VN-pleidooi voor internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen in Noord-Korea |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Navi Pillay, om te komen tot een internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen in Noord-Korea? Hoe beoordeelt u dit pleidooi?1
Ja. Het merendeel van de VN-lidstaten en de organisatie zelf roepen de Noord-Koreaanse autoriteiten al vele jaren op tot meer en substantiële samenwerking op het vlak van mensenrechten. De oproep van VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Navi Pillay, is een reactie op de onverminderd ernstige mensenrechtensituatie in Noord-Korea en het uitblijven van samenwerking van Noord-Korea via VN-mechanismen.
Hoe waardeert u de stelling van de Hoge Commissaris dat de mensenrechtensituatie in Noord-Korea «een van de ergste, maar minst begrepen en gerapporteerde mensenrechtensituaties in de wereld is»? Wat is hiervoor volgens u de verklaring?
De Nederlandse regering is bezorgd over de systematiek en ernst van de mensenrechtenschendingen van het Noord-Koreaanse regime. De burgerlijk-politieke rechten van de Noord-Koreanen worden op geen enkele wijze gerespecteerd en ook de economische, sociale en culturele rechten worden geschonden. Samenwerking van Noord-Korea via VN-mechanismen, zoals de Speciaal Rapporteur (SR), blijft uit en de mensenrechtenproblematiek en het bestaan van strafkampen wordt ontkend door het Noord-Koreaanse regime. Dit maakt het aangaan van een betekenisvolle dialoog en het doen van onderzoek naar de mensenrechtenschendingen en de omvang hiervan in Noord-Korea uiterst lastig.
Hoe kan deze mensenrechtensituatie in uw ogen hogere prioriteit op de agenda van de internationale gemeenschap krijgen? Wilt u zich daarvoor sterk maken?
Nederland zal in relevante internationale fora aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Noord-Korea en VN-resoluties blijven indienen in EU-verband samen met Japan. De 67e Algemene Vergadering van de VN heeft in december 2012 wederom een landenresolutie over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea aangenomen. Het is bijzonder dat deze resolutie bij consensus werd aangenomen.
In 2014 zal Nederland zich weer actief inzetten voor de doorlichting van de binnenlandse prestaties op het gebied van de mensenrechten in Noord-Korea tijdens de Universal Periodic Review (UPR), hetgeen bijdraagt aan de permanente aandacht voor het respect voor de rechten van de mens in Noord-Korea. Om meer informatie te krijgen over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea zal Nederland tevens het pleidooi voor een internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen in Noord-Korea in de relevante internationale gremia steunen zoals de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de VN-mensenrechtenraad.
Is de inschatting van de Hoge Commissaris juist dat er meer dan 200.000 politieke gevangenen in kampen worden vastgehouden, waar marteling, verkrachting en executies aan de orde van de dag zijn?
Het aantal van meer dan 200.000 politieke gevangenen is een realistische schatting die gebaseerd is op gedetailleerde getuigenverklaringen van voormalige gevangenen en kampbewakers.
Welke status heeft de oproep van deze VN-Hoge Commissaris? Welk besluitvormingstraject is hieraan verbonden en welke termijnen?
De Hoge Commissaris doet dit soort oproepen op eigen gezag. Hieraan zijn geen besluitvormingstrajecten of termijnen verbonden.
Bent u bereid om dit pleidooi voor een internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen in Noord-Korea actief te ondersteunen in de relevante gremia? Op welke wijze wilt u dit doen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u tevens bereid om te bevorderen dat bij dit onderzoek de precaire positie van religieuze minderheden in Noord-Korea – waaronder veel christenen – wordt betrokken (geloofsvrijheid), alsmede hun specifieke positie in de kampen?
De mensenrechtensituatie in Noord-Korea is dusdanig slecht dat een dergelijk onderzoek volgens Nederland aandacht zou moeten besteden aan de volle breedte van mensenrechtenschendingen. Het ontbreken van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging maakt daarvan onderdeel uit. Nederland onderzoekt op dit moment in het kader van de pilot godsdienstvrijheid, op welke wijze, binnen de zeer beperkte mogelijkheden die de Noord-Koreaanse context biedt, aandacht kan worden besteed aan de situatie in het land ten aanzien van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Het bericht "Achterhoek is spoorproblemen spuugzat" |
|
Duco Hoogland (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Achterhoek is spoorproblemen spuugzat»?1
Ja.
In hoeverre is er in uw ogen sprake van problemen in de samenloop van vervoerders op de lijn Arnhem-Winterswijk?
Samenloop van verschillende treindiensten op het spoorwegnet komt op een beperkt aantal plaatsen in Nederland voor. Op basis van de informatie die ik tot op heden heb ontvangen van de verantwoordelijke decentrale overheden, de vervoerders en ProRail over de recente problemen heb ik niet de indruk gekregen dat de problemen die zich na 9 december 2012 hebben voorgedaan veroorzaakt zijn door de samenloop tussen de vervoerders op het gedeelte Arnhem–Doetinchem. De oorzaak van de problemen in de Achterhoek was met name gelegen in gewenningsproblemen met het nieuwe materieel en de omstandigheid dat op een enkelsporig baanvak een verstoring in de exploitatie of een storing aan de infrastructuur meer gevolgen heeft dan op een dubbelsporig baanvak.
Kunt u in procenten aangeven welke punctualiteit de treinen van de verschillende vervoerders op het traject de afgelopen maand behaald hebben?
In de periode van 20 december 2012 tot en met 20 januari 2013 was de punctualiteit (3-minutennorm) van de treindienst
Bent u bereid in gesprek te gaan met de provincie en gemeenten in de regio om de problemen te bespreken en indien mogelijk op te lossen?
De verantwoordelijkheid voor de exploitatie van de treindiensten in de Achterhoek is al in 1999 gedecentraliseerd. De verantwoordelijkheid van het ministerie van
Infrastructuur en Milieu betreft in principe alleen de spoorweginfrastructuur.
De direct bij de exploitatie van deze lijn betrokken partijen (vervoerders, regionale overheden en ProRail) zijn met elkaar in gesprek en werken samen aan maatregelen om tot een goed product voor de reiziger te komen. Zij monitoren daarbij ook de punctualiteit van deze lijn en onderzoeken de noodzaak en mogelijkheden om met enkele gerichte maatregelen de robuustheid van het baanvak te verbeteren.
Indien de verantwoordelijke overheden of de vervoerders behoefte hebben aan een overleg over de spoorweginfrastructuur, ben ik uiteraard bereid om met hen te overleggen over de problemen die zij ervaren.
Het bericht Komt de JSF er en gaat de 'koningin?’ |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Komt de JSF er en gaat de koningin»?1 Waarin de doorgaans goed geïnformeerde journalist Paul Jansen op basis van signalen uit zijn netwerk in de Haagse politiek vooruit blikt op het jaar 2013?
Ja.
Is de suggestie in het artikel waar dat het kabinet overweegt om de Europese 3%-eis los te laten? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot uitspraken van vice-premier Asscher die op 29 december 2012 in de Telegraaf nog hamerde op het belang van strikte begrotingsdiscipline? Kunt u concreet aangeven of het kabinet een overschrijding van de 3%-grens voor 2013 en/of 2014 aanvaardbaar vindt?
In het Regeerakkoord en de begrotingsregels is afgesproken dat de Europese begrotingsafspraken leidend zijn. Het kabinet houdt zich aan de afspraken van het Stabiliteits- en Groeipact.
Is de bewering in het artikel juist dat er tijdens de formatie reeds afspraken zijn gemaakt over mogelijke aanvullende maatregelen in het kader van tekortreductie, in het bijzonder een nullijn in de zorg en het niet-indexeren van belastingschijven?
De bewering in het artikel is onjuist, dergelijke afspraken zijn niet gemaakt tijdens de formatie.
Is er tijdens de formatie een reservelijst opgesteld van lastenverzwaringen en bezuinigingen die doorgevoerd worden als het kabinet besluit tot extra maatregelen om het begrotingstekort terug te dringen? Zo ja, waarom is het bestaan van een dergelijke afspraak tot op heden steeds ontkend? Bent u bereid om deze lijst openbaar te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er bij de formatie nog andere afspraken gemaakt die niet in het regeerakkoord staan vermeld, maar die wel in een side-letter of op een andere manier zijn vastgelegd? Zo ja, bent u bereid om deze afspraken openbaar te maken?
Er zijn geen aanvullende afspraken gemaakt.
Het bericht “Meer gedwongen opnames” |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht «Meer gedwongen opnames»?1
Het signaal dat het aantal onvrijwillige opnemingen in de periode 2002 tot 2009 is toegenomen en dat diverse factoren hierbij een rol spelen, is mij bekend. Ik ben mij ervan bewust dat een gedwongen opname erg ingrijpend is voor patiënten en een diepe impact heeft.
Is het waar dat in de periode 2002 t/m 2009 het aantal verplichte opnames in de geestelijke gezondheidszorg met een kwart is toegenomen, van 64 naar 80 op 100.000 inwoners? Kunt u aangeven hoe de stand van zaken is vanaf 2009? Is er sprake van een verdere stijging?
De betreffende gegevens worden geregistreerd door rechtbanken en gemeenten. Dwangopnames vloeien voort uit3 rechterlijke machtigingen,4 justitiemaatregelen5 inbewaringstellingen.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ontvangt een afschrift van bovengenoemde registratie. Uit navraag bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) blijkt dat in de periode 2002 t/m 2009 het aantal gedwongen opnames (Rechterlijke Machtigingen (RM) en Inbewaringstellingen (IBS)) in de geestelijke gezondheidszorg is toegenomen. Het betreft een stijging van 64% voor het aantal RM’en en een stijging van 20% voor het aantal IBS’en.
Het aantal gedwongen opnames blijft in de jaren 2010, 2011 en 2012 min of meer gelijk aan het aantal gedwongen opnames in 2009. Zowel wat betreft de IBS’en als wat betreft het aantal RM-beschikkingen is er in 2012 sprake van een daling van ongeveer 1 procent ten opzichte van 2009.
Als vraag 2 bevestigend wordt beantwoord, hoe verklaart u dat dan en welke maatregelen bent u van plan te nemen om het aantal verplichte opnames te voorkomen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven is er in 2012 geen sprake van een stijging van het aantal gedwongen opnames. Desalniettemin heeft het voorkomen van dwangopnamen mijn aandacht en is onderdeel van het ingezette ggz beleid met betrekking tot het terugdringen van dwangtoepassingen in de GGZ conform de afspraken uit het Bestuurlijk Akkoord GGZ 2013–2014. Met de komst van de nieuwe Wet verplichte ggz krijgen de ggz-instellingen de mogelijkheid om vooraf aan het behandeltraject te beoordelen of een patiënt wel gedwongen opgenomen moet worden. Het voorkomen van verplichte zorg staat voorop, verplichte zorg is alleen ultimum remedium. Ook wordt het mogelijk gemaakt verplichte zorg ambulant te verlenen.
Kunt u aangeven of er regionale verschillen zijn en wat hiervoor de verklaring is?
Op grond van de gegevens zoals bekend bij de IGZ, blijkt het absolute aantal verplichte opnames in het (rand)stedelijke gebied hoger dan het absolute aantal verplichte opnames in de andere gebieden (noordoost en zuidoost Nederland). Voor een mogelijke verklaring voor deze regionale verschillen verwijs ik naar de verklaringen zoals weergegeven in het overzichtsartikel van Mulder en collegae (2013) waar de Spits zich op baseert: opname capaciteit GGZ, preventieve hulpverlening en/of de samenstelling van de bevolking.
