De werkdruk en de wurgcontracten van Ryanair-piloten |
|
Farshad Bashir |
|
Wat is uw mening over de wijze waarop Ryanair met haar personeel omgaat en alle risico’s zoveel mogelijk bij het personeel neerlegt?1
Ik ben niet bekend met alle arbeidsvoorwaarden bij Ryanair. Het kabinet vindt het recht van vakvereniging belangrijk. Dat is ook vastgelegd in Europese en Internationale regelgeving, zoals het «Europese Verdrag van de Rechten van de Mens» (artikel 11) en ILO-verdrag 98. Iedere Europese luchtvaartmaatschappij dient zich te houden aan de relevante wet- en regelgeving. Het is uiteindelijk aan een rechter om te beoordelen of een luchtvaartmaatschappij wel of niet de wet heeft overtreden.
Wat is uw mening over de berichten dat het personeel van Ryanair zich niet mag verenigingen in een vakbond?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) dat het huidige personeelsbeleid bij Ryanair kan leiden tot een groter veiligheidsrisico? Zo ja, hoe gaat u dit risico verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb vertrouwen in de professionaliteit van luchtvaartsector, ook van de piloten die bij Ryanair werkzaam zijn. Deze professionaliteit laat het hen niet toe om te vliegen wanneer zij zichzelf niet «fit for duty» achten, vanuit welke oorzaak dan ook. Dit is vastgelegd in de Europese regelgeving voor luchtvaartmaatschappijen waarin ook de verantwoordelijkheden voor de bemanning is vastgelegd (nu EU 8–2008 paragraaf OPS.1.085(d), straks EU 965/2012 paragraaf CAT.GEN.MPA.100(c)). Voorts is de veiligheid bij Ryanair primair een verantwoordelijkheid van Ryanair zelf, waarop toezicht wordt gehouden door de Irish Aviation Authority.
Wat is het resultaat van uw contacten met uw Ierse collega over deze kwestie? Wat gaat u samen met uw Ierse collega ondernemen?
Het bezoek van Infrastructuur en Milieu aan de Ierse autoriteiten heeft geen andere inzichten opgeleverd dan in de beantwoording aan de Kamer reeds in een eerder stadium is gemeld (TK 31 936, nr. 129). De verantwoordelijkheid van het toezicht op Ryanair ligt volledig bij de Ierse minister van Transport en de Ierse luchtvaartautoriteit en het toezicht daarop bij de EASA. Er is dan ook geen sprake van gezamenlijke acties.
Bent u bereid om op Europees niveau te bepleiten dat ook andere inspecties dan die uit het thuisland meer mogelijkheden moeten krijgen om toezicht uit te kunnen oefenen en ook in te kunnen grijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Het huidige Europese systeem van veiligheidstoezicht in de luchtvaart functioneert goed. Dit betreft een combinatie van de centrale rol voor het land waar een bedrijf formeel is gevestigd en daarnaast een Europa brede controle door andere lidstaten op vliegtuigen (SAFA) en toezicht op het gehele systeem door EASA. Dit draagt bij aan een veilige sector. Ik zie geen reden hier wijzigingen voor te stellen.
Deelt u de mening dat, nu afgesproken is om paal en perk te stellen aan schijnconstructies zoals de Polen- en Cyprus-route, ook de Ierland-route aangepakt moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen signalen dat er sprake is van een schijnconstructie in dit concrete geval. In de EU geldt dat iedere lidstaat zijn eigen sociaalzekerheidsstelsel heeft. Verordening (EG) Nr. 883/2004 geeft regels voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten. Uitgangspunt van de Verordening is dat een ingezetene slechts aan de socialeverzekeringswetgeving van één lidstaat onderworpen is.
Voor cockpit- en cabinepersoneel is door de per 28 juni 2012 in werking getreden wijziging (EU 465/2012) van de Europese coördinatieverordening (EG) nr. 883/2004 duidelijk in welke lidstaat premies afgedragen dienen te worden. Met die wijziging is aan artikel 11 van Verordening 883/2004 een vijfde lid toegevoegd. Dat artikellid houdt in dat leden van het cockpit- en cabinepersoneel vallen onder de socialeverzekeringswetgeving van die lidstaat waar zich hun «thuisbasis» bevindt. Onder «thuisbasis» wordt verstaan de locatie die door de exploitant aan het bemanningslid is aangewezen en waar het bemanningslid in de regel een dienstperiode of een reeks dienstperiodes aanvangt en beëindigt, en waar, onder normale omstandigheden, de exploitant niet verantwoordelijk is voor de accommodatie van het bemanningslid in kwestie.
Een piloot die zijn dienstperiode voor Ryanair aanvangt en beëindigt in Nederland valt dus onder het Nederlandse en niet het Ierse socialeverzekeringsstelsel.
Deze regeling geldt voor al het nieuwe personeel. Voor oude gevallen geldt een overgangsperiode van tien jaar, waarin cockpit- en cabinepersoneel er zelf voor kan kiezen of ze onder de nieuwe regeling wil vallen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal u in het najaar verder informeren over de voortgang van de aanpak van schijnconstructies in zijn algemeenheid.
Bent u bereid om met de VNV om tafel te gaan om te kijken hoe de situatie bij Ryanair verbeterd kan worden? Kunt u het antwoord toelichten?
Nee, ik zie voor mijzelf geen rol weg gelegd om mij te mengen in de arbeidsverhoudingen van een luchtvaartbedrijf. Zie ook beantwoording van vraag 3.
De massaontslagen in de zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat zorgaanbieders honderden zorgverleners ontslaan terwijl de plannen van de regering om te bezuinigen op de zorg nog niet eens behandeld zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In de voetnoot bij deze vraag verwijst u naar een artikel op nu.nl. Daarin geeft de voorzitter van de AbvakaboFNV haar mening, namelijk dat zorgwerkgevers niet moeten kiezen voor de gemakkelijkste weg bij de bezuinigingen die de zorg boven het hoofd hangen, maar dat zij zich daar tegen moeten verzetten. Het is evident dat de zorg voor grote veranderingen staat. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om met talloze omgevingsfactoren rekening te houden en daar zo goed mogelijk naar te handelen. Met als consequentie dat zij de maatregelen treffen die huns inziens noodzakelijk zijn om de continuïteit van hun organisatie te verzekeren. Dat is overigens ook in het belang van de daar werkzame werknemers.
Ook zonder bezuinigingen zullen zorgaanbieders zich moeten aanpassen aan een sterk veranderende zorgvraag. Dat werkgevers daarop anticiperen en ook rekening houden met toekomstige bezuinigingen is begrijpelijk. Net zo begrijpelijk is de oproep van de voorzitter van de AbvaKabo om daarbij ook zoveel mogelijk rekening te houden met de werkgelegenheidsbelangen.
Is het conform uw visie op de gezondheidszorg dat er 1.100 mensen ontslagen worden bij Sensire, 800 tot 1.200 mensen bij Stichting de Opbouw, 1.100 ontslagen bij Amstelring, 135 ontslagen bij Zorggroep VDA, 200 ontslagen bij Pleyade, 100 ontslagen bij thuiszorg Diakonie, 200 ontslagen bij Thebe en 213 ontslagen bij het Ruwaard van Putten ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3 4 5 6 7
Naast mijn antwoord op vraag 1 wijs ik erop dat de in de vraag gevraagde voorbeelden niet over één kam moeten worden geschoren. Wanneer ik die berichtgeving langsloop, dan lees ik bijvoorbeeld dat Zorggroep VDA ziet dat er andere ondernemers in de markt komen waar het personeel naar toe kan overgaan.
Over Pleyade lees ik dat de AbvakaboFNV constateert dat de exploitatie daar al in financiële problemen zat, hetgeen er op wijst dat er sowieso een herstelplan moest komen.
In het bericht over de Thuiszorg Diakonie blijkt dat inderdaad het beoogde gedragseffect gaat optreden om alleen de essentiële hulpvraag te bekostigen waarbij ook mantelzorg een grotere rol krijgt. Bovendien blijkt hier dat de juiste procedurele weg wordt gevolgd: voor het Wmo-terrein is het aan de gemeenteraad om zich met vragen tot het college van B&W te richten.
Bij Amstelring en Thebe worden de ontslagen vooral gericht op het ondersteunend personeel, dat wil zeggen op het verminderen van de kosten van overhead. In het perspectief van houdbare zorg komt deze afweging inderdaad scherper in het licht te staan.
Over het Spijkenisse Medisch Centrum hoor ik berichten dat daar de situatie door de overnemers van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis nu zodanig wordt beoordeeld dat zij een goed werkgelegenheidsperspectief kunnen bieden aan de ontslagen medewerkers.
Hoe gaat u het uitleggen aan zorgverleners en zorgbehoevende mensen dat er straks 30.000 ontslagen vallen in de verzorgingshuizen, 50.000 ontslagen in de thuiszorg, 22.000 ontslagen in de gezondheidszorg en 20.000 ontslagen in de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe denkt u een goede kwaliteit van de gezondheidszorg te garanderen, als duizenden zorgverleners massaal ontslagen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kwaliteitswetgeving en het toezicht op de kwaliteit van de zorg blijft zoals die was. Juist om te bereiken dat de kwaliteit van de zorg op peil blijft, maar dan wel de kwaliteit van de zorg die zich richt op de essentiële zorgvraag. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om met werkgevers te praten en de massa ontslagen in de zorg een halt toe te roepen, zeker nu er nog helemaal geen wetten klaarliggen om deze enorme bezuinigingen te realiseren? Zo ja, per wanneer gaat u dit doen? Zo nee, hoe gaat u dit uitleggen aan alle mensen die zorg nodig hebben en aan alle mensen die binnenkort hun baan kwijtraken in de zorg?
Zie de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3. Alle uitleg over het kabinetsbeleid, waar ook gedaan, zal geïnteresseerde en betrokken werkgevers bereiken waardoor zij dat in hun beleid kunnen meewegen. Er liggen welliswaar nog geen wijzigingen van de diverse wetten in uw kamer, maar het kabinet heeft in haar brief over de toekomst van de langdurige zorg wel haar visie neergelegd.
Bent u bereid om elke zorgaanbieder te bezoeken die personeel ontslaat en aan zorgbehoevende mensen en zorgverleners uit te leggen, waarom deze massa ontslagen plaatsvinden en dat mensen hierdoor straks nauwelijks of geen zorg meer krijgen? Zo ja, wanneer gaat u hieraan beginnen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is het zo geregeld dat werknemers niet zomaar ontslagen kunnen worden. Er geldt een preventieve ontslagtoets. Daarin worden de noodzaak, de redelijkheid en billijkheid onafhankelijk getoetst. Zie verder het antwoord op de bovenstaande vragen 3.
Hoe zou u het vinden om uw baan kwijt te raken en niet meer aan het werk te kunnen komen. Kunt u zich wel voorstellen wat de consequenties van uw beleid zijn voor duizenden mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij de zorgen van mensen over hun baan heel goed voorstellen. Gelukkig zijn er in de sociale wetgeving waarborgen geschapen om, als een mogelijk verlies van werkgelegenheid optreedt, die gevolgen voor betrokkenen zo goed mogelijk op te vangen. Tegelijkertijd is het zo dat een ook in de toekomst houdbare zorg nu maatregelen vergt. Houdbare zorg en een gezonde economie zijn voor iedereen in Nederland ook belangrijke waarden. Mijn inzet is er op gericht om de noodzakelijke veranderingen te bewerkstelligen, rekening te houden met belangen van kwetsbare burgers en zorgvuldig om te gaan met werkgelegenheid.
Het spoor bij station Elst en bouwplannen van de gemeente Overbetuwe |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de berichten «Rechter verbiedt bouw raadhuis Elst» en «Nieuwe kans voor spooruitbreiding Elst» en «Gelderland steekt miljoenen in kwakkelende economie»? Herinnert u zich bovendien de vragen en antwoorden over het spoorcapaciteitsknelpunt bij Elst bij de feitelijke vragenronde over het Infrastructuurfonds?1 2 3 4
Het antwoord op deze vragen is ja.
Klopt het dat de viersporige oplossing door ProRail is uitgewerkt en op zich mogelijk is? Deelt u de mening dat het enige ruimtelijke bezwaar is gelegen in het besluit van de gemeente Overbetuwe om ter plekke een gemeentehuis te bouwen?
ProRail heeft in juni 2011 een overbelastverklaring afgegeven voor het samenloopbaanvak Arnhem-Nijmegen/Tiel. De overbelastverklaring is het gevolg van de capaciteitsaanvragen van NS Reizigers (voor het hoofdrailnet), Provincie Gelderland en Stadsregio Arnhem Nijmegen (voor het gedecentraliseerde spoor) en de goederenvervoerders. Zoals ook aangegeven in de eerder gegeven antwoorden op kamervragen5 hebben de Provincie Gelderland, de Stadsregio Arnhem Nijmegen en ProRail naar aanleiding van deze overbelastverklaring6 gezamenlijk een viersporige oplossing uitgewerkt en vervolgens geconcludeerd dat een dergelijke variant ruimtelijk niet haalbaar is.
