Het bericht dat zwangere Afrikaanse vrouwen uit asielopvang verdwenen zijn |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tientallen zwangere Afrikaanse vrouwen verdwenen uit asielopvang»?1
Ja.
Is het waar dat in november en december 2019 zeker 25 zwangere asielzoekers uit Afrika uit hun opvang in Nederland zijn verdwenen? Zo nee, hoeveel zijn er dan wel verdwenen?
Tijdens het vragenuur van 9 juni jl. heb ik de informatie van het COA met u gedeeld waaruit blijkt dat in totaal 961 personen van Nigeriaanse komaf met onbekende bestemming zijn vertrokken in 2019. Het gaat hier evenwel niet uitsluitend om zwangere vrouwen, maar ook om andere groepen. Het gaat in ieder geval om 754 mannen.
Wat betreft de specifieke vraag naar het aantal zwangere vrouwen uit Afrika dat met onbekende bestemming is vertrokken, verwijs ik naar het fenomeenonderzoek dat ik tijdens dat vragenuur heb toegezegd. Op dit moment onderzoek ik hoe hier het beste uitvoering aan gegeven kan worden. Dit onderzoek zal in ieder geval zien op de signalen van mensenhandel en -smokkel in relatie tot vertrek uit de asielopvang. Ik zal uw Kamer na het zomerreces informeren over de precieze invulling.
Wanneer kreeg u voor het eerst signalen dat zwangere asielzoekers uit de opvang verdwenen?
Vanuit de migratieketen zijn begin 2019 de eerste signalen van mogelijke mensenhandel en mensensmokkel bij de politie gemeld met betrekking tot Nigeriaanse asielzoekers. Het COA heeft in november 2019 signalen afgegeven over zwangere vrouwen van Afrikaanse komaf die met onbekende bestemming vertrekken.
Verdwijnen er nog steeds zwangere vrouwen uit de opvang? Zo ja, om hoeveel vrouwen gaat het? Zo nee, hoe weet u dat?
Inmiddels is duidelijk geworden dat er inderdaad nog steeds personen met onbekende bestemming vertrekken, waaronder zich ook zwangere vrouwen van Afrikaanse komaf bevinden. Dit is de reden dat ik een fenomeenonderzoek laat doen waarin ook de gevraagde informatie wordt meegenomen.
Schrikt ook u van de veronderstelling van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) dat het niet ondenkbaar is «dat zowel de vrouwen als de pasgeboren kinderen slachtoffer zijn of worden van mensenhandelaren, illegale adoptie of voodoorituelen»? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Mensenhandel is een zeer ernstig delict met vaak traumatische gevolgen voor de slachtoffers. Het is daarom ook goed dat in het artikel aandacht gevraagd wordt voor verdwijningen van deze kwetsbare doelgroep, waarbij mogelijke misstanden zoals mensenhandel en illegale adoptie op de loer kunnen liggen. Het is juist vanwege de zorg over het lot van deze vrouwen en hun kinderen dat het COA signalen heeft afgegeven aan de politie en zij op haar beurt het EMM benaderd heeft. Dat er in deze situatie sprake zou zijn van de door u aangehaalde praktijken is nog niet aangetoond. Daarom wil ik enigszins terughoudend zijn in mijn uitspraken tot de uitkomsten van het door mij toegezegde fenomeenonderzoek.
Deelt u de conclusie van het EMM dat het onlogisch is dat de vrouwen uit zichzelf uit de opvanglocaties zouden zijn vertrokken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zwangere vrouwen in de opvang hebben inderdaad een verblijfplaats, recht op de benodigde medische zorg en kraamzorg. Vanwege het aanbod van voorzieningen en (medische) zorg lijkt er voor deze vrouwen dan ook geen aanleiding te zijn om met onbekende bestemming te vertrekken uit een COA-locatie. Daarentegen zijn de locaties open centra en kunnen mensen hun eigen keuzes maken. Met andere woorden, het staat hun vrij om te vertrekken. Hieraan kunnen meerdere argumenten ten grondslag liggen, die niet (altijd) gedeeld worden.
Deelt u de mening dat deze vrouwen bijzonder kwetsbaar zijn en ten prooi kunnen vallen aan mensenhandelaren? Zo ja, wat heeft u gedaan of gaat u doen om deze groep beter te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Asielzoekers zijn over het algemeen personen in een kwetsbare positie. Toen er signalen kwamen dat meerdere zwangere vrouwen van Afrikaanse komaf uit de opvang waren verdwenen, is bij de COA-medewerkers extra aandacht gevraagd voor deze doelgroep.
Het COA biedt aan alle medewerkers basistrainingen aan in het herkennen van signalen van mensenhandel en mensensmokkel. Op iedere COA-locatie is minstens één contactpersoon mensenhandel aanwezig die hierin extra is getraind. Bovendien vinden jaarlijks vakdagen plaats om de inhoudelijke expertise van de contactpersonen te vergroten. Ook is er een toolkit ontwikkeld door het Rode Kruis, in samenwerking met onder andere het COA en Comensha, om mensenhandel door professionals die in de migratieketen werkzaam zijn bespreekbaar te maken met asielzoekers.
De begeleiding van het COA valt of staat echter met het in beeld zijn en blijven van bewoners. Als bewoners besluiten om een opvanglocatie te verlaten, is dat hun eigen keuze en daarmee verantwoordelijkheid. Hierbij ben ik me bewust van de druk die mogelijk door derden opgelegd wordt om deze keuze te maken. Juist daarom zijn medewerkers van de migratieketen alert op signalen van mensenhandel en worden zorgwekkende signalen met de politie gedeeld. Dat er in deze situatie sprake zou zijn van mensenhandel is nog niet aangetoond. De signalen van het COA zullen worden betrokken bij het door mij toegezegde fenomeenonderzoek.
De onveilige situatie voor homo’s en transgenders in Iran |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederland schat situatie homo's Iran verkeerd in»?1 Kent u de brief van 6Rang aan de Nederlandse regering met betrekking tot het asielbeleid voor Iran?2
Ja.
Deelt u de mening van 6Rang dat u bij het samenstellen van het ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Iran niet alle relevante gegevens uit rapporten van 6Rang hebt gebruikt en dat de situatie van LHTBI’s helemaal niet verbeterd is? Zo ja, waarom is dat gebeurd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt dan dat u wel ten volle gebruik hebt gemaakt van de rapporten van 6Rang?
Een ambtsbericht geeft – voor zover mogelijk – op basis van een breed scala aan bronnen feitelijke informatie over de situatie in het betreffende land, in het bijzonder voor bepaalde groepen in de maatschappij. Voor Iran betreft dat onder meer de situatie van LHBTI’s. De informatie wordt zoveel mogelijk geverifieerd bij verschillende bronnen alvorens deze wordt opgenomen in het ambtsbericht. Informatie die uit één bron afkomstig is en/of onvoldoende geverifieerd kan worden, wordt doorgaans niet opgenomen in het ambtsbericht. Hierdoor kan het lijken dat selectief gebruik is gemaakt van bronnen, maar is feitelijk een gevolg van source assessment.
In verband met de motie Voordewind/Groothuizen van 19 december 20193 is nader onderzoek verricht naar de situatie van christenen en LHBTI’s. Dit is gedaan aan de hand van een analyse van bronnen die ter onderbouwing van de motie zijn aangedragen door de indieners van de motie. Bij deze analyse zijn daarnaast onder meer de rapporten en de brief van 6Rang betrokken. De conclusie van het onderzoek is dat de situatie zoals deze beschreven is in het ambtsbericht van maart 2019 bevestigd wordt. Tevens wordt geconcludeerd dat de situatie van deze twee groepen sinds het uitkomen van het ambtsbericht niet wezenlijk veranderd is. Er bestaat dan ook geen aanleiding om het huidige beleid te herzien. Voor de argumenten en de analyse die daaraan ten grondslag liggen verwijs ik u naar de brief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken die u gelijktijdig met deze Kamervragen ontvangt.
Op basis van een volgend ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken zal ik bezien hoe deze situatie zich, onder meer voor LHBTI’s en christenen, zich verder ontwikkelt. In 2021 is een update van het ambtsbericht Iran voorzien.
Hebt u inmiddels een aanvullende inventarisatie gemaakt ter aanvulling op het genoemde ambtsbericht? Zo ja, wat is de uitkomst daarvan en heeft u de brief en rapporten van 6Rang daarbij betrokken? Zo nee, wanneer komt u wel met een nieuwe inschatting van de veiligheidssituatie voor LHBTI’s in Iran en wilt u daarbij de brief en rapporten van 6Rang betrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de Eritreeër die tot 6 jaar cel en TBS veroordeeld is voor doodslag, verkrachting en mishandeling van een oudere dame in Amsterdam, wellicht zijn verblijfsvergunning mag behouden in verband met zijn TBS behandeling |
|
Gidi Markuszower (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Kunt u de Nederlandse samenleving de garantie geven dat deze Eritreeër na het uitzitten van zijn volledige gevangenisstraf van 6 jaar tot ongewenst vreemdeling wordt verklaard, zijn verblijfsstatus zal worden ontnomen en het land wordt uitgeknikkerd? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op de inhoud van individuele zaken en kan ook niet vooruitlopen op de beslissing van de IND of het verloop van de behandeling in het TBS-traject. Op basis van de feiten in deze zaak, zoals deze ook in de media zijn beschreven, kan ik aangeven dat deze zeer ernstig zijn. Uit de regelgeving volgt dat de IND het dossier beoordeelt als een veroordeling onherroepelijk is geworden. Op dat moment besluit de IND tot eventuele intrekking van de verblijfsvergunning en het opleggen van een inreisverbod. De veiligheid van de samenleving is daarbij een primaire afweging, zowel in het vreemdelingenrecht als in het vervolg van de TBS behandeling.
Klopt het dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eerder (in een brief) aan de Kamer te kennen heeft gegeven dat indien het op basis van een ernstig strafbaar feit mogelijk is om tot intrekking van de verblijfsvergunning over te gaan, dit in de praktijk dan ook gebeurt? Zo ja, is dit feit volgens de Staatssecretaris ernstig genoeg om tot het intrekken van de verblijfsvergunning over te gaan en deze persoon nooit meer Nederland in te laten? Zo nee, wat moet een vreemdeling dan voor een verderfelijk misdrijf plegen om door de Staatssecretaris te worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
De situatie in Kameroen |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de huidige humanitaire situatie in Kameroen, zoals geschetst door het United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA)?1
Ja
Kunt u een analyse geven van de huidige situatie in Kameroen, zowel in het Engelstalige noordwesten en zuidwesten als in de Franstalige regio Extrême Nord, en daarbij in ieder geval ingaan op de binnenlandse veiligheid, de humanitaire situatie gelet op het aantal vluchtelingen en internally displaced personsen de politieke en bestuurlijke stabiliteit van Kameroen?
Kameroen wordt al langer geteisterd door complexe gewelds- en humanitaire crises. Geweld en instabiliteit in verschillende delen van Kameroen nemen recent echter toe. In het Noordwesten vormt Boko Haram een steeds grotere bedreiging. Boko Haram heeft in 2019 meer dan 100 aanslagen in het Noorden van Kameroen uitgevoerd, met duizenden doden en ontheemden tot gevolg. Daarnaast heeft geweld van Boko Haram in Noordoost-Nigeria grote vluchtelingenstromen naar Kameroen tot gevolg. Een andere ernstige crisis speelt zich af de in de Westelijke, Engelstalige regio’s van overwegend Franstalig Kameroen. Ook in deze regio’s is sprake van toename van geweld. Rebellerende separatisten treffen op gewelddadige wijze de overheidstroepen. Dit leidt tot instabiliteit, veel slachtoffers en stromen vluchtelingen. Een derde crisis is de grote groep vluchtelingen die toevlucht heeft gezocht in Kameroen als gevolg van geweld in de naburige Centraal Afrikaanse Republiek (CAR).
De humanitaire crisis in Kameroen is van grote omvang. Volgens een VN Veiligheidsraad-rapport van november 2019 verkeren in Kameroen 4.3 miljoen mensen in voedselnood. In de Engelstalige regio’s (noordwesten, zuidwesten) zijn volgens UNHCR bijna 700.000 mensen gevlucht voor het conflict. In het verre Noorden gaat het om rond de 300.000 vluchtelingen. Daarnaast verblijven momenteel volgens UNHCR bijna 300.000 vluchtelingen uit de CAR en meer dan 100.000 vluchtelingen uit Nigeria in Kameroen.
De regering van President Biya probeert vooral met militair ingrijpen Boko Haram en separatistische milities te bestrijden, maar deze inzet is vooralsnog niet succesvol gebleken. Er is sprake van mensenrechtenschendingen door zowel militanten als Kameroense veiligheidsdiensten.
Kunt u de situatie in Kameroen plaatsen in het perspectief van de ontwikkelingen in de bredere regio? Welke gevolgen ziet u met betrekking tot migratie- en vluchtelingenstromen?
De situatie in Kameroen is nauw verbonden met ontwikkelingen in de regio en met name in en rondom het Tsjaadmeer. In deze regio, en in het bijzonder in noordoost-Nigeria, neemt Boko Haram aan kracht toe. Dit is van invloed op de veiligheidssituatie in het uiterste Noorden van Kameroen en veroorzaakt interne vluchtelingenstromen en vluchtelingenstromen vanuit Nigeria. Met de escalatie van geweld in het Engelstalige zuidwesten en noordwesten, lijkt het Kameroense beleid t.a.v. Nigeriaanse vluchtelingen in het land te veranderen. Zo zijn gedurende de afgelopen dertien maanden meer dan 10.000 Nigeriaanse vluchtelingen gedwongen teruggestuurd, meestal naar gebieden geteisterd door Boko Haram. Daarnaast verslechtert de situatie in de CAR. Toename van geweld dwingt de 275.000 vluchtelingen uit de CAR in Kameroen te blijven.
Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Kameroen? Hoe beoordeelt u de persvrijheid in Kameroen? Hoe beoordeelt u de mate van corruptie in Kameroen?
De mensenrechtensituatie is zorgwekkend. Sinds de verkiezingen in 2018 heeft de oppositie steeds minder ruimte om zich te uiten en worden manifestaties, vooral door oppositie georganiseerd, verboden. In juni 2019 werden 350 oppositieleden gearresteerd, nadat zij probeerden demonstraties te houden. Zowel veiligheidsdiensten als rebellengroeperingen maken zich bovendien schuldig aan mensenrechtenschendingen in de Engelstalige, Westelijke regio’s. In februari 2020 zijn in het Engelstalige Noordwesten ten minste 21 burgers gedood, waarvan dertien kinderen. Volgens Human Rights Watch zouden Kameroense overheidstroepen, ondersteund door Fulani milities, achter de aanval zitten. Daarnaast is corruptie in Kameroen een groot probleem. Transparency International plaatste Kameroen in 2018 op plek 158 (van 180) op haar Corruptie-Perceptie lijst.
Draagt Nederland bij, al dan niet in EU-verband, aan het verbeteren van de humanitaire situatie in de onder vraag twee genoemde gebieden in Kameroen? Zo ja, op welke manier? Welke rol ziet u voor Nederland, dan wel voor de EU, in het verbeteren van de situatie in Kameroen?
Nederland heeft 2 miljoen euro bijgedragen aan het noodhulpprogramma van de Dutch Relief Alliance in Kameroen. Dit programma bood met name hulp op het gebied van voedsel, schoon drinkwater en sanitatie, gezondheid en bescherming aan bijna 700.000 ontheemden in het noordwesten en zuidwesten. Toegang tot dit gebied is gecompliceerd door voortdurende geweldsuitbarstingen tussen separatisten en het Kameroense leger. Het noodhulpprogramma liep midden-februari af. Daarnaast steunt NL diverse VN-hulporganisaties en de Rode Kruisbeweging met ongeoormerkte meerjarige bijdragen. Deze organisaties zijn ook actief in Kameroen.
In EU-verband staat de crisis in Kameroen geregeld op de agenda. In oktober bracht de EU nog een verklaring uit waarin het onder meer het optreden van Kameroense autoriteiten krachtig veroordeelt in met name de Westerse, Engelstalige regio en de autoriteiten oproept een duurzame dialoog met oppositie aan te gaan. In 2019 heeft de Europese Commissie EUR 17,9 miljoen aan humanitaire financiering beschikbaar gesteld voor de crisis in Kameroen.
Op welke wijze draagt Nederland, dan wel de EU, in het bijzonder bij aan de bescherming en opvang van de momenteel 679.000 ontheemde Kameroeners binnen Kameroen, de 109.000 voornamelijk Nigeriaanse vluchtelingen en de 51.000 Kameroense vluchtelingen in Nigeria? In hoeverre is de humanitaire situatie in Kameroen en in het bijzonder de slechte situatie van vluchtelingen en ontheemden een punt van aandacht binnen de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de staat van de vluchtelingenkampen in Kameroen en Nigeria? In hoeverre beschikken deze kampen over voldoende voedsel, schoon water, medische voorzieningen en scholing? Zijn deze vluchtelingenkampen goed bereikbaar voor ngo's en andere hulpverstrekkende instanties?
In Minaoua, in het Noorden van Kameroen, verblijven meer dan 110.000 Nigeriaanse vluchtelingen. In dit vluchtelingenkamp is een groot aantal humanitaire organisaties aanwezig. Veel van de Nigeriaanse vluchtelingen hebben behoefte aan acute economische ondersteuning om het hoofd boven water te houden.
Humanitaire toegang tot de kampen is redelijk. Desondanks leidt de verslechterende veiligheidssituatie, zowel in het Engelstalige noordwesten en zuidwesten als in de Franstalige regio Extrême Nord, tot beperkte humanitaire toegang. Daarnaast is er sprake van slechte infrastructuur waardoor het bereiken van hulpbehoevenden lastig is. Onveiligheid in de grensgebieden leidt tot het sluiten van scholen. Gebrek aan educatie en economische kansen en ontwikkeling verhogen daarnaast risico’s op radicalisering, uitbuiting en misbruik van kinderen, jongeren en kwetsbare groepen.
Kunt u een beeld schetsen van het verloop van de parlementsverkiezingen van 9 februari 2020? In hoeverre was er sprake van een democratisch proces? In hoeverre was er sprake van ongeregeldheden?
De verkiezingen werden overschaduwd door geweld door separatisten en overheidstroepen, en een boycot door de grootste oppositiepartij die stelt dat geloofwaardige verkiezingen niet mogelijk zijn terwijl geweld het land teistert. In meer dan een derde van de gemeenten stond alleen de regeringspartij op de kieslijst. De opkomst was volgens waarnemers laag. De Constitutionele Raad van Kameroen heeft de verkiezingen in elf kiesdistricten in het Engelstalige zuidwesten en noordwesten nietig verklaard. In deze districten zullen opnieuw verkiezingen moeten worden gehouden.
In hoeverre is er voldoende aandacht voor onderwijs en het bieden van perspectief voor jongeren in Kameroen? Welke verbeterpunten ziet u?
De onderwijsstrategie van de Kameroense autoriteiten wordt ondersteund door het Global Partnership for Education (GPE). Deze strategie heeft als doel kwalitatief hoogwaardig onderwijs voor iedereen te verzekeren en daarmee perspectief voor jongeren en economische groei te bevorderen. De onderwijssector kampt echter met grote uitdagingen op het gebied van kwaliteit, toegankelijkheid en management. Daarnaast is de aansluiting tussen beroepsonderwijs en de eisen van werkgevers onvoldoende. Hoopgevend is het feit dat de private sector betrokken is bij de ontwikkeling van onderwijs.
