Het onderzoek naar de inzet van mystery guests |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport dat suggereert dat mystery guests een mager resultaat geboekt hebben?1
De 10 miljoen euro die de IGZ van het kabinet Rutte I heeft gekregen is ingezet voor uitbreiding van de capaciteit van de IGZ met 100 medewerkers. Zij worden met name ingezet voor het versterken van de handhavingscapaciteit, het verbeteren van het incidententoezicht en het toezicht op de ouderenzorg. Tevens zijn deze middelen gebruikt voor de opzet van een pilot naar de inzet van mystery guests. Gezien het feit dat dit een nieuw instrument voor de IGZ betrof is de pilot beperkt vormgegeven. Afhankelijk van de aangetoonde meerwaarde is nadere doorontwikkeling aan de orde. De IGZ is eind 2011 de pilot gestart met de inzet van mystery guests in de ouderenzorg. Aangezien de inspecteurs van de IGZ vanwege hun identificatieplicht en met het oog op het gevaar van «uitlokking» niet kunnen optreden als mystery guest, is de uitvoering van de pilot uitbesteed. Daarbij is gekozen voor een bureau dat gespecialiseerd is in het beoordelen van ouderenzorginstellingen aan de hand van mystery guestbezoeken.
Het instituut Beleid en Management Gezondheidzorg is gevraagd om de pilot te evalueren en uitspraken te doen over de kwaliteit en bruikbaarheid van de informatie die mystery guests opleveren en de meerwaarde voor de toezichtstaken van de IGZ. Het instituut concludeert op basis van haar onderzoek dat de inzet van mystery guests als onderdeel van het inspectie-instrumentarium een toegevoegde waarde kan hebben. Uit het onderzoek blijkt echter ook dat de in de pilot gekozen invulling tot te weinig concrete resultaten heeft geleid voor de inspectie, met name vanwege de aanpak van het mystery guest bezoek en de verslaglegging ervan. Waar het instrument dus een meerwaarde kan hebben, valt op het gebied van effectiviteit nog winst te behalen. Deze constatering en de in het rapport gedane conclusies neemt de IGZ mee bij de toekomstige inzet van mystery guests en in de brede evaluatie van de inzet van mystery guests. Zoals de minister van VWS in haar brief van 4 juli jongstleden aan uw Kamer meldde, zal 1 juli 2014 de toegevoegde waarde van de inzet van mystery guests geëvalueerd zijn. Er is dan ook een besluit genomen over de toekomstige inzet van dit toezichtsinstrument door de IGZ.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren, zeker gezien de 10 miljoen euro die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) extra gekregen heeft van het kabinet Rutte?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het beschamend is dat:
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de inzet van mystery guests nu eens serieus te nemen en alles in het werk te stellen om dit te bereiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De afgelopen tijd is in uw Kamer, mede omwille van patiëntveiligheid, veel gesproken over het feit dat de IGZ scherper moet toezien op veilige zorg en strenger moet handhaven indien de kwaliteit van zorg onder de maat is. Met de minister van VWS2 ben ik van mening dat mystery guests een aanvullend perspectief kunnen bieden naast reguliere inspectiebezoeken. De bevindingen van mystery guests kunnen een belangrijk signaal zijn voor het toezicht, bijvoorbeeld met het oog op de bejegening van de patiënt door zorgverleners. Zo kan een completer beeld ontstaan van de kwaliteit van zorg: cliëntvriendelijkheid en veiligheid van de zorgverlening. De IGZ is overigens de afgelopen periode, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van de Steenhoven en mevrouw Sorgdrager, het aantal onaangekondigde bezoeken en het aantal bezoeken met onaangekondigde elementen verder aan het opvoeren om op deze manier een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen van de dagelijkse gang van zaken bij instellingen, waaronder die in de ouderenzorg.
De komende periode wordt in kaart gebracht hoe de inzet van mystery guests het beste vorm kan krijgen. De onderzoeksresultaten van het instituut Beleid en Management Gezondheidzorg worden bij de toekomstige inzet van mystery guests en bij de aankomende evaluatie meegenomen. Vóór de zomer van 2014 zal de minister van VWS u hierover verder informeren in het kader van de evaluatie van het verbetertraject van de IGZ.
Het bericht dat Randstadrail wordt geplaagd door wisselstoringen |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over de problemen met de wissels op de Randstadrail die de laatste drie maanden hebben gezorgd voor 75 uur overlast voor reizigers en 27 storingen?1 Wat vindt u ervan dat Randstadrail inmiddels door reizigers Randstadfail genoemd wordt?
Hoewel de verantwoordelijkheid voor Randstadrail bij de regionale overheden en hun vervoerders HTM en RET ligt neem ik uiteraard wel kennis van de berichten over dit onderwerp. Ik betreur het dat wisselstoringen de laatste maanden voor overlast hebben gezorgd voor de reizigers. Maar het gaat te ver om door storingen in de infrastructuur, die helaas wel grote gevolgen hebben voor de reizigers, het hele systeem negatief te beoordelen. Dagelijks maken vele tienduizenden mensen gebruik van RandstadRail. Zij zijn volgens de OV-klantenbarometer ook tevreden. Dit neemt niet weg dat het hoge storingsniveau snel naar beneden moet. Het stadsgewest Haaglanden en HTM zetten hier ook voortvarend op in.
Deelt u de mening dat de vele storingen op een druk randstadtraject onacceptabel zijn voor een goede dienstverlening aan de reiziger? Zo ja, bent u bereid om in contact te treden met de RET, HTM en de concessieverlener om tot een oplossing te komen? Zo nee, waarom niet?
Storingen in de dienstregeling zijn altijd vervelend voor de reizigers. Het is de verantwoordelijkheid van de genoemde partijen om de problemen op te lossen. Deze hebben aangegeven er alles aan te doen om het storingsniveau te verlagen. De problemen worden veroorzaakt door de wisselstellers, die zorgen voor het omzetten van de wissels. Bij onvoldoende aansluiting van de wissel treedt er een storing op in de communicatie tussen de wissel en de automatische beveiliging, waardoor de voertuigen niet verder kunnen rijden. Deze storing kan bij elke wissel optreden, maar het gebeurt vooral bij de wissels bij Leidschenveen en Laan van NOI die, door de splitsing van twee lijnen, vaak moeten worden omgezet. Er is door het stadsgewest Haaglanden, die verantwoordelijk is voor deze infrastructuur, toegezegd dat er in overleg met HTM en RET hard wordt gewerkt om de wisselstellers zo spoedig mogelijk te vervangen. Dat kost enige tijd, ook door de veiligheidseisen die hieraan worden gesteld, maar er wordt alles aan gedaan om snel verbeteringen voor de reizigers te realiseren. Het streven van de partijen is om alle wisselstellers voor de winter te vervangen.
Klopt het dat de HTM bezig is om wisselstellers onderhands te bestellen bij een leverancier die wederom afwijkt van die van de RET?
Het is aan de betrokken vervoerders HTM en RET en hun concessieverleners om keuzes te maken over leveranciers. In die verantwoordelijkheid wil ik niet treden. Overigens klopt het dat de wissels die de HTM gebruikt anders zijn dan de wissels in Rotterdam. Er is namelijk sprake van een ander gebruik van de wissels in Den Haag dan in Rotterdam: in de Haagse regio moeten de Randstadraillijnen van Den Haag (tramtechniek) en Rotterdam (metrotechniek) op hetzelfde spoor kunnen rijden. In Rotterdam rijden alleen metro’s over deze wissels. Dat zorgt ervoor dat de Rotterdamse wisselsteller niet in Den Haag kan worden toegepast. Uitgangspunt is dat gekozen wordt voor bewezen betrouwbare techniek waarbij de verschillende onderdelen goed met elkaar moeten kunnen communiceren.
Deelt u de mening dat het verstandig is Randstadrail in zijn geheel te voorzien van wisselstellers van dezelfde leverancier?
Zie het antwoord op vraag 3.
Erkent u dat de wisselstellers van Vialis die de RET gebruikt, ook bij ProRail het meest worden ingezet? Zo ja, zou u zich ervoor willen inzetten dat de HTM kiest voor hetzelfde systeem als de RET? Zo nee, waarom niet?
De wisselstellers van Vialis worden inderdaad ook door ProRail gebruikt, maar ProRail maakt daarnaast ook gebruik van andere leveranciers. Het gaat niet om de leverancier. De betrouwbaarheid en functionaliteit van de elementen en de communicatie ertussen moet optimaal zijn. Voor Randstadrail is het gebruik van hetzelfde systeem in Rotterdam en Den Haag niet mogelijk, zie het antwoord op vraag 3.
Het rapport “Opgeven is geen optie” van GGMD |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Opgeven is geen optie»?1
Het rapport «Opgeven is geen optie» is een rapport van zorgaanbieder Geestelijke Gezondheidszorg en Maatschappelijke Dienstverlening (GGMD) voor Doven en Slechthorenden. Deze organisatie biedt ambulante zorg en ondersteuning aan volwassen doven en slechthorenden, die de wens hebben om zelfstandig te wonen en een eigen huishouding te voeren.
Ik ben periodiek en intensief in gesprek met de VIVIS-SIAC, de koepel van organisaties die zorg en ondersteuning bieden aan mensen met een zintuiglijke beperking, over de inhoud van deze zorg en de toekomstige positionering hiervan. GGMD is daarbij aangesloten. Ook met de betrokken cliëntorganisaties spreek ik hierover. In deze gesprekken komen de kenmerken en aandachtspunten bij mensen met een zintuiglijke beperking uitvoerig aan de orde. Ik zal in de toegezegde brief over specifieke groepen ook ingaan op de positionering van de zorg en dienstverlening aan zintuiglijk gehandicapten.
Het rapport is door GGMD opgeleverd ten behoeve van het maken van nieuwe afspraken in het zorginkoopproces voor 2014. Het is niet mijn verantwoordelijkheid en passend om mij te mengen bij het maken van zorgafspraken tussen zorgkantoren en de individuele zorgaanbieder GGMD. Het zorgkantoor heeft zorgplicht om voldoende behandel- en begeleidingsaanbod voor deze doelgroep in te kopen en zorgaanbieders moeten verantwoorde zorg bieden.
Deelt u de conclusie uit het rapport dat onder de vroegdoven (inclusief doofblinden) specifieke groepen bestaan waar sprake is van tot op heden grotendeels miskende multiproblematiek?
Zie antwoord vraag 1.
Welke lessen trekt u uit dit rapport voor de behandeling en begeleiding van deze specifieke groepen? Bestaan er in uw ogen voldoende behandel- en begeleidingsmogelijkheden om deze groepen zo veel en lang mogelijk zelfredzaam te laten zijn? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u de bereid de groep vroegdoven te betrekken in uw toegezegde brief over de positie van speciale groepen in de nieuwe Awbz? Zo nee, waarom niet?
In de toegezegde brief over specifieke groepen binnen de hervorming van de langdurige zorg ga ik ook in op de positionering van de zorg en ondersteuning voor mensen met een zintuiglijke beperking, waaronder vroegdoven. Daarbij betrek ik het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) dat gaat over welke onderdelen van de zorg aan zintuiglijk gehandicapten op basis van de huidige regelgeving onder de Zvw zouden passen. Het rapport van het CVZ is op 25 juni 2013 aangeboden aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het rapport is openbaar en te vinden op de website van het CVZ.