De stadsregio en de provincie hebben ook geconcludeerd dat de viersporige oplossing financieel niet haalbaar is. In een gezamenlijk persbericht van de drie partijen7 is aangegeven dat zowel de huidige woonwijk Westeraam (direct ten oosten van het spoor) als de bouwplannen voor Elst Centraal maken dat een viersporige oplossing ruimtelijk en financieel niet haalbaar is. Ik deel daarom niet de mening dat de bouw van het gemeentehuis het enige ruimtelijke bezwaar vormt.
Is het waar dat er bij de realisatie van een derde spoor er een kans is dat er toch weer een capaciteitsknelpunt ontstaat bij station Elst? Hoe kan dat dan nog kosteneffectief opgelost worden als de vereiste ruimte dan anders bestemd of zelfs al daadwerkelijk bebouwd zou zijn?
Nee. Ook uitgaande van 3 sporen is een toekomstvaste oplossing mogelijk.
De capaciteitsanalyse en het capaciteitsvergrotingsplan uit 2011 respectievelijk 2012 zijn ingegeven door de wens van de regionale overheden om te onderzoeken of het toch mogelijk is de directe verbinding Tiel-Arnhem v.v. te behouden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de overbelastverklaring het gevolg van de capaciteitsaanvragen van NS Reizigers, van de Provincie Gelderland en de Stadsregio Arnhem Nijmegen en van de goederenvervoerders. Zowel de capaciteitsanalyse als het vergrotingsplan waren daarbij nog gebaseerd op de hoge goederenvervoerprognoses (2 goederenpaden per uur per richting). Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 hebben de Provincie Gelderland, de Stadsregio Arnhem Nijmegen en ProRail daarbij op basis van de resultaten medio 2012 gezamenlijk de conclusie getrokken dat een viersporige oplossing voor het behoud van de rechtstreekse verbinding Tiel-Arnhem ruimtelijk niet haalbaar is.
De stadsregio en de provincie hebben ook geconcludeerd dat de viersporige oplossing financieel niet haalbaar is. Als gevolg van de lagere goederenvervoer-prognoses8 constateerde ProRail dat het volledig aansluiten van de eerste fase van het derde spoor op het hoofdspoor kansrijk is voor het laten rijden van alle geambieerde treindiensten. De regionale overheden en ProRail hebben daarop besloten zich te richten op een toekomstvaste aanleg van dit derde spoor. Een eventuele uitbreiding op het geplande project voor het derde spoor om alle treindiensten mogelijk te maken behoeft geen vierde spoor. Daarmee is voor een reservering van meer dan drie sporen geen aanleiding.
Hoe oordeelt u, mede gelet op actuele beleidsinzichten en recente leerpunten voortvloeiende uit de treinramp in het Belgische Wetteren, thans over bebouwingsplannen op zeer korte afstand van een spoorlijn welke behoort tot het landelijke goederennetwerk?
In de Spoorwegwet (met het oog op de spoorveiligheid) en in het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (met het oog op de omgevingsveiligheid) zijn regels gesteld over de afstand van bebouwing tot het spoor. Eventuele leerpunten naar aanleiding van het ongeval in Wetteren zijn nog niet bekend, omdat het onderzoek daarnaar nog niet is afgerond.
Specifiek voor de situatie in Elst geldt dat deze voldoet aan de eisen van de Spoorwegwet (zie mijn antwoorden op vraag 5 en 6), en aan de eisen volgens het Basisnet. In het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen geldt voor de spoorlijn langs Elst namelijk geen zogenaamde «veiligheidszone» (gebied waarbinnen geen kwetsbare objecten gebouwd mogen worden) en ook geen zogenaamd «plasbrand aandachtsgebied» (waarbinnen aanvullende eisen gelden ten aanzien van gebouwen)9. Beleidsmatig – en vanaf het verwachte in werking treden van de wet Basisnet op 1 januari 2014 ook wettelijk – is er dus geen reden om bezwaar te hebben tegen de genoemde bebouwingsplannen.
Welke rol vervullen artikel 20 en 21 van de Spoorwegwet? Is de genoemde vrijwaringszone bedoeld als ruimtelijke reservering voor toekomstige spooruitbreiding, als veiligheidsmaatregel, of als beide?
Artikel 20 van de Spoorwegwet regelt dat bebouwing binnen 11 meter van de as van het buitenste spoor van een hoofdspoorweg niet is toegestaan, tenzij een vergunning is verleend door ProRail. De door de gemeente Overbetuwe geplande bebouwing in Elst valt niet binnen deze zone. De door NS te ontwikkelen parkeervoorziening valt net binnen deze zone; hiervoor is een vergunning aangevraagd en verleend. De in de spoorwegwet genoemde begrenzing is bedoeld om de veilige en doelmatige exploitatie van het spoor te kunnen borgen. Die zone is niet bedoeld voor ruimtelijke reserveringen of als veiligheidsmaatregel in relatie tot de omgeving.
Artikel 21 van de Spoorwegwet betreft overwegen buiten de bebouwde kom; dat is hier dus niet van toepassing.
Klopt het dat het bouwplan van de gemeente Overbetuwe (gedeeltelijk) conflicteert met de vrijwaringszone van de huidige en/of toekomstige spooruitbreidingen? Zo ja, wat is uw mening over deze mogelijke wetsovertreding?
Nee. Het bouwplan van de gemeente Overbetuwe voor een nieuw gemeentehuis valt ruim buiten de zone van 11 meter, zoals bedoeld in artikel 20 van de Spoorwegwet.
Bent u bereid om in dit dossier op zo kort mogelijke termijn uw bevoegdheden en regiemogelijkheden in te zetten, zodat in de aan te passen planvorming de bebouwing op veilige afstand van de spoorbaan blijft en tenminste de volgens ProRail gewenste ruimte voor een toekomstig vierde spoor bij station Elst ruimtelijk gereserveerd blijft?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is er geen aanleiding voor een reservering ten behoeve van een vierde spoor in Elst en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 voldoet de geplande bebouwing van het gemeentehuis aan de wettelijke eisen van de Spoorwegwet en aan de toekomstige wettelijke eisen van Basisnet, omdat de bebouwing op veilige afstand van de spoorbaan blijft.
Klopt het dat mede naar aanleiding van het spoorongeval bij Amsterdam inmiddels algemeen erkend wordt dat krappe spoorverkeerssituaties een verhoogde kans op geel-rood-blootstelling en stoptonendseinpassages opleveren? Zo ja, hoe beoordeelt u vanuit dit nieuwe inzicht de situatie in Elst?
Veiligheid staat voorop bij het ontwerpen van toekomstige spoorverkeersituaties.
Ondanks het hoge veiligheidsniveau van het Nederlandse spoor bleek dat door een combinatie van factoren het ongeval bij Amsterdam Singelgracht kon plaatsvinden, i.c. een aangepaste spoorsituatie vanwege werkzaamheden, een krappe planning, een stop voor de machinist op een onverwachte plek, voor een sein zonder een extra vangnet. Naar aanleiding van het ongeval zijn betrokken partijen er van overtuigd dat verhoging van de veiligheid een combinatie van maatregelen is. Deels vindt dat zijn vertaling in het STS-verbeterplan. Daarnaast worden de reeds bestaande normen voor het conflictvrij plannen en uitvoeren van het treinverkeer scherper toegepast. Toepassing van dit principe vindt ook plaats in Elst, maar heeft daar verder geen consequenties voor de dienstregeling. De huidige situatie in Elst levert geen specifieke veiligheidsaandachtspunten op die aanpassingen nodig maken.
Deelt u de mening dat de eerdere conclusie over het financieel niet haalbaar zijn van de viersporige oplossing voor station Elst alleen voor dat moment gold, maar dat het goed denkbaar is dat Rijk dan wel regio in de toekomst hiervoor wel budget beschikbaar heeft?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. Er is geen aanleiding voor een vierde spoor in Elst. Op basis van de huidige en in de naaste toekomst beschikbare middelen zie ik in elk geval bij het rijk geen mogelijkheid om meer bij te dragen dan uit de eenmalige impuls voor 2013 uit het Lenteakkoord (zie ook antwoord op vraag 10). Een deel van die middelen is wellicht al nodig voor de realisatie van het toekomstvaste derde spoor bij Elst.
Ziet u mogelijkheden om de meerkosten van het vierde spoor van 34 miljoen euro deels te financieren uit de 25 miljoen euro structurele middelen die beschikbaar zijn gekomen in het Lenteakkoord voor regionaal spoor en bent u bereid met de provincie Gelderland in overleg te gaan over of een provinciale bijdrage mogelijk is, bijvoorbeeld uit het nog dit jaar op te richten provinciale fonds voor economische structuurversterking, zodat er een robuuste spooroplossing bij Elst gerealiseerd kan worden?
Sinds de brief van de minister en mij aan uw Kamer over de invulling van de bezuinigingen op het Infrastructuurfonds van 13 februari 2013, kenmerk IENM/BSK-2013/23008, is er geen sprake meer van structurele middelen van € 25 mln. uit het Lenteakkoord. In die brief hebben wij aangegeven dat er eenmalig in 2013 sprake is van € 25 mln. voor de vier in het Lenteakkoord vermelde spoorlijnen. Ik ben nog in afwachting van het definitieve voorstel van de betrokken regionale overheden uit Oost Nederland voor de inzet van die eenmalige € 25 mln. Ik ga er vooralsnog van uit dat ik hierover uiterlijk in het BO-MIRT van november 2013 afspraken kan maken. Vanaf 2014 is de € 25 mln. onderdeel van de in totaal € 100 mln. per jaar uit het Lenteakkoord voor een OV-impuls. Deze € 100 mln. wordt verdeeld over een bijdrage van € 50 mln. per jaar aan de regionale overheden via de BDU en € 50 mln. per jaar voor rijksprioriteiten op het gebied van OV/Spoor. Gelet op de geraamde kosten van het vierde spoor bij Elst, verwacht ik niet dat dit vierde spoor, gerelateerd aan nut en noodzaak voor een rijksbijdrage in aanmerking komt. Ik beschik ook niet over een ander budget om bij te dragen in de meerkosten van € 34 mln. van een vierde spoor bij Elst. Bovendien richten de regionale overheden en ProRail zich momenteel primair op een toekomstvaste aanleg van het derde spoor. Dat wil zeggen dat ProRail op dit moment de kosten onderzoekt voor het doortrekken van het derde spoor naar het hoofdspoor evenals de overige maatregelen die hiervoor noodzakelijk zijn.
Of de provincie Gelderland bereid is om een provinciale bijdrage te verlenen voor een vierde spoor, bijvoorbeeld uit het nog dit jaar op te richten provinciale fonds voor economische structuurversterking, beschouw ik als een eigen verantwoordelijkheid van de provincie.
Het bericht dat er twijfels zijn over de dood van een bewoner in een zorginstelling |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat er twijfels zijn over het overlijden van een bewoner in een zorginstelling?1 2
Het gaat hier om een zeer verdrietige situatie, met allerlei onzekerheid die snel moet worden opgelost.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de zorginstelling onder verscherpt toezicht gesteld? Zo ja, hebben zij dit gedaan voordat dit bericht in de media verscheen of nadat dit bericht in de media verscheen? Zo nee, waarom niet?
Een zorginstelling is en blijft altijd zelf verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bewoners. Er is bij deze instelling nog geen sprake van verscherpt toezicht. Op dit moment loopt het externe onderzoek door onafhankelijke onderzoekers naar de melding. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek zal de IGZ verdere stappen bepalen.
Hoeveel tijd heeft er gezeten tussen het overlijden van de bewoner en het bezoek van de IGZ? Vindt u dit een acceptabele termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Na de melding van het overlijden heeft de IGZ direct gevraagd om een verklaring en extern onafhankelijk onderzoek bevolen. Dit onderzoek is nu gestart. Met de familie is overeenstemming over de onderzoeksvraag en over de onderzoekers.
Hoeveel meldingen heeft de IGZ eerder gehad over deze zorginstelling? Wat is hiermee gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2013 ontving de IGZ twee andere meldingen van deze locatie, en in 2012 één. Deze meldingen zijn onderzocht conform de leidraad meldingen.
Zijn betrokken personeelsleden gehoord? Zo ja, wat is met de uitkomsten daarvan gedaan?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Op dit moment loopt er een onafhankelijk onderzoek naar de melding.