Deelt u de mening dat wanneer jongeren onvoldoende perspectief wordt geboden, zij kwetsbaar zijn voor rekrutering door gewelddadige terroristische groeperingen zoals Boko Haram en dat dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Op welke wijze wordt door Nederland, dan wel door de EU, ingezet op preventie en het bieden van perspectief?
Ja, ik deel die mening. Investeren in de verbetering van (toegang tot) onderwijs en perspectieven voor jongeren op de arbeidsmarkt maakt de kans kleiner dat jongeren gerekruteerd worden door extremistische organisaties. De EU investeert in de economische ontwikkeling van Kameroen met name in de agrarische sector, de grootste bron van werkgelegenheid. De EU investeert ook in de armste noordelijke regio’s waar Boko Haram actief is. Het programma is specifiek gericht op stabilisering. Het voorkomen van extremisme onder jongeren is de doelstelling van meerdere projecten daar.
In hoeverre ziet u perspectief op een oplossing voor de conflicten die zich in Kameroen voordoen? Welke rol speelt de EU hierbij en hoe beoordeelt u de rol die de EU op dit moment inneemt? Ziet u verbeteringen en zo ja, welke?
De afkondiging vorig najaar door de regering Biya van een nationale dialoog die moet resulteren in vrede en de vrijlating van 350 oppositieleden gaf hoop op verbetering. Echter de afgekondigde dialoog is onvoldoende inclusief, oppositieleden zitten nog gevangen, veiligheidsdiensten maken zich nog steeds schuldig aan grootschalig geweld en mensenrechtenschendingen en het politieke klimaat is nog altijd repressief. De EU oefent al langer druk uit op de Kameroense autoriteiten om in plaats van militair ingrijpen in de Engelstalige provincies de dialoog aan te gaan met oppositiegroeperingen. Lange tijd gebeurde dit door middel van stille diplomatie maar meer recent ook door ook openlijk haar ernstige zorgen over te brengen over het optreden van autoriteiten en het belang van een inclusieve dialoog te benadrukken.
Hoeveel asielverzoeken heeft Nederland de afgelopen vijf jaar gekregen van mensen afkomstig uit Kameroen? Hoeveel procent van deze groep heeft een verblijfsvergunning gekregen? Welke trend ziet u hier?
Wat betreft het aantal asielaanvragen van personen met de Kameroense nationaliteit in de afgelopen vijf jaar zien we in de tabel hieronder een lichte toename van respectievelijk 30 en 20 aanvragen in 2015 en 2016 naar 30 en 50 in 2018 en 2019. Omdat de aantallen relatief laag zijn vergeleken met het totaal aantal asielaanvragen kan niet gesproken worden van een trend.
30
20
40
30
50
<5
<5
<5
10
<5
30
20
40
40
50
In de volgende tabel is het inwilligingspercentage te zien van de afgelopen vijf jaar van personen met de Kameroense nationaliteit. Asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Kameroen worden individueel getoetst door de IND. Bij inwilligingspercentages van de eerste aanvraag en volgende aanvragen (hasa) zien we de laatste twee jaren een scherpe daling.
8%
28%
27%
8%
3%
100%
50%
0%
0%
0%
21%
32%
26%
7%
2%
Onderzoek: Meisjes in de gevarenzone. ‘Ik verlang naar een veilige plek’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van de Groene Amsterdammer van 7 februari 2020 «Onderzoek: Meisjes in de gevarenzone. «Ik verlang naar een veilige plek»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat kwetsbare meisjes steeds vaker worden uitgebuit, misbruikt en mishandeld in ruil voor dure spullen? Hoeveel van deze zaken hebben in de regio Amsterdam de afgelopen drie jaar geleid tot opsporingsonderzoeken en uiteindelijke veroordelingen? Wat is het beeld in andere regio’s?
Kwetsbare meisjes kunnen gevoelig zijn voor de avances van een loverboy. Een loverboy zorgt er bijvoorbeeld eerst voor dat een meisje verliefd op hem wordt. Dat hij hierbij het meisje veel cadeaus en aandacht geeft is een herkenbaar en terugkerend kenmerk. Tegelijk zijn er signalen dat deze werkwijze verandert en loverboys sneller met meer druk meisjes inpalmen. Het creëren van een afhankelijkheidsrelatie door de loverboy, kan leiden tot uitbuiting.
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel schat in dat slechts 2 tot 3 procent van de Nederlandse minderjarige (kwetsbare) slachtoffers in beeld is. Slachtoffers van mensenhandel zien vaak af van het doen van aangifte, om uiteenlopende persoonlijke redenen. Om meer zicht te krijgen op potentiële slachtoffers wordt steeds meer ingezet op digitaal rechercheren en vindt intensief overleg plaats met betrokken zorgpartners. De politie heeft speciale teams mensenhandel met rechercheurs die onderzoek doen naar de beschreven modus operandus, die daders hanteren om kwetsbare meiden uit te buiten.
Het blijkt tenslotte niet mogelijk om specifiek voor deze doelgroep uit de systemen te halen hoeveel zaken er de afgelopen drie jaar hebben geleid tot opsporingsonderzoeken en uiteindelijke veroordelingen, omdat mensenhandeldossiers in de systemen niet nader gespecificeerd kunnen worden op de loverboymethodiek dan wel of er sprake is van kwetsbare meisjes als slachtoffer. Het totaal aantal opsporingsonderzoeken dat gestart is door de Politie tussen 2013 en 2017 in politie-eenheid Amsterdam is 911.
Herkent u het beeld dat familieleden, hulpverleners en politieagenten in complexe gevallen, zoals genoemd in het artikel, amper grip kunnen krijgen op het slachtoffer, dat het niet lukt om deze slachtoffers uit het netwerk te krijgen en dat mensenhandelaren en klanten vaak buiten schot blijven?
Mensenhandel zaken zijn complex. Slachtoffers van mensenhandel zien zichzelf niet altijd als slachtoffer, waardoor zij geen hulp vragen of slachtoffers durven geen hulp te vragen. Alertheid en pro activiteit van hulpverlening is hierbij van belang, maar ook integrale samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties is essentieel, maar nog niet overal vanzelfsprekend. Om die reden wordt onder andere in het kader van het Programma Samen tegen mensenhandel ingezet op verbeteren van samenwerking tussen bijvoorbeeld politie en zorginstellingen. Hiertoe is de Proeftuin Jeugdzorginstellingen van start gegaan die als doel heeft om o.a. deze samenwerking te verbeteren. Hierbij wordt verkend hoe een betere uitwisseling van informatie en tot een verbeterde samenwerking kan komen binnen de bestaande kaders.
Klopt het dat de zedenpolitie alleen in actie komt als de meisjes dat zelf willen? Bent u bereid het onderzoek te faciliteren dat de mensenhandelofficieren willen doen naar andere doorpakmogelijkheden?
Nee, dat klopt niet. Zedendelicten kunnen ambtshalve worden opgespoord en vervolgd. Het doen van een aangifte is voor de zedenpolitie niet noodzakelijk om een opsporingsonderzoek te starten.
In de politie-eenheden wordt nu al geïnvesteerd in de samenwerking tussen de teams AVIM, die mensenhandel zaken oppakken, en de zeden teams. Zo ook in de eenheid Amsterdam. De teams AVIM en Zeden trekken samen op in situaties waarin niet direct duidelijk is of sprake is van zedendelict of seksuele uitbuiting.
Hoe staat het met de uitvoering van het pakket van maatregelen om klanten die seks kopen van minderjarigen te ontmoedigen (motie-Kuik c.s., Kamerstuk 28 638, nr. 166)? Wordt een effectievere strafrechtelijke vervolging van klanten onderdeel van dat pakket van maatregelen?
Mijn ministerie is momenteel nog in gesprek met relevante partijen om te komen tot het in de motie gevraagde pakket aan maatregelen. Ik streef ernaar u voor de zomer hier nader over te informeren.
Vooruitlopend hierop kan ik melden dat ik het WODC gevraagd heb om binnen een onderzoek naar strafoplegging bij seks met minderjarigen expliciet aandacht te besteden aan de rol van klanten. Dit onderzoek zal naar verwachting nog dit jaar van start gaan. De afronding van het onderzoek zal 2021 zijn. Daarnaast werkt het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) aan een onderzoek rondom dezelfde thematiek. De verwachting is dat afronding hiervan ook uiterlijk 2021 is. Beide onderzoeken kunnen weer nieuwe aanknopingspunten bieden voor beleidsontwikkeling op dit vlak.
Zijn eerstelijns hulpverleners, zoals genoemd in het artikel, naar uw mening voldoende toegerust om deze kwetsbare meisjes te helpen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat soms tot wel zeven hulpverleners betrokken zijn bij dergelijke slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Bij deze kwetsbare meisjes speelt vaak complexe problematiek en is specialistische zorg nodig. Deze kan niet in alle gevallen geboden worden door eerstelijns hulpverleners.
Het is belangrijk dat deze meisjes snel geholpen worden door de juiste hulpverlener om daarmee onnodige doorplaatsingen te voorkomen. Echter is bij seksuele uitbuiting vaak meer tijd nodig om te bepalen wat er aan de hand is, of er sprake is van een achterliggend trauma en wat vervolgens de passende hulpverlening is.
Om te zorgen dat er voldoende expertise is binnen de jeugdhulp over deze complexe problematiek, heeft de commissie Azough hulpmiddelen opgesteld voor de hulpverlening aan slachtoffers van loverboys. Deze hulpmiddelen bieden praktisch advies voor een betere signalering en registratie van (vermoedelijke) slachtoffers, en goede opvang en behandeling. In hoeverre deze hulpmiddelen door professionals worden toegepast is niet bekend.
Bent u van mening dat adequaat gebruik wordt gemaakt door gemeenten van landelijke specialistische zorgvoorzieningen voor deze complexe doelgroep? Hoeveel van dergelijke slachtoffers zijn er in het afgelopen jaar adequaat doorverwezen naar dergelijke specialistische zorgvoorzieningen?
Voor slachtoffers van seksuele uitbuiting kunnen gemeenten specialistische hulp inkopen bij drie instellingen via een landelijk raamcontract bij de VNG. Gemeenten weten deze landelijke voorziening te vinden en maken hier gebruik van. Er zijn geen cijfers bekend over het aantal slachtoffers dat naar deze zorgvoorzieningen is doorverwezen. Daarnaast verwijzen gemeenten deze doelgroep ook door naar lokale of regionale jeugdhulpinstellingen die specifiek aanbod hebben voor minderjarige slachtoffers van loverboys. Deze specialistische hulp zouden gemeenten goed samen, regionaal kunnen organiseren. Zoals in «Perspectief voor je jeugd»2 als belangrijke opgave voor de organisatie van specialistische jeugdhulp is beschreven.
Deelt u de mening dat de genoemde problematiek de mogelijkheden van gemeenten overstijgen? Heeft u deze gemeenten in beeld, zodat er bijvoorbeeld gewerkt kan worden aan innovatieve oplossingen en het delen van best practices? Op welke wijze kunnen gemeenten een beroep doen op hulp, expertise en de opsporingsdiensten om deze toenemende problematiek het hoofd te bieden?
Ja, ik deel de mening dat de genoemde problematiek de mogelijkheden van de gemeenten overstijgt, maar het is ook niet de bedoeling dat gemeenten deze problematiek alleen oplossen. Voor dergelijke complexe problematiek is een gedegen integrale aanpak nodig. Sommige gemeenten zijn al langer aan de slag met de gemeentelijke aanpak van mensenhandel dan andere en er zijn vanzelfsprekend verschillen tussen gemeenten, afhankelijk van de lokale situatie. De projectleiders die met subsidie van het Rijk zijn aangesteld bij de VNG en CoMensha ondersteunen zowel gemeenten die net beginnen met het opzetten van hun beleid, als gemeenten die al langer aan de slag zijn. Ook is het van belang de gemeenten te faciliteren bij het uitwisselen van ervaringen en best practices. De VNG heeft daarom een afgesloten online forum opgezet, waar gemeenten aan elkaar vragen kunnen stellen en best practices kunnen delen. Daarnaast organiseert de VNG samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid dit najaar een bestuurlijk overleg met de burgemeesters die in hun regio mensenhandel in de portefeuille hebben. Daar zal worden besproken hoe de portefeuillehouders structureel met elkaar in contact kunnen blijven om in iedere regio de gemeentelijke aanpak van mensenhandel vorm te geven. Ten slotte zal de VNG na de zomer handvatten opleveren die voor gemeenten een kompas kunnen zijn voor het opzetten en verder ontwikkelen van hun mensenhandelbeleid.
Voor de samenwerking tussen zorg en politie en justitie is een handreiking ontwikkeld. Daarnaast stelde het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) een checklist op voor gemeenten, waarmee zij kunnen nagaan of hun beleid voor de aanpak van loverboyproblematiek op orde is.
Op welke manier kijkt u hoe voorlichting op een specifieke groep toegespitst kan worden?
Zeer recent is vanuit het programma Samen tegen Mensenhandel een Platform Communicatie gestart met daarin vertegenwoordiging vanuit verschillende ministeries, opsporingsdiensten, gemeenten en NGO’s. Een deel van de deelnemende organisaties richten zich daarbij op specifieke vormen van mensenhandel en/of specifieke doelgroepen van slachtoffers van mensenhandel. Het doel van het platform is om elkaar te informeren over lopende en startende bewustwordingsactiviteiten en om te bezien hoe voorlichtingsactiviteiten beter op elkaar aangesloten kunnen worden.
Daarnaast is door CoMensha, in het kader van het programma Samen tegen mensenhandel de Mensenhandel Academy ontwikkeld. Dit betreft een overzicht van het gehele opleidingsaanbod op het gebied van signalering van mensenhandel. Op deze manier kunnen verschillende professionals eenvoudiger het voor hen relevante opleidingsmateriaal vinden. Tevens zullen hier gratis e-learning modules beschikbaar komen, die bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt als lesmateriaal in diverse onderwijsmodules. Daarmee voorkomen we ook dat er onnodig nieuwe opleidingen worden ontwikkeld.
Gaat u actie ondernemen ten aanzien van hotels die nauwelijks handelen wanneer zij vermoedens hebben van seksuele uitbuiting van minderjarige meisjes? Welke verantwoordelijkheid vindt u dat hotels hebben?
Er zijn de afgelopen jaren reeds diverse initiatieven geweest om uitbuiting in de hotelsector tegen te gaan. Daarbij lag de focus op illegale prostitutie en seksuele uitbuiting. CoMensha heeft in juni 2018 samen met FairWork het initiatief genomen om opnieuw met de hotelsector aan de slag te gaan, waarbij deze keer de krachten worden gebundeld vanuit verschillende disciplines. Samenwerking tussen publieke en private partijen is hierbij essentieel. Hiertoe is een werkgroep opgericht bestaande uit de Inspectie SZW, Defence for Children-ECPAT, het Functioneel Parket, FairWork en CoMensha. Alle deelnemers aan deze werkgroep verzamelen eigen informatie en signalen over uitbuiting in de hotelsector en hebben daarbij ook het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM)gevraagd om hen inzicht te geven in de aard en omvang van geregistreerde signalen van uitbuiting (zowel seksuele- als arbeidsuitbuiting) in de hotelbranche.
Deze informatiepositie moet leiden tot een stappenplan voor het voorkomen van alle vormen van mensenhandel in de gehele hotelketen (ook bijvoorbeeld leveranciers) die gericht is aan hoteldirecties en leidinggevenden. In dit kader hebben gesprekken plaatsgevonden met de directie van Koninklijke Horeca Nederland, om haar bondgenoot te maken van het project.
De EuroStar trein naar London |
|
Suzanne Kröger (GL), Erik Ziengs (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer informeren over de status van het vierlandenverdrag en het securityverdrag met betrekking tot de EuroStar trein naar Londen?
In de brief van 22 januari jl.1 is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het vierlandenverdrag van Frankrijk, Verenigd Koninkrijk (VK), België en Nederland inzake de grenscontroles. In deze brief is aangegeven dat de onderhandelingen zijn afgerond en dat de Minsterraad heeft ingestemd met de ondertekening van dit verdrag. Ook de onderhandelingen van het beveiligingsverdrag zijn afgerond en de ministerraad heeft ingestemd met de ondertekening van dit verdrag. Samen met Frankrijk, het VK en België wordt nu gezocht naar een geschikt moment voor ondertekening van de betreffende verdragen. De inzet is dat de ondertekening van de verdragen in ieder geval voor 30 april 2020 zal plaatsvinden. Ondertekening van beide verdragen zal naar verwachting gelijktijdig plaatsvinden.
Daarnaast is recent politieke overeenstemming bereikt over het bilaterale verdrag van Nederland en het VK over de grenscontroles. Op basis van deze overeenstemming worden de ministerraden in Nederland en het VK gevraagd om in te stemmen met de ondertekening van het verdrag.
Bent u bekend met de berichten dat er geen of onvoldoende Marechaussee beschikbaar zou zijn om een derde dagelijkse EuroStar naar Londen te laten rijden? Klopt dit?
De berichten dat er geen of onvoldoende KMar capaciteit beschikbaar zou zijn, zijn bekend. Het rijden van extra rechtstreekse treinen tussen Amsterdam en Londen en daarvoor benodigde grenscontroles vraagt aanvullende inzet van de KMar, de Nederlandse politie en de UK Border Force. Daarbij is reeds sprake van verhoogde druk op de KMar en politie. Op dit moment is er conform het oorspronkelijke uitgangspunt en afspraak met Eurostar en NS voorzien in de benodigde capaciteit voor de twee rechtstreekse verbindingen. Voor de extra treinen zal extra capaciteit van de KMar nodig zijn voor de uitvoering van de grenscontroles. Op dit moment worden de nodige voorbereidingen door de overheid getroffen om de benodigde extra capaciteit voor de grenscontroles van de twee treinen zo spoedig mogelijk te leveren.
Welke bestuurlijke of praktische obstakels aan de kant van de Nederlandse overheid zijn er nog, die een rechtstreekse dienstregeling tussen Amsterdam en Londen in de weg staan? Wat zou een uitbreiding van de dienstregeling in de weg staan?
Als het vierlandenverdrag en het bilaterale verdrag van Nederland en het VK over de grenscontroles en het beveiligingsverdrag zijn ondertekend, zijn er vanuit de Nederlandse overheid geen bestuurlijke obstakels voor de realisatie van de rechtstreekse verbinding Amsterdam-Londen.
Wel zullen de terminals op Amsterdam en Rotterdam Centraal gereed moeten zijn om Schengenconforme grenscontroles uit te voeren. Dit is een verantwoordelijkheid van Eurostar en de NS. Eurostar geeft aan dat de terminal op Amsterdam Centraal op 30 april 2020 gereed zal zijn en de terminal op Rotterdam CS op 18 mei 2020.
Hoe staat het met de praktische uitvoering van de moties Kröger-Ziengs met betrekking tot de EuroStar?1
In de brieven van 3 april 20183 en van 20 september 20194 bent u over de uitvoering van de moties Kröger-Ziengs geïnformeerd. In de brief van 3 april is aangegeven dat voor de realisatie van de directe treinverbinding de modificatie van het tripartite verdrag van 1993 tot een vierlandenverdrag de gewenste vorm is voor de internationale afspraken tussen de landen. In de brief van 20 september jl. is aangegeven dat Nederland, mede naar aanleiding van de motie Ziengs en Kröger, met de overige landen de vraag heeft onderzocht of het mogelijk is om de verdragen, in afwachting van de uiteindelijke inwerkingtreding, voorlopig toe te passen. Het is daarbij gebleken dat het niet voor alle verdragspartijen mogelijk is om het vierlandenverdrag inzake grenscontroles en het beveiligingsverdrag voorlopig toe te passen. Nederland zal echter zowel het vierlandenverdrag inzake grenscontroles, het beveiligingsverdrag als het bilaterale verdrag met het VK over grenscontroles voorlopig toepassen, met dien verstande dat de bepalingen van de verdragen waar uitvoeringswetgeving voor nodig is, van de eenzijdige voorlopige toepassing worden uitgesloten. Dit zal geen belemmering zijn voor de start van de directe service tussen Nederland en Londen.
