Het bericht ‘Geen plek voor nieuwe poli in Arnhem-Zuid’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het voornemen van Ziekenhuis Rijnstate om de polikliniek in Arnhem-Zuid te verhuizen naar Elst, omdat er in Arnhem-Zuid geen geschikte locatie is gevonden voor een grotere polikliniek? Wat zijn de beweegredenen van het ziekenhuis om dit te doen?1
Allereerst laat ik u graag weten dat het ziekenhuis mij desgevraagd heeft laten weten dat het gaat om plannen, waarover nog besluitvorming gaat plaatsvinden in nauw overleg met alle belanghebbenden, waaronder patiënten en omwonenden. In welke vorm dit zal zijn is nog niet duidelijk. Het ziekenhuis wil eind dit jaar een besluit nemen.
Voor wat betreft de beweegreden laat Rijnstate mij desgevraagd weten dat de huidige gebouwen van Rijnstate relatief oud zijn en om veel investeringen vragen. Daarnaast verwacht Rijnstate in de toekomst ook minder gebouwen nodig te hebben omdat steeds meer ziekenhuiszorg op afstand zal worden verleend. In dit kader heeft Rijnstate onderzocht wat voor huisvesting ze op welke locaties in de toekomst nog nodig heeft. Het ziekenhuis laat mij desgevraagd weten dat het met de huisvesting garant wil staan voor 24/7 spoedzorg voor de hele regio, de groeiende vraag naar spoedzorg en complexe ingrepen goed wil kunnen scheiden van de planbare (electieve) zorg, wil inspelen op de demografische ontwikkeling van de bevolking in de regio en de hierbij horende zorgbehoefte, flexibel wil kunnen meebewegen met de veranderingen in het zorglandschap die de komende jaren zullen volgen en ruimte wil bieden aan de toenemende technologische mogelijkheden en aan research en development.
Rijnstate kent nu 4 locaties: locatie Zevenaar, Velp, Arnhem Noord en Arnhem Zuid. Het ziekenhuis laat mij desgevraagd weten te overwegen de locatie in Zevenaar verder te ontwikkelen tot centrum voor planbare zorg en ouderenzorg. De locatie in Velp zou het ziekenhuis dan willen sluiten. Het ziekenhuis onderzoekt of ze de zorg van de polikliniek in Arnhem-Zuid kan verplaatsen naar een nieuwe vestiging in de gemeente Overbetuwe, waar het zorgaanbod uitgebreid wordt. Rijnstate heeft de intentie uitgesproken zich te willen vestigen op de locatie Spoorlaan/Elst Centraal in Elst. Als dit niet haalbaar blijkt, worden andere locaties in Elst bekeken. In haar hoofdvestiging in Arnhem, wordt ruimte gecreëerd voor alle acute en complexe zorg in de regio. Rijnstate geeft aan dat het vanuit deze locaties, in samenwerking met alle zorgpartijen in de regio en met inzet van technologie en met minder vierkante meters vastgoed, volledige en kwalitatief hoogwaardige ziekenhuiszorg beschikbaar en toegankelijk houdt voor de hele regio.
Acht u de verhuizing van de polikliniek in het belang van de inwoners van Arnhem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 waarin ik vermeld dat het gaat om plannen waarover nog besluitvorming gaat plaatsvinden, zoals aangegeven door Rijnstate in nauw overleg met onder andere omwonenden. Bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan zijn de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk. Het is daarbij mijn taak en die van de toezichthouders, te waarborgen dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om een zorgvuldig proces in te richten en ervoor te zorgen dat de maatschappelijke gevolgen, de vragen van burgers en gemeenten goed worden meegewogen in het proces voorafgaand aan de besluitvorming.
Rijnstate laat mij desgevraagd weten waarde te hechten aan het belang van alle inwoners van het verzorgingsgebied van Rijnstate dat volledige en kwalitatief hoogwaardige ziekenhuiszorg beschikbaar en toegankelijk blijft. Om dit te kunnen realiseren, laat Rijnstate mij weten dat haar locatiebeleid herzien moet worden. Het ziekenhuis geeft aan dat wanneer de gemaakte plannen doorgaan, de inwoners van Arnhem-Zuid een uitgebreider zorgaanbod (meer specialismen houden spreekuur, kleine poliklinische ingrepen) in de buurt (Elst) zullen krijgen, op 7 kilometer afstand van de huidige polikliniek in Arnhem-Zuid. Hierdoor hoeven de inwoners van Arnhem-Zuid minder snel naar de hoofdvestiging in Arnhem-Noord, aldus het ziekenhuis.
Het ziekenhuis laat mij eveneens weten dat de polikliniek Arnhem-Zuid in 2017 33.000 unieke patiënten heeft gehad (dit is inclusief de prikpost). Daarvan wonen er, aldus Rijnstate, 22.810 mensen dichterbij Elst, Arnhem-Noord en Zevenaar. Met de voorgenomen nieuwe locatie in Elst wil Rijnstate eveneens een centralere plek in het zuiden van haar verzorgingsgebied bieden, niet alleen voor de inwoners van Arnhem-Zuid, maar ook voor die van Overbetuwe, Lingewaard en Neder-betuwe.
Is u bekend dat de voorgenomen verhuizing door een groot deel van de patiënten niet wordt gesteund, wat bijvoorbeeld duidelijk wordt uit de al bijna 2300 keer ondertekende petitie voor het behoud van de polikliniek in Arnhem-Zuid?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 heeft Rijnstate mij desgevraagd laten weten dat besluitvorming over de plannen eind dit jaar gaat plaatsvinden in nauw overleg met alle belanghebbenden, waaronder patiënten. Rijnstate heeft mij desgevraagd laten weten dat de initiatiefnemers van de petitie zijn uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek, waarin de overwegingen zijn toegelicht en de zorgen van de initiatiefnemers zijn gehoord. Het belangrijkste zorgpunt van de initiatiefnemers van de petitie Behoud polikliniek Arnhem-Zuid is, aldus het ziekenhuis, de bereikbaarheid van zorg voor kwetsbare ouderen. In dit kader is afgesproken goed te kijken naar het openbaar vervoer van Arnhem-Zuid naar Elst, en met de gemeente in gesprek te gaan over hoe het ziekenhuis deze verbinding zo optimaal mogelijk zou kunnen leggen. Ook behoort de inzet van een pendelbusje vanuit Rijnstate tot de mogelijkheden om patiënten naar de voorgestelde nieuwe locatie in Elst te brengen. Dit wordt meegenomen in het onderzoek van Rijnstate.
Sinds wanneer is het college van Arnhem op de hoogte van de verhuizingsplannen? Op welk moment hebben zij vervolgens de gemeenteraad hierover geïnformeerd? Is het correct dat de gemeenteraad het bericht via de media heeft moeten vernemen? Zo ja, vindt u dat een nette gang van zaken?2
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 1 zal de uiteindelijk besluitvorming plaatsvinden in nauw overleg met belanghebbenden, waaronder omwonenden. Het ziekenhuis Rijnstate laat mij desgevraagd ook weten dat over de intenties met betrekking tot huisvesting het ziekenhuis ruim een half jaar overlegd heeft met de gemeenten Zevenaar, Rheden en Overbetuwe. Op 1 november 2018 heeft het ziekenhuis zijn intenties kenbaar gemaakt aan de wethouder van Arnhem. Daarna is, zo meld het ziekenhuis mij, verschillende keren ambtelijk en bestuurlijk contact geweest met de gemeente Arnhem over de huisvestingsplannen. Het gemeentebestuur is er zelf verantwoordelijk voor om de gemeenteraad te informeren. Of dat tijdig en correct is verlopen is ter beoordeling aan het college en de gemeenteraad neem ik geen standpunt in.
Het ziekenhuis laat mij voorts weten dat in de maanden december 2018 en januari 2019 de intenties zijn besproken met het bestuur van de huisartsenvereniging, de banken en verzekeraars. De cliëntenraad is toen ook geïnformeerd.
Bent u van mening dat ziekenhuis Rijnstate in haar besluit tot verhuizing voldoende naar de wensen van de inwoners van de gemeente heeft geluisterd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft het college van de gemeente Arnhem gedaan om de polikliniek te behouden in Arnhem-Zuid en daarmee een verhuizing te voorkomen? Is er bijvoorbeeld serieus gezocht naar een alternatieve locatie? Is die inzet volgens u voldoende geweest? Bent u van mening dat de gemeente voldoende naar haar inwoners heeft geluisterd?
Het is aan het gemeentebestuur van Arnhem zelf om helder te maken op welke wijze zij in dit geval gehandeld heeft en handelt. Het is niet aan mij daar een oordeel over te hebben.
Bent u bereid met de gemeente en het ziekenhuis in gesprek te gaan over de geplande verhuizing van de polikliniek? Zo nee, bent u van plan het college van Arnhem en het ziekenhuis op te roepen serieus naar de inwoners van Arnhem te luisteren?
Bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan zijn de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk. Zij dienen het gesprek aan te gaan met de gemeente en bewoners. Het is daarbij mijn taak en die van de toezichthouders te waarborgen dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om een zorgvuldig proces in te richten en ervoor te zorgen dat de maatschappelijke gevolgen, de vragen van burgers en gemeenten goed worden meegewogen in het proces voorafgaand aan de besluitvorming.
Ik heb Rijnstate gewezen op het belang van de dialoog met belanghebbenden, zoals patiënten en omwonenden, alvorens een besluit wordt genomen over het aanpassen van het zorgaanbod. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb laten weten heeft Rijnstate mij desgevraagd laten weten dit te zullen doen.
Acht u de redenen die Ziekenhuis Rijnstate aangeeft steekhoudend? Spelen bij de dreigende verplaatsing van de polikliniek naar Elst ook concurrentiële overwegingen een rol? Is de polikliniek in Elst ook bedoeld om patiënten bij de ziekenhuizen in Nijmegen weg te lokken waardoor de patiënten in Arnhem-Zuid de dupe worden?3
De raad van bestuur laat desgevraagd weten dat de mogelijke keuze voor Overbetuwe niets te maken heeft met concurrentieoverwegingen. Met een vestiging in Overbetuwe zou Rijnstate centraal en dichtbij de groeiende bevolking van Arnhem-Zuid en Overbetuwe liggen en zou het ziekenhuis ook goed bereikbaar zijn voor patiënten in Lingewaard.
De Pacemaker Protector (Pace-Pro) |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de Pacemaker Protector, oftewel Pace-Pro, een beschermingskap voor de pacemaker die het mogelijk maakt voor mensen met een pacemaker om fysieke activiteiten te ondernemen en te sporten?
Ja
Erkent u dat de Pace-Pro het risico op pijn bij fysiek contact en beschadiging van de pacemaker aanzienlijk verkleint?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een Pace-Pro sporten toegankelijker en laagdrempeliger kan maken voor mensen met een pacemaker?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat zorgverzekeraars een Pace-Pro op het moment niet vergoeden?
Een Pacemaker Protector is bedoeld als bescherming van een hartimplantaat (pacemaker). Een pacemaker valt onder medisch specialistische zorg (ziekenhuiszorg/geneeskundige zorg) en wordt door het ziekenhuis uit een DBC bekostigd. Indien een behandelend arts permanente bescherming van het implantaat noodzakelijk vindt, dan zou een daarvoor adequaat hulpmiddel zoals bijvoorbeeld een Pace-Pro, uit een DBC verstrekt kunnen worden. Omdat een pacemaker niet valt onder één van de functiegerichte aanspraken uit de paragraaf hulpmiddelenzorg van de Regeling zorgverzekering, bestaat er geen zorgplicht van de zorgverzekeraar voor een vergoeding rechtstreeks aan de verzekerde. Enkele zorgverzekeraars vergoeden in individuele gevallen dit mogelijk uit coulance.
Indien dat het geval is, waarom is de Pace-Pro geen onderdeel van het basispakket?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een Pace-Pro ongeveer 600 euro kost, en het plaatsen van een nieuwe pacemaker ongeveer 5.000 euro?
Op basis van de beschikbare informatie kost een Pace Pro gemiddeld ongeveer € 490. Hoeveel het plaatsen van een pacemaker precies kost, kan ik niet aangeven omdat dit onderdeel is van verschillende DBC’s. Bovendien vallen deze onder het vrije tarief. De kosten van het implantaat zelf bevinden zich meestal in de range van € 2.100 tot € 2.700.
Hoe beoordeelt u het feit dat zorgverzekeraars de Pace-Pro niet vergoeden, maar vervanging van een beschadigde pacemaker wel?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat het zowel voor het welzijn van de patiënt als voor de zorgkosten beter zou zijn als de Pace-Pro vergoed zou worden?
Het is aan de behandelend arts om hierover het gesprek te voeren met de patiënt en om te beoordelen of een bescherming van het implantaat noodzakelijk is. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een medisch hulpmiddel voor bescherming uit het ziekenhuisbudget ter verstrekken. Ik kan me goed voorstellen dat het een uitkomst kan bieden aan een gebruiker om mee te kunnen doen aan activiteiten waarbij het implantaat beschermd moet worden.
Bent u het met stichting Hartekind eens dat zeker voor kinderen, die nog volop hun motorische vaardigheden aan het ontwikkelen zijn, de Pace-Pro een uitkomst biedt om veilig te kunnen bewegen, sporten en spelen en daarom vergoed zou moeten worden door de zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de nodige actie te ondernemen om de Pace-Pro in het basispakket op te nemen, op zijn minst voor kinderen met een pacemaker?
Het is nu al mogelijk dat een medisch hulpmiddel ter bescherming van een hartimplantaat uit het basispakket wordt vergoed. Daar is nu geen actie op nodig.
Drugsdumpingen in de natuur |
|
Vera Bergkamp (D66), Henk Krol (50PLUS) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Legaal drugsafval inleveren bij de milieustraat? Het moet straks gewoon kunnen, vindt D66 Brabant»?1
Ja.
Is bekend hoe vaak drugsafval wordt geloosd in de natuur of in een woonwijk? Zo nee, waarom worden zulke drugsafvallozingen niet als zodanig registreert?
Het is niet mogelijk om deze registraties uit te splitsen naar locatie; het valt op basis van de registraties niet aan te geven hoe vaak het een woonwijk of natuurgebied betrof.
Op basis van de registraties in het Europees Monitoring Systeem zijn in van 2018 292 dumpingen aangetroffen.
Noord Nederland: 5
Oost Nederland: 49
Midden Nederland: 11
Noord Holland: 5
Amsterdam: 4
Den Haag: 18
Rotterdam: 21
Zeeland West Brabant: 54
Oost Brabant: 63
Limburg: 62
Opgemerkt moet worden dat de aantallen geregistreerde dumpingen bij de politie lager zijn dan het werkelijke aantal, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld bij de politie. Bij sommige incidenten rondom dumpingen is de informatie zo summier dat incidenten onvoldoende beoordeeld kunnen worden en daardoor niet meetellen in het landelijk overzicht. Daarnaast is er een ontwikkeling te zien naar alternatieve manieren van dumpen, waarover eerdere Kamervragen zijn beantwoord. Deze dumpingen komen veel minder vaak aan het licht.
Klopt het dat hoe harder er wordt opgetreden tegen de grondstoffen, hoe meer drugsafval erbij komt, omdat er nieuwe productiemethoden gevonden moeten worden die meer afval veroorzaken?
Het is zeker geen vanzelfsprekendheid dat een harder optreden in algemene zin leidt tot een grotere hoeveelheid drugsafval. Het klopt dat de focus in de aanpak van de synthetische drugsproblematiek in belangrijke mate op de drugsgrondstoffen ligt, om zo het productieproces van synthetische drugs aan de voorkant te verstoren. Er zijn inderdaad aanwijzingen dat dit voor criminele organisaties de noodzaak met zich mee heeft gebracht om over te stappen op andere productiemethodes, hetgeen deels een doorwerking kan hebben in het afval dat bij die productiemethodes vrijkomt. Dit neemt echter niet weg dat het verstoren van het proces aan de voorkant een belangrijk onderdeel blijft van een effectieve aanpak van de drugsproductie en -handel.
Hoe gaat het proces in zijn werk na het vinden van drugsafval? Wie betaalt de kosten?