Wie doet het intern en extern onderzoek dat door de zorginstelling zelf is uitgezet? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Van Neijnselgroep heeft zelf het intern onderzoek gedaan. De IGZ heeft erop aangedrongen een extern onderzoek te laten doen en dit te beleggen bij een partij die in samenspraak met de familie wordt benoemd. Dit is ook gebeurd. De onderzoeksvraag is in overeenstemming met de familie opgesteld.
Wat vindt u ervan dat de nabestaanden geen goede verklaring en informatie hebben gehad van de betreffende zorginstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien dat het geval is, is dat logischerwijs geen goede zaak.
Heeft de zorginstelling inmiddels contact opgenomen met de nabestaanden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, de zorginstelling is in gesprek met de familie.
Is de veiligheid in de instelling thans geborgd door de IGZ?
Zie antwoord vraag 2.
Over onderwijs in conflictlanden |
|
Paulus Jansen |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Attacks on education: the impact of conflict and grave violations on children’s futures»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat bijna 50 miljoen kinderen in conflictlanden geen toegang hebben tot onderwijs en er in 2012 wereldwijd 3.600 geregistreerde aanvallen op scholen waren?
In landen die verwikkeld zijn in gewapende conflicten is het aantal kinderen dat geen onderwijs volgt en het aantal jonge analfabeten vaak aanzienlijk hoger dan in arme landen zonder conflicten. Dit is een «verborgen crisis» die het werk aan economisch herstel, groei en armoedebestrijding ondermijnt. In gewapende conflicten wordt een naar verhouding groot percentage van de publieke middelen aan militaire uitgaven besteed, wat ten koste gaat van de uitgaven voor zaken als onderwijs. Daarbij komt nog dat bij gewapende conflicten betrokken partijen hun aanvallen de laatste jaren steeds vaker richten op burgers en infrastructuur, inclusief schoolkinderen en scholen, waardoor kinderen niet langer veilig onderwijs kunnen volgen. Dit is een trend die UNESCO in 2011 al signaleerde in het EFA Global Monitoring Report en die mij grote zorgen baart.
Wat is uw oordeel over het feit dat het wereldwijde percentage noodhulp dat bedoeld is voor onderwijs in conflictlanden ver onder de internationaal afgesproken norm blijft?
De internationale onderwijsgemeenschap heeft inderdaad opgeroepen om 4% van noodhulp aan onderwijs te besteden. Ik onderschrijf het grote belang van onderwijs, ook bij humanitaire hulp aan bijvoorbeeld vluchtelingen. Humanitaire hulp is primair gericht op het redden van mensenlevens en verlichten van het menselijk lijden. Binnen de door de VN Office for Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) gecoördineerde humanitaire hulp in chronische crises coördineert een cluster voor onderwijs, meestal geleid door UNICEF, de onderwijsactiviteiten. Gezien de schrijnende situaties en het snel groeiende aantal behoeftigen wereldwijd en vooral in Syrië, moet soms prioriteit worden gegeven aan het daadwerkelijk in leven houden van mensen boven het geven van onderwijshulp.
Welk percentage van de Nederlandse noodhulp wordt sinds 2010 besteed aan onderwijs in conflictlanden? Voldoet dit aan de internationaal afgesproken norm? Zo neen, waarom niet?
Nederlandse humanitaire hulp wordt, evenals die van de meeste Westerse landen, grotendeels via ongeoormerkte bijdragen aan de VN en het Internationale Rode Kruis (ICRC) ter beschikking gesteld, zodat ter plaatse kan worden bepaald waar deze levensreddende hulp het meest nodig is en lacunes en overlap zoveel als mogelijk worden voorkomen. Dit verhoogt de effectiviteit van de noodhulp aanzienlijk. Daardoor is echter niet goed te bepalen welk percentage van de Nederlandse humanitaire hulp naar onderwijs gaat.
Bent u bereid binnen VN-verband te pleiten voor versterking van de monitoring op het gebied van onderwijs in conflictlanden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
Ja. Daarbij richt ik mij vooral op de bijdrage van onderwijs aan het speerpunt veiligheid en rechtsorde. Onderwijs in conflictlanden is immers niet alleen van belang in het kader van noodhulp maar ook in het kader van wederopbouwhulp, daar vele conflicten een langdurig karakter krijgen waarbij noodhulp en wederopbouwhulp naast elkaar nodig zijn.
Nederland speelt internationaal al een belangrijke rol in het versterken van onderwijs in langdurige conflictsituaties, via het programma Peacebuilding, Education and Advocacy(PBEA) van UNICEF, en via het Global Partnership for Education (GPE) dat fragiele staten als prioriteit hanteert. Op basis van de ervaringen in deze programma’s levert Nederland een bijdrage aan de mondiale dialoog over het belang van onderwijs in conflictlanden, bijvoorbeeld als lid van de Raad van Bestuur van het GPE.
Zie voor deze programma’s ook het antwoord op vraag 6.
Levert Nederland naast de noodhulp nog andere bijdragen aan de verbetering van het onderwijs in conflictlanden?
Nederland financiert het UNICEF-programma Peacebuilding, Education and Advocacy in Conflict-Affected Contexts (PBEA). Dit programma richt zich op onderwijs ter ondersteuning van het speerpunt veiligheid en rechtsorde. De financiering bedraagt EUR 120 miljoen voor vier jaar (2012–2015). Het programma richt zich op 14 fragiele landen in (post-)conflict situaties: Burundi, Democratische Republiek Congo, Ivoorkust, Ethiopië, Liberia, Myanmar, de Palestijnse Gebieden, Pakistan, Sierra Leone, Somalië, Tsjaad, Jemen, Uganda en Zuid-Soedan. De hoofddoelstelling van het PBEA-programma is het versterken van de weerbaarheid, sociale cohesie en menselijke veiligheid in fragiele en (post-)conflictlanden in de fase van herstel en vredesopbouw. In 2012 is UNICEF in de deelnemende landen gestart met een vernieuwende aanpak: conflictanalyses voor de onderwijssector, met speciale aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes, dienen als basis voor een evenwichtige onderwijsinterventie met vredesopbouw als doelstelling.
In het kader van de afbouw van de bilaterale relatie met Pakistan steunt Nederland het Balochistan Education Program (BEP) van Save the Children (2009–2014) met circa EUR 10 miljoen. De hoofddoelstelling van dit programma in de provincie Balochistan is het vergroten van de toegang tot kwalitatief goed onderwijs voor alle kinderen en specifiek verbetering van de mogelijkheden voor meisjes om hun basisonderwijs te voltooien. Daarnaast steunt Nederland Save the Children ook bij het vierjarige Program for Establishing Partnership and Stability in Battagram District met EUR 14 miljoen. Dit levert een bijdrage aan vrede en veiligheid in rurale gemeenschappen in deze regio door de kinderen, met speciale aandacht voor meisjes, aan beter onderwijs te laten deelnemen. Hierdoor nemen hun kansen op de arbeidsmarkt toe en kunnen ze later in eigen levensonderhoud voorzien.
Op aandringen van Nederland is onderwijs in conflictgebieden inmiddels een belangrijk aandachtspunt geworden van het Global Partnership for Education (GPE), het mondiale programma dat investeert in de verbetering van de kwaliteit van onderwijs van een groot aantal landen. De Nederlandse bijdrage aan GPE tot eind 2014 bedraagt jaarlijks EUR 30 miljoen.
Voorts financiert Nederland een aantal activiteiten op het gebied van beroepsonderwijs ter versterking van veiligheid en rechtsorde. Dit gebeurt via het NICHE (Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education). In Zuid-Soedan lopen drie activiteiten ter versterking van postsecundair onderwijs en trainingscapaciteit. Daarnaast heeft het NICHE onder dit thema circa 20 activiteiten in uitvoering in zeven andere landen: Rwanda, Uganda, Tanzania, Guatemala, Indonesië, Bangladesh en Mozambique.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden het fragiele-statenbeleid en het (toekomstige) Budget Internationale Veiligheid bieden om het onderwijs in conflictlanden te verbeteren?
Met het BIV wil Nederland werken aan een goed functionerende internationale rechtsorde. Het uitgangspunt is dat de activiteiten ontwikkelingsrelevant zijn en bijdragen aan het oplossen van problemen in ontwikkelingslanden en fragiele regio’s. Dat houdt in dat de Nederlandse inzet onder andere een bijdrage levert aan de bescherming van de burgerbevolking, het voorkomen van humanitaire crises, het bevorderen van mensenrechten, duurzame veiligheid en stabiliteit, en het invullen van bondgenootschappelijke verplichtingen.
Het budget staat op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik besluit in overeenstemming met de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken over de aanwending van het BIV. Ook de inzet van Veiligheid en Justitie maakt, daar waar nodig, deel uit van de geïntegreerde aanpak.
Het budget richt zich dus niet op onderwijs als zodanig. Het kan voorkomen dat er een enkele activiteit uit het BIV gefinancierd wordt waarbij ook onderwijs een component is, maar erg waarschijnlijk is dit niet.
Het bericht ‘Investitionsprogramm für Griechenland’ |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Investitionsprogramm für Griechenland»?1
Ja.
Klopt het dat wordt gewerkt aan een apart investeringsfonds voor Griekenland van 500 miljoen euro? Kunt u hier nader op ingaan?
Ja, het klopt dat er gewerkt wordt aan de oprichting van een investeringsfonds voor Griekenland (Institution for Growth in Greece). De Taskforce Griekenland is betrokken bij de oprichting van dit investeringsfonds. Het fonds wordt opgericht, omdat het midden- en kleinbedrijf in Griekenland moeilijk aan kredieten kan komen om projecten te financieren of investeringen te doen. Het fonds zal via de banken kredieten aan het midden- en kleinbedrijf gaan verstrekken.
Klopt het dat de Duitse minister van Financiën 100 miljoen euro aan Duits belastinggeld in dit fonds wil storten?
De Duitse minister van Financiën heeft toegezegd om 100 miljoen euro, via het Kreditanstalt für Wiederaufbau (KfW), in dit investeringsfonds te willen storten.
Wordt er voor de vulling van dit fonds ook nog een beroep gedaan op andere eurolanden? Heeft Nederland zo'n verzoek gekregen? Zo ja, deelt u de lijn dat het onwenselijk is om Nederlands belastinggeld rechtstreeks, of via de noodfondsen EFSF/ESM, in dit fonds te storten?
Vooralsnog zullen naast Duitsland, via het KfW, ook de Europese Investeringsbank (EIB) en de Europese Unie via de structuurfondsen financieel bijdragen aan het Investeringsfonds. De EIB draagt 50 miljoen euro bij en uit de structuurfondsen wordt 350 miljoen euro gebruikt voor het investeringsfonds. Mogelijk dat andere landen ook een verzoek ontvangen om financieel bij te dragen. Nederland heeft tot op heden geen officieel verzoek ontvangen.
Het is aan lidstaten zelf om te bepalen of zij – naast de financiële steun die Griekenland ontvangt vanuit de reguliere hulpprogramma’s – nog op een andere manier steun verlenen. Duitsland kiest ervoor om, naast de bijdrage via de noodfondsen, ook financieel via het KfW steun te verlenen aan lidstaten van de Eurozone. Het KfW heeft eerder met Spanje een soortgelijke afspraak gemaakt om via een investeringsfonds kredieten te verlenen aan het midden- en kleinbedrijf. Nederland is één van de lidstaten die naast de bijdrage via de noodfondsen, veel technische assistentie verleent aan Griekenland, bijvoorbeeld op het gebied van het bestrijden van witwassen en het opzetten van een Kadaster.
Bent u het er mee eens dat hulp aan probleemlanden dient te lopen via de reguliere noodfondsen EFSF/ESM met bijhorende strenge voorwaarden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de financiële steun aan Griekenland binnen de reguliere hulpprogramma’s wel voldoende is?
Zie antwoord vraag 4.
Een volledige open sky tussen Nederland en Suriname |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tussen Turkije en Suriname afspraken worden gemaakt om te komen tot een verdrag dat voorziet in een open luchtruim, terwijl tussen Amsterdam en Paramaribo verdere concurrentie niet mogelijk is?1
Elk land sluit op basis van eigen afwegingen een luchtvaartovereenkomst met een ander land. Aspecten die hierbij veelal worden betrokken zijn, naast het buitenlandse beleid, van sociaal- economische en luchtvaartpolitieke aard.
De huidige luchtvaartovereenkomst tussen Suriname en Nederland kent een zeer open karakter en staat de mogelijkheid tot markttoegang van drie luchtvaartmaatschappijen per land toe, inclusief daarbij behorende frequenties van aantallen vluchten per week. Er is dus naast de huidige twee opererende luchtvaartmaatschappijen nog ruimte voor twee additionele luchtvaartmaatschappijen per land om onder het verdrag te opereren. De overheid is hierbij louter kaderstellend. Het is aan de luchtvaartmaatschappijen om aan de afgesproken markttoegang invulling te geven.