Ten aanzien van het beveiligingsverdrag is tussen de verdragspartijen reeds overeenstemming bereikt over het feit dat dit verdrag ook voorlopig zal worden toegepast door België en het VK. Frankrijk zal zich in de tussenliggende periode houden aan de regels van het oude beveiligingsverdrag, dat in 1993 werd gesloten tussen België, het VK en Frankrijk. Daarnaast zal het bilaterale verdrag met het VK ook door het VK voorlopig worden toegepast.
Hoe staat het met de toezeggingen gedaan in de brief van 20 december 2018 en het debat op 6 februari 2019, waarin er is beloofd dat er voldoende capaciteit bij de Koninklijke Marechaussee zou worden gerealiseerd ten behoeve van de EuroStar?2
In de brief van 20 december jl. en debat van 6 februari jl. is aangegeven dat extra treinen gevolgen hebben voor de capaciteit van de KMar, de Britse grenswachters en de politie. Ook is aangegeven dat de capaciteit van de KMar en de politie vanwege de verschillende taken onder druk staat. In de brief is ook aangegeven dat de overheid het voornemen daar waar mogelijk zal faciliteren. In dat verband zal de overheid ook zorgdragen voor de benodigde extra capaciteit van de KMar om de grenscontroles van de twee extra treinen uit te voeren. Bevordering van internationaal spoorvervoer sluit immers aan bij het kabinetsbeleid om spoorvervoer als volwaardig en duurzaam alternatief te positioneren ten opzichte van het vliegverkeer op de korte afstand.
Kan er gereserveerde capaciteit van de Koninklijke Marechaussee die tijdelijk elders niet nodig is, niet tijdelijk naar de EuroStar, indien nodig?
Zie antwoord 5.
Het gesprek van de Commissie Justitie en Veiligheid met de nieuwe Eurocommissaris Johansson d.d. 30 januari 2020 |
|
Bente Becker (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het openbare gesprek tussen de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid met de nieuwe Eurocommissaris Johansson d.d. 30 januari 2020?
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van de Eurocommissaris dat in Nederland niet alle mogelijkheden worden benut om vreemdelingen in detentie te plaatsen en dat Europese regelgeving hier meer ruimte zou bieden dan thans wordt gebruikt? Deelt u haar mening, zo nee, waarom niet?
Zoals opgenomen in het regeerakkoord wil het kabinet gedwongen vertrek vergroten, door mogelijkheden om vreemdelingen in bestuursrechtelijke vreemdelingenbewaring te stellen te verruimen binnen de kaders van Europese wet- en regelgeving. Bij de uitvoering worden de grenzen aangehouden die volgen uit de uitleg van de (huidige) Europese bewaringsregels in de Nederlandse jurisprudentie. Dit onderwerp is ook in mijn gesprek met de nieuwe Eurocommissaris Johansson aan de orde gekomen. Ook in dat gesprek deed zij een mededeling van de strekking dat er voor lidstaten in voorkomende gevallen meer mogelijk is op basis van de Europese regelgeving. Ik heb de Eurocommissaris aangegeven dat ik graag een toelichting en/of analyse zou krijgen van de Commissie op de mogelijkheden die de huidige regelgeving biedt op het onderdeel van bewaring. De gesprekken hierover zullen op ambtelijk niveau worden voortgezet.
Bent u bereid, al dan niet in overleg met Europese Commissie, nader te laten analyseren welke mogelijkheden Nederland zou hebben binnen de huidige regelgeving, maar nog niet gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals in antwoord de vorige vraag aangegeven, vinden er op ambtelijk niveau gesprekken plaats met de Commissie over de vraag of er binnen de huidige Europese regelgeving meer ruimte zit om vreemdelingenbewaring toe te passen.
Overigens, wordt ook ongeacht de verdere uitwisseling met de Commissie, in de vreemdelingenketen steeds nagedacht over nieuwe invalshoeken voor het motiveren van het opleggen van de bewaringsmaatregel, die indien opportuun ook zullen worden uitgetest in de praktijk. Verder heb ik het WODC gevraagd een onderzoek te doen naar de wijze waarop de EU-Terugkeerrichtlijn is geïmplementeerd en de invloed van de daaruit voortvloeiende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de aard en omvang van de terugkeer van derdelanders binnen het Nederlandse terugkeerbeleid en dat van enkele andere EU-lidstaten. Ik verwacht begin 2021 de resultaten van dit onderzoek. Daarnaast heb ik het WODC gevraagd een vergelijkend onderzoek te doen naar terugkeerresultaten in een aantal lidstaten. De resultaten daarvan verwacht ik niet voor de eerste helft van 2021.
Indien u tot nader onderzoek besluit, wilt u de Kamer hiervan dan terstond in kennis stellen en daarbij aangeven wanneer de uitkomst van het onderzoek wordt verwacht?
In de bovenstaande vragen heb ik reeds aangegeven welke onderzoeken er momenteel lopen. Over het tijdstip van het afronden van de gesprekken met de Commissie kan ik geen concrete toezeggingen doen, omdat dat mede afhankelijk is van de uitgebreidheid van de analyse door de Commissie. Uiteraard zal ik wel verzoeken om een spoedige afronding.
Een Nederlandse bijdrage aan een gereactiveerde 'Sophia-missie' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de resultaten van de Libië-top in Berlijn?
Ja.
Hoe duidt u de gemaakte afspraken?
Tijdens de internationale conferentie over Libië, die op 19 januari jl. plaatsvond in Berlijn, werd door de aanwezige landen en organisaties een breed pakket aan afspraken gemaakt met als doel de de-escalatie van het conflict in Libië. Het kabinet verwelkomt de uitkomsten van de Berlijn conferentie en benadrukt het belang van volledige implementatie, met in de eerste plaats een duurzaam staakt-het-vuren, volledige naleving van het VN-wapenembargo en geloofwaardige stappen op het politieke spoor.
Voortdurende instabiliteit in Libië heeft directe gevolgen voor Europa, bijvoorbeeld op het gebied van migratie, maar zorgt er ook voor dat terroristische groeperingen en georganiseerde misdaad voet aan de grond krijgen. Het kabinet dringt al langere tijd in EU-verband aan op een sterk en verenigd optreden van de EU in Libië.
Bent u het ermee eens dat de Europese Unie (EU) een belangrijke bijdrage dient te leveren op het gebied van vrede en veiligheid in haar directe geografische omgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Ben u nog steeds van mening, zoals gesteld in de kabinetsbrief van 9 september 2016, dat een bijdrage aan een stabiel Libië een bijdrage is aan een veilig Europa?1 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het controleren van de naleving van het wapenembargo van groot belang is voor de veiligheid van Libië en van Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan de EU en Nederland daaraan bijdragen?
Het conflict in Libië is meer dan ooit onderhevig aan buitenlandse inmenging. De toevoer van militaire middelen aan de Libische partijen komt een politieke oplossing niet ten goede. Het kabinet acht strikte naleving van het wapenembargo daarom noodzakelijk en benadrukt onder andere het belang van een Europese rol op dit gebied. De EU heeft met dit doel EUNAVFOR MED operatie Irini gelanceerd op 31 maart jl. De nieuwe operatie komt ter opvolging van EUNAVFOR MED operatie Sophia en heeft als hoofdtaak het implementeren van het VN-wapenembargo. Voor deze taak zullen observatiemiddelen, zoals satellietbeelden en verkenningsvluchten en schepen worden ingezet.
Ben u het ermee eens dat verdere destabilisering van Libië aanzienlijke humanitaire gevolgen kan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan de EU en Nederland bijdragen aan het mitigeren van deze gevolgen?
De mogelijke gevolgen van verdere destabilisering van Libië baren het kabinet zorgen. Libië, Noord-Afrika, maar ook de EU zijn gebaat bij een politieke oplossing voor het conflict. Dat betekent in de eerste plaats dat gemaakte afspraken, zoals die tijdens de internationale bijeenkomst in Berlijn, moeten worden nageleefd. Zoals hierboven aangegeven, heeft het kabinet meermaals benadrukt dat een actieve rol van de EU hierin noodzakelijk is.
Aanhoudende instabiliteit in Libië heeft mogelijk ook gevolgen op het gebied van migratie. Op dit moment heeft het kabinet geen indicaties dat er nieuwe migratiestromen op gang komen. Daarnaast heeft het kabinet in het najaar 2019 additionele bijdragen aan UNHCR en IOM in Libië (resp. EUR 3,9 mln. en EUR 2,5 mln.) gedaan om de verslechterde humanitaire situatie van vluchtelingen en migranten het hoofd te bieden. Deze bijdragen worden o.a. ingezet voor evacuatie van kwetsbare vluchtelingen middels het nieuwe Emergency Transfer Mechanism (ETM) in Rwanda, cash assistentie aan ontheemden en vluchtelingen in stedelijke centra en de vrijwillige terugkeer van migranten.
Ben u het ermee eens dat verdere destabilisering van Libië aanzienlijke gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld door het op gang komen van migratiestromen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan de EU en Nederland bijdragen aan het mitigeren van deze gevolgen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe staat u tegenover het idee van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenlands beleid, Borrell, om de EU op de Middellandse Zee het Libische wapenembargo te laten monitoren? Hoe staat u tegenover zijn voorstel om met onder andere dat doeleinde de maritieme tak van de EU-missie «Sophia» te reactiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Is Nederland bereid en in staat een daadwerkelijke bijdrage te leveren aan een dergelijke «gereactiveerde» missie? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet?
Op 31 maart jl. is de EUNAVFOR MED Operatie Irini gelanceerd met als hoofdtaak het implementeren van het VN-wapenembargo voor Libië (VNVR Resoluties 1970 en 2292). Daarnaast zal de operatie gericht zijn op het bestrijden van georganiseerde mensensmokkel, capaciteitsopbouw, training en monitoring van de Libische kustwacht en marine, evenals het tegengaan van oliesmokkel. Hier heeft het kabinet ook voor gepleit.
Het force generationproces van operatie Irini loopt. Een continuering van een Nederlandse bijdrage met stafofficieren op het hoofdkwartier in Rome (2–3 militairen, conform Nederlandse bijdrage aan operatie Sophia) ligt voor de hand, juist om goed geïnformeerd te blijven over de ontwikkelingen in de missie. Het kabinet beraadt zich nog op een eventuele bijdrage met andere capaciteiten. Uiteraard zal het kabinet de wenselijkheid en haalbaarheid van een bijdrage zorgvuldig afwegen in het licht van de situatie op dat moment en op basis van een militair advies.
Indien Nederland op dit moment niet in staat is een bijdrage te leveren, bent u dan bereid een dergelijke bijdrage te prioriteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat een gereactiveerde Sophia-missie ook kan bijdragen aan het beschermen van Nederlandse reders en het voorkomen van tragedies op zee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich in te spannen voor een breed mandaat waarbij de missie inzet op het monitoren van het wapenembargo, het tegengaan van mensensmokkel en het eerbiedigen van het zeerecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat asielzoekers buschauffeurs intimideren en reizigers bestelen |
|
Emiel van Dijk (PVV), Roy van Aalst (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Asielzoekers intimideren buschauffeurs» van 23 januari 2020?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom dit asieltuig gewoon haar gang kan gaan in ons openbaar vervoer en onze buschauffeurs op laffe wijze kan intimideren en reizigers kan bestelen?
Overlastgevende asielzoekers vormen een relatief kleine groep van alle asielzoekers. De overlast die door asielzoekers veroorzaakt wordt, is een maatschappelijk probleem dat zich ook in het openbaar vervoer manifesteert door bijvoorbeeld zwartrijden of het niet opvolgen van aanwijzingen van het OV personeel. Ook komt het voor dat er agressie tegen het rijdend en toezichthoudend personeel wordt gebruikt.
Grensoverschrijdend gedrag is onaanvaardbaar. De aanpak van overlastgevend gedrag heeft dan ook de hoogste prioriteit. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en met vervoerders, politie, vakbonden, ProRail en decentrale overheden om sociale veiligheid in het openbaar vervoer nog meer te verbeteren. Dat heeft onder andere geleid tot verbetering van uniforme incidentenregistratie, camera’s en noodvoorzieningen in voertuigen en vervoersverboden. Om de samenwerking tussen partijen op sociale veiligheid in zijn algemeen extra te borgen wordt een «Landelijk Convenant Sociale Veiligheid» opgesteld met als doel samenwerking, kennisuitwisseling, informatiedeling en innovatie omtrent sociale veiligheid in het openbaar vervoer.
Bij overlastgevend gedrag is het vertrekpunt dat, ongeacht de persoon, dit niet wordt getolereerd en dit leidt tot lik-op-stuk maatregelen. In bepaalde gevallen kan dit ook strafrechtelijke gevolgen hebben. In het openbaar vervoer kunnen vervoerders maatregelen treffen, zoals het opleggen van reis- en verblijfsverboden en/of door inzet van extra toezichthoudend personeel op de betreffende lijnen.
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven, zie onder meer de Kamerbrief van 18 december 2019, is onderdeel van de zichtbare en brede zero-tolerance aanpak van de ketenmariniers ook het bieden van oplossingsrichtingen voor het handhaven van de openbare orde het verminderen van overlast, zowel op de opvanglocaties al daarbuiten.
Om duidelijk te krijgen wie de zwaarste overlastgevers zijn, wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks een landelijke lijst opgesteld: de Top-X lijst. In de migratieketen wordt samen met partners als gemeenten, politie en het OM besproken welke maatregelen worden genomen om personen op de Top-X lijst aan te pakken. Voorbeelden van maatregelen zijn het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel en/of een gebiedsontzegging, en het opleggen van een hoogfrequente meldplicht. Indien er sprake is van een vertrekplicht, dan wordt met prioriteit gekeken of vreemdelingenbewaring en aansluitende uitzetting mogelijk is.
Bent u het ermee eens dat dit tuig gelijk de grens over moet worden geknikkerd en zolang dat niet gebeurt is tot die tijd op water en brood de cel in moet? Zo nee, wat gaat u dan doen om de veiligheid van ons personeel in het openbaar vervoer te garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Vreemdelingenadvocaten: ‘Curaçao zet Venezolanen collectief uit’ |
|
Antje Diertens (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen 2,3 en 4?1
Ja.
Door wie wordt dit interview afgenomen? Hoe worden vreemdelingen van te voren geïnformeerd over het doel en het belang van dit interview? Kunnen vreemdelingen zich tijdens het interview laten bijstaan door een advocaat? Zo nee, waarom niet?
Het Korps Politie Curaçao (KPC) neemt de betreffende gehoren af. De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat het doel en belang van dit interview mondeling aan de vreemdeling (in diens voertaal) kenbaar wordt gemaakt. Het KPC maakt bij het afnemen van het gehoor gebruik van onderdelen uit de vragenformulieren waarmee eveneens in Caribisch Nederland wordt gewerkt. De autoriteiten van Curaçao hebben aangegeven dat vreemdelingen zich tijdens een gehoor kunnen laten bijstaan door een advocaat. Het is volgens de autoriteiten van Curaçao echter aan de vreemdeling zelf om een beroep te doen op rechtshulp. De autoriteiten van Curaçao hebben aangegeven dat in dit kader op het terrein van rechtshulp momenteel de samenwerking wordt gezocht met enkele lokale non-gouvernementele organisaties.
Herinnert u zich het antwoord op vraag 13?
Ja.
Op welke wijze heeft Defensie geverifieerd of er sprake was van humane omstandigheden en of de opgevangen vreemdelingen toegang hadden tot juridische bijstand? Hoe zag deze verificatie eruit en wat waren de bevindingen? In hoeverre is hier onderscheid gemaakt tussen wat op papier is afgesproken (bijvoorbeeld dat vreemdelingen over het algemeen maximaal 14 dagen in de barakken verblijven) en hetgeen er gebeurt in de praktijk (namelijk dat sommige vreemdelingen meerdere maanden verblijven in de barakken)?
Ik herhaal dat Defensie in onderhavige casus, onder het gezag van de regering van Curaçao, in een uitzonderlijke situatie militaire bijstand heeft geleverd in het kader van de handhaving van de openbare orde door te ondersteunen bij de bewaking en beveiliging van een tijdelijke opvanglocatie voor een groep vreemdelingen, in afwachting van hun uitzetting. De inzet van Defensie is er derhalve op gericht geweest om Curaçao te ondersteunen in het creëren van humane omstandigheden op een alternatieve locatie aangezien de reguliere locatie van vreemdelingenbewaring de maximale capaciteit had bereikt. Bij deze ondersteuning is door personeel van CZMCARIB en de Brigade KMar zowel voorafgaand als tijdens de bijstand altijd zicht geweest op de omstandigheden waarin de vreemdelingen terecht zouden komen. Bij meerdere vergaderingen met de lokale autoriteiten zijn de omstandigheden in de tijdelijke opvanglocatie besproken en is verzekerd dat er gescheiden toiletgroepen en douches waren, alsook ventilatie, voedsel, bewegingsvrijheid, bedden, medische zorg en juridische bijstand. Bij de diverse afstemmingsmomenten heeft het welzijn van de vreemdelingen immer voorop gestaan.
Vindt u de detentieomstandigheden in de vreemdelingenbarakken op Curaçao in overeenstemming met de standaards die zijn te verwachten in het Koninkrijk der Nederlanden? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke punten niet en wat kunt u eraan doen om dit te verbeteren?
Ik maak mij zorgen over de omstandigheden in de vreemdelingenbewaring op Curaçao. Aangezien het migratiebeleid een landsaangelegenheid betreft, is het echter aan Curaçao om deze omstandigheden te verbeteren. De Minister van Justitie van Curaçao heeft mij in december 2019 gemeld dat hij voornemens is de materiële en immateriële condities in de vreemdelingenbewaring zoveel mogelijk in lijn te brengen met de standaarden van het European Committee for Prevention of Torture (CPT), zoals uiteengezet in het factsheet Immigration Detention, uit 2017. Voorts gaf hij aan dat de uitvoering van een door Curaçao op te leveren project- en implementatieplan vreemdelingenbewaring, hieraan zal bijdragen.
Gelet op de grote opgave waarvoor Curaçao zich geplaatst ziet, biedt Nederland, op verzoek van Curaçao, op basis van artikel 36 Statuut ondersteuning via het leveren van technische assistentie en het beschikbaar stellen van financiële middelen. Deze ondersteuning stelt de Nederlandse regering ook in staat de vorderingen van de Curaçaose autoriteiten te volgen. Het is mijn verwachting dat in de loop van 2020 in dit verband de nodige resultaten door Curaçao worden geboekt.
Vindt u het humaan om meerdere vreemdelingen gezamenlijk voor langere tijd (bijvoorbeeld 8 maanden) 23 uur per dag vast te houden in een zeer sobere slaapzaal met enkel wat stapelbedden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid hier iets aan te doen en de autoriteiten van Curaçao hierop aan te spreken?
Het is van belang dat vreemdelingen in Curaçao worden behandeld op een wijze die niet in strijd is met Curaçaose en internationale regelgeving. Dit betekent dat vreemdelingen niet langer verblijven in de vreemdelingenbewaring dan dat de regelgeving toelaat en dat hun rechten niet worden geschonden wanneer zij in vreemdelingenbewaring verkeren. Of in een concrete situatie conform bovengenoemde normen wordt gehandeld, is aan de autoriteiten en de rechterlijke macht van Curaçao om te beoordelen.
