd een niet aanvaardbare wachtlijst zou ontstaan. Dit verwacht ik echter niet omdat de deskundigen hebben aangegeven afspraken die zien op de enkele afgifte van een verklaring voorrang te kunnen verlenen boven medische trajecten.
Het VUmc heeft bevestigd dat de wachtlijsten voor de zorgverlening aan genderpatiënten geen invloed zullen hebben op het verkrijgen van een deskundigenverklaring.
De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de beslissing van het Constitutionele Hof van Sint Maarten van 8 november 2013?1 Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over de uitvoering van levenslange gevangenisstraf?2
Ja.
Is de overweging van het Constitutionele Hof om de levenslange gevangenisstraf uit het nieuwe Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten te schrappen vanwege het feit dat die wet geen bepaling bevat op grond waarvan op het moment dat «er geen legitieme penologische doeleinden meer gediend worden met voortzetting van de detentie» die straf moet worden beëindigd, voor u aanleiding de Nederlandse gratieregeling te herbezien of te vervangen door een tussentijdse toets? Zo ja, hoe gaat u daar gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie in de genoemde overweging van het Constitutionele Hof geen aanleiding het gratiebeleid in Nederland aan te passen of te vervangen door een tussentijdse toets.
Om te beginnen is het van belang op te merken dat het Constitutioneel Hof van Sint Maarten alleen bevoegd is uitspraken te doen over de geldigheid van (voorgenomen) wet- en regelgeving op Sint Maarten. De uitspraken van het Hof zijn voor Nederland dus niet bindend.
Maar ook de inhoud van de uitspraak van het Hof geeft geen aanleiding om het Nederlandse gratiebeleid aan te passen. Met het instrument van de gratie beschikt Nederland immers over de mogelijkheid om te beoordelen of met het voortzetten van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf nog een legitiem doel wordt gediend. Gevangenisstraf dient verschillende doelen: bestraffing, vergelding, afschrikking, bescherming van de samenleving, resocialisatie. In de loop van de tijd kan het gewicht van de verschillende gronden voor de gevangenisstraf wijzigen. Dit kan binnen de gratieprocedure worden vastgesteld. Als aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doelen in redelijkheid wordt gediend, moet invrijheidstelling volgen.
Het Constitutioneel Hof erkent in zijn uitspraak overigens ook dat met het instrument van gratie kan worden voldaan aan de vereisten van de «possibility of review», gepaard gaand met een voldoende «prospect of release», zoals vereist in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (par. 3.5.8. van de uitspraak).
In hoeverre wijken de overwegingen en de conclusie van het Constitutionele Hof af van de overwegingen en conclusie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Vinter e.a.?3
Zoals het Constitutioneel Hof aangeeft in de paragrafen 3.5.3. en 3.5.6. baseert het zijn oordeel op de relevante jurisprudentie van het EHRM, het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties en de Hoge Raad der Nederlanden. Er is dus geen sprake van een afwijking van de door het EHRM gegeven oordelen.
Op grond waarvan is het in de vorige antwoorden genoemde ene geval van gratieverlening van een levenslang gestrafte gehonoreerd? Hoeveel gratieverzoeken van de afgelopen tien jaar zijn door levenslang gestraften gedaan en op grond waarvan zijn die gratieverzoeken afgewezen?
In de afgelopen tien jaar zijn in ieder geval veertien gratieverzoeken door levenslanggestraften ingediend. Drie van de veertien verzoeken zijn nog in behandeling, hierover kan (nog) geen uitspraak worden gedaan.
In één van de veertien gratieverzoeken is gratie verleend. Het ging in deze zaak om een persoon die in Duitsland tot levenslang was veroordeeld en waarvan de tenuitvoerlegging door Nederland was overgenomen. In de zomer van 2009 is aan deze veroordeelde gratie verleend in verband met zijn gezondheidstoestand (betrokkene was terminaal ziek).
In de overige negen zaken hebben het Openbaar Ministerie en de rechter een negatief advies uitgebracht:
In al deze zaken zijn de adviezen van het Openbaar Ministerie en de rechter door mij overgenomen in de beslissing.
Kent u het artikel «De rechter, de minister en de levenslange gevangenisstraf»?4 Deelt u de mening dat van het feit dat diverse beslissingen van Nederlandse strafrechters geen levenslange gevangenisstraf op te leggen, nu die straf onder het huidige beleid te weinig perspectief op vrijlating biedt, een signaal uitgaat dat de wijze waarop levenslange gevangenisstraf in Nederland nu is vormgegeven niet voldoet? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, hoe moeten deze rechterlijke uitspraken dan wel worden geduid?
Ja, de mening dat van de in het artikel genoemde rechterlijke uitspraken een signaal uitgaat dat de wijze waarop levenslange gevangenisstraf in Nederland nu is vormgegeven, niet voldoet, laat ik voor rekening van de auteur. Uit de in het artikel genoemde rechterlijke uitspraken leid ik af dat de rechter met betrekking tot het opleggen van levenslange gevangenisstraf – terecht – grote zorgvuldigheid en terughoudend betracht. Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf is in ons rechtssysteem alleen mogelijk voor de ernstigste misdrijven, zoals moord, terroristische misdrijven en misdrijven tegen de veiligheid van de staat. In de zaken waarin levenslange gevangenisstraf in de afgelopen decennia is opgelegd, gaat het steeds om gevallen waarin een of meer personen van hun leven zijn beroofd. Dat is niet alleen onherstelbaar voor het slachtoffer, maar ook de nabestaanden wordt blijvend en levenslang leed aangedaan.
Het is aan de rechter om een keuze te maken over het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf of een levenslange gevangenisstraf. Voor de misdrijven waarop in het Wetboek van Strafrecht levenslange gevangenisstraf is gesteld, kan de rechter ook de maximale tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Die maximale tijdelijke gevangenisstraf is in 2006 nog verhoogd naar dertig jaar. Op deze wijze is gewaarborgd dat de rechter de afweging maakt of de ernst van de feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat de hoogste straf die ons rechtssysteem kent, wordt opgelegd.
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. Soms is een misdrijf zo ernstig en is het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, dat blijvende uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Dan is de levenslange gevangenisstraf gepast. Dat de rechter soms kiest voor blijvende uitsluiting uit de maatschappij door het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie, zoals ik hierboven al heb aangegeven. Bij de beslissing over het al dan niet verlenen van gratie is de rechter die de (levenslange gevangenis)straf heeft opgelegd, betrokken, zoals ook blijkt uit het voornoemde artikel.
Kent u het arrest van het EHRM van 10 december 2013 in de zaak Murray tegen het Koninkrijk der Nederlanden (appl. 10511/10)? Deelt u de mening dat vanwege het feit dat het Wetboek van Strafrecht van Curaçao een bepaling kent op grond waarvan een tot levenslang veroordeelde na 20 jaar detentie in vrijheid gesteld dient te worden indien verdere straf geen redelijk doel meer dient (artikel 1:30), het EHRM geen strijd ziet tussen deze vorm van levenslange gevangenisstraf en het folterverbod van artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Zo ja, is deze uitspraak en het feit dat een ander land binnen het Koninkrijk een dergelijke bepaling kent, voor u aanleiding ook voor Nederland een dergelijke bepaling in het Wetboek van Strafrecht op te nemen? Zo nee, waarom niet?
In de genoemde zaak heeft het EHRM overwogen dat artikel 3 EVRM de mogelijkheid tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet verbiedt. Het EHRM heeft in dit verband twee aspecten uit het Vinter-arrest benadrukt. Wanneer een levenslange gevangenisstraf de jure en de facto kan worden verkort, is geen sprake van schending van artikel 3 EVRM, ook niet wanneer de straf volledig wordt uitgezeten. Ten tweede is de voortduring van de levenslange gevangenisstraf verenigbaar met artikel 3 EVRM indien uitzicht op vrijlating bestaat én sprake is van een mogelijkheid tot herbeoordeling.