Eigenaren van grond kunnen worden geconfronteerd met gedumpt drugsafval op hun grond. Dit kan zowel een particulier als een overheid zijn. De particuliere eigenaar van een terrein waar drugsafval is gedumpt, kan meestal niet worden verplicht om dat afval op te ruimen of de kosten van het opruimen te dragen, behalve bij overtreding van artikel 1a van de Woningwet (bij dumping op het erf bij een bouwwerk) en van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (het weten of redelijkerwijs kunnenweten van het strijdig gebruik).
In het geval van een drugsafvaldumping is van belang dat er zo snel mogelijk adequaat wordt opgeruimd door de daarvoor toegeruste instanties om mogelijke
schade voor volksgezondheid en milieu te beperken. Op regionaal en lokaal niveau wordt geïnvesteerd in de samenwerking tussen ketenpartners om hier
effectief op te treden.
In antwoorden op eerdere vragen van lid van Toorenburg heb ik de mogelijkheden aangegeven om de kosten te verhalen op de dader. 2
Daarnaast ligt ten aanzien van de kosten, gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu, de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen hierbij nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten.3 De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Uw Kamer is in de brief van 28 maart 20194 daarnaast geïnformeerd dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als laatste bijdrage ieder nog eenmalig voor de komende twee jaar € 100.000 per jaar beschikbaar stellen ter compensatie van de directe opruimkosten op particuliere grond. Daarmee is er voor zowel 2019 als 2020 € 200.000 extra beschikbaar, en hebben de provincies en gemeenten nog eens twee jaar extra de tijd om zelf met een structurele financieringsoplossing te komen.
Klopt het dat gevaarlijke stoffen die zomaar worden achtergelaten funest zijn voor de natuur?
De negatieve gevolgen van afvaldumping voor natuur(beheer), bodem en grondwater worden op lokaal niveau in kaart gebracht. Bij lekkende vaten chemicaliën (drugsafval) is er veelal sprake van verontreiniging van bodem en oppervlaktewater. Er worden zo nodig maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen te beperken zoals sanering van de bodem. Er is op nationaal niveau geen overzicht van de negatieve gevolgen.5
Klopt het dat als vaten met drugsafval gaan lekken planten en dieren in de buurt sterven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat chemicaliën in het grondwater terecht kunnen komen in gebieden die beheerd worden voor drinkwater, waardoor er een direct gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan?
Dumpingen en lozingen van drugsafval kunnen een bedreiging vormen van drinkwaterbronnen – zowel bij oppervlaktewater als bij grondwater. Door kwaliteitsbewaking en controle van zowel de bronnen als het drinkwater door de drinkwaterbedrijven wordt deze bedreiging weggenomen. De drinkwaterbedrijven monitoren de kwaliteit van de drinkwaterbronnen goed. Zodra er verontreinigingen in worden aangetroffen, wordt de inname uit die bron onmiddellijk gestopt. Bij grondwaterbronnen is de monitoring erop gericht verontreinigingen al in een vroegtijdig stadium te signaleren, zodat er voldoende tijd is om maatregelen te nemen. Van een direct gevaar voor de volksgezondheid is daarom geen sprake.
Hoe vaak is het voorgekomen dat de vinders (vaak boswachters of nietsvermoedende wandelaars) onwel worden vanwege de giftige dampen of anderszins gezondheidsproblemen ervaren?
Incidenteel worden er meldingen gemaakt van vinders over accidentele blootstelling aan drugsafval. Meestal betreft dit wandelaars die drugsafval aantreffen en er dichtbij zijn geweest, waardoor zij de giftige dampen inademen. Omdat deze incidenten doorgaans in de openlucht plaats vinden, blijven de effecten beperkt tot tijdelijke irritatie van luchtwegen en ogen.
Zou u het huidige beleid ter voorkoming van het dumpen van drugsafval als effectief kenschetsen? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen met cijfers rondom het aantal dumpingen en kwalitatief met het effect op de natuur, mens en dier?
De aanpak van drugsdumpingen ter voorkoming van het dumpen van drugsafval is onderdeel van de bredere, integrale aanpak van synthetische drugs. Voor een effectieve aanpak van de drugscriminaliteit zetten we in de eerste plaats in op de voorkant van de keten: wanneer er geen drugs geproduceerd kunnen worden, is er immers ook geen drugsafval meer dat gedumpt kan worden. Deze aanpak wordt door het kabinet verstevigd en bestendigd. Over de manier waarop dit wordt vormgegeven heb ik uw Kamer per brief van 15 februari jl. geïnformeerd.6
Kunt u reflecteren op het idee van een «drugsluikje» dat verschillende partijen in het (recente) verleden geopperd hebben, of het afschaffen van de ID-plicht bij milieustraten, zodat drugsafval ingeleverd wordt en netjes verwerkt door de daarvoor aangewezen instanties?
Ik ben absoluut geen voorstander van het idee van een «drugsluikje». Dit zou leiden tot het vanuit de overheid faciliteren van strafbare feiten en heeft daarmee een zeer onwenselijke gedoogconstructie tot gevolg. Dit valt niet te rijmen met de aanpak van drugscriminaliteit als grootste aanjager van ondermijnende criminaliteit, die topprioriteit is van dit kabinet. Met een drugsluikje waar drugscriminelen anoniem hun afval kunnen inleveren, zou vanuit de overheid een illegaal productieproces van verboden middelen juist vergemakkelijkt worden. Zo wordt een wereld in stand gehouden waarin misdaadorganisaties onze samenleving dreigen te ondermijnen met nietsontziende criminele activiteiten. Ik sta dan ook een aanpak voor waarin de overheid hier niet aan bijdraagt, maar hier stevig tegen optreedt. Hierover heb ik uw Kamer recent per brief geïnformeerd.7 Voor het afschaffen van de ID-plicht bij milieustraten ten behoeve van het inleveren van drugsafval geldt tevens dit bezwaar.
Wat zijn de grote juridische bezwaren van een zogenaamd drugsluikje (in welke vorm dan ook), die u aanhaalt in uw brief van 27 september 2018 aan de gemeente Bergen op Zoom (kenmerk 2365947)? Met welk concreet juridisch artikel is het in strijd? Kunt u dit uitgebreid onderbouwen?
Op grond van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet is het verboden om middelen op de lijsten I en II van diezelfde wet binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, deze middelen te telen, te bereiden, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, deze middelen aanwezig te hebben, en deze middelen te vervaardigen. Door een zogenaamd drugsluikje ter beschikking te stellen aan producenten van illegale drugs, worden deze illegale handelingen gefaciliteerd. Het verschaffen van de gelegenheid aan een ander om deze strafbare feiten te plegen is op zichzelf strafbaar op grond van artikel 10a, eerste lid, onder 2°, van de Opiumwet.
Het dumpen van drugsafval (verontreiniging van de bodem, ontdoen van afval op illegale wijze) is strafbaar op basis van de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer. Daarnaast is strafbaarstelling mogelijk op basis van de Wet op de economische delicten en is recent artikel 174 Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd.
Wat zijn de grote maatschappelijke bezwaren en hoe verhouden deze zich tot de veiligheid van onze inwoners en de grote schade aan onze natuur?
In het antwoord op vraag 10 ben ik ingegaan op de maatschappelijke bezwaren die ik zie.
Welke oplossingen ziet u voor het probleem van drugsdumpingen in de natuur en in woonwijken? Bent u bereid in gesprek te gaan met de bestuurders van provincies en gemeenten, alsmede met boswachters en andere betrokkenen, zoals medewerkers van milieustraten, die grote hinder ondervinden van deze problematiek om te kijken welke mogelijke oplossingen zij zien? Zo ja, bent u bereid de Kamer over de uitkomst hiervan te informeren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 moet de aanpak van het voorkomen van drugsdumpingen in de natuur en in woonwijken gezien worden als onderdeel van de bredere, integrale aanpak van synthetische drugs. Deze geïntensiveerde aanpak, waarover uw Kamer per brief recent is geïnformeerd,8 richt zich onder meer op het voorkomen dat grondstoffen voor de productie van synthetische drugs de drugslabs bereiken en op het oprollen van deze drugslabs. Door aan de voorkant te voorkomen dat er drugs geproduceerd kunnen worden, voorkomen we dat er aan de achterkant drugsafval is dat kan worden gedumpt. In het licht van de Toekomstagenda Ondermijning ben ik reeds in gesprek met de betrokken partijen in de aanpak van synthetische drugs middels het Strategisch Beraad Ondermijning, met daaronder een Aanjaagteam. Hierin zijn alle samenwerkende overheidspartijen vertegenwoordigd. Daarnaast is in Brabant, waar de meeste dumpingen plaatsvinden, reeds een aantal jaren de Taskforce Brabant-Zeeland en de Intensivering Zuid-Nederland actief om criminele netwerken te verstoren en de productie van (en handel in) synthetische drugs en hennep terug te dringen. Over de integrale aanpak van synthetische drugs wordt uw Kamer op reguliere wijze middels periodieke Kamerbrieven geïnformeerd.
Daarnaast is het plan van aanpak «Versterking van toezicht en handhaving in het buitengebied»9 opgesteld door de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit plan van aanpak is afgestemd met diverse betrokken partijen, waaronder provincies en natuurbeheerders. De in het plan van aanpak opgenomen maatregelen zien op capaciteit, opleiding, uitrusting en samenwerking. De betrokken partijen komen in een werkgroep regelmatig bij elkaar om verder invulling en uitvoering aan de maatregelen te geven en de voortgang te bewaken. Samen zal zo verder gewerkt worden aan de veiligheid in het buitengebied. Uw Kamer wordt begin 2020 door mij en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de voortgang geïnformeerd.
Voor de gevallen waar toch sprake is van drugsdumpingen vindt het gesprek plaats in het Bestuurlijk Omgevingsberaad, waarop in het antwoord op vraag 4 dieper in is gegaan.
De vergoeding van kunstmatige inseminatie |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de vergoeding van vruchtbaarheidsbehandeling voor lesbische vrouwen ter discussie staat?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat de vergoeding uit het basispakket van kunstmatige inseminatie met donorsemen bij alleengaande of lesbische vrouwen zonder medische indicatie momenteel onderwerp van discussie is.
Werd kunstmatige inseminatie voor alleenstaanden of voor homoseksuele paren tot nu toe wel vergoed, om sociale redenen?
Het is mij bekend dat de beroepsvereniging van gynaecologen (NVOG) de wens heeft dat kunstmatige inseminatie met donorsemen bij alleengaande of lesbische vrouwen zonder de aanwezigheid van een medische indicatie uit de basisverzekering vergoed zou moeten worden. Het Zorginstituut heeft aangegeven dat het ontbreken van een mannelijke partner geen medische indicatie betreft.
Diverse zorgverzekeraars hebben signalen gekregen dat dergelijke behandelingen zonder medische indicatie werden gedeclareerd, en hebben vervolgens besloten om hierop actiever te controleren. Het is niet de bedoeling dat deze behandelkosten worden gedeclareerd ten laste van de Zvw.
Hoeveel alleenstaanden en hoeveel homoseksuele paren hebben in de afgelopen jaren gebruik gemaakt van vergoeding voor kunstmatige inseminatie? Welke kosten waren daar precies mee gemoeid?
Zorgverzekeraars controleren of er een medische indicatie aanwezig is voor de kunstmatige inseminatie. Daarbij weten zij niet of de aanvraag tot vergoeding van de betreffende kosten afkomstig is van alleenstaanden of homoseksuele paren. Het aantal van deze aanvragen en de hoogte van deze kosten zijn dan ook niet bekend.
Bent u van plan om door wijziging van regelgeving te voorzien in vergoeding van kosten vanuit de basisverzekering in situaties waar de wensouders zelf geen medisch vruchtbaarheidsprobleem hebben, maar waarbij voor de vervulling van de kinderwens één of meer andere personen zonder eigen medische indicatie worden betrokken? Zo nee waarom niet? Zo ja, maakt dit onderdeel uit van de pakketwijzigingen voor 2020?
Als algemeen uitgangspunt geldt dat medische interventies die worden verricht bij mensen die daarvoor niet een eigen medische indicatie hebben, geen verzekerde prestatie zijn en dus niet op grond van een zorgverzekering ingevolge de Zorgverzekeringswet voor vergoeding in aanmerking komen. Op grond van deze wettelijke kaders hebben zorgverzekeraars de taak om declaraties van behandelingen te toetsen op doelmatigheid en rechtmatigheid (is er sprake van een terechte aanspraak?) waaronder ook het medische indicatievereiste. Ook bij lesbische en alleengaande vrouwen kan sprake zijn van een medische indicatie, op grond waarvan zij recht hebben op vergoeding van een vruchtbaarheidsbehandeling. Echter, het ontbreken van een mannelijke partner (in geval van alleengaande en lesbische vrouwen) is geen medische indicatie.
Het feit dat in het verleden minder streng gecontroleerd werd op medische noodzaak vind ik geen reden om behandelingen waarvoor een medische indicatie ontbreekt te vergoeden.
Het mogelijk maken van vergoeding van behandelingen waarvoor een medische indicatie ontbreekt impliceert een fundamentele aanpassing van de Zorgverzekeringswet die vergaande consequenties heeft. Hiermee ontstaat druk op de betaalbaarheid en kwaliteit van het verzekerde pakket, wat de solidariteit kan ondergraven om hier met elkaar voor te betalen. Ik ben dan ook niet van plan de Zorgverzekeringswet hierop aan te passen.
Bent u bereid vergoeding om sociale reden, zoals tot nu toe gebruikelijk, voor dit jaar nog toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De doorlooptijden bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) |
|
Carla Dik-Faber (CU), Remco Dijkstra (VVD), Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Ontvangt u ook zoveel klachten over de doorlooptijden bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van mensen die hun rijbewijs willen verlengen als zij ook een gezondheidsverklaring moeten overleggen? Herkent u de klachten over de gebrekkige communicatie met het CBR?
Ik ontvang ook bijna dagelijks berichten van burgers waarin zij hun zorgen uiten over de doorlooptijden bij het CBR. Momenteel staan ook de wachttijden bij de klantenservice van het CBR onder druk. Het CBR is bezig met uitbreiding van de capaciteit en vraagt om zoveel als mogelijk digitaal contact te zoeken.
Wat vindt u ervan dat mensen zo lang moeten wachten op de verlenging van hun rijbewijs en daardoor soms zelfs hun baan verliezen, bijvoorbeeld omdat zij voor de uitoefening van hun werk gebruik maken van een bedrijfsauto?
Het mag niet voorkomen dat de langere doorlooptijden bij het CBR de burger raakt en dit van invloed is op het kunnen uitoefenen van zijn werk. Door het CBR zijn aanvullende maatregelen genomen om zoveel mogelijk te voorkomen dat burgers worden geconfronteerd met een verlopen rijbewijs, dan wel deze periode zo kort als mogelijk te houden. Vanaf januari wordt door het CBR geprioriteerd op datum verlopen rijbewijs. Burgers die al langere tijd bezig zijn en van wie het rijbewijs binnenkort verloopt of verlopen is, worden als eerste geholpen door het CBR. Daarnaast is samen met TLN een spoedprocedure afgesproken voor de beroepschauffeurs. De beroepschauffeurs waarbij niet tijdig het rijbewijs kan worden vernieuwd kunnen hiermee direct worden geholpen.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van 5 april 2018 van het lid Remco Dijkstra (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1681)? Herinnert u zich het antwoord op vraag vier, waarin u stelt dat het CBR binnen vier weken moet reageren, uitzonderingen daargelaten? Bedoelt u met «reageren» dat mensen binnen vier weken moeten kunnen beschikken over een geldig rijbewijs?
Ja, ik herinner mij de antwoorden op de schriftelijke vragen van 5 april 2018 van het lid Remco Dijkstra (VVD).
Ik heb met het CBR prestatieafspraken gemaakt. Op basis hiervan moet het CBR binnen vier weken reageren na elk klantcontact. In de procedure voor het doorlopen van vernieuwing van het rijbewijs kunnen door het CBR meerdere besluiten worden genomen, bijvoorbeeld indien een klant van het CBR wordt doorverwezen naar één of meer medisch specialisten. Het CBR dient binnen vier maanden duidelijkheid te geven over de vernieuwing van het rijbewijs. Dit wordt op dit moment helaas niet in alle gevallen gehaald door het CBR.