Verder benadruk ik dat Nederland momenteel ondersteuning aan Curaçao biedt bij het verbeteren van de vreemdelingenketen. De assistentie die Nederland bijvoorbeeld momenteel aan Curaçao verleent is er mede op gericht om het proces van het afdoen van verzoeken om bescherming en het terugkeerproces te bevorderen. Daarnaast sprak ik op verzoek (kenmerk: 2020Z00291) van leden van de vaste commissie Koninkrijksrelaties uit de Tweede Kamer die begin januari 2020 deel uitmaakten van de Nederlandse delegatie bij het IPKO, met de Minister van Justitie van Curaçao over langdurig verblijf in de vreemdelingbewaring bij het SDKK. Hierover heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd2.
Vindt u het humaan als vreemdelingen slechts één uur per dag worden gelucht in een gesloten kooi? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid hier iets aan te doen en de autoriteiten van Curaçao hierop aan te spreken?
Ik onderstreep het belang dat Curaçao diens verplichtingen nakomt, daar waar het de omstandigheden in de vreemdelingenbewaring betreft. Ik acht het daarbij onwenselijk dat vreemdelingen in bewaring binnen het Koninkrijk zonder zinvolle dagbesteding (c.q. aanbod van activiteiten) in vreemdelingenbewaring verkeren.
De Curaçaose autoriteiten geven verder aan dat mannelijke vreemdelingen wegens redenen van interne veiligheid maximaal twee uren per dag worden gelucht. De betreffende autoriteiten hebben mij verzekerd dat na de geplande verbouwing van de faciliteiten respectievelijk een regulier verblijfsregime en een beheersregime zullen worden gehanteerd, hetgeen er aan moet bijdragen dat de vreemdelingen meer vrijelijk binnen de vreemdelingenbewaring kunnen bewegen. De Curaçaose autoriteiten hebben mij verder gemeld dat de cellen in vreemdelingenbewaring bij het SDKK de hele dag open staan en dat men over een recreatieruimte met fitnessmogelijkheden beschikt.
In het kader van de ondersteuning die Nederland, op basis van artikel 36 van het Statuut, levert, heb ik er eind 2019 bij de autoriteiten van Curaçao onder andere op aangedrongen dat zij maatregelen ontwikkelen ter bevordering van een zinvolle dagbesteding voor vreemdelingen in bewaring (bijvoorbeeld door middel van de invoering van dagprogramma’s). De regering van Curaçao is momenteel aan zet om de betreffende maatregelen binnen afzienbare tijd te ontwikkelen en deze vervolgens door te voeren. De Dienst Justitiële Inrichtingen levert hierbij assistentie.
Vindt u de sanitaire voorzieningen humaan wanneer vreemdelingen voetschimmel en schurft van de douche krijgen omdat deze zo weinig wordt schoongemaakt? Vindt u de sanitaire voorzieningen humaan als de wc-pot van de muur is gesloopt en de vloer is bevuild? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid hier iets aan te doen en de autoriteiten van Curaçao hierop aan te spreken?
Curaçao is verantwoordelijk voor het onderhoud van de vreemdelingenbewaring. De hygiënische omstandigheden in de vreemdelingenbewaring op Curaçao dienen in lijn te zijn met de geldende (internationale) standaarden. De autoriteiten van Curaçao stellen dat het hen niet bekend is waarop de betreffende bewering over tekenen van schurft en voetschimmel zijn gebaseerd.
De autoriteiten van Curaçao geven aan dat de sanitaire voorzieningen in de vreemdelingenbewaring veelvuldig door vreemdelingen worden vernield. Zo geven de autoriteiten van Curaçao ter illustratie aan dat een aantal voorzieningen in 2018 drie keer vervangen moest worden. De autoriteiten van Curaçao geven daarbij aan dat bij beschadiging of vernietiging het niet mogelijk is om op dezelfde dag de betreffende sanitaire voorzieningen te herstellen. Curaçao heeft Nederland in november 2019 in het kader van onderlinge bijstand om een bijdrage gevraagd voor de aanschaf van nieuwe rvs-toiletten, ter waarde van 40.000 euro. Mede gelet op de problematiek en de duur van de aanschaf is deze financiële bijdrage eind 2019 reeds door Nederland geleverd.
Deelt u de zorgen dat als het aantal vreemdelingen in de barakken toeneemt, het schrijnende karakter van de omstandigheden waarschijnlijk ook zal toenemen en mogelijk ook kan leiden tot grotere problemen zoals uitbraak van ziektes en escalaties van geweld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze zorgen over te brengen aan de autoriteiten van Curaçao?
Ja, deze zorgen deel ik. De Minister van Justitie van Curaçao is voornemens de capaciteit van de vreemdelingenbewaring uit te breiden tot circa 70 plekken. Eind 2019 drong ik er bij Curaçao al op aan dat planvorming niet alleen betrekking moet hebben op de uitbreiding van de faciliteit en het verbeteren van de materiële condities, maar ook op het in samenhang doorvoeren van aanvullende maatregelen om het regime voor de specifieke doelgroepen substantieel te verbeteren. Dit teneinde de beheersbaarheid in de vreemdelingenbewaring op de korte- en lange termijn te verbeteren.
Curaçao heeft aangegeven dat het in 2020 maatregelen neemt om de toegang tot medische screening en het aanbieden van zorg te bevorderen. Zelf hecht ik er waarde aan dat Curaçao maatregelen neemt om de medische intake en de toegang tot een huisarts, een psycholoog en verpleegkundigen structureel mogelijk te maken. Dit heb ik eind 2019 ook aan de regering van Curaçao kenbaar gemaakt.
Het is aan de autoriteiten van Curaçao om te anticiperen op een (mogelijke) toename van het aantal vreemdelingen in de betreffende faciliteit en het nemen van eventuele alternatieven maatregelen in plaats van bewaring zoals het opleggen van een meldplicht.
Op welk moment bent u van oordeel dat, op grond van artikel 43, tweede lid van het Statuut, sprake is van een actieve rol voor de Nederlandse overheid om de situatie op Curaçao te verbeteren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Artikel 43 van het Statuut brengt onder andere tot uitdrukking dat in elk van de Landen van het Koninkrijk mensenrechten moeten worden beschermd. Het is primair aan de landen zelf om een adequaat niveau van mensenrechtenbescherming te verwezenlijken. Indien dit op problemen stuit, verdient het de voorkeur het gewenste beschermingsniveau te bereiken langs de thans ingeslagen weg van onderlinge samenwerking tussen de Landen.
Ingrijpen door het Koninkrijk op grond van het Statuut is een laatste redmiddel. Dit is een staatsrechtelijk gegeven, maar het is ook een zaak van handelingsperspectief. Een ingreep heeft namelijk vergaande bestuurlijke en financiële consequenties, die niet eenvoudig te overzien zijn. Daarbij moet een dergelijk besluit rekenen op voldoende draagvlak binnen de Koninkrijksregering.
Ten aanzien van de vraag op welk moment uit hoofde van de waarborgfunctie van het Koninkrijk (artikel 43, tweede lid Statuut) voor het Koninkrijk een actieve rol is weggelegd, verwijs ik u naar mijn brief aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I, 2019/2020, 29 653, I), waarin ik uitgebreid ben ingegaan op de verhoudingen binnen het Koninkrijk. In deze brief zet ik onder meer uiteen dat de toezichthoudende rol van de Koninkrijksregering naar mijn opvatting kan worden geactiveerd door (het niet nakomen van) een rechterlijke uitspraak en door signalen van lokale, internationale of niet-gouvernementele organisaties. Over de omstandigheden in de vreemdelingenbewaring in Curaçao is naar mijn weten tot op heden nog niet door een rechter geoordeeld dat deze onrechtmatig zijn. Wel hebben verschillende organisaties hierover hun zorgen uitgesproken. Deze signalen sterken de Nederlandse regering in haar overtuiging dat het van belang is om er, in het kader van de door Nederland verstrekte ondersteuning, in 2020 zoveel mogelijk op toe te zien dat de regering van Curaçao de overgebrachte voornemens omzet in daadwerkelijke uitvoering van maatregelen. Mochten de inspanningen van Curaçao – mede in het kader van artikel 36 Statuut – tot onvoldoende resultaat leiden, dan kan op termijn door de Koninkrijksregering worden bezien in hoeverre een optreden in de bredere context van het Koninkrijk wenselijk is.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen de informatie die u van de autoriteiten van Curaçao ontvangt en de bevindingen van bijvoorbeeld verschillende Kamerleden die met eigen ogen een andere werkelijkheid vaststellen?
In algemene zin kan ik aangeven dat er tussen diverse ministeries van Curaçao en Nederland op verschillende terreinen structureel sprake is van informatie-uitwisseling, bijvoorbeeld in het kader van ondersteuning en samenwerking. Daarnaast pleegt Nederland regelmatig hoor- en wederhoor bij de autoriteiten van Curaçao, om onder andere ook uw Kamer zo goed mogelijk te kunnen informeren. Ik heb de indruk dat de autoriteiten van Curaçao bij het verschaffen van informatie zoveel mogelijk transparantie betrachten.
Bent u bereid een onafhankelijke expert(groep), bijvoorbeeld het VN antifolteringcomité of het CPT2 van de Raad van Europa, te vragen een bezoek te laten brengen aan Curaçao om de situatie objectief te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op bestaande rapporten voegt een aanvullende beoordeling mijns inziens op dit moment weinig toe. Daarbij is het overigens in eerste instantie niet aan mij, maar aan de autoriteiten van Curaçao om een dergelijk verzoek te doen.
Het Koninkrijk der Nederlanden verscheen op 1 en 2 juli 2019, in het kader van de vijfde periodieke rapportage onder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, voor het VN-Mensenrechtencomité. De Minister van Justitie en Veiligheid zond u op 5 september 2019 een afschrift van de conclusies en aanbevelingen van dit comité4. De betreffende conclusies en aanbevelingen hebben ook betrekking op het verbeteren van de situatie in Curaçao. Het VN-antifolteringscomité stelde in december 2018 eveneens conclusies en aanbevelingen vast over onder andere de situatie in Curaçao5. Verder heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen in 2019 een advies uitgebracht aan Curaçao om de condities in de vreemdelingenbewaring bij het SDKK te verbeteren. Het is aan Curaçao om op basis van bestaande analyses (aanbevolen) maatregelen te implementeren. Nederland levert hierbij – zoals gezegd – ondersteuning bij het optimaliseren van de vreemdelingenketen en het verbeteren van de omstandigheden in de vreemdelingenbewaring bij het SDKK.
Zijn de verbeteringen van het mannenblok van het SDKK inmiddels afgerond? Zo nee, waarom niet? Wanneer verwacht u dat deze verbeteringen zijn afgerond?
Nee. Zoals ik per Kamerbrief van 3 december 2019 heb laten weten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1323) hebben de autoriteiten van Curaçao mij eind 2019 gemeld dat in het eerste kwartaal van 2020 de laatste verbeteringen aan het mannenblok van de vreemdelingenbewaring bij het SDKK worden gerealiseerd. In het bijzonder gaat het hierbij om de bouw van een overdekte recreatiezaal. De betreffende verbeteringen werden mede bekostigd door de € 132.000 die Nederland beschikbaar stelde.
Kunt u de vragen afzonderlijk en exact beantwoorden?
Ja.
Kunt u de vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja. Er is in dit kader samengewerkt met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Defensie en de autoriteiten van Curaçao.
Het bericht 'Ladingen afgekeurd wegens inklimmers' |
|
Remco Dijkstra (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel getiteld «Ladingen afgekeurd wegens inklimmers»?1
Ja.
Is er een indicatie van de schade die wordt geleden door de transportsector door de afgekeurde ladingen vanwege inklimmers? Wie is er aansprakelijk voor de geleden schade?
De overheid heeft geen inzicht in de omvang van de schade die wordt geleden in de transportsector door het afkeuren van ladingen vanwege inklimmers. Ook Transport en Logistiek Nederland (TLN) heeft geen inzicht in de exacte omvang hiervan. De aansprakelijkheid van partijen is geregeld in hun vervoersovereenkomst. De vraag wie aansprakelijk is, kan daarom niet in algemene zin worden beantwoord. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval.
Hoeveel afgekeurde ladingen zijn er bekend bij de Koninklijke Marechaussee? Hoeveel personen zijn er in 2019 aangetroffen in ladingen van Nederlandse transporteurs?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft geen inzicht in het aantal afgekeurde ladingen van Nederlandse Transporteurs. Daarnaast houdt de KMar niet bij hoeveel inklimmers in ladingen van Nederlandse transporteurs worden aangetroffen.
Kunt u aangeven hoeveel inklimmers in de afgelopen drie jaar zijn aangetroffen, wat hun land van herkomst was, wat er gebeurt met de aangetroffen inklimmers en in hoeverre het per geval is gelukt om hen uit te zetten naar het land van herkomst?
De KMar heeft in 2019 ongeveer 910 personen aangetroffen die via een Nederlandse haven illegaal het Verenigd Koninkrijk probeerden te bereiken. In heel 2018 ging het om ongeveer 860 personen. In 2017 zijn er 910 personen aangetroffen. De top drie nationaliteiten in de afgelopen drie jaar door de KMar zijn aangetroffen zijn Albanezen, Afghanen en Vietnamezen.
In 2019 zijn circa 570 mensen aangetroffen door de Zeehavenpolitie (ZHP). De top drie aan nationaliteiten over 2019 die door de ZHP zijn aangetroffen bestaat uit Albanezen, Afghanen en Syriërs. Begin 2019 is de ZHP begonnen met het mogelijk maken van het bijhouden van registraties van inklimincidenten in het kader van het vreemdelingentoezicht. Deze registraties worden nog kwalitatief verbeterd.
Wanneer personen worden aangetroffen als zij illegaal het land proberen uit te reizen dan moeten ze Nederland onmiddellijk verlaten. Als deze personen niet vrijwillig vertrekken worden ze gedwongen uitgezet. Deze personen zullen als regel in bewaring worden geplaatst tenzij betrokkenen onmiddellijk het land kunnen verlaten. Zij krijgen ook een inreisverbod voor de Europese Unie opgelegd. Daarnaast wordt er opgetreden als er sprake is van strafbare feiten zoals het in bezit zijn van een vals paspoort, vernieling of het illegaal verblijven in andermans voertuig of op andermans terrein.
Wanneer personen met verblijfsrecht tijdens hun visumvrije termijn het land illegaal proberen uit te reizen dan eindigt daarmee hun visumvrije periode en moeten betrokkenen Nederland onmiddellijk verlaten. Als deze personen niet vrijwillig vertrekken worden zij gedwongen uitgezet. Zij zullen als regel in bewaring worden geplaatst tenzij ze onmiddellijk het land kunnen verlaten. Deze personen krijgen ook een inreisverbod opgelegd.
Wat wordt er met afgekeurde ladingen gedaan, aangezien met name voedsel en kleding worden afgekeurd na het aantreffen van inklimmers?
Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. Een lading kan in verband met mogelijke gezondheidsrisico’s vernietigd worden.
Wat vindt u van het advies van Transport en Logistiek Nederland aan chauffeurs die onderweg naar de haven zijn om zo min mogelijk te stoppen? Is het wenselijk dat chauffeurs minder stoppen? Komt hiermee de verkeersveiligheid niet in het geding?
Chauffeurs dienen zich, ook volgens TLN, te houden aan de regels omtrent rij- en rusttijden voor chauffeurs, zoals neergelegd in de Europese verordening met betrekking tot rij- en rusttijden en het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Deze regels zijn opgesteld mede met het oog op de verkeersveiligheid. Het advies heeft in die zin dan ook geen gevolgen voor de verkeersveiligheid.
Is iedere chauffeur in het bezit van de voertuigenchecklist van de Border Force van het Verenigd Koninkrijk, een zogeheten Code of Practice, met eisen voor chauffeurs die naar het Verenigd Koninkrijk afreizen? Is het verplicht om deze checklist ingevuld te overhandigen bij binnenkomst in het Verenigd Koninkrijk?
De Code of Practice is voor werkgevers en chauffeurs beschikbaar op de website van de Britse Border Force. Werkgevers en chauffeurs hebben hier (online) toegang toe. Het overhandigen van de checklist is geen formele voorwaarde bij binnenkomst in het Verenigd Koninkrijk. Wanneer echter inklimmers gevonden worden, heeft het niet invullen van de checklist invloed op (de hoogte van) de bestuurlijke boete die kan worden opgelegd door de Britse autoriteiten.
Welke maatregelen zijn er in 2016 genomen toen de grenscontroles werden aangescherpt door het toenemende aantal inklimmers? Zijn er in de tussentijd maatregelen bij gekomen gezien het feit dat de aantallen weer beginnen te stijgen? Bent u van plan meer maatregelen in te gaan voeren?
Naar aanleiding van de piek in 2016 zijn de controles op het detecteren van inklimmers die de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk willen maken verscherpt. In dat verband zijn er extra migratiehonden ingezet die de KMar en de Zeehavenpolitie bij de controles ondersteunen. Daarnaast wordt bij de grenscontroles meer gebruik gemaakt van technologische instrumenten zoals CO2-meters (zgn. warmtedetectie meters) en de inzet van een helikopter.
Verder zijn voor de uitvoeringsorganisaties (KMar, ZHP en AVIM) verschillende handelingskaders opgesteld op het terrein van de handhaving van de vreemdelingenwet alsmede een handhaving van de strafwetgeving.
Ook wordt nauw samengewerkt met de rederijen en de exploitanten van de maritieme grensdoorlaatposten en is de infrastructuur op sommige locatie aangepast, zoals het verhogen van het hekwerk in Hoek van Holland.
Voor de aanpak van het inklimmersvraagstuk heeft Nederland met België en het VK specifieke Memorandum of Understanding (MoU) afgesloten waarin verschillende activiteiten zijn benoemd om de inklimmersproblematiek tegen te gaan. Het betreft onder andere maatregelen voor het kunnen delen van informatie over mogelijke modus operandi, trends, gebruik van technologische detectiemateriaal en best practices.
Verder wordt dit moment samen met de uitvoeringsorganisaties verkend welke extra maatregelen ingevoerd moeten worden, zoals bijvoorbeeld de inzet van nog meer migratiehonden.
Kunt u aangeven welke gegevens u heeft over de mate waarin mensensmokkelnetwerken schuil gaan achter het probleem van de inklimmers en wat u er, ook in samenwerking met andere landen, aan doet om deze (ook via de gegevens van de aangetroffen inklimmers) op te rollen en te straffen?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt uitgegaan van de definitie van «inklimmer»: een persoon die een transportmiddel gebruikt om heimelijk en wederrechtelijk Nederland in, uit of door te reizen. Er wordt geen registratie bijgehouden van het aantal mensensmokkelonderzoeken waarbij specifiek door middel van «inklimmen» wederrechtelijk de grens is over gegaan. Wel worden in Nederland jaarlijks (enkele) tientallen onderzoeken naar mensensmokkel verricht n.a.v. het aantreffen van illegale vreemdelingen in voertuigen. In deze onderzoeken vindt regelmatig samenwerking plaats met andere Europese landen, onder meer gericht op de ontmanteling van criminele samenwerkingsverbanden die zich bezighouden met mensensmokkel.