In november 2011 is in het Wetboek van Strafrecht van Curaçao de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften geïntroduceerd. Hiervóór kon een levenslanggestrafte alleen in aanmerking komen voor invrijheidstelling door gratie. In het (nieuwe) Wetboek van Strafrecht van Curaçao is bepaald dat een levenslanggestrafte voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld nadat de vrijheidsbeneming ten minste twintig jaren heeft geduurd en naar het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie de verdere tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer dient. Het Hof houdt daarbij rekening met de belangen van de slachtoffers of directe nabestaanden en met het recidivegevaar. Als het Hof de voorwaardelijke invrijheidstelling afwijst, beoordeelt het de situatie telkens na vijf jaar opnieuw.
In het arrest bevestigt het EHRM dat deze periodieke toetsing van de levenslange gevangenisstraf op Curaçao voldoet aan de criteria die het EHRM in de zaak Vinter heeft vastgelegd. Het EHRM constateert voorts dat deze toetsing ook daadwerkelijk is toegepast op de klager in deze zaak. Het EHRM laat zich echter niet uit over de vraag of de vóór november 2011 bestaande mogelijkheid van gratie voldoet aan de eisen van het EVRM, zoals geformuleerd in het Vinter-arrest.
Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen van het lid Recourt van uw Kamer over de uitspraak van het EHRM inzake levenslang (Kamerstukken 2013–2014, Aanhangsel, nr. 71) wordt in Nederland, met de mogelijkheid van gratie, voorzien in een mechanisme en de mogelijkheid om te komen tot een nieuwe beoordeling van de doelen die met de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf worden gediend. De uitspraken van het EHRM in de zaak Vinter en in de zaak Murray hoeven daarom naar mijn oordeel geen consequenties te hebben voor de wijze waarop Nederland moet omgaan met levenslanggestraften. Ik zie dan ook in deze arresten geen aanleiding om een bepaling in het Wetboek van Strafrecht op te nemen die voorziet in de mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften. Ook zie ik geen aanleiding om een volgprocedure in te stellen voor levenslanggestraften. Binnen het bestaande detentiebeleid bestaan voldoende mogelijkheden voor psychiatrisch/psychologisch en somatisch geneeskundig onderzoek, als dat nodig is, terwijl een geïndividualiseerde detentieplanning centraal staat in het persoonlijke detentie- en re-integratieplan dat voor iedere gedetineerde, dus ook voor levenslanggestraften, wordt opgesteld.
Geldt het resocialisatiebeginsel, zoals neergelegd in artikel 2, tweede lid, Penitentiaire beginselenwet ten aanzien van levenslanggestraften? Zo ja, hoe wordt daar in de praktijk uitvoering aan gegeven? Welke inspanningen verricht de staat om levenslanggestraften te resocialiseren met als uiteindelijke doel terugkeer in de vrije maatschappij? Zo nee, waaruit blijkt dat het genoemde artikel niet voor levenslang gestraften geldt?
In antwoorden op de vragen van het lid Schouw van uw Kamer over de wijze waarop Nederland invulling geeft aan de levenslange gevangenisstraf (Kamerstukken II 2011–2012, Aanhangsel, nr. 676) heb ik aangegeven dat in artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet is bepaald dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Zowel uit het zinsdeel «met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf», als uit het zinsdeel «zo veel mogelijk» moet worden afgeleid dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is. Dit neemt evenwel niet weg dat daar waar het verlenen van gratie zou worden overwogen, de invrijheidstelling van de levenslanggestrafte niet zonder een deugdelijke voorbereiding op de terugkeer in de samenleving kan plaatsvinden.
In hoeverre wordt bij inspanningen gericht op resocialisatie en eventuele terugkeer in de vrije maatschappij rekening gehouden met de positie en mening van slachtoffers van de levenslang gestraften?
Bij de behandeling van gratieverzoeken van levenslanggestraften, die conform de door de Gratiewet voorgeschreven procedure worden afgehandeld, wordt de rechter die de straf heeft opgelegd en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd. Aan de hand van de adviezen wordt vervolgens op het gratieverzoek beslist. Bij deze beslissing wordt rekening gehouden met de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
Indien positief wordt beslist op een gratieverzoek van een levenslanggestrafte, kan de levenslange gevangenisstraf worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf. Nadat de betrokkene zorgvuldig is voorbereid op terugkeer in de maatschappij en terugkeer verantwoord wordt geacht, kan hij voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Bij deze voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen door het Openbaar Ministerie bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Daarbij kan ook rekening worden gehouden met de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
Bent u bereid het voornemen van uw voorgangers tot uitgangspunt te nemen en een volgprocedure in te stellen die er onder meer in voorziet levenslanggestraften om de vijf jaar aan een psychiatrisch/psychologisch en somatisch geneeskundig onderzoek te onderwerpen en klinische observatie bij hen te verrichten ter advisering omtrent het te volgen detentiebeleid en een geïndividualiseerde detentieplanning? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel levenslanggestraften zitten momenteel in Nederland een straf uit die van een vreemde staat, dan wel van een ander Koninkrijksdeel, is overgenomen? Wordt ten aanzien van deze gedetineerden rekening gehouden met de eventuele bijzondere regelingen voor de mogelijkheid tot verkorting van hun straf die bestaan in het land van veroordeling? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment tijdelijk één levenslanggestrafte uit Bonaire in Nederland gedetineerd. Verder is één persoon, die in België tot levenslang is veroordeeld in het kader van de Wet Overdacht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) naar Nederland overgebracht. Sinds 1 oktober 2011 geldt binnen de Europese Unie de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging als hoofdprocedure. Dit betekent dat bij de overname van de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland geen omzetting van de straf plaatsvindt. In deze zaak was het gerechtshof te Arnhem van oordeel dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland was aangewezen en dat aanpassing tot de maximale tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar niet aan de orde was. De in België als levenslange gevangenisstraf opgelegde straf, wordt derhalve in Nederland ook als levenslange gevangenisstraf ten uitvoer gelegd. Dit brengt mee dat betrokkene niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling en dat de tenuitvoerlegging slechts kan worden beëindigd als op een eventueel gratieverzoek positief wordt beslist.
Het bericht dat het VUmc stopt met nieuwe behandelingen van transgenders en patiënten met genderdysforie |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «VUmc heeft geen geld voor sekseoperaties»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en realiseer mij dat dit bericht de nodige indruk heeft gemaakt op transgenders die in aanmerking willen komen voor een behandeling. Ik vertrouw erop dat zorgverzekeraars en het VUmc hun verantwoordelijkheid zullen nemen omdat transgenders net als iedere burger in ons land recht hebben op zorg. Toegang tot zorg heeft voor transgenders invloed op hun participatie en acceptatie in de samenleving.
Hoe lang zal deze stop naar verwachting duren, en voor hoeveel nieuwe patiënten betekent dit dat zij geen genderzorg zullen ontvangen?
Dat is mij niet bekend. Het VUmc heeft geen indicatie gegeven hoe lang deze stop voor nieuwe aanmeldingen zal duren. Dat is onder meer van invloed op het aantal mensen dat later in behandeling zal komen. Maar ook de capaciteitsontwikkeling voor deze zorg binnen het VUmc is daarop van invloed. De afgelopen periode is er sprake geweest van het inlopen van wachtlijsten. Volgens de informatie van het VUmc heeft het Deltaplan Genderzorg ertoe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties in het VUmc met respectievelijk 72% en 34% is toegenomen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 5, 8 en 9.
Hoe verhoudt deze stop zich tot het recht op zorg, zoals vastgelegd in de Zorgverzekeringswet?