Hoe verhoudt uw toezegging in antwoord vier zich tot het volgende bericht op de website van het CBR; «Het is op dit moment erg druk bij het CBR. Daardoor kan het beoordelen van uw rijgeschiktheid soms helaas langer dan vier maanden duren. We adviseren u daarom zo snel mogelijk de Gezondheidsverklaring op te sturen. Zeker als u verwacht dat u nog naar één of meer medisch specialisten moet»?
Het klopt dat op de website wordt geadviseerd om tijdig de aanvraag in te dienen. De RDW stuurt daarnaast ongeveer vier maanden voordat het rijbewijs verloopt een brief aan de rijbewijshouder met informatie over de procedure. Daarin wordt geadviseerd om tijdig te starten met de procedure. Bij dit bericht zit nadere informatie van het CBR afgestemd op de doelgroep. Daarnaast wordt er een tijdelijke bijlage toegevoegd over de drukte en de wijzigingen in de procedure. Binnenkort start het CBR als extra maatregel een publiekscampagne gericht op de ouderen («75 plus»), om hen voor te lichten dat ze vanwege de verplichte keuring tijdig moeten beginnen en het liefst digitaal hun aanvraag indienen.
Vindt u nog steeds dat vier weken een reële termijn is voor het beoordelen van een verzoek tot vernieuwing van het rijbewijs? Kunt u aangeven hoeveel procent van de verzoeken tot vernieuwing van het rijbewijs binnen vier weken wordt beoordeeld?
Het CBR moet binnen vier weken een reactie geven op een ontvangen document (gezondheidsverklaring, tussentijdse melding, keuringsrapport of een rapport van de specialist). Over heel 2018 is dat in 78% van de gevallen gelukt. De vier wekentermijn is nodig om de eerste medisch-inhoudelijke beoordeling te doen van de ingediende gezondheidsverklaring. Het nieuwe ICT-programma moet helpen om dit te versnellen en moet ervoor gaan zorgen dat het CBR weer aan de vier weken termijn gaat voldoen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de communicatie en doorlooptijden bij het CBR op orde zijn? Welke termijn heeft u daarbij voor ogen? Bent u bereid om te onderzoeken hoe mensen via MijnOverheid.nl niet eenmalig, maar meerdere keren kunnen worden geattendeerd op de noodzaak om hun rijbewijs te verlengen?
Zie de inleiding voor de maatregelen die het CBR neemt om de problemen op te lossen. Zo ontvangen mensen die hun rijbewijs moeten verlengen tijdig een attendering per brief van de RDW.
Bent u bereid om te bekijken hoe de verlengingsprocedure efficiënter kan verlopen door mensen bij de attendering reeds aan te geven welke informatie het CBR allemaal nodig heeft om een verklaring van geschiktheid af te geven, waardoor mensen na het invullen van een gezondheidsverklaring zo min mogelijk worden verrast door aanvullende eisen?
In de brief die de RDW, ongeveer vier maanden voordat het rijbewijs verloopt, stuurt aan de rijbewijshouder met informatie over de procedure is per doelgroep informatie over de procedure bij het CBR toegevoegd. Daarnaast is er een tijdelijke bijlage toegevoegd over de drukte en de wijzigingen in de procedure. Ook informeert het CBR middels haar website burgers over het rijden met een medische aandoening.
Wat gaat u doen voor mensen die nu de dupe worden van de werkwijze van het CBR en dreigen hun baan te verliezen?
Zoals beschreven in antwoord 2 monitort het CBR sinds dit jaar op afloopdatum van het rijbewijs, helpt betrokkene zoveel mogelijk, bijvoorbeeld met het maken van een afspraak met een specialist of keuringsarts en geeft prioriteit aan de beroepschauffeurs. Samen met TLN is een spoedprocedure afgesproken voor de beroepschauffeurs. De beroepschauffeurs waarbij niet tijdig het rijbewijs kan worden vernieuwd kunnen hiermee direct worden geholpen.
Bent u bekend met het bericht «Rijbewijs ingetrokken na eerlijk melden depressie: «Dit is niet in de haak»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht? Wat vindt u ervan dat het CBR een rijbewijs ongeldig verklaart na een beoordeling van een medisch specialist dat een aandoening uit het verleden geen invloed heeft op de rijgeschiktheid?
Ik kan niet ingaan op specifieke casussen. Het CBR baseert haar beslissingen op de Regeling Eisen Geschiktheid 2000. Het CBR heeft mij bevestigd dat ook in genoemde casus dit het geval is.
De zorg voor en begeleiding van (oud-)topsporters |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), René Peters (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het symposium «Mental Health in Elite Sport» dat afgelopen najaar in het Europees parlement is gehouden?1
Ja.
Klopt het dat topsporters vaker dan gemiddeld met (mentale) problemen te maken krijgen na de carrière, mede omdat zij gewend zijn de eigen grenzen voortdurend te verleggen en er bovendien een taboe op het onderwerp heerst?2 In hoeverre kan dit gepaard gaan met verslavingsproblematiek?
In 2016 is een prevalentieonderzoek gedaan naar (indicatoren voor) symptomen van mentale problemen bij (voormalige) Nederlandse topsporters.3 Tijdens een periode van 4 weken werd bij 203 huidige topsporters van 6% alcoholgebruik tot 45% angst- en depressieproblemen vastgesteld en bij 282 oud-topsporters van 18% stressproblemen tot 29% angst- en depressieproblemen vastgesteld.
Deze studie gaf aan dat het voorkomen van deze mentale problemen bij huidige en oud-topsportersvergelijkbaar is met de prevalentie van deze mentale problemen in de Nederlandse bevolking. Een hoger aantal zware blessures, operaties, recente belastende leefsituaties, ontevredenheid met de voorbije topsportcarrière en een lagere graad van sociale steun bleken gerelateerd aan
het voorkomen van symptomen van mentale problemen bij zowel huidige als oud-topsporters.
Op internationaal vlak is er over de afgelopen veertig jaar vrij uitgebreid onderzoek verricht naar het voorkomen van psychologische problemen bij oud-topsporters. De belangrijkste gerapporteerde problemen zijn onder andere het psychologisch effect van fysieke problemen (bijvoorbeeld blessures, gewichtstoename, hersenschudding), identiteitsproblemen, financiële problemen en studie- en beroepsproblemen Verslavingsproblematiek wordt niet (meer) als een duidelijke problematiek bij oud-topsporters geïdentificeerd.
Zijn er bij u onderzoeken bekend naar de specifieke mentale kwetsbaarheid van voormalig topsporters dan wel naar de mate waarin topsporters na het beëindigen van hun topsportcarrière verslavingsproblematiek ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er binnen TeamNL sinds 2014 wel specifiek wordt ingezet op het domein prestatiegedrag als vast onderdeel van het centrale team van experts, maar dat er geen structurele advies, zorg en begeleiding voor topsporters na de carrière bestaat? Zo nee, welke structurele advies, zorg en begeleiding is er dan wel?
Sinds een aantal jaar zet NOC*NSF TeamNL in op de begeleiding van topsporters en talenten waarbij al tijdens de topsportcarrière aandacht gaat naar de voorbereiding op het einde van de topsportcarrière met bijbehorende uitdagingen op verschillende gebieden. Psychologische en psychiatrische begeleiding maakt hier nadrukkelijk onderdeel van uit en betrokken experts (dit kunnen sport-, gezondheids- en/of klinisch psychologen en psychiaters zijn) zijn allemaal verbonden aan de TeamNL Experts Prestatiegedrag.
Sinds 2017 is NOC*NSF het project TeamNL@Work opgestart, met financiering van het Ministerie van VWS. Dit project is specifiek gericht op het aanbieden van ondersteuning aan topsporters in de voorbereiding op het carrière-einde en aan gestopte topsporters. Wanneer topsporters zich melden met een vraag of behoefte wordt op maat gekeken welke begeleiding hier het beste bij past. Zo wordt bijvoorbeeld voorzien in (studie)loopbaanbegeleiding, arbeidsmarktoriëntatie, werkervaringsplekken, ondersteuning op psychisch/psychosociaal vlak, competentieontwikkeling, etc. (zie ook: https://teamnlatwork.nocnsf.nl).
De ondersteuning op psychisch/psychosociaal vlak wordt aangeboden via de experts die ook beschikbaar zijn voor de nog actieve topsporters. Hierbij is specifieke aandacht voor het voorkómen van psychologische problemen tijdens een post-Olympisch/Paralympisch seizoen of bij beëindiging van de topsportcarrière.
Ziet u in recente voorbeelden van oud-topsporters3 die na de carrière in een zwart gat zijn gevallen reden om -samen met NOC*NSF en/of oud-topsporters zelf – een ondersteuningsprogramma op te zetten waar oud-topsporters voor advies, zorg en begeleiding aan kunnen kloppen? Zo nee, waarom niet?
De multidisciplinaire ondersteuning vanuit het project TeamNL@Work vormt een sterke basis om topsporters voor te bereiden op en te begeleiden tijdens en na het einde van hun topsportcarrière. Hierbij wordt samengewerkt met succesvolle initiatieven van oud-topsporters gericht op het begeleiden van topsporters naar een volgende uitdaging in hun leven (o.a. De SportMaatschappij, Fanbased, Sporttop). Het project is nog volop in ontwikkeling en NOC*NSF zal de komende tijd dan ook kijken naar hoe de huidige ondersteuning verder verrijkt kan worden, met de inbreng van oud-topsporters.
Het ‘Voorlopig advies Capaciteitsorgaan tandartsen en mondhygiënisten’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het tussentijdse advies van het Capaciteitsorgaan voor Medische en Tandheelkundige vervolgopleidingen om de jaarlijkse instroom voor de initiële opleiding tot tandartsen te verhogen naar 311 studenten per jaar? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de opmerking van het Capaciteitsorgaan dat het op basis van de voortekenen niet waarschijnlijk is dat de volledige raming later in 2019 een lager instroomadvies zal opleveren onder andere omdat de nu voorliggende raming aansluit op eerdere ramingen uit 2009 en 2013?1
Zoals aangekondigd bij de schriftelijke vragen naar aanleiding van de voorhang van het concept tijdelijk besluit zelfstandige bevoegdheid geregistreerd-mondhygiënist (Kamerstuk 32 620, nr. 217) zou het Capaciteitsorgaan eind 2018 (werd 23 januari 2019) een kwantitatieve analyse opleveren, welke begin 2019 (wordt in de loop van 2019) gepreciseerd zal worden met een kwalitatieve analyse. Bij de beantwoording van de Kamervragen is ook toegezegd dat de Minister van OCW en ik de Kamer voor de Voorjaarsnota informeren over wat de kosten zijn van het opvolgen van het advies van het Capaciteitsorgaan over het benodigde aantal opleidingsplaatsen Tandheelkunde en Mondzorgkunde.
Gaat u het advies van het Capaciteitsorgaan overnemen oftewel gaat u de numerus fixus voor tandartsen verhogen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom neemt u het advies waar u zelf om heeft gevraagd niet over?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Korte termijn gevolgen van het faillissement van het MC IJsselmeerziekenhuizen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwsbrief van de Stichting Actie Behoud Ziekenhuis Lelystad (BZL), waarin beweerd wordt dat het Sint Jansdal Ziekenhuis overleg met de Stichting BZL vooralsnog afhoudt?1
Ja.
Klopt het dat Sint Jansdal Ziekenhuis niet met de Stichting BZL wil spreken? Zo ja, kunt u achterhalen wat hiervan de reden is?
Ziekenhuis St Jansdal heeft mij laten weten zich in te spannen om met betrokken stakeholders in gesprek te zijn en te blijven. Hiertoe is onder meer afgelopen maandagavond 4 februari, in samenspraak met de burgemeester van Lelystad, een druk bezochte stakeholdersbijeenkomst in het gemeentehuis van Lelystad georganiseerd. Hier waren, naast onder meer huisartsen, de GGD, de VVT, verloskundigen, kraamzorg en de HAP, ook vertegenwoordigers aanwezig van de Stichting Actie Behoud Ziekenhuis Lelystad. Tijdens deze bijeenkomst is met de aanwezigen van de Stichting Actie Behoud Ziekenhuis Lelystad gesproken over de wederzijdse inzichten en vragen. Het contact is naar zeggen van St Jansdal goed verlopen en St Jansdal verwacht dit op deze wijze te kunnen voortzetten. De eerstvolgende bespreking van St Jansdal met de Stichting is op 11 februari.
Zijn er sinds uw brief van 17 januari 2019 intussen wel meldingen van casussen en incidenten binnengekomen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)?2
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik graag naar mijn brief van heden aan de Kamer met betrekking tot de stand van zaken van MC Slotervaart en de MC IJsselmeerziekenhuizen.
Wanneer wordt bekend hoe de zorg in de regio Lelystad, Urk en Noordoostpolder geregeld wordt vanaf 1 maart? Bent u ook van mening dat dat uiterst komende week bekend moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het Antoniusziekenhuis in Sneek al sinds juli 2018 een patiëntenstop heeft op de polikliniek reumatologie? En klopt het dat hierdoor het Antoniusziekenhuis in Sneek nog niet lukt om de zorg op het gebied van reumatologie in Noordoostpolder en op Urk over te nemen?3
Vorige week verscheen het bericht in de media dat de Antonius Zorggroep in Sneek een patiëntenstop heeft op de polikliniek reumatologie, waardoor reumapatiënten, ook uit de Noordoostpolder en van Urk, op dit moment niet bij de Antonius Zorggroep in Sneek kunnen worden behandeld. Patiënten die met spoed moeten worden geholpen, kunnen hier overigens wel terecht. Verder kunnen reumapatiënten uit de Noordoostpolder en van Urk onder andere terecht in het MCL in Leeuwarden. Andere alternatieven zijn bijvoorbeeld het Tjongerschans in Heerenveen en Nij Smellinghe in Drachten. Daarnaast weegt zorgverzekeraar De Friesland momenteel in afstemming met de Antonius Zorggroep meerdere opties af, om de capaciteit in de regio op korte termijn te verhogen. De zorgverzekeraar is voornemens hier in de loop van deze week een beslissing over te nemen. Patiënten voor wie dit geldt ontvangen hier informatie over via de verwijzers, die meermaals per brief door de Antonius Zorggroep zijn geïnformeerd over de patiëntenstop en de alternatieven.
Waar kunnen patiënten reumatologie uit Urk en de Noordoostpolder wel terecht, nu en na 1 maart 2019? Op welke wijze worden betrokken patiënten hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over Medisch specialistische zorg/ziekenhuiszorg op 13 februari 2019?
Ja.
De brandbrief inzake een dichte dienstapotheek |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief die apothekers in de Hoeksche Waard hebben gestuurd aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over het sluiten van de dienstapotheek in Klaaswaal?1
Ja.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat sinds de nachtsluiting van de apotheek in de Hoeksche Waard het aantal voorschriften drastisch is teruggelopen? Kan hieruit geconcludeerd worden dat huisartsen op grote schaal zelf medicatie uitdelen?
Nee, die conclusie kan niet worden getrokken. De vraag naar acute zorg fluctueert door veel verschillende externe factoren. Zorgverzekeraar CZ informeerde mij dat uit een regionale analyse blijkt dat in het laatste kwartaal van 2018 er een forse daling is geweest van het aantal patiënten dat de huisartsenpost heeft bezocht. Wanneer er minder mensen buiten kantoortijden een beroep doen op de huisarts, heeft dit als automatisch gevolg dat er minder spoedmedicatie wordt voorgeschreven. Dit geldt niet alleen voor de uren tussen 23.00–08.00 maar voor alle openingstijden van de huisartsenposten en dienstapotheken.
Wordt na uitgifte van een medicijn vanuit de artsentas vervolgens standaard de apotheek van de patiënt hierover geïnformeerd? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Voor een goed begrip licht ik eerst toe wat de artsentas inhoudt. Artsen in Nederland kunnen volgens artikel 1 lid 1 onder ll, en artikel 61 lid 8 van de Geneesmiddelenwet bij de apotheek geneesmiddelen bestellen «ten behoeve van toediening aan hun patiënten». Dit geldt voor huisartsen(posten) maar ook bijvoorbeeld voor artsen die werkzaam zijn in een verpleeghuis of Zelfstandig Behandelcentrum.