Indien bij het aantreffen van inklimmers concrete signalen van mensensmokkel aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld het ontbreken van beschadigingen, wordt een opsporingsinspanning verricht. Deze strafrechtelijke aanpak van de inklimproblematiek is gericht op het verbeteren van de informatiepositie en is bedoeld om zicht te krijgen op eventuele mensensmokkelaars en/of mensensmokkelnetwerken die het inklimmen hebben gefaciliteerd en om die reden strafrechtelijk aansprakelijk zijn. Daarnaast leiden (gezamenlijke) controleacties niet alleen tot operationele resultaten, maar gaat daarvan ook een preventieve werking uit.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘2500 jonge alleenstaande asielzoekers verdwenen’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «2.500 jonge alleenstaande asielzoekers verdwenen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen tien jaar tijd ruim 2.500 kinderen uit asielzoekerscentra zijn verdwenen? Wat is het exacte aantal? Hoe beoordeelt u dit?
In de afgelopen tien jaar heeft het COA circa 2.050 unieke alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) die met onbekende bestemming (mob) zijn vertrokken geregistreerd. In dezelfde periode heeft het Nidos circa 510 unieke alleenstaande minderjarige vreemdelingen die met onbekende bestemming zijn vertrokken geregistreerd. In totaal zijn in de periode 2010 – 2019 dus circa 2.570 unieke alleenstaande minderjarige vreemdelingen met een vertrek met onbekende bestemming geregistreerd.2
Alleenstaande minderjarigen vreemdelingen vormen een kwetsbare groep en het is zorgelijk dat zij met onbekende bestemming vertrekken uit de opvanglocaties. Het is echter van belang om te beseffen dat opvang van amv’s niet plaatsvindt in een gesloten omgeving. In de COA-opvang worden amv’s die aangeven te willen vertrekken gewezen op risico’s van illegaliteit en de mogelijkheden die bestaan voor terugkeer naar het land van herkomst. Daarnaast is er 24 uur per dag beveiliging op de terreinen aanwezig. Als de amv’s echter echt willen vertrekken is het mogelijk voor hen om de opvang te verlaten. Hoewel het onwenselijk is dat deze groep met onbekende bestemming vertrekt, is volledig gesloten opvang niet toegestaan.
Amv’s bij wie op voorhand een risico op verdwijning bestaat, vanwege bijvoorbeeld een reëel vermoeden dat zij slachtoffer zijn van mensenhandelaren, worden in de beschermde opvang geplaatst. In de beschermde opvang vindt extra beveiliging en toezicht plaats om de amv’s binnen de opvang te beschermen tegen personen met kwade bedoelingen. Tevens wordt in de beschermde opvang gebruik gemaakt van een multidisciplinaire risicoanalyse van de kwetsbaarheden van de betreffende amv’s. Ook hier is het echter belangrijk om te benadrukken dat dit weliswaar een besloten maar geen gesloten opvangvorm is. De amv’s kunnen de beschermde opvang dus ook verlaten indien zij dit echt willen.
Binnen de mogelijkheden die er bestaan wordt intensief ingezet om tegen te gaan dat amv’s met onbekende bestemming vertrekken uit opvanglocaties. Deze inzet kan echter niet voorkomen dat de amv’s die echt willen vertrekken ook kunnen vertrekken.
Hoe verklaart u dat vooral uit een aantal Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA’s) zoals Ter Apel en Oisterwijk, kinderen vaak verdwijnen?
Het aanmeldcentrum van de IND bevindt zich in Ter Apel. Dit betekent dat alle alleenstaande minderjarige vreemdelingen die de asielprocedure starten bij binnenkomst in Nederland naar Ter Apel gaan.
Amv’s van 15 jaar en ouder worden, sinds de invoering van het nieuwe opvangmodel in 2016, na aanmelding in Ter Apel, opgevangen op een zogeheten procesopvanglocatie amv (POA). Amv’s verblijven hier gedurende de rust- en voorbereidingstijd en de algemene asielprocedure (AA). Amv’s die na afronding van de AA een vergunning ontvangen, stromen volgens het amv opvangmodel door naar een opvangvoorziening van Nidos. Amv’s zonder vergunning of in de verlengde asielprocedure stromen door naar een kleinschalige woonvoorziening onder verantwoordelijkheid van het COA.
In Nederland zijn er meerdere POA’s waaronder de locaties in Ter Apel en Oisterwijk. Ook voor de invoering van het nieuwe opvangmodel in 2016 waren er echter amv-opvangvoorzieningen op de locaties in Ter Apel en Oisterwijk. Het feit dat amv’s op specifieke locaties opgevangen worden, zoals de COA locaties in Ter Apel en Oisterwijk, en dat deze locaties al lange tijd operationeel zijn biedt een verklaring voor het relatief hoge aantal amv’s dat met onbekende bestemming vertrekt vanuit deze locaties in vergelijking met andere locaties.
Op dit moment wordt een analyse van de Analyse Proeftuin Migratie (APM), onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, van het vertrek met onbekende bestemming van amv’s afgerond. Voor dit onderzoek zijn data van de migratieketen over het vertrek met onbekende bestemming van amv’s tussen 2015 en 2018 geanalyseerd. Over deze analyse en het onderzoek van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) zal ik uw Kamer binnen vier weken per brief informeren.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid een verantwoordelijkheid heeft voor deze kinderen en dat het onacceptabel is dat zij zomaar kunnen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt het systeem van Amber Alert niet ingezet voor Alleenstaande Minderjarige Vreemdelingen (AMV’s)? Is dit wel eens overwogen?
Amber Alert is een algemeen opsporingsinstrument van de politie dat zich richt op vermiste kinderen. Het richt zich daarbinnen niet specifiek op bepaalde doelgroepen en sluit ook geen specifieke doelgroepen, zoals amv’s, uit.
Bij de vermissing of ontvoering van een minderjarige geldt dat door de Landelijke Eenheid – op verzoek van een regionale politie eenheid – en onder het geldende gezag – een landelijk waarschuwingsbericht kan worden uitgevaardigd indien in beginsel aan de volgende omstandigheden criteria is voldaan:
het vermiste kind is jonger dan 18 jaar;
er is onmiddellijk levensgevaar of directe vrees voor ernstig letsel;
er is voldoende informatie over het slachtoffer, een mogelijke ontvoerder of een gebruikte auto, zodat met een AMBER Alert de kans vergroot wordt dat het kind gelokaliseerd kan worden; en
er moeten geen redenen zijn om aan te nemen dat het kind zich in het buitenland bevindt.
Deze criteria gelden generiek, ongeacht de locatie of persoon van de vermissing. Bij de uiteindelijke afweging om een Amber Alert in te zetten zijn de omstandigheden van het concrete geval, gebaseerd op de op dat moment beschikbare informatie, doorslaggevend. De veronderstelling dat het systeem van Amber Alert per definitie niet ingezet wordt voor amv’s is daarom onjuist.
Gelet op het feit dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen amv’s en andere vermiste jongeren bij het inzetten van Amber Alerts is het niet nodig om het gebruik van Amber Alerts voor amv’s nader te onderzoeken.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn te onderzoeken of en hoe het Amber Alert ingezet kan worden bij verdwijningen van AMV’s wanneer er zorgen zijn over hun veiligheid en welzijn? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten? Bent u bereid te onderzoeken of dit mogelijk en effectief is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich uw antwoorden van het algemeen overleg asiel- en vreemdelingenbeleid van 4 juli 2019?
In mijn antwoorden tijdens het algemeen overleg asiel- en vreemdelingenbeleid van 4 juli 2019 heb ik aangegeven dat het belangrijk is om een duidelijk beeld te hebben van het probleem voordat eventuele maatregelen worden genomen. Daarbij heb ik verwezen naar de onderzoeken over het vertrek met onbekende bestemming van amv’s die bij Kamerbrief van 24 april 2019 zijn aangekondigd door mijn voorganger. Voorts heb ik aangegeven dat er, nadat deze onderzoeken afgerond zijn, bekeken zal worden of er maatregelen getroffen zullen worden en, zo ja, welke maatregelen dat zullen zijn. Tenslotte heb ik in mijn antwoorden aangegeven dat het protocol met betrekking tot vermiste amv’s geactualiseerd wordt.
Het protocol met betrekking tot vermiste amv’s is inmiddels geactualiseerd en wordt sinds eind januari gebruikt door de Politie/AVIM, COA, Nidos, DT&V & IND. De onderzoeken naderen afronding. Uw Kamer ontvangt binnen vier weken per brief de onderzoeksresultaten en mijn reactie daarop.
Ik ben ervan overtuigd dat deze problematiek voldoende aandacht krijgt en met voldoende urgentie wordt behandeld. De onderzoeken naar het vertrek met onbekende bestemming van amv’s zijn het product van een intensieve samenwerking tussen verschillende ketenpartners en zullen een beter inzicht geven in de problematiek.
Het actualiseren van het protocol vermiste amv’s is ook in samenwerking met verschillende ketenpartners tot stand gekomen en het protocol wordt breed gedragen door alle betrokken organisaties. Het protocol is recent in werking getreden dus er zijn vooralsnog geen concrete resultaten te melden. Het heeft echter wel een directe meerwaarde voor de betrokken organisaties omdat het alle rollen, processen en definities helder maakt voor de betrokken partijen. Hierdoor zal er sneller en efficiënter gehandeld kunnen worden, ten bate van de amv.
Hoe staat het met de genomen maatregelen? Welke concrete maatregelen zijn sindsdien genomen en welke concrete resultaten heeft dit opgeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is er in de tussentijd gedaan om te voorkomen dat onnodig nog meer kinderen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat dit probleem voldoende aandacht krijgt en met voldoende urgentie wordt behandeld? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dat? Zo nee, wat gaat u doen om daar verandering in te brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van de leden Groothuizen en Bouali in december 2018, waarin u aangaf dat het protocol vermissing van AMV’s zou worden geactualiseerd?2 Is het protocol ondertussen geactualiseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft dit al iets opgeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer verwacht u het onderzoek naar de problemen rond het verdwijnen van AMV’s, dat verwacht werd in het najaar van 2019?
Zie antwoord vraag 7.
Falend terugkeerbeleid. |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur: «Kabinet maakt eigen plannen terugsturen asielzoekers niet waar»?1
Ik heb kennisgenomen van deze uitzending.
Is het juist dat u nog geen maatregelen heeft genomen tegen landen die niet meewerken aan terugkeer?
Nederland is met landen van herkomst en transit actief in gesprek over migratiesamenwerking. Per land bekijkt het kabinet wat de meest effectieve aanpak is en maakt het een afweging. Conform de motie Becker zal het kabinet uw Kamer dit voorjaar hierover schriftelijk informeren.2
Klopt het dat een Kabinet slechts eenmaal maatregelen heeft genomen tegen een land dat niet meewerkte aan het terugnemen van uitgeprocedeerde asielzoekers, namelijk in 2012 tegen Ghana?
Ja, dit klopt waar het gaat om het korten op ontwikkelingssamenwerking vanwege gebrekkige medewerking aan gedwongen terugkeer van onderdanen. Dat is sinds de maatregelen tegen Ghana in 2012 niet meer gebeurd. Genoemde korting heeft destijds niet geleid tot betere medewerking aan gedwongen terugkeer door Ghana.
Waarom heeft u dit soort drukmiddelen niet vaker toegepast, aangezien dit ook in het Regeerakkoord staat?
Het kabinet maakt per land van herkomst deze afweging, met inachtneming van alle relevante factoren. Met elk relevant land van herkomst is het kabinet in gesprek over terugkeersamenwerking.
Klopt het dat economische belangen zwaarder wegen dan afspraken over terugkeer, zoals de landingsrechten van Transavia, KLM en Royal Air Maroc?
Het intrekken van landingsrechten is geregeld in verdragen, die bilateraal of op EU-niveau gesloten kunnen zijn. Bij beëindiging van een verdrag geldt dat dit zowel voor alle luchtvaart uit het land van herkomst als voor Nederlandse luchtvaart geldt. Het kabinet maakt per land van herkomst deze afweging, met inachtneming van alle relevante factoren.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Adviescommissie voor Migratie dat «miljoenencontracten voor het bedrijfsleven» belangrijker zijn dan terugkeer?
Migratie s een belangrijke prioriteit van het kabinet en per land moet worden bekeken wat effectief is. Met de meeste landen heeft Nederland daarnaast nog andere belangen zoals handels- of landbouwbelangen, de mensenrechtensituatie, klimaatbelangen en/of sustainable development, maar deze belangen staan betere migratiesamenwerking niet per definitie in de weg. De stelling dat «miljoenencontracten voor het bedrijfsleven belangrijker zijn dan terugkeer» is dan ook te kort door de bocht.
Klopt het dat Nederlandse missies (bijvoorbeeld in Irak en Afghanistan) zwaarder wegen dan afspraken over terugkeer?
Dat kan zo niet worden gesteld. In de relatie met landen van herkomst spelen altijd meerdere belangen en of deze ten koste gaan van elkaar is per land verschillend. De Nederlandse missies zijn daar een onderdeel van.
Begrijpt u dat mensen sceptisch worden over het terugkeerbeleid als zij horen dat economische en diplomatieke belangen zwaarwegender zijn?
Ja.
Wanneer gaat u alsnog werk maken van een succesvol terugkeerbeleid? Hoe staat het in dit verband met de uitvoering van de motie van het lid Jasper van Dijk c.s. (nr. 35 300 VI-61) om met behulp van de nieuwe visumcode te pleiten voor maatregelen tegen hooggeplaatsten van herkomstlanden die onvoldoende meewerken aan terugkeer?
Het kabinet is breed bezig met het werk maken van een succesvol terugkeerbeleid, in lijn met het regeerakkoord. De nieuwe visumcode, die vanaf 2 februari 2020 in werking is getreden, is daarbij een interessant en nuttig middel om dit verder te bewerkstelligen. De Europese Commissie treft op dit moment de voorbereidingen voor nadere besluitvorming in de komende maanden over concrete maatregelen. Nederland heeft dit instrument, i.c. de mogelijkheid van koppeling van visa en terugkeer op EU-niveau, al langere tijd bepleit Dit moet ervoor zorgen dat er in Europees-verband maatregelen kunnen worden genomen ten aanzien van landen die voor de EU van belang zijn op het gebied van terugkeer. Het nemen van maatregelen tegen specifiek hooggeplaatsten van herkomstlanden is een mogelijkheid die wordt meegenomen in deze voorbereiding.
Hoe staat het met terugkeerafspraken met Marokko? Heeft u inmiddels een afspraak gemaakt?
De Nederlandse inspanningen zijn erop gericht om zo snel mogelijk tot een afspraak te komen. Op dit moment is nog geen bezoek overeengekomen.
Is het juist dat de terugkeer van 52 illegale Marokkanen mislukte, omdat de mensen uit het zicht waren verdwenen nadat men de reisdocumenten had geregeld?
Dit ligt genuanceerder. In de regel kan worden gesteld dat een land meewerkt aan gedwongen terugkeer als het bereid is een (vervangend) reisdocument te verstrekken voor vreemdelingen die niet in het bezit zijn van geldige reisdocumenten. Dit vergt doorgaans allereerst dat de nationaliteit van de vreemdeling wordt vastgesteld door de autoriteiten van het land. Als de nationaliteit bevestigd is, verzoekt de DT&V het herkomstland om afgifte van een (vervangend) reisdocument. Dat gebeurt doorgaans enkele dagen voor de geplande uitzettingsdatum. Een vastgestelde nationaliteit hoeft niet per definitie te betekenen dat het herkomstland ook een (vervangend) reisdocument afgeeft. Het is bekend dat de samenwerking met Marokko op het gebied van gedwongen vertrek onvoldoende is en daar samen met het Ministerie van Buitenlandse zaken hard aan wordt gewerkt.
De DT&V ontving in juni 2018 een lijst vanuit Marokko met circa 60 nationaliteitsvaststellingen. Let wel, dit zijn geen reisdocumenten. Zoals hiervoor aangegeven: de reisdocumenten worden doorgaans pas enkele dagen voor een geplande vlucht door het land van herkomst verstrekt. De betreffende nationaliteitsvaststellingen hadden voornamelijk betrekking op zaken die al langer geleden aan Marokko waren aangeboden. Vanaf het moment dat de DT&V gevraagd had om vaststelling van de nationaliteit tot het moment dat deze door Marokko bevestigd werd, zat gemiddeld ruim 500 dagen. Gedurende deze 500 dagen zijn de meeste van deze personen uit het zicht verdwenen. Ook ik had liever gezien dat ze nog beschikbaar waren geweest voor terugkeer naar Marokko, maar zoals u bekend, zitten er de nodige beperkingen aan de mogelijkheden om iemand in bewaring te stellen. Een bewaringstermijn van 500 dagen is in de regel niet toegestaan. Het versnellen van de nationaliteitsvaststelling door een derde land is onderdeel van onze inzet om waar nodig te komen tot betere terugkeersamenwerking. Naast tekortschietende afgifte van reisdocumenten is dit een indicator van hoe goed de terugkeersamenwerking met een land is.
Hoe vaak zijn de afgelopen vijf jaar uitzettingen mislukt omdat mensen uit het zicht verdwenen op het moment dat de reispapieren waren geregeld?
Zoals reeds aangegeven kan worden gesteld dat een land meewerkt aan gedwongen terugkeer als het, indien de vreemdeling daar zelf niet over beschikt, bereid is een (vervangend) reisdocument te verstrekken. Dit vergt in de regel eerst dat de nationaliteit van de vreemdeling wordt vastgesteld door de autoriteiten van het land. Als de nationaliteit bevestigd is, verzoekt de DT&V het herkomstland om afgifte van een (vervangend) reisdocument. Dat gebeurt doorgaans enkele dagen voor de geplande uitzettingsdatum. Hoewel de meeste landen in het algemeen bereid zijn een reisdocument te verstrekken voor gedwongen terugkeer als de nationaliteit is vastgesteld, is dit niet altijd het geval.
Vanaf 2015 tot en met 2019 zijn circa 540 nationaliteitsbevestigingen afgegeven voor vreemdelingen die op het moment van de bevestiging reeds buiten beeld waren.
Ook na het ontvangen van een nationaliteitsbevestiging kunnen vreemdelingen uit beeld verdwijnen of anderszins niet meer beschikbaar zijn voor gecontroleerde terugkeer, bijvoorbeeld omdat ze een toelatingsprocedure zijn gestart die in Nederland mag worden afgewacht of zelfstandig vertrekken zonder afmelding en toezicht. Voor laatstgenoemde categorie geldt dat vanaf 2015 tot en met 2019 circa 2.670 vreemdelingen na ontvangst van de nationaliteitsbevestiging uit beeld zijn verdwenen. In deze zaken is het om uiteenlopende redenen niet gelukt om gedurende de periode dat de vreemdeling nog beschikbaar was voor zijn vertrek een (vervangend) reisdocument te ontvangen vanuit het herkomstland.
De situatie vraagt om meer mogelijkheden om vreemdelingen in het oog te houden. Het kabinet zet zich er dan ook voor in om in de Europese regelgeving meer ruimte voor het opleggen en laten voortduren van vreemdelingenbewaring op te nemen. Tegelijk zet ik uiteraard in op een snellere doorlooptijd van de identificatieprocedure in de landen van herkomst. Dat soms meer dan anderhalf jaar op een antwoord moet worden gewacht, is natuurlijk niet iets dat alleen door langere bewaringsduur kan worden ondervangen, maar vergt ook een andere inzet door de landen van herkomst. Het kabinet zet zich dan ook tevens in voor meer medewerking van landen van herkomst om zo meer terugkeer gerealiseerd te krijgen. Dat is met een aantal landen van herkomst noodzakelijk.