Verzekerden hebben recht op zorg. Dat is vastgelegd in de zorgverzekeringswet, waarin is opgenomen dat verzekeraars zorgplicht hebben. Mochten mensen zich niet meer kunnen aanmelden bij het VUmc, dan kunnen zij zich melden bij hun verzekeraar. De verzekeraar zal de zorg moeten regelen.
Kunt u aangeven bij welke alternatieve zorgaanbieder nieuwe genderpatiënten terecht kunnen, wanneer zij niet bij het VUmc terecht kunnen?
Het VUmc is het enige centrum dat een complete behandeling aanbiedt voor mensen met genderdysforie en transgenders. Het VUmc verzorgt naar eigen zeggen inderdaad circa 85% van alle zorg voor deze patiënten. In het UMCG kunnen volwassenen voor delen van de zorg terecht. In het LUMC kunnen kinderen en adolescenten voor een deel van de zorg terecht. In principe kunnen zorgverzekeraars ook zorg buiten Nederland inkopen.
Kunt u aangeven waar de knelpunten zitten inzake de financiering voor de behandeling van nieuwe genderpatiënten?
Bij navraag blijken betrokken partijen een verschillende visie te hebben op deze kwestie. Het VUmc geeft aan dat er te weinig middelen beschikbaar zijn voor de behandeling van nieuwe genderpatiënten. Navraag bij de twee grootste bij VUmc betrokken zorgverzekeraars leert dat zij dit beeld niet delen. Zij geven aan dat er aanvullende gelden voor 2013 en 2014 zijn afgesproken om wachtlijsten voor genderzorg te kunnen inlopen. Daarnaast zou ook groeiruimte aan het VUmc geboden zijn, waarbij het ziekenhuis zelf keuzes kan maken in de typen patiënten die zij gaan behandelen en welk deel van het totaalbudget aangewend wordt voor de transgenderzorg.
Per 1 januari 2014 zijn er drie nieuwe DBC-zorgproducten voor deze zorg. Daarmee is deze zorg goed beschreven in prestaties op basis waarvan zorgverzekeraars deze zorg kunnen inkopen. De afgelopen jaren waren nog geen aparte declaratiecodes voor genderzorg beschikbaar. Overigens betekent dat niet dat er de afgelopen jaren geen budget voor deze zorg beschikbaar was.
Er zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de beschikbare middelen voor de zorg voor de komende jaren. Deze zijn beperkt en dat vereist het maken van keuzes. Een deel van de oplossing op langere termijn is mogelijk gelegen in de keuzes die ziekenhuizen, zoals in dit geval het VUmc maken. De zorgverzekeraars geven aan dat zij verwachten dat het VUmc op langere termijn de beschikbare capaciteit in toenemende mate zal richten op haar academisch profiel, waardoor capaciteit voor deze zorg vrijgemaakt kan worden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het VUmc en de zorgverzekeraars om aanvullende financiering te vinden?
Ik zie geen rol voor mijzelf om in gesprek te gaan over de bekostiging van het Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie (KZcG), dan wel de genderzorg in het VUmc. In de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het zorgverzekeringsstelsel moeten zorgverzekeraars en aanbieders komen tot de afspraken, die nodig zijn om aanbod en kwaliteit en van zorg te garanderen voor burgers. Het is dus aan verzekeraars om in overleg met het VUmc af te spreken hoeveel middelen nodig zijn voor de zorg voor transgenders. Ik wil niet in die verantwoordelijkheid treden en ga ervan uit dat partijen er samen uitkomen. Ik heb bovendien begrepen dat de onderhandelingen nog lopen. Achmea, een van de bij het VUmc betrokken verzekeraars, heeft laten weten de komende periode samen met het VUmc en andere zorgverzekeraars op zoek te gaan naar oplossingen. Ook VGZ, eveneens bij het VUmc betrokken, geeft aan open te staan voor overleg over eventuele knelpunten in de financiering.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft als toezichthouder op de zorgplicht en markttoezicht ook een verantwoordelijkheid. De NZa heeft laten weten deze casus al te onderzoeken, zeer alert op deze kwestie te zijn en mij geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 8.
Klopt het dat het aantal genderpatiënten stijgt? Zo ja, welke stijging wordt er voor 2014 verwacht, en wat zijn de lange termijn verwachtingen?
Het VUmc geeft aan dat het aantal patiënten in Nederland dat zich aanmeldt voor genderzorg de afgelopen drie jaar met ca 200% is gestegen. Ik beschik niet over informatie ten aanzien van het totaal aantal genderpatiënten in Nederland op dit moment noch over verwachtingen voor de korte of de lange termijn.
Is de financiering van behandelingen voor het sterk stijgende aantal genderpatiënten voor 2014 en de lange termijn wel geborgd?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Genderzorg maakt onderdeel uit van het basispakket, daarop rust een zorgplicht en toezicht van de NZa.
Kunt u aangeven wat tot dusverre het resultaat is van het Deltaplan Genderzorg, en op welke wijze u dit in deze kabinetsperiode zal voortzetten?
Het Deltaplan Genderzorg is een plan van aanbieders en zorgverzekeraars dat het mogelijk heeft gemaakt dat het VUmc in 2013 de genderzorg sterk heeft verbeterd, onder meer door extra opleiding, meer personeel en extra OK ruimte. Deze uitbreiding van OK capaciteit loopt ook door in 2014. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven heeft het Deltaplan heeft ertoe geleid dat in 2013 het aantal intakes en operaties is toegenomen. Het Deltaplan loopt door in 2014.
Kunt u aangeven op welke wijze op dit moment de capaciteit voor genderzorg buiten het VUmc wordt uitgebreid, en bent u bereid capaciteitsuitbreiding en scholing omtrent deze specifieke vorm van zorg te stimuleren?
Mij is niet bekend of en waar er mogelijk sprake is van uitbreiding van de capaciteit voor genderzorg in Nederland. De inhoud van zorgopleidingen is een verantwoordelijkheid van de betreffende opleidingsinstellingen. Deze autonomie wil ik graag respecteren. Ook als het gaat om deskundigheidsbevordering zijn de professionals zelf aan zet. Zij kunnen via de wetenschappelijke verenigingen de aanpassing van de bestaande curricula bevorderen.
Kunt u garanderen dat de behandelstop en capaciteitsproblemen in de genderzorg geen gevolgen zullen hebben voor het verkrijgen van een deskundigenverklaring, die vanaf 1 juli 2014 nodig is voor het wijzigen van het geslacht op de geboorteakte?
De deskundigenverklaring die noodzakelijk is voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte staat los van het medische traject. In het Besluit aanwijzing deskundigen genderdysforie zullen artsen en psychologen verbonden aan het VU medisch centrum (VUmc) te Amsterdam, het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) te Groningen, en (voor minderjarigen) het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) worden aangewezen. Het is echter mogelijk indien daartoe een reële noodzaak bestaat, de lijst aan te vullen. Dat zou het geval kunnen zijn als er gedurende langere tijd een niet aanvaardbare wachtlijst zou ontstaan. Dit verwacht ik echter niet omdat de deskundigen hebben aangegeven afspraken die zien op de enkele afgifte van een verklaring voorrang te kunnen verlenen boven medische trajecten. Het VUmc heeft bevestigd dat de wachtlijsten voor de zorgverlening aan genderpatiënten geen invloed zullen hebben op het verkrijgen van een deskundigenverklaring.
Een nieuwe speler op de reclasseringsmarkt: ‘Info-Excellente’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is er met de oprichting van Info-Excellente, een organisatie die onderzoeken en rapportages wil aanbieden teneinde de recidive te verminderen van verdachten en daders, sprake van een nieuwe speler op de reclasseringsmarkt?1
Met de oprichting van Info-Excellente is vooralsnog geen sprake van een nieuwe speler op de reclasseringsmarkt. Overeenkomstig artikel 2 van de Reclasseringsregeling 1995, berust de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van reclasseringswerkzaamheden bij organisaties die door de Minister van Veiligheid en Justitie als reclasseringsinstelling zijn erkend. Info-Excellente is op dit moment geen erkende reclasseringsinstelling.