Wat betekent de stijging van de verplichte opnames voor de extramuralisering van ZZP3 en ZZP4 (Zorgzwaartepakketten) voor deze groep? Wat betekent de stijging voor de toename van de kosten?
Ik wil bij het uitwerken van het extramuraliseren van ZZP’s niet zozeer kijken naar de ZZP-nummers, maar naar cliënten en hun beperkingen en naar hun mogelijkheden om meer zelfstandig te wonen. Uitgangspunt is zorg op maat. Als er toch sprake is van een gedwongen opname in een instelling, omdat dat voor de cliënt of zijn omgeving onvermijdelijk is, dan is het in een dergelijk geval niet juist om te spreken over extramuralisering en moet opname in een instelling mogelijk blijven. De gedwongen opnames maken onderdeel uit van de zorg die via de Zvw en AWBZ wordt bekostigd.
Kunt u een toelichting geven over de eigenschappen van deze groep (opleiding, leeftijd, etc.)?
Op grond van de gegevens zoals bekend bij de IGZ, blijken de meeste verplichte opnames in de leeftijdsgroep 19–65 jaar voor te komen. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wat betekent deze stijging voor het streven van het kabinet om meer ambulante zorg te bieden, in plaats van verplichte opnames, en kosten te besparen?
Door goede ambulante zorg kunnen naar verwachting gedwongen opnames voorkomen worden, omdat ambulante teams de cliënt in hun thuissituatie volgen en daardoor eerder kunnen signaleren indien de situatie van de cliënt verslechtert. In dat geval kan binnen het team worden opgeschaald in zorg, zo nodig wordt een cliënt meerdere malen per dag thuis bezocht. Door deze intensieve zorg en begeleiding proberen de teams zoveel mogelijk te voorkomen dat een cliënt opgenomen moet worden, alleen als het echt niet anders kan. Indien toch (gedwongen) opname nodig is, dan zo kort mogelijk.
Kent u het bericht dat de Palestijnse Autoriteit overweegt om Israël aan te klagen bij het Internationaal Strafhof voor de detentie van kinderen?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre u het reëel acht dat deze zaak daadwerkelijk in behandeling zal worden genomen?
Het is aan de aanklager en de rechters van het Internationaal Strafhof te oordelen over behandeling van een zaak. Er zijn op dit moment geen indicaties dat van Palestijnse zijde concrete stappen worden gezet om Israël hierover aan te klagen.
Klopt de aanname in het artikel dat het aantal Palestijnse kinderen in detentie is toegenomen? Kloppen de genoemde cijfers? Zo ja, wat zijn de oorzaken van deze toename? Zo nee, kunt u dan de juiste cijfer geven?
Volgens het rapport dat in het artikel wordt aangehaald is het aantal arrestaties van Palestijnse kinderen gestegen van 700 in 2011 naar 900 in 2012. De Internationale NGO Defence for Children spreekt over een aantal van 600 arrestaties van Palestijnse kinderen door de Israëlische autoriteiten in 2012.
Het precieze cijfer is niet te achterhalen, aangezien de Israel Prison Service en de Israel Defense Force (IDF) geen gegevens openbaar maken van het aantal kinderen dat is gearresteerd, ondervraagd en vervolgens niet in hechtenis is genomen.
Wel zijn er cijfers bekend van het aantal gedetineerde Palestijnse kinderen in Israëlische gevangenissen. Uit data van de Israel Prison Service blijkt dat na een geleidelijke afname in de periode 2008–2011 het aantal Palestijnse kinderen in hechtenis in 2012 weer is toegenomen. In 2011 zaten 113 kinderen tussen de 16–18 jaar en 19 kinderen onder de 16 jaar in detentie. In 2012 zaten er 170 kinderen tussen de 16–18 jaar en 23 kinderen onder de 16 jaar in detentie. In totaal 132 Palestijnse kinderen in 2011 en 193 Palestijnse kinderen in 2012.
Het is onduidelijk wat de oorzaken zijn van de recente toename van het aantal Palestijnse kinderen in detentie.
Kent u het Britse rapport over de behandeling van Palestijnse kinderen, waarover The Guardian juni 2012 berichtte?2 Hoe beoordeelt u de conclusies uit dit rapport?
De Conventies van Genève en het VN Verdrag voor de Rechten van het Kind zijn leidend voor een beoordeling van de bevindingen in het Britse rapport. Israël is als verdragspartij bij mensenrechtenverdragen, waaronder het VN verdrag inzake de Rechten van het Kind, en de Conventies van Genève gehouden de verplichtingen uit deze verdragen na te komen.
Kunt u aangeven of de conclusies uit dit rapport hebben geleid tot wijzigingen in het beleid van Israël ten aanzien van de behandeling van Palestijnse kinderen in detentie?
Naar aanleiding van een verzoek aan het Israëlische Hooggerechtshof is op 28 november 2012 een wetswijziging aangekondigd die de tijd dat minderjarige Palestijnen in voorarrest mogen worden gehouden reduceert. De wijziging treedt op 2 april 2013 in werking en bepaalt dat minderjarigen onder de 14 jaar maximaal 24 uur in voorarrest mogen worden gehouden en minderjarigen tussen de 14 en 18 jaar maximaal 48 uur. Het aantal uren mag worden verdubbeld als dit nodig is voor ondervragingen. Of deze beleidswijziging valt terug te brengen op dit rapport, valt niet vast te stellen.
Deelt u de conclusie dat Palestijnse kinderen niet altijd volgens internationaal recht worden behandeld? Zo nee, waar zitten dan de juridische fouten in het rapport?
Ja. Zie antwoord op vraag 4.
Zo ja, deelt u de mening dat de internationale gemeenschap het bestaan van een dergelijke situatie niet mag accepteren? Welke stappen zet Nederland bilateraal en internationaal ten aanzien van Israël om deze situatie te veranderen?
De behandeling van Palestijnse kinderen door Israël is een bron van zorg. De Nederlandse regering hecht aan de strikte naleving van de toepasselijke internationaalrechtelijke bepalingen. Dat wordt in multilaterale fora en in contacten met Israël uitgedragen. Wel toont de bovengenoemde wetswijziging aan dat Israël het probleem onderkent en tracht de praktijk meer in lijn te brengen met genoemde verdragen.
Deelt u de mening dat hier ook een verantwoordelijkheid bij de Palestijnse Autoriteit ligt, om te voorkomen dat kinderen onderdeel worden van het conflict met Israël? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zet u zich in om dit te voorkomen?
Iedere overheid heeft de verantwoordelijkheid te voorkomen dat kinderen deel worden van conflict, zo ook de Palestijnse Autoriteit.
Het in het rapport geschetste probleem is een van de vele neveneffecten van het Palestijns-Israëlisch conflict. Dat is ook precies de reden dat ik zoveel belang hecht aan spoedige hervatting van het vredesproces.
Het bericht dat de Belgische Clinica Aesthetica via Groupon reclame maakt voor cosmetische chrirurgie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Belgische Clinica Aesthetica reclame maakt voor cosmetische chirurgie via Groupon?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het bericht dat een Belgische kliniek in Nederland reclame maakt voor cosmetische ingrepen?
Sinds 2011 is het in België verboden om reclame te maken voor cosmetische chirurgie. Het maken van reclame voor cosmetische ingrepen is in Nederland niet bij wet verboden. De sector heeft zelf normen gesteld met betrekking tot publiciteit. Deze staan in de door de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) opgestelde «Leidraad plastische chirurgie en esthetische behandelingen in particuliere klinieken» (hierna «Leidraad»)). Hierin staat onder andere dat publiciteit op welke wijze dan ook juridisch duidelijk, eerlijk, waarheidsgetrouw en maatschappelijk verantwoord moet zijn. De IGZ hanteert deze Leidraad als veldnorm in het kader van haar toezicht op naleving van de Wet BIG en de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
De cosmetische ingrepen zullen bij de kliniek in België plaatsvinden. Hierop is dan ook de Belgische wet- en regelgeving wat betreft de kwaliteit van de geleverde zorg van toepassing. Dit geldt ook voor cosmetische ingrepen die in België worden uitgevoerd op Nederlandse klanten. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de Belgische wet- en regelgeving onvoldoende waarborgen biedt.
Deelt u de mening dat een cosmetische ingreep een onomkeerbare medische handeling is en dus nooit een impulsaankoop mag worden? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik aangekondigd dat ik de risico’s in de cosmetische sector beter in kaart wil brengen. In de cosmetische sector gaat het om veel soorten ingrepen, zoals borstimplantaten, fillers en laseren. Ik maak mij zorgen om de vlucht die de cosmetische sector neemt in relatie tot de wettelijke waarborgen en de informatievoorziening. In het voorjaar zal ik de Kamer informeren over mijn voorstellen voor maatregelen om de risico’s in de cosmetische sector tegen te gaan. Naast de informatieplicht die artsen in ieder geval hebben, overweeg ik hierbij ook de nodige acties om de bewustwording bij het publiek te vergroten bij de keuze voor een cosmetische ingrepen.
Een cosmetische ingreep is een ingrijpende behandeling met de nodige risico’s. Iedereen die een cosmetische ingreep wil ondergaan moet zich dus goed kunnen informeren, zodat duidelijk is waar de behandeling uit bestaat en welke risico’s eraan verbonden zijn. De Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) stelt eisen aan het juist en volledig informeren van cliënten. De hierboven genoemde Leidraad stelt ook eisen aan de voorlichting van cliënten, bijvoorbeeld over de bedenktijd. Uiteindelijk heeft een cliënt bij het besluit voor een behandeling een eigen verantwoordelijkheid voor het afwegen van deze risico’s.
Deelt u de mening dat dergelijke kortingsacties voor cosmetische ingrepen zoals op Groupon het gevaar met zich meebrengen dat cosmetische chirurgie een impulsaankoop wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is de beperkte geldigheid van dergelijke kortingsacties volgens u een probleem? Hebben mensen naar uw oordeel in zo’n geval voldoende tijd om een weloverwogen besluit te nemen over een cosmetische ingreep? Kunt u uw antwoorden toelichten?
De beperkte geldigheid van een bij een kortingsactie verkregen kortingsbon staat los van de eisen die aan klinieken worden gesteld in de Leidraad en op basis van de WGBO met betrekking tot goed informeren van cliënten, de «cooling off» periode en bedenktijd voor de cliënt.
Overigens gelden in het geval van verkoop op afstand, zoals verkoop via het internet, de bepalingen uit Boek 7 titel 9a van het Burgerlijk Wetboek. Hierin is onder meer geregeld dat consumenten een bedenktermijn van zeven werkdagen hebben wanneer zij een overeenkomst op afstand sluiten, zoals de koop van deze kortingsbon. De consument kan binnen deze termijn zonder opgaaf van reden de overeenkomst opzeggen. De handelaar, in dit geval Groupon, dient het door hem ontvangen bedrag dan terug te storten.
Vormen mensen met een lager inkomen naar uw oordeel een risicogroep omdat zij wellicht meer gevoelig zijn voor kortingsacties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedereen moet op basis van goede informatie over de risico’s een afweging kunnen maken voor een cosmetische ingreep. Hierbij maakt het wat mij betreft niet uit of de groep gevoelig is voor kortingsacties. In Nederland is de kliniek verplicht op basis van de Leidraad en de WGBO iedereen voor een ingreep goed te informeren.