Artsen kunnen uit die tas dus geneesmiddelen toedienen (bij een geneeskundige behandeling) of verstrekken voor directe inname door de patiënt, indien zij dit nodig achten. Dit kan zowel overdag als ’s-avonds, of gedurende de nacht. De arts hoeft daarbij niet vooraf een apotheker te raadplegen en hij hoeft dit ook niet achteraf te melden bij de apotheek. Indien de arts dit nodig acht zal hij vanzelfsprekend wel contact opnemen met de apotheek. Hierover kunnen artsen en apothekers ook geprotocolleerde afspraken maken. Ik begrijp overigens dat in de Hoeksche Waard zulke afspraken zijn gemaakt, om ervoor te zorgen dat het medicatiedossier op patiëntniveau compleet is.
Wordt de gekozen oplossing in de Hoeksche Waard, waarbij patiënten die ’s nachts medicijnen nodig hebben deze medicijnen van de huisarts krijgen, toegestaan door de IGJ? Zo ja, welke voorwaarden worden hieraan verbonden en waar is het standpunt van de IGJ in terug te vinden?
Als patiënten ’s-nachts geneesmiddelen nodig hebben dan mogen ze die krijgen van de huisarts. Het toetsingskader van de IGJ is de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), en de farmacotherapeutische richtlijn «Geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties» (NHG 2012).
Klopt het dat sinds de nachtsluiting van de dienstapotheek in de Hoeksche Waard nog geen enkele keer een arts de dienstapotheek in Dordrecht heeft geraadpleegd? Zo nee, hoe vaak is dit wel gebeurd?
Nee, dit klopt niet. Zorgverzekeraar CZ heeft mij laten weten dat in de situaties dat de arts het noodzakelijk vond om voor deze toediening een apotheker te raadplegen er contact is opgenomen met de dienstapotheek in Dordrecht. Daarnaast zijn er sinds de nachtelijke sluiting meerdere recepten door de dienstapotheek uit Dordrecht bezorgd bij patiënten in de Hoeksche Waard.
Bent u van mening dat bij verstrekking van medicijnen uit een artsentas altijd een dienstapotheek geraadpleegd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het toedienen of verstrekken van medicatie uit de artsentas altijd, gedurende de dag of nacht, een mogelijkheid die de arts heeft. De arts hoeft daarbij niet vooraf een (dienst)apotheek te raadplegen. Artsen en apothekers zijn zorgprofessionals die autonoom medisch kunnen handelen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, zijn er in de Hoeksche Waard afspraken gemaakt tussen de huisartsenpost en de dienstapotheken.
Klopt het dat er bij de IGJ inmiddels zeker drie calamiteiten gemeld zijn waarbij er verkeerde medicatie is verstrekt vanuit de artsentas? Zo ja, wat wordt er gedaan met deze meldingen?
Er is bij de inspectie een melding gedaan over drie casussen met betrekking tot medicatie uit de dokterstas in de regio Hoeksche Waard. Overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit van de Wkkgz worden meldingen en calamiteiten die betrekking hebben op de kwaliteit van zorg door de inspectie behandeld. De IGJ ziet de brief niet als melding van een calamiteit. De melding wordt volgens de reguliere werkwijze door de inspectie beoordeeld en zo nodig in behandeling genomen.
Kunt u aangeven of er nog andere regio’s in Nederland zijn waar gekozen is voor de oplossing van de artsentas na de nachtsluiting van een dienstapotheek?
Volgens informatie waarover ik nu beschik zijn alleen in Groningen en Zeeland ook enkele dienstapotheken gedurende de nacht gesloten.
Het bericht ‘ZiN-Rapport over de mondgezondheid van kinderen biedt onvoldoende basis voor beleidskeuzen’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het persbericht van het Ivoren Kruis «ZiN-rapport over de mondgezondheid van kinderen biedt onvoldoende basis voor beleidskeuzen»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ken het persbericht van het Ivoren Kruis. Ik ben van mening dat ik mijn beleid kan baseren op alle rapporten en onderzoeken die het Zorginstituut mij aanbiedt, zonder de wetenschappelijke kwaliteit opnieuw te beoordelen.
Wat is uw oordeel over het onderzoek «Kies voor tanden: hoofdmeting 2017» van het TNO? Wat is uw reactie specifiek op de representativiteit van de onderzochte populatie en de selectieve respons?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 ga ik ervan uit dat de wetenschappelijke kwaliteit in orde is van alle rapporten en onderzoeken die het Zorginstituut mij aanbiedt. Ten aanzien van de representativiteit en de selectieve respons het volgende: TNO heeft de representativiteit van de onderzoeksgroep gecontroleerd door de demografische gegevens (zoals burgerlijke staat, herkomstgroepering en soort huishouden) van de vier onderzoeksgemeenten tezamen (Alphen aan den Rijn, Gouda, Den Bosch en Breda), te vergelijken met die van de Nederlandse bevolking. Deze gegevens kwamen goed overeen. Dit staat uitgewerkt in hoofdstuk 2 van het onderzoek2. Daarnaast heeft er onderzoek plaatsgevonden onder de gezinnen die wel voor het onderzoek uitgenodigd waren, maar niet hebben deelgenomen (non-participatieonderzoek). Daaruit bleek dat in de groep van niet-deelnemers relatief meer mensen met een lage sociaaleconomische status (SES) zaten, dan in de groep deelnemers. Dit heeft de resultaten van het onderzoek niet vertekend, doordat alle bevindingen gestratificeerd naar SES zijn gerapporteerd. Meer informatie hierover staat in hoofdstuk 4 van het rapport.
Ik ben dan ook van oordeel, met TNO en het Zorginstituut, dat het rapport voldoende representatief is om conclusies te trekken ten aanzien van de mondgezondheid van jeugdigen in Nederland in het algemeen.
Deelt u de mening van het Ivoren Kruis dat de insteek van het Zorginstituut Nederland om haar mondzorgbeleid alleen te baseren op het rapport «Kies voor tanden: hoofdmeting 2017» van het TNO niet juist is omdat de onderzochte populatie niet representatief is voor de Nederlandse kinderen? Zo nee, waarom deelt u deze mening van het Ivoren Kruis niet?
Nee. De insteek van het Zorginstituut is niet om zijn beleid alleen te baseren op het rapport. Het Zorginstituut gaat juist met partijen in gesprek over de vraag welke stappen ondernomen kunnen worden om de mondgezondheid van kinderen en jeugdigen te verbeteren. Zie voor meer informatie over dit overleg ook mijn antwoorden op de eerdere vragen over het Signalement Mondzorg (Kamerstukken 2018–2019, nr. 1051).
Vindt u het van belang dat in het onderzoek ook kinderen die geen mondzorgprofessional bezoeken meegenomen worden? Zo nee, waarom vindt u dat niet van belang? Zo ja, bent u van mening dat het mondzorgbeleid gebaseerd kan worden op een rapport waarin de gegevens van zo’n belangrijke groep niet zijn meegenomen?
Ik vind het van belang dat ook kinderen die geen mondzorgprofessional bezoeken worden meegenomen in het onderzoek. Het onderzoek is zodanig opgezet dat deze kinderen ook daadwerkelijk zijn meegenomen.
Herinnert u zich uw antwoord op Kamervragen over het Signalement Mondzorg 2018 waarin u onder andere stelt:«ten aanzien van 5-jarigen is de algemene conclusie in het rapport dat de mondgezondheid van kinderen van 5 jaar ook tussen 2011 en 2017 is verbeterd»?2 Wetende dat de onderzochte populatie niet representatief is, doet u dat twijfelen aan deze conclusie?
Ja, ik herinner mij mijn antwoorden naar aanleiding van uw vragen over het Signalement Mondzorg (Kamerstukken 2018–2019, nr. 1051). Voor wat betreft de representativiteit verwijs ik u naar antwoord 2.
Waarom zijn de beschikbare resultaten van mondzorgonderzoek uit Rotterdam en gegevens van zorgverzekeraars over kinderen die nooit of onregelmatig een mondzorgprofessional bezoeken niet betrokken bij het voorstel van het Zorginstituut Nederland? Hadden deze gegevens volgens u betrokken moeten worden?
Het mondzorgonderzoek uit Rotterdam is een cohortstudie en deze studie is niet representatief voor de Nederlandse bevolking. Dat was ook niet de insteek van dit onderzoek. Deze gegevens zijn daarom naar het oordeel van TNO niet vergelijkbaar met – of inpasbaar in – het onderzoek «Kies voor tanden: hoofdmeting 2017» dat TNO heeft uitgevoerd. Het is niet aan mij om te oordelen welke gegevens in een onderzoek betrokken moeten worden. Bij het overleg dat het Zorginstituut Nederland organiseert om de verbetering van de mondgezondheid van kinderen te bespreken wordt ook gekeken naar regionale verschillen.
Deelt u de mening van het Ivoren Kruis dat beleidsmakers niet mogen concluderen dat het beter gaat met de mondgezondheid van vijfjarige kinderen in Nederland aangezien er genoeg signalen en gegevens uit het werkveld zijn die het tegenovergestelde suggereren? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor het Signalement Mondzorg 2018 dat het Zorginstituut Nederland u heeft aangeboden? Bent u van mening dat het Signalement herzien moet worden?
Ik ben van mening dat het over het algemeen beter gaat met de mondgezondheid van vijfjarigen in Nederland, omdat het Zorginstituut deze conclusie heeft overgenomen in zijn Signalement Mondzorg. Het Ivoren Kruis verwijst in zijn persbericht naar een aantal gebieden in Nederland die qua samenstelling en problematiek juist niet representatief zijn voor de gemiddelde Nederlandse bevolking. Ivoren Kruis geeft aan dat de tandartsen in deze gebieden geen verbetering ervaren in de mondgezondheid van vijfjarigen. Ook TNO heeft in zijn rapportage aangegeven dat er regionale verschillen in mondgezondheid kunnen bestaan. Ik zie geen aanleiding om het Zorginstituut te vragen het Signalement te herzien.
Heeft u net als het Ivoren Kruis zorgen over de toegang tot de mondzorg van grote delen van onze bevolking en de gevolgen daarvan voor de mondgezondheid van onze bevolking? Zo nee, waarom deelt u de zorgen van het Ivoren Kruis niet?
Het is belangrijk dat de mondzorg in Nederland voor iedereen toegankelijk is. Alle kinderen kunnen bij een mondzorgprofessional terecht als het nodig is en die zorg wordt vergoed vanuit de basisverzekering. Dit is echter bij een kwetsbaar deel van de (ouders van de) kinderen nog onvoldoende bekend. Dit is ook onderwerp van overleg met de partijen. Er zijn op dit punt dan ook interventies ontwikkeld om deze kennis juist bij deze groepen meer bekendheid te geven. In het project «Healthy teeth: all aboard!», dat ZonMW financiert, wordt momenteel het effect van dit soort interventies bij kwetsbare groepen geëvalueerd.
Herinnert u zich uw antwoord op Kamervragen over het Signalement Mondzorg 2018 waarin u stelt dat het niet langer nodig is om de monitor Signalement Mondzorg uit te brengen omdat het signalement bedoeld was om na de pakketwijziging uit 1995 te bezien of de mondgezondheid van de jeugdigen door de pakketwijziging niet zou verslechteren en dat deze pakketwijziging na 20 jaar voldoende geëvalueerd is? Deelt u de mening dat het Signalement Mondzorg een breder doel diende, namelijk ook inzicht geven in de stand van zaken met betrekking tot de mondgezondheid in Nederland? Deelt u vervolgens de mening dat inzicht in de mondgezondheid in Nederland van groot belang is? Zo ja, op welke wijze zet u de monitoring van de mondgezondheid in Nederland voort en hoe gaat u er daarbij voor zorgen dat de monitoring leidt tot representatieve resultaten waarop beleid goed kan worden gebaseerd?
In mijn antwoorden op de eerdere vragen over het Signalement Mondzorg (Kamerstukken 2018–2019, nr. 1051) heb ik uitgelegd waarom het Zorginstituut geen reden meer ziet om deze specifieke monitor voort te zetten. Hierdoor valt een informatiebron weg over de mondgezondheid van kinderen in Nederland. Monitoring is een punt van aandacht. Er wordt op dit moment met partijen gepraat over welke informatiebronnen er in de toekomst gebruikt kunnen worden om de mondgezondheid te monitoren. Ik benieuwd naar de suggesties van Ivoren Kruis over toekomstige monitoring. Ik wil er tegelijkertijd voor waken dat er nieuwe administratieve lasten worden geïntroduceerd. Ik zal dit bespreken met de beroepsgroepen KNMT, ANT en NVM-mondhygiënisten en de suggesties van Ivoren Kruis hierbij betrekken.
Het bericht omtrent schadelijke stoffen in lippenbalsem |
|
Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minister, kijk welke lippenbalsems voor kinderen schadelijk zijn»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het onderzoek, opgesteld door de Belgische consumentenorganisatie Test Aankoop, dat erop wijst dat meer dan de helft van de geteste lippenbalsems voor kinderen stoffen bevatten waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn?
De NVWA laat weten dat dit een inventariserend onderzoek is naar gehaltes van MOSH en MOAH in lippenbalsems voor kinderen.
MOSH is de afkorting van Mineral Oil Saturated Hydrocarbons en MOAH van Mineral Oil Aromatic Hydrocarbon. Het zijn beide namen voor mengsels van stoffen die gemaakt worden uit aardolie. Deze mengsels van stoffen kunnen kankerverwekkende stoffen bevatten. Uit deze mengsels kunnen fracties worden gedestilleerd die geen kankerverwekkende stoffen bevatten. De constatering dat er een gehalte MOSH en MOAH in lippenbalsems voorkomt, geeft nog geen indicatie dat er kankerverwekkende stoffen in voorkomen. De Cosmeticaverordening verbiedt het gebruik van deze stoffen tenzij is aangetoond dat deze geen kankerverwekkende stoffen bevatten. Zie ook het antwoord op vraag 6. Voor cosmeticatoepassingen zijn daarom gezuiverde fracties beschikbaar waar geen kankerverwekkende stoffen inzitten.
De NVWA heeft de onderzoeksgegevens en de exacte gehaltes bij de Belgische consumentenorganisatie opgevraagd. Hieruit blijkt dat Test Aankoop alleen heeft gemeten of in de lippenbalsem MOSH en MOAH aanwezig zijn en niet heeft gecontroleerd welke aardoliefractie gebruikt is.
Klopt het dat dezelfde lippenbalsems, met dezelfde stoffen waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn, ook in Nederland verkocht worden?
In Nederland zijn dezelfde lippenbalsems te koop. Het is echter niet toegestaan dat er kankerverwekkende stoffen in voorkomen.
Worden er ook andere lippenbalsems met dezelfde stoffen waarvan men vermoedt dat ze kankerverwekkend zijn, in Nederland verkocht?
Er worden ook andere lippenbalsems in Nederland verkocht met dezelfde stoffen. Ook voor deze lippenbalsems geldt dat er geen kankerverwekkende stoffen in mogen voorkomen.
Bent u het ermee eens dat onderzoek nodig is om de veiligheid van de Nederlandse consument van lippenbalsems? Zo ja, ziet u redenen om, naar aanleiding van het Belgische onderzoek, te starten met een onderzoek uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar lippenbalsems? Zo nee, waarom niet?
Recent onderzoek van het Duitse onderzoeksinstituut BfR (Bundesinstitut für Risicobewertung, de organisatie is vergelijkbaar met het RIVM) bevestigt dat mits de juiste fracties van het aardoliedestillaat gebruikt worden deze veilig gebruikt kunnen worden in (kinder)cosmetica2. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de NVWA de gegevens van het onderzoek opgevraagd om na te kunnen gaan of er aanleiding was om aan deze conclusie te twijfelen. Dat blijkt niet het geval. De NVWA ziet dan ook geen aanleiding om aanvullend onderzoek te doen.
Kunt u bevestigen dat er geen nationale of Europese regels zijn voor de stoffen die gebruikt worden in lippenbalsems waarmee mogelijk de volksgezondheid in het geding komt? Indien dit het geval is, kunt u toelichten waarom en bent u bereid om hier verandering in aan te brengen?