Kunt u bevestigen dat Info-Excellente erkenning als reclasseringsorganisatie heeft aangevraagd?
Ik heb in oktober 2013 van Info-Excellente een brief ontvangen waarin werd aangegeven in aanmerking te willen komen voor een reclasseringserkenning. Over de precieze betekenis en het karakter van deze aanvraag ben ik de afgelopen periode in gesprek geweest met Info-Excellente zelf en met bestaande drie reclasseringsorganisaties en het Openbaar Ministerie. Om die reden vond ik het prematuur om daar tijdens de behandeling van de begroting in de Tweede Kamer al uitspraken over te doen.
Is het waar dat deze aanvraag voor erkenning bekend was ten tijde van de plenaire behandeling van de begroting van Veiligheid & Justitie voor 2014? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe valt de toetreding van Info-Excellente te plaatsen binnen uw streven om samenwerking tussen de bestaande reclasseringsorganisaties nog verder te intensiveren? Wat is de stand van zaken aangaande dit samenwerkingsproces?3
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is op dit moment geen sprake van erkenning van Info-Excellente en evenmin van subsidiering van deze organisatie. Dit betekent dat de reclasseringstaken in elk geval vooralsnog uitgevoerd blijven worden door de drie bestaande reclasseringsorganisaties, waarbij ik overeenkomstig mijn toezegging aan uw Kamer blijf inzetten op verdere verbetering van de onderlinge samenwerking. De drie organisaties hebben hiervoor in 2013 een plan van aanpak opgesteld, dat bijdraagt aan zowel verdere optimalisering van de uitvoering van reclasseringstaken als het realiseren van de bezuinigingstaakstelling.
Er is nergens vastgelegd dat reclasseringstaken exclusief door de drie bestaande reclasseringsorganisaties dienen te worden uitgevoerd. Erkenning van een organisatie is conform de Reclasseringsregeling wel voorwaarde. Ik zal de aanvraag van Info-Excellente en de consequenties voor het huidige systeem van verwerving van reclasseringsproducten dan ook serieus bekijken. Alternatieven voor het huidige stelsel van de volwassenenreclassering zal ik daarbij in ogenschouw nemen. Ik laat dit in de eerste helft van 2014 nader verkennen teneinde na de zomer u over mijn standpunt ter zake te kunnen informeren.
Het loonbeslag bij het vaststellen van het recht op gefinancierde rechtsbijstand |
|
Jan de Wit |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat bij de vaststelling van het recht op gefinancierde rechtsbijstand het loonbeslag niet wordt afgetrokken van het actuele inkomen omdat dit administratief lastig is en omdat de regering destijds geen rekening wilde houden met de bestedingen van rechtzoekenden?1 Zo nee, waarom niet?
In de brief waarnaar wordt verwezen in vraag 1 heeft de toenmalig Minister van Justitie het standpunt toegelicht dat de keuze voor een systeem waarbij de draagkracht is gebaseerd op het fiscale jaarinkomen met zich meebrengt dat bij de bepaling van de draagkracht van een rechtzoekende geen rol speelt in hoeverre het fiscale jaarinkomen ook tot het werkelijk besteedbaar inkomen leidt. Daarnaast werd het voor de raad voor rechtsbijstand niet uitvoerbaar geacht om het fiscale jaarinkomen te verrekenen met netto (maandelijkse) uitgaven zoals die van een loonbeslag. Voor de nadere toelichting verwijs ik kortheidshalve naar de betreffende brief. De genoemde redenen zijn naar mijn mening nog steeds passend. In dit verband wijs ik ook op twee recente uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.2 Hierin wordt onder meer overwogen dat het beperken van de toegang tot gesubsidieerde rechtsbijstand op basis van inkomens- en vermogensgrenzen de essentie van het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter niet aantast en een gerechtvaardigd doel dient.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat een administratieve reden geen reden mag zijn om de feitelijke toegang tot een advocaat in te perken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat loonbeslag aangevochten moet kunnen worden als een rechtzoekende hier onterecht mee geconfronteerd wordt? Deelt u ook de mening dat loonbeslag ook andere geschillen kan inhouden dan slechts het niet betalen van alimentatie of een vordering voortvloeiende uit de aanschaf van consumptiegoederen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan nog meer de reden om bij de berekening van het actuele inkomen geen rekening te houden met het loonbeslag?
Uit de wet vloeit voort dat loonbeslag in beginsel kan worden gelegd voor elke betalingsverplichting die de debiteur niet nakomt.
Ik onderschrijf het uitgangspunt dat rechtzoekenden een loonbeslag moeten kunnen aanvechten indien dit naar hun mening ten onrechte is gelegd. Voor zover de vraag veronderstelt dat rechtzoekenden daartoe altijd een aanspraak op gefinancierde rechtsbijstand zou moeten toekomen, indien zij als gevolg van een loonbeslag niet in staat zijn de kosten van rechtsbijstand zelf te dragen, deel ik deze veronderstelling niet. Aan het leggen van loonbeslag gaat een fase vooraf waarin de vordering door de rechtzoekende kan worden betwist. Indien een loonbeslag op onjuiste wijze is gelegd, of de rechtzoekende onvoldoende over de oorsprong van een vordering is geïnformeerd, mag in de eerste plaats van de gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij deze fout herstelt. Bij beslaglegging behoort het tot de zorgplicht van de gerechtsdeurwaarder belanghebbenden adequaat te informeren. Hierop is ook recentelijk nog door de Nationale Ombudsman gewezen.3 Rechtzoekenden kunnen zich tot het Juridisch Loket wenden voor hulp bij het aanschrijven van de gerechtsdeurwaarder. Zo nodig kan het Juridisch Loket de rechtzoekende voorlichten over het indienen van een klacht bij de tuchtkamer voor gerechtsdeurwaarders. Ik wijs er ook op dat een rechtzoekende van zijn kant door een zo juist en volledig mogelijke gegevensverstrekking de gerechtsdeurwaarder in staat moet stellen om een behoorlijk loonbeslag te leggen. Wie niet aan die informatieplicht voldoet, kan vervolgens niet de gerechtsdeurwaarder een verwijt maken dat deze zich bij het berekenen van de beslagvrije voet niet op de juiste gegevens heeft gebaseerd.
Ik verwijs voor het overige naar mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat het negeren van loonbeslag bij het vaststellen van het recht op gefinancierde rechtsbijstand niet houdbaar is en leidt tot schrijnende gevallen waarbij geen beroep kan worden gedaan op de algemene hardheidsclausule, aangezien loonbeslag volgens de werkinstructies niet kan leiden tot een daling van het feitelijke inkomen?2
Aan het hanteren van (inkomens)grenzen voor een aanspraak op gefinancierde rechtsbijstand is inherent dat in sommige gevallen geen recht op een toevoeging bestaat, ook daar waar de situatie door de betrokkenen zelf wellicht als schrijnend wordt ervaren.
Voor rechtzoekenden met een ernstige en langdurige schuldensituatie voorziet het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand in oplegging van de laagste eigen bijdrage. Deze regeling geldt voor personen die akkoord zijn gegaan met een plan tot buitengerechtelijke schuldsanering, zijn toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen, of zich in staat van faillissement bevinden. Onder deze omstandigheden is de geringe financiële draagkracht van de rechtzoekende een door een rechter of door de gemeentelijke schuldhulp vastgesteld gegeven. In die gevallen beoordeelt de raad voor rechtsbijstand de draagkracht niet op basis van het fiscale verzamelinkomen in het peiljaar en komen de betreffende personen – indien ook aan de andere vereisten is voldaan – in aanmerking voor een toevoeging.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Raad voor Rechtsbijstand om te bezien of er mogelijkheden zijn verrekening van het fiscale jaarinkomen met een loonbeslag uitvoerbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten op de hoogte houden?