Vormen jongeren tussen de 16 en 18 jaar naar uw oordeel een risicogroep omdat zij wellicht meer gevoelig zijn voor kortingsacties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik ook in antwoord op vragen van het lid Arib (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 223) van 5 oktober 2012 heb aangegeven, is in de eerder genoemde Leidraad nadrukkelijk vastgelegd dat er geen cosmetische ingrepen uitgevoerd mogen worden bij patiënten jonger dan 18 jaar, met uitzondering van flapoorcorrecties. De IGZ hanteert deze Leidraad als veldnorm in het kader van haar toezicht op naleving van de Wet BIG en de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
Ik onderzoek momenteel de cosmetische sector om eventueel maatregelen te kunnen nemen tegen risico’s die aan cosmetische ingrepen zijn verbonden. Ik betrek de leeftijdsgrens hierbij.
Blijft u ook na dit bericht van mening dat jongeren tussen de 16 en 18 jaar zelfstandig mogen beslissen over een cosmetische ingreep? Zo ja, waarom? Zo nee, wanneer kan een ophoging van die leeftijdsgrens worden verwacht?2
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er een reclameverbod voor cosmetische en plastische chirurgie zou moeten worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan een dergelijk verbod worden verwacht?
Voor volwassenen is het in principe een eigen keuze of zij ingaan op een dergelijke kortingsactie. Zij hebben zelf een grote eigen verantwoordelijkheid om op basis van goede informatie het risico van een cosmetische ingreep af te wegen. In het lopende onderzoek naar de cosmetische sector zal ik de vraag meenemen of het verbieden van dit soort acties kan bijdragen aan het maken van de juiste afweging.
het bericht dat er problemen zijn met de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Problemen met deel website UWV»?1
De berichtgeving is correct, het onderdeel «mijnUWV» is helaas van maandag 7 januari 2013 tot en met de ochtend van 17 januari 2013 niet beschikbaar geweest voor de klanten van UWV. Daarna is er nog een aantal momenten geweest dat zowel uwv.nl als «mijnUWV» niet bereikbaar waren. Vanaf 24 januari 2013 zijn zowel uwv.nl als «mijnUWV» meestentijds bereikbaar. Wel kunnen zich nog kleine verstoringen voordoen met een andere oorzaak, waar klanten hinder van kunnen ondervinden. UWV werkt hard aan een oplossing hiervan.
Wat is de reden dat het onderdeel «Mijn UWV» van de UWV-website al dagen onbereikbaar is?
Door een toenemend gebruik van de portal «mijnUWV» heeft UWV besloten om de capaciteit van de portal te verhogen, met een complexe storing als gevolg. De storing heeft een technische oorzaak waarop in de beantwoording van vraag 3 nader wordt ingegaan. Deze problemen zijn opgelost met behulp van noodmaatregelen.
Kunt u uitvoerig uiteenzetten welke hardware- en/of softwareproblemen tot de storing hebben geleid?
In het vierde kwartaal van 2012 is het gebruik van uwv.nl en «mijnUWV» substantieel toegenomen. Er is vastgesteld dat de databaseservers in het UWV rekencentrum hierdoor teveel belast werden. Op grond hiervan is, in overleg met de UWV leveranciers, besloten om de databases op nieuwe servers met een grotere capaciteit te plaatsen.
Na het plaatsen van de nieuwe databaseservers ontstonden problemen in de applicatiesoftware. In eerste instantie werd het onderzoek naar de oorzaak bemoeilijkt wegens een probleem rondom DigiD dat voor anderhalve dag niet beschikbaar was. «mijnUWV» was hierdoor niet meer benaderbaar. Nadat DigiD weer beschikbaar was kon het onderzoek naar de oorzaak van de problemen in de applicatiesoftware worden voortgezet. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de applicatiesoftware «timing problemen» had vanwege de nieuwe, snellere databaseservers. Het timing probleem hield in dit geval in dat de applicatiesoftware sneller informatie van de databases kreeg dan dat de software deze informatie kon verwerken.
Om vast te stellen welke softwarecomponenten «timing problemen» hadden, moest de juiste werking van alle software componenten worden vastgesteld. Daarbij komt dat de applicatiesoftware complex is. Er wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de «Federatieve DigiD login» en RSA software ten behoeve van beveiliging. Op grond van de uitgevoerde analyses is in de applicatiesoftware een aantal vertragingen ingebouwd om de verschillende soft- en hardwarecomponenten weer op de juiste snelheid met elkaar te laten communiceren. Ook zijn andere server-infrastructuurcomponenten vervangen door snellere machines om de «timing problemen» onder controle te krijgen.
Wat zijn de gevolgen van de onbereikbaarheid van een deel van de UWV-website voor de gemiddeld 18.000 mensen, die hiervan dagelijks gebruik willen maken?
Het beleid van UWV is erop gericht om klanten zo min mogelijk last te laten ondervinden van verstoringen en biedt alternatieve dienstverlening aan via de kanalen telefonie en post. Op het moment dat «mijnUWV» niet beschikbaar was voor klanten is het UWV Klantcontactcentrum langer opengesteld, zodat klanten ook ’s avonds en in het weekend wijzigingen konden doorgeven. Dit is gecommuniceerd via de site uwv.nl (die wel beschikbaar was) en via (social) media. Ook is aangegeven dat klanten geen juridische en financiële consequenties ondervinden als wijzigingen die van invloed zijn op de hoogte van de uitkering in de periode van storing, als gevolg hiervan niet tijdig konden worden doorgegeven.
Tot slot heeft UWV informatie die normaliter op «mijnUWV» wordt weergegeven, zoals betaalspecificaties van de uitkering en de jaaropgave, per post aan klanten verstrekt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze problemen in de toekomst niet meer voorkomen?
Verstoringen in de digitale dienstverlening zijn helaas nooit volledig te vermijden. De dienstverlening van UWV is voor een groot deel gedigitaliseerd. Dit brengt zowel voor de klant als voor UWV voordelen met zich mee, maar vooral in geval van verstoringen ook nadelen. Aangezien digitalisering van de dienstverlening in de toekomst steeds verder toeneemt, acht ik het van evident belang dat dit functioneert en dat klanten zo min mogelijk hinder ondervinden wanneer zich verstoringen voordoen.
Ik hecht eraan dat UWV externe partijen inschakelt om haar systemen en digitale dienstverlening te beoordelen en verbeteringen te treffen indien deze oordelen daar aanleiding toe geven.
Daarnaast is binnen UWV een taskforce ingericht. Deze taskforce geeft sturing aan een proces, waarin UWV samen met leveranciers van hard- en software een grondige analyse uitvoert op de applicatie- en infrastructuur. Op grond van deze analyse zal worden vastgesteld welke aanpassingen nodig zijn in hard- en software om problemen, mede met het oog op de verdergaande digitalisering, in de toekomst te voorkomen.
Tenslotte stelt UWV bij verstoringen een crisisteam in. Dit crisisteam stelt de Raad van Bestuur van UWV dagelijks op de hoogte van de ontwikkelingen. Het crisisteam wordt pas opgeheven als er zich gedurende vijf opeenvolgende werkdagen geen storingen hebben voorgedaan.
Ik volg de ontwikkelingen nauwgezet en bespreek deze regelmatig met de Raad van Bestuur van UWV. Ik zal dit ook in de toekomst blijven doen.
Kunt u een overzicht geven van alle problemen met de UWV-website www.uwv.nl in 2012?
UWV.nl kende in 2012 30 verstoringen met een gezamenlijke duur van 31,5 uur bij een volledige beschikbaarheid (7 maal 24 uur). Dit betroffen de volgende verstoringen:
Onderdeel van uwv.nl is «mijnUWV». «MijnUWV» kende in 2012 46 verstoringen, waardoor «mijnUWV» voor 156 uur niet beschikbaarheid was.
Hierbij wordt opgemerkt dat indien UWV.nl niet beschikbaar is, «mijnUWV» ook ontoegankelijk is. De storingen van uwv.nl zijn niet opgenomen in het aantal en de omvang van de storing voor «mijnUWV».
De verstoringen op «mijnUWV» in 2012 waren:
Kunt u een overzicht geven van alle problemen met de UWV-website www.werk.nl in 2012?
Over het hele jaar 2012 kende werk.nl 70 verstoringen met een gezamenlijke duur van 180 uur gemeten binnen de beschikbaarheid van maandag tot en met donderdag gedurende tenminste 18 uur en op vrijdag gedurende 11 uur. Van de 180 uur was er bij 126 uur sprake van het gedeeltelijk onbeschikbaar zijn van de website. Voor 54 uur was de totale website niet beschikbaar.
De verstoringen op werk.nl in 2012 waren:
Bent u bereid om bij het inventariseren van de klachten over www.werk.nl, zoals door de Kamer is gevraagd in de motie Ulenbelt, ook de klachten over www.uwv.nl te inventariseren en de Kamer daarvan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?2
Ja, u wordt in mei geïnformeerd bij toezending van het UWV jaarverslag 2012.
Bent u bereid om een onafhankelijke derde de systemen, die het UWV gebruikt, te laten evalueren op storingsgevoeligheid en de factoren die daarvoor zorgen in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Met u ben ik van mening dat de inschakeling van onafhankelijke derden noodzakelijk is om te komen tot goed functionerende systemen. Vanaf de start van het proces van digitalisering heb ik dit in het beleid van UWV laten verankeren.
Eind 2011 is UWV gestart met de overgang naar een nieuw platform dat geschikt is voor grootschalige e-dienstverlening. Dit platform is mede op basis van externe adviezen gekozen. Eind 2012 is een partij ingeschakeld met veel ervaring op het terrein van bedrijfskritische internet-dienstverlening (onder meer bij banken met internet-dienstverlening). Deze partij beoordeelt de opzet en werking van UWV internet-dienstverlening in relatie tot de best practices. Daarnaast zal deze partij adviseren over het implementatietraject.
Voorts zijn een groot aantal externe partijen en personen betrokken bij de beoordeling van de (functionele) softwareapplicaties, zoals die voor werk.nl en «mijnUWV» worden gebruikt.
Getuige het bovenstaande ben ik van mening dat UWV op dit moment in voldoende mate voorziet in de inschakeling van derden om oordelen te verkrijgen over de werking van haar systemen. Ik ben van mening dat meer (extern) advies nu niet bijdraagt aan een lagere storingsgevoeligheid van de systemen van UWV.
het bestrijden van recidive en het aan het werk zetten van ex-gedetineerden |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Na celstraf nauwelijks kans op een baan» en «Besmet met een strafblad»?1
Ik vind het belangrijk dat mensen zo snel mogelijk na hun detentie weer een betaalde baan hebben omdat het hebben van werk één van de belangrijke voorwaarden is, om niet te recidiveren. Bij re-integratie dient echter altijd het belang van de samenleving ook nadrukkelijk in acht te worden genomen.
Deelt u de mening dat het van belang is dat mensen die gedetineerd hebben gezeten na het uitzitten van hun straf zo snel mogelijk weer op een eerlijke manier hun geld gaan verdienen? Deelt u eveneens de mening dat het een slechte zaak is dat ex-gedetineerden zo moeilijk aan een baan kunnen komen, met name omdat het niet hebben van werk in de praktijk vaak leidt tot recidive waardoor de criminaliteit toeneemt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de moeilijkheden die deze specifieke doelgroep ondervindt bij het vinden van werk? Welke mogelijkheden ziet u om deze specifieke problemen te verminderen?