Wat vindt u ervan dat KLM en SLM (Surinaamse Luchtvaartmaatschappij) nu voor de verbinding Amsterdam-Paramaribo onredelijk hoge tarieven hanteren en reizigers nu vaak het dubbele van het tarief van andere vluchten van vergelijkbare afstand betalen?
De tarieven voor vliegtickets komen op een vrije markt tot stand op basis van vraag en aanbod. De afstand van een vlucht is slechts één van de aspecten die een rol spelen bij tariefvorming. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft recentelijk nog onderzoek gedaan naar de hoogte van de tarieven van KLM en SLM. Op grond van dit onderzoek heeft ACM bij besluit van 8 mei 2013 geconcludeerd dat beide luchtvaartmaatschappijen geen excessieve tarieven hanteren op deze route2. Ik heb dus geen enkele indicatie dat KLM en SLM onredelijk hoge tarieven hanteren op de route Amsterdam–Paramaribo.
Deelt u de mening dat het toestaan van meer concurrentie op het traject Amsterdam – Paramaribo een gunstig effect zal hebben op de ticketprijzen, op toerisme, op werkgelegenheid en op de economie van Nederland en Suriname? Kunt u het antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is er al sprake van een open en geliberaliseerd regime onder het huidige luchtvaartverdrag met Suriname met ruimte voor markttoegang en concurrentie door additionele luchtvaartmaatschappijen. De Surinaamse markt blijkt echter lastig om succesvol te exploiteren. Deze markt wordt gekenmerkt door een beperkte vakantie- en vrachtmarkt en een sterke gepiektheid van het zomer- en winterseizoen door met name familiebezoek. Dit heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat in het verleden andere luchtvaartmaatschappijen dan KLM en SLM, zoals Martinair, zich hebben teruggetrokken uit die markt en er de laatste jaren geen belangstelling is gebleken van andere luchtvaartmaatschappijen in Nederland om op die markt te opereren.
Wat is de reden dat Suriname wel afspraken met de Verenigde Staten van Amerika en Turkije maakt om te komen tot een open luchtruim maar dit met Nederland tot op heden nog niet doet?
Het Nederlandse regime dat tot op heden naar tevredenheid voldoet heb ik in het antwoord op vraag 1 geschetst. Welke specifieke overwegingen bij de Verenigde Staten en Turkije een rol hebben gespeeld om met Suriname een open luchtruim luchtvaartovereenkomst af te sluiten, zijn mij niet bekend.
Bent u bereid om opnieuw met Suriname te spreken om te komen tot een nieuw verdrag voor een volledige open sky tussen Nederland en Suriname? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen?
Er is geen aanleiding om op dit moment tot een volledig open sky verdrag tussen Nederland en Suriname te komen. Het huidige luchtvaartverdrag biedt de markt reeds meer ruimte dan momenteel wordt benut. Vanuit beide landen kunnen nog twee additionele maatschappijen opereren naast KLM en SLM. Ik ben altijd bereid om te praten over een nog ruimere mate van liberalisatie van het huidige luchtvaartverdrag indien daar in de toekomst noodzaak toe blijkt.
Extreme stookkosten in het Hilwiscomplex in Amsterdam |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Is het u minister bekend dat de huurders van het Hilwiscomplex te Amsterdam, aangesloten op een oliegestookte blokverwarming uit 1930, ten gevolge van het uitponden van hun complex geconfronteerd worden met snel oplopende stookkosten die inmiddels € 450 per maand bedragen?1
Ja.
Is het mogelijk om op grond van de nieuwe Warmtewet de verwarmingskosten over 2012, waarvan de afrekening op 2 juli 2012 is ontvangen, op redelijkheid te laten toetsen?
Bij huurwoningen met een gereguleerde huurprijs kunnen huurders het voorschot op en de afrekening van de servicekosten door de huurcommissie laten toetsen. De Huurcommissie bepaalt daarbij tevens of de kosten redelijk zijn.
Bij woningen met een geliberaliseerde huurprijs, of indien men niet met het oordeel van de Huurcommissie instemt, kan de rechter uitspraak doen.
Op 1 januari 2014 treedt de Warmtewet in werking. Uit hoofde van de Warmtewet is toetsing van de tarieven mogelijk bij een onafhankelijke geschillencommissie. Bij huurwoningen kan dit ook de Huurcommissie zijn.
Recent heeft de Huurcommissie 484 uitspraken over de eindafrekening servicekosten gedaan met betrekking tot het Hilwiscomplex. De zaken hadden betrekking op de jaarafrekening stook- en warmwaterkosten over de jaren 2006 tot en met 2010. De Huurcommissie heeft de betalingsverplichting voor de stook- en warmwaterkosten vastgesteld. Voor de jaren 2007 tot en met 2010 heeft de Huurcommissie doorberekening van 50% van de werkelijke kosten redelijk geacht.
Zo nee, langs welke andere weg kunnen de huurders de verhuurder dwingen om elementaire maatregelen te nemen om de extreem hoge stookkosten, minstens drie keer zo hoog als gebruikelijk voor dergelijke woningen, terug te brengen tot normalere proporties?2
Op grond van artikel 243 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen huurders de verhuurder via de rechter verplichten bepaalde energiebesparende maatregelen aan te brengen, uiteraard wel indien daar een redelijke huurverhoging tegenover staat. Het gaat daarbij ondermeer om het «ten behoeve van de verwarmingsinstallatie plaatsen van een verwarmingsketel met een opwekkingsrendement van ten minste 80% indien de bestaande verwarmingsketel ten minste tien jaren oud is.» Hiervan is in het voorliggende geval sprake.
Is het u bekend dat de beheerder huurders die zelf een HR-ketel willen aanschaffen hiervoor slechts toestemming geeft indien zij een verklaring tekenen dat ze de installatie bij beëindiging van het huurcontract om niet overdragen aan de verhuurder? Is deze casus aanleiding om de wettelijke bepalingen (BW 7:215 e.v.) met betrekking tot zelf aangebrachte voorzieningen te herzien, waardoor er altijd een vergoeding dient te worden gegeven bij voorzieningen die de waarde van de woning doen toenemen?
Op grond van de regeling van artikel 215 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kan de huurder aan de binnenzijde van de woning zonder toestemming van de verhuurder veranderingen of toevoegingen aanbrengen die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten kunnen worden ongedaan gemaakt en verwijderd. Indien de toevoegingen niet zonder noemenswaardige kosten kunnen worden ongedaan gemaakt en verwijderd dient de verhuurder toestemming te verlenen voor het aanbrengen hiervan, indien die veranderingen de verhuurbaarheid niet schaden dan wel niet leiden tot een waardedaling van het gehuurde. Het is, indien de verhuurder die toestemming niet verleent, uiteindelijk de rechter die hierover moet oordelen.
Op grond van artikel 216 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is de huurder niet verplicht tot het ongedaan maken van (door verhuurder of rechter) geoorloofde veranderingen en toevoegingen en kan hij ter zake hiervan bij het verlaten van de woning ook vergoeding vorderen voor zover artikel 212 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (ongerechtvaardigde verrijking) dat toestaat.
Er is in artt. 215 e.v. van Boek 7 van het BW dus al voorzien in het ontvangen van een vergoeding voor voorzieningen die de waarde van de woning doen toenemen en ik zie geen aanleiding daaraan iets te veranderen.
Is het u bekend dat de beheerder niet mee wil werken aan de plaatsing van een nieuwe HR-ketel die gehuurd wordt van een energiebedrijf, terwijl hierdoor de stookkosten (inclusief de huur van de ketel) meer dan halveren ten opzichte van de bestaande situatie? Valt de plaatsing van een huurketel onder de instemmingsplicht voor zelf aangebrachte voorzieningen (BW 7:215 e.v.)? Indien dit niet vaststaat, bent u bereid om de wet op dit punt te verduidelijken?
Alle veranderingen of toevoegingen aan de woning vallen in beginsel onder de regeling van artikel 215 e.v. van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Zoals eerder aangegeven kan de huurder op grond van die regeling aan de binnenzijde van de woning zonder toestemming van de verhuurder veranderingen of toevoegingen aanbrengen die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten kunnen worden ongedaan gemaakt en verwijderd. Het maakt voor de toepasselijkheid van artikel 215 niet uit of de huurder een HR-ketel koopt of huurt.
Bent u bereid om een aangepaste versie van het in maart 2011 ingetrokken wetsvoorstel 31 992 aan de Kamer voor te leggen, in het bijzonder gericht op het versnellen van rendabele investeringen in energiebesparing in de huursector? Zo nee, op welke andere wijze gaat hij een einde maken aan de systematische obstructie van energiebesparing door sommige verhuurders?3
Op grond van artikel 243 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen huurders het aanbrengen van bepaalde energiebesparende maatregelen door hun verhuurder afdwingen. Ik ben niet voornemens het eerder ingetrokken wetsvoorstel, al dan niet in aangepaste vorm, opnieuw in procedure te brengen.
De heffing van vennootschapsbelasting bij waarborgfondsen |
|
Paulus Jansen |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van de waarborgfondsen die in het verleden vrijgesteld waren van vennootschapsbelasting (Vpb), waarvoor de inspecteur der belastingen nu het standpunt inneemt dat zij belastingplichtig zijn?1 En met ingang van welke data?
Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) staat mij niet toe informatie te verstrekken over de belastingposities van individuele waarborgfondsen. Wel kan ik in zijn algemeenheid over de belastingplicht van waarborgfondsen het volgende opmerken. Waarborgfondsen hebben veelal de rechtsvorm van een stichting. Volgens de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969) is een stichting belastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming drijft. Daarvan is sprake bij een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarbij door deelname aan het economische verkeer voordeel wordt behaald dan wel redelijkerwijs een voordeel te verwachten is. Een winststreven wordt ook verondersteld aanwezig te zijn als er doorlopend overschotten worden behaald. Dat wordt beoordeeld door de inspecteur aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden. Deze beoordeling heeft plaatsgevonden voor de bij de Belastingdienst bekende waarborgfondsen. Dergelijke beoordelingen vinden initieel en periodiek plaats. Dit kan ertoe leiden dat de datum van aanvang van de belastingplicht – mede op grond van het vertrouwensbeginsel – voor het ene waarborgfonds anders kan luiden dan voor het andere fonds. Omdat bij de beoordeling van de belastingplicht de eventuele financiële risico's voortvloeiend uit de vangnetfunctie van het Rijk niet relevant zijn, zijn de effecten daarvan niet onderzocht. In de Wet VPB 1969 is evenmin een specifieke vrijstelling voor waarborgfondsen opgenomen.
Van een gewijzigde opstelling van de Belastingdienst is geen sprake. Wel is er de afgelopen periode meer aandacht voor de belastingplicht van verenigingen en stichtingen in zijn algemeenheid en daarmee ook voor waarborgfondsen.
Heeft er over de onder (1) genoemde gewijzigde opstelling van de inspecteur der belastingen vooraf overleg plaatsgevonden met enige bewindspersoon? Welke? Zo nee, is enige bewindspersoon vooraf over de gewijzigde opstelling geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de financiële achtervang positie van het Rijk jegens de waarborgfondsen die een aanslag Vpb is opgelegd? Is onderzocht wat de effecten van een Vpb-plicht zouden zijn op de financiële risico's voortvloeiend uit de vangnetfunctie van het Rijk?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er waarborgfondsen die nog steeds vrijgesteld zijn van vennootschapsbelasting? Zo ja, welke en op grond van welke argumentatie?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er al definitieve aanslagen opgelegd of zijn aanslagen nog onder de rechter?
Er zijn aanslagen vennootschapsbelasting vastgesteld. Als belastingplichtige het daar niet mee eens is, staat de weg van bezwaar en beroep open. Artikel 67 van de AWR staat mij niet toe informatie te verstrekken over de belastingposities van individuele waarborgfondsen.
Hoeveel is de totale geclaimde opbrengst voor de fiscus?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent de heffing van Vpb bij de waarborgfondsen voor de belastingopbrengst over het resultaat van de betrokken semi-publieke instellingen? Is er sprake van communicerende vaten, waarbij het enige voordeel voor de fiscus is dat opbrengst naar voren wordt gehaald?