Uit mijn voorgaande antwoorden volgt dat ik geen aanleiding zie hierover met de raad voor rechtsbijstand in gesprek te gaan.
De intrekking van verblijfsvergunningen vanwege het verplaatsen van het hoofdverblijf voor studie |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zestien intrekkingen van permanente verblijfsvergunningen van Angolese en Nigeriaanse jongeren vanwege het verplaatsen van hun hoofdverblijf naar Portugal vanwege studie?1
Kunt u in grote lijnen met betrekking tot deze groep jongeren aangeven wat hun verblijfsduur in Nederland was, wat voor verblijfsvergunningen zij hadden en waarom hun vergunning is ingetrokken?
Waarom is, hoewel de intrekking van de verblijfsvergunningen op formeel juiste gronden lijkt te hebben plaatsgevonden, niet gezocht naar een oplossing voor deze jongeren, gelet op hun zeer lange verblijfsduur in Nederland, hun permanente verblijfsvergunningen en het feit dat zij juist probeerden, binnen de Europese Unie (EU), een toekomstperspectief op te bouwen? Kunt u hierbij betrekken dat zij ook nog in Nederland woonachtig waren en niet is gebleken dat zij voornemens waren hun hoofdverblijf definitief te verplaatsen naar Portugal?
Zouden zij vanwege hun lange legale verblijf in Nederland reeds in aanmerking hebben kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of voor verblijf als EU-ingezetene? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er deze jongeren alsnog die mogelijkheid te bieden als zij bereid zijn zich aan de voorwaarden te houden?
Op welke wijze is in deze zaken meegewogen dat deze studenten hun verblijfsstatus netjes bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) hadden gemeld en zij voor hun studie in Portugal ook succesvol studiefinanciering hebben aangevraagd? Waarom heeft DUO de studenten niet voorgelicht over de risico’s van mogelijke intrekking van de verblijfsvergunning door te gaan studeren in Portugal? Heeft DUO de overheid (bv. de Dienst Immigratie en Naturalisatie of de Vreemdelingenpolitie) ingelicht over de zaken van deze studenten, als gevolg waarvan hun verblijfsvergunningen zijn ingetrokken?
De uitspraak van de Raad van State dat asielaanvragen van homoseksuele asielzoekers zorgvuldiger moeten worden beoordeeld |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de Raad van State van mening is dat asielaanvragen van homoseksuele asielzoekers anders beoordeeld moeten worden?1
Ja.
Hoe gaat u gevolg geven aan de eis van de Raad van State dat niet van homoseksuele asielzoekers mag worden verwacht dat zij zich bij terugkeer in hun land van herkomst terughoudend opstellen over hun geaardheid?
In mijn brief van 16 december 2013 (Kamerstuk II 19 637, nr. 1767) over de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU heb ik uw Kamer gemeld dat het beleid ten aanzien van terughoudendheid zal worden aangepast. Dit betekent dat van een asielzoeker waarvan geloofwaardig wordt geacht dat hij LHBT is, niet verwacht zal worden dat hij zich in het land van herkomst terughoudend opstelt bij het uiting geven aan zijn seksuele gerichtheid. Uw Kamer heeft recent een schriftelijke reactie van het kabinet ontvangen waarin nader wordt ingegaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de afdeling). In deze brief is tevens ingegaan op de recente ontwikkelingen ten aanzien van de LHBT-wetgeving in Uganda.
Bent u bereid voor alle landen waarvoor een algemeen ambtsbericht wordt uitgebracht een onderzoek te laten uitvoeren of homoseksualiteit strafbaar is gesteld en hoe de regelgeving over homoseksualiteit in de praktijk wordt toegepast en de Kamer hierover nog vóór het Algemeen overleg over het vreemdelingenbeleid voorzien op 30 januari 2014 te informeren? Zo nee, waarom niet?
Bij het opstellen van ambtsberichten wordt tegenwoordig altijd informatie opgenomen over de situatie ten aanzien van LHBT’s in het betreffende land. Vragen hieromtrent vormen standaard onderdeel van de terms of reference op basis waarvan het ambtsbericht wordt opgesteld. Naar aanleiding van de recente uitspraken van het Europese Hof van Justitie en de afdeling zal bezien worden of de vraagstelling in de terms of reference nog aanscherping verdient.
Gokbedrijven die vooruitlopend op niet bestaande wetgeving investeren in Nederland |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Online Suppliers Line Up Dutch Partners Ahead Of 2015 Market Launch»?1
Ja.
Is het toegestaan dat buitenlandse ondernemingen contracten over het aanbieden van online kansspelen met Nederlandse kansspelaanbieders sluiten terwijl nog lang niet zeker is dat de Nederlandse kansspelmarkt open wordt gesteld op een manier die past bij de plannen van die buitenlandse ondernemingen? Zo ja, zijn deze aanbieders er genoeg van doordrongen dat het Nederlandse kansspelbeleid vooral in het teken van het voorkomen van bovenmatig gokgedrag staat en zal blijven staan? Zo nee, waarom niet?
Het staat kansspelaanbieders, waaronder ook de huidige vergunninghouders, vrij zich voor te bereiden op een eventuele opening van de Nederlandse markt voor online kansspelen. Kansspelaanbieders hebben in het conceptwetsvoorstel kansspelen op afstand, dat vorig jaar mei in openbare consultatie is gegaan, kunnen lezen dat ik voornemens ben stevige vergunningsvoorwaarden te stellen op het gebied van verslavingspreventie. Uit de consultatiereacties blijkt dat aanbieders zich hier terdege van bewust zijn.
Deelt u de mening dat buitenlandse ondernemingen die nu al investeren of contracten sluiten vooruitlopend op wetgeving waarvan de inhoud nog onbekend is, een ondernemersrisico lopen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Elke onderneming, zowel buitenlands als Nederlands, die vooruitlopend op mogelijke aanpassingen in wet- en regelgeving, zoals ook in de wet op de kansspelen, contracten sluit of investeringen doet, neemt daarbij een ondernemersrisico.
Zijn potentiële aanbieders van online kansspelen op de Nederlandse markt er voldoende van doordrongen dat, binnen de kaders van de afspraken in het regeerakkoord, de wetgeving die het aanbieden van online kansspelen mogelijk moet gaan maken ook kan inhouden dat zij niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor het aanbieden van die kansspelen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, acht u het nodig om dat duidelijk te maken?
Uit de reacties op de consultatie van het concept wetsvoorstel kansspelen op afstand blijkt dat kansspelaanbieders zich bewust zijn dat zij aan strikte voorwaarden moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning.
Is het waar dat Holland Casino online casino software heeft aangeschaft? Zo ja, heeft Holland Casino redenen om er vanuit te gaan dat het een online vergunning gaat krijgen en waarop is die verwachting gebaseerd? Zo nee, acht u het namens de Staat als aandeelhouder verantwoord dat Holland Casino nu al deze investering doet?
Holland Casino is begin 2013 een Europees openbaar aanbestedingstraject gestart, aangezien zij voor de bouw van een online spelomgeving gebruik wil maken van de diensten van marktpartijen. Als gevolg van deze aanbesteding heeft Holland Casino afgelopen december een contract getekend met de winnende marktpartij. Kansspelaanbieders, waaronder Holland Casino, hebben zich op basis van het concept wetsvoorstel kansspelen op afstand dat afgelopen mei 2013 in consultatie is gegaan, een beeld kunnen vormen van het voorgenomen beleid. Holland Casino zal conform dit voorstel, net als andere kansspelaanbieders aan strikte vergunningsvoorwaarden moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning. De kansspelautoriteit toetst of kansspelaanbieders aan de vergunningsvoorwaarden voldoen en of zij in aanmerking komen voor een vergunning. Zoals ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën vanuit zijn verantwoordelijkheid als pseudo-aandeelhouder in Holland Casino, al in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid Mei Li Vos (PvdA) over de plannen van Holland Casino om online gokken te gaan aanbieden (ingezonden 20 februari 2013)2 heb aangegeven, vind ik – gelet op het voornemen van de regering om online kansspelen op korte termijn te reguleren en om Holland Casino te privatiseren – het van verantwoord ondernemerschap getuigen tijdig op toekomstige ontwikkelingen in te spelen.