Wanneer is naar uw verwachting het rapport van het College voor Zorgverzekeringen over de positionering van de zorg voor zintuiglijk gehandicapten gereed?2 Bent u bereid dit rapport te betrekken bij uw toegezegde brief over de positie van speciale groepen in de nieuwe Awbz? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De kinderopvangtoeslag |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom u voor het recht op kinderopvangtoeslag meent te kunnen volstaan met de koppeling aan het aantal uren van de minst werkende partner, terwijl de wet aanvullend op een dergelijk uitgangspunt en onafhankelijk van praktische overwegingen in ieder geval vereist dat kinderopvangtoeslag bedoeld moet zijn voor kinderopvang en niet voor peuterspeelzaalwerk?1 Kunt u in dit verband ingaan op de rechtsoverwegingen 6 tot en met 8 in de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die door de koppeling van toeslag aan het gewerkte aantal uren niet aan relevantie hebben ingeboet omdat het inhoudelijke verschil tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk hierin doorslaggevend is?2
Ouders hebben recht op kinderopvangtoeslag als zij opvang afnemen bij een geregistreerd kinderdagverblijf en voldoen aan alle overige voorwaarden. Met de koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan het aantal gewerkte uren door de minst werkende partner is naar mijn oordeel voldoende verzekerd dat de kinderopvangtoeslag ten goede komt aan de combinatie van arbeid en zorg door ouders die gebruik maken van geregistreerde kinderopvang, zoals door de wetgever beoogd.
Daaraan doet niet af dat het gebruik van een kinderopvangvoorziening soms maar voor een beperkt aantal uren plaatsvindt. Veel ouders maken immers gebruik van formele kinderopvang in combinatie met gebruik van informele opvang. De koppeling aan de gewerkte uren van de minstwerkende partner verzekert dat het beroep op de toeslag niet groter is dan overeenkomt met de behoefte aan opvang die voortvloeit uit betaalde arbeid.
Een aantal peuterspeelzalen is in de afgelopen jaren qua kwaliteitsaanbod toegegroeid naar de kwaliteit van kinderdagverblijven. In deze gevallen kan het voorkomen dat een peuterspeelzaal de facto aan de kwaliteitseisen van een kinderdagverblijf voldoet en in voorkomende gevallen zich daarom laat registreren als kinderdagverblijf. Zodra een instelling is geregistreerd als kinderdagverblijf, is er sprake van kinderopvang en kan daar – indien aan de overige eisen wordt voldaan – door ouders kinderopvangtoeslag voor worden aangevraagd. Voor het antwoord op uw vraag met betrekking tot de uitspraak van de rechtbank Middelburg verwijs ik naar het antwoord onder vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling van de rechtbank Middelburg dat het feit dat opvang van peuters plaatsvindt in een geregistreerd kinderdagverblijf geen garantie betekent dat sprake is van kinderopvang? Deelt u de constatering dat opvang van 2 tot 2,5 uur gedurende twee dagdelen in de week een belangrijke indicatie is dat geen sprake is van kinderopvang en dat deswege op grond van de inhoudelijke criteria in de wet geen recht kan bestaan op kinderopvangtoeslag?
Zoals in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen reeds is aangegeven heeft de casus waar de rechtbank Middelburg een oordeel over heeft gegeven betrekking op het jaar 2010. De koppeling met de gewerkte uren bestond toen nog niet. Bij afwezigheid van deze koppeling heeft de rechtbank aanleiding gevonden om in het door de rechtbank beoordeelde casus gebruik van geregistreerd kinderopvang voor een beperkt aantal uren onvoldoende grondslag te vinden voor een beroep op de kinderopvangtoeslag, omdat dit gebruik niet ten dienste van de combinatie arbeid en zorg zou zijn.
Nu de inzet van de kinderopvangtoeslag ten behoeve van de combinatie arbeid en zorg voldoende wordt verzekerd met de koppeling aan gewerkte uren door de minst werkende partner, is het ongewenst en onnodig om de uitvoeringspraktijk te belasten met een additioneel criterium. Ouders kunnen dan ook aan het feit dat zij gebruik maken van geregistreerde kinderopvang de zekerheid ontlenen dat zij potentieel (mits aan de overige voorwaarden van de wet wordt voldaan) recht op kinderopvangtoeslag hebben.
Wat is, in het licht van uw stelling dat peuterspeelzaalwerk en kinderopvang alleen plaatsvinden in geregistreerde peuterspeelzalen respectievelijk kinderdagverblijven, uw oordeel over de handelwijze van gemeenten die ouders, die gebruik maakten van de peuterspeelzaal, verplichten hetzelfde peuterspeelzaalwerk met het oog op de beschikbaarheid van kinderopvangtoeslag voort te zetten in een kinderdagverblijf? Hoe is de rechtsgelijkheid van ouders gewaarborgd wanneer tweeverdieners die gebruik willen maken van peuterspeelzaalwerk door de gemeenten naar een geregistreerd kinderdagverblijf worden verwezen, terwijl eenverdieners voor hetzelfde peuterspeelzaalwerk op de geregistreerde peuterspeelzaal zijn aangewezen?
Het is niet mogelijk om hetzelfde peuterspeelzaalwerk aan te bieden in een peuterspeelzaal en een kinderdagverblijf. In een geregistreerd kinderdagverblijf wordt alleen kinderopvang aangeboden. De kwaliteitseisen voor kinderopvang en peuterspeelzalen zijn verschillend.
Binnen dit door de wet gegeven kader is het een gemeentelijke verantwoordelijkheid om vorm te geven aan het peuterspeelzaalbeleid. Zij beschikken daartoe over eigen financiële middelen en maken daarbij eigen keuzes. Sommige gemeenten zetten daarbij in op integratie van voorzieningen en streven er daarbij naar om het kwaliteitsniveau tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk gelijk te trekken. Eigen aan die keuze is dat het verschil tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in deze gemeenten steeds meer vervaagd. Dit behoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Binnen die verantwoordelijkheid valt ook de keuze om de eigen financiële middelen ten behoeve van peuterspeelzaalwerk alleen in te zetten voor kinderen van ouders die geen beroep kunnen doen op de kinderopvangtoeslag. Over het gemeentelijk beleid wordt verantwoording afgelegd aan de eigen gemeenteraad.
Wellicht ten overvloede wil ik u erop wijzen dat in het regeerakkoord – mede gezien deze trend – ook is afgesproken dat de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet Kinderopvang wordt gebracht om de onderlinge afstemming van onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te optimaliseren. Daarbij zal bestaande gemeentelijke financiering worden betrokken. Ik zal uw Kamer hierover in het najaar informeren en hoop daarmee uw vragen in voldoende mate te beantwoorden.
Hoe wordt recht gedaan aan het specifieke karakter van de peuterspeelzaal wanneer gemeenten met het oog op de beschikbaarheid van kinderopvangtoeslag besluiten het peuterspeelzaalwerk in een kinderdagverblijf onder te brengen? Onderkent u dat door de beperktere mogelijkheden om te volstaan met de inzet van vrijwilligers – die het gevolg zijn van de overgang van peuterspeelzaalwerk naar het kinderdagverblijf – het functioneren en de maatschappelijke verworteling van de peuterspeelzaal onder druk kunnen komen te staan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat huisartsen zich ernstige zorgen maken over de ontstane situatie na het faillissement van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de huisartsen in het adherentiegebied van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis zich ernstige zorgen maken over de ontstane situatie na het faillissement van dit ziekenhuis?1
De huisartsen zijn begaan met de zorg die in de regio wordt geleverd. Van belang is dat zij deze zorgen inbrengen in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) waarin zij zijn vertegenwoordigd, en dat problemen daar met de verschillende acute zorgpartijen worden opgepakt. Ik heb begrepen dat er een wekelijks overleg is gepland tussen Spijkenisse MC, de ambulancedienst, de HAP en het ROAZ om alle partijen op de hoogte te houden van de laatste ontwikkelingen.
Hoe reageert u op de constatering van deze huisartsen dat op dit moment al sprake is van problemen met de aanrijtijden van de Centrale Post Ambulancevervoer (CPA)?
Op 16 juli 2013 heb ik u per brief met kenmerk 131849–106797-CZ het nieuwe referentiekader spreiding en beschikbaarheid toegestuurd. Zoals ik in deze brief beschrijf is het rijtijdenmodel onder dit referentiekader aangepast op meer representatieve data en is gebleken dat ambulances in de praktijk sneller rijden dan tot nu toe werd aangenomen. Voor de regio Rotterdam-Rijnmond heeft het RIVM berekeningen gemaakt met het snellere rijtijdenmodel. Hieruit is gebleken dat de SEH van het Spijkenisse MC niet cruciaal is voor de 45 minutennorm. De SEH van het Spijkenisse MC is met andere woorden niet langer noodzakelijk voor het halen van de 45 minuten norm. Ik heb begrepen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Rotterdam-Rijnmond, in overleg met de verzekeraar, desondanks een extra ambulance heeft ingezet om te voorkomen dat de aanrijdtijden te lang zouden worden.
Om de gevolgen van dit nieuwe rijtijdenmodel op de gevoeligheid van de ziekenhuizen voor de 45-minutennorm in heel Nederland in beeld te krijgen heb ik het RIVM gevraagd een nieuwe gevoelige ziekenhuisanalyse op te stellen. Deze zal ik u in september toesturen.
Hoe reageert u op de constatering van deze huisartsen dat bij de verwijzing van patiënten naar de acute zorg ook problemen zijn gesignaleerd? Wat is de aard en ernst van deze problemen?
Het is van belang dat ketenpartners weten welke patiënten verwezen kunnen worden, gelet op de behandelcapaciteit van ziekenhuizen. Deelnemers aan het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ), en met name Spijkenisse MC, zijn verantwoordelijk voor de communicatie hierover. De IGZ ziet erop toe dat de zorg, waaronder de verwijzing van patiënten, verantwoord wordt geleverd. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat deze huisartsen constateren dat er gaten vallen in de zorg zoals die tot nu toe door het Ruwaard van Putten Ziekenhuis werd geleverd? In hoeverre is de Inspectie voor de Gezondheidszorg hiervan op de hoogte? Is de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding?
Zoals ik eerder in brieven en in AO’s inzake het Ruwaard van Putten ziekenhuis heb gemeld zal het zorgaanbod veranderen. Van belang is dat de continuïteit van cruciale zorg in de regio is gewaarborgd. De zorgverzekeraar is ervoor verantwoordelijk dat de continuïteit van zorg voor zijn verzekerden is gewaarborgd. De NZa ziet erop toe dat de verzekeraar hiervoor zijn verantwoordelijkheid neemt en dit waarborgt.
De IGZ heeft geen rol bij de keuzes die het ziekenhuis maakt ten aanzien van het zorgaanbod. Van belang is dat de zorg die wordt geleverd in het Ruwaard van Puttenziekenhuis op verantwoorde wijze wordt geleverd. De IGZ ziet hier op toe. Als op enig moment blijkt dat de randvoorwaarden om verantwoorde zorg te leveren niet aanwezig zijn grijpt de IGZ in. Daar is op dit moment volgens de IGZ geen aanleiding voor.
Wat vindt u ervan dat de communicatie naar huisartsen over de ontstane situatie via de media loopt? Bent u van mening dat dit de zorg in de regio ten goede komt?
Het ROAZ is de plek waar afspraken moeten worden gemaakt tussen de diverse partijen in de acute zorg. Communicatie over bijvoorbeeld veranderingen in het zorgaanbod of zorgen over de ontstane situatie, dienen in ROAZ verband besproken te worden. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Bent u het met deze huisartsen eens dat er een morele plicht is om de mogelijkheden van een ziekenhuis met spoedeisende hulp ten volle te onderzoeken? Welke rol ziet u hier voor zichzelf weggelegd?
Het is niet aan mij om te bepalen hoe het profiel van het ziekenhuis eruit ziet. De zorgverzekeraar is er vanuit zijn zorgplicht voor verantwoordelijk om de continuïteit van zorg voor zijn verzekerden te garanderen. De NZa ziet daarop toe. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde zorg. De IGZ ziet daarop toe. Mijn verantwoordelijkheid is het waarborgen van cruciale zorg, in dit geval spoedeisende hulp en acute verloskunde, wanneer een zorgverzekeraar niet in staat is om aan zijn zorgplicht te voldoen. Dat is in deze casus niet het geval.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van deze huisartsen dat «de huidige situatie een resultaat is van een beleidskeuze door partijen, waarbij de zorg dreigt achtergesteld te worden bij andere belangen»? Over welke belangen denkt u dat deze huisartsen spreken?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars om de zorg zo in te richten dat hij voldoet aan de eisen van kwaliteit en bereikbaarheid. Zo lang dat het geval is, is er voor mij geen rol. De NZa ziet erop toe dat de zorgverzekeraar zich aan zijn zorgplicht houdt. De IGZ ziet erop toe dat het Spijkenisse MC verantwoorde zorg blijft leveren. Op dit moment is de continuïteit van cruciale zorg gewaarborgd en is er geen reden voor optreden van de IGZ ten aanzien van de kwaliteit.