Als een waarborgfonds belastingplichtig is, is over de winst vennootschapsbelasting verschuldigd. Dit betekent dat de aan de algemene reserve toe te voegen winst (na VPB) lager zal zijn. Waarborgfondsen staan borg voor leningen die door financiële instellingen worden verstrekt aan de aangesloten deelnemers. Daardoor kunnen de deelnemers een lagere rente bedingen. De deelnemers betalen daarvoor een vergoeding aan het waarborgfonds dan wel houden op hun balans een obligopost (passiefpost) aan voor een eventuele aanspraak door het fonds. Gelet op de «vangnetfunctie» die het Rijk (veelal) heeft, zal de heffing van vennootschapsbelasting bij het waarborgfonds naar aangenomen mag worden geen dan wel een zeer marginale invloed hebben op het rentepercentage dat de financiële instelling in rekening brengt. De investeringsruimte van de deelnemers wordt derhalve door de heffing van vennootschapsbelasting bij het waarborgfonds niet noemenswaardig aangetast. Van een btw-derving zal derhalve geen sprake zijn. Bedoeld onderzoek is niet verricht. Omdat als gevolg van de heffing van vennootschapsbelasting over de winst het vermogen van het waarborgfonds minder toeneemt, zal in theorie eerder een beroep kunnen worden gedaan op de vangnetfunctie van het Rijk.
Heeft u onderzocht wat het effect van Vpb-heffing bij de waarborgfondsen is op de investeringsruimte voor de betrokken semi-publieke instellingen, zoals woningcorporaties?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel bedraagt de geschatte btw-derving door het nog verder terugvallen van investeringen door de betrokken instellingen?
Zie antwoord vraag 7.
Indien de onder vraag 3 en 9 bedoelde gegevens niet beschikbaar zijn, bent u bereid om dat alsnog te onderzoeken en de Kamer hierover voor Prinsjesdag te informeren?
Zoals hiervoor is aangegeven, zullen dergelijke onderzoeken niets toevoegen. Daarom ligt het niet voor de hand om zulke onderzoeken – die de nodige menskracht vergen en kosten met zich brengen – te laten uitvoeren.
De verdeling van verantwoordelijkheden bij het opstellen van de Lange Termijn Spooragenda |
|
Carla Dik-Faber (CU), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de brief van de Federatie Mobiliteitsbedrijven Nederland (FMN) aan de directie van ProRail over de betrokkenheid van de FMN bij de visievorming voor de Lange Termijn Spooragenda (LTSA) d.d. 4 juni 2013 en de reactie van de president-directeur van ProRail daarop d.d. 4 juli 2013?
Ja.
Deelt u de mening dat een deur-tot-deur benadering niet alleen gaat over de kansen en knelpunten op de overstapknopen waar regionaal spoor en landelijk spoor samen komen, maar dat het juist zou moeten gaan om het functioneren van het spoorsysteem als geheel en het spoorsysteem als onderdeel van het totale openbaarvervoersnetwerk?
Ja. Voor de reiziger staat het goed functioneren van het spoorsysteem als geheel en het totale openbaar vervoer centraal. De Lange Termijn Spooragenda legt daarbij, zoals de naam al zegt, de focus op het spoorsysteem, maar met andere initiatieven (zoals de permanente structuur voor de OV-chip kaart (NOVB) en de uitwerking van de initiatieven uit «Samen op Reis») richt ik me op de gehele OV-keten. Ook zal ik in de sturing conform de moties van Van Veldhoven c.s.2 en motie De Boer/Hoogland3 bekijken hoe de deur-tot-deur reistijd kan worden verbeterd door onder andere een betere samenwerking tussen vervoerders.
Kunt u onderbouwen waarom uw ministerie de uitwerking van een visievraag bij NS en ProRail belegd?
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 februari4, heb ik met de LTSA mijn visie, ambities en doelen weergegeven voor het spoor. Voor de uitwerking heb ik NS en Prorail nodig, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse operatie op het Hoofdrailnet (HRN) en de Hoofdspoorweginfrastructuur (HSWI). Ik heb NS en Prorail gevraagd op basis van de LTSA, een toekomstbestendig plan op te stellen (het «operationeel spoorconcept») om het HRN en de HSWI beter te laten functioneren. In de «vraagspecificatie», die als bijlage bij de hier boven vermelde Kamerbrief is meegestuurd, heb ik toegelicht wat ik daarbij van hen verwacht.
Kunt u aangeven in welke beleidsmatige zaken het ministerie nu het voortouw heeft en in voor welke onderwerpen de uitwerking van de LTSA wordt overgelaten aan NS en ProRail?
Ik heb het voortouw bij de herijking en mogelijke herprioritering van de spoorprogramma’s en projecten op basis van de doelen van de Spooragenda. Ook heb ik het voortouw bij de verbetering van de sturing in de spoorsector in onder meer de nieuwe beheer- en vervoersconcessie. NS en ProRail zijn verantwoordelijk voor het opstellen van het operationele spoorconcept voor het HRN en de HSWI. Het resultaat waar NS en Prorail eind dit jaar mee zullen komen, zal ik beoordelen en aan uw Kamer sturen. In mijn brief van 2 juli 20135 heb ik u een voortgangsrapportage over uitwerking van de Lange Termijn Spooragenda gestuurd.
Hoe wilt u in de huidige verdeling voorkomen dat de FMN-partijen voor hun inbreng door uw ministerie, NS en ProRail van het kastje naar de muur worden gestuurd?
Ik heb afspraken met FMN gemaakt over hoe zij bij de verschillende onderdelen van de Lange Termijn Spooragenda betrokken worden. Sinds begin 2013 vindt er regulier overleg plaats tussen de CEO’s van de FMN partijen en mijn ministerie. Dit overleg is bedoeld om lopende dossiers zoals de uitwerking van de Lange Termijn Spooragenda te bespreken. Voor de uitwerking door NS en Prorail heb ik hen verzocht de relevante belanghebbenden -waaronder de FMN partijen- te betrekken. In mijn contacten met Prorail heb ik dit nogmaals met hen besproken. ProRail en NS hebben de afgelopen periode meerdere gesprekken gevoerd met FMN over de Lange Termijn Spooragenda en FMN uitgenodigd dit gesprek intensief te blijven voeren (zie ook het afschrift van de brief van Prorail aan FMN hierover in de bijlage).
Hoe wilt u in de huidige verdeling voorkomen dat FMN-partijen voor zaken die spelen rond stations waar hoofdrailnet en regionaal spoor elkaar raken, afhankelijk zijn van NS bij het uitwerken van de LTSA? Waarom neemt uw ministerie, gezien de verschillende belangen, hierin niet de regie?
Ik heb op dit dossier de regie. Zoals ik gemeld heb in de Kamerbrief6 «Visie op het eigendom en beheer van stations» van 29 mei 2013 ben ik op diverse vlakken bezig om knelpunten en ontwikkelingen rond de stations aan te pakken. Met de implementatie van de Europese richtlijn tot instelling van één Europese spoorwegruimte zet ik een belangrijke stap om duidelijke en scherpere voorwaarden voor toegang tot voorzieningen en levering van diensten voor (o.a. regionale) vervoerders op de stations te scheppen. Daarbij zal de rol van de ACM overeenkomstig de richtlijn als toezichthouder worden versterkt. Daarnaast onderzoeken NS en Prorail, samen met de regionale vervoerders, hoe de samenwerking op de stations kan worden verbeterd. In de nieuwe vormgeving van de sturing op het spoor die ik u dit najaar toezend, zal ik aangeven hoe ik met de stations zal omgaan.
Zijn er door betrokken partijen, te weten NS, ProRail en/of de FMN-vervoerders, in het kader van de LTSA tot nu toe richting uw ministerie bezwaren gemaakt over de nu gekozen verdeling van de onderwerpen en/of verantwoordelijkheden over de partijen en specifiek de rol van FMN-vervoerders bij het opstellen van de LTSA? Zo ja, wat waren deze bezwaren en wat is hiermee gedaan?
FMN heeft in verschillende gesprekken aangegeven betrokken te willen worden bij het opstellen van het operationeel spoorconcept door NS en Prorail, onder meer in een reguliere bijeenkomst van het Overlegorgaan Infrastructuur & Milieu (OIM) over de Lange Termijn Spooragenda op 14 mei 2013.7 Ik maak van de gelegenheid gebruik om u -zoals eerder afgesproken met uw Kamer- ook dit verslag te sturen van de bijeenkomst van het OIM. Ook heeft het IPO-bestuur op 15 juli en de voorzitter van het SKVV op 18 juli bij mij per brief aandacht gevraagd voor de betrokkenheid van FMN bij de uitwerking van de LTSA. Ik en mijn ministerie hebben aan FMN op meerdere momenten toegelicht dat de reden dat NS en ProRail primair aan de lat staan voor de operationele uitwerking, ligt in het exclusieve recht dat ik hen geef via de respectievelijke concessies om de dienstverlening op het HRN en de HSWI vorm te geven. Ook heb ik aangegeven dat ik van NS en ProRail verwacht dat ze regionale vervoerders en overige belanghebbenden betrekken bij de uitwerking van het spoorconcept. Diverse gesprekken hebben plaatsgevonden en uitnodigingen voor vervolgafspraken zijn verstuurd. Ik spreek ProRail en NS hierop ook aan zoals blijkt uit het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat de LTSA verder moet kijken dan de concessieperiode 2015–2024 en dat het daarom ook wenselijk is andere vervoerders op een meer gelijkwaardige wijze te betrekken bij de uitwerking van de LTSA, nu de kans reëel is dat Europa Nederland zal verplichten tot aanbesteding en mogelijk opknippen van het hoofdrailnet vanaf 2024, zonder overigens verder op deze Europese besluitvorming vooruit te lopen?
Ik deel de mening dat de Lange Termijn Spooragenda verder moet kijken dan de concessieperiode 2015–2024. De LTSA heeft dan ook een tijdshorizon tot 2028. Bij de beleidsmatige uitwerking van de Lange Termijn Spooragenda is FMN op eenzelfde wijze betrokken als andere belanghebbenden (goederenvervoerders, decentrale overheden, consumentenorganisaties, NS en Prorail). Diverse gesprekken hebben plaatsgevonden om opvattingen over de beleidsmatige uitwerking van de LTSA te vergaren en denkrichtingen van mijn ministerie te toetsen. Naast de generieke bijeenkomsten die hebben plaatsgevonden van het Overlegorgaan Infrastructuur & Milieu belegt mijn ministerie de komende periode ook een aantal specifieke bijeenkomsten met FMN, de decentrale overheden, consumentenorganisaties en goederenvervoerders over de LTSA. Ik heb NS en Prorail gevraagd -voor zover al mogelijk- in hun operationele uitwerking van de LTSA rekening te houden met het Vierde Spoorpakket. Zoals aangegeven in eerdere antwoorden betrekken NS en ProRail de regionale vervoerders bij deze uitwerking. Daarnaast wordt FMN door mijn departement structureel betrokken bij en op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rond het 4e Spoorpakket en de nationale impact studie.
De huurprijzen van studentenkamers |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het onderzoek van Savills naar de huurprijzen van studentenkamers?1
Ja.
Worden de uitkomsten bevestigd door Nederlands onderzoek? Zo nee, wat is de bandbreedte van de uitkomsten tussen de diverse onderzoeken?
Voor zover bekend, rapporteert geen erkend wetenschappelijk onderzoeksinstituut (zoals bijvoorbeeld het CBS) over de ontwikkeling van de huurprijzen van studentenkamers.
Het onderzoek van Savills naar huurprijzen van studentenkamers is niet door Savills zelf uitgevoerd. Het is gebaseerd op Nederlands onderzoek door Kamernet.nl op een databestand van nieuw aangeboden kamers in 2012. Belangrijke kanttekening bij deze cijfers is dat deze niet het volledige aanbod van studentenkamers in Nederland beschrijven, maar slechts het (bij Kamernet.nl) geadverteerde aanbod. Bovendien blijkt het ook om kamers voor andere doelgroepen dan studenten te gaan. De huurprijs wordt veelal aangegeven inclusief de bijkomende kosten als gas, elektra, water en stoffering (servicekosten). De aanbieders zijn in het algemeen particuliere verhuurders, die gemiddeld vaak een hogere huur vragen dan de sociale verhuurders van studentenkamers. Nu het bij dit onderzoek ontbreekt aan een adequate onderzoeksverantwoording, kunnen deze gegevens niet goed op waarde worden geschat en daarmee is vergelijking met ander onderzoek niet opportuun.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van de vierkantemeterprijs voor studentenkamers in de studentensteden? Klopt onze conclusie dat de gemiddelde huurprijs in Amsterdam inmiddels circa € 30 per vierkantemeter bedraagt, vier keer zoveel als de gemiddelde vierkantemeterprijs bij sociale huurwoningen?
Vanwege het ontbreken van valide en betrouwbaar onderzoek over huurprijzen voor studentenkamers en de ontwikkeling daarvan (zie ook antwoord 2), is er geen inzicht in de hoogte en ontwikkeling van de vierkante meterprijs.
Is het mogelijk om dergelijke extreme huurprijzen te vragen binnen de wettelijke huurprijsbescherming voor onzelfstandige woonruimte? Zo ja, rechtvaardigt dit de conclusie dat deze huurprijsbescherming zijn naam niet waard is? Wat gaat u daaraan doen?