Ik ben bekend met moeilijkheden die (ex-)gedetineerden kunnen hebben met het vinden van een baan direct na detentie. Een gedetineerde is echter eerst zelf verantwoordelijk voor de invulling van zijn detentieperiode en de stappen die hij onderneemt om al tijdens detentie te werken aan zijn re-integratie. Om de gedetineerden beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt wordt de arbeid tijdens detentie opnieuw ingericht. Belangrijke uitgangspunten zijn: normaliseren, verdienen en promoveren/degraderen. U bent hierover geïnformeerd in de brief over de Modernisering Penitentiaire Arbeid.2
Mijn inzet is er onder andere op gericht om gedetineerden al tijdens detentie betere mogelijkheden te bieden om te solliciteren en om scholing en arbeid tijdens detentie meer te laten aansluiten bij de vraag uit de arbeidsmarkt. Werken in detentie moet zo veel mogelijk lijken op het werken op de arbeidsmarkt. Ik ga daarbij ook onderscheid maken tussen gemotiveerde gedetineerden en gedetineerden die zich onvoldoende inzetten. Om gedetineerden sterker te motiveren voor arbeid tijdens detentie wil ik het maximale bedrag aan eigen geld dat van buiten komt beperken. Al deze maatregelen vergroten de kans op een kansrijke terugkeer in de samenleving.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van Reclassering Nederland die signaleert dat door het vereisen van de Verklaring Omtrent het Gedrag ex-delinquenten vrijwel nergens meer terecht kunnen, ook als er geen risico’s zijn?
De aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) wordt beoordeeld door de Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Aan de hand van een vastgesteld beoordelingskader wordt per geval zorgvuldig het
belang afgewogen dat de aanvrager heeft bij afgifte van de VOG tegen het belang dat de samenleving heeft bij bescherming tegen de risico’s die zijn verbonden aan het vervullen van die specifieke functie. In geval van weigering van de VOG is de ernst van de gepleegde strafbare feiten zodanig dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de beoogde baan. Om het vinden van een stage of baan te vergemakkelijken heb ik u tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie reeds toegezegd, de terugkijktermijn voor adolescenten te verkorten3. Deze gewijzigde terugkijktermijn geldt voor alle delicten met uitzondering van zedendelicten en zware geweldsdelicten. In eerdere berichtgeving aan uw Kamer heb ik al aangegeven dat jongeren in reactie op een voorgenomen afwijzing van de VOG alle omstandigheden kunnen aanvoeren die zij van belang vinden voor de beoordeling van hun aanvraag. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de leeftijd ten tijde van het plegen van het strafbare feit en de ontwikkeling die de jongere sindsdien heeft doorgemaakt. In dat kader kunnen bijvoorbeeld diploma’s, referenties van eerdere werkgevers, of een reclasseringsrapport worden meegestuurd4.
Daarbij betekent het weigeren van een VOG voor een bepaalde functie, niet dat een persoon geheel is uitgesloten van de arbeidsmarkt of geen uitzicht meer heeft op werk. Ex-gedetineerden kunnen werkzaam zijn in vele functies, waarvoor de geconstateerde strafbare feiten geen belemmering vormen of waarvoor een werkgever geen VOG verlangt.
De reclassering en het gevangeniswezen hebben de verantwoordelijkheid voor het opleidingstraject van de gedetineerde. Een gedetineerde dient alleen een opleiding te volgen als hij of zij hier ook daadwerkelijk mee aan het werk kan gaan.
Bent u bereid om te bezien of de eisen die aan de Verklaring Omtrent het Gedrag worden gesteld in de praktijk er niet toe leiden dat ex-gedetineerden vrijwel nergens meer aan de slag kunnen, waarmee het doel van de op zichzelf terechte Verklaring Omtrent het Gedrag voorbij wordt geschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke initiatieven neemt u om werkgevers aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid voor een geslaagde re-integratie van ex-gedetineerden en hen warm te maken voor het aannemen van mensen met een strafblad die hun leven gebeterd hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om gedetineerden reeds in detentie voor te bereiden op een werkzaam leven (arbeidsritme, vaardigheden en toeleiding naar specifiek werk), zodat zij aantrekkelijker worden voor toekomstige werkgevers? Deelt u de mening dat de concrete resultaten van de in het verleden in gang gezette proeven in het kader van «Arbeidstoeleiding in detentie» teleurstellend zijn en dat dergelijke initiatieven juist uitgebreid moeten worden? Welke maatregelen gaat u hiertoe nemen?
Om de gedetineerden beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt wordt de arbeid tijdens detentie opnieuw ingericht. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 worden belangrijke uitgangspunten bij arbeid tijdens detentie: normaliseren, verdienen en promoveren/degraderen. Door deze uitgangspunten wil ik de kans op een succesvolle terugkeer in de maatschappij en op de arbeidsmarkt vergroten.
over de beroepsbeperkende afspraken door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op basis van welke wet of regeling kan en mag de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beroepsbeperkende afspraken maken?
Sinds september 2010 geldt het beleid dat de IGZ geen privaatrechtelijke, beroepsbeperkende afspraken meer mag maken, maar gebruik maakt van haar wettelijke bevoegdheden om publiekrechtelijke maatregelen te treffen, indien zij beroepsbeperking nodig acht. Hierover heeft mijn voorganger u per brief op 21 september 20101 geïnformeerd.
Onder welke voorwaarden zijn beroepsbeperkende afspraken geldig en juridisch afdwingbaar door beide partijen? Is in de casus-Jansen Steur aan deze voorwaarden voldaan? Wie kan precies wat afdwingen op basis van gemaakte afspraken?
In het verleden heeft de IGZ volgens het toen geldende beleid privaatrechtelijke, beroepsbeperkende afspraken gemaakt. Met betrekking tot die bestaande afspraken, is de vraag of sprake is van een verklaring van de beroepsbeoefenaar of van een wederkerige overeenkomst c.q. afspraak. Dat laatste houdt in dat tegenover de verplichtingen/voorwaarden voor de beroepsbeoefenaar ook voorwaarden voor de IGZ staan (zoals het niet toepassen van handhavingsmaatregelen zolang de beroepsbeoefenaar zich aan zijn verplichtingen/ voorwaarden houdt). De heer Jansen Steur heeft zijn inschrijving in het BIG-register in oktober 2009 laten doorhalen en een bevestiging van de doorhaling aan de IGZ gestuurd. Een dergelijke bevestiging van doorhaling (uitschrijving) op eigen verzoek betrekt de IGZ bij de afweging of inzet van publiekrechtelijke handhavingsmaatregelen noodzakelijk is.
Indien beroepsbeperkende afspraken gemaakt zijn die inhouden dat de arts een tijd zijn beroep niet meer uitoefent, betekent dat dan dat een klacht van een patiënt, een nabestaande of een ziekenhuis tegen die arts niet meer in behandeling genomen wordt? Wordt de klagende partij dan op de hoogte gesteld van de genomen beperkende maatregel?
Wanneer een melding nieuwe feiten toevoegt kan dat voor de IGZ aanleiding zijn om verderstrekkende maatregelen te nemen, zoals het starten van een tuchtzaak. Wanneer bijvoorbeeld een disfunctionerende beroepsbeoefenaar van de IGZ een bevel heeft gekregen om te stoppen en de IGZ daarna, gedurende de looptijd van het bevel, meldingen ontvangt van patiënten, nabestaande een ziekenhuis of anderen, dan neemt de IGZ deze meldingen altijd in behandeling. Wanneer de meldingen naar oordeel van de IGZ mogelijk strafbare feiten bevatten, stelt zij het Openbaar Ministerie (OM) op de hoogte.
Melders krijgen na afronding van het inspectieonderzoek bericht over de conclusies en maatregelen. Beroepsbeperkende maatregelen, zoals aanwijzing en bevel, maakt de IGZ altijd openbaar via haar website.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van alle beroepsbeperkende afspraken die sinds 2000 door de IGZ gemaakt zijn met Big-geregistreerden (Beroepen Individuele Gezondheidszorg)?
De in het verleden gemaakte beroepsbeperkende afspraken zijn niet centraal geregistreerd. Bevoegdheidsbeperkende maatregelen worden sinds juli 2012, met uitzondering van waarschuwingen opgelegd door het tuchtcollege, openbaar gemaakt op de website van het BIG-register. Maatregelen opgelegd door de IGZ, zoals een bevel of aanwijzing, maakt de IGZ openbaar op haar website (zie ook het antwoord op vraag 3).
Weet u zeker dat voorgaande lijst compleet is en of het mogelijk is dat er afspraken gemaakt zijn die niet goed geadministreerd zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de IGZ weet waar alle personen die een beroepsbeperkende afspraak hebben (die afspraken zijn immers niet publiek) zich bevinden en of zij zich aan de afspraken houden?
De IGZ is niet op de hoogte van de verblijfplaats van in Nederland geregistreerde beroepsbeoefenaren en is voor informatie daarover afhankelijk van de beroepsbeoefenaar, werkgevers of melders.
Is het waar dat naar aanleiding van de zaak-Jansen Steur prof. Legemaate het rapport «Verantwoordelijkheid nemen voor kwaliteit» schreef, waarin op 12 mei 2009 geconcludeerd werd: «Op basis van het voorafgaande ligt het voor de hand twee categorieën beroepsbeperkende afspraken te onderscheiden: Aangenomen moet worden beroepsbeperkende afspraken uit de eerste categorie zich niet verdragen met de overwegingen die ten grondslag liggen aan de genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad. Als de IGZ wil bereiken dat een beroepsbeoefenaar niet meer praktiseert, dient de koninklijke weg te worden gevolgd: een procedure bij het tuchtcollege of het College van Medisch Toezicht»?
Ja, dat klopt.
Hoe beoordeelt u het feit dat anderhalf jaar na dit rapport, na deze aanbeveling, die voortkomt uit de casus-Jansen Steur, de IGZ alsnog een beroepsbeperkende afspraak maakte met Jansen Steur, die in de eerste categorie viel, die dus niet verhoudt tot de correspondentie van de Hoge Raad en waar prof. Legemaate adviseert de koninklijke weg te volgen?
Ik verwijs u naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Is het waar dat feiten voor de tuchtrechter na 10 jaar verjaard zijn en dat dus na de effectieve op non-actiefstelling van Jansen Steur in december 2003 alle zaken die betrekking hebben op zijn handelen in Nederland, voor de tuchtrechter op 1 januari 2014 verjaard zullen zijn?
De bevoegdheid tot indiening van een tuchtklacht vervalt door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Het is dus niet zo dat alle zaken die betrekking hebben op het handelen van de heer Jansen Steur in Nederland op 1 januari 2014 zullen verjaren. Tot 2009 was de heer Jansen Steur ingeschreven in het BIG register.
Indien Jansen Steur zich op 1 januari 2014 bij het Big-register meldt en zich wil laten inschrijven als bijvoorbeeld basisarts, kan hij dan geweigerd worden of kan hij zich dan gewoon opnieuw laten registreren en handelingen die voorbehouden zijn aan artsen rechtmatig in Nederland verrichten?
Zie mijn antwoord op vraag 9. Ik verwijs u voorts naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Is het waar dat, indien nu een tuchtrechtelijke actie ondernomen wordt tegen Jansen Steur, een mogelijke straf voor feiten die hij begaan heeft tijdens zijn inschrijving in het Big-register een levenslang verbod op herinschrijving in het Big-register is (conform artikel 47 en 48 van de Wet Big)?
Dat klopt. Bij een niet meer BIG-geregistreerde, disfunctionerende beroepsbeoefenaar als de heer Jansen Steur zou de enige mogelijk zijn om bij de tuchtrechter ontzegging van het recht op herinschrijving in het BIG register te vorderen.
Wilt u eraan meewerken dat een klacht van een patiënt of nabestaande van Jansen Steur met spoed behandeld wordt in het tuchtrecht en deelt u de mening dat er alsnog een tuchtrechtelijke zaak zou moeten komen?