Het bericht dat homostellen hun kind niet kunnen erkennen |
|
Magda Berndsen (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat homostellen hun ongeboren kind niet kunnen erkennen?1
Van dit bericht heb ik kennisgenomen. In artikel 204 lid 1, aanhef en onder e, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek staat het volgende:
«De erkenning is nietig, indien zij is gedaan:
Deze nietigheidsgrond geldt op grond van de wettekst enkel voor de met een andere vrouw dan de moeder gehuwde man, en niet voor de met een man gehuwde man. Het artikellid is ongewijzigd gebleven, ook nadat het huwelijk is opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Er is vanuit het oogpunt van gelijke behandeling evenwel geen goede reden om de met een andere vrouw dan de moeder gehuwde man een andere positie te blijven laten innemen dan de met een man gehuwde man. Op grond van de wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mede in verband met de evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap (Stb. 486) komt voornoemd artikelonderdeel daarom te vervallen. Het streven is deze wet op 1 april 2014 in werking te doen treden.
Klopt het dat, als gevolg van een verschillende interpretatie van artikel 1:204 lid 1 sub e BW, de erkenning van een getrouwde homoman van zijn biologisch ongeboren kind verwekt bij een ongetrouwde vrouw per gemeente verschilt, waardoor in sommige gemeenten erkenning wel mogelijk is en in andere gemeenten niet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven in welke steden er wel sprake is van erkenning op de voorgestelde wijze en in welke niet?
Het is aan de gemeenten om de wet in het concrete geval toe te passen. Ik heb daarbij geen betrokkenheid. Ik beschik niet over gegevens waaruit blijkt in welke gemeenten de erkenning wel mogelijk is, en in welke niet. Daar komt bij dat niet iedere gemeente te maken zal hebben gehad met een casus vergelijkbaar met die welke zich thans in de Gemeente Amsterdam voordoet. De in mijn antwoord op vraag 1 vermelde wetswijziging maakt een einde aan eventuele onduidelijkheid over de wetsuitleg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er sprake is van rechtsongelijkheid op het gebied van het erkennen van een ongeboren kind?
Ja, zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat een man die met een andere man getrouwd is, een ongeboren kind zou moeten kunnen erkennen van een ongetrouwde vrouw waarbij hij dit kind heeft verwekt? Zo ja, bent u bereid de mogelijke verwarring bij de gemeenten weg te nemen dan wel de wet op dit punt te verduidelijken, zo dit niet al gebeurt?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Onderzoek naar corruptie KLM werd vroegtijdig gestaakt’ |
|
Ton Elias (VVD), Pieter Litjens (VVD), André Bosman (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Onderzoek naar corruptie KLM werd vroegtijdig gestaakt»?1
Ja.
Is het waar dat in 2010 de Rijksrecherche een opsporingsonderzoek heeft moeten staken naar de betrokkenheid van KLM bij de omkoping van politici op Bonaire wegens het ingrijpen van de rechter-commissaris?2
Onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie van de toenmalige Nederlandse Antillen is de Rijksrecherche in december 2009 gestart met het zogenaamde Zambezi-onderzoek, betreffende vermeende corruptiepraktijken. Het Zambezi-onderzoek bestond uit acht onderzoekscenario’s/dossiers en een strafrechtelijk financieel onderzoek. Uit deze dossiers konden in grote lijnen de volgende strafbare feiten worden gedestilleerd:
Op 8 juni 2010 heeft de rechter-commissaris bij het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, in een door de advocaten van de verdachten geëntameerde procedure ex artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering (behandeling binnen redelijke termijn) van de Nederlandse Antillen, bepaald dat het Openbaar Ministerie het onderzoek in kwestie moet voortzetten en vóór 1 november 2010 moet beëindigen. De rechter-commissaris heeft de tijdslimiet opgelegd, opdat de verdachte binnen een redelijke termijn duidelijkheid kon krijgen over de vraag of hij zou worden vervolgd en zo ja op welke strafbare feiten die vervolging betrekking zou hebben. Daarbij heeft de rechter-commissaris overwogen dat het onderzoek tot dan toe, gezien de persoonlijke belangen en de bijzondere positie van de verdachte binnen de samenleving en het gegeven dat hij nimmer eerder werd gehoord, terwijl ook niet gebleken is dat hij op de hoogte werd gehouden van de zaak, onwenselijk lang heeft geduurd.
Het Openbaar Ministerie is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechter-commissaris, maar werd door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba niet ontvankelijk verklaard. Geconfronteerd met voormelde beschikking van de rechter-commissaris heeft het Openbaar Ministerie, met het oog op de tijdsdruk en in overleg met de Rijksrecherche, besloten te prioriteren op twee van de acht dossiers. Haalbaarheid qua bewijspositie speelde bij de keuze van de dossiers een doorslaggevende rol. Het idee van de prioritering was om binnen de door de beschikking opgelegde resterende onderzoekstijd op tijd die dossiers af te ronden, teneinde op grond daarvan te kunnen dagvaarden. Dat bracht met zich mee dat het onderzoek naar de andere dossiers, waaronder Oil Trading Bonaire, waarover het aangehaalde NRC-krantenartikel gaat, werd stilgelegd en de strafzaak is op 17 februari 2011 door het Openbaar Ministerie geseponeerd.
Tegen dit besluit van het Openbaar Ministerie is een klacht ingediend door de Fondashon Bon Governashon Bonaire ex artikel 15 van het Wetboek van Strafvordering BES (dit is te vergelijken met artikel 12 uit het Nederlandse Wetboek van Strafvordering). Het Hof heeft deze klacht op 13 september 2012 gegrond verklaard voor twee dossiers die deel uitmaakten van het totale onderzoek, en het Openbaar Ministerie opgedragen de verdachten alsnog voor die feiten te vervolgen. Voor de overige onderzoeksdossiers, waaronder het dossier van Oil Trading Bonaire, is de klacht niet gegrond verklaard. Deze onderzoeken konden daardoor niet worden hervat.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie zich genoodzaakt zag om het dossier rond het vliegveld te seponeren vanwege een door de rechter-commissaris opgelegde tijdslimiet van vier maanden? Kunt u aangeven waarom de rechter-commissaris deze tijdslimiet heeft opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het gebruikelijk om een tijdslimiet in te stellen in een omvangrijk corruptieonderzoek als dit? Zo ja, wat zijn de voorwaarden en criteria hiervoor?
Artikel 56 Wetboek van Strafvordering Nederlandse Antillen is opgenomen in een afdeling die over het recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn handelt. Het artikel draagt de rechter-commissaris op te waken tegen nodeloze vertraging van het voorbereidende onderzoek om zo te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. Volgens artikel 55 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft de verdachte aanspraak op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment dat door de staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze de verwachting heeft ontleend en in de redelijkheid heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging tegen hem zal instellen. Een meer specifieke regel over het beginpunt van de redelijke termijn valt niet te geven.