In het huurprijzenrecht voor woonruimte geldt in beginsel contractvrijheid; de verhuurder en huurder mogen elke huurprijs die hun goeddunkt overeenkomen.
Met behulp van het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (puntenstelsel) kan een huurder uitrekenen wat de maximale kale huurprijs voor zijn kamer is.
Wanneer de huurder meent dat hij teveel huur betaalt, kan hij de huurprijs op twee manieren via de huurcommissie verlagen:
Voor huurders van kamers geldt dus huurprijsbescherming.
Op het gebied van studentenhuisvesting is een Landelijk Actieplan Studenthuisvesting opgesteld. In mijn brief van 5 juni 2013 (Kamerstukken II, 2012/13, 33 104, nr. 4) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) 2011–2016. Het plan kent een tweeledige doelstelling:
Daarmee wordt beoogd dat de woningmarkt voor studenten in de komende jaren meer in balans komt, wat naar verwachting ook een matigend effect zal hebben op de huurprijsontwikkeling.
Het bericht dat de CVA zorg in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis acuut is gestopt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat het werk van een speciaal getraind team dat CVA- zorg bood binnen het Ruwaard van Putten Ziekenhuis per 18 juli 2013 is gestopt, omdat deze zorg door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet meer verantwoord wordt geacht? Zo ja, hoe oordeelt u daarover?1
De neurologen van het Spijkenisse MC en de drie overnemende ziekenhuizen hebben aangegeven dat zij het niet meer verantwoord achten om patiënten met acute neurologische problemen op te nemen. Daarop heeft de raad van bestuur van Spijkenisse in overleg met ketenpartners besloten deze verrichtingen niet meer uit te voeren. De IGZ is over dit besluit geïnformeerd. Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorgverlening. Wanneer de instelling oordeelt dat de zorg niet meer verantwoord geleverd kan worden, is het goed dat zij daarmee stoppen. Wel moet de continuïteit van zorg voor verzekerden zijn gewaarborgd.
Waar moeten de 270 patiënten met een beroerte, die het Ruwaard van Putten Ziekenhuis jaarlijks behandelt, nu heen? Hoeveel langer doen deze patiënten er over om het eerstvolgende ziekenhuis te bereiken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn meerdere ziekenhuizen in de regio die deze zorg kunnen bieden en waar patiënten terecht kunnen. Hoeveel langer patiënten er precies over doen om in deze ziekenhuizen te komen is mij niet bekend.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2 van Kamervragen van de Kamerleden Van Gerven (SP) en Leijten (SP) over het bericht dat huisartsen zich ernstige zorgen maken over de ontstane situatie na het faillissement van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis, met kenmerk 134898–107366-CZ.
Is de zorg voor deze patiënten er volgens u mee gediend dat deze CVA-zorg is gestopt op Voorne-Putten? Hoeveel groter is dat kans dat deze patiënten blijvende gezondheidsschade oplopen nu adequate zorg verder weg is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Patiënten zijn er alleen bij gebaat om zo snel als mogelijk in een ziekenhuis te zijn, waar deze zorg, verantwoord kan worden geboden. Het ziekenhuis laat mij weten dat deze afweging juist is gemaakt om risico’s te voorkomen.
Is de succesvolle aanpak waarbij patiënten bij binnenkomst diverse onderzoeken tegelijk krijgen nu definitief verleden tijd? Hoe oordeelt u daarover?
Nee, Spijkenisse MC laat mij weten dat ook in andere ziekenhuizen in de regio wordt gewerkt met een gericht CVA protocol.
Wat is de reden dat de IGZ deze zorg niet meer verantwoord acht? Heeft dit ermee te maken dat een deel van het personeel dat deze zorg bood na het faillissement van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis daar nu niet meer werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Het Spijkenisse MC laat mij weten dat de kwaliteit- en capaciteitscriteria voor goede neurologische zorg niet langer kunnen worden gegarandeerd door de vakantieperiode in combinatie met het vertrek van medewerkers. Om die reden heeft de raad van bestuur van Spijkenisse MC in overleg met ketenpartners besloten deze verrichtingen niet meer uit te voeren. Het betreft hier dus geen besluit van de IGZ.
Wat is er na het stoppen van deze CVA-zorg nog over van de afspraken die zijn gemaakt met huisartsen, verpleeg- en verzorgingshuizen en revalidatiecentra om ervoor te zorgen dat patiënten ook na verblijf in het ziekenhuis nog een goede behandeling krijgen? Wordt deze zorg nog geboden? Zo nee, waarom niet en hoe oordeelt u daarover? Welke gevolgen heeft dat voor patiënten?
Het Spijkenisse MC laat mij weten dat de zorg voor patiënten in de regio Voorne-Putten nog steeds volgens de afspraken wordt geleverd, met dat verschil dat de acute neurologische zorg niet op de locatie Spijkenisse, maar in andere ziekenhuizen in de regio, wordt geboden.
Zijn er meer afdelingen in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis die op dit moment niet goed meer functioneren en met sluiting worden bedreigd? Zo ja, welke afdelingen betreft dit, wat is hier de oorzaak van en wie is hier verantwoordelijk voor? Welke rol speelt de IGZ hier?
De IGZ toetst of de zorg in het Spijkenisse MC verantwoord is en ziet momenteel geen reden om in te grijpen omdat tot nu toe de geboden zorg verantwoord is. In het kader van het nieuwe zorgprofiel heeft het Spijkenisse MC bekend gemaakt ernaar te streven per 1 oktober 2013 de huidige SEH om te vormen tot een nieuwe vorm van spoedzorg, in afstemming met de HAP, die op werkdagen van 07.00 tot 21.00 uur geopend zal zijn. Tevens zullen vanaf 1 oktober geen acute en klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde meer plaatsvinden. Wel blijven de poliklinieken voor beide specialismen bestaan.
Het is primair de eigen verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om maatregelen te nemen wanneer zij niet in staat is om de voorwaarden voor verantwoorde zorg in te vullen, bijvoorbeeld doordat veel werkwerknemers elders werk vinden. Spijkenisse MC heeft zeer recent aangegeven rekening te houden met de mogelijkheid dat om die reden het ziekenhuis eerder dan 1 oktober zal stoppen met het aanbieden van de klinische kindergeneeskunde.
Wat vindt u ervan dat CVA-zorg die als succesvol te boek staat – 71% kon na behandeling naar huis terwijl het landelijke gemiddelde 55% bedraagt – in korte tijd daalt naar een niveau waarop de IGZ de zorg onverantwoord vindt? Kunt u daar een verklaring voor geven?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 5.
Acht u de nieuwe eigenaren van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis verantwoordelijk voor het in rap tempo ontmantelen van goede CVA-zorg? Hoe oordeelt u over hun rol?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Begrijpt u dat er veel reuring is omdat medewerkers zich en masse slachtoffer voelen van misbruik van het faillissementsrecht om werknemers te «lozen»?
Ik begrijp de gevoelens van onzekerheid en teleurstelling onder de medewerkers naar aanleiding van het faillissement van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis. Toen vanaf medio november 2012 steeds duidelijker werd dat het Ruwaard van Putten Ziekenhuis niet zelfstandig zou kunnen voortbestaan, zijn door de Raad van Bestuur gesprekken gevoerd met verschillende potentiële overnamekandidaten. Het bleek echter dat er geen publieke of private partijen bereid waren de schuld te saneren. Hierop heeft de Stichting Ruwaard van Putten Ziekenhuis noodgedwongen zelf haar faillissement aangevraagd. Er zijn geen aanwijzingen dat van het faillissementsrecht misbruik is gemaakt om werknemers te «lozen».
Wat vindt u van de uitspraken van een van de bestuurders bij CNV Publieke Zaak die de handelwijze van de overnemende ziekenhuizen Maasstad Ziekenhuis, Ikazia Ziekenhuis en het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis dubieus vindt, waarbij personeel van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis als speelbal wordt gebruikt en «voor een prikkie kunnen worden ingezet»?2
Bij het verdwijnen van het voormalig Ruwaard van Putten zou de werkgelegenheid van alle medewerkers vervallen, met volledig verlies van zorg in Spijkenisse. Door de doorstart van het Spijkenisse MC wordt een deel van de werkgelegenheid en daarmee de zorg in Spijkenisse behouden. Dit gebeurt conform de geldende CAO bepalingen. Mijn verantwoordelijkheid is het waarborgen van de continuïteit van cruciale zorg, wanneer de verzekeraar daartoe niet in staat is. Zolang deze niet in gevaar is, is er geen reden om partijen tot de orde te roepen.
Vindt u dit getuigen van goed werkgeverschap anno 2013?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid de overnemende ziekenhuizen en de zorgverzekeraars CZ, Achmea en VGZ tot de orde te roepen om te komen tot een menswaardige behandeling van het personeel en het behoud van een volwaardig ziekenhuis op Voorne-Putten?
Zie antwoord vraag 11.
Een arbodienst die medische gegevens doorgegeven heeft aan werkgevers |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van College Bescherming Persoonsgegevens dat een arbodienst en een verzuimbedrijf structureel medische informatie door hebben gegeven aan werkgevers die niet noodzakelijk is voor re-integratie of de begeleiding van zieke werknemers?1
De bedrijfsarts dient zich bij de verwerking van deze gegevens te houden aan het medisch beroepsgeheim en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Hij mag een beperkt aantal gegevens terugkoppelen aan de werkgever, namelijk de gegevens die noodzakelijk zijn voor de begeleiding en re-integratie van de zieke werknemer en de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beantwoording van de vraag of er zich een uitzondering op de loondoorbetalingsverplichting voordoet. Een arbodienst of verzuimbedrijf dat de verzuimbegeleiding uitvoert voor de werkgever mag in principe ook alleen deze beperkte set gegevens verwerken en verstrekken aan de werkgever. Aanvullende gegevens mogen alleen met uitdrukkelijke toestemming van de werknemer aan de werkgever worden doorgegeven. De omgang met (medische) persoonsgegevens vraagt zorgvuldigheid en kennis van wet- en regelgeving.
Ik acht het van groot belang dat werknemers in de spreekkamer zich beschermd weten door het medisch beroepsgeheim van de bedrijfsarts en dat verwerking van medische persoonsgegevens conform de Wbp gebeurt. Ik betreur het dan ook dat deze twee bedrijven onzorgvuldig hebben gehandeld. Volgens het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft het onderzochte verzuimbedrijf naar aanleiding van het onderzoek zodanige maatregelen getroffen dat de overtredingen inmiddels zijn beëindigd. Bij de gecertificeerde arbodienst zal het CBP de komende maanden controleren in hoeverre de geconstateerde overtredingen voortduren en zo nodig overgaan tot het nemen van handhavende maatregelen.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts te allen tijde gegarandeerd dient te zijn en dat werknemers er op moeten kunnen vertrouwen dat de verwerking van hun persoons- en medische gegevens volgens de wettelijke normen gebeurt?
Ik vind dat de bedrijfsarts vanuit zijn professionele autonomie en op basis van de geldende professionele normen en richtlijnen en binnen de wet moet handelen en dat de werknemers erop moeten kunnen vertrouwen dat verwerking van medische gegevens aan de wet voldoet.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van arbodiensten, verzuimbedrijven en bedrijfsartsen op dit moment voldoende geborgd is?
Arbodiensten en verzuimbedrijven bieden allerlei diensten aan, waaronder diensten die betrekking hebben op de wettelijke verplichtingen van werkgevers en bedrijfsartsen. De professionele autonomie van de bedrijfsarts is van groot belang vanwege de wettelijke taken van de bedrijfsarts in verzuimbegeleiding en het medisch beroepsgeheim. De wet- en regelgeving biedt voldoende ondersteuning daarbij.
Kunt u inschatten in hoeverre het vaker voorkomt dat Arbodiensten of bedrijfsartsen medische persoonsgegevens verzamelen en delen die niet aan de werkgever verstrekt horen te worden?
Het CBP heeft één arbodienst en één verzuimbedrijf onderzocht. Op basis hiervan kan ik niet goed inschatten hoe vaak dit voorkomt. In een onderzoek van de Inspectie SZW uit 2012 «Verzuimbedrijven» is geconstateerd dat op enkele punten de Wbp wordt overtreden. Het onderzoek betrof alleen verzuimbedrijven, geen arbodiensten.
Bent u bereid met de beroepsgroep te onderzoeken op welke manier de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts beter geborgd kan worden en of er maatregelen genomen moeten worden om de privacy van werknemers te garanderen?