De IGZ kan de tuchtrechter verzoeken een tuchtzaak met spoed te behandelen indien de IGZ van oordeel is dat behandeling van de zaak door het tuchtcollege geen uitstel gedoogt zonder groot nadeel voor het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg. De IGZ kan een dergelijk verzoek ook doen als zij niet zelf de tuchtklacht heeft ingediend. Klagers die menen dat een spoedbehandeling noodzakelijk is, kunnen hun verzoek richten tot de IGZ.
Het is ondoenlijk om het beleid dat tot 2010 is gevoerd met terugwerkende kracht opnieuw te bezien voor alle desbetreffende beroepsbeoefenaren, op het eventueel aanspannen van een tuchtrechtzaak.
Bent u bereid in het wetsvoorstel tot wijziging van het tuchtrecht een artikel op te nemen onder welke voorwaarden «transacties» tot het afzien van tuchtrecht gesloten zouden mogen worden (analoog aan de mededingingswetgeving), zodat in de toekomst duidelijkheid hierover is?
Ik verwijs u naar paragraaf 4.3 en 4.4 van de begeleidende brief.
Deelt u de mening dat in het onafhankelijk onderzoek naar de publicaties van Jansen Steur en het medicijnonderzoek ook precies moet worden onderzocht in welke gevallen patiënten experimentele medicijnen slikten zonder dat hiervoor toestemming was gegeven? Bent u bereid met de KNAW en het Medisch Spectrum Twente te onderzoeken of dit het geval was?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 8 van de Kamervragen 2013Z00362.
Indien blijkt dat Jansen Steur patiënten niet om toestemming vroeg, vindt u het dan ook van belang te onderzoeken of de betrokken medicijnfabrikanten op de hoogte hiervan waren of hadden kunnen zijn? Wat vindt u van de suggestie van mevrouw Verbeet (Nederlandse Patiënten- en Cliëntenfederatie) dat fabrikanten transparant moeten zijn over wat voor onderzoek ze moeten doen, wie dat doen en hoeveel hiervoor betaald moet wordt? Welke rol ziet u voor uzelf hierin weggelegd?
Deze vraag heb ik uitgezet bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).
Het bericht dat patiënten in de geriatrische revalidatiezorg buiten de boot dreigen te vallen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de constatering van zorgaanbieder Verenso dat door de overheveling van geriatrische revalidatiezorg patiënten buiten de boot dreigen te vallen?1
Ik deel de mening van Verenso niet dat patiënten door de overheveling van geriatrische revalidatiezorg (GRZ) buiten de boot zouden vallen. Op grond van de Zorgverzekeringswet is expliciet omschreven wat geriatrische revalidatiezorg omvat en onder welke zorginhoudelijke voorwaarden daarop voor rekening van de zorgverzekering beroep gedaan kan worden2.
Verenso noemt in haar persbericht bijvoorbeeld patiënten met de ziekte van Parkinson die mogelijk buiten de boot dreigen te vallen. Zoals ik reeds aan Verenso in een brief heb toegelicht (welke tevens aan de Tweede Kamer is verstuurd, nr. 2012D46815) betreft de ziekte van Parkinson een neurologische aandoening die wordt behandeld door de neuroloog. Deze patiënten vallen dus niet buiten de boot. De medisch specialist is immers verantwoordelijk voor deze zorg en de zorg blijft vallen onder de diagnose-behandeling combinatie (dbc) van de medisch specialist.
Eventuele onduidelijkheden omtrent de overheveling van geriatrische revalidatiezorg moeten zo snel mogelijk worden weggenomen. Daartoe heb ik overleg met de brancheorganisaties en het College voor zorgverzekering (CVZ), het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en DBC-Onderhoud waarbij aan de hand van concrete voorbeelden gekeken wordt welke onduidelijkheden zich voordoen en waar duidelijkheid verschaft moet worden. Daarnaast ga ik ervan uit dat zorgaanbieders en verzekeraars zich goed informeren over de GRZ. Daar zijn de websites van het CVZ, de NZa, DBC-Onderhoud en het CIZ behulpzaam bij. Om dit te faciliteren is er in verband met de overheveling ook een website3 beschikbaar waar de nodige vragen en antwoorden te vinden zijn.
Op welke wijze wordt de overheveling van de geriatrische revalidatiezorg van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet gemonitord?2
Naast de bij antwoord 1 aangegeven activiteiten heb ik de NZa gevraagd mij zo spoedig mogelijk te informeren over de relevante productieafspraken voor 2013 opdat duidelijk is hoeveel zorg er is gecontracteerd en hoe zich dit verhoudt tot de aannames die hierover zijn gemaakt. Daarnaast ga ik regelmatig in overleg met zorgaanbieders, zorgverzekeraars en (waar nodig) zorgkantoren om de stand van zaken te bespreken en te monitoren.
Bent u van mening dat er voldoende toezicht is ingesteld om de gevolgen te volgen, en snel in te kunnen grijpen als het mis gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er door de overheveling geen patiënt tussen wal en schip moet vallen. Ik zie dan ook geen aanleiding om het toezicht anders in te richten. Wel moeten onduidelijkheden zo snel mogelijk worden weggenomen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Wat is uw kritieke grens waarbij u zult ingrijpen als uit het monitoren blijkt dat het mis gaat?
Bent u het eens met de specialisten ouderengeneeskunde dat vooral thuiswonende patiënten, die via de spoedeisende hulp naar het verpleeghuis gaan, patiënten met de ziekte van Parkinson en patiënten met zeer verhoogde kwetsbaarheid, die voorheen binnen samenwerkingsafspraken van ziekenhuis en verpleeghuis vielen de dupe worden? Wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Ik vind het belangrijk dat GRZ beschikbaar is voor die patiënten die daarop – gelet hun complexe, multimorbide problematiek – zijn aangewezen. Om die reden is de aanspraak op GRZ helder afgebakend. Dit betekent niet dat andere patiënten die niet tot de doelgroep behoren waarvoor de GRZ is bedoeld, hiervan de dupe worden. Zij kunnen gebruik maken van andere vormen van zorg. Zo zal een patiënt die is behandeld op de spoedeisende eerste hulp maar die vervolgens niet hoeft te worden opgenomen in het ziekenhuis – afhankelijk van de specifieke situatie – op een andere manier (ambulant) de benodigde (vervolg) behandeling, verpleging en/of verzorging kunnen krijgen.
Voor patiënten met ziekte van Parkinson verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
In de situatie van een patiënt met een zeer verhoogde kwetsbaarheid zal uit de diagnose duidelijk moeten worden wat de situatie is en of geriatrische revalidatiezorg de aangewezen weg is of dat een andere vorm van zorg geëigend is.
Kunt u de garantie geven dat overgangsproblemen de patiënten bespaard blijven? Zo neen, waarom niet?
Ik vind net als u dat patiënten niet de dupe mogen zijn. Daarom heb ik om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen in overleg met branchepartijen veel ondersteunende activiteiten bewerkstelligd.
Daarnaast werken we nu samen met branchepartijen5, het CVZ, CIZ, NZa en DBC-Onderhoud om waar dat nodig is zo snel mogelijk duidelijkheid te scheppen. Daarbij hebben ook alle zorgaanbieders (verpleeghuizen en ziekenhuizen) en specialisten de taak zich goed te informeren en hiernaar te handelen.
De financiering van Europese politieke partijen |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u nog steeds van mening dat een meerderheid van landen in de Europese Unie Nederland kan dwingen tot invoering van de door de Europese Commissie voorgestelde vorm van Europese politieke partijen, ondanks de zeer brede kritiek op deze voorstellen in de Tweede Kamer?1
De besluitvorming in de Raad van de Europese Unie heeft de vorm van een gewone wetgevingsprocedure. Dit betekent dat besluiten moeten worden genomen met een gekwalificeerde meerderheid. Om een gekwalificeerde meerderheid te behalen dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
Daarnaast kan elke lidstaat om bevestiging vragen dat de behaalde stemmen ten minste 62% van de bevolking van de Europese Unie vertegenwoordigen. Nederland beschikt over een stemgewicht van 13 stemmen en kan daarom niet zonder steun van andere lidstaten de invoering van de verordening tegenhouden of aanpassen.
Dat laat echter onverlet dat het kabinet zich, gesterkt door de brede steun in de Tweede Kamer, ten volle in zal spannen om de onderdelen van het voorstel waar de Nederlandse bezwaren zich op richten, te wijzigen. Ik ben in dat kader voornemens om op 6 februari a.s. een bezoek aan Straatsburg te brengen, om de zorgen die het kabinet en uw Kamer hebben te bespreken met leden van het Europees Parlement, met de verantwoordelijke rapporteur van de Commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement en met de Eurocommissaris voor Interinstitutionele betrekkingen en administratie, dhr. Sefcovic. De Commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement heeft het voorstel momenteel in behandeling en is voornemens op 19 februari in de Commissie te stemmen over het voorstel en de daarop ingediende amendementen.
Deelt u de opvatting dat de inrichting van onze democratie voor ons land van zeer gewichtig belang is, ook als het gaat om de verkiezing van de leden van het Europees parlement?
Ja.
Ik ken groot belang aan de inrichting van de democratie toe, zowel op lokaal, nationaal als Europees niveau. Juist vanwege het belang dat ik aan een sterke democratie, waarin zo optimaal mogelijk recht gedaan wordt aan fundamentele democratische principes als de vrijheid van vereniging, op Europees niveau hecht, ben ik van mening dat bij de verdere inrichting van de democratie van de Europese Unie uiterst zorgvuldig te werk moet worden gegaan. Dat geldt in het bijzonder voor het nu voorliggende voorstel voor een verordening voor de Europese politieke partijen.
Vanzelfsprekend geldt dit eveneens voor de verkiezing van leden van het Europees Parlement, een onderwerp dat geen raakvlakken met het voorstel voor een verordening voor Europese politieke partijen heeft.
Kent u het Akkoord van Luxemburg van januari 1966, waarin lidstaten zich hebben verbonden om tot een voor iedere lidstaat acceptabele oplossing te komen als sprake is van meerderheidsbesluitvorming, maar «zeer gewichtige belangen» van een of meer lidstaten op het spel staan?
Het Akkoord van Luxemburg uit 1966 heeft zijn praktische waarde verloren door de diverse verdragswijzigingen sindsdien, laatstelijk door het Verdrag van Lissabon, waarbij ten behoeve van de effectiviteit en slagvaardigheid van de EU, behoudens in specifieke gevallen, unanimiteitsbesluitvorming steeds meer is verlaten als besluitvormingsmethode in de Raad ten gunste van besluitvorming via gekwalificeerde meerderheid. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is gekwalificeerde meerderheid de standaardbesluitvormingsprocedure in de Raad.
Ook voor het onderhavige voorstel geldt voor besluitvorming in de Raad gekwalificeerde meerderheid. Op dit moment zijn de onderhandelingen omtrent het voorstel in volle gang en het kabinet stelt dan ook alles in het werk de besluitvorming via de gebruikelijke onderhandelingswegen te beïnvloeden.
Bent u bereid aan de bezwaren van de Tweede Kamer tegemoet te komen en in de onderhandelingen over de voorgestelde Europese politieke partijen een beroep te doen op het Akkoord van Luxemburg?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat in Europees verband enige beslissing over de voorgestelde vorm van Europese politieke partijen wordt genomen?
Ja.
Het bericht dat zorgverzekeraars te duur hebben ingekocht |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Verzekeraars kochten zorg 2012 te duur in»?1
De kop van het artikel beloofde weinig goeds. Bij lezing van het artikel kreeg ik een beter beeld. Er worden in de kop en het artikel echter voorbarige conclusies getrokken. Er is namelijk nog geen goed beeld over wat er in 2012 feitelijk is gebeurd. Er kan dus niet gesteld worden dat «de zorg te duur is ingekocht».