Nee, er zijn wel degelijk regels voor cosmetische producten, de productgroep waar lippenbalsem onder valt. Deze (Europese) regels zijn vastgelegd in de Europese Cosmeticaverordening (1223/2009). In deze verordening staat expliciet vermeld dat minerale oliën niet gebruikt mogen worden in cosmetische producten, tenzij aangetoond kan worden dat zij geen kankerverwekkende stoffen bevatten.
Wat is de reden dat de NVWA tot op heden geen onderzoek heeft gedaan of controles heeft uitgevoerd naar de stoffen die gebruikt worden in lippenbalsems?
De NVWA voert het toezicht risicogericht uit. Tot op heden waren er geen redenen om aan te nemen dat cosmeticaproducenten de verkeerde (kankerverwekkende) MOSH en MOAH bevattende mengsels gebruikten. Deze signalen zijn er nu ook niet. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 5.
Klopt het dat de stoffen die mogelijk kankerverwekkend zijn vaak niet vermeld staan op de lijst van ingrediënten? Zo ja, is er een reden dat deze stoffen niet vermeld hoeven te worden?
Zoals hierboven al vermeld is het gebruik van kankerverwekkende stoffen in cosmetica verboden. De (niet kankerverwekkende) gebruikte MOSH en MOAH bevattende aardolieproducten worden altijd op het etiket vermeld. De standaard gebruikte vermelding hiervoor is paraffinum liquidum. Soms worden ook de termen (liquid) parrafin, (liquid) petrolatum, (light) mineral oil, paraffin oil, synthetic wax, microcrystaline wax en white (mineral) oil gebruikt.
De last van het lijden en het krijgen van je recht na een medische misser |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Argos van 26 januari 2019 over een medische calamiteit waarbij een baby die bij geboorte een tangverlossing tijdens keizersnede onderging, een traumatische1 dwarslaesie in de nek opliep?2 Bent u van mening dat deze calamiteit bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd gemeld had moeten worden? Waarom heeft het ziekenhuis in Purmerend dit niet gedaan?
Ja.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd bereid deze verschrikkelijke casus te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De casus waarover in de uitzending van Argos werd gesproken heeft zich afgespeeld in 2005. Op grond van de destijds van kracht zijnde Kwaliteitswet zorginstellingen waren zorginstellingen ook in die tijd al verplicht calamiteiten te melden bij de Inspectie. De Kwaliteitswet verstaat onder een calamiteit «een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van de instelling heeft geleid». Het betrokken ziekenhuis heeft de casus destijds niet als calamiteit gemeld, althans de Inspectie heeft geen melding over de in de uitzending van Argos aangehaalde casus ontvangen.
Het bestuur van het Dijklanderziekenhuis (het fusieziekenhuis waar het Waterlandziekenhuis in is opgegaan) heeft mij laten weten dat rechtens niet is vastgesteld dat de casus een traumatische dwarslaesie betrof als gevolg van de tangverlossing (zie uitspraken Rechtbank, Hof en Hoge Raad). Daarbij wijst het ziekenhuis erop dat de dwarslaesie eerst bijna 4 weken na de geboorte in een ander ziekenhuis werd vastgesteld. Ten tijde van de overplaatsing was bij het ziekenhuis in Purmerend geen complicatie bekend. Op dat ogenblik kon volgens het ziekenhuis dus niet van een onverwachte gebeurtenis, die betrekking had op de kwaliteit van de zorg, worden gesproken.
Vindt u dat volledige transparantie in dit dossier van wezenlijk belang is en dat het rapport dat het ziekenhuis heeft laten maken door een neuroradioloog dat schijnbaar ongunstig was voor de processuele positie van het ziekenhuis openbaar moet worden gemaakt of minstens ter beschikking moet worden gesteld aan mevrouw T, de moeder van de baby met een dwarslaesie?3
Veilige zorg rond zwangerschap en geboorte van een kind is van groot belang. Het terugbrengen van perinatale sterfte en perinatale morbiditeit staat in ons land hoog op de politieke en maatschappelijke agenda. Niet alle slechte uitkomsten bij zwangerschap en geboorte zijn te vermijden, maar een deel kan wél worden voorkomen door effectievere preventie en betere zorg. Iedere calamiteit die rondom een zwangerschap of geboorte plaatsvindt is en blijft betreurenswaardig en heeft enorme impact op het leven van patiënten en hun familie.
Het doel van onderzoek van incidenten en calamiteiten is om ervan te leren en het risico op herhalen te minimaliseren – met als uiteindelijk doel om de best mogelijke veilige zorg te verlenen. De inspectie vindt het daarom van belang dat calamiteiten goed onderzocht worden.
Het betreft hier echter een bevalling die veertien jaar geleden heeft plaats gehad. Sindsdien zijn andere behandelmethoden gemeengoed geworden in de verloskunde en is de organisatie in de geboortezorg ingrijpend gewijzigd. De inspectie heeft aangegeven in dit geval om die redenen geen onderzoek te doen.
Wat is uw oordeel over het feit dat de gerechtelijke procedures in de twee casussen uit de uitzending die zich afspeelden in 2005 respectievelijk 2007 zo extreem lang hebben geduurd?4 Wat is hiervan de reden? Vindt u dit een acceptabele gang van zaken?
In diverse procedures is rechtens beslist (zie uitspraken Hof en Hoge Raad4) dat de stukken die bestemd zijn voor interne gedachtenvorming en besluitvorming binnen het ziekenhuis, niet aan derden hoeven te worden verstrekt.
Bent u bereid persoonlijk in gesprek te gaan met betrokkenen bij beide casussen net zoals u heeft gedaan bij een slachtoffer van de implantatie van een siliconenborstprothese?
Het is mij bekend dat gerechtelijke procedures over schadeafwikkeling bij medische fouten in het verleden soms onaanvaardbaar lang konden voortduren. Oorzaak was soms ook een terughoudende opstelling van instellingen, zorgverleners en schadeverzekeraars en belangenbehartigers om vlot mee te werken aan gerechtelijke procedures om de aansprakelijkheid na een medisch incident vast te stellen. Verder betrof het vaak ook erg complexe casuïstiek. Om de snelheid van het afwikkelen van gerechtelijke procedures te vergroten heeft de Letselschade Raad in 2010 samen met betrokken partijen een Gedragscode Openheid medische incidenten (GOMA) opgesteld ter verbetering van de positie van patiënten.
Vindt u niet dat er sprake is van een dubbele lijdensweg bij de betrokkenen? Enerzijds vanwege de ernstige gevolgen van medisch handelen en anderzijds vanwege de jaren- en jarenlange procedures door het handelen van de verzekeraars?
Uit het programma van Argos heb ik opgemaakt dat de ene casus in Straatsburg bij het Hof van Europa zou worden voorgelegd. Het Dijklanderziekenhuis heeft laten weten nog geen informatie ontvangen te hebben dat er een procedure bij het Europese Hof aanhangig is gemaakt. Dit is evenmin bekend bij de verzekeraar van het ziekenhuis. De andere casus zou enkele jaren geleden hebben geleid tot een schikking tussen partijen. Daarmee is dat dossier uiteindelijk gesloten. Gelet op die omstandigheden zal een persoonlijk gesprek met betrokkenen wat mij betreft niet tot andere uitkomsten kunnen leiden. Om die reden zal ik niet het gesprek aangaan.
Onderschrijft u de mening van advocaat Beer dat de lengte van deze procedures reden vormt om te kijken naar mogelijke alternatieven?
Ja, de combinatie van persoonlijk leed ten gevolge van een calamiteit en juridisch getouwtrek over de aansprakelijkheid voor die calamiteit kan inderdaad worden gezien als een dubbele lijdensweg. Om die reden heeft de Letselschade Raad samen met betrokken partijen, die dit leed ook onderkenden, de gedragscode opgesteld ter verbetering van de positie van patiënten. Zie mijn antwoord op vraag 5.
Hoeveel calamiteiten of ernstige letselschade door medisch handelen, al dan niet verwijtbaar, zijn er jaarlijks in zorginstellingen en praktijken?
Ik acht deze twee casus uit 2005 en 2007 niet representatief meer voor de situatie op dit moment. Derhalve onderschrijf ik de mening van advocaat Beer op dit punt niet.
Hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal claims dat wordt neergelegd bij Centramed en Medirisk?
De Inspectie meldt in haar meest recente jaarbeeld (Jaarbeeld 20176) dat zij 11.280 meldingen van incidenten heeft ontvangen, waarvan 2050 aangemerkt zijn als calamiteit zoals bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. In 2016 betroffen het 11.900 meldingen waarvan 2620 calamiteiten.
Hoeveel claims worden er jaarlijks neergelegd bij Centramed en Medirisk? Hoeveel claims in absolute cijfers en procentueel worden gehonoreerd en hoe hoog is de schade die gemiddeld wordt uitgekeerd? Hoe lang duren de claimtrajecten gemiddeld?
Hoe meldingen en claims zich tot elkaar zouden verhouden valt in redelijkheid niet na te gaan. Meldingen bij de Inspectie zijn van geheel andere orde dan schadeclaims die worden neergelegd bij een schadeverzekeraar. Claims bij de schadeverzekeraars kunnen bijvoorbeeld ook ongevallen van medewerkers of bezoekers betreffen.
Vindt u niet dat het systeem van verzekeren tegen medische aansprakelijkheid waarbij er slechts twee verzekeraars zijn, Centramed en Medirisk die beide een onderlinge waarborgmaatschappij vormen en werken met en voor hun leden, zijnde ziekenhuizen en andere zorginstellingen met als doel om zoveel mogelijk verweer te voeren tegen schadevergoedingsaanspraken, onvoldoende goed werkt en te weinig kijkt naar de belangen van de patiënt en de familie?
Bij de beide grote schadeverzekeraars zijn volgens hun meest recente jaarverslagen – beide gaan over 2017 – in 2017 in totaal 1704 claims neergelegd. Medirisk – 841 claims (was 785 in 2016); Centramed – 863 claims (was 870 in 2016).
Medirisk meldt in zijn jaarverslag7 dat bij 43% van de 1144 in 2017 bij haar afgesloten claims (in 2016 waren het er 1197) de aansprakelijkheid is erkend of een minnelijke schikking is getroffen; in 7% van de gevallen is de claim door de patiënt ingetrokken; in de andere helft van de gevallen is de aansprakelijkheid afgewezen.
Medirisk8 meldt voorts dat de gemiddelde vergoeding per erkende of minnelijk geschikte claim in 2017 € 46.313,- heeft bedragen.
Centramed meldt in zijn jaarverslag dat met de 863 claims een totale schadelast van € 29,9 miljoen gemoeid is. (In 2016 – 870 claims met een totale schadelast van € 30,3 miljoen)
Hoe lang de claimprojecten gemiddeld duren is niet openbaar gemaakt.
Is hier niet sprake van marktfalen aangezien geen enkele andere verzekeraar zich op deze markt wil begeven?
Nee, door de mogelijkheden voor (buitenlandse) schadeverzekeraars om de Nederlandse markt te betreden is er geen sprake van dat het systeem onvoldoende goed zou werken. Er is ook een aantal zorgaanbieders dat van de mogelijkheid van buitenlandse verzekeraars gebruik maakt.
Wat vindt u van het gegeven dat de ziekenhuizen, via deze onderlinge verzekeringsconstructies of bij steeds hogere eigen risico's, steeds meer zelf de aansprakelijkheidsdiscussies met hun (voormalige) patiënten voeren? Is het mogelijk dat de voor een eerlijke beoordeling noodzakelijke distantie hierdoor in gevaar komt?
Nee, door de mogelijkheden voor (buitenlandse) schadeverzekeraars om de Nederlandse markt te betreden is er ook geen sprake van een tekortschieten van de werking van vraag en aanbod.
Onderschrijft u dat de afwikkeling van medische aansprakelijkheidskwesties aan de zijde van de zorgverleners volledig met gemeenschapsgeld plaatsvindt? Zo ja, heeft deze constatering naar uw mening gevolgen voor de menselijke kwaliteit die bij die afwikkeling moet worden betracht?
Dat ziekenhuizen steeds meer zelf het gesprek aangaan met de patiënt of zijn familie na een calamiteit beschouw ik als een goede ontwikkeling. Die ontwikkeling wordt ook bevorderd met de klachten- en geschillenregeling in het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Mensen kunnen sinds 1 januari 2017 gratis terecht bij de klachtenfunctionaris van bijvoorbeeld het ziekenhuis. Uit de praktijk blijkt dat een goed gesprek tussen de patiënt en de zorgverlener over een calamiteit of incident het beste werkt. De klachtenfunctionaris kan zo’n gesprek snel op gang brengen. Lost een gesprek het probleem niet op, dan kan de patiënt ervoor kiezen een rechtszaak aan te spannen. Maar de wet biedt ook een laagdrempelig alternatief voor de patiënt of zijn familie: de onafhankelijke geschilleninstantie. Die doet een uitspraak waar beide partijen zich aan moeten houden. De geschilleninstantie kan ook een schadevergoeding toekennen tot € 25.000,-. Ook in de Gedragscode, zie mijn antwoord op vraag 5, wordt uitgegaan van een dergelijk stappenplan dat begint met de patiënt goed te informeren en te begeleiden en alle openheid te betrachten over het gebeuren dat heeft plaatsgevonden.
Onderschrijft u dat burgers die slachtoffers zijn van vermeende medische fouten het voeren van dit soort procedures en discussies volledig uit eigen middelen moeten betalen? Zo ja, bent u bereid om te zoeken naar mogelijkheden hen daarbij in bepaalde gevallen tegemoet te komen?
Zorginstellingen zijn aansprakelijk voor de fouten die ze maken en dienen de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden uit hun eigen middelen. Om zich te verzekeren tegen hoge schadeclaims sluiten zorginstellingen in het algemeen schadeverzekeringen af. Ook dat doen zij uit eigen middelen. Die middelen genereren zij door het verlenen van zorg waarvoor zij een vergoeding ontvangen, in het algemeen via de verzekering van de patiënt voor zijn ziektekosten of kosten voor langdurige zorg.
Vindt u niet dat er een onafhankelijke collectieve oplossing moet komen zoals bijvoorbeeld advocaat Beer bepleit waarbij hij denkt aan een Centraal Orgaan Afwikkeling Medische Aansprakelijkheid dat wordt samengesteld uit onafhankelijke, maar deskundige juristen en medici? Bent u bereid een dergelijk idee verder te onderzoeken en uit te werken?5
Ik onderschrijf uw stellingname niet; de onafhankelijke rechter bepaalt immers of een burger die zich slachtoffer acht van een vermeende medische fout en daartegen procedeert, al dan niet wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van het proces en eventuele buitengerechtelijke kosten.
Wat vindt u van het idee om te komen tot een compensatiefonds voor slachtoffers en familie, een no-fault systeem, waarbij er sneller tot compensatie bij medische letselschade kan worden overgegaan?6
Ik ben er geen voorstander van om de huidige laagdrempelige klachtenprocedure en onafhankelijke geschilleninstantie terzijde te schuiven voor een Centraal orgaan.
Uit de praktijk blijkt het belang van een snelle en goede dialoog tussen patiënt en zorgverlener over een calamiteit. De klachtenfunctionaris kan zo’n gesprek snel op gang brengen. Komen de instelling en de patiënt er samen niet uit, dan heeft de patiënt de keuze tussen een weg langs de burgerlijke rechter of de weg langs de onafhankelijke geschilleninstantie. De geschilleninstantie kan een schadevergoeding toekennen tot € 25.000,-. Ook is het mogelijk de route van het tuchtrecht te volgen of contact op te nemen met het Landelijk Meldpunt Zorg. Daarmee acht ik een goede rechtsgang gewaarborgd.
Bent u bereid deze mogelijke alternatieve oplossingen te onderzoeken?
Ik ben er geen voorstander van om in Nederland een no-fault systeem te introduceren. Een compensatiefonds voor slachtoffers en familie voor geleden schade, ongeacht of er sprake is van aansprakelijkheid en verwijtbaarheid, staat op gespannen voet met de verantwoordelijkheden zoals die nu in de zorg bij partijen zijn belegd en met het aansprakelijkheidssysteem van het Burgerlijk Wetboek. In het Nederlandse recht moet er sprake zijn van verwijtbaarheid van de kant van de behandelaar of de zorginstelling.
Het bericht dat apothekers schaarse medicijnen doorsluizen naar het buitenland |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Apothekers verkopen geneesmiddelen aan het buitenland, terwijl er hier tekorten zijn»1? Wat is uw reactie daarop?