Deelt u de visie dat de zorg achtergesteld dreigt te worden? Zo ja, wat betekent dit voor uw handelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is de oproep van deze huisartsen om terug te keren op de ingeslagen weg en te overleggen met alle partijen en met name de huisartsenvertegenwoordigers over de dagelijkse en acute zorg voor u reden om alsnog in te grijpen en goede en volwaardige zorg op Voorne-Putten te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 6.
Welke conclusies trekt u uit de voortgangsrapportage van de curatoren van 12 juli 2013?2
Uit de voortgangsrapportage van de curatoren komt naar voren dat op zorgvuldige wijze een doorstart uit het faillissement is voorbereid, zodat, onder de bestaande omstandigheden, de meest gunstige situatie voor de toekomst gerealiseerd werd en de maatschappelijke schade zo veel mogelijk is beperkt.
Is het waar dat er een tweede partij was die het ziekenhuis wilde overnemen waarbij meer zorgfuncties overeind zouden blijven alsmede weekendopenstelling? Zo ja, om welke functies ging het dan? Wat is de reden dat deze partij is afgevallen?
Ik heb begrepen dat er in aanloop naar het faillissement twee doorstartkandidaten in beeld waren voor een eventuele transactie. De curatoren hebben hun eigen afwegingen gemaakt om een transactie aan te gaan met Maasstad Consortium. Voor zover bekend, waren de plannen voor het ziekenhuis van beide kandidaten vergelijkbaar. Zie verder het antwoord op vraag 15.
Welke rol heeft het Waarborgfonds voor de Zorgsector WFZ hierbij gespeeld?
Het WFZ informeert mij als volgt. Ten gevolge van het uitgesproken faillissement heeft de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG), als leninggever, de door het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) afgegeven garantie op de leningen ingeroepen. Het WFZ is daarmee (de grootste) schuldeiser in het faillissement geworden. In geval van faillissement wordt door de rechtbank een curator aangesteld, met in beginsel als taak het te gelde maken van het vermogen van de schuldenaar, om de opbrengst daarna te verdelen onder de schuldeisers (zoals het WFZ). Bij het Ruwaard van Putten ziekenhuis was daarnaast sprake van een hypothecaire inschrijving ten gunste van het WFZ. Het WFZ vestigt deze zekerheid standaard bij garantieverlening om de financiële schade voor de overige WFZ-deelnemers en het Rijk als achterborg in geval van garantieclaims enigszins te beperken. Een hypotheekrecht verschaft de houder daarvan het recht tot parate executie. Kortom, de curator behartigt de belangen van schuldeisers zoals het WFZ, maar het WFZ dient, als hypotheekhouder, wel met de door de curator voorgestane oplossing met betrekking tot het vastgoed in te stemmen. Het WFZ is uit dien hoofde door de curator geïnformeerd over en betrokken bij het proces.
Hebben Spijkenisse Medisch Centrum en de betreffende ziekenhuizen Maasstad Ziekenhuis, Ikazia Ziekenhuis en Het Van Weel Bethesda Ziekenhuis aan de boedelbeheerders gegarandeerd dat de transactie niet aan de goedkeuring van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderhevig is? Wat vindt u van deze handelwijze? Bent u van mening dat de ACM en de Nederlandse Zorgautoriteit NZa in deze een zelfstandige toetsingsbevoegdheid hebben?Bent u op de hoogte van de uitkomst van een dergelijke toetsing zo die heeft plaatsgevonden? Als een dergelijke toets niet heeft plaatsgevonden, zou deze dan niet alsnog dienen plaats te vinden uit algemeen maatschappelijk belang?
Voor het tot stand brengen van een concentratie zijn partijen verplicht een melding te doen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als ze de omzetdrempels overstijgen. De concentratie kan dan alleen met goedkeuring vooraf door de ACM doorgang vinden. Als de samenwerking niet als concentratie is vormgegeven, dan kan het kartelverbod van toepassing zijn en moeten de betrokken partijen in eerste instantie zelf beoordelen of de samenwerking binnen de mededingingsregels geoorloofd is. De ACM houdt achteraf toezicht op de naleving van het kartelverbod.
Het Spijkenisse Medisch Centrum en de betreffende ziekenhuizen Maasstad Ziekenhuis, Ikazia Ziekenhuis en Het Van Weel Bethesda Ziekenhuis hebben aan de boedelbeheerders gegarandeerd dat de transactie niet aan goedkeuring van de ACM uit hoofde van het concentratietoezicht onderhevig is. De in het Spijkenisse Medisch Centrum deelnemende ziekenhuizen hebben hun samenwerking zo vorm gegeven dat naar hun mening geen melding bij de ACM behoeft te worden gedaan en dat de transactie aldus niet afhankelijk is van goedkeuring vooraf door de ACM. Dit neemt niet weg dat de ACM en NZa een zelfstandige toetsingsbevoegdheid hebben. Zo kan de ACM bij karteltoezicht achteraf handhavend optreden als de mededinging significant wordt beperkt.
Is het waar dat er op vrijdag 21 juni jl. nog contact is geweest tussen zorgverzekeraar CZ en de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Maasstad Ziekenhuis de heer Westerlaken? Wat is er tussen deze twee partijen toen besproken in relatie tot het bij vraag 11 gestelde?
Ik ben niet bij dat gesprek betrokken geweest en heb hierin ook geen rol.
Is het niet – uitgaande van het algemeen belang – bizar dat bewindvoerders op basis van financiële afwegingen (om er zoveel mogelijk geld voor crediteuren uit de faillissementsboedel te slepen) tot besluiten zijn gekomen in plaats van uit te gaan van de werkelijke behoefte aan ziekenhuiszorg op Voorne-Putten? Gaat het niet om de beste zorg in plaats van het hoogste bod? Zo neen, waarom niet?
De curatoren laten mij weten dat de continuering van de geboden zorg aan de patiënten van het ziekenhuis de hoogste prioriteit in het proces van onderhandelingen heeft gehad. Daarnaast geldt dat opbrengstmaximalisatie het uitgangspunt van de Faillissementswet is. In het kader van de doorstart is er naar gestreefd om zoveel mogelijk waarde en werkgelegenheid te behouden en maatschappelijke schade zo veel als mogelijk te beperken.
Bent u gelukkig met de uitkomst van dit proces van het laissez-faire aa uw zijde waarbij veel personeelsleden groot menselijk leed ten deel valt?
Het verlies van een baan en onzekerheid over je werk treft mensen zeer en dat betreur ik dan ook. Dat neemt niet weg dat ik verantwoordelijk ben voor de randvoorwaarden waaronder de zorg wordt geleverd in Nederland en niet voor de beslissingen die in individuele ziekenhuizen worden genomen. Voor mij is de continuïteit van de cruciale zorg het uitgangspunt, niet de continuïteit van de zorginstelling.
Is het u bekend dat in het voorjaarsoverleg tussen de verzekeraars in Saint Paul de Vence uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden tussen de heer Bos (partner KPMG, adviseur Maasstad Ziekenhuis), de heer Westerlaken (vz RvB Maasstad Ziekenhuis), de heer Konterman (RvB Achmea), de heer van der Meeren (vz RvB CZ) en de heer Fonteijn (bestuursvoorzitter ACM) inzake de overname van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis RPZ? Zo neen, kunt u dan navraag doen bij betrokkenen of een dergelijk overleg heeft plaatsgevonden? Zo ja, wat is er tijdens dat uitvoerige overleg werkelijk besproken? Wilt u de Kamer daarvan verwittigen?
Zoals ik u per brief van 17 juni 2013, met kenmerk 125497–105534-BPZ, heb laten weten zijn bij het jaarlijks terugkerend congres in Saint Paul de Vence, georganiseerd door Unisys in samenwerking met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) op 15 mei tot en met 18 mei 2013, de staatssecretaris en de directeur Zorgverzekeringen aanwezig geweest. Zij zijn in Saint Paul de Vence geen van beiden betrokken geweest bij eventueel overleg inzake het Ruwaard van Putten Ziekenhuis. Navraag bij de heer Fonteijn (bestuursvoorzitter van de ACM) leert dat ook hij niet bij zo een gesprek aanwezig is geweest. Overigens geldt dat bij gesprekken tussen de ACM en andere partijen over individuele zaken, mijn aanwezigheid of die van de staatssecretaris of mijn ambtenaren ook niet gewenst zou zijn vanwege de onafhankelijke positie van de ACM in haar rol als toezichthouder op de naleving van de Mededingingswet.
Ik ga niet in op wat er al dan niet in Saint Paul de Vence door anderen is besproken.
Met ambtenaren van mijn departement is wel op een ander moment gesproken over de ontwikkelingen in Spijkenisse. Dit was op het departement in een overleg met de voorzitter van het Ruwaard van Putten ziekenhuis en de voorzitter van het Maasstad ziekenhuis die het departement wilden informeren over de stand van zaken voor wat betreft een zogenaamde warme doorstart en wat dit zou kunnen betekenen voor het profiel van het ziekenhuis in Spijkenisse. Van de zijde van het departement is daarbij (nogmaals) aangegeven hoe de verantwoordelijkheden zijn georganiseerd en welke toetsingscriteria gelden voor de acute zorg.
Waren op dat voorjaarsoverleg ook ambtenaren van uw ministerie aanwezig? Zijn deze op enigerlei wijze betrokken geweest bij het overleg inzake het Ruwaard van Putten Ziekenhuis? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 17.
Als dat niet zo is, hoe ervaart u dat dan? Is het niet schimmig in dat geval dat in de nabijheid van uw ministerie maar zonder betrokkenheid van uw ministerie gesproken en beslist wordt over een cruciaal ziekenhuis op Voorne-Putten?
Zie antwoord vraag 17.
Vindt u het, uit oogpunt van transparantie en governance, gepast en in het belang van de gezondheidszorg op het eiland Voorne-Putten dat zorgaanbieders, zorgverzekeraars en toezichthouders op de marktordening in de zorg afspraken maken over een overname van het RPZ door zorgaanbieders met ondersteuning van zorgverzekeraars? Kunt u dit nader toelichten?
Voor mij is van belang dat de zorg die geleverd wordt voldoet aan de normen voor kwaliteit en bereikbaarheid. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben hierin hun verantwoordelijkheid en de IGZ en NZa zien hierop toe. Ik heb geen rol in de totstandkoming van de gemaakte afspraken.
Het bericht dat providers niet-geanonimiseerde gegevens van Nederlandse burgers opslaan |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Providers bewaren gegevens over gebruik websites en apps», waarin staat dat Nederlandse providers niet-geanonimiseerde gegevens over het gebruik van websites en applicaties (apps) van klanten hebben opgeslagen?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft onderzoek gedaan naar de inzet van data-analysetechnieken door telecomaanbieders KPN, Tele2, T-Mobile en Vodafone. Tijdens het onderzoek constateerde het CBP bij alle bedrijven overtredingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De bedrijven bleken onder meer in strijd met de wet op detailniveau gegevens te bewaren over de bezochte websites en gebruikte apps. Dergelijke gegevens moeten op basis van de wet zo snel mogelijk na het verzamelen worden verwijderd of onomkeerbaar worden geanonimiseerd. Het CBP heeft mij meegedeeld dat het verzamelen en bewaren van deze gegevens gebeurde voor verschillende doeleinden waaronder voor marktonderzoeksdoeleinden. Het CBP constateerde verder dat klanten niet of onjuist worden geïnformeerd over het feit dat de telecomaanbieders deze gedetailleerde informatie over hen verzamelen en met welk doel zij dat doen. Het CBP heeft aangegeven dat een deel van de geconstateerde overtredingen naar aanleiding van het onderzoek is beëindigd en dat het zal gaan controleren in hoeverre de geconstateerde overtredingen van de Wbp voortduren.2 Op basis daarvan zal het CBP, in afstemming met Agentschap Telecom (AT), beslissen of het handhavende maatregelen zal nemen. Deze kunnen bestaan uit het opleggen van een last onder dwangsom.