Daarnaast wordt er een ongenuanceerd beeld geschetst. Het lijkt erop alsof verzekeraars slechte afspraken hebben gemaakt die de zorg duurder maken, zonder dat dit iets oplevert. Dat is echter niet zo. Het gaat hier om afspraken die individuele verzekeraars maken met ziekenhuizen. Verzekeraars en aanbieders hebben in 2012 nieuwe vormen van contractering ingezet, zoals lumpsummen en aanneemsommen. Dergelijke afspraken zijn juist mede gemaakt met het oog op kostenbeheersing. Iedere verzekeraar heeft daar, met betrokken ziekenhuizen, eigen keuzen gemaakt. Dat is de verantwoordelijkheid van veldpartijen.
Mij gaat het om de zorg die de cliënt krijgt en of deze (kwalitatief) voldoende is. Daarbij is voor mij kostenbeheersing op macro-niveau van belang. Deze afspraken die verzekeraars hebben gemaakt met ziekenhuizen, hebben geen gevolg voor de inhoud en omvang van de geleverde zorg. Ik ben verheugd dat verzekeraars het hoofdlijnenakkoord zoals dat met hen en de aanbieders van medisch-specialistische zorg is gesloten, serieus hebben genomen.
Wat vindt u van afspraken waarbij ziekenhuizen geld mogen houden van zorgverzekeraars als ze minder produceren dan het overeengekomen plafond?
Het is het beleid en de verantwoordelijkheid van individuele verzekeraars hoe zij zorg inkopen en welke afspraken zij al dan niet maken. Het maken van lumpsumafspraken of aanneemsommen is de beslissing van een verzekeraar en ziekenhuis gezamenlijk. Zorgverzekeraars en ziekenhuizen hebben beide een financieel risico genomen gelet op het feit dat de jaarlijkse zorgvraag niet geheel voorspelbaar is.
Het is ook mogelijk dat verzekeraars die een lumpsum hebben afgesproken achteraf »de zorg in 2012 te goedkoop inkochten». Oftewel dat er meer zorg wordt geleverd dan waarop de lumpsumafspraak is gebaseerd. Voor hetzelfde geld behalen verzekeraars die een lumpsumafspraak hebben gemaakt, dus een voordeel. Een verzekeraar maakt individueel keuzes.
Ik heb er dus geen moeite mee dat ziekenhuizen, die het hiervoor genoemde risico op «te goedkope zorg» hebben genomen, geld mogen houden als dat onderdeel van de afspraak met de zorgverzekeraar is.
Hoe verklaart u dat er minder patiënten naar het ziekenhuis zijn gegaan in 2012?
Dergelijke geluiden heb ik ook gehoord van individuele ziekenhuizen en verzekeraars. Maar er is tot nu toe nog geen goed totaaloverzicht beschikbaar van de aantallen patiënten die in 2012 naar het ziekenhuis zijn gegaan en of dit een landelijk beeld is. Het is dus nog niet zeker dat er daadwerkelijk minder zorg is geleverd dan in een vorig jaar of dan waarvan is uitgegaan bij de contractering.
Ik hoop een dergelijk overzicht te krijgen, maar dat zal nog wel enige tijd duren. Ik kan hierop nu dus geen antwoord geven.
Bent u bekend met signalen dat patiënten geweerd worden in bepaalde ziekenhuizen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat uitsluitend geleverde zorg gedeclareerd en vergoed mag worden, en dat ziekenhuizen niet moeten worden beloond voor niet-geleverde zorg? Zo nee, waarom niet?
Ja, alleen geleverde zorg mag betaald worden. Er mag ook geen declaratie worden gedaan als er geen zorg is geleverd. Binnen de systematiek van lumpsummen en aanneemsommen wordt de afspraak tussen de desbetreffende partijen gemaakt dat naarmate er meer of minder zorg wordt geleverd, de tarieven van de geleverde prestaties zodanig worden bijgesteld dat er uiteindelijk niet meer en niet minder dan het totaal van de lumpsum of aanneemsom wordt betaald voor geleverde en gedeclareerde zorg. Over de afgesproken en gedeclareerde prijzen per product heb ik, tenzij er maximumtarieven door de NZa zijn vastgesteld, echter geen oordeel.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van de expertcommissie van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) naar mogelijk financieel misbruik door zorgverzekeraars en zorgaanbieders?
De expertcommissie is nog bezig met haar onderzoek. Dit heb ik aangegeven in mijn brief van 3 december 2012 (TK vergaderjaar 2012–2013, 29 248 nr. 246). Bij de beantwoording van de vragen over de begroting 2013 in eerste termijn (BPZ/ADV-3146506) heb ik aangegeven dat ik verwacht u voor 1 april een eindrapportage te kunnen toezenden.
De illegale handel in antibiotica in de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u er van op de hoogte dat er 3.5 ton illegale antibiotica in beslag is genomen bij handelaren in Groningen en Overijssel?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Wij hebben uw Kamer van deze zaak op de hoogte gesteld in antwoord op vragen van de leden Arib en Van Dekken van 11 mei 2011 (AH TK 2010–2011, 2463) en in onze brief aan uw Kamer van 1 juni 2012 (TK 2011–2012, 29 683, nr. 124). Wij keuren deze praktijk sterk af.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat op zo’n grote schaal illegale antibiotica gekocht en gebruikt kan worden zonder dat dit eerder wordt opgemerkt? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben geen indicatie dat het betreffende illegale netwerk (veel) eerder had kunnen worden opgemerkt. Nadat het door de NVWA was opgemerkt, is het netwerk ten behoeve van opsporing enige tijd gevolgd voordat het werd opgerold.
Bent u van mening dat het huidige systeem voor de registratie van antibiotica dit soort misdrijven kan voorkomen en tegengaan? Zo ja, waarop baseert u die conclusie? Zo nee, wat gaat u doen om de registratie van antibiotica te verbeteren en bent u bereid het systeem voor de registratie te herzien en waar nodig aan te passen?
Registratie van het antibioticagebruik kan illegale praktijken niet voorkomen. Illegaliteit blijft per definitie buiten de boeken. De verplichting tot registratie kan handhaving wel vergemakkelijken, omdat bij het ontbreken van juiste registratie onmiddellijk duidelijk is dat sprake is van ongeoorloofde praktijken. Een belangrijke nieuwe maatregel in dit verband is dat handelaren in grondstoffen van antibiotica zich onder de Wet Dieren zullen moeten registreren. Deze maatregel wordt dit voorjaar geïmplementeerd.
Kunt u aangeven of bekend is dat er mogelijk nog meer van deze illegale antibiotica in Nederland wordt ingezet en wordt verhandeld en om welke hoeveelheden het gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit aan te pakken en op welke termijn?
Zoals gezegd keuren wij de illegale handel in antibiotica sterk af. Daarom is een adequate handhavings- en opsporingsinzet van groot belang. Binnen de NVWA is een Inlichten- en Opsporingsdienst werkzaam.
Deze is voortdurend gericht op onder andere het opsporen van illegale antibioticahandel. Dat blijkt onder andere uit de aangehaalde casus. De NVWA heeft op dit moment geen indicatie voor het bestaan van meer van dergelijke illegale circuits. Sinds 2011 wordt 1 miljoen euro per jaar extra besteed aan opsporing en toezicht op antibiotica in de veehouderij door de NVWA.
De strafmaat wordt bepaald door de rechter. Zoals het aangehaalde artikel stelt, kan het Openbaar Ministerie een hoge straf eisen.
Bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren om zo het gebruik van en de handel in antibiotica goed in kaart te brengen, illegale antibiotica op te sporen en de illegale handel in het gebruik van antibiotica aan te pakken door middel van strenge straffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Toezicht op zorgverzekeraars en bundeling van klachten over zorgaanbieders |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met onduidelijkheid die bij consumenten/patiënten leeft bij welke toezichthouder (DNB, AFM, NZa, NMa)1 men moet zijn met klachten of meldingen over een zorgverzekeraar?
Nee, ik heb geen signalen ontvangen dat verzekerden moeite hebben om met klachten en meldingen over een zorgverzekeraar bij de juiste toezichthouder terecht te komen.
Is het waar dat er onderscheid bestaat in toezichtverantwoordelijkheid door DNB, AFM, NZa en NMa tussen de basis en aanvullende zorgverzekering? Zo ja, hoe vindt bundeling en afstemming van klachten, meldingen, signalen en uitspraken plaats?
Alleen de NZa maakt in beperkte mate onderscheid in toezichtsverantwoordelijkheid tussen de basis en aanvullende zorgverzekering. De wettelijke toezichtbevoegdheden van de NZa ten aanzien van de aanvullende zorgverzekering zijn in vergelijking met de bevoegdheden ten aanzien van de basis zorgverzekering, beperkt. Zij omvatten slechts een klein aantal aspecten, waaronder transparantie, tarifering en opzegging.
DNB, AFM en NMa maken geen onderscheid in de toezichtsverantwoordelijkheid tussen de basis en aanvullende zorgverzekering. Wel hanteert DNB verschillende solvabiliteitseisen voor deze verzekeringen. Dit is ingegeven door het verschillende risicokarakter van beide verzekeringen.
Is een een jaarlijks gezamenlijk overzicht van meldingen, klachten, signalen en uitspraken over zorgverzekeraars door de toezichthouders gezamenlijk? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, vind u dat dit er moet komen in het belang van de consument en om langs elkaar heen werken te voorkomen?
Nee, de toezichthouders brengen niet jaarlijks gezamenlijk een overzicht van meldingen, klachten, signalen en uitspraken over zorgverzekeraars uit.
Wat betreft de klachten ben ik van mening dat een dergelijk overzicht voor de consument ook weinig toegevoegde waarde heeft. De toezichthouders behandelen immers geen individuele klachten van verzekerden tegen zorgverzekeraars en doen daarover ook geen uitspraak. Wel vormen klachten, meldingen en signalen over zorgverzekeraars belangrijke input voor de risicoanalyse waarop zij hun eigen interne beleid baseren. De toezichthouders maken deze bewust niet openbaar om gedragingen zoals het indienen van nepklachten om concurrenten «zwart» te maken tegen te gaan. Ook zijn er internationale afspraken gemaakt over geheimhouding. De toezichthouders willen voorkomen dat zij minder of geen informatie meer krijgen en hun werk niet meer goed kunnen doen als de geheimhouding niet is geborgd.
Het gebundeld publiceren van klachten, meldingen, signalen en uitspraken zie ik niet als instrument om langs elkaar werken van toezichthouders te voorkomen. De toezichthouders maken daar waar nodig onderling afspraken om de samenwerking effectief te laten verlopen. De Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) bepaalt dat de toezichthouders elkaar desgevraagd gegevens en inlichtingen verstrekken die van belang zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken.
De verzekerde met een klacht kan eerst kijken of hij het probleem in onderling overleg op een bevredigende wijze met zijn zorgverzekeraar kan oplossen. Mocht dit niet lukken dan kan de verzekerde contact opnemen met de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) en vragen om een uitspraak. De klacht wordt dan in behandeling genomen door de Ombudsman zorgverzekeringen of de Geschillencommissie. De SKGZ is een onafhankelijke organisatie waar alle zorgverzekeraars van Nederland bij zijn aangesloten. Zij behandelen klachten die betrekking hebben op zowel de basiszorgverzekering als de aanvullende zorgverzekering. De bindende adviezen van de Geschillencommissie worden (geanonimiseerd) gepubliceerd (http://www.skgzpro.nl/).