Het Kabinet heeft aan de Sociaal Economische Raad advies gevraagd over de toekomst van arbeidsgerelateerde zorg. Op dit moment wil ik niet vooruitlopen op het advies door in te gaan op mogelijke oplossingsrichtingen. Ik verwacht het advies uiterlijk op 1 maart 2014.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van arbodiensten, verzuimbedrijven en bedrijfsartsen het beste gegarandeerd kan worden wanneer de bekostiging daarvan niet direct door werkgevers gebeurt, bijvoorbeeld via een speciaal daarvoor op te richten fonds? Bent u bereid de mogelijkheden en randvoorwaarden voor een dergelijk fonds te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Miljoenen belastinggeld voor Afrika |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen voor hulp Afrika»?1
Kunt u aangeven waar u uw naïeve visie op baseert dat, na decennia van mislukte ontwikkelingshulp, Nederland gewoon verder moet gaan met het pompen van miljoenen in Afrika?
Deelt u de mening dat de tientallen miljoenen aan Nederlands belastinggeld beter besteed kunnen worden in eigen land? Zo neen, waarom niet?
Kunt u van de landen die deze miljoenen gaan ontvangen individueel aangeven of zij lid zijn van de verwerpelijke Organisation of Islamic Cooperation (OIC), hoe corrupt ze zijn en waar er sprake is van een democratie en een betrouwbare overheid?
Bent u bereid dit onzinnige plan in te trekken? Zo neen, waarom niet?
De kosten van het softdrugsbeleid en de financiële effecten van het reguleren van softdrugs |
|
Magda Berndsen (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat waren de (geschatte) kosten (uitgesplitst naar categorie) van de handhaving van het softdrugsbeleid de afgelopen vijf jaren (inclusief de in de begrotingen van politie en justitie opgenomen budgetten voor gemeentelijke controles en opsporing, vervolging en ruimen van wietplantages, het doen van onderzoek, et cetera)?
Handhavingscapaciteit wordt niet specifiek geoormerkt. Ook wordt geen uitsplitsing gemaakt naar kosten voor de bestrijding van bepaalde vormen van criminaliteit. Criminaliteit wordt bestreden en capaciteit wordt daar ingezet waar dit nodig is. Daarbij is het lokale gezag verantwoordelijk voor de inzet van politie.
Hoe hoog was de (geschatte) maatschappelijke schade (gestolen energie, verzekeringsschade, kosten huiseigenaren, woninguitzettingen door corporaties et cetera) de afgelopen vijf jaren als gevolg van illegale hennepteelt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen van Lid Kooiman (SP) (d.d. 5 maart 2013 nr. 1499)
Wat is de doelstelling van de Taskforce B5? In hoeverre is de doelstelling behaald? Wat zijn de kosten van de Taskforce B5?
De Taskforce B5 is gericht op een structureel veiliger Brabant door een substantiële vermindering van de (georganiseerde) criminaliteit in de regio en daarmee een substantiële vermindering van de negatieve effecten van deze criminaliteit op de veiligheid in de vijf betrokken steden.
Er zijn sinds eind 2.010 grote sprongen gemaakt bij de aanpak van georganiseerde misdaad in Brabant. Het OM, de politie, de Belastingdienst, de Koninklijke Marechaussee (Kmar) en de gemeenten werken intensief samen waardoor de slagkracht groot is. Het Informatieplein bij het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) en de twee Integrale Stuurploegen draaien op volle toeren waardoor gezamenlijke interventiestrategieën worden voorbereid en uitgevoerd. We zien dan ook een stijging van het aantal criminele samenwerkingsverbanden dat wordt aangepakt en van het crimineel vermogen dat wordt opgespoord en waar beslag op wordt gelegd. Daarnaast ontstaat door de samenwerking beter zicht op de criminele structuren in Brabant waardoor een gerichte aanpak mogelijk wordt. Omdat we nu goed op stoom zijn gekomen ben ik, net als de betrokken driehoeken, voorstander van een doorstart van de Taskforce B5 in 2014. Hoe deze doorstart exact vorm moet krijgen wordt momenteel verder uitgewerkt.
Voor wat betreft de kosten kan ik u melden dat het ministerie van Veiligheid en Justitie vanaf de start van de Taskforce eind 2010 tot en met eind van 2013 een totaalbedrag van € 1.990.000 investeert in de samenwerking.
Is het waar dat de omzetgegevens van coffeeshops in Nederland bekend zijn bij de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
De ondernemers die actief zijn als coffeeshophouder worden geacht jaarlijks de gerealiseerde omzet te verantwoorden in de jaarstukken van de betreffende onderneming. Deze jaarstukken maken onderdeel uit van de aangifte inkomstenbelasting en/of vennootschapsbelasting die men jaarlijks dient in te zenden vóór 1 april van het jaar volgend op het betreffende belastingjaar.
Wat is de (geschatte) totale omzet van de Nederlandse shops in de laatste vijf jaren (2008, 2009, 2010, 2011, 2012)? Welke theoretische brutowinstmarge hierbij wordt gehanteerd?
In Nederland zijn momenteel ruim 600 coffeeshops actief. De Belastingdienst houdt de opbrengsten niet per branche bij en daarnaast kennen de coffeeshops ook geen aparte branchecode. Hierdoor is het niet mogelijk om op geautomatiseerde wijze gegevens over de totale omzet of inkoop te genereren. Daarnaast geldt dat de brutowinstmarge in principe per ondernemer verschillend is, en dat de inkoop die in de jaarstukken staat vermeld «vervuild» kan zijn door andere inkopen, zoals horecagoederen.
Tot slot zijn ondernemers die als coffeeshophouder actief zijn, niet verplicht dagstaten te voeren. Indien men deze wel voert, dient men deze ook te bewaren overeenkomstig geldende fiscale wetgeving. Deze dagstaten zijn in voorkomende gevallen alleen voor de Belastingdienst beschikbaar tijdens een fysieke controle. Hierdoor is er dus geen totaalbeeld te bepalen van de hoeveelheden softdrugs die door coffeeshops wordt verkocht.
Kunt u op basis van de verplichte dagstaten aangeven welke hoeveelheden softdrugs er op jaarbasis door coffeeshops worden verkocht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de inkoop die door de gedoogde coffeeshops de afgelopen vijf jaren is aangegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de gemiddelde verkoopprijs van een gram hasjiesj en een gram wiet in coffeeshops de afgelopen vijf jaren? En de gemiddelde inkoopprijs?
De gemiddelde verkoopprijs van een gram hasj en een gram wiet heeft zich tussen 2008 en 2011 als volgt ontwikkeld1:
Cannabisproduct
2008
2009
2010
2011
Nederwiet
7,67
8,12
8,13
8,30
Geïmporteerde wiet
5,16
4,88
4,57
4,24
Geïmporteerde hasj
8,09
8,70
9,07
7,79
Over de verkoopprijs in 2012 zijn nog geen gegevens beschikbaar. Over de inkoopprijs tussen 2008–2012 zijn geen gegevens bekend.
Welk bedrag heeft de belasting (vennootschapsbelasting, belasting op arbeid, enzovoorts) op coffeeshopondernemers de afgelopen vijf jaar aan de schatkist opgeleverd? Kunt u dit in een overzicht opsplitsen naar de verschillende vormen van belasting?
Zoals hiervoor al opgemerkt is er voor coffeeshops geen aparte branchecode, waardoor het inzichtelijk maken van genoemde belastinggegevens alleen mogelijk zou zijn via een zeer bewerkelijk, arbeidsintensief en daardoor kostbaar handmatig proces.
Het is uit hoofde van Europees recht niet toegestaan invoerrechten en BTW te heffen op cannabis.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in de zaak Horvath-Hauptzollamt Hamburg-Jonas (5 februari 1981, 50/80) beslist dat goederen die verboden zijn, zoals verdovende middelen, niet mogen worden belast met invoerrechten. Voorts heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Happy Family (5 juli 1988, 289/86) beslist dat geen omzetbelastingschuld ontstaat bij de illegale levering van verdovende middelen. Naar analogie van de in de jurisprudentie voor de omzetbelasting en invoerrechten neergelegde lijn, kan ook van een accijnsheffing op dergelijke producten geen sprake zijn.
In puur technische zin zouden overige belastingen, net als bij iedere andere vorm van economische activiteit, ook geheven kunnen worden bij de teelt van cannabis. Bij cannabisteelt wordt echter artikel 3 van de Opiumwet overtreden en is er per definitie sprake van een criminele activiteit, met als logisch gevolg dat geen enkele betrokkene vrijwillig belastingaangifte zal doen.
Kunnen deze belastingen ook voor de teelt van cannabis worden toegepast?
Zie antwoord vraag 9.
Welk juridisch kader maakt het mogelijk dat er belasting wordt betaald voor de omzet van softdrugs? Wordt in dit kader een onderscheid gemaakt tussen teelt en verkoop? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 9.
Kan er op basis van de huidige wetgeving een gesloten en belastingplichtige (coffeeshop)keten voor de teelt en verkoop van cannabis worden geregeld? Zo niet, waarom niet? Welke juridische aanpassingen zijn nodig om dit mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Wat zijn de financiële effecten van het reguleren van softdrugs?
Voorop staat dat de internationale verdragen geen ruimte bieden voor het reguleren van softdrugs, laat staan voor het decriminaliseren daarvan.
Met betrekking tot het reguleren van softdrugs is het een onjuiste veronderstelling dat dit zal leiden tot lagere handhavingslasten. Nog altijd zal moeten worden opgetreden tegen softdrugs-gerelateerde criminaliteit, die immers zal blijven plaatsvinden. Ook impliceert het reguleren van softdrugs een gesloten circuit waarbinnen productie, distributie en handel sluitend kunnen worden gecontroleerd. Een systeem waarin elke schakel van de keten moet worden gecontroleerd en beveiligd, zal nog grotere handhavingsinspanningen vragen dan nu reeds het geval is.
Voor het decriminaliseren van softdrugs geldt dat een situatie waarbij in ons land softdrugs legaal zijn en over de grens verboden, in de praktijk volstrekt ondenkbaar is. Hoewel het niet mogelijk is om exact aan te geven hoeveel er bespaard zou kunnen worden op de inzet van politie en justitie, zijn in de brede heroverweging Veiligheid en Terrorisme grove schattingen gemaakt op basis van dit fictieve scenario.2 Hier staat echter tegenover dat het vergroten van de aantrekkingskracht van Nederland op criminelen naar verwachting leidt tot minstens evenzoveel nieuwe handhavingslasten. Dit terwijl het huidige kabinet er juist alles aan doet om het tij te keren en criminaliteit, overlast en drugstoerisme hard aan te pakken.
Voor de vraag over het voeren van accijns verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11.
Hoeveel geld bespaart het decriminaliseren van softdrugs qua inzet van politie en justitie? Hoeveel geld levert het voeren van accijns op softdrugs op?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat slechts ongeveer de helft van de diplomaten in Den Haag hun verkeersboete betaalt |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat, ondanks het verzoek van de Nederlandse regering, slechts ongeveer de helft van de diplomaten in Den Haag hun verkeersboete betaalt?1
Ja.
Betalen Nederlandse diplomaten in het buitenland altijd hun boetes en verkeersboetes? Kunt u daar cijfermatig inzicht in verschaffen?
Uitgezonden ambtenaren en hun gezinsleden mogen zich in het buitenland niet onttrekken aan boetes en verkeersboetes. Zij zijn gehouden de wetten en regelingen van de ontvangende staat te eerbiedigen. Er zijn op centraal niveau geen cijfermatige gegevens beschikbaar van in het buitenland opgelegde boetes en verkeersboetes aan door Nederland uitgezonden ambtenaren en hun gezinsleden.
Zijn er regeringen of autoriteiten die officieel of informeel geklaagd hebben over niet-betaalde boetes van Nederlandse diplomaten in de jaren 2010–2013? Zo ja, welke? Welke actie is daarop ondernomen?
Mij zijn geen meldingen bekend in de aangegeven jaren.
Kunt u een lijst openbaar maken van de tien organisaties in Nederland met diplomatieke onschendbaarheid die de meeste boetes hebben uitstaan en weigeren ze te betalen?
De tien organisaties met diplomatieke onschendbaarheid die het hoogste bedrag aan onbetaalde boetes hadden uitstaan per eind juli 2013 zijn (op volgorde van het openstaande bedrag): Rusland, China, Verenigde Arabische Emiraten, Iran, Egypte, Indonesië, Marokko, Bosnië-Herzegovina, Ghana en Maleisië.
Bent u bereid om namens de regering deze tien organisaties (ambassades maar ook andere internationale organisaties, zoals gerechtshoven) aan te schrijven en hen te verzoeken hun boetes te betalen?
Dit is reeds staand beleid.
Welke acties heeft de Nederlandse regering het afgelopen jaar ondernomen om het betaalgedrag van buitenlandse diplomaten in Nederland te verbeteren?