Met welk doel hebben de genoemde providers de persoonsgegevens opgeslagen? Hebben de providers de opgeslagen gegevens gebruikt voor commerciële doeleinden? Bent u van mening dat de providers door hun handelen de wet hebben overtreden? Zo ja, welke consequenties heeft het overtreden van de wet voor de genoemde providers?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er een breder en diepgaand onderzoek noodzakelijk is, waarbij de werkwijze van telecomaanbieders, adverteerders en «payment processors» wordt onderzocht om te kunnen komen met adequate wet- en regelgeving ter bescherming van de privacy van de Nederlandse burger?
Het CBP heeft mij meegedeeld dat het betreffende onderzoek uitgebreid en diepgaand was.
Voorafgaand aan het CBP-onderzoek heeft OPTA in 2011 een quick scan uitgevoerd naar eventuele overtreding van de bepalingen uit de Telecommunicatiewet (Tw) waar OPTA (thans ACM) op toeziet. OPTA concludeerde dat er in dat stadium op basis van de Tw geen aanleiding was voor handhavend optreden. De resultaten uit dat onderzoek zijn overhandigd aan het CBP ten behoeve van het onderzoek door het CBP.
AT is ondertussen gestart met een onderzoek naar de naleving van de Tw waar AT op toeziet. De Tw geeft de operators kaders waarbinnen en doelen waarvoor deze gegevens verwerkt mogen worden. In dit onderzoek zullen de bevindingen van het CBP worden meegenomen. Indien nodig zal door AT op basis van de bevindingen uit het onderzoek handhavend worden opgetreden.
Ik deel niet de kennelijke gevolgtrekking dat het feit dat een aantal overtredingen is geconstateerd noopt tot nieuwe wet- en regelgeving. Het CBP laat zien dat het eraan werkt om met behulp van het bestaande instrumentarium naleving van de Wbp te bewerkstelligen.
Bent u voornemens nieuwe wet- en regelgeving op te stellen om dergelijke misstanden verder te kunnen indammen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit organiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het aanbieden van overheidsinformatie |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Open Data Charter1 als uitkomst van de G8-bijeenkomst in het Verenigd Koninkrijk?
Ja.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt van openbaar beschikbare data een centrale rol kan spelen bij het verbeteren van openbaar bestuur en het stimuleren van groei door innovatie? Zo ja, welke kansen ziet u hiervoor in eigen land? Zo nee, waarom niet?
Met u deel ik de mening dat openbaar beschikbare en herbruikbare data een centrale rol kunnen spelen bij het verbeteren van openbaar bestuur en het stimuleren van economische groei. Ik zie daarvoor ook kansen in eigen land. Het project Open Data Next loopt nu ruim twee jaar en is gericht op het vergroten van aanbod van beschikbare en herbruikbare data. Daarnaast is het gebruik van data belangrijk. Daarom werk ik samen met EZ. Zij hebben diverse activiteiten en ook een doorbraakproject geodata specifiek gericht op het vergroten van innovatie met open data. Daarnaast heb ik ook de bijdrage van open data aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken als speerpunt benoemd voor de komende jaren. De meerwaarde van open data ligt zo is mijn verwachting bij de rol die open data kan spelen bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Met open data kunnen nieuwe ideeën, inzichten en ook nieuwe diensten en toepassingen worden gemaakt die bijdragen aan een oplossing. Open data is daarom wat mij betreft niet een einddoel maar een middel.
Ondersteunt u het principe «open by default», zoals dat onderdeel uitmaakt van het Open Data Charter en zoals recent onderschreven is door de Amerikaanse president, waardoor de overheid zoveel mogelijk informatie openbaar maakt? Zo ja, hoe wilt u dit principe uitwerken?
Ik ondersteun het principe « Open by default», open tenzij.... Open tenzij is er niet van de ene op de andere dag. In de visie en actieplan Open Overheid dat ik in september aan de Tweede Kamer zal sturen staat een aantal acties om toe te werken naar « Open tenzij...». Open tenzij heeft organisatorische, technische, financiële en culturele aspecten die belangrijk zijn in de uitwerking van dit principe en die in het actieplan dan ook aan de orde komen.
Bent u bekend met de lijst van «high value datasets» zoals die genoemd worden in het handvest en waaraan prioriteit moet worden gegeven bij openbaarmaking? Hoe kan deze lijst vertaald worden naar de Nederlandse situatie; welke informatie hiervan is al openbaar beschikbaar voor verder gebruik en welke informatie wordt nog beschikbaar gesteld?
Ja, ik ben bekend met deze lijst en het zijn belangrijke datasets. Deze lijst aanhouden is een manier voor het prioriteren van vrij te geven data. Het heeft mijn voorkeur om de lijn van de maatschappelijke vraagstukken aan te houden en van daaruit te prioriteren. Dus meer aan de hand van maatschappelijke thema’s en behoefte dan zomaar een lijst opstellen. In het Open Data Next project zijn we met overheden in gesprek om juist die data rondom een maatschappelijk vraagstuk beschikbaar te stellen omdat er een maatschappelijk initiatief is ontstaan of omdat de overheid zelf een vraag heeft waarbij partijen kunnen helpen zoeken naar oplossingen, ook dan is het goed als de betreffende overheidsorganisatie ook de relevante data vrijgeeft zodat anderen daar mee aan de slag kunnen.
Welke veel gebruikte voorbeelden van openbaarmaking van data door de overheid zijn er? Welke mogelijkheden worden voorbereid?
Op het open data portaal data.overheid.nl staan de nu beschikbare open datasets. Datasets die veel worden gebruikt zijn basisregistratie Topografie en in zijn algemeenheid datasets die geo/lokatiegegevens bevatten. Andere datasets zijn het kentekenregister van de RDW, Het nationaal wegen bestand, de rijksbegroting.
Verkenningen vinden plaats naar de mogelijkheden van het beschikbaar stellen van meer financiële data en onderzoeksdata. Andere mogelijkheden hangen samen met de maatschappelijke vraagstukken, zie antwoord op vraag 4.
Deelt u het tweede principe uit het Open Data Charter waarin wordt gemeld dat het niet alleen gaat om het soort data maar ook om de kwaliteit van de data die worden vrijgegeven? Zo ja, hoe waarborgt de rijksoverheid de kwaliteit van de data?
De kwaliteit van de vrijgegeven data is zo goed als de kwaliteit van de data die nodig is voor de uitvoering van de publieke taak waarvoor de data zijn gegenereerd. Het wordt niet van overheden verwacht dat zij eerst de kwaliteit van data verbeteren alvorens deze beschikbaar te stellen. Het beschikbaar stellen van data kan een kwaliteitsverhogend effect hebben doordat iedereen kan meekijken en doordat bedrijven of maatschappelijke partijen soms een kwaliteitsverhogende bewerkingsslag maken die nodig is voor hetgeen zij met de data willen doen
Welke benchmarks gebruikt de rijksoverheid om de kwaliteit van overheidsdata te waarborgen?
De rijksoverheid kent geen algemene benchmarks voor overheidsdata. De verschillende overheidsdataverzamelingen kennen hun eigen kwaliteitssystemen.
Als blijkt bij de uitvoering van de publieke taak dat data niet klopt wordt deze ondermeer door terugmelding van fouten verbeterd. Daarnaast leidt samenwerking tussen overheden ook tot verbetering van de kwaliteit.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat het Open Data Charter integraal onderdeel wordt van het Nederlandse overheidsbeleid met betrekking tot openbaar beschikbare data en nuttig hergebruik van data?
Ik vind het niet nodig om het open data charter integraal op te nemen in het Nederlandse overheidsbeleid. Op diverse terreinen wordt aandacht besteed aan open data. In Open Data Next, in visie en actieplan Open Overheid maar ook door de implementatie van de recent aangenomen gewijzigde richtlijn hergebruik van overheidinformatie. Deze nieuwe richtlijn wordt geïmplementeerd in de Wob. Ook daarin staan dan straks de uitgangspunten voor het beschikbaar stellen van open overheidsdata. Stapelen van beleid moet in mijn ogen worden voorkomen.
Het bericht 'Wachten op vergunning anti-hagelkanon' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wachten op vergunning anti-hagelkanon»?1
Ja.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen uw standpunt dat er na de wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) voldoende juridische basis is om vergunningen af te geven voor het gebruik van anti-hagelgeneratoren en de werkelijke terughoudende vergunningsverleningssituatie in Borssele en andere Zeeuwse gemeenten, die blijkt uit het bericht in Fruitteelt waarin staat dat momenteel de vergunningverlening voor het gebruik van een anti-hagelgenerator nog steeds succesvol aangevochten kan worden?
In de brief van 13 december 2011 van mijn voorganger aan de Tweede Kamer3, waarin wordt ingegaan op de voorgenomen uitvoering van de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff, is het IenM standpunt met betrekking tot het gebruik van het anti-hagelkanon verwoord.
In deze brief staat met betrekking tot dit onderwerp onder andere:
«Naar mijn mening dient de belangenafweging voor het gebruik van het antihagelkanon op lokaal niveau plaats te vinden. Het past niet goed om een algemene norm voor antihagelkanonnen te stellen in de algemene regels van het Activiteitenbesluit vanwege het bijzondere geluidskarakter van deze apparaten en het beperkte aantal ervan.»
«Om recht te doen aan de voordelen van een optimale belangenafweging op lokaal niveau worden de antihagelkanonnen aangewezen als vergunningplichtige inrichtingen.»
Met de op 1 januari 2013 in werking getreden wijziging van het Besluit omgevingsrecht is aan deze toezegging voldaan. Hiermee is een eind gekomen aan de al lange tijd durende strijd over het juridische kader voor het verlenen van een vergunning. Tevens is de bevoegdheid voor het verlenen van deze vergunning nadrukkelijk bij de lokale overheid gelegd. De verlening van de vergunning dient plaats te vinden binnen de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde regels. Uiteraard gelden hierbij ook de bepalingen die betrekking hebben op rechtsbescherming voor belanghebbenden. Een zorgvuldige vergunningverlening past hier binnen. Naar mijn mening is er dan ook geen sprake van discrepantie tussen de door mij gedane toezegging voor het regelen van het gebruik van het anti-hagelkanon, naar aanleiding van de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff, en de concrete uitwerking daarvan.
Bent u bereid om, conform de motie-Koopmans/Snijder-Hazelhoff, voor het gebruik van hagelkanonnen een werkelijk passend en in de praktijk werkbaar maatwerkregime te realiseren?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe adviseert u de gemeente Borssele, en andere gemeentes, om de vergunningverlening van het gebruik van een anti-hagelgenerator te motiveren? Bent u bereid om gemeentes hierbij te ondersteunen?
In de brief van 13 december 2011 aan uw kamer is ook sprake van het bij de vergunningverlening toepassen door bevoegd gezag van de «Handreiking industrielawaai en vergunningverlening». Vooruitlopend op de herziening van de handreiking heb ik op 22 mei 2013 bijgevoegde brief aan alle besturen van gemeenten en provincies gestuurd4. Deze brief, met als onderwerp «Toelichting op de toepassing van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening bij vergunningverlening voor een antihagelkanon» geeft richting aan de mogelijkheid van het bevoegd gezag om gemotiveerd af te wijken van geadviseerde waarden en om te komen tot een optimale belangenafweging. Naar mijn mening biedt deze brief voldoende ondersteuning bij vergunningverlening aan gemeenten.
Bent u bereid om richtlijnen uit te vaardigen ten aanzien van geluidshinder waarin expliciet een uitzondering wordt gemaakt voor het sporadische gebruik van een hoog energetische pulsgolf van een anti-hagelgenerator?