Deelt u de mening dat duidelijk moet zijn voor de consument welke toezichthouder wanneer verantwoordelijk is? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Ja, ik deel deze mening dat het voor een verzekerde duidelijk moet zijn welke toezichthouder wanneer verantwoordelijk is. En maar mijn idee is hier ook sprake van. Via internet kan de verzekerde op eenvoudige wijze voldoende informatie krijgen over de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende toezichthouders. Bovendien hebben toezichthouders onderling afgesproken om verzekerden te verwijzen als zij toch bij een andere toezichthouder moeten zijn. Daarmee is geborgd dat de verzekerde bij de juiste toezichthouder terecht komt.
Deelt u voorts de mening dat bundeling van klachten, meldingen, signalen en uitspraken voor de consument vindbaar en leesbaar moet zijn?
In zijn algemeenheid deel ik de mening dat publicaties vindbaar en leesbaar moeten zijn voor consumenten.
Deelt u eveneens de mening dat klachten, meldingen, signalen en uitspraken over zorgaanbieders (behandeld door o.a. de Inspectie voor de Gezondheidszorg, tuchtrecht en strafrecht) gebundeld gepubliceerd moeten worden en dat bundeling langs elkaar werken kan voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Het gebundeld publiceren van klachten, meldingen, signalen en uitspraken van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), de tuchtcolleges, de civiele rechter en de strafrechter zie ik niet als instrument om langs elkaar werken van de betreffende organisaties te voorkomen. De IGZ sluit daar waar nodig samenwerkingsafspraken met andere instanties om de onderlinge samenwerking effectief te laten verlopen. Zo heeft de IGZ met het Openbaar Ministerie in 2009 een samenwerkingsconvenant gesloten.
Het bericht 'Mogelijke schijnconstructie met Poolse arbeiders' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mogelijk schijnconstructie met Poolse arbeiders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat met de in het in vraag 1 bedoelde artikel omschreven constructie, waarbij een laag loon wordt gecombineerd met een hoge, in Nederland onbelaste, «onkostenvergoeding», inbreuk wordt gemaakt op het uitgangspunt «gelijk werk gelijk loon» bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten met als gevolg oneerlijke concurrentie en mogelijk verdringing op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van de onderhavige vragen baseer ik mij op de informatie uit het nieuwsbericht waarnaar u verwijst. Deze informatie is onvoldoende gedetailleerd om hierop een oordeel te kunnen geven. Daarom zal ik in algemene termen ingaan op de beschreven constructie. Laat ik voorop stellen dat het Kabinet al eerder heeft aangekondigd schijnconstructies die leiden tot oneerlijke concurrentie hard aan te pakken. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Het uitzenden en detacheren van werknemers vanuit een andere EU-lidstaat naar Nederland kan er toe leiden dat de premieheffing en belastingheffing over de beloning van zo’n uitgezonden werknemer onder verschillende rechtsstelsels komen te vallen. Hierdoor kunnen er verschillen in belasting- en premiedruk ontstaan tussen werknemers die onder het Nederlandse stelsel vallen en werknemers die onder een buitenlands stelsel vallen.
Voor wat betreft de onkostenvergoeding verwijs ik u ook naar mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Ulenbelt (Kamerstukken II, 2012/13, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 544) die dieper ingaan op de aan zulke vergoedingen gestelde voorwaarden voor onbelastbaarheid.
Uit de beschreven casus kan niet worden opgemaakt of in dit geval de wet is overtreden. Dit hangt af van de aard van de onkostenvergoeding.
Bent u bereid aan deze constructie op een zo kort mogelijke termijn een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 14 januari jl. heb geschreven ga ik de aanpak van schijnconstructies intensiveren. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat voor uitzendbureaus, die blijkbaar welbewust van dergelijke constructies gebruik maken om op die manier een (onrechtmatig) concurrentievoordeel te behalen ten koste van Poolse èn Nederlandse werknemers als ook van de Nederlandse staat, die immers inkomsten wordt onthouden, geen plaats behoort te zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid ten aanzien van malafide uitzendbureaus dusdanig te intensiveren dat het verplicht sluiten daarvan mogelijk wordt?
Met het programma Aanpak Malafide Uitzendbureaus zijn reeds (en worden) concrete stappen gezet om malafide uitzendondernemingen aan te pakken. Daarnaast zal ik, onder meer samen met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, Economische Zaken en Financiën, een aanvullend traject starten om de bestrijding van schijnconstructies een extra impuls te geven. Het gaat daarbij niet alleen om de aanpak van illegale constructies. We kijken tevens naar constructies die binnen de huidige wet- en regelgeving passen maar toch onwenselijk zijn. Het is essentieel dat arbeidsmigranten krijgen waar ze recht op hebben, niet alleen om uitbuiting te voorkomen, maar ook om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Conform de op 18 december jl. aangenomen motie van de leden Kerstens en Azmani (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/13, 33 400 XV, nr. 40) zal ik uw Kamer uiterlijk op 1 mei 2013 informeren over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies.
Wilt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg arbeidsmigratie op 17 januari 2013?
Ja.
De enorme groei van het aantal salafisten aan de Nederlandse grens |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toename aantal radicale salafisten aan Duits-Nederlandse-grens»?1
Ja.
Wat is er bekend over mogelijke Nederlandse doelen van deze tot geweld bereid zijnde moslims?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat de groepen die in het geciteerde artikel genoemd worden, een geweldsdreiging voor Nederlandse doelwitten vormen.
In hoeverre zijn er over de enorme groei van het aantal jihadisten aan onze grens contacten geweest met de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst?
De AIVD heeft contacten met zeer veel inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waaronder de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst. Ik kan in het openbaar geen nadere mededelingen doen over de inhoud van deze contacten.
Hoeveel en welke moskeeën worden er in Nederland in de gaten gehouden in verband met gevaren voor de openbare orde en veiligheid?
Er zijn mij momenteel geen voorbeelden bekend van (besturen van) islamitische godshuizen die een bedreiging vormen voor de openbare orde en veiligheid.
Het onderzoek in de affaire-Jansen Steur |
|
Michel Rog (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de opmerking van dr. Scheltens, lid van beide commissies-Lemstra die de affaire-Jansen Steur onderzochten, dat het goed mogelijk is om het wetenschappelijk werk van Jansen Steur alsnog te onderzoeken?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wetenschappelijk onderzoek van een arts die «diagnoses stelt die niet onderbouwd kunnen worden; ongebreideld en niet onderbouwd aanvullend onderzoek aanvraagt en op eigen wijze interpreteert; vaak niet geïndiceerde medicatie voorschrijft»2 niet voldoet aan wetenschappelijke standaarden en dat de conclusies wellicht niet geldig zijn omdat de diagnose van zeer veel patiënten al niet klopte?
De redenering zoals in de vraag verwoord, deel ik. Of dat het geval is bij Jansen Steur kan ik op dit moment niet beoordelen.
Deelt u de analyse uit het rapport van de commissie-Levelt, die onderzoek deed naar de wetenschapsfraude van dhr. Stapel, dat «De belangrijkste reden echter om volledigheid na te streven in het zuiveren van de scientific record is dat de wetenschap zelf een bijzondere aanspraak heeft op waarheidsvinding. Dat is een cumulatief proces, dat in de empirische wetenschap, en met name in de psychologie, wordt gekenmerkt door een «empirische cyclus», een voortdurende afwisseling tussen theorievorming en empirische toetsing. Een theorie heeft een voorlopige aanspraak op waarheid/geldigheid, zolang zij niet empirisch is weerlegd. Cumulatieve evidentie kan tenslotte leiden tot consensus in de peer community over de geldigheid van een theorie. Dit fundamentele cumulatieve proces wordt ernstig verstoord door het «rondzingen» van frauduleuze data en van methodologisch dubieuze bevindingen. Betrokken wetenschappelijke onderzoekers en instellingen hebben de plicht deze verstoring een halt toe te roepen.»?3
Beide stellingen onderschrijf ik.
Heeft de afgelopen jaren het ministerie, de inspectie, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) of het Medische Spectrum Twente (MST) op enige wijze zelf initiatief genomen om het wetenschappelijk onderzoek van dhr. Jansen Steur tegen het licht te houden? Zo nee, waarom was daar geen aanleiding voor?
Naar aanleiding van het rapport Lemstra I in september 2009 is de IGZ een onderzoek gestart naar de toestemmingverlening van patiënten aan de klinische onderzoeken van Jansen Steur in het kader van de Wet op Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO). In november 2009 is een gerechtelijk vooronderzoek gestart door de regiopolitie Twente. Hierop is de IGZ aangesloten geweest en heeft gegevens ten behoeve van het onderzoek aangeleverd. Dit onderzoek van de regiopolitie Twente is in juni 2010 gestaakt wegens gebrek aan vervolgingsgrond. Dit is de reden geweest voor de IGZ om haar eigen onderzoek te staken, temeer omdat de WMO alleen via het strafrecht gehandhaafd kan worden. De IGZ kan dus op basis van de WMO geen bestuursrechtelijke maatregelen treffen.
Kunt u een overzicht geven van de publicaties van dhr. Jansen Steur en al het medicijnonderzoek waar hij betaald of onbetaald aan meewerkte, inclusief de bedragen die hij daarvoor ontving?
Aan de centrale commissie mensgebonden onderzoek (CCMO) heb ik gevraagd te kijken welke studies zijn geregistreerd in haar database waaraan de heer Jansen Steur heeft (mee)gewerkt. Die database is echter pas sinds eind 1999 actief, zodat van daarvoor er geen gegevens uit kunnen komen. De exacte vergoeding die elke onderzoeker krijgt is daarin niet opgenomen. Het Medisch Spectrum Twente zal ik vragen om een overzicht van de hen bekende medicijnstudies waar Jansen Steur in die instelling aan heeft gewerkt.
Hoe beoordeelt u het feit dat dhr. Jansen Steur nog in 2006 ten minste drie wetenschappelijke artikelen in vakbladen wist te publiceren terwijl hij toen al drie jaar lang op non-actief stond en het zeer duidelijk was dat hij disfunctioneerde?
Het is de verantwoordelijkheid van de redactie van de betreffende vakbladen om na te gaan of bijdragen van voldoende kwaliteit zijn. Wanneer het duidelijk is dat een auteur op professioneel vlak disfunctioneert dan doet de redactie er goed aan om dit gegeven mee te wegen bij het besluit om het wetenschappelijke artikel al dan niet plaatsen.
Is bij de toelating van geneesmiddelen in Nederland, Europa of de VS ooit gebruik gemaakt van het onderzoek van dhr. Jansen Steur, hetzij zijn rechtstreekse onderzoek hetzij indirect onderzoek (bijvoorbeeld bij de toelating van Exelon door de Food and Drug Administration (FDA) voor dementie bij Parkinson patiënten)?
Deze vraag heb ik uitgezet bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).
Bent u bereid om met de KNAW, het MST en/of KNMG te komen tot een weg om de medische publicaties van dhr. Jansen Steur te laten beoordelen op hun wetenschappelijke waarde, inclusief de effecten die zij gehad hebben op toelating van richtlijnen en toelating van medicijnen?
Er zal door mij eerst met de voormalige werkgever van de heer Jansen Steur, Medisch Spectrum Twente, overlegd worden over opzet en resultaten van het door deze instelling opgezette onderzoek naar publicaties en de conclusies die men daaruit getrokken heeft. Daarnaast zal ik contact opnemen met de KNAW.
Energielabels en energiebesparing |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hoeveel energielabels zijn er in 2012 afgegeven, onderscheiden naar huur- en koopwoningen?