De rechter-commissaris heeft in casu de startdatum van de redelijk termijn bepaald op 8 september 2009. Uitgaande van deze datum kan in de visie van het Openbaar Ministerie niet worden geconcludeerd dat het onderzoek per 1 november 2010 moest worden beëindigd. Immers, tot die beëindigingsdatum zou het onderzoek 14 maanden hebben geduurd, terwijl – bezien vanuit de vaste undue delay jurisprudentie3 – de behandeling van de zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar en in geval van overschrijding daarvan dit niet, ook niet in uitzonderlijke gevallen, tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging mag leiden. Over de duur van de redelijke termijn zegt de wetgever verder in artikel 55 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, dat deze onredelijk wordt als «de verdachte langer dan in het algemeen wenselijk is onder de dreiging van een strafvervolging of van de voortzetting daarvan moeten leven». Zolang het onderzoek continue wordt voortgezet en binnen de redelijke termijn blijft, zal in de visie van het Openbaar Ministerie normaliter niet op grond van artikel 56 Wetboek van Strafvordering BES door de rechter-commissaris worden ingegrepen. Artikel 56 ziet eerder op onderzoeken die op een dwaalspoor zijn beland en stil zijn gevallen. Daarvan was in casu geen sprake. Over deze ingreep van de rechter-commissaris en de reacties daarop zijn eerder door diverse leden van uw Kamer schriftelijke vragen gesteld waarnaar ik u graag volledigheidshalve verwijs.4
Kent u het Zambezi-onderzoek waarin de Bonairiaanse gedeputeerde Burney El Hage en de oud-bestuurder Ramoncito Booi worden vervolgd voor onder andere hypotheekfraude en valsheid in geschrifte?
Ja.
Is het waar dat Ramoncito Booi in 2001 voor KLM lage kerosinetarieven en een miljoenen kostende renovatie van de luchthaven regelde, in ruil voor gratis businessclassvluchten? Vindt u het niet vreemd dat dit niet betrokken wordt in het Zambezi-onderzoek vanwege een tijdslimiet?
Het betreft hier de renovatie van de luchthaven in de periode 2000–2004. Het Openbaar Ministerie op Bonaire heeft mij bericht dat noch uit het dossier «Oil Trading Bonaire», noch uit overig onderzoek, is gebleken over gratis businessclassvluchten.
Deelt u de mening dat er actie moet worden ondernomen om de corruptie op het eiland terug te dringen en dat het gedegen uitvoeren van een justitieel onderzoek, zonder belemmeringen, zeer belangrijk is?
Ja.
Een werkbezoek betreffende geestelijke verzorgers in justitiële inrichtingen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel geestelijke verzorgers zijn er in dienst bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Hoeveel hiervan hebben (nog steeds) een vaste aanstelling als geestelijke verzorger?
In totaal werken er 206 geestelijk verzorgers in deeltijd bij DJI, waarvan 172 medewerkers een vast dienstverband hebben (peildatum 1 december 2013).
Hoeveel geestelijke verzorgers zullen in het kader van het Masterplan DJI 2013–20181 ontslagen worden of hebben een andere tijdelijke aanstelling aangeboden gekregen? Wat is de religieuze achtergrond van deze geestelijke verzorgers (inclusief aantallen)?
Op dit moment is geen sprake van ontslagen. Op basis van vermoedelijke boventalligheid worden alle humanistisch geestelijk verzorgers (32 medewerkers) en alle islamitisch geestelijk verzorgers (44 medewerkers) aangewezen als vrijwillig Van Werk Naar Werk-kandidaat. Na deze fase zal bepaald worden of er daadwerkelijk sprake is van boventalligheid en in welke mate. De overige denominaties verwachten geen boventalligheid in verband met de personele opbouw en het in voldoende mate beschikbaar hebben van een flexibele schil van medewerkers zonder ambtelijke aanstelling.
Voor alle geestelijk verzorgers die in dienst zijn bij DJI geldt dat academisch werk- en denkniveau wordt gevraagd. De kwaliteit van de geestelijke verzorging wordt verder gewaarborgd door een scherpe selectie op geschiktheid en bekwaamheid, persoonlijke coaching door de leiding en door educatie en opleiding.
Is het waar dat de afgelopen vijf jaar met name geestelijke verzorgers door DJI zijn aangenomen die in Nederland hun theologische opleiding hebben afgerond? Is het waar dat deze recent opgeleide geestelijke verzorgers geen vaste aanstelling hebben, maar op uitzendbasis worden opgeroepen?
Het is juist dat de afgelopen vijf jaar met name geestelijk verzorgers zijn gaan werken bij DJI die in Nederland hun theologische opleiding hebben afgerond. Een aantal van hen is in vaste dienst getreden.
Waarom werken geestelijk verzorgers op uitzendbasis? Is dat wenselijk?
De inzet van geestelijke verzorging is afhankelijk van groei en krimp van het aantal gedetineerden. In het kader van een gezonde bedrijfsvoering en rust in de organisatie is een flexibele schil van medewerkers zonder ambtelijke aanstelling wenselijk om op een adequate wijze in te kunnen spelen op wisselingen in de vraag naar geestelijk verzorgers.
Heeft de overheid subsidie verschaft aan de VU, InHolland en Leiden Universiteit om een theologische opleiding op te zetten voor de «nieuwe generatie» geestelijk verzorger? Zo nee, wat is er niet waar? Zo ja, hoeveel geestelijk verzorgers hebben deze opleiding afgerond en hebben gewerkt of zijn werkzaam bij DJI?
Sinds 2005 heeft de rijksoverheid actief beleid gevoerd om een Nederlands aanbod van islam- en imamopleidingen te creëren. Aan deze opleidingen worden islamitisch geestelijk verzorgers, pedagogisch werkers, imams en islamitisch theologen opgeleid. De rijksoverheid heeft diverse start- en ontwikkelsubsidies gegeven aan onderwijsinstellingen om deze opleidingen op te zetten. Dit heeft geleid tot een opleidingsaanbod aan drie bekostigde instellingen: Vrije Universiteit (VU), Universiteit Leiden en Hogeschool Inholland. Deze opleidingen leiden ook geestelijk verzorgers voor DJI op. Inmiddels zijn er 18 islamitisch geestelijk verzorgers werkzaam bij DJI, waarvan 14 als ambtenaar, die hun opleiding aan één van deze instellingen hebben gevolgd. In 2011 is de opleiding tot boeddhistisch en hindoeïstisch geestelijk verzorger gestart. Er zijn nog geen geestelijk verzorgers die deze opleidingen hebben kunnen afronden.
Kan de conclusie worden getrokken dat bij de bezuiniging op DJI in het kader van het Masterplan deze recent opgeleide geestelijke verzorgers als eerste ontslagen worden of niet meer worden opgeroepen? Zo nee, welke conclusie moet dan worden getrokken? Zo ja, heeft dit gevolgen voor de kwaliteit van de geestelijke verzorgers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw mening daarover?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de «nieuwe generatie» geestelijke verzorgers, met name islamitische geestelijke verzorgers, beter Nederlands spreekt dan de «oude generatie»? Zo ja, deelt u de mening dat het spreken van Nederlands en kennis hebben van de Nederlandse cultuur een vereiste is en de kwaliteit ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat kennis van de Nederlandse taal en cultuur een vereiste is voor een goede uitoefening van het vak geestelijke verzorging. Aan de taaleis op tenminste NT2- niveau moet worden voldaan om een aanstelling als geestelijk verzorger te krijgen. De jongere generatie islamitisch geestelijk verzorgers die in Nederland is geboren of getogen spreekt over het algemeen beter Nederlands dan geestelijk verzorgers die hun theologische opleiding elders hebben genoten en op latere leeftijd naar Nederland zijn gekomen. Ook deze laatsten voldoen echter aan de minimale eisen van taalbeheersing en werken bovendien continu aan het verhogen van hun taalvaardigheid. De jongere generatie islamitisch geestelijk verzorgers is overigens ruim vertegenwoordigd onder de islamitisch geestelijke verzorgers.
Het bericht dat een verkrachter met TBS weer de straat op mag |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verkrachter met tbs mag weer de straat op»1? Klopt wat hierin wordt vermeld?