Waarom registreert u mensen onder de categorie «vertrek zonder toezicht» als u geen enkele aanwijzing heeft dat zij daadwerkelijk uit Nederland zijn vertrokken?
Naast de twee categorieën gecontroleerd vertrek (zelfstandig en gedwongen) is er een groep waarvan de overheid niet weet waarheen zij zijn vertrokken. We weten niet of zij nog in Nederland zijn of Nederland verlaten hebben. Deze categorie gaat uit van vertrek, omdat de persoon die erin opgenomen wordt niet langer in het zicht van de migratieketen is, maar evenmin aantoonbaar is vertrokken – anders zou hij onder gedwongen of aantoonbaar zelfstandig vertrek vallen. Eerder heette deze categorie met onbekende bestemming vertrokken en nu zelfstandig vertrek zonder toezicht.
Is het juist dat het streefcijfer voor de groep «vertrek zonder toezicht» de komende jaren op vijftig procent ligt? Hoe rijmt u een dergelijk hoog percentage met uw doelstelling om het aantal terugkeerders te verhogen?
Het bedoelde streefcijfer van «zelfstandig vertrek zonder toezicht» is conform de vastgestelde begroting van Justitie en Veiligheid voor 20203 in de jaren 2019 t/m 2024 vastgesteld op 50%. Dit percentage is de resultante van de streefcijfers voor zelfstandig (20%) en gedwongen vertrek (30%). Het kabinet stuurt op het verhogen van het aantoonbaar vertrek naar 50% en waar mogelijk hoger. Indien dit percentage verbetert, heeft dat automatisch effect op het verlagen van het percentage «vertrek zonder toezicht». Het woord «streefcijfer» in relatie tot «zelfstandig vertrek zonder toezicht» is derhalve wat ongelukkig gekozen. Het woord «prognose» zou de lading beter dekken.
Klopt het dat speciale terugkeertrainingen voor uitgeprocedeerde asielzoekers nauwelijks effect hebben?2
De voorbeelden die in de Nieuwsuur uitzending aangehaald worden betroffen een lokaal project van de gemeente Amsterdam voor de LVV en een project in de gemeente Rotterdam voor bed, bad en brood (inmiddels overgegaan in de LVV). Het eerste project valt niet onder de subsidieregeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek die de DT&V uitvoert. Het andere project richt zich specifiek op de activering van een doelgroep die moeilijk uit te zetten valt. Omdat ik het echter wel belangrijk vind om inzage te geven in de besteding van de subsidiegelden die onder deze regeling vallen, heb ik opdracht gegeven deze regeling te evalueren. Daarbij zal vanzelfsprekend ook het effect op terugkeer worden meegenomen.
Waarom wordt minstens vijf miljoen euro uitgekeerd aan terugkeertrainingen, waarbij de verschillende stichtingen ook nog eens met elkaar concurreren om deelnemers?
Ik herken het door u genoemde bedrag niet. Jaarlijks is op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid maximaal € 3 miljoen beschikbaar voor de subsidiëring van lokale terugkeerprojecten van non-gouvernementele organisaties onder de subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek (OZV 2019). De projecten die via de regeling worden gesubsidieerd hebben een lokaal en geografische spreiding. Zo wordt onnodige concurrentie zo veel mogelijk voorkomen. De gesubsidieerde projecten kunnen gericht zijn op specifieke doelgroepen en geven migranten andere ondersteuningsmogelijkheden, complementair aan het aanbod van IOM.
Gaat u een eind maken aan subsidie voor trainingen waarvan niet bekend is of zij effectief zijn?
Zie antwoord vraag 15.
De vierdelige reportage van Nieuwsuur en het bericht ‘Officier mensenhandel waarschuwt: veel seksuele uitbuiting in de prostitutie’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht en vierdelige reportagereeks van Nieuwsuur van onder meer 10 januari 2020 «Officier mensenhandel waarschuwt: veel seksuele uitbuiting van de prostitutie»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen die voortkomen uit de verschillende rapportages van Nieuwsuur over de prostitutiesector?
De vier reportages schetsen een beeld van de huidige prostitutiebranche, waar zich lokaal verschillen voordoen in beleid, regelgeving en toezicht en handhaving. Ook zien we dat de branche gevoelig is voor misstanden zoals uitbuiting. Beide zaken zijn aanleiding geweest voor het opstellen van uniforme landelijke wet- en regelgeving, het wetsvoorstel regulering sekswerk (Wrs).
Deelt u de mening dat het afschaffen van het bordeelverbod niet het effect heeft gehad waarop gedoeld werd? Bent u het met de landelijk officier eens dat met voortzetting van het huidige beleid mensenhandel niet goed bestreden kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u in beeld waar de knelpunten zitten?
De opheffing van het bordeelverbod beoogde de regulering van de vrijwillige prostitutie, het tegengaan van onvrijwillige prostitutie en het bestrijden van misstanden. Deze doelstellingen zijn onvoldoende bereikt. Het kabinet werkt daarom langs allerlei wegen aan de bestrijding van mensenhandel binnen en buiten de prostitutiebranche.
Daarnaast hebben zich sinds de opheffing van het bordeelverbod veel nieuwe ontwikkelingen voorgedaan, zoals een enorme toename van het aanbod van seksuele diensten via internet, en een afname van het aantal vergunde seksinrichtingen. Ook deze ontwikkelingen vragen om een nieuwe benadering omdat anders een groot deel van de branche zich aan het zicht onttrekt en extra vatbaar is voor misstanden. In de Wrs wordt hierop ingespeeld.
Daarnaast is eind november 2018 het programma Samen tegen Mensenhandel gelanceerd. In het programma worden uiteenlopende maatregelen genoemd die bijdragen aan de bestrijding van mensenhandel. Uw kamer heeft op 13 november 2019 een eerste voortgangsrapportage over dit programma ontvangen.2 Mensenhandel is daarnaast ook als prioriteit opgenomen in de veiligheidsagenda en dit najaar is ter uitvoering van de motie Segers-Asscher 10 miljoen euro extra toegekend aan de Afdeling Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel van de politie met als oormerk de bestrijding van mensenhandel.3
Welke gevolgen heeft volgens u het feit dat gemeenten verschillende regels hebben omtrent de vergunde sector en de opsporingsinzet op de illegale sector? Vindt u de lappendeken van gemeenten met verschillende regels ook problematisch? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Kunt u in uw antwoord verschillen in vergunningseisen en verschillen in sanctionering uitsplitsen?
Om een waterbedeffect te voorkomen, acht ik het van belang dat gemeenten niet teveel van elkaar afwijken in hun beleid en regelgeving en de handhaving daarvan. Om hier meer uniformering in aan te brengen is de Wrs opgesteld. Daarnaast komen de gemeenten met de grootste concentraties prostitutie samen met het ministerie tweemaandelijks bijeen om ervaringen uit te wisselen, van elkaar te leren en de samenwerking te zoeken. Gezamenlijk dragen deze maatregelen bij aan de uniformiteit van lokaal prostitutiebeleid. Ik beschik niet over een overzicht van verschillen in vergunningseisen die gemeenten stellen. Het WODC zal dit jaar een nieuwe nulmeting uitvoeren naar prostitutiebeleid en aard en omvang van de prostitutiebranche. Dit onderzoek zal naar verwachting ook bijdragen aan inzicht in dit aspect. Zodra dit onderzoek gereed is wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Waar het om opsporingsinzet gaat, is maatwerk juist vereist. De inzet van de politie is daarom een beslissing van de lokale driehoek.
Wat is uw opvatting over de oproep van burgemeester Oskam die vraagt om meer (landelijke) regie in de opsporing en om bepaalde activiteiten, zoals het internet afstruinen, landelijk te organiseren?
Landelijke regie op de opsporing van mensenhandel krijgt onder andere vorm door het vaststellen van landelijke beleidsdoelstellingen voor de taakuitvoering van de politie in de Veiligheidsagenda. De landelijke Veiligheidsagenda is tot stand gekomen in samenspraak met het Landelijke Overleg Veiligheid en Politie (LOVP). De aanpak van mensenhandel is één van de vier prioriteiten in de veiligheidsagenda. Hierin zijn een aantal kwalitatieve maatregelen opgenomen, zoals doorontwikkeling van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel4, de landelijke implementatie van domein overstijgend informatie gestuurd werken5, en de landelijke uitrol van de webcrawler6. De inzet van politie vindt steeds meer informatie-gestuurd plaats.
De landelijke veiligheidsagenda laat ruimte voor de lokale gezagen om de politiecapaciteit en politie-inzet te richten op de lokale en regionale vraagstukken. Hierbij beïnvloeden lokale belangen, incidenten, informatiepositie en beschikbare capaciteit mede de prioritering. Het is uiteindelijk aan het lokaal gezag om lokaal de prioriteiten te stellen.
Acht u het wenselijk dat prostituees in bepaalde gemeenten geen papieren nodig hebben? Zijn er landelijke minimumeisen die elke gemeente zou moeten stellen aan prostituees en bordeelhouders? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag voor het registeren van persoonsgegevens van sekswerkers. Het is aan iedere gemeente om zelf invulling te geven aan lokaal prostitutiebeleid en aan lokale regelgeving. Het is bekend dat hier verschillende keuzes in worden gemaakt.
Na opheffing van het bordeelverbod zijn er geen landelijke minimumeisen geformuleerd die een gemeente zou moeten stellen aan prostituees en bordeelhouders. Met de Wrs beoogt het kabinet hier verandering in te brengen.
Hoe beoordeelt u de praktijken dat prostituees slapen in ruimtes boven de bordelen en daar vaak ook nog extra voor moeten betalen?
Dat een prostituee een kamer huurt boven een seksinrichting is denkbaar. Zolang de prostituee hier zelf voor heeft gekozen en de kamer wordt verhuurd volgens de geldende regels, is de situatie niet anders dan wanneer zij elders een vergelijkbare kamer zou huren.
Hoe kan het dat prostituees aan de slag kunnen en kamers kunnen huren in bordelen zonder zelf te beschikken over een Kamer van Koophandel (KvK)-nummer? Acht u dit wenselijk?
De KVK adviseert een ondernemer om zich in te schrijven als aan drie criteria is voldaan: (1) leveren van goederen of diensten tegen (2) meer dan een symbolische vergoeding en (3) deelname aan het normale economische verkeer (in tegenstelling tot bijvoorbeeld vriendendiensten). Het is in beginsel aan de ondernemer zelf om aan de hand van deze criteria te beoordelen of er sprake is van een inschrijvingplichtige onderneming, of van bijverdienste. Niet bij iedere bedrijfsomvang is de inschrijving dus verplicht.
De uiteindelijke toets van het ondernemersbegrip ligt bij de Belastingdienst die hiervoor ook kijkt naar het aantal gewerkte uren (meer dan 1225), de mate van zelfstandigheid (kies je zelf je klanten, de wijze van uitvoering van je opdracht, zijn er genoeg verschillende klanten, kun je een vervanger sturen) en de omzet (meer dan € 10.000,- per jaar). Het is voorstelbaar dat niet alle sekswerkers hieraan zullen voldoen.
Zelfstandig werkende sekswerkers die aan de voornoemde criteria voldoen dienen zich in te schrijven bij de KVK. Zij hebben zich immers net als andere zzp’ers te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Ik acht het niet wenselijk dat iemand die ingeschreven dient te staan bij de Kamer van Koophandel, dat niet is.
Bent u bekend met de verschillen tussen gemeenten ten aanzien van hun prostitutiebeleid en hun beleid tegen mensenhandel? Kunt u dit inzichtelijk maken in een overzicht waaruit de gemeentelijke of regionale verschillen blijken?
Prostitutiebeleid en mensenhandelbeleid zijn twee afzonderlijke beleidsterreinen, die raakvlakken hebben die noodzaken tot samenwerking en afstemming. Ik ben bekend met het feit dat gemeenten zowel op het terrein van prostitutie als op het terrein van mensenhandel uiteenlopend beleid voeren. Ik beschik niet over een overzicht van de lokale invulling hiervan per gemeente. Om meer uniformiteit te creëren in het prostitutiebeleid is de Wrs opgesteld.
Om het gemeentelijke mensenhandelbeleid aan te jagen en dit breder onder de aandacht te brengen is in het programma Samen tegen mensenhandel een actielijn opgenomen die specifiek ziet op de gemeentelijke aanpak van mensenhandel. Onderdeel van deze actielijn zijn subsidies aan de VNG en CoMensha om gemeenten te ondersteunen bij de ontwikkeling van lokaal mensenhandelbeleid. In het Interbestuurlijk Programma (IBP) is afgesproken dat in 2022 alle gemeenten beleid hebben op de aanpak van mensenhandel.
Het is belangrijk dat de gemeentelijke aanpak aansluit bij de feitelijke, lokale situatie. Het is daarom goed dat er verschillen zijn tussen het beleid van gemeenten, zolang er een gedegen basis aanpak is. Voor deze basis aanpak stelt de VNG momenteel een kader op.
In hoeverre zal het wetsvoorstel regulering sekswerk een oplossing bieden voor het lappendeken aan regels, grote verschillen tussen gemeenten in toezicht en sanctionering en de waterbedeffecten die hieruit voortvloeien?
Het wetsvoorstel zal uniformering aanbrengen in de eisen die gesteld worden aan het verlenen van een vergunning voor seksbedrijven. Ieder seksbedrijf, ongeacht de vestigingsplaats, wordt vergunningplichtig; ook escortbedrijven die nu vaak onder de radar blijven door zich te vestigen in een gemeente zonder vergunningplicht.
Toezicht op de vergunningen blijft een lokale bevoegdheid. Gemeenten worden aangespoord daarbij tot regionale samenwerking te komen zodat expertise en capaciteit gebundeld kunnen worden. Het landelijk register van prostitutievergunningen zorgt ervoor dat toezichthouders ook kennis kunnen nemen van constateringen en overtredingen die elders in het land aan het licht zijn gekomen.
In het geval dat het wetsvoorstel regulering sekswerk voor deze misstanden een effectieve oplossing kan zijn, wat gaat u in de tussentijd doen aan deze misstanden? Is het acceptabel dat doordat deze wetgeving zo lang op zich laat wachten, de misstanden in de prostitutiesector door blijven woekeren?
Gemeenten en politie zetten er al op in om misstanden tegen te gaan en blijven hiermee doorgaan. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 9.
Welke ideeën heeft u om belastingontwijking in de prostitutiesector aan te pakken? Is het een optie om te bezien hoe cash geld geweerd kan worden uit de prostitutiesector, om zo de transparantie in de sector te vergroten? Bent u bereid om hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid in overleg te treden met de seksbranche om te bezien of, en zo ja welke maatregelen kunnen worden getroffen om de transparantie in de sector te vergroten. Hierbij wil ik ook het gesprek aangaan over de signalen die ik krijg dat sekswerkers en exploitanten moeite hebben een zakelijke bankrekening te openen, en hypotheken en verzekeringen af te sluiten. Daarbij zal ik mijn ambtsgenoot van Financiën betrekken.
Hoe rijmt u het besluit van de politie om controle van bordelen over te laten aan gemeenteambtenaren, met de prioriteit op mensenhandel in de Veiligheidsagenda? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Het is gebruikelijk dat gemeentelijke toezichthouders toezicht houden op gemeentelijke vergunningen. In het kader van de overdracht van het bestuurlijke toezicht worden afspraken gemaakt tussen politie en gemeenten over de verdeling van het toezicht. De insteek is om in goede samenwerking en overleg te komen tot een zo efficiënt/effectief mogelijke verdeling van taken. De ruimte die bij de politie vrijkomt door niet mee te gaan bij bestuurlijke controles kan worden ingezet op het opvolgen van de signalen zelf en op het doen van gerichte controles binnen prostitutiesectoren waar de kwetsbaarheid voor mensenhandel groter is. Het is aan de lokale driehoek of politie wordt ingezet. Goede samenwerking blijft evenwel cruciaal. Zodra er een vermoeden is van mensenhandel dient de politie te worden betrokken.
Hoe zorgt u ervoor dat deze ambtenaren voldoende kennis van zaken en bevoegdheden hebben om de controles gedegen uit te voeren?
Gemeenten dienen ervoor te zorgen dat hun toezichthouders beschikken over de kennis die noodzakelijk is voor het uitvoeren van hun werk. Ook hier kan uitwisseling en afstemming met de politie van toegevoegde waarde zijn. De toezichthouders van de gemeente worden daarnaast via een cursus bij de Politieacademie opgeleid.
Het falend terugkeerbeleid |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Justitie raakte tientallen uitzetbare illegale Marokkanen «kwijt»»1, «Kabinet maakt eigen plannen terugsturen asielzoekers niet waar»2 en «Justitie subsidieert twijfelachtige terugkeerprojecten asielzoekers»?3
Ja.
Is het waar dat Marokko bereid is 52 uitgeprocedeerde asielzoekers terug te nemen, maar dat er slechts een persoon van die groep in Nederland gevonden kon worden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit een blamage is en waarom? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Dit ligt genuanceerder. In de regel kan worden gesteld dat een land meewerkt aan gedwongen terugkeer als het bereid is een (vervangend) reisdocument te verstrekken voor vreemdelingen die niet in het bezit zijn van geldige reisdocumenten. Dit vergt doorgaans allereerst dat de nationaliteit van de vreemdeling wordt vastgesteld door de autoriteiten van het land. Als de nationaliteit bevestigd is, verzoekt de DT&V het herkomstland om afgifte van een (vervangend) reisdocument. Dat gebeurt doorgaans enkele dagen voor de geplande uitzettingsdatum. Een vastgestelde nationaliteit hoeft niet per definitie te betekenen dat het herkomstland ook een (vervangend) reisdocument afgeeft. Het is bekend dat de samenwerking met Marokko op het gebied van gedwongen vertrek onvoldoende is en daar samen met het Ministerie van Buitenlandse zaken hard aan wordt gewerkt.
De DT&V ontving in juni 2018 een lijst vanuit Marokko met circa 60 nationaliteitsvaststellingen. Let wel, dit zijn geen reisdocumenten. Zoals hiervoor aangegeven: de reisdocumenten worden doorgaans pas enkele dagen voor een geplande vlucht door het land van herkomst verstrekt. De betreffende nationaliteitsvaststellingen hadden voornamelijk betrekking op zaken die al langer geleden aan Marokko waren aangeboden. Vanaf het moment dat de DT&V gevraagd had om vaststelling van de nationaliteit tot het moment dat deze door Marokko bevestigd werd, zat gemiddeld ruim 500 dagen. Gedurende deze 500 dagen zijn de meeste van deze personen uit het zicht verdwenen. Ook ik had liever gezien dat ze nog beschikbaar waren geweest voor terugkeer naar Marokko, maar zoals u bekend, zitten er de nodige beperkingen aan de mogelijkheden om iemand in bewaring te stellen. Een bewaringstermijn van 500 dagen is in de regel niet toegestaan. Het versnellen van de nationaliteitsvaststelling door een derde land is ook onderdeel van onze inzet om te komen tot betere terugkeersamenwerking waar nodig. Naast tekortschietende afgifte van reisdocumenten is dit een indicator van hoe goed de terugkeersamenwerking met een land is.