Het in de brief van 13 december 2011 geformuleerde standpunt ten aanzien van het anti-hagelkanon onderschrijf ik nog steeds. De ernstige geluidsoverlast, met mogelijk gezondheidschade als gevolg, die een dergelijke inrichting in de directe omgeving kan veroorzaken vraagt om een zeer zorgvuldige lokale afweging van alle in het geding zijnde belangen.
Juist vanwege de in het geding zijnde lokale aspecten is een algemene regeling of uitzondering hier niet op zijn plaats.
De tegemoetkoming in de kosten van adoptie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het Agentschap SZW tot voor kort het volgende criterium hanteerde voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de kosten voor adoptie: «De adoptieprocedure is tussen 1 januari 2009 en 1 januari 2013 afgerond. Een adoptieprocedure is afgerond wanneer u de uitspraak van de rechter uit het land van herkomst heeft ontvangen.»?
Ja.
Waarom is dit criterium op de website van het Agentschap SZW inmiddels veranderd in de volgende formulering: «De adoptieprocedure moet ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) tussen 1 januari 2009 en 1 januari 2013 zijn afgerond. Een adoptieprocedure is afgerond wanneer u: of de adoptieuitspraak van de rechter uit het land van herkomst heeft ontvangen (die onmiddelijke werking in Nederland heeft). Of: er sprake is van een buitenlandse adoptieuitspraak die is omgezet, bekrachtigd of erkend naar Nederlands recht bij beschikking door een Nederlandse rechter.»?1
De wijziging van de tekst van de website was niet bedoeld ter aanscherping van de regels, doch ter verduidelijking.
Is er door de nadere precisering van het begrip «afgeronde adoptieprocedure» sprake van een aanscherping van de regels? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze wijziging zich tot artikel 9a, eerste lid, sub c, van de Wobka en de passage in de Memorie van Toelichting: «Tot slot wordt de voorwaarde gesteld dat de adoptieprocedure in overeenstemming met de Wobka is afgerond. Dit betekent onder meer dat de adoptiefouders beschikten over een vooraf door de Minister van Justitie verkregen beginseltoestemming en dat zij gebruik hebben gemaakt van de bemiddeling door een vergunninghouder.»?
Zoals aangegeven is er geen sprake van een wijziging maar van een verduidelijking. Bij behandeling van het wetsvoorstel bleek er een meerderheid te zijn voor het begrenzen van de regeling in tijd. Op basis hiervan is de regeling beperkt tot adopties die in de periode 1 januari 2009 tot 1 januari 2013 zijn afgerond (Kamerstukken II 2010/11, 32 446, nr. 7). De regeling kent hierbij twee peildata, namelijk de datum waarop het kind is geadopteerd en de datum waarop de aanvraag moet zijn ingediend (binnen drie jaar na adoptie).
Door onduidelijkheid over de interpretatie van de peildata heeft het Agentschap SZW in 35 gevallen ten onrechte aanvragen afgewezen, waarbij de adoptie in het land van herkomst voor 1 januari 2013 lag, maar de datum van de rechterlijke beslissing tot erkenning van de adoptie in Nederland of de datum van de omzetting van een zwakke naar een sterke adoptie in Nederland na 1 januari 2013 lag. Op basis van een ingediend bezwaar over deze data is deze omissie aan het licht gekomen. Daarop is besloten deze 35 gevallen opnieuw te beoordelen en de website aan te passen, zodat de onduidelijkheid is weggenomen.
Bent u ermee bekend dat het Agentschap SZW in zijn communicatie met adoptieouders ook steeds bevestigd heeft dat de adoptiebeslissing door een buitenlandse rechter afdoende was voor het verkrijgen van de tegemoetkoming?
Ja
Bent u ermee bekend dat het Agentschap SZW inmiddels aan ouders afwijzingen stuurt, omdat kinderen, hoewel zij in 2012 al geadopteerd waren, nog niet in 2012 de Nederlandse nationaliteit hadden verkregen? Deelt u de mening dat dit niet in lijn is met de eerdere toelichting daarop op de website van het Agentschap SZW, die als volgt luidde: «De aanvraag voor een tegemoetkoming is binnen drie jaar na voltooiing van de adoptie ingediend. Dit betekent dat u na de uitspraak van de rechter drie jaar de tijd heeft om voor uw adoptiekind de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen en een aanvraag in te dienen.»?
Ja, de aanvankelijk afgewezen aanvragen, die tijdig zijn gedaan en waarin sprake is van een adoptie die is uitgesproken tussen 1 januari 2009 en 1 januari 2013, doch waarin pas na 1 januari 2013 is voldaan aan de overige voorwaarden, worden herzien. Ook wordt de website aangepast, waarmee de onduidelijkheid is weggenomen.
Bent u ermee bekend dat de rechterlijke procedure in Nederland nog niet in 2012 was voltooid voor een aantal kinderen als gevolg van het uitstellen van de beslissing door de Nederlandse rechtbank vanwege drukte of extra onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u gelet op het voorgaande bereid om ten opzichte van ouders die door de aanscherping van het beleid nu een afwijzing hebben verkregen, alsnog de oude criteria toe te passen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat ook in Nederland door justitie veel data-gegevens worden verzameld |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Spionagepraktijken in de VS? Kijk eerst eens naar Nederland», waarin wordt belicht dat justitie in Nederland ook veel gegevens van Nederlandse burgers verzamelt?1
Klopt het dat opsporingsdiensten naar hartenlust kunnen frotten in de beschikbare data zonder dat een onafhankelijke organisatie controleert waarom deze data worden bekeken en wat met de verkregen informatie wordt gedaan? Is er op geen enkele wijze onafhankelijk toezicht geregeld? Welke rol speelt het College Bescherming Persoonsgegevens hierbij?
Worden de verzamelde data 2,3 miljoen keer geraadpleegd door overheidsdiensten? Klopt het dat ook bijvoorbeeld een boswachter deze gevoelige persoonsgegevens kan raadplegen? Hoeveel personen hebben toegang tot deze persoonsgegevens en met welk doel kunnen zij deze gegevens raadplegen?
Sluit u uit dat Nederlandse opsporingsdiensten internet- en telecomgegevens opvragen of bevragen dan wel inzien ten behoeve van buitenlandse collega's bij buitenlandse opsporingsdiensten zonder dat laatstgenoemden de daarvoor aangewezen paden te hebben bewandeld, bijvoorbeeld via een internationaal rechtshulp verzoek of zonder het indienen van enig ander formeel verzoek?
Als Nederlandse opsporingsdiensten ten behoeve van buitenlandse collega’s internet- en telecomgegevens opvragen, gebeurt dat altijd op basis van een buitenlands rechtshulpverzoek. Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat Nederlandse opsporingsambtenaren de genoemde bevragingen ook doen zonder voorafgaand rechtshulpverzoek.
Zijn er door de Nederlandse opsporingsdiensten faciliteiten ingericht waardoor buitenlandse opsporingsdiensten direct internet- en telecomgegevens kunnen opvragen of bevragen dan wel inzien over voor hun relevante personen en bedrijven die zich al dan niet in Nederland bevinden of waarvan internet- of telecomgegevens zich in Nederland bevinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, er bestaan geen autorisaties of andere faciliteiten waarmee buitenlandse opsporingsdiensten direct toegang hebben tot het CIOT-informatiesysteem. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse zaadbedrijven in India |
|
Henk Krol (50PLUS), Marianne Thieme (PvdD), Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onder de veertien? Niet op het veld maar in de klas»1 en het zojuist gepubliceerde rapport «A Tale of Two Companies» van de Landelijke India Werkgroep en de campagne Stop Kinderarbeid?2 Wat is uw reactie?
De in het artikel en rapport beschreven situaties van kinderarbeid en lage lonen bij de zaadproductie in India zijn voorbeelden van situaties die de Nederlandse regering het liefst zo snel mogelijk uitgebannen ziet. Dat er ondanks eerdere signalen over kinderarbeid op de velden bij de Indiase toeleverancier van het Nederlandse bedrijf Bejo Zaden nog steeds sprake is van kinderarbeid, vormde aanleiding om in gesprek te gaan met Bejo Zaden. Vanwege de bredere context waren bij dit gesprek ook de brancheorganisatie Plantum en het bedrijf Nunhems uitgenodigd.
Bent u bereid om, aansluitend bij de plannen in de nota «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont», de Nederlandse zaadsector (of breder de bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal) te kiezen als een van de sectoren waarop een risicoanalyse volgens het «due diligence» principe van Ruggie wordt toegepast? Zo nee, waarom niet?
De sector risico analyse heeft als doel om te onderzoeken in welke Nederlandse sectoren de aard, omvang en aanpak van risico’s in de keten met voorrang aanleiding geven om met alle bedrijven in de sector in gesprek te gaan over de benodigde versterking van hun ketenaanpak. In de eerste helft van 2014 zullen de resultaten van deze analyse bekend zijn. Op basis daarvan ga ik, met mogelijk andere betrokken ministers, in gesprek met de sectoren waar de grootste risico’s liggen en waar de overheid meerwaarde kan bieden bij een gezamenlijke aanpak van deze risico’s. Welke sectoren dit zijn zal afhangen van de analyse. Dit kan ook gaan om bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal.
Bent u van plan de kwestie van kinderarbeid en lage lonen, inclusief loondiscriminatie van vrouwen, in de zadensector tijdens uw missie naar India in september a.s. bij uw Indiase gesprekspartners onder de aandacht te brengen, mede met het oog op het gezamenlijk werken aan oplossingen? Zo nee, waarom niet?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zal een belangrijk onderdeel zijn van de missie. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij de thema’s van deze missie, te weten urbanisatie en voedselzekerheid, evenals bij zaken die spelen bij de deelnemende bedrijven. Het programma is nog niet definitief bekend. Mijn inzet is om met bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en overheid op een openhartige wijze van gedachten te wisselen over de uitdagingen waarvoor deze groepen zich bij ondernemen in India gesteld zien. Eén van de thema’s die zeker aan bod zal komen is de stimulering van de ontwikkeling van vrouwen door ondernemerschap. Met de Indiase minister van Corporate Affairs zal ik de voortgang van de MVO samenwerking tussen de Nederlandse en Indiase overheid bespreken.
Bent u bereid de branchevereniging voor bedrijven uit de sector plantaardig uitgangsmateriaal, Plantum, aan te spreken op de uitvoering van hun «Plantum statement on the prevention of child labour»? Bent u eveneens bereid met hen nadere afspraken te maken over de uitvoering daarvan en de nog ontbrekende publieke rapportage daar over?
In het gesprek met Plantum is de uitvoering van de «Plantum statement on the prevention of child labour» aan de orde geweest. Met dit statement moedigt de brancheorganisatie haar leden aan om kinderarbeid volledig uit de keten te bannen. Plantum verwacht van haar leden dat deze correctieve maatregelen nemen wanneer kinderarbeid ergens in de keten wordt aangetroffen. De leden dragen zelf de verantwoordelijkheid voor het bereiken van resultaten om kinderarbeid in de keten uit te bannen. Plantum vervult een faciliterende en adviserende rol richting haar leden. Zo geeft zij advies over het opnemen van clausules tegen kinderarbeid in contracten en over het ondersteunen van lokale scholingsprojecten. Ook stimuleert Plantum de leden om onderwerpen als kinderarbeid, minimumloon en monitoring te bespreken en best practices uit te wisselen. De werkgroep binnen Plantum die zich bezig houdt met kinderarbeid zal zich verbreden naar arbeidsomstandigheden, waardoor minimumloon ook als kwestie op de agenda komt.
Plantum heeft toegezegd om aan de leden te vragen het door hen gevoerde beleid voor het uitbannen van kinderarbeid te evalueren en daarover aan Plantum te rapporteren zodat Plantum een geaggregeerd openbaar rapport kan samenstellen.
Mijn ministerie zal eind 2014 een vervolggesprek voeren met de betrokken bedrijven en brancheorganisatie Plantum over de resultaten van de acties die in de antwoorden op deze Kamervragen worden aangegeven.