Eens per kwartaal worden alle ambassades en internationale organisaties aangeschreven over alle onbetaalde boetes uit de voorafgaande periode op naam van een auto van de organisatie of van een medewerker van de organisatie; daarbij ontvangen zij een lijst met de openstaande bedragen en het verzoek deze alsnog te betalen. In het afgelopen jaar is in één geval een vertegenwoordiger van een individuele ambassade op het ministerie ontboden vanwege de ernst van de overtreding van een medewerker van die ambassade. Dergelijke stappen leveren wisselend succes op, omdat wettelijke dwangmiddelen om de betaling af te dwingen niet ter beschikking staan.
Hoe vaak zijn de auto's van ministers, staatssecretarissen en het koninklijk huis geflitst in de periode 2010–2013 en wie betrof het? Is die gevallen een boete opgelegd en wie heeft die boetes betaald?
Ik veronderstel dat uw vraag doelt op auto’s die bewindslieden en de dienst Koninklijk Huis ten behoeve van de uitvoering van hun ambt gebruiken. Na een informatieverzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur zijn dit voorjaar overzichten gepubliceerd van boetes die zijn opgelopen met dienstauto’s sinds 2010. Ik verwijs u naar deze overzichten.
Bij boetes die opgelopen zijn met dienstauto’s is het uitgangspunt dat de chauffeur de boetes voor door hem begane verkeersovertredingen bij wijze van schadevergoeding aan de dienst betaalt, tenzij hem ter zake van die schade geen verwijt kan worden gemaakt. Kan degene die wordt gereden een verwijt worden gemaakt met betrekking tot de overtreding, dan wordt de boete doorbelast aan die persoon. In de overige gevallen wordt de boete betaald door het ministerie.
Het bericht 'Meer over schiettoets nieuw dienstwapen' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Meer over schiettoets nieuw dienstwapen»? 1
Ja
Klopt het dat agenten hun oude dienstwapen inleveren bij aanvang van de toets voor het nieuwe dienstwapen?
Ja.
Klopt het dat agenten die onverhoopt niet slagen voor de toets voor het nieuwe dienstwapen ook het oude dienstwapen niet meer mogen gebruiken, ook al zijn ze daarvoor nog een half jaar of een jaar gecertificeerd? Wat is daarvan de reden? Waarom is de werkinstructie voor omscholing naar het nieuwe dienstwapen gewijzigd?
Het nieuwe wapen wordt meegegeven als de medewerker geslaagd is voor de toets. Als de medewerker niet slaagt voor de toets, dan blijft het oude dienstwapen in bewaring. De reden daarvoor is, dat de medewerker formeel nog wel bevoegd is om het oude wapen te gebruiken, maar er twijfels kunnen ontstaan over diens bekwaamheid als deze bij een schietincident betrokken raakt. Met deze werkinstructie wil de korpsleiding deze verantwoordelijkheid niet bij de medewerkers laten liggen.
Kunnen agenten die niet beschikken over een dienstwapen worden ingezet voor alle diensten? Zo nee, op welke wijze wordt daarmee rekening gehouden bij de invoering van het nieuwe dienstwapen?
Nee. De medewerker kan gebruik maken van lichte geweldsmiddelen (pepperspray, wapenstok) en mag zich niet begeven in een situatie waarin vuurwapengebruik tot de mogelijkheden behoort, maar bijvoorbeeld wel als surveillant op afgebakende werkzaamheden. Met de leidinggevende worden dan ook afspraken gemaakt over de beperkte inzetbaarheid van de medewerker. De medewerker moet uiterlijk binnen een week terugkomen voor een herhalingstoets om te voorkomen dat de aangeleerde vaardigheden verloren gaan.
Het bericht dat arbobedrijven vertrouwelijke informatie van zieke werknemers delen met hun werkgever |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Arbobedrijven lekken»?1
Ja
Welke acties zijn of worden ondernomen tegen de betreffende arbodienst en het verzuimbedrijf?
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) overweegt handhavende maatregelen bij de betreffende arbodienst. Het verzuimbedrijf heeft de werkzaamheden naar oordeel van het CBP inmiddels voldoende aangepast.
In hoeverre is het registreren en doorspelen van vertrouwelijk informatie in de in het bericht beschreven gevallen gebeurd onder de zogenoemde «verlengde arm constructie»?
Het CBP doet in haar rapporten geen definitieve uitspraak over eventuele onvolkomenheden in de delegatie van taken door de bedrijfsarts bij de arbodienst. Bij het verzuimbedrijf hebben de onvolkomenheden betrekking op de werkzaamheden van de casemanager. Bij dit verzuimbedrijf was «verlengde arm constructie» niet van toepassing.
Deelt u de mening dat het doorspelen van vertrouwelijke informatie van zieke werknemers kwalijk is, omdat het niet alleen in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), maar de zieke werknemer ook belemmert om juist tegen een bedrijfsarts, die vertrouwenspersoon is, vrijuit te spreken?
Ja
In hoeverre valt het schenden van de privacy van zieke werknemers in de in het bericht beschreven gevallen te herleiden tot het eerder geconstateerde spanningsveld tussen een goede uitvoering van de verzuimbegeleiding in het kader van de Wet verbetering poortwachter (Wvp) en de registratiecriteria volgens de Wbp?2
De Inspectie SZW heeft in een rapport in 2012 «Verzuimbedrijven», vermeld dat de werkgevers een discrepantie ervaren tussen een goede uitvoering van verzuimbegeleiding in het kader van de Wet verbetering poortwachter en de registratiecriteria volgens de Wet bescherming persoonsgegevens. De Inspectie SZW constateert in hetzelfde rapport dat beide wetten tegelijkertijd goed kunnen worden toegepast. In de Wet verbetering poortwachter (Wvp) is geregeld dat zieke werknemers en hun werkgevers een aantal processtappen moeten zetten als sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim. De Wvp stimuleert de werknemer en werkgever om alle denkbare re-integratiemogelijkheden te benutten. Hierdoor kan de duur van het ziekteverzuim worden bekort en wordt de kans verminderd dat de zieke werknemer uiteindelijk in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) belandt.
Om zijn re-integratieverplichtingen naar behoren uit te kunnen voeren is het niet nodig dat de werkgever beschikt over medische gegevens van zijn werknemer. In verband met de re-integratie moet de werkgever weliswaar op de hoogte zijn van de functionele beperkingen van de werknemer, maar voor het uitvoeren van zijn taak en het teruggeleiden naar werk van zijn zieke werknemer, heeft hij geen medische informatie nodig over de aard en oorzaak van de ziekte. Een goede uitvoering van de verzuimbegeleiding in het kader van de Wvp noopt dan ook niet tot het (laten) verstrekken van medische gegevens aan de werkgever. De bescherming van de privacy van de zieke werknemer is geborgd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De taken die een werkgever heeft op grond van de Wvp zijn daarmee in overeenstemming.
Dit is niet de eerste keer dat arbobedrijven in opspraak raken door overtreding van de Wbp; bent u van plan verdere maatregelen te treffen? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Het CBP houdt toezicht op het Wbp. Dit jaar is door het CBP hier prioriteit aan gegeven en is onderzoek gedaan naar een arbodienst en verzuimbedrijf.
Om de professionals te ondersteunen hebben OVAL (brancheorganisatie van onder andere arbodiensten) en Nederlandse Vereniging voor Arbeids en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) in 2011 de leidraad «bedrijfsarts en privacy» uitgebracht. Deze is ook vertaald naar een praktische brochure. Recentelijk heeft NVAB de leidraad «casemanagement bij verzuimbegeleiding» uitgebracht.
Ik zal dit onderwerp ook onder de aandacht brengen bij arbodiensten en verzuimbedrijven door middel van een brief. In deze brief zal ik aandacht vragen voor de Wet bescherming persoonsgegevens en de bedrijven dringend verzoeken om de processen in het bedrijf na te lopen en zich ervan te verzekeren dat zij voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Verder zal ik het rapport van het CBP onder de aandacht brengen van de certificerende instellingen voor arbodiensten.
Het bericht dat de reanimatie door agenten in het gedrang komt |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer agenten verlopen diploma’s hebben voor reanimatie en het gebruik van een automatische externe defibrillator (AED)?1
Ik herken het beeld dat geschetst wordt in het artikel van de PZC en andere media niet. Een bericht van de vakorganisatie ACP over een mogelijk geval in één van de regionale eenheden van de politie, is in andere media overgenomen als zou het om een landelijk probleem gaan. Er is geen sprake van verlopen diploma’s en er is geen sprake van een landelijke situatie dat agenten niet zouden kunnen reanimeren. De ACP heeft inmiddels via haar website laten weten te betreuren dat dit bericht door de media niet juist is vertaald.2
Het adequaat hulp bieden aan hen die dat behoeven, waaronder levensreddende handelingen zoals reanimatie, met en zonder gebruik van een defibrilator, maakt onderdeel uit van de basisopleiding van de politie. Politiemedewerkers dienen te kunnen reanimeren.
Een AED kan in principe zonder speciale training of opleiding gebruikt worden. De politie stelt medewerkers wel in de gelegenheid hiervoor training te volgen. Uitgangspunt is dat iedere medewerker die dat wil, elke twee jaar de training kan volgen. De trainingen worden op alle IBT-locaties (23) en daarnaast ook nog op andere plekken aangeboden.
Deelt u de mening dat de politie, die vaak als eerste ter plaatse is bij een ongeluk, goed geschoold dient te zijn in reanimatie en het gebruik van een AED en dat dit van levensbelang kan zijn? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat iedere agent ook een diploma reanimatie en AED heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel agenten hebben een verlopen diploma voor reanimatie en AED-gebruik?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze cursussen slechts op twee locaties in het land worden aangeboden? Erkent u dat de hierdoor veroorzaakte reistijd een forse drempel kan zijn voor agenten, zeker gezien de beperkte politiecapaciteit? Zo ja, bent u voornemens om deze cursussen op meer plekken in het land aan te bieden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de noodzaak om de reanimatiecursussen Europees aan te besteden? Is er geen mogelijkheid om deze cursussen zelf te organiseren?
Het klopt niet dat de reanimatiecursussen Europees zijn aanbesteed. Reanimatie training maakt onderdeel uit van de basisopleiding van de politie, die verzorgd wordt door de Politieacademie.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat nieuwe interne regels geen belemmering vormen voor agenten om hun scholingen te kunnen volgen?
Er is geen sprake van dat nieuwe, interne regels een belemmering vormen voor medewerkers om hun scholing te volgen.
Het bericht dat het voorgestelde ‘decryptiebevel’ en het ‘terughackvoorstel’ mogelijk in strijd zijn met de mensenrechten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel ««Decryptiebevel Opstelten mogelijk in strijd met mensenrechten», waarin wordt belicht dat dat het voorgestelde decryptiebevel mogelijk in strijd is met de mensenrechten en dat ook met het terughackvoorstel vergaande inbreuk zal plaatsvinden op de grondrechten van burgers?1
De auteur van het aangehaalde artikel verwijst naar het advies van de Raad voor de Rechtspraak inzake het conceptwetsvoorstel computercriminaliteit III, dat ik in mei 2013 aan een aantal adviesorganen, waaronder de Raad voor de Rechtspraak, ter consultatie heb voorgelegd. Anders dan in het artikel wordt gemeld vindt de Raad voor de Rechtspraak niet dat er onderzoek moet worden gedaan naar de wettelijkheid van het decryptiebevel. Een dergelijk onderzoek is reeds verricht door het Tilburg Institute for Law, Technology and Society (TILT) van de Universiteit van Tilburg. Bij brief van 27 november 20122 heb ik uw Kamer het onderzoeksrapport, getiteld «Decryptiebevel en artikel 6 EVRM», aangeboden en in kennis gesteld van mijn reactie op de bevindingen van het onderzoek. De Raad voor de Rechtspraak beveelt wel aan om de verhouding tussen het decryptiebevel en artikel 6 EVRM in de memorie van toelichting nader te beschouwen en daarbij te betrekken de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Chambaz. Aan dit advies zal gevolg worden gegeven.
Bent u bereid het advies van de Raad voor de Rechtspraak ter harte te nemen en een onderzoek te laten uitvoeren naar de wettelijkheid van het decryptiebevel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met de Raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan over zijn mening dat het terughackvoorstel mogelijkheden biedt die leiden tot ernstige inbreuk op de grondrechten van burgers en het daarom noodzakelijk is om een rechter vooraf toestemming te laten verlenen voor dergelijke handelingen?
Het conceptwetsvoorstel dat in consultatie is gegeven voorziet in de voorafgaande toetsing van de voorgestelde opsporingsbevoegdheden door de rechter-commissaris. De Raad voor de Rechtspraak acht de keuze voor een dergelijke voorafgaande rechterlijke toetsing wenselijk en verstandig (advies d.d. 4 juli 2013, blz. 2). Overigens zullen alle adviezen over het wetsvoorstel, ook die van de Raad voor de Rechtspraak, zorgvuldig worden bestudeerd en verwerkt voordat het conceptwetsvoorstel aan de Raad van State wordt voorgelegd.