Deelt u de mening dat drukmiddelen die in het regeerakkoord staan om herkomstlanden aan te zetten tot het terugnemen van uitgeprocedeerde asielzoekers, waaronder het onthouden van ontwikkelingsgeld, het verstrekken of weigeren van landingsrechten of visa, nogal kolderiek en gebakken lucht zijn zolang het probleem ligt bij het feit dat Nederland de uit te zetten asielzoekers niet meer kan vinden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De situatie vraagt om meer mogelijkheden om vreemdelingen in het oog te houden. Het kabinet zet zich er dan ook voor in om in de Europese regelgeving meer ruimte voor het opleggen en laten voortduren van vreemdelingenbewaring op te nemen. Tegelijk zet ik uiteraard in op een snellere doorlooptijd van de identificatieprocedure in de landen van herkomst. Dat soms meer dan anderhalf jaar op een antwoord moet worden gewacht, is natuurlijk niet iets dat alleen door langere bewaringsduur kan worden ondervangen, maar vergt ook een andere inzet door de landen van herkomst. Het kabinet zet zich dan ook eveneens in voor meer medewerking van landen van herkomst om zo meer terugkeer gerealiseerd te krijgen. Dat is met een aantal landen van herkomst noodzakelijk.
In hoeveel gevallen per jaar gebeurt het dat het herkomstland wil meewerken aan de terugkeer van een uitgeprocedeerde asielzoeker maar dat die asielzoeker niet meer gevonden kan worden?
In de regel kan worden gesteld dat een land meewerkt aan gedwongen terugkeer als het bereid is een (vervangend) reisdocument te verstrekken voor vreemdelingen die niet in het bezit zijn van geldige reisdocumenten. Dit vergt doorgaans allereerst dat de nationaliteit van de vreemdeling wordt vastgesteld door de autoriteiten van het land. Als de nationaliteit bevestigd is, verzoekt de DT&V het herkomstland om afgifte van een (vervangend) reisdocument. Dat gebeurt doorgaans enkele dagen voor de geplande uitzettingsdatum. Hoewel de meeste landen in het algemeen bereid zijn een reisdocument te verstrekken voor gedwongen terugkeer als de nationaliteit is vastgesteld, is dit niet altijd het geval.
In 2019 zijn ca. 40 nationaliteitsbevestigingen afgegeven voor vreemdelingen die op het moment van de bevestiging reeds buiten beeld waren.
Ook na het ontvangen van een nationaliteitsbevestiging kunnen vreemdelingen uit beeld verdwijnen of anderszins niet meer beschikbaar zijn voor gecontroleerde terugkeer, bijvoorbeeld omdat ze een toelatingsprocedure zijn gestart die in Nederland mag worden afgewacht of zelfstandig vertrekken zonder afmelding en toezicht. Voor laatstgenoemde categorie geldt dat in 2019 ca. 420 vreemdelingen na ontvangst van de nationaliteitsbevestiging uit beeld zijn verdwenen. In deze zaken is het om uiteenlopende redenen niet gelukt om gedurende de periode dat de vreemdeling nog beschikbaar was voor zijn vertrek een (vervangend) reisdocument te ontvangen vanuit het herkomstland.
Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers verblijven er op dit moment in Nederland? Hoeveel verblijven er naar schatting in de illegaliteit of elders in de EU?
Het WODC is momenteel bezig met een nieuw onderzoek naar hoeveel mensen mogelijk in Nederland verblijven die geen rechtmatig verblijf hebben. Zodra de uitkomsten daarvan bekend zijn, zal ik u berichten.
Deelt u de mening dat, omdat er nauwelijks greep is op een grote groep uitgeprocedeerde asielzoekers in de illegaliteit en niet uitgezet kan worden, het asielbeleid wordt ondergraven? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet en waar blijkt dan uit dat het terugkeerbeleid wel succesvol is?
Ja, daarom zet het kabinet zich in voor meer bewaring. Dat is ook de Nederlandse inzet in de Europese Unie en in het bijzonder bij de herziening van de terugkeerrichtlijn. De toepassing van bewaring is één ding: daarnaast zet het kabinet zich ook in voor meer medewerking van landen van herkomst om zo meer terugkeer gerealiseerd te krijgen.
Deelt u de mening dat uit de uitzending van Nieuwsuur4 blijkt dat het op zijn best onduidelijk is of de speciale trainingen voor uitgeprocedeerde asielzoekers effectief zijn en op zijn slechts er op duiden dat de subsidies voor dat doel weggegooid geld zijn? Zo ja, wat gaat u doen om deze subsidies wel effectief voor het doel van terugkeer in te zetten? Zo nee, waarom niet?
De voorbeelden die in de Nieuwsuur uitzending werden aangehaald betroffen een lokaal project van de gemeente Amsterdam voor de LVV en een experimenteel deelproject in de gemeente Rotterdam voor bed, bad en brood (inmiddels overgegaan in de LVV). Het eerste project valt niet onder de subsidieregeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek die de DT&V uitvoert. Het andere project richt zich specifiek op de activering van een doelgroep die moeilijk uit te zetten valt.
Omdat ik het echter wel belangrijk vind inzage te geven in de besteding van de subsidiegelden die onder deze regeling vallen, heb ik opdracht gegeven de regeling te evalueren. Daarbij zal vanzelfsprekend ook het effect op terugkeer worden meegenomen.
Terugkeerprogramma’s voor uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de Nieuwsuur uitzending d.d. 14 januari jl. inzake de terugkeerprogramma’s voor uitgeprocedeerde asielzoekers?
Ja.
Klopt het dat een baaierd aan terugkeerprogramma’s wordt gesubsidieerd?
Jaarlijks is er vanuit de Dienst Terugkeer en Vertrek maximaal € 3 miljoen aan subsidies beschikbaar voor non-gouvernementele organisaties (ngo’s) voor terugkeerprojecten. Daarmee worden zeer diverse en verschillende projecten gesubsidieerd. In de bijlage1 treft u een eerste overzicht aan van alle subsidies die verstrekt zijn onder de regeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek (OZV) vanaf 2014 tot nu.
Sinds de start van de subsidieregeling OZV in 2014 zijn in totaal 23 terugkeerprojecten van twaalf verschillende organisaties gesubsidieerd. Daarvan zijn inmiddels 17 projecten afgerond en vastgesteld, vijf projecten zijn nog in uitvoering en één project is wel afgerond, maar moet nog worden vastgesteld.
In totaal hebben de 17 afgeronde OZV projecten waarvan de subsidie is vastgesteld € 3.166.057 gekost. In dit bedrag zitten, mede veroorzaakt door een faillissement van een organisatie tijdens de looptijd van een project, ook oninbare terugvorderingen van in totaal € 267.963. Bij deze projecten zijn circa 560 vreemdelingen aantoonbaar vertrokken.
Op basis waarvan worden aanbieders van terugkeerprogramma’s geselecteerd?
Aan welke voorwaarden moeten zij voldoen om voor subsidieverstrekking in aanmerking te komen?
De voorwaarden voor subsidieverstrekking staan in artikel 6 van de subsidieregeling OZV 2019 en de uitsluitingsgronden in artikel 9 van de regeling: aanbieders van terugkeerprogramma’s worden geselecteerd op basis van hun ingediende projectplan. Er wordt, tot het subsidieplafond is bereikt, op volgorde van binnenkomst beslist op subsidieaanvragen. Aanvragen kunnen tussen 1 januari en 30 september van ieder jaar worden ingediend. Bij de beoordeling van een subsidieaanvraag wordt ook meegenomen of de aanvragende stichting aantoonbare ervaring heeft met de uitvoering van terugkeeractiviteiten en in het verleden ook resultaten heeft laten zien.
Hoe wordt de kwaliteit van deze aanbieders beoordeeld en gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel geld er de afgelopen twee jaar met deze programma’s gemoeid is? Kunt u een overzicht daarvan geven, per organisatie, per jaar? Kunt u voorts aangeven hoeveel terugkeer dat, per organisatie, heeft opgeleverd?
De subsidieaanvrager wordt conform de artikelen 6 en 9 van de regeling beoordeeld aan de hand van ervaringen uit het verleden, kennis van terugkeeractiviteiten, trainingsvaardigheden, netwerk in herkomstlanden relevant voor de beoogde doelgroep, samenstelling van het personeel (eigen, inhuur en vrijwilligers) en de kwaliteit van de ingediende begroting. De projectbegroting bestaat uit vastgestelde kostensoorten die ieder afzonderlijk worden beoordeeld op marktconformiteit, kosten die betrekking hebben op de uitvoering van het project en de realiseerbaarheid hiervan. Daarnaast wordt het financieel jaarverslag van de subsidieaanvrager beoordeeld op liquiditeit, solvabiliteit en weerstandsvermogen. Ook wordt per subsidieaanvrager een risico-analyse gemaakt.
De uitvoering van een gesubsidieerd terugkeerproject begint met een startgesprek waarin stilgestaan wordt bij hetgeen verwacht wordt van een subsidieontvanger. Kwalitatieve normen ten aanzien van de projectadministratie en financiële verantwoording van een project komen in dit gesprek aan de orde.
Daarnaast wordt elk project minimaal één keer per jaar bezocht om de voortgang te monitoren en eventueel bij te sturen. Tijdens dit monitoringsbezoek vindt ook een tussentijdse financiële controle plaats. Aan het eind van ieder project wordt de eindrapportage gecontroleerd, op basis waarvan de subsidie wordt vastgesteld. Projecten gestart na 1 januari 2019 dienen een accountant in te huren die de eindrapportage formeel controleert.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze programma’s?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe hoog is het percentage deelnemers aan de diverse programma’s dat daadwerkelijk is teruggekeerd?
Omdat ik het belangrijk vind inzage te geven in de besteding van de subsidiegelden die onder de Regeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek vallen, heb ik opdracht gegeven deze regeling te evalueren. Daarbij zal vanzelfsprekend ook het effect op terugkeer worden meegenomen. Ik verwacht uw Kamer deze evaluatie in het najaar aan te kunnen bieden.
Een eerste onderzoek laat zien dat de 17 inmiddels afgeronde en vastgestelde OZV projecten gezamenlijk circa 1.240 deelnemers hadden, waarvan circa 560 daadwerkelijk zijn teruggekeerd. Dit komt neer op afgerond 45% aantoonbaar vertrokken.
Op welke wijze wordt aan artikel 9 van de Subsidieregeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek, gevolg gegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat niet het effectieve vertrek doorslaggevend is voor subsidieverlening maar het werken aan terugkeer? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met de doelstelling van de subsidieregeling?
Als een subsidieaanvraag binnen komt, wordt de aanvraag op alle voorwaarden, zoals genoemd in OZV 2019 getoetst.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat terugkeerprogramma’s toetsbaar worden op daadwerkelijke terugkeer en ook dan alleen voor subsidie in aanmerking komen?
Doelstelling van de subsidieregeling OZV is vreemdelingen ondersteunen bij zelfstandig vertrek uit Nederland. De subsidieregeling beoogt daarnaast de herintegratie van vreemdelingen in het land van herkomst of vestiging te ondersteunen, kosten van vreemdelingenbewaring en opvang van afgewezen asielzoekers en gemeenschapsonderdanen te besparen, de samenwerking tussen de Dienst Terugkeer en Vertrek en niet-gouvernementele organisaties te bevorderen en de betrokkenheid van gemeenten en het maatschappelijk middenveld bij het zelfstandig vertrek van vertrekplichtige vreemdelingen te bevorderen.
Omdat ik het belangrijk vind inzage te geven in de besteding van de subsidiegelden die onder de regeling OZV vallen, heb ik opdracht gegeven deze regeling te evalueren. Daarbij zal vanzelfsprekend ook het effect op terugkeer worden meegenomen. Ik verwacht uw Kamer deze evaluatie in het najaar aan te kunnen bieden.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden voor het aanstaande debat over migratie?
Ik heb opdracht gegeven om de subsidieregeling Ondersteuning zelfstandig vertrek 2019 te evalueren en zal na ontvangst van de evaluatie bezien of het nodig is dat de subsidievoorwaarden worden aangepast.
Het bericht ‘Je kunt niet tien keer met hetzelfde komen’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat bedoelt u precies met de uitspraak «We willen niet meer dat het asielsysteem gebaseerd is op rechten, maar veel meer op regels»?1
Ik bedoel hiermee te zeggen dat de rechten en regels in het asielsysteem, gelet op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, onvoldoende in balans zijn. Het (Europese) asielsysteem heeft zijn basis in het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens en is historisch gebouwd op het beeld van de «asielzoeker» die onder zware omstandigheden zijn land is ontvlucht voor een oorlogssituatie of voor vervolging van de zijde van autoriteiten. Dit heeft ertoe geleid dat het asielsysteem sterk de nadruk legt op garanties en waarborgen voor de individuele asielzoeker. Ik onderschrijf uiteraard het uitgangspunt dat sprake moet zijn van een zorgvuldige procedure met voldoende waarborgen voor de asielzoeker, opdat zij die bescherming nodig hebben die ook krijgen, maar ik zie ook dat de aard van de asielinstroom van de laatste jaren sterk aan verandering onderhevig is. De asielprocedure wordt regelmatig oneigenlijk gebruikt en dat heeft een ongewenste impact op het systeem en het draagvlak in de samenleving. Daarbij moet worden gedacht aan (een deel van de) aanvragen van vreemdelingen uit veilige landen, vreemdelingen die een aanvraag indienen met vooral opvangvoorzieningen als doel, vreemdelingen die «shoppen» van de ene lidstaat naar de andere lidstaat, vreemdelingen die zich ernstig misdragen in de opvang of vreemdelingen die hun vertrek frustreren door bij herhaling een vervolgprocedure te starten.
Het asielrecht kent naast rechten ook plichten voor vreemdelingen, maar de mogelijkheden om te handhaven zijn beperkt. Om misbruik van het asielsysteem en de bijbehorende voorzieningen tegen te kunnen gaan, wil ik dat het Europese op rechten gebaseerde systeem wordt aangevuld met een goed functionerend, op regels gebaseerd systeem. Hierbij denk ik onder meer aan nieuwe regels die de mogelijkheden voor lidstaten uitbreiden om kansarme asielverzoeken in een gesloten setting af te handelen, sobere opvangvoorzieningen te bieden aan bepaalde groepen, het stevig sanctioneren bij overlast en het niet mogen afwachten van de procedure bij volstrekt kansloze herhaalde asielverzoeken. Ook is van belang dat de lidstaten zelf hun verplichtingen onder het EU-asielrecht nakomen. Een betere monitoring door onder meer de Europese Commissie en het EASO is hiervoor een noodzakelijke eerste stap.
Deelt u de mening dat het asielrecht uit heel veel regels bestaat, bijvoorbeeld om te bepalen of iemand wel of geen recht heeft op asiel? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak genoemd in vraag 1? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik en ik wil niet zozeer méér regels, maar wel andere regels die meer balans brengen. Ik wil daarbij niet tornen aan het recht op asiel voor hen die daar recht op hebben; dat uitgangspunt blijft overeind en dat is ook de kern van het asielrecht. Mijn zorg ziet op de vreemdelingen die op oneigenlijk gronden gebruik maken van de asielprocedure en de voorzieningen. Dit fenomeen is niet nieuw maar wel de mate waarin dit voorkomt en de impact die het daarmee heeft op de uitvoering van het asielproces.
Deelt u de mening dat de regels van het asielrecht in overeenstemming moeten zijn met de regels van het internationale recht en elementaire mensenrechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat beoogt u dan precies met uw uitspraak als geciteerd in vraag 1? Welke concrete voorstellen wilt u nu precies gaan doen?
Ja, die mening deel ik en dat is ook de praktijk. Dat betekent niet dat we niets moeten doen nu we te maken hebben met een veranderde instroom en daar veel last van ondervinden. Allereerst wordt bezien welke (beleids)maatregelen genomen kunnen worden binnen de kaders van het (inter)nationaal recht. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is mijn inzet tevens gericht op de aanpassing van het internationaal recht om tot duidelijke en effectieve regels te komen zonder daarbij de elementaire mensenrechten uit het oog te verliezen.
Bent u bekend met de conclusie uit het rapport van de Onderzoekscommissie Langdurig verblijvende vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht (Commissie Van Zwol), die constateert dat niet alle tweede of volgende procedures kansloos zijn en zij daadwerkelijk ook nut hebben? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw suggestie om tweede of volgende procedures aan banden te leggen?2
Ja, ik ben bekend met het rapport van de commissie Van Zwol en verwijs uw Kamer naar de kabinetsreactie op het rapport van 15 november 2019.
De mogelijkheid om een opvolgende asielaanvraag in te dienen indien de vreemdeling nieuwe relevante elementen of bevindingen naar voren brengt is een belangrijk recht. De actualiteit bij de IND laat echter ook een ander beeld zien. Het is mij een doorn in het oog dat er vreemdelingen zijn die keer op keer een kansloos asielverzoek indienen. Ik zie dit als misbruik en oneigenlijk gebruik van de asielprocedure. Bij kansloze opvolgende asielverzoeken is het zaak die snel af te doen om te zorgen dat vreemdelingen geen baat hebben bij het doen van dergelijke aanvragen. Zoals ik ook in mijn reactie op het rapport heb verwoord zijn er inmiddels door de IND een aantal maatregelen genomen om in deze gevallen lik op stuk te geven. Ik schets deze maatregelen kort:
Sinds oktober 2018 beoordeelt de IND een opvolgende asielaanvraag zo spoedig mogelijk na indiening op compleetheid. De vreemdeling moet zijn aanvraag namelijk zo veel als mogelijk onderbouwen met documenten en hij moet beschrijven waarom hij opnieuw asiel aanvraagt. Wanneer een aanvraag niet compleet is, krijgt de vreemdeling een termijn om de aanvraag compleet te maken. Wanneer dat niet gebeurt, stelt de IND de aanvraag buiten behandeling. Hierdoor worden incomplete aanvragen snel aan de voorkant afgedaan en komen deze aanvragen niet terecht in de procedure. Van de opvolgende aanvragen waarop in 2019 is beslist, is ongeveer 30% buiten behandeling gesteld.
Sinds 1 juli 2019 moeten opvolgende asielaanvragen bovendien in persoon in Ter Apel worden ingediend, dit kon voorheen per post. Wanneer dat niet gebeurt, stelt de IND de aanvraag eveneens buiten behandeling.
Daarnaast is het per juli 2019 mogelijk bij opvolgende asielaanvragen het gehoor achterwege te laten wanneer de IND op basis van de stukken oordeelt dat de aanvraag geen kans van slagen heeft. De IND kan kansloze opvolgende aanvragen zo versneld schriftelijk af doen. Deze maatregel vindt zijn basis in het regeerakkoord.
Hoe denkt u zinloze tweede en verdere procedures te voorkomen, maar tegelijkertijd ruimte te blijven bieden aan, bijvoorbeeld, nieuw materiaal ter onderbouwing van een asielaanvraag of veranderde omstandigheden, bijvoorbeeld in het land van herkomst?
Met het bij antwoord 4 beschreven lik-op-stukbeleid wordt het indienen van kansloze opvolgende aanvragen zoveel mogelijk ontmoedigd. Deze aanvragen worden daarmee snel opgepakt en beslist. De maatregelen doen niets af aan de zorgvuldigheid waarmee de IND opvolgende aanvragen beoordeelt. Indien sprake is van een complete opvolgende aanvraag en niet reeds op grond van de schriftelijke stukken blijkt dat de aanvraag geen kans van slagen heeft, dan zal de IND de vreemdeling nog steeds horen over de ingebrachte nieuwe elementen of bevindingen. Hiermee wordt dan ook nog steeds voldoende ruimte geboden aan vreemdelingen om met nieuwe elementen of bevindingen een opvolgende aanvraag in te dienen. Dat alles neemt niet weg dat meer ruimte in de EU-regelgeving om een steviger lik-op-stukbeleid te voeren gewenst is.
Deelt u de mening dat het vooral van belang is dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) tweede of volgende procedures snel, maar ook zorgvuldig moet kunnen behandelen en daarvoor dus moet beschikken over voldoende en goede capaciteit? Zo nee, waarom niet? Is de huidige capaciteit daarvoor, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin, in uw ogen voldoende?