Bent u voornemens om bij Bejo Zaden, nu zij opnieuw in hun productieketen met kinderarbeid worden geconfronteerd, en in aansluiting op de uitvoerige eerdere vragen daarover in 20103, nadere informatie in te winnen over hun concrete plannen om dit in de toekomst te voorkomen?
Er is over deze kwestie intensief contact geweest tussen mijn ministerie en het bedrijf. Bejo Zaden valt onder Bejo Finance B.V. dat een minderheidsbelang heeft in de Indiase joint venture Bejo Sheetal. De samenwerking betreft zaadveredelings- en onderzoeksactiviteiten. Daarnaast produceert en verkoopt Bejo Sheetal zelfstandig een assortiment groentezaden voor de Indiase markt. In 2010 heeft Bejo Finance in overleg met Bejo Sheetal verschillende maatregelen genomen om kinderarbeid tegen te gaan. Zij erkennen en betreuren dat die maatregelen niet afdoende zijn geweest om kinderarbeid in hun keten te voorkomen.
Naar aanleiding van het nieuwe rapport van de Landelijke India Werkgroep heeft het Nederlandse Bejo Finance B.V. aangegeven nieuwe maatregelen te zullen nemen, waaronder voorlichting van producenten, monitoring in samenwerking met een NGO en de lokale overheid, financiële prikkels voor producenten die zich aan de afspraken houden en deelnemen aan/subsidiëren van initiatieven voor educatie van kinderen die uit een arbeidssituatie komen. Deze maatregelen zijn geïnspireerd door de resultaten die door Nunhems zijn bereikt. Bejo heeft aangegeven dat het niet nogmaals in verband wil worden gebracht met kinderarbeid in zijn productieketen.
Ik heb vertrouwen in de positieve intentie van het bedrijf en in de effectiviteit van deze nieuwe maatregelen. Het is belangrijk dat het bedrijf heeft toegezegd dat er monitoring plaats zal vinden. Daarnaast is het ook belangrijk dat er samenwerking is gezocht met een lokale NGO, Don Bosco Child Labor Mission, en de lokale overheid.
In het artikel geeft Bejo Zaden aan dat het alle orders voor de Nederlandse markt opschort totdat het Indiase Bejo Sheetal zijn zaken op orde heeft. Ook dit bevestigt dat het bedrijf de kwestie zeer serieus neemt en zijn inspanningen intensiveert nu is gebleken dat eerdere maatregelen onvoldoende effectief waren.
Heeft Bejo Zaden’s joint venture partner Bejo Sheetal zich inderdaad aangesloten bij de Fair Labor Association, zoals gemeld wordt in antwoorden op andere eerdere vragen, mede op basis waarvan de ministers van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken destijds concludeerden dat zij er vertrouwen in hadden dat «Bejo Zaden op afzienbare termijn tot een verbetertraject zou komen»?4 Zo nee, waarom niet?
Bejo Sheetal geeft aan dat het zich uiteindelijk niet bij de Fair Labor Association (FLA) heeft aangesloten omdat FLA niet actief bleek te zijn in het betreffende deel van India. Om die reden werkt Bejo Sheetal nu samen met de NGO Don Bosco Child Labour Mission. Deze organisatie is actief in het betreffende gebied in India met de bestrijding van kinderarbeid, onder meer door het bieden van overbruggingsopleidingen voor kinderen die uit een arbeidssituatie komen.
Bent u voornemens zowel Nunhems als Bejo Zaden aan te sporen om werk te maken van het uitbetalen van ten minste het officiële minimumloon, maar nog beter een leefbaar loon, bij de boeren die aan hun joint venture partners leveren? Bent u eveneens voornemens om ook de discriminatie van vrouwen bij de lonen aan de orde te stellen? Bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten van uw contacten daarover met Nunhems en Bejo zaden?
Het rapport en het artikel zijn aanleiding geweest om ook het onderwerp minimumloon te bespreken. Zowel Bejo als Nunhems geven aan dat hun contracten met leveranciers niet alleen kinderarbeid verbieden, maar ook voorschrijven dat de ingehuurde boeren het minimumloon, gebaseerd op de Minimum Wages Act in India, betalen aan hun werknemers.
De naleving van de regelgeving op het vlak van minimumloonbetaling wordt door de Indiase overheid niet nauwlettend gecontroleerd. Het grote aanbod van werkzoekenden vindt bovendien vaak werk in te laag betaalde banen. De gebrekkige administratie bij lokale boeren en de ongeletterdheid van lokale werknemers vormt een belemmering bij de controle op betaling van minimumloon.
Nunhems doet momenteel een proefproject waarin de controle via navraag bij werknemers tot stand komt. Bejo geeft aan dat het minimumloon en loondiscriminatie, net als kinderarbeid, onderdeel wordt van de nieuwe maatregelen die zij zullen treffen naar aanleiding van dit rapport. Lokale boeren zullen worden gemotiveerd om tenminste een minimumloon aan hun werknemers te betalen. Voor gelijk werk dienen mannen en vrouwen hetzelfde betaald te krijgen. Zowel Nunhems als Bejo Zaden geven aan dat dit een verbetertraject is dat enige tijd zal vergen.
Welke sancties wilt u in het kader van uw nieuwe MVO-beleid inzetten om bedrijven die er meermalen blijk van geven geen «due digence» beleid in relatie tot de OESO-normen te voeren, er steviger toe aan te sporen hun IMVO-verplichtingen alsnog na te komen?
Bedrijven die niet volgens de OESO-richtlijnen handelen, kunnen uitgesloten worden van het bedrijfsleveninstrumentarium. Dit betekent dat zij niet meer gebruik kunnen maken van overheidssubsidies of deel kunnen nemen aan handelsmissies. Daarnaast riskeren bedrijven die geen goed due diligence-beleid voeren hun reputatie bij consumenten en bedrijven waar ze zaken mee doen.
Wilt u deze vragen beantwoorden ruim voor het algemeen overleg voorzien op 19 september a.s. over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Ja.
De betrokkenheid van Shell bij een grote brand in Bodo, Nigeria |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het persbericht «Wider investigation into Shell’s Nigeria operation needed after arrest of contractors»1, waarin wordt belicht dat er dringend behoefte is aan een onderzoek naar de werkwijze van Shell in Bodo, Nigeria?
Het door Shell ingestelde onderzoek naar de brand in Bodo richt zich op de aanleiding, oorzaken en afwikkeling van het incident. Het onderzoeksteam kijkt hierbij ook naar de mogelijke betrokkenheid van (onder-) aannemers en van eenheden van politie en leger. Een vertegenwoordiger van de door u genoemde overkoepelende milieu-NGO «National Coalition On Gas Flaring and Oil Spills in the Niger Delta» (NACGOND) maakt deel uit van het onderzoeksteam. NACGOND heeft tegenover de Nederlandse ambassadeur verklaard dat naar haar oordeel de onafhankelijkheid van het interne Shell-onderzoek is gewaarborgd.
Het is aan de Nigeriaanse overheid al dan niet een aanvullend onderzoek naar dit incident in te stellen. Indien de Nigeriaanse overheid bij een eventueel onderzoek informatie over Nederlandse (rechts)personen nodig heeft, kan zij daartoe een rechtshulpverzoek indienen bij de Nederlandse autoriteiten.
Deelt u de mening van Amnesty International en Nigerian National Coalition on Gas Flaring and Oil Spills dat een onafhankelijk onderzoek noodzakelijk is naar zowel de oorzaken van de recente brand in Bodo als de gebeurtenissen de dagen voor de brand in Bodo, nu blijkt dat acht aannemers van Shell zijn gearresteerd door de Nigeriaanse Veiligheidsdienst? Bent u daarnaast van mening dat slechts een onderzoek uitgevoerd door Shell niet volstaat gezien het feit dat haar eigen aannemers zijn gearresteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Nigeriaanse overheid aan te sporen tot het laten uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek naar zowel de oorzaken van de brand in Bodo als de gebeurtenissen de dagen voor de brand in Bodo? Op welke wijze kunt u bijdragen aan het onderzoeken van de problemen in Bodo gezien de mogelijke betrokkenheid van een Nederlands bedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
Tijdens het algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) op 7 maart 2013 heeft u laten weten dat u blijft hameren op de uitvoering van de aanbevelingen van het VN-milieuprogramma (UNEP) richting alle betrokken partijen; welke stappen heeft u hiertoe reeds gezet? Wat heeft dit tot nu toe opgeleverd?
De Nederlandse ambassade in Nigeria heeft sinds het uitbrengen van het UNEP-rapport nauw contact met de Nigeriaanse overheid (op federaal en deelstaatniveau), andere betrokken overheidsorganisaties, Shell/SPDC, UNEP en milieu-NGO’s over de aanpak van de in dat rapport gesignaleerde problemen. De Nigeriaanse overheid is voornemens in de tweede helft van 2013 een «masterplan» uit te brengen om uitvoering te geven aan de aanbevelingen uit het UNEP-rapport. Op mijn uitnodiging heeft de uitvoeringsorganisatie Hydrocarbon Pollution Restoration Project (HYPREP) in januari van dit jaar een bezoek gebracht aan Nederland. HYPREP is van plan enkele Nederlandse deskundigen bij de totstandbrenging van het plan te betrekken. Ondertussen heeft de Nederlandse ambassade vanaf maart 2013 in samenwerking met NACGOND de haalbaarheid van een bemiddelingsproces tussen de Bodo-gemeenschap, Shell/SPDC en de lokale overheid verkend, met als resultaat dat dit proces medio augustus van start gaat.
Heeft u reeds een reactie van de Nigeriaanse overheid ontvangen op uw aanbod voor technische assistentie voor de versterking van het toezicht op de olie- en gassector? Zo ja, wat zijn de ontwikkelingen en verwachtingen? Staat er inmiddels een missie naar Nigeria gepland van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om deze impasse te doorbreken?
Ondanks herhaaldelijk verzoek om een reactie en in tegenstelling tot eerder gedane toezeggingen van Nigeriaanse kant, is de minister van Oliezaken nog niet ingegaan op het aanbod. Inmiddels ga ik er van uit dat de Nigeriaanse overheid voorlopig geen gebruik wenst te maken van het aanbod.
De uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake levenslang |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) tegen het Verenigd Koninkrijk waarin het EHRM bepaalt dat levenslange gevangenisstraf in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)?1
Ja.
Heeft deze uitspraak consequenties voor de wijze waarop Nederland moet omgaan met levenslanggestraften? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u uitvoering geven aan de zienswijze van het EHRM op levenslanggestraften?
Ik heb de uitspraak van het Europees Hof goed bestudeerd. Een analyse van de uitspraak treft u in de bijlage bij deze beantwoording aan.2
Kent u de Stichting Forum Levenslang?2
Ja.
Deelt u de mening van de stichting dat gedurende de levenslange gevangenisstraf er een moment moet zijn dat de rechter opnieuw kijkt naar de gedetineerde en de levenslange gevangenisstraf die eerder is opgelegd?
Ik deel de mening van de stichting dat gedetineerden een perspectief op invrijheidstelling moeten hebben. In mijn analyse van de uitspraak, die u als bijlage bij deze antwoorden aantreft4, leest u dat dit perspectief naar mijn mening in Nederland, met de mogelijkheid tot gratie, ook aanwezig is.
Zoals ik in de antwoorden op Kamervragen van het lid Schouw (D66) over de wijze waarop Nederland invulling geeft aan de levenslange gevangenisstraf (Kamerstukken II 2011–2012, Aanhangsel, nr. 676) heb aangegeven, is het opleggen van de levenslange gevangenisstraf in ons rechtssysteem alleen mogelijk voor de ernstigste misdrijven, zoals moord, terroristische misdrijven en misdrijven tegen de veiligheid van de staat. Voor de misdrijven waarop in het Wetboek van Strafrecht levenslange gevangenisstraf is gesteld, kan de rechter ook de maximale tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Het is de rechter die afweegt of de ernst van de feiten en de omstandigheden rechtvaardigen dat de levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd, of een tijdelijke (maximale) gevangenisstraf. Dit betekent echter niet dat er geen enkel perspectief op vrijlating is. Levenslanggestraften kunnen immers ook in aanmerking komen voor gratie.