Het artikel is mij bekend. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar verlengd, en de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
Bent u bereid om u bij het beantwoorden van deze vragen niet achter de rechter te verschuilen, maar uw eigen mening weer te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik geef mijn mening als dat nodig is, vanzelfsprekend met inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat.
Deelt u de mening dat deze gevaarlijke serieverkrachter van bejaarde vrouwen nooit losgelaten had mogen worden, alleen maar omdat een bepaalde psychiater en psycholoog van mening zijn dat er een matig recidivegevaar is? Zo nee, waarom niet?
Een voorwaardelijke beëindiging is alleen aan de orde als het delictgevaar dat uit de psychische stoornis voortvloeit dusdanig is teruggebracht dat de rechter het verantwoord acht de verpleging onder voorwaarden te beëindigen. Wanneer de terbeschikkingstelling wordt verlengd, maar tegelijkertijd de verpleging voorwaardelijk wordt beëindigd, kan de terbeschikkinggestelde zich onder toezicht van de reclassering weer in het maatschappelijk verkeer begeven. Dit betekent dat zijn terugkeer geleidelijk en goed voorbereid plaatsvindt.
Vanwege het belang van een geleidelijke terugkeer is op 1 juli van dit jaar een wetswijziging in werking getreden waardoor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging verplicht is gesteld voor iedere tbs-gestelde. Beëindiging van de tbs-dwangverpleging kan nu alleen nog maar plaatsvinden wanneer de dwangverpleging gedurende tenminste één jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
Deelt u de mening dat alleen vanwege het feit dat een crimineel ouder wordt, dit nooit een (van de) reden(en) mag zijn hem daarom maar vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Een voorwaardelijke beëindiging is alleen aan de orde als het recidivegevaar naar verwachting afdoende kan worden afgewend door het stellen van voorwaarden die zien op het gedrag van de terbeschikkinggestelde. Dit staat los van de leeftijd van de ter beschikking gestelde.
Deelt u de mening dat oudere slachtoffers niet minder waard zijn dan jongere slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat deze serieverkrachter van bejaarden weer nieuwe slachtoffers maakt? Zo nee, waarom niet?
Bij de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging heeft de rechtbank verschillende voorwaarden opgelegd. Reclasseringstoezicht is daar één van. De reclassering wordt hierdoor in staat gesteld betrokkene te controleren en aan te sturen. Dit betekent dat zijn terugkeer geleidelijk en goed voorbereid plaatsvindt, hetgeen het recidiverisico beperkt. Waar nodig kan door tussenkomst van het Openbaar Ministerie worden voorzien in een tijdelijk plaatsing in een fpc of zelfs in hervatting van de dwangverpleging.
Bent u bereid de verlofregeling van ter beschikking gestelden te wijzigen? Zo nee, hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen voor u wel tot dit inzicht komt?
Verlof is een belangrijk onderdeel van de tbs-maatregel. Voor de toekenning ervan is een zorgvuldige procedure opgesteld. Voor de beëindiging van de dwangverpleging, waarvan sprake is in de onderhavige zaak, geldt een andere procedure. Deze procedure is eveneens met de nodige waarborgen omkleed. De onderhavige casus geeft geen enkele aanleiding de Verlofregeling TBS aan te passen. Merk ten overvloede op dat geheel onafhankelijk van deze casus wel een wijziging in de verlofregeling aanstaande is, gericht op efficiëntere verloftoetsing, waarin ook de slachtofferbelangen prominenter worden meegewogen.
Het rondetafelgesprek van het NJCM van 29 november 2013 inzake Bureau Medische Advisering (BMA) |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de notitie van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) van 23 mei 2013 en met het door hen gehouden rondetafelgesprek op 29 november 2013 inzake het Bureau Medische Advisering (BMA)?
Ja. Ik heb mijn reactie op de notitie op 5 september 2013 aan het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) gestuurd en een afschrift hiervan aan uw Kamer gezonden, zoals de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie mij op 20 juni 2013 had gevraagd. Deze brief is vervolgens geagendeerd voor het Algemeen Overleg van 30 oktober jl. over Opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring. Voorts hebben mijn ambtenaren een inhoudelijke bijdrage geleverd aan het rondetafelgesprek dat het NJCM op 29 november jl. organiseerde, zoals ik in voornoemde brief heb aangekondigd.
Wat is uw reactie op de kritiek dat BMA-artsen niet vrij genoeg zijn hun medisch oordeel op basis van hun artseneed te uiten omdat zij standaardvragen moeten stellen op basis van protocollen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Hier ben ik het niet mee eens. Artsen van het Bureau Medische Advisering (BMA) adviseren onpartijdig en zorgvuldig, conform de richtlijnen van de KNMG. De vraagstelling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is voor hen een gegeven. Zij ervaren geen problemen door binnen deze vraagstelling te blijven, zoals ik ook op pagina 3 en 4 van voornoemde brief heb aangegeven.
Hoe kan volgens u de onpartijdigheid van de BMA-artsen gewaarborgd worden als zij in de procedure enkel de belangen van de IND behartigen als partij-deskundige?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief van 5 september 2013 waarin ik op een en ander uitgebreid ben ingegaan (pagina 3 en 4).
Wat is uw reactie op de kritiek dat er sprake is van een schijn van partijdigheid omdat het BMA als adviesorgaan onderdeel is van de IND? Bent u voornemens de schijn van partijdigheid tegen te gaan door deze organisaties te scheiden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de IND en de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) zieke asielzoekers uitzet door zelf voor een termijn van drie maanden zorg in te kopen in het land van herkomst indien de zorg ter plaatse niet beschikbaar is? Kunt u uiteenzetten wat er gebeurt met uitgezette asielzoekers na deze drie maanden als er geen passende zorg meer beschikbaar is?
In de Vreemdelingencirculaire is vastgelegd dat een zieke vreemdeling uitstel van vertrek kan krijgen indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie doet ontstaan en de medische behandeling van de medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken. Onder een medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Indien behandeling in het land van herkomst mogelijk is, is terugkeer aan de orde. In dat kader borgt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) dat eventuele reisvoorwaarden die het BMA stelt, geregeld en gegarandeerd zijn voordat de vreemdeling wordt uitgezet. Als het BMA de reisvoorwaarde heeft gesteld dat de vreemdeling fysiek moet worden overgedragen aan een kliniek in het land van herkomst, maakt de DT&V voor vertrek afspraken over de overdracht met de behandelaar of medische instelling in het land van herkomst die BMA in het advies genoemd heeft1. De DT&V kan daarnaast ondersteuning bieden door te zorgen dat de benodigde medische behandeling voor een beperkte periode, die aansluit op bovengenoemde periode, na terugkeer gegarandeerd wordt ter voorkoming van het ontstaan van een medische noodsituatie. Daarna is de vreemdeling zelf verantwoordelijk om de medische behandeling te continueren. De verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid strekt niet zo ver dat zij voor de gehele duur van benodigde medische behandeling betaalt. Indien uit het advies van het BMA blijkt dat de medische behandeling niet beschikbaar is of dat betrokkene niet kan reizen, wordt de vreemdeling uiteraard niet uitgezet.
Waarom zijn de vertrouwensartsen in het land van herkomst waar de Nederlandse BMA-arts gebruik van maakt anoniem? Hoe kunnen patiënten en andere betrokkenen weten of het om een huisarts of specialist gaat, die ter zake kundig is?
Graag verwijs ik naar mijn brief van 5 september 2013 waarin ik hierop uitgebreid in ga (pagina 1 tot en met 3).
Bent u voornemens uw toezegging in uw reactie op de NJCM notitie van 23 mei 2013 gestand te doen en het rapport openbaar te maken aangaande aanbeveling 4 van de notitie? Zo ja, wanneer bent u van plan deze naar de Kamer te sturen?
Nee, in voornoemde brief leg ik uit waarom niet (pagina 5).