Ik ben van mening dat de hiervoor beschreven maatregelen die inmiddels zijn genomen door de IND bijdragen aan een efficiëntere procedure en ook zorgen voor een lagere instroom van kansloze aanvragen. Uiteraard is het uitgangspunt dat opvolgende aanvragen niet alleen efficiënt worden afgehandeld, maar ook dat dit zorgvuldig gebeurt. De IND zet capaciteit in, die er op is gericht de instroom van opvolgende aanvragen bij te houden. Gezien de schaarste van de capaciteit en de achterstanden bij de behandeling van asielaanvragen in het zogenoemde spoor 4, is meer inzet op herhaalde aanvragen op dit moment niet haalbaar.
Wat zijn de actuele doorlooptijden bij de afdoening van tweede of volgende asielaanvragen? Zijn deze in de afgelopen 12 maanden verbeterd of verslechterd? Bent u hier tevreden over? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om de doorlooptijden te verbeteren?
De gemiddelde doorlooptijd voor opvolgende aanvragen die zijn afgehandeld in 2019 bedroeg ongeveer 150 dagen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het gegeven dat in 2019 veel oude zaken uit de voorraad zijn weggewerkt, een negatieve invloed heeft op de gemiddelde doorlooptijd van afgehandelde aanvragen. Mede door de genomen maatregelen is de instroom van opvolgende aanvragen in 2019 sterk gedaald (zie de grafiek hieronder) en is de voorraad opvolgende aanvragen in de laatste 12 maanden gehalveerd.
Grafiek: Instroom van opvolgende aanvragen in 2017–2019
Bron: IND Asylum Trends december 2019
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Annahita (22) krijgt duizenden reacties nadat ze als enige op vlucht naar VS wordt geweigerd' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Annahita (22) krijgt duizenden reacties nadat ze als enige op vlucht naar VS wordt geweigerd»?1
Ja.
Kunt u de berichtgeving bevestigen, dat functionarissen van de Amerikaanse immigratiedienst deze Nederlandse vrouw geweigerd hebben om naar de Verenigde Staten te vliegen?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. De Verenigde Staten zijn, net als alle andere landen, met inachtneming van hun internationaalrechtelijke verplichtingen, soeverein in het bepalen wie zij toelaten tot hun grondgebied.
Zogenaamde Immigration Advisory Programme(IAP) functionarissen kunnen advies uitbrengen aan de luchtvaartmaatschappij over de toelaatbaarheid van passagiers op vluchten naar de Verenigde Staten. Daarmee wordt o.a. voorkomen dat passagiers die niet beschikken over (de juiste) reisdocumenten vervoerd worden naar de Verenigde Staten en aldaar de toegang geweigerd wordt. Het is vervolgens aan de luchtvaartmaatschappij om hierover een besluit te nemen.
De IAP-functionarissen opereren op Schiphol op basis van een Memorandum of Understanding tussen Nederland en de Verenigde Staten en conform de gedragsregels die International Air Transport Association (IATA) voor Immigratie Liaison Officers heeft opgesteld. De IAP-functionarissen voeren in Nederland geen grenscontroles uit maar adviseren luchtvaartmaatschappijen over het vervoeren van reizigers naar de VS, daarbij rekening houdend met de eisen omtrent toegang conform Amerikaanse regelgeving. Aangezien IAP functionarissen enkel een adviserende rol hebben, kunnen zij enkel een foto nemen van het reisdocument na uitdrukkelijke toestemming van de passagier in kwestie.
Bent u het eens dat het onwenselijk is als Nederlandse staatsburgers enkel en alleen vanwege hun achternaam of achtergrond geweigerd worden door de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben Immigration Liaison Officers (ILO’s) van de Amerikaanse immigratiedienst deze bevoegdheid op Nederlands grondgebied? Hebben zij de bevoegdheid om foto’s van paspoorten te nemen? Kunt u uiteenzetten welke bevoegdheden zij op dit moment hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er een procedure van begeleiding voor personen die op Schiphol geweigerd worden om naar de Verenigde Staten te vliegen? Zo ja, waarom is deze procedure in deze casus niet gevolgd?
Een dergelijke procedure bestaat niet. Zie eveneens het antwoord op vraag 4.
Op wat voor wijze kunnen personen die op Schiphol toegang geweigerd zijn tot de Verenigde Staten, de reden van weigering achterhalen en eventueel bezwaar maken tegen dit besluit?
Het is aan de Amerikaanse autoriteiten om in geval van weigering van toegang aan te geven welke bezwaarmogelijkheden de reiziger heeft. In algemene zin geldt dat bij weigering of annulering van een ESTA nog altijd een visum aangevraagd kan worden.
Bent u bereid contact op te nemen met de Amerikaanse Customs and Border Protection (CBP) om verdere opheldering te vragen over dit voorval, en de redenen voor deze weigering?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de huidige stand van zaken inzake de onderhandelingen over de pre-clearance checks op Schiphol met de Amerikanen?
De onderhandelingen inzake de bilaterale verdragsonderhandelingen met de Verenigde Staten zijn nog gaande. De eerder aan uw Kamer gemelde voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandelingen worden nog altijd gehandhaafd (Kamerstuk 31 936, nr. 489). Conform uw Kamer is toegezegd, zal het kabinet geen concessies doen aan de Nederlandse soevereiniteit, waaronder de exclusieve bevoegdheden van de Nederlandse grens-en douaneautoriteiten op Schiphol.
Welke bevoegdheden zouden Amerikaanse CBP pre-clearance officieren krijgen, mocht een akkoord worden bereikt over deze pre-clearance checks?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat het Amerikaans inreisverbod, de zogenaamde «muslim ban», in strijd is met de Nederlandse en Europese wet- en regelgeving en internationale mensenrechtenverdragen?
De Verenigde Staten zijn, net als alle andere landen, met inachtneming van hun internationaalrechtelijke verplichtingen, soeverein in het bepalen wie zij toelaten tot hun grondgebied.
Het kabinet is er altijd helder over geweest dat een eventuele overeenkomst met de Verenigde Staten inzake preclearance verenigbaar moet zijn met Nederlandse, Europese en internationale wet- en regelgeving, inclusief mensenrechten.
Zoals eerder met Uw Kamer gedeeld benadrukt het kabinet dat pas nadat de onderhandelingen op zowel ambtelijk als politiek niveau volledig zijn afgerond, het verdrag ondertekend kan worden. Daarna zal het verdrag, inclusief de gevraagde toets, ter goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd.
Ik verwijs ook naar de antwoorden op vragen gesteld door het lid Sjoerdsma over de gevolgen van het inreisverbod van de Verenigde Staten voor werknemers van ASML (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 86) en de schriftelijke antwoorden op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de Begroting Buitenlandse Zaken 2019 (Bijlage bij Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 24, item 5).
Is het door u aangekondigde onderzoek hiernaar afgerond? Zo ja, wat waren hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat Nederland niet mee mag werken aan deze pre-clearance checks, indien dit inreisverbod in strijd is met onze wet- en regelgeving, inclusief de mensenrechten?
Zie antwoord vraag 10.
Chun; de man die niet bestaat |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Het verhaal van Chun de man die niet bestaat»?1
Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken.
Erkent u dat de heer Chun geen humaan leven kan leiden zolang China hem niet terugneemt en Nederland hem geen recht geeft op verblijf?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het Nederlands vreemdelingenbeleid niet bedoeld is om dit soort onmenselijke situaties jarenlang te laten voortduren?
Indien wordt gedoeld op situaties waarin vreemdelingen niet kunnen terugkeren naar een land van herkomst of van een eerder verblijf, terwijl zij ook niet in Nederland mogen verblijven, luidt het antwoord bevestigend. Het buitenschuldbeleid is in 2001 ingevoerd met het oogmerk een oplossing te vinden voor dit soort situaties.
Ik voeg hier in algemene zin aan toe dat een veel voorkomende reden waarom een vreemdeling er niet in slaagt terug te keren is dat de autoriteiten van het aangezochte land twijfels hebben over de gestelde nationaliteit of identiteit van de vreemdeling. Dit kan het gevolg zijn van het ontbreken van bepaalde (kopieën van) documenten uit het land van herkomst, waaruit de nationaliteit en de identiteit van betrokken vreemdeling zou moeten blijken. Ook kan de twijfel gebaseerd zijn op een gesprek tussen de vreemdeling en de vertegenwoordiger van het betreffende land.
Voordat een buitenschuldvergunning in beeld komt, is het van belang dat de vreemdeling serieuze pogingen heeft ondernomen om Nederland te verlaten naar het land van herkomst of naar een derde land waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem aldaar toegang zal worden verleend. De vreemdeling dient alle stappen te zetten die redelijkerwijs verlangd kunnen worden.
Hoeveel mensen bevinden zich in Nederland in een soortgelijke situatie?
Ik ga ervan uit dat hiermee gedoeld wordt op de gestelde situatie waarin vreemdelingen niet kunnen terugkeren naar een land van herkomst of van een eerder verblijf, terwijl zij ook niet in Nederland mogen verblijven. Een indicatie hiervoor is te vinden in het aantal aangevraagde en verleende buitenschuldvergunningen. 2
Aanvragen
Verleningen
2017
50
10
2018
50
20
2019
70
30
Voor een goed begrip merk ik op dat indien een vreemdeling in aanmerking komt voor een buitenschuldvergunning, deze veelal ambtshalve wordt verleend aan het eind van een bemiddelingstraject, zonder dat daar een daartoe strekkende aanvraag aan voorafgaat. Onder «verleningen» zijn zowel de verleningen op aanvraag als de ambtshalve verleningen ondergebracht.
Hoe rijmt u een dergelijke gang van zaken met de mensenrechten en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden?
Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en andere internationale verdragen kennen een breed spectrum aan rechten die fundamenteel zijn voor de Nederlandse samenleving. Het Nederlandse rechtsstelsel, inclusief het vreemdelingenrecht, is gebaseerd op deze internationale verplichtingen. Het internationale recht staat toe dat nationale overheden sommige rechten voorbehouden aan eigen onderdanen of aan vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben. Het staat overheden eveneens toe om, met inachtneming van de internationale verplichtingen, een nationaal beleid te voeren met betrekking tot het verblijfsrecht van personen die niet de nationaliteit van het land hebben. Het verplicht er niet toe om in gevallen als hier bedoeld een verblijfsvergunning te verstrekken. Desalniettemin heeft Nederland in 2001 het buitenschuldbeleid ingevoerd om situaties zoals bedoeld in het antwoord op vraag 3 tegen te gaan.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de heer Chun een verblijfsvergunning krijgt, zodat hij kan gaan werken en een bestaan kan opbouwen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
De paspoorthandel van Malta en de betrokkenheid van een professor van de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Renske Leijten , Attje Kuiken (PvdA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de recent openbaar gemaakte lijst van personen die de Maltese nationaliteit hebben gekregen tussen 2014 en 2018?1
Maltese regelgeving vereist de jaarlijkse publicatie in de «Government Gazette» van de namen van álle personen die de Maltese nationaliteit hebben verkregen, inclusief buitenlandse investeerders.
Hoe verhoudt deze lijst met meer dan 10.000 mensen zich, tot het door u genoemde rapport van de «Office of the regulator on the Individual Investor Programme» waaruit zou blijken dat tot november 2018, 961 mensen een paspoort hebben gekocht op Malta?2
Zoals in de beantwoording van vraag3 staat vermeld, zijn de gegevens in de recentelijk openbaar gemaakte lijst gebaseerd op de jaarlijkse publicatie in de «Government Gazette» van alle personen die de Maltese nationaliteit hebben gekregen. Dit kan bijvoorbeeld ook gaan om burgers die zijn genaturaliseerd na een huwelijk. Volgens het nieuwe jaarverslag van genoemd Office hebben tot 1 juli 2019 1.198 vreemdelingen de Maltese nationaliteit gekregen op basis van de investeerdersregeling4.
Bent u bekend met het feit dat in de afgelopen jaren o.a. de volgende personen een paspoort in Malta gekocht hebben:
De hierboven genoemde namen komen voor op de lijst waarnaar in vraag 1 wordt verwezen. Het kabinet acht de verkoop van paspoorten aan niet-EU burgers, die onder verdenking staan van misdrijven, ongewenst. Deze regeling heeft momenteel de aandacht van de Maltese politiek. Het Kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet.
Bent u bekend met het feit dat Daphne Caruana Galizia, de journaliste die in oktober 2017 met een autobom om het leven gebracht is, gewaarschuwd had voor Hurgin8 en Ziu9?
Ja, op haar website, www.daphnecaruanagalizia.com, heeft zij op 20 mei 2016 eerst over Zhongtian Liu (ervan uitgaande dat met Ziu in vraag 4 Liu Zhongtian in vraag 3 wordt bedoeld) bericht en vervolgens op 21 augustus 2016 over Anatoly Hurgin.
Herinnert u zich dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarschuwde voor deze paspoorthandel? Welke concrete acties heeft u ondernomen na die waarschuwing van de AIVD en welke resultaten heeft dat tot nu toe opgeleverd?
Ik verwijs naar de brief aan uw Kamer van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 november 2019 (ref. kamerstuk 30 573, nr. 177). Daarin is vermeld dat het zorgelijk is indien de Maltese regeling risico’s oplevert voor de (nationale) veiligheid en openbare orde in andere EU lidstaten. Belangrijk is daarom dat bij regelingen van lidstaten waarbij nieuwe ingezetenen het recht krijgen om vrij binnen de EU te reizen (zoals de paspoortregeling van Malta) een toets op gevaar voor (nationale) veiligheid en openbare orde wordt uitgevoerd.
De Europese Commissie heeft naar aanleiding van haar rapport over Investor Citizenship and Residence Schemes van 23 januari 2019 aangegeven dat zij de hierboven genoemde investeerdersregelingen zal monitoren. Bovendien heeft zij een expertgroep in het leven geroepen, waaraan Nederland deelneemt, die de risico’s van deze regelingen nader onderzoekt. Naar aanleiding daarvan bereidt de Commissie een gezamenlijke, juridisch niet bindende, set van veiligheidschecks voor om risico’s op het gebied van veiligheid, witwassen en corruptie tegen te gaan. Op basis van de uitkomst van dit initiatief van de Commissie wil het Kabinet de dialoog – bij voorkeur op EU-niveau – over genoemde regelingen aangaan.
Herinnert u zich dat u aangaf dat Malta zelf heeft aangegeven dat de due dilligence bij de uitgifte van de paspoorten gewaarborgd is? Deelt u de mening dat dat niet het geval is en kunt u uw antwoord onderbouwen?10
Zoals in het desbetreffende antwoord ook is aangegeven, is dit geen garantie dat er geen paspoort wordt afgegeven aan personen die elders worden verdacht van of zijn veroordeeld voor ernstige strafbare feiten.
Op welke wijze voert u de aangenomen motie-Verhoeven/Omtzigt11 uit die de regering verzoekt «de deplorabele staat van de rechtsstaat in Malta bij de Europese top aan de orde te brengen en met gelijkgezinde lidstaten een publieke verklaring uit te vaardigen die Malta oproept om de aanbevelingen van de Venetië-Commissie – waarom Malta zelf gevraagd heeft – GRECO en MONEYVAL spoedig uit te voeren, en de Kamer hierover en over de reactie van Malta te informeren»? Wat heeft u gedaan om deze verklaring opgesteld te krijgen?
Zoals reeds gemeld in het verslag van de Europese Raad van 12 en 13 december jl. heeft de Minister-President, in lijn met de motie Verhoeven/Omtzigt over de rechtsstaat in Malta (motie nr. 1497 d.d. 10 december 2019), zijn Maltese evenknie aangesproken over de situatie omtrent de rechtsstaat in Malta. De Minister-President heeft de zorgen van het kabinet en het parlement daarbij overgebracht. De Maltese premier gaf aan dat stappen zijn gezet in het moordonderzoek en dat Malta is begonnen met het uitvoeren van de aanbevelingen van de Raad van Europa. Hij verzekerde verder dat er een strikte scheiding is tussen zijn kantoor en het strafproces. In reactie op het idee een publieke verklaring uit te brengen over de rechtsstaat in Malta, gaven de gelijkgezinde landen aan nu eerst de in gang gezette processen van de Commissie en de Raad van Europa hun werk te willen laten doen.
Wat heeft de Minister-President besproken met Minister-President Joseph Muscat van Malta tijdens hun uitgebreide onderhoud op de Europese top? Zijn er daar toezeggingen gedaan?12
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat de internationale organisatie voor onderzoeksjournalisten Joseph Muscat hebben aangewezen als de meest corrupte persoon van 2019?13
Ja.
Heeft het feit dat Muscat aangewezen is als meest corrupte persoon van 2019 en het feit dat het Europees parlement om zijn aftreden gevraagd heeft, nog enig gevolg voor de andere 26/27 regeringsleiders van de EU? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?14
Bovenstaande heeft betrekking op Malta. Hoewel er geen directe gevolgen zijn voor de andere regeringsleiders in de EU onderstrepen de ontwikkelingen in Malta wel dat de rechtsstaat ook binnen de EU onze voortdurende aandacht behoeft.
Klopt het dat professor Kochenov nog in november op een gala van de paspoortenfirma Henley&Partners is geweest? Hoe ziet u dit in het kader van het lopende onderzoek naar de belangenverstrengeling van deze professor?15
Van de RUG is begrepen dat de heer Kochenov op 11-13 november 2019 aanwezig is geweest en een bijdrage heeft geleverd aan de door Henley&Partners georganiseerde «Global Citizenship Conference». De eventuele aanwezigheid van de heer Kochenov op het gala wordt meegenomen in het onderzoek. Het is aan medewerkers van instellingen om zelf een afweging te maken of, en zo ja in welke hoedanigheid, zij deelnemen aan activiteiten. Dat naar een specifieke medewerker een onderzoek wordt verricht doet aan dit uitgangspunt niet af. Van de RUG heb ik echter begrepen dat de universiteit de heer Kochenov te verstaan heeft gegeven zijn activiteiten met betrekking tot Malta op te schorten gedurende het onderzoek. Dit laat onverlet dat het kabinet weinig begrip heeft voor de eerdere keuze die de medewerker in onderhavig geval heeft gemaakt.
Was hij hier aanwezig als professor van de universiteit Groningen of in een andere capaciteit? Wie heeft deze reis betaald? Acht u het gepast dat hij hier aanwezig was en wilt u die vraag ook doorgeven aan de Rijksuniversiteit Groningen?
De Minister van OCW heeft aan de RUG gevraagd deze vragen mee te nemen in het onderzoek naar nevenwerkzaamheden en nevenbelangen van de heer Kochenov. Over de vraagstelling van dit onderzoek is uw Kamer geïnformeerd in de antwoorden op Kamervragen van de leden Omtzigt en Van der Molen (kenmerk: 2019Z26165).
Kunt u aangeven welke informatie u mist om eerdere Kamervragen binnen de gestelde tijd te beantwoorden?16
Refererend aan de vragen van de leden Groothuizen, Den Boer en Verhoeven (allen D66) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Financiën, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over paspoorthandel op Malta, met kenmerk 2019Z18606, die werden ingezonden op 8 oktober 2019, wil ik u meedelen dat die vragen niet binnen de gestelde termijn konden worden beantwoord. De reden hiervoor is dat beantwoording van de set van 30 vragen een grondig onderzoek en daarna ook interdepartementale afstemming vereiste.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
In verband met de brede interdepartementale afstemming vindt de beantwoording enkele dagen later plaats dan verzocht.