Door deze mogelijkheid kent Nederland een wettelijke regeling als gevolg waarvan een door de rechter opgelegde levenslange gevangenisstraf kan worden verkort.
Deelt u de mening van de stichting dat gedetineerden perspectief op invrijheidstelling moeten hebben en dat het inhumaan is als dit perspectief gedetineerden niet wordt geboden? Zo ja, bent u van mening dat een gratieverzoek voldoende perspectief kan bieden om te voldoen aan de kritiek van het EHRM? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is gratie in Nederland een voldoende effectief middel? Zo ja, hoe vaak is in de afgelopen tien jaar een gratieverzoek gehonoreerd? Zo nee, waarom niet en wat moet daaraan veranderen?
Gratie is zeker een effectief middel. Zo zijn in 2013 in de maanden januari tot en met augustus in totaal 1.075 gratieverzoeken ingediend. Er zijn 1.019 gratiebeslissingen genomen in deze periode. In 147 gevallen is er onvoorwaardelijke gratie verleend, in 51 gevallen is er voorwaardelijke gratie verleend. 329 gratieverzoeken zijn afgewezen, en 492 verzoeken zijn buiten behandeling gesteld.
In de afgelopen tien jaar is eenmaal een gratieverzoek van een levenslanggestrafte ingewilligd.
Deelt u de mening dat bij de afweging of een levenslanggestrafte gratie moet worden verleend altijd het belang van het slachtoffer moet worden meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Dit is overigens ook de praktijk. Gratieverzoeken worden conform de door de Gratiewet voorgeschreven procedure afgehandeld. Aan de hand van de adviezen van de rechterlijke macht en het openbaar ministerie wordt op basis van de individuele omstandigheden van de levenslanggestrafte en met inachtneming van maatschappelijke belangen en de belangen van slachtoffers en nabestaanden op het gratieverzoek beslist.
Heeft u contact met de Stichting Forum Levenslang (gehad)? Zo ja, wanneer was dat en wat heeft dit opgeleverd?
Ja, ambtenaren van mijn ministerie hebben contact met de Stichting Forum Levenslang. In juli 2012 heeft het laatste overleg plaatsgevonden. Tijdens dit overleg is onder andere van gedachten gewisseld over de aparte afdelingen voor levenslanggestraften (Kamerstukken II 2011–2012, 24 587, nr. 464).
De uitspraken van een internist over het medisch beroepsgeheim en vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie de rechten van vreemdelingen schendt op de Spoedeisende Hulp?1 Handhaaft u ondanks dit bericht uw antwoorden van 17 juni 2013 op eerdere vragen?2 Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze zou u op dit moment de vragen hebben beantwoord?
In elke eenheid van de politie zijn afspraken gemaakt tussen medische instellingen in dat gebied, de politie en het Openbaar Ministerie. In veel gevallen is ook een medisch convenant getekend. Ook hebben de instellingen contactpersonen aangewezen. Deze afspraken worden periodiek geëvalueerd. Waar de gemaakte afspraken onvoldoende worden nageleefd, dienen deze in het gesprek tussen de instellingen, de politie en het OM aan de orde te komen. Zolang deze afspraken en de onderlinge evaluatie goed wordt uitgevoerd deel ik niet de vrees dat personen zich belemmerd zullen voelen in het zich uiten jegens artsen. Ik deel niet de opvatting dat er sprake is van structurele problematiek.
Of het handelen van de betrokken medewerkers in deze specifieke casus professioneel is geweest hangt mede af van de concrete beoordeling van de omstandigheden van het geval. Met de auteur van het artikel zal contact worden opgenomen. Indien immers afspraken onvoldoende zijn nagekomen, is het van belang om hierover goed in gesprek te zijn, teneinde te bezien of en zo ja waar verbetering nodig is.
Kunt u reageren op de drie casussen? Gaat u onderzoek doen naar de wijze waarop hier is omgegaan met de rechten van de patiënt en het medisch beroepsgeheim?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat wekelijks door de politie de eigen afspraken met ziekenhuizen worden overtreden? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze wordt er dan uitvoering gegeven aan de betreffende convenanten en de handreiking «Beroepsgeheim en politie/justitie» van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG)?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete gevallen leiden volgens u tot schending van het medisch beroepsgeheim? Is dit in lijn met de convenanten die met de ziekenhuizen zijn afgesloten en met de KNMG-handreiking «Beroepsgeheim en politie/justitie»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat agenten en medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) geen beroepsgeheim hebben en dat dit ertoe kan leiden dat medische gegevens van zieke vreemdelingen vroeg of laat openbaar kunnen worden? Kunt u toelichten wat er precies met de medische gegevens gebeurt en hoe u eventuele openbaring en daarmee privacyschending zult voorkomen?
De medewerkers van DV&O dragen zorg voor bewaking en hebben een algemene zorgplicht tijdens het ziekenhuisbezoek. Ook zij hebben een geheimhoudingsplicht. Zij zijn op grond van artikel 125a lid 3 van de Ambtenarenwet verplicht de informatie, waarvan zij bij de uitoefening van hun functie kennisnemen, geheim te houden. Hoewel deze geheimhoudingsplicht een andere wettelijke basis heeft dan de geheimhoudingsplicht van de hulpverleners in de gezondheidszorg, die geregeld is in de artt. 7:457 BW en 88 Wet BIG, brengt ook deze geheimhoudingsplicht mee dat de DV&O-medewerkers de medische gegevens waarvan zij eventueel kennisnemen, niet aan derden mogen verstrekken. Na het ziekenhuisbezoek communiceert alleen de specialist in het ziekenhuis met de medische professionals van de betreffende inrichting. Op deze wijze wordt openbaarmaking van medische gegevens en privacyschending van vreemdelingen voorkomen.
Deelt u de vrees van artsen dat zieke asielzoekers en vreemdelingen wegens wantrouwen jegens autoriteiten niet snel vrijuit zullen praten, wat onwenselijk is voor de medische behandeling? Zo ja, welke consequenties trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te bekijken of het mogelijk is dat er een gemeenschappelijk opleidingsprogramma voor politie en medici komt over het medisch beroepsgeheim en bijbehorend belangenconflict? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1, 2, 3, 4 en 6 deel ik niet de opvatting dat er sprake is van een probleem dat op structurele basis voorkomt. Wel acht ik het van belang dat medische instellingen, de politie en het Openbaar Ministerie in de verschillende eenheden met elkaar in gesprek treden indien door één van de partijen wordt geconstateerd dat afspraken niet worden nagekomen. Ook zal de politie in contact treden met de auteur van het artikel.
Bent u bereid om in overleg te treden met medici en politie over betreffende problematiek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “Twijfels over cijfers geweld tegen ouderen” |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Twijfels over cijfers geweld tegen ouderen»?1
Ja.
Klopt het dat het cijfer van 200.000 ouderen van boven de 65 jaar die jaarlijks worden mishandeld door partners, familie, huisvrienden of zorgverleners2, is gebaseerd op een onderzoek uit 1996?
Het klopt dat het cijfer – het gaat hier om een schatting – gebaseerd is op een onderzoek uit 1996.
Acht u het cijfer van 200.000 ouderen nog steeds een realistische schatting van het aantal ouderen dat jaarlijks wordt mishandeld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het Actieplan «Ouderen in veilige handen» wordt aangegeven dat we waarschijnlijk te maken hebben met het topje van de ijsberg. Dit komt omdat ouderenmishandeling een thema is waarop een taboe rust. Ouderen die te maken krijgen met ouderenmishandeling, zullen zelf meestal hun situatie niet als zodanig benoemen. Daarnaast praten ze er vaak niet over uit angst voor de gevolgen, uit schaamte of omdat zij denken dat ze de enige zijn. Voor omstanders is het vaak een blinde vlek. Men kan zich niet voorstellen dat het in hun omgeving of in hun instelling voorkomt.
Bent u bereid nieuw onderzoek te laten uitvoeren naar het vóórkomen van ouderenmishandeling? Zo nee, waarom niet?
Een (deels) kwantitatief onderzoek naar ouderenmishandeling is onder meer vanwege het taboe dat op deze problematiek rust zeer complex. Ik wil daarom eerst een verkenning laten uitvoeren naar de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek. Hierbij komen vragen aan de orde zoals welke gegevens op lokaal niveau beschikbaar zijn, op welke manier in andere landen onderzoek is gedaan naar de aard en omvang van ouderenmishandeling en of er kan worden aangesloten bij reeds lopende onderzoeken. Op basis van deze verkenning zal ik besluiten of ik een onderzoek zal laten uitvoeren en zo ja, in welke vorm. In de volgende voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties, die naar verwachting in het najaar 2013 zal verschijnen, zal ik daarover rapporteren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het Actieplan «Ouderen in veilige handen»? Wilt u de Kamer over de concreet bereikte resultaten per brief informeren?
Onlangs heeft uw Kamer de voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties ontvangen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 400 XVI, nr. 156). Daarin wordt ook ingegaan op de voortgang en de resultaten van het Actieplan «Ouderen in veilige handen».
Het bericht ‘Mantelzorgers mishandelen uit stress’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mantelzorgers mishandelen uit stress»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen2 over de toename van het aantal meldingen van ouderenmishandeling?
Ja.
Deelt u inmiddels de mening dat het risico op ouderenmishandeling toeneemt naarmate ouderen langer thuis blijven wonen, omdat mantelzorgers het steeds zwaarder krijgen vanwege uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De rol van mantelzorgers en vrijwilligers bij ondersteuning van mensen in hun omgeving wordt weliswaar groter, maar dit betekent niet automatisch dat het risico op ouderenmishandeling toeneemt. Een belangrijke rol speelt hierbij of tijdig goede ondersteuning aan een mantelzorger wordt geboden zodat hij of zij het op een goede manier kan volhouden.
In mijn brief van 20 juli jl. aan uw Kamer geef ik aan dat daarvoor van belang is dat op een andere wijze wordt gekeken naar de ondersteuning van de mantelzorger.3 Ingeval de gemeente niet meer afzonderlijk maar integraal en met enige regelmaat de situatie van de cliënt en die van de mantelzorger beziet, kan aan beiden ondersteuning op maat worden geboden. Dit zorgt ervoor dat de belastbaarheid van de mantelzorger goed in het oog wordt gehouden en dat overbelasting zoveel mogelijk wordt voorkomen. Daarnaast is van belang dat de professional in zijn zorg- en ondersteuningsaanbod rekening houdt met de hulpvragen van een mantelzorger. In voornoemde brief zet ik uiteen hoe ik door middel van drie speerpunten – versterken van de positie van de mantelzorger (o.a. in de nieuwe Wmo), verlichten van de mantelzorger en beter verbinden van de informele en formele zorg en ondersteuning – wil bevorderen dat dit in de praktijk gestalte krijgt.
Verder wil ik u wijzen op mijn brief van 15 juli jl. waarin ik uw Kamer, mede namens de minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bericht over de voortgang van de rijksbrede aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties.4 In het kader van het daarin opgenomen Actieplan «Ouderen in veilige handen» start ik een onderzoek naar hoe de aanpak van «ontspoorde» mantelzorg kan worden verbeterd. In de eerstvolgende voortgangsbrief, naar verwachting dit najaar, bericht ik uw Kamer over de voortgang van het onderzoek.
Hoe denkt u overbelasting van mantelzorgers tegen te gaan terwijl u tegelijkertijd fors snijdt in ondersteuning zoals huishoudelijke hulp en dagbesteding?
Door bij het organiseren van begeleiding en ondersteuning meer oog te hebben voor de positie van mantelzorgers kan overbelasting vaak worden voorkomen. Die aandacht kan variëren van het goed rekening houden met wat een mantelzorger wel en niet kan tot en met het regelen van respijtzorg.