In 2012 zijn er 393.410 energielabels voor woningen afgegeven. Ultimo 2012 beschikt 33% van de woningen over een energielabel. De cijfers voor 2012 voor energielabels onderscheiden naar koop- en huurwoningen worden in maart van dit jaar naar verwachting beschikbaar en zijn dan te raadplegen op de site van AgentschapNL via www.energielabel.nl.
De in 2011 afgegeven energielabels waren voor 90% voor huurwoningen en 8% voor koopwoningen. Aan het eind van 2011 was het totaal aantal energielabels voor huurwoningen 1.820.001 en voor koopwoningen 155.629.
Eind 2011 was er bij 12,3% van alle transacties waarbij een bestaande woning verkocht werd een label aanwezig. Dit percentage is het gemiddelde van de transacties in 2008 t/m eind 2011. Het percentage van alle transacties in 2011 waarbij er een label aanwezig was is 12,7%.
Hoeveel procent van de huur- en koopwoningen is ultimo 2012 voorzien van een energielabel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de verplichting om een energielabel te overleggen bij de verhuur c.q. de verkoop van een woning in 2012 gecontroleerd?
Op dit moment wordt de verplichting om een energielabel te overleggen bij de verhuur c.q. de verkoop van een woning in 2012 niet gecontroleerd. De koper en de huurder hebben de optie om naar de rechter te stappen als de verkoper weigert een energielabel te overhandigen. In het wetsvoorstel kenbaarheid energieprestatie gebouwen was voorgesteld om de koopakte pas door de notaris te laten verlijden als er een energielabel aanwezig was. Voor de huurder zou het mogelijk zijn geweest om 10% procent minder van de huur te betalen als er geen energielabel aanwezig was. Nu dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer is verworpen ben ik voornemens om voor de zomer met een nieuw voorstel te komen.
Hoeveel procent van de in 2012 verhuurde c.q. verkochte woningen was voorzien van een energielabel? Hoe denkt u, indien dit percentage (ver) onder de 100% lag, te voorkomen dat Nederland een zware boete opgelegd krijgt door de Europese Commissie in het kader van de ingebrekestelling door het niet (tijdig) implementeren van richtlijn 2010/31/EU?
Zie antwoord vraag 1.
Is de nulmeting in het kader van het Convenant energiebesparing huursector gereed? Zo nee, op welke termijn is dat het geval? Zo ja, is de meting openbaar?
Nederland voldoet aan de eisen in de EPBD voor zowel de minimumeisen als bijna energieneutrale gebouwen. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel kenbaarheid energieprestatie gebouwen ter implementatie van een aantal andere onderdelen van de herziene EPBD verworpen. Dit jaar zal ik met de Tweede Kamer bespreken op welke manier Nederland deze onderdelen alsnog kan implementeren. Eind december 2012 hadden volgens de Europese Commissie nog maar 3 lidstaten wetgeving ter implementatie van de herziene EPBD gepubliceerd.
Wanneer is de rapportage van de gerealiseerde resultaten over 2012 in het kader van het Convenant energiebesparing huursector gereed? Is de rapportage openbaar?
De uitgangssituatie van 2008 van het convenant is berekend op basis van de labels van ruim één miljoen woningen die zijn opgenomen in de labeldatabase, beheerd door AgentschapNL. De uitgangshoogte van 1,99 van de gemiddelde Energie Index, is door ECN berekend op basis van deze verzameling.
Wordt de inhoud van de SHAERE-database van Aedes, die de grondslag vormt voor de rapportage over de behaalde resultaten voor de corporatiesector1, op enige wijze onafhankelijk gevalideerd?
De verwachting is dat de resultaten in het voorjaar van 2013 in overleg met de convenantpartners worden gepubliceerd.
Wordt (steekproefgewijs) het geprognosticeerde energiegebruik na realisatie van energiebesparende maatregelen bij huurwoningen gevalideerd op basis van het werkelijke energieverbruik? Zo nee, acht u dergelijk onderzoek relevant? Bent u bereid om hiertoe het initiatief te nemen?
Ja, in opdracht van AgentschapNL werkt het Onderzoeksinstituut OTB op dit moment aan de validatie van de resultaten van de SHAERE-database. De eindresultaten daarvan worden in de komende maanden verwacht.
Is er onderzoek gedaan naar de tevredenheid van particuliere eigenaren en verhuurders die wél een energielabel hebben aangeschaft, alsmede naar de investeringen die deze eigenaren gedaan hebben naar aanleiding van de bij het energielabel behorende besparingsvoorstellen? Zo nee, acht u dergelijk onderzoek relevant en bent u bereid om hiertoe het initiatief te nemen?
Nee, op dit moment wordt niet (steekproefsgewijs) het geprognosticeerde energiegebruik bij huurwoningen getoetst op het daadwerkelijke energiegebruik. Er is nog geen gevalideerde methode beschikbaar om energiegebruik door gedrag van de bewoners te onderscheiden van het gebouwgebonden gebruik. Ik acht deze validatie wel relevant en ben bereid te onderzoeken hoe deze validatie in de toekomst wel mogelijk kan worden gemaakt.
Hoeveel procent van de overheidsgebouwen beschikt ultimo 2012 over een energielabel? Op welke wijze gaat u, indien dit percentage lager ligt dan 100, ervoor zorgen dat alle overheidsgebouwen zo snel mogelijk voldoen aan de wettelijke labelplicht per 1 januari 2008?
Er is nog geen onderzoek uitgevoerd in het kader van tevredenheid van particuliere eigenaren en verhuurders die een energielabel hebben aangeschaft en de investeringen die ze hebben gedaan. Ik acht een dergelijk onderzoek relevant en ben bereid hiertoe het initiatief te nemen.
Wordt de ontwikkeling van het energiegebruik bij rijksgebouwen per m2 bruto vloeroppervlakte gemonitord? Zo nee, hoe worden de doelstellingen met betrekking tot reductie van het energieverbruik dan gemonitord? Zo ja, hoeveel bedroeg het verbruik in 2010, 2011 en 2012?
Alle rijksgebouwen in het beheer van de Rijksgebouwendienst beschikken over een energielabel. Gegevens over de overige overheidsgebouwen (van gemeenten, provincies en waterschappen) worden op dit moment niet centraal geregistreerd.
Over problemen met het examen Toets Gesproken Nederlands (TGN) als onderdeel van het inburgeringsexamen |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de problemen met het examen Toets Gesproken Nederlands (TGN) als onderdeel van het inburgeringsexamen zoals die aan de orde zijn gekomen in het VARA-programma Kassa?1
Deelt u de mening dat de computertest geen geschikte toets vormt voor de spreekvaardigheid van sommige inburgeraars uit met name Aziatische landen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Hoe kan het dat mevrouw Ning van Vegchel en vele andere mensen, die volledig zijn geïntegreerd en volgens hun docenten, logopedisten en de gemeente wel voldoen aan de spreekvaardigheid op het beoogde niveau A2, toch zakken voor de computertoets TGN vanwege de uitspraak of andere factoren zoals stress, wisselen van woorden en ontbreken van de context?
Is dit niet wrang en oneerlijk gegeven het feit dat mevrouw Ning van Vegchel zich prima verstaanbaar kan maken en voldoet aan het beoogde niveau A2?
Welk perspectief biedt u aan deze mevrouw en inburgeraars in soortgelijke situaties nu zij geen inburgeringsdiploma kunnen halen vanwege de computer met alle gevolgen van dien voor verblijfstitel, naturalisatie, financiën en het gezin: kortom, de toegang, die het inburgeringsdiploma biedt tot het Nederlanderschap met daarbij horende rechten en plichten?
Bent u bereid zo snel mogelijk een mogelijkheid te creëren dat na drie keer zakken voor het onderdeel TGN via de computer, cursisten dit examenonderdeel mondeling bij een examinator mogen afleggen, zodat niet de computer, maar gekwalificeerde mensen de spreekvaardigheid beoordelen? Wilt u het antwoord op deze vraag toelichten?
Bent u bereid onderzoek te doen naar het nut en de noodzaak van het via de computer afnemen van de TGN en de mogelijkheden tot het invoeren van een alternatieve toets middels een examinator? Zo nee, bent u het oneens met taalwetenschapper Strik van de Radboud Universiteit Nijmegen, die bevestigt dat mensen rekening kunnen houden met accent en uitspraak in tegenstelling tot een spraakcomputer?
Deelt u de mening dat inburgeringsonderwijs zo bepalend is voor de toekomst en integratie van migranten in Nederland dat de marktwerking moet worden gestopt en inburgering weer als onderwijs moet worden behandeld onder toezicht van de onderwijsinspectie? Zo nee, bent u ook voor marktwerking in het basisonderwijs?
Discriminatie van vrouwen bij schadevergoeding na letsel |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Discriminatie na letsel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een verschil in benadering bij het vaststellen van schade na letsel tussen mannen en vrouwen op basis van een (hypothetische) kinderwens of het combineren van zorg en werk, waardoor vrouwen een lagere schadevergoeding ontvangen tot discriminatie kan leiden? Zo nee, waarom niet?
De omvang van toekomstige schade, zoals in dit geval toekomstige inkomensschade, kan niet nauwkeurig worden vastgesteld. Dat brengt mee dat deze schade moet worden geschat. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat gunstige en ongunstige toekomstige onzekere gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de omvang van de inkomensschade, dienen te worden verdisconteerd. Bij het verdisconteren daarvan komt het aan op de redelijke verwachtingen omtrent die toekomstige ontwikkelingen.
Het artikel in Spits verwijst naar een verkennend onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens (hierna het College). Uit het verkennend onderzoek van het College blijkt dat bij de vaststelling van de omvang van de schade regelmatig wordt uitgegaan van stereotype denkbeelden over mannen en vrouwen. Deze stereotype denkbeelden betreffen aannames over de arbeidsparticipatie na het krijgen van kinderen, carrièreperspectieven en het type onbetaald werk dat mannen en vrouwen veelal doen (klussen aan huis versus zorgen voor huishouden en kinderen). Het College stelt dat stereotype beelden vrouwen – en soms ook mannen -in een slechtere bewijspositie brengen. Zij moeten bewijzen dat zij niet voldoen aan het stereotype beeld. Dat is in hun nadeel. Het College wijst erop dat het in strijd is met de Algemene wet gelijke behandeling als alleen aan vrouwen (standaard) de vraag wordt gesteld of zij kinderen wensen, en niet aan mannen.
Mogen verzekeringsmaatschappijen volgens de wet een hypothetische kinderwens of het combineren van zorg en werk meenemen in de beoordeling van de hoogte van de schade? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk onmogelijk te maken, aangezien op deze wijze in ieder geval de positie van vrouwen zonder kinderwens of voor wie de kinderwens niet uitkomt niet is gewaarborgd en bovendien onduidelijk is welke zorgtaken er in de toekomst bij vrouw of man terechtkomen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan dergelijke handelswijzen van verzekeringsmaatschappijen? Welke maatregelen legt u de verzekeringsbranche op om in die gevallen waarin deze handelwijze ten onrechte is gevolgd vrouwen te compenseren voor een lagere vergoeding?
Het College heeft geoordeeld een verschil in behandeling van mannen en vrouwen op dit punt niet is toegestaan. Discriminatie op grond van geslacht is voor dit terrein reeds verboden op grond van de Algemene wet gelijke behandeling en het Besluit gelijke behandeling. Het College voor de Rechten van de Mens heeft dit ook actief onder de aandacht gebracht van de verzekeringsbranche en andere betrokkenen. Ten slotte kunnen personen (vrouwen en mannen) die menen het slachtoffer te zijn van discriminatie bij het vaststellen van letselschade het College voor de Rechten van de Mens om een oordeel vragen of hun zaak voorleggen aan de rechter.