Ja. Als apothekers of groothandels geneesmiddelen waarvoor een tekort is in Nederland exporteren dan vind ik dat kwalijk. Dit getuigt immers niet van goede zorg aan de patiënt en is daarnaast in strijd met de afspraken die met groothandels zijn gemaakt.
Als er geen tekorten zijn en een apotheker heeft een groothandelsvergunning, dan is parallelexport van geneesmiddelen toegestaan. Voorwaarde is dat de export wel volledig gescheiden moet zijn van de apothekersactiviteiten. Een apotheker mag niet voor eigen patiënten inkopen en deze geneesmiddelen vervolgens exporteren.
Deelt u de mening dat indien er in Nederland een tekort is dat er geen enkel pakje medicijnen naar het buitenland mag verdwijnen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kon het volgens u gebeuren dat de export van de anticonceptiepil in oktober gewoon doorging terwijl er in Nederland sinds september een tekort aan was?
Het is onbekend op welke schaal geneesmiddelen naar het buitenland worden geëxporteerd. Het is niet mogelijk om uitspraken te doen over het aantal patiënten dat is getroffen door export van geneesmiddelen waarvan in Nederland sprake was van een tekort en de daarbij horende kosten.
Er zijn afspraken gemaakt met groothandels dat zij bij een tekort van geneesmiddelen in Nederland, de betreffende geneesmiddelen niet mogen exporteren. Als iemand signalen heeft dat dit wel gebeurt, roep ik hen op om dit te melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zodat de IGJ dit kan onderzoeken. Dit kan ook anoniem.
De IGJ voert een gedetailleerd onderzoek uit naar de recente leveringsproblemen met de anticonceptiepil. Het doel is om inzicht te krijgen in de voorraadposities van de anticonceptiepil bij firma’s, groothandels en apotheken en te kijken wat er het afgelopen jaar mee is gebeurd. IGJ kijkt ook of firma’s wel voldoende voorraad hadden en of ze op tijd een dreigend tekort gemeld hadden. Als er meldingen worden ontvangen over export van de anticonceptiepil op het moment dat er een tekort was in Nederland, dan neemt IGJ deze ook in mee in dit onderzoek.
Daarnaast doet IGJ ook onderzoek in hoeverre firma’s leveringsonderbrekingen voor diverse geneesmiddelen (dus niet alleen de anticonceptiepil) niet of niet tijdig hebben gemeld bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten. Over beide onderzoeken heb ik u in mijn brief van 30 november jl. geïnformeerd2.
Ik verwacht dat al deze onderzoeken en evaluaties een goed beeld zullen geven, aanvullend onderzoek acht ik op dit moment niet nodig.
Graag verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 9 van de vragen van het lid Van Gerven (SP), ingezonden 30 januari 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1663).
Hoeveel patiënten zijn hier de dupe van geworden en hoeveel extra kosten zijn hierdoor uitgegeven aan medicijnen? Kunt u daarbij een uitsplitsing per geneesmiddel geven?
Zie antwoord vraag 3.
Laat u deze kwestie inmiddels grondig onderzoeken door alle exportbewegingen van medicijnen in kaart te brengen? Zo nee, op welke wijze doet u dat dan wel?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze op winstmaximalisatie gerichte export van schaarse medicijnen te stoppen?
Op basis van het onderzoek van de IGJ, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 3,4 en 5, zal ik bepalen of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid op februari 2019?
Dat is mij helaas niet gelukt, maar ik heb deze vragen wel zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Apothekers doen aan verborgen export van pillen’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat apothekers medicijnen naar het buitenland verkopen om er winst op te maken, terwijl er tegelijkertijd medicijntekorten zijn in Nederland?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. Als apothekers of groothandels geneesmiddelen waarvoor een tekort is in Nederland exporteren dan vind ik dat kwalijk. Dit getuigt immers niet van goede zorg aan de patiënt en is daarnaast in strijd met de afspraken die met groothandels zijn gemaakt.
Als er geen tekorten zijn en een apotheker heeft een groothandelsvergunning, dan is parallelexport van geneesmiddelen toegestaan. Voorwaarde is dat de export wel volledig gescheiden moet zijn van de apothekersactiviteiten. Een apotheker mag niet voor eigen patiënten inkopen en deze geneesmiddelen vervolgens exporteren.
Gaat het bij de verkoop van medicijnen door apothekers aan het buitenland om medicijnen die we in Nederland tekort komen of zijn gekomen?
Tot nu toe zijn er geruchten, maar geen harde bewijzen dat er parallelexport plaatsvindt voor geneesmiddelen waarvoor er in Nederland sprake is van een tekort. Als er concrete informatie is waaruit blijkt dat dit wel gebeurt, dan ontvangt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) deze informatie graag zodat zij dit kan onderzoeken. IGJ heeft tot nu toe een melding ontvangen, deze wordt nu onderzocht.
Hoe groot is dit probleem in Nederland? Om hoeveel apothekers gaat het en hoe groot zijn de omzet en de verdiensten van de apothekers die het betreft?
Het is onbekend op welke schaal geneesmiddelen worden geëxporteerd. Het is niet mogelijk om uitspraken te doen over het aantal apothekers dat geneesmiddelen waarvoor sprake is van een tekort in Nederland exporteert en de daar bijhorende omzet en verdiensten.
Er zijn afspraken gemaakt met groothandels dat zij bij een tekort van geneesmiddelen in Nederland, de betreffende geneesmiddelen niet mogen exporteren. Als iemand signalen heeft dat dit wel gebeurt, roep ik hen op om dit te melden bij de IGJ zodat de IGJ dit kan onderzoeken. Dit kan ook anoniem.
De IGJ voert een gedetailleerd onderzoek uit naar de recente leveringsproblemen met de anticonceptiepil. Het doel is om inzicht te krijgen in de voorraadposities van de anticonceptiepil bij firma’s, groothandels en apotheken en te kijken wat er het afgelopen jaar mee is gebeurd. IGJ kijkt ook of firma’s wel voldoende voorraad hadden en of ze op tijd een dreigend tekort gemeld hadden. Als er meldingen worden ontvangen over export van de anticonceptiepil op het moment dat er een tekort was in Nederland, dan neemt IGJ deze ook in mee in dit onderzoek.
Daarnaast doet IGJ ook onderzoek in hoeverre firma’s leveringsonderbrekingen voor diverse geneesmiddelen (dus niet alleen de anticonceptiepil) niet of niet tijdig hebben gemeld bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten. Over beide onderzoeken heb ik u in mijn brief van 30 november jl. geïnformeerd2. Zie ter aanvulling ook mijn antwoord op vraag 9 over het toezicht van IGJ.
Ik verwacht dat al deze onderzoeken en evaluaties een goed beeld zullen geven, aanvullend onderzoek acht ik daarom op dit moment niet nodig.
Bent u bereid – als u dit niet weet – dit te onderzoeken op onafhankelijke wijze? Ook mede vanwege het bericht dat er sprake zou zijn van een soort omerta, een maffiose zwijgplicht onder de apothekers, waardoor zaken niet gemeld worden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u uw opmerking dat mensen die een dergelijke handelwijze van apothekers signaleren dit kunnen melden bij de Inspectie niet getuigen van een «slappe hap» houding? Hoort een Minister niet te staan voor een eerlijke prijs van geneesmiddelen en voor goed bereikbare geneesmiddelen? Hoe denkt hij dit realiseren als hij niets onderneemt?
Ik sta voor een eerlijke prijs voor geneesmiddelen en vind het belangrijk dat patiënten toegang hebben tot de geneesmiddelen die zij nodig hebben. Om deze reden heb ik verschillende maatregelen genomen, en blijf ik maatregelen nemen, om geneesmiddelentekorten terug te dringen. Onder andere binnen de Werkgroep Geneesmiddelentekorten kijk ik samen met apothekers, artsen, patiëntenverenigingen, farmaceutische bedrijven, groothandels en zorgverzekeraars naar kansrijke maatregelen. In 2019 evalueert de Werkgroep Geneesmiddelentekorten of de opgestelde lijst met maatregelen uit 2017 voldoende is om geneesmiddelentekorten te voorkomen of dat additionele maatregelen nodig zijn.
Kunt u een analyse geven hoe een apotheker aan zijn inkomen komt? Welk gedeelte van zijn omzet en inkomen bestaat uit receptregelvergoedingen en welk deel van zijn omzet en inkomen verdient hij door de inkoop- en verkoop dan wel uitleveren van receptgeneesmiddelen?
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen omzet en inkomen. Grofweg bestaat de omzet van een apotheek voor twee-derde uit geneesmiddelenkosten en voor een derde uit kosten voor farmaceutische zorg. De apotheker declareert deze kosten bij de zorgverzekeraar. Er gelden in Nederland maximumprijzen voor geneesmiddelen, maar daaronder zijn de prijzen vrij. Zorgverzekeraars en (collectieven van) apothekers maken daar met elkaar afspraken over. De afgelopen jaren zijn door de maximumprijzen en het preferentiebeleid van verzekeraars de prijzen van extramurale geneesmiddelen, en daarmee ook de marges voor apothekers, fors gedaald3. Voor apotheken die deel uitmaken van een keten geldt dat de daar werkzame apothekers in loondienst zijn bij de keten. Het inkomen uit de «koopmansfunctie» heeft dus sterk aan betekenis ingeboet.
Voor het declareren van geleverde farmaceutische zorg geldt sinds 2012 de zogenoemde prestatiebekostiging, waarbij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de prestaties omschrijft die apothekers kunnen declareren. Hierdoor zijn de handelingen die betrekking hebben op het zorgaspect, zichtbaar in de onderhandelingen tussen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. De belangrijkste prestatie is de «terhandstelling». Deze mag alleen worden gedeclareerd als de omschreven handelingen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De terhandstelling omvat de controle van het recept, de medicatiebewaking, de eventuele terugkoppeling met de voorschrijver en de voorlichting aan de patiënt met het oog op het goed geneesmiddelengebruik. Medicatiebewaking houdt in het beoordelen of de voorgeschreven farmacotherapie geschikt is voor de patiënt door te controleren op onvolkomenheden, onvolledigheden, onjuistheden of vergissingen ten aanzien van geneesmiddel, dosering, duur van behandeling, interacties, contra-indicaties, dubbelmedicatie en overgevoeligheid op basis van het actuele geneesmiddelengebruik van de patiënt (inclusief zelfzorgmiddelen).
Zou het niet beter zijn als een apotheker niet vanuit zijn koopmansfunctie inkomen en omzet moet genereren maar puur als hulpverlener zijn inkomen kan verwerven? Zodat elke vorm van financieel gewin uitgesloten is bij het leveren van de best mogelijk farmaceutische hulp? Kunt u uw mening toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u onderzoeken hoe we door middel van één nationale geneesmiddeleninkooporganisatie zowel medicijnen tegen de beste mogelijke prijs kunnen inkopen en anderzijds het probleem van de geneesmiddelentekorten beter kunnen oplossen?
Nee, ik zie geen aanleiding tot een dergelijk onderzoek naar landelijke inkoop. Alleen bij nieuwe zeer dure geneesmiddelen zie ik een directe rol voor de overheid weggelegd in de onderhandeling met fabrikanten over de prijs. Geneesmiddelen worden in Nederland scherp ingekocht door lokale spelers, zoals ziekenhuizen, groothandels en zorgverzekeraars. Ik zet liever in op het versterken van de inkoop door deze spelers. Dat doe ik op verschillende manieren. Onder meer door het aanpassen van de Wet Geneesmiddelenprijzen, door het inzetten van de sluis, en door het verbeteren van de informatiepositie van lokale spelers. Bijvoorbeeld over welke geneesmiddelen er aan komen, of over welke speelruimte lokale spelers juridisch hebben. Ook zie ik één nationale geneesmiddeleninkooporganisatie niet als een oplossing voor het tegengaan van geneesmiddelentekorten omdat productieproblemen niet kunnen worden ondervangen door één nationale geneesmiddeleninkooporganisatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe we het beste bij de geneesmiddelenproducenten een keiharde leveringsplicht kunnen afdwingen om medicijntekorten in Nederland te voorkomen?2
Handelsvergunninghouders hebben reeds een verplichting tot belevering van groothandels en apotheken (art. 49 lid 9 Geneesmiddelenwet). De IGJ toetst of handelsvergunninghouders voldoende voorraden aan groothandel en apotheken leveren. De IGJ houdt daarnaast toezicht op het tijdig melden van dreigende tekorten. Dit dient, minstens twee maanden tevoren, gemeld te worden bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten- en defecten (art. 49 lid 7 Geneesmiddelenwet). De boete die de IGJ kan opleggen bij overtredingen van de Geneesmiddelenwet is per 29 december 2018 verhoogd naar 450.000 euro.
Ik wil voorts bezien of ik met de sector afspraken kan maken om de kwalitatieve bewoording «voldoende voorraden» te implementeren in een kwantitatieve bewoording, bijvoorbeeld een voorraad voor vier maanden. Ik zal dit voorstel ook met mijn Europese collega’s bespreken om te kijken of we hierover ook op Europees niveau afspraken kunnen maken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg van 7 februari 2019?
Dat is mij helaas niet gelukt, maar ik heb deze vragen wel zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Nijmeegse huisarts Hanneke: zorg te duur voor minima, levensgevaarlijk’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nijmeegse huisarts Hanneke: zorg te duur voor minima, levensgevaarlijk»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, dit bericht ken ik. Graag verwijs ik u naar de gevraagde commissiebrief over dit bericht voor mijn reactie.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen niet voor vervolgonderzoek naar het ziekenhuis gaan omdat hun eigen risico (de boete op ziek zijn) dan wordt aangesproken?
Het is ongewenst als mensen vanwege het eigen risico noodzakelijke zorg mijden. Daarom zijn er zowel op landelijk als gemeentelijk niveau verschillende maatregelen genomen. Zo worden mensen met een laag inkomen via de zorgtoeslag grotendeels gecompenseerd voor het eigen risico. Ook zijn specifieke zorgvormen, waaronder huisartsenzorg, zorg voor 18-minners en ketenzorg bij bijvoorbeeld diabetes, uitgezonderd van het eigen risico. Verder komen er specifieke zorgvormen in aanmerking voor een fiscale aftrek (de specifieke zorgkosten) en bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid om het eigen risico gespreid te betalen. Daarnaast bieden gemeenten meerkostenregelingen en/of bijzondere bijstand aan mensen met hoge zorgkosten aan en/of hebben zij gemeentelijke collectiviteiten met regelingen voor het eigen risico.
Verzekerden uit Nijmegen met een laag inkomen hebben de keuze uit verschillende gemeentepolissen. Hierbij kunnen zij ook kiezen voor een uitgebreide aanvullende verzekering die niet alleen dekking biedt voor bijvoorbeeld fysiotherapie, tandheelkundige hulp en hulpmiddelen, maar waarin ook het eigen risico is meeverzekerd. De gemeente verstrekt voor deze verzekering een maandelijkse bijdrage en er geldt geen medische selectie.
Wat is uw reactie op het feit dat voor mensen met chronische ziektes voor een heel aantal noodzakelijke jaarlijkse onderzoeken ook het eigen risico wordt aangesproken, en deze mensen om die reden de onderzoeken overslaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat vooral minima zorg mijden, mensen die bijvoorbeeld alleen wonen en onder bewind staan? Erkent u dat voor hen dit bedrag hard aankomt en dat de tweedeling in gezondheid hierdoor groter wordt?
Om de toegankelijkheid tot zorg voor alle verzekerden te borgen zijn er verschillende maatregelen genomen (zie het antwoord op vraag 2, 3 en 6). Veel van deze maatregelen richten zich specifiek op lage inkomensgroepen. Lage inkomens met gemiddelde zorgkosten betalen voor de Zvw in 2019 gemiddeld 120 euro minder dan dat zij in 2005 (ten tijde van het ziekenfonds) deden.
Het hebben van compensatiemaatregelen is een eerste stap, maar vervolgens moeten mensen hier ook van op de hoogte zijn. Dit heeft mijn voortdurende aandacht. Momenteel loopt een informatiecampagne (via social media) over de uitzonderingen op het eigen risico, waarbij ik me voornamelijk richt op mensen met een laag inkomen en/of laag opleidingsniveau.