Momenteel werk ik samen met de VNG aan een handreiking respijtzorg die gemeenten inzicht verschaft in hoe ze deze tijdelijk «vervangende» zorg kunnen vormgeven en in welke gevallen het uitkomst kan bieden.
Denkt u echt dat gemeenten in staat zullen zijn om mantelzorgers respijtzorg te bieden terwijl u de gemeenten opzadelt met een miljardenbezuiniging?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Egypt’s Christians face backlash for Morsi ouster’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Egypt’s Christians face backlash for Morsi ouster»?1
Ja.
Hoeveel Kopten zijn er sinds het afzetten van de Egyptische president Morsi aangevallen?
Waar Egypte in de afgelopen jaren een voortdurende spanning heeft gekend tussen moslims en christenen, is deze spanning sinds de machtswisseling verder toegenomen. Het staat vast dat individuele Egyptenaren deze onrust hebben aangegrepen om geweld te plegen tegen christenen. Het kan niet met zekerheid gesteld worden dat sprake is van georganiseerd geweld door politieke bewegingen. Van een georganiseerde religieuze zuivering is geen sprake. Er is op dit moment geen eenduidige en betrouwbare informatie beschikbaar over aantallen slachtoffers en over aantallen kerken die vernield zijn.
Het is betreurenswaardig dat de Egyptische veiligheidssector het geweld tegen christenen onvoldoende voorkomt. Legereenheden zijn niet altijd in de buurt en lokale overheden handelen soms weinig doortastend ten behoeve van de bescherming van de koptische gemeenschap. De interim--regering heeft haar intenties om de koptische minderheid te beschermen duidelijk uitgesproken, maar is in de huidige instabiele situatie niet consequent in staat gebleken noodzakelijke verbeteringen in de wijze van opereren van lokale autoriteiten door te voeren.
Desalniettemin bevestigde de koptische paus Tawadros II op 17 augustus jl. in een publieke verklaring zijn steun aan leger, politie en de interim--regering. Hij blijft vertrouwen op hun vermogen de nationale eenheid te bewaren en samen met zijn geloofsgemeenschap dit geweld te beteugelen.
Ook sjiieten en Syrische en Palestijnse vluchtelingen in Egypte bevinden zich momenteel in een moeilijke situatie. De Nederlandse overheid blijft hun situatie in Egypte volgen om te bepalen of die bijzonder kwetsbaar is.
Deelt u de analyse dat aanhangers van president Morsi en andere islamisten nu van de gelegenheid gebruik maken om de Koptische christenen aan te vallen? Bent u van mening dat de Egyptische overgangsregering haar verantwoordelijkheid neemt wat betreft de bescherming van kwetsbare minderheden, waaronder de Koptische christenen? Verkeren andere minderheden zich nu ook in een bijzondere kwetsbare positie? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen een nieuw thematisch ambtsbericht over de positie van Koptische christenen uit te brengen? Bent u tevens bereid de Koptische christenen aan te merken als een risicogroep in het asielbeleid? Zo nee, waarom niet?
De huidige situatie geeft vooralsnog geen aanleiding om koptische christenen in het asielbeleid aan te wijzen als risicogroep. Wel worden de actuele ontwikkelingen bij de individuele beoordeling van asielaanvragen betrokken. Een nieuw thematisch ambtsbericht wordt op dit moment niet nodig geacht. Indien een christelijke asielzoeker aan de hand van zijn individuele asielrelaas aannemelijk maakt in Egypte te vrezen voor vervolging, wordt van deze persoon niet verlangd dat hij of zij zich, voorafgaande aan het vertrek uit Egypte, tot de Egyptische autoriteiten heeft gewend voor bescherming.
Bent u bereid om in Europees verband er bij de Egyptische overgangsregering nadrukkelijk op aan te dringen haar minderheden adequaat te beschermen? Welke initiatieven zijn er hiervoor inmiddels genomen?
Het kabinet is bezorgd over de positie van religieuze minderheden in Egypte en veroordeelt iedere vorm van sektarisch geweld. In gesprekken op 7 augustus jl. met president Mansour, premier Beblawi en andere politieke leiders heb ik aangedrongen op een democratisch en inclusief transitieproces, met respect voor rechtsstatelijke principes en mensenrechten.
Ook de EU vraagt consequent aandacht voor de positie van minderheden. EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft het recente geweld, en de aanvallen op kerken in het bijzonder, veroordeeld in een verklaring op 14 augustus jl. Op 21 augustus is de situatie in Egypte besproken in de Raad Buitenlandse Zaken. Tijdens die bijeenkomst is ook de situatie van de kopten aan de orde gekomen en zijn de zorgen van de EU neergelegd in de Raadsconclusies.
De berichtgeving dat militairen bij het ‘grofvuil’ worden gezet |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat militairen bij het «grofvuil» worden gezet?1
Ja.
Klopt het dat honderden militairen en burgers door Defensie ontslag aangezegd hebben gekregen met een automatisch uitgedraaide, anonieme ontslagbrief, waarop namen van een contactpersoon of een handtekening ontbreken?
In de periode van 1 juli 2012 tot 1 juli 2013 hebben 64 defensiemedewerkers een brief gehad omdat zij vanwege overtolligheid worden ontslagen. Deze brief wordt opgesteld als gevolg van het ontslagbesluit dat door de leidinggevende is genomen. Aangezien de uit de rechtspositie voortvloeiende tekst van een dergelijke brief in vrijwel alle gevallen identiek is hanteert Defensie standaard ontslagbrieven die automatisch worden opgesteld door het Dienstencentrum Human Resources (DC HR). Om technische redenen was ondertekening van aanstellings- en ontslagbrieven aan militairen pas mogelijk sinds mei jongstleden. Aanstellings- en ontslagbrieven aan burgers zullen naar verwachting vanaf 1 oktober a.s. worden ondertekend.
Aan het ontslag gaat een langdurig traject vooraf waarin de persoonlijke benadering voorop staat, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4.
In de ontslagbrief wordt voor een nadere toelichting verwezen naar de P&O-adviseur van de desbetreffende medewerker met wie reeds intensief contact is geweest. Daarnaast worden de contactgegevens van het DC HR standaard opgenomen in de brief.
Klopt het dat de vakbonden in het recente verleden al vaker aandacht gevraagd hebben voor de anonieme wijze waarop Defensie meent afscheid te moeten nemen van personeel en dat hierover door Defensie toezeggingen gedaan zijn die nu niet blijken te zijn nagekomen? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De centrales van overheidspersoneel hebben al eerder aandacht gevraagd voor de automatisch gegenereerde ontslagbrieven. De technische realisatie van de ondertekening van ontslagbrieven heeft helaas echter langer geduurd dan Defensie had voorzien.
Heeft u begrip voor het verdriet, de woede en de verbijstering onder militairen die soms al twintig of dertig jaar bij Defensie werken, die voor vele missies ingezet zijn, en nu een anonieme ontslagbrief op de deurmat hebben gekregen?
Ik heb begrip voor de emoties die het ontslag bij de betrokken defensiemedewerkers teweegbrengt. Het gaat vaak om mensen die zich jarenlang voor Defensie hebben ingezet en die zich intensief verbonden voelen met de krijgsmacht. Gezien de noodzakelijke, ingrijpende reorganisaties is gedwongen ontslag helaas onvermijdelijk. Het ontslag is de uitkomst van een lang traject waarin de betrokken defensiemedewerker meerdere gesprekken voert met zijn leidinggevende, zijn P&O-adviseur en de adviseur van de Begeleidings- en Bemiddelingsorganisatie (BBO). Het gesprek met de leidinggevende staat vooral in het licht van het afscheid nemen van het eigen onderdeel. Met de adviseur van de BBO spreekt de medewerker over het vinden van ander werk.
Bij ontslag wordt in alle gevallen door de leidinggevende bezien hoe op passende wijze afscheid van de medewerker kan worden genomen.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren, zeker gezien het feit dat er al geruime tijd van tevoren bekend was dat deze ontslagrondes zouden komen? Hebben bezuinigingsoverwegingen een rol gespeeld bij de automatische wijze van het verzenden van ontslagbrieven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat deze kille, onpersoonlijke gang van zaken onverteerbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om in het vervolg op een gepastere wijze afscheid van personeel te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u voorzien in een passend afscheid voor de langst dienenden?
Zie antwoord vraag 4.
Files door flitsteams |
|
Farshad Bashir |
|
Wat vindt u er van dat een snelheidscontrole op de A13, tussen Den Haag en Rotterdam, heeft gezorgd voor een file van 10 kilometer?1 Bent u er van op de hoogte dat het veel vaker voorkomt dat files ontstaan door flitsteams?2
Het ontstaan van files als gevolg van snelheidscontroles acht ik onwenselijk, daarom is het streven er voortdurend op gericht de hinder voor weggebruikers zo veel mogelijk te voorkomen.
De politie houdt de mobiele verkeerscontroles in algemene zin met het primaire doel om te controleren of men zich aan de ter plaatse toegestane snelheid houdt.
Daarnaast worden deze controles ook benut te behoeve van de opsporing. Aan de hand van kentekens wordt gecontroleerd of auto’s gesignaleerd staan bijvoorbeeld omdat ze gestolen zijn.
Ook in de specifieke situatie op de A13 was er sprake van een controle niet alleen gericht op snelheid. Bij aanvang van de controle stond op die locatie overigens al een file, die (mede) door de aanwezigheid van de controle niet oploste. Deze controle had eerder afgebroken moeten worden.
Wat heeft het voor nut om te blijven flitsen als automobilisten toch niet harder gaan dan 50 km/h?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom komt u uw belofte niet na dat een snelheidscontrole direct wordt beëindigd als blijkt dat die een file veroorzaakt?
De snelheidscontrole wordt direct beëindigd als blijkt dat die een file veroorzaakt.
Wanneer de politie tijdens een snelheidscontrole constateert dat de betreffende controle een file veroorzaakt wordt de controle (tijdelijk) opgeheven. Wanneer in de verkeerscentrales van Rijkswaterstaat een file wordt opgemerkt, die veroorzaakt wordt door een snelheidscontrole wordt de politie verzocht deze controle (tijdelijk) op te heffen.
Bent u bereid om voortaan direct te stoppen met flitsen als er een file dreigt te ontstaan? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De Nederlandse sponsoring van een Turks festival in Turkije |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «WTF? Nederland sponsort Turks festival in Turkije»?1
Ja.
Klopt dit bericht of is het een hoax?
Nederland heeft bijgedragen aan het festival «International Bodrum Carnival» in Bodrum, Turkije.
Bent u bekend met het gezegde «Eṣek hoṣaftan ne anlar»?
Ja.
Indien dit bericht klopt, kunt u dan uitleggen waarom u Nederlands belastinggeld aan een festival in Turkije besteedt? Gaat u dit geld terugvorderen? Bent u zelf een ezel?
Nederland heeft 5.000 euro bijgedragen aan het International Bodrum Carnival in Bodrum, met als doel een Turks en internationaal publiek te laten kennismaken met Nederlandse cultuur. Want mede door de bijdrage was het mogelijk twee Nederlandse bands te laten optreden op het genoemde festival. Het ondersteunen van de Nederlandse culturele sector bij activiteiten in het buitenland is een belangrijk onderdeel van ons internationaal cultuurbeleid. Het biedt ons de kans de bekendheid van Nederland en de Nederlandse bevolking in het buitenland te vergroten. Zodat ook mensen buiten onze landsgrenzen zien dat de Nederlandse cultuur op internationaal hoog niveau staat en dat deze cultuur een goede indruk geeft van onze open, vrij diverse en tolerante samenleving.
Het imago van Nederland als land waar cultuur op een hoog niveau staat en waar mensen graag hun eigen cultuur uitdragen, maar ook zeer geïnteresseerd zijn in culturele uitingen van alle bevolkingsgroepen in onze eigen samenleving, zowel als in andere samenlevingen, is een groot goed dat wij graag koesteren. Want dit imago draagt bij aan een positief beeld van Nederland in de wereld. En dat positieve beeld is in economische termen letterlijk onbetaalbaar.