Ook gemeenten spelen een belangrijke rol. Er is mogelijk een groep verzekerden die zich niet vanzelf bij de gemeente meldt, omdat zij niet goed op de hoogte zijn van de compensatiemaatregelen die gemeenten kunnen bieden. Het gaat hierbij vooral om huishoudens met (een bredere) financiële problematiek. Gemeenten hebben tal van initiatieven ontwikkeld om deze groep te bereiken. Zo komen gemeenten bijvoorbeeld via de budgetsupermarkt, de apotheker, het zwembad en de bibliotheek in aanraking met potentiële cliënten (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 846). Ik roep gemeenten op om dit soort goede initiatieven voort te zetten.
Wat is uw reactie op het feit dat vanwege het beperkte basispakket mensen noodzakelijke fysiotherapie niet ondergaan omdat zij het niet kunnen betalen?
Circa 84% van de Zvw-verzekerden heeft een aanvullende verzekering. De meeste aanvullende verzekeringen bieden dekking voor fysio- en/of oefentherapie. Mensen met lage inkomens hebben veelal de mogelijkheid om te kiezen voor een gemeentepolis die bestaat uit een basisverzekering en aanvullende verzekering, waarbij de gemeente een bijdrage in de premie verstrekt. In 2018 hebben ruim 715.000 mensen met een laag inkomen voor een gemeentepolis gekozen.2 Ook de gemeente Nijmegen biedt een gemeentepolis aan met een aanvullende verzekering die dekking voor fysio-/oefentherapie biedt. Ik vraag me daarom af of de in deze vraag bedoelde situatie zich op aanzienlijke/grote schaal voordoet.
Wat is uw reactie op het feit dat a) gezondheidsproblemen toenemen, b) mensen in levensgevaar komen en c) soms zelfs komen te overlijden als gevolg van het niet ontvangen van zorg vanwege te hoge kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat huisarts Hanneke zegt dat zij pas vragen kreeg over het niet kunnen betalen van zorg sinds de introductie van marktwerking in het systeem?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op huisarts Hanneke’s pleidooi voor meer inkomensafhankelijke zorg?
De Zvw is reeds voor een belangrijk deel inkomensafhankelijk. Zo betalen mensen met een hoog inkomen een hogere inkomensafhankelijke bijdrage dan lage inkomens en biedt de zorgtoeslag inkomensafhankelijke compensatie voor de lage(re) inkomens. Ook zijn er verschillende compensatiemaatregelen die zich specifiek op de lage inkomens richten (zie mijn antwoord op vraag 2, 3 en 6).
Het bericht ‘Ziekenhuis Bronovo dicht door tekort aan personeel’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ziekenhuis Bronovo dicht door tekort aan personeel»?1
Ja.
Is het waar dat een tekort aan personeel een van de oorzaken is van sluiting van het Bronovo Ziekenhuis?
Het personeelstekort is inderdaad één van de oorzaken, maar moet bezien worden in een breder verband. Het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) heeft ervoor gekozen om patiëntenzorg te concentreren op twee locaties in plaats van drie. U bent bij brief van 28 januari geïnformeerd over de publicatie van de koers van HMC (Kamerstukken TK 2018–2019, 31 016, nr. 190). HMC geeft als reden voor de transformatie aan, dat de veranderende zorgvraag door de vergrijzing, de verandering van zorg als gevolg van technologische innovaties, een toename aan chronische zorg, een tekort aan gespecialiseerd zorgpersoneel en de 0%-volumegroei voor ziekenhuizen vanaf 2022, de druk op de ziekenhuiszorg vergroten. Daartegenover staat, aldus het HMC, dat de snelle vooruitgang op het gebied van preventie, medische zorg, innovaties in geneesmiddelen- en medische technologie ook kansen biedt. Ook kan steeds meer zorg thuis worden verleend door nieuwe toepassingen van eHealth.
Kunt u een overzicht verstrekken van ziekenhuizen waar opnames, behandelingen en/of operaties niet kunnen plaatsvinden of moeten worden uitgesteld, waar patiënten daardoor naar andere ziekenhuizen worden verwezen dan wel waar afdelingen (tijdelijk) worden gesloten vanwege een personeelstekort als ook van de omvang van een en ander? Ziet u de problemen op dit vlak toenemen?
Er is geen overzicht van ziekenhuizen die zorg moeten uitstellen of verplaatsen vanwege een tekort aan personeel. Voor de sector als geheel geldt de behoefte aan meer gespecialiseerd verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel. In het Capaciteitsplan 2018–2021 voor de FZO-beroepen & Ambulanceverpleegkundigen van het Capaciteitsorgaan wordt dit beeld bevestigd (Kamerstukken TK 2018–2019, 29 282, nr. 344). Hieruit blijkt onder andere dat ziekenhuizen weliswaar meer opleiden, maar dat dit nog niet voldoende is om aan de zorgvraag te voldoen. Landelijk gezien zijn er voldoende medisch specialisten beschikbaar, maar zijn er signalen over regionale tekorten. Dit voorjaar stuur ik u de uitkomsten van een onderzoek naar de mate waarin deze tekorten voorkomen en wat hiervan de oorzaken zijn.
Kunt u een overzicht verstrekken van de meest recente stand van het aantal vacatures in ziekenhuizen? Kunt u daarbij vermelden of het aantal vacatures het afgelopen jaar is af- dan wel toegenomen?
Volgens het CBS waren er in het derde kwartaal van 2018 7.500 openstaande vacatures in ziekenhuizen. In het derde kwartaal van 2017 waren dit er 7.400.
Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal zorgmedewerkers dat als zelfstandige zonder personeel (zzp-er) in Nederlandse ziekenhuizen werkzaam is als ook van de aantallen waarmee het aantal zzp-ers in ziekenhuizen het afgelopen jaar is toe- dan wel afgenomen?
De meest recente cijfers zijn van het CBS. In 2017 werkten er afgerond 9 duizend mensen als zelfstandige (met of zonder personeel) in een ziekenhuis of UMC. In 2016 waren dit er 10 duizend.
Deelt u de mening dat (vanwege de belangrijke functie die ziekenhuizen vervullen) sluiting van een ziekenhuis vanwege een tekort aan personeel voorkomen moet worden?
Aan de sluiting van een ziekenhuis, locatie of afdeling liggen verschillende oorzaken ten grondslag. Deze zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het ziekenhuis. In algemene zin staat voor mij de continuïteit van kwalitatief goede zorg voor de patiënt voorop. Voldoende gekwalificeerd personeel is daarvoor een van de randvoorwaarden.
Welke maatregelen zijn en worden getroffen teneinde bedoelde personeelstekorten terug te dringen? Zijn deze naar uw mening afdoende en zo nee, welke aanvullende maatregelen wilt u treffen? Bent u daarbij bereid bijvoorbeeld meer geld vrij te maken, zodat zowel in deze als in andere zorgsectoren serieuze (extra) loonsverhogingen kunnen worden overeengekomen om werken in de zorg aantrekkelijker te maken?
Het ministerie zorgt voor goede randvoorwaarden. De jaarlijkse groei van de middelen voor zorg voorziet ook in de groei van arbeidsvoorwaarden. Voor 2019 is dit een bedrag van circa € 1,7 miljard. De uiteindelijke groei van het salaris is onderdeel van cao-afspraken tussen werkgevers en vakbonden. Specifiek voor de medisch specialistische zorg is er een kostendekkende financiering vanuit het ministerie voor de opleiding van medisch specialisten, gespecialiseerd verpleegkundigen en medisch ondersteunende beroepen (jaarlijks circa € 1.3 miljard). Voor de bijscholing van ziekenhuismedewerkers heb ik het afgelopen jaar via het Hoofdlijnenakkoord medische specialistische zorg afgesproken om de
jaarlijkse circa € 200 miljoen voor op-, bij- en nascholing ook van 2019–2022 beschikbaar te stellen via de Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuiszorg. Voor de gehele sector zorg en welzijn heb ik het afgelopen jaar met de Minister en Staatssecretaris van VWS het actieprogramma Werken in de Zorg gelanceerd. Uit de eerste monitoring blijkt dat er veel urgentie is om het probleem op te lossen. In alle regio’s werken werkgevers samen met andere partijen aan de uitvoering van regionale actieplannen. Er wordt vooral meer gedaan om nieuwe mensen aan te trekken voor de sector. Er moet nog veel meer gedaan worden om personeel te behouden. Goed werkgeverschap staat hierin centraal. Daarbij gaat het ook om meer aandacht voor bijvoorbeeld administratieve lasten en werkklimaat, een slimmere inzet van personeel via roosteren of meer en beter gebruik van beschikbare innovaties die het werk kunnen verlichten. Dit zijn vragen die door en binnen organisaties zelf aangepakt moeten worden. En hiervan zijn goede voorbeelden, zoals het Spaarnegasthuis. We zien echter dat zorgorganisaties veel meer van elkaar kunnen leren. Dat gaan we stimuleren met het actie-leer-netwerk. Als ministerie blijven we de voortgang actief volgen via de Commissie Werken in de Zorg.
Het bericht ‘Meldingen seksueel overschrijdend gedrag in sport vorig jaar verdubbeld’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Meldingen seksueel overschrijdend gedrag in sport vorig jaar verdubbeld»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toename van het aantal meldingen van seksueel overschrijdend gedrag in de sport? Is dit met name een gevolg van een toename van seksueel overschrijdend gedrag, vooral een gevolg van toegenomen bekendheid met de mogelijkheid om seksueel overschrijdend gedrag te melden of spelen zowel een toename van seksueel overschrijdend gedrag en een toegenomen bekendheid een rol?
De toename van het aantal meldingen lijkt een gevolg te zijn van de toegenomen aandacht voor dit onderwerp in de maatschappij en in de media. Het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag is daarentegen nog steeds aan de lage kant vergeleken met de onderzoeksuitkomsten van commissie
De Vries, waaruit bleek dat circa 12% van de sporters te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag in de breedste zin (van nafluiten tot en met het overtreden van de persoonlijke privacy). De sportsector is aan de slag om de meldingsbereidheid te verhogen door onder andere het verlagen van de drempel voor het doen van meldingen en het invoeren van een meldplicht voor bestuurders en begeleiders van sportverenigingen. Daarnaast is NOC*NSF aangehaakt op de Start to Talk campagne van de Raad van Europa.
Welke stappen zijn volgens u nodig om verder te werken aan een veilige meldcultuur en het terugdringen van seksueel overschrijdend gedrag in de sport?
Allereerst het implementeren van alle aanbevelingen van commissie De Vries, waaronder het invoeren van een meldplicht voor bestuurders van sportverenigingen, het vergroten van de bewustwording alsmede het opzetten
van preventiebeleid. Daarnaast is de samenwerking van NOC*NSF met de stichting Fier een stap in de goede richting waarbij een chatfunctie wordt ingericht waar jongeren terecht kunnen om te praten over grensoverschrijdend gedrag. Hierdoor worden drempels om grensoverschrijdend gedrag te melden verlaagd. Tot slot zal er binnen de uitwerking van het Sportakkoord een menukaart voor gemeenten worden ontwikkeld. Daarin worden concrete handreikingen geboden om verenigingen en andere sportorganisaties te ondersteunen bij een positieve sportcultuur.
Herkent u dat sprake is van een gebrek aan communicatie tussen sportbonden, politie en justitie over seksueel misbruik? Voldoet volgens u de informatie-uitwisseling tussen NOC-NSF, sportbonden, politie en justitie om slachtoffers en mogelijke slachtoffers van seksueel overschrijdend gedrag te beschermen?
De sportsector werkt al enige tijd intensiever samen met de politie en het Openbaar Ministerie (OM), met als doel het voorkomen van slachtoffers van seksueel misbruik in de sport, maar ook om beter te kunnen ingrijpen als dit misbruik toch plaatsvindt. Dit is vastgelegd in een convenant tussen NOC*NSF, de politie en het OM op 28 juni 2017. Samenwerkingsafspraken over informatie-uitwisseling zijn vastgelegd in een werkdocument tussen de sport, de politie en het OM. Hierin is opgenomen dat wanneer er in de sport een melding binnenkomt waarbij vermoedens zijn van een strafbaar feit, altijd contact wordt opgenomen met de front-office van de zedenpolitie in de betreffende eenheid. Ook als er twijfels of vermoedens zijn wordt contact opgenomen met de politie. Overleg over een zaak kan op dat moment ook anoniem. Het is daarbij van groot belang dat zo vroeg mogelijk contact wordt gelegd met de politie. De sport werkt momenteel al volgens deze werkwijze. Bovendien is in dit werkdocument opgenomen dat, bij een tuchtrechtelijke procedure, afstemming plaatsvindt over tuchtrechtelijk onderzoek zodat voorkomen kan worden dat tuchtrechtelijk onderzoek eventueel strafrechtelijk onderzoek doorkruist. De verwachting is dat het werkdocument binnen afzienbare tijd wordt afgerond en door de betrokken partijen openbaar wordt gemaakt.
Welke vooruitgang ziet u bij de opvolging van de aanbevelingen van Commissie-De Vries door sportverenigingen?
NOC*NSF heeft in november 2018 een voortgangsrapport gepubliceerd met de laatste stand van zaken2. Daarnaast zal de Minister van Medische Zorg en Sport u jaarlijks, voorafgaand aan het WGO sport, informeren over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen Commissie de Vries.
In hoeverre is de kennis van sportverenigingen in de aanpak van seksueel misbruik sinds het rapport van Commissie-De Vries verbeterd?
NOC*NSF is voortvarend aan de slag om de kennis van sportverenigingen in de aanpak van grensoverschrijdend gedrag te verbeteren, bijvoorbeeld door een infographic rondom de meldplicht te ontwikkelen. Daarnaast werkt NOC*NSF samen met Rutgers aan een stappenplan voor preventiebeleid bij verenigingen.
In de loop van 2019 zal een poule van experts beschikbaar komen die sportverenigingen ondersteunen in het ontwikkelen van preventief beleid. Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) ondersteunt sportverenigingen bij vragen over preventief beleid en bij wat te doen bij (vermoedens van) seksuele intimidatie of misbruik. Ook zijn er trainingen
beschikbaar, zoals een opleiding voor vertrouwenscontactpersonen en e-learning voor trainers/coaches en ouders over het herkennen van grensoverschrijdend gedrag. Ik verwacht dat deze acties sportverenigingen en -bonden ondersteunen en bijdragen aan het vergroten van de kennis van sportverenigingen in de aanpak van seksueel misbruik.
In hoeverre worden sportclubs en -bonden ondersteund, bijvoorbeeld bij het opstellen van gedragsregels, het aanstellen van vertrouwenspersonen en het leren herkennen van grensoverschrijdend gedrag?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het centraal meldpunt en de meldplicht? Heeft u zicht op of de sportbonden de meldplicht al hebben opgenomen in de tuchtreglementen?
Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) biedt mogelijkheid voor het melden van seksueel grensoverschrijdend gedrag en zorgt voor een uniforme en adequate opvolging van meldingen in samenwerking met landelijke hulpverleningsorganisaties. Sportbonden dienen
de meldplicht voor bestuurders en begeleiders voor 1 januari 2020 te hebben ingevoerd. NOC*NSF zal in 2020 controleren of de meldplicht daadwerkelijk is ingevoerd.
De mogelijkheid om gentherapie toegankelijk en betaalbaar te houden voor wie dat nodig heeft |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel waarin de mogelijkheid genoemd dure gentherapie in termijnen te betalen en op deze manier toegankelijk te maken voor wie deze therapie nodig heeft?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit artikel.
Bent u het eens met de stelling dat de feiten hoe lang een patiënt na genezing baat heeft bij het medicijn en hoe zijn of haar kwaliteit van leven is, meegewogen zouden moeten worden in het bepalen van een redelijke prijs voor deze geneesmiddelen? Zo nee waarom niet?
Het is aan het Zorginstituut Nederland om een afweging te maken tussen de kosten en baten van een geneesmiddel. Vervolgens adviseert zij mij hierover.
De beoordeling is onder andere gebaseerd op de effectiviteit en de kosteneffectiviteit van een behandeling. Kwaliteit van leven en overlevingswinst van de behandeling zijn een standaard onderdeel hiervan. Indien het Zorginstituut Nederland mij adviseert te onderhandelen over de prijs van een geneesmiddel wordt haar oordeel ten aanzien van de genoemde aspecten dan ook meegewogen.
Het Zorginstituut Nederland beoordeelt niet alle geneesmiddelen. Alleen GVS-geneesmiddelen en intramurale geneesmiddelen die aan de sluiscriteria voldoen worden beoordeeld alvorens deze therapieën tot het verzekerde pakket worden toegelaten.
Bent u van mening dat een eenmalige lage prijs beter is voor het betaalbaar en beschikbaar houden van dure geneesmiddelen dan een prijs die gebaseerd is op de effectiviteit van het middel, zoals de vijfjaarsoverleving en de kwaliteit van leven? Zo ja waarom? Zo nee, waarom maakt u (eenmalige) prijsafspraken, zoals voor Kymriah?
Kymriah wordt al vergoed voor de behandeling van acute lymfatische leukemie. Voor deze indicatie is Kymriah wel beoordeeld door het Zorginstituut Nederland maar zijn er geen prijsafspraken gemaakt. Eind december 2018 heb ik de Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 29 477, nr. 535).
Voor een andere indicatie, te weten diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL), is Kymriah in de sluis geplaatst en wordt het beoordeeld door het Zorginstituut. Deze beoordeling is nog niet afgerond. Indien het Zorginstituut Nederland adviseert prijsafspraken te maken zal ik onderhandelen met de leverancier over de prijs. Om te komen tot een aanvaardbare prijs betrek ik het advies van het Zorginstituut over de effectiviteit en de doelmatigheid van Kymriah.
Wat is uw mening ten aanzien van het genoemde alternatief, waarbij deze gentherapie – geneesmiddelen in vijf jaar, in vijf gelijke termijnen worden afbetaald en waarbij betaald wordt zo lang de patiënt in leven is, een bepaalde kwaliteit van leven heeft en de ziekte nog afwezig is?
Ik merk op dat er een verschil bestaat tussen chronische, levenslange behandelingen en eenmalige behandelingen waarbij er na een enkele toediening mogelijke genezing is, bijvoorbeeld gentherapieën.
Vanwege dit verschil zal er mogelijk, voor gentherapieën naar alternatieve betalingsopties moeten worden gekeken. De door u genoemde optie is er hier één van, waarbij er sprake is van een gespreide betaling over termijnen op voorwaarde dat een bepaalde gezondheidstoestand voortduurt. Ik vind dit een interessante gedachte, maar heb nog geen algemeen standpunt over een uiteindelijke betalingsvorm van deze gentherapieën. Ik ben bereid om hier verder naar te kijken indien er zich een casus voordoet waarbij dit mogelijk is. Na een advies van het Zorginstituut Nederland waarbij zij mij adviseert te onderhandelen over een dergelijke gentherapie zal ik ook een afweging maken ten aanzien van dit soort betalingsconstructies.
Wat zal een dergelijk systeem volgens u voor gevolgen hebben voor respectievelijk de prijs/ kwaliteit verhouding van een geneesmiddel, voor de kosten van de behandeling voor een zorgverzekeraar (en daarmee voor de premie) en voor de prikkel voor de fabrikant een middel pas tegen de zeer hoge prijs op de markt te brengen wanneer de kans dat de gehele betaling van vijf termijnen aannemelijk is?
Op dit moment beraad ik mij – in het kader van de financiële arrangementen die het Ministerie van VWS afsluit met fabrikanten – nog op de uitvoeringsaspecten en effecten van een dergelijk systeem.
Bent u bereid het genoemde alternatief serieus te bekijken, voor enkele dure geneesmiddelen te (laten) berekenen wat het verschil in kosten is tussen de gemaakte prijsafspraak en de optie waarin gekozen zou zijn voor betaling in vijf termijnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u over de uitkomsten hiervan aan de Kamer berichten?
Op dit moment zijn er nog geen afspraken gemaakt die zich lenen voor een dergelijke vergelijking. Ik kan ook nog niet voorzien wat de afspraken voor de gentherapieën gaan zijn aangezien ik nog geen advies heb ontvangen van het Zorginstituut. Wel zal ik, zoals gezegd, een dergelijk alternatief model overwegen bij het vormgeven van een financieel arrangement voor een gentherapie.
De sluiting van de nachtapotheken in Goes en Terneuzen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat de nachtapotheken in Terneuzen en Goes per 1 februari sluiten?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht. De dienstapotheken in Terneuzen en Goes zullen tussen 23.00 uur en 08.00 uur gesloten zijn. Op werkdagen zijn zij geopend van 18.00 uur tot 23.00 uur en in het weekend van 08.00 uur tot
23.00 uur.
Klopt het dat de subsidie voor nachtapotheken gestopt is omdat dit door Europa als staatssteun wordt gezien, zoals in het artikel wordt aangegeven? Zo ja, kunt u aangeven wanneer de Europese Commissie heeft aangegeven dat deze subsidie in strijd is met staatssteunregels?
Neen dit klopt niet. De subsidie is ingetrokken omdat die niet meer doelmatig was. Ik heb dit toegelicht in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van 4 juni 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2316). Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5 van het Kamerlid Van Gerven over de sluiting van nachtapotheken in Zeeland (2019Z00931).
Met welke partijen is overleg gevoerd over het sluiten van de nachtapotheken in Terneuzen en Goes? Zijn regionale bestuurders hierbij bijvoorbeeld betrokken geweest?
Zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 1 van het Kamerlid Van Gerven (SP) over de sluiting van de nachtapotheken in Goes en Terneuzen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1463).
Vindt u het terecht dat bij de keuze voor de nachtapotheek van Vlissingen als enige nachtapotheek in Zeeland, alleen gekeken is naar zaken als personeel en gebouwen? Deelt u de mening dat bij een dergelijke beslissing in de eerste plaats gekeken moet worden naar bereikbaarheid voor patiënten in de gehele regio? Zo nee, waarom niet?
Het besluitvormingsproces is in goed lokaal overleg gegaan. Het besluit over de sluiting tijdens de nachturen is genomen in de lokale commissie FZiZ. Alle partijen die daarbij aan tafel zaten vonden dit een verantwoord besluit. Hier kan ik mij niet in mengen. Doordat apotheken nog steeds een ruime openstelling hebben, toediening of verstrekking door de arts geregeld is, en er een koeriersdienst beschikbaar is waar afspraken mee zijn gemaakt, is er mijns inziens geen risico of verslechtering voor de bereikbaarheid van patiënten in de hele regio. Voor iedere patiënt wordt op maat een oplossing aangeboden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de nachtapotheek in Terneuzen al per 1 februari sluit, terwijl de robotapotheek in Oostburg als alternatief voor patiënten in Zeeuws-Vlaanderen pas later geopend zal worden?
De per medio 2019 beoogde voorziening van de uitgifterobot in Oostburg is bedoeld als aanvulling op het totale zorglandschap in Zeeuws Vlaanderen. De zorg die aan de patiënten van Zeeuws Vlaanderen moet worden geleverd is niet afhankelijk van het operationeel zijn van deze robot. Die zorg wordt, net als de rest van Zeeland gedekt door de afspraken die zijn gemaakt over het toedienen of verstrekken van geneesmiddelen door artsen en het laten bezorgen van de medicatie met een koeriersdienst. Apotheken mogen in principe gebruik maken van uitgifterobots. In de praktijk gebeurt dit ook. Maar ook dan mogen geneesmiddelen alleen verstrekt worden na consultatie van en op recept van een huisarts.
Kan naar uw mening een robotapotheek afdoende farmaceutische zorg verlenen, inclusief advies over het gebruik van de medicatie? Mag een robotapotheek alleen gebruikt worden na consultatie met een huisarts?
Zie antwoord vraag 5.
Welk tarief zullen patiënten in Zeeland die gebruik moeten maken van de bezorgdienst moeten betalen?
Er zijn geen aanvullende kosten voor de koeriersdienst van toepassing. Alle farmaceutische ANZ zorg is gedekt door de kostendekkende begrotingssystematiek die de hoogte van de ANZ receptregel bepaalt. Of de geneesmiddelen dus in de apotheek worden gehaald of met de koerier worden gebracht maakt niet uit voor de kosten.
Wat is er uit uw gesprekken over de inrichting van de dienstapotheken met de koepels van apothekers en met de individuele verzekeraars gekomen, waar u in uw antwoord op eerdere vragen aan refereerde?2
Ik heb periodiek gesprekken met de koepels van apothekers, waaronder de Stichting Dienstapotheken Nederland, en met zorgverzekeraars. De inrichting van de ANZ-zorg ter plaatse is echter een lokale aangelegenheid, van zorgverzekeraar en zorgverleners.
De sluiting van nachtapotheken in Zeeland |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «De nachtapotheken in Goes en Terneuzen gaan dicht. Die in Vlissingen wordt de enige voor heel Zeeland»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Zie voor mijn reactie de antwoorden op de volgende vragen.
Wat verandert er voor patiënten die in de nacht dringend medicatie nodig hebben in zowel de behandeling als de prijs die zij daarvoor betalen?
Wat er per 1 februari 2019 verandert, is dat er in Zeeland op een andere manier invulling wordt gegeven aan de zorgvraag van mensen die tijdens ANZ-uren noodzakelijke medicatie nodig hebben. Op de locaties Goes en Terneuzen zal er tussen 23.00 uur en 08.00 uur geen fysieke dienstapotheek meer open zijn. In Vlissingen is per 1 februari 2019 de dienstapotheek op werkdagen alle avonden en nachten geopend, en het gehele weekend (dag, avond, nacht). Medio 2019 zal in Oostburg een medicatierobot worden geplaatst die verbonden is aan de apotheek Oostburg, en die toegankelijk zal zijn op alle dagen tussen 18.00 uur en 08.00 uur, en op zondag ook overdag.
Volgens zorgverzekeraar CZ zal niemand in Zeeland in de nachturen zonder noodzakelijke medicatie komen te zitten. In de eerste plaats beschikken huisartsen altijd over de mogelijkheid om in spoedsituaties geneesmiddelen, wanneer dit moet en kan, direct «toe te dienen» of te verstrekken. Artsen zullen waar dat aangewezen is van deze mogelijkheid gebruik maken. Wanneer de arts de afweging maakt dat de geneesmiddelen niet door hem toegediend of verstrekt kunnen worden, én dat het niet verantwoord is te wachten tot de volgende dag, dan is er tussen 23.00 uur en 08.00 uur voor patiënten die dat kunnen, de mogelijkheid om in Vlissingen hun geneesmiddelen bij de apotheek op te (laten) halen. Kan dit niet, dan zal de arts het recept naar Vlissingen zenden en zal er vanuit Vlissingen een koeriersdienst met de noodzakelijke medicatie naar de patiënt thuis rijden.
Door de sluiting van de twee nachtapotheken kan de prijs per receptregel in de avond, nacht of weekend gegarandeerd onder de € 45,– incl. BTW worden gehouden.
Hoe hoog het tarief voor 2019 wordt, is momenteel nog niet bekend, omdat de afspraken tussen dienstapotheken en verzekeraars jaarlijks in het voorjaar worden gemaakt en de tarieven altijd per 1 april van het kalenderjaar worden aangepast. Daarnaast zal er door de dienstapotheken in heel Zeeland worden samengewerkt, en wordt één regionaal tarief bepaald. Het maakt voor Zeeuwen en toeristen niet meer uit op welke locatie zij hun medicatie op halen, na 1 april 2019 is overal de ANZ toeslag identiek.
Dit hele pakket aan voorzieningen is zo afgesproken in de commissie Farmaceutische zorg in Zeeland (FZiZ). De FZiZ is een samenwerkingsverband van Zeeuwse ziekenhuizen, huisartsen, huisartsenposten, apothekers, de VVT-organisatie en zorgverzekeraar CZ. In de FZiZ zijn ook cliënten van cliëntenraden van beide Zeeuwse ziekenhuizen vertegenwoordigd, en een lid van provinciale staten. Twee jaar geleden is men aangevangen met deze samenwerking, met als speerpunt farmacie in de regio.
Wat voor impact hebben deze ontwikkelingen op de toegankelijkheid, beschikbaarheid van en voorlichting over medicatie?
Het uitgangspunt is dat mensen hoe dan ook de medicatie krijgen die zij nodig hebben, en soms via andere wegen dan langs de gang van de patiënt naar de fysieke apotheek. Bij het verstrekken of toedienen van medicatie hoort altijd uitleg over het geneesmiddel en over het juist gebruik. Het anders organiseren van farmaceutische zorg doet hier geen afbreuk aan, want het gaat hier over zorgprofessionals die binnen de reikwijdte van hun beroep dit lokaal allemaal goed kunnen regelen. De wezenlijke impact is dat door deze ontwikkeling de farmaceutische zorg gedurende ANZ-uren toegankelijk, beschikbaar en betaalbaar blijft.
Hoe is het mogelijk dat uw ambtsvoorganger een paar jaar geleden de nachtapotheken met een subsidie overeind kon houden en die subsidie nu door de Europese Unie als staatssteun wordt bestempeld?
Mijn ambtsvoorganger heeft indertijd de subsidie ingesteld vanwege de extreem hoge tarieven die werden gehanteerd voor een nachtterhandstelling. Die subsidie was echter niet als structureel bedoeld, maar om partijen de gelegenheid te geven de farmaceutische nachtzorg efficiënter in te richten. In mijn antwoord van
4 juni 2018 op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat de subsidie niet meer doelmatig is, en dat die daarom per 1 januari 2019 wordt beëindigd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2316).
Deelt u de mening dat het feit dat uw ambtsvoorganger voor een subsidie van deze apotheken koos, betekent dat ze onmisbaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het verdwijnen van nachtapotheken de zoveelste prijs is die de bevolking (in vooral dunbevolkte gebieden) betaalt voor de schaalvergroting in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mening deel ik niet. Ik vind juist dat de partijen ervoor hebben gezorgd dat er in Zeeland goede en betaalbare voorzieningen overeind zijn gebleven.
Hoeveel lager worden de kosten gehouden nu het aantal nachtapotheken wordt teruggebracht naar één en er met koeriersdiensten gewerkt gaat worden? Wie betaalt hiervoor nu de subsidieregeling is afgeschaft?
De patiënt gaat in elk geval niet meer betalen. Het vaststellen van de tarieven vindt op 1 april van ieder kalenderjaar plaats. Dit moment is gekozen omdat een dienstapotheek op basis van een kostendekkende begroting wordt gefinancierd. De financiële jaarstukken over 2018 dienen aanwezig te zijn om een correct tarief vast te stellen. Momenteel wordt er in Zeeland nergens meer dan € 45,– ANZ opslag in rekening gebracht, en wordt de laatste hand gelegd aan de berekeningen voor de tarieven van 2019. De verwachting is dat het Zeeuwse tarief uiterlijk op 1 april 2019 omlaag gaat. In de huidige situatie worden alle receptregels tot € 45,– door de zorgaanbieder bij de verzekeraar gedeclareerd. Deze zal hiervoor eigen risico in rekening brengen indien een verzekerde dit nog niet heeft opgemaakt. Dat blijft in 2019 onveranderd. Doordat het tarief zakt hoeven zowel de overheid, de burger als de zorgverzekeraar niet langer extra te betalen om farmaceutische spoedzorg beschikbaar te houden.
Is het mogelijk om bij de ziekenhuizen in Goes en Terneuzen een nachtapotheek voorziening te realiseren zodat de geneesmiddelenvoorziening ’s nachts in Zeeland op peil blijft? Wilt u zich daarvoor inzetten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Volgens informatie van zorgverzekeraar CZ zijn er in heel Zeeland per nacht gemiddeld ongeveer 12 farmaceutische zorgvragen. Dat is een zeer gering aantal om drie apotheken geopend te houden. In mijn antwoord op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind dat mensen farmaceutische zorg kunnen blijven krijgen tijdens ANZ-uren, dat dit niet altijd en per sé vanuit een fysieke apotheek hoeft te gebeuren en dat er lokaal naar maatwerk moet worden gezocht. In Zeeland hebben alle zorgpartijen hard gewerkt aan een oplossing om de farmaceutische zorg toegankelijk, betaalbaar en van eenzelfde niveau aan kwaliteit en veiligheid te houden.