Het bericht dat bij seksueel geweld allochtone jongeren eerder dan autochtone jongeren de schuld bij het slachtoffer leggen |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat bij seksueel geweld allochtone jongeren eerder dan autochtone jongeren de schuld bij het slachtoffer leggen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek «Andere culturen, andere grenzen?» van kenniscentrum Rutgers WPF?
In het Trouw artikel wordt verwezen naar het onderzoek «Andere culturen, andere grenzen». Deze titel is overgenomen uit een recent artikel in het in het tijdschrift Kind en Adolescent. Het oorspronkelijke onderzoek van Rutgers WPF uit 2010 heet echter «Niet zomaar seks».
Dit onderzoek is uitgevoerd ter voorbereiding van de campagne «Maak seks lekker duidelijk» die in 2010 van start ging. Deze campagne was gericht op het vergroten van de weerbaarheid van jongeren op het gebied van seksuele gezondheid.
Het onderzoek heeft laten zien dat culturele achtergrond inderdaad een rol speelt in de opvattingen van jongeren over seksuele grenzen. Deze uitkomsten zijn in het kader van de campagne benut om een preventiestrategie te bepalen. Concreet heeft dit geresulteerd in een typologie van jongeren op basis van risico’s op verschillende vormen van grensoverschrijdend gedrag. Ik acht het zeer zinvol dat de uitkomsten van deze studie zijn benut voor de invulling van de campagne.
Deelt u de mening dat seksuele vorming van jongeren op school en thuis van cruciaal belang zijn? Zo ja, op welke wijze zet u zich in voor goede voorlichting aan jongeren over seksualiteit en het aangaan van relaties? Zo nee, waarom niet?
Adequate seksuele vorming van jongeren op school en thuis is belangrijk voor een gezonde seksuele ontwikkeling. VWS faciliteert verschillende organisaties bij de ontwikkeling en inbedding van goede voorlichtingsmaterialen over seksualiteit en relaties voor onderwijs en opvoedingsondersteuning ouders. Zo ondersteunt Rutgers WPF goede voorlichting door ouders en basisscholen door middel van informatiematerialen en een bewezen effectieve lesmethode voor het basisonderwijs.
Voor het voortgezet onderwijs zijn zowel Soa Aids Nederland als Rutgers WPF gezamenlijk actief om scholen te motiveren aan de slag te gaan met seksuele vorming. Ook voor het voortgezet onderwijs bestaat een effectieve methode om dit thema op te pakken. De aandacht hiervoor in Regionale Opleidingscentra neemt ook toe. Voor de inbedding en lokale ondersteuning van voorlichtingsmateriaal in het onderwijs wordt een beroep gedaan op de GGD-en.
De recent aangepaste kerndoelen voor het onderwijs (aandacht voor seksualiteit en seksuele diversiteit) zijn voor scholen een extra reden om dit op te pakken. Daarnaast zijn er voor lerarenopleidingen mogelijkheden om de deskundigheid van toekomstige leerkrachten te versterken op dit punt. Rutgers WPF heeft met de betreffende opleidingen zowel voor Pabo’s (Juf, doet u ook aan seks?) als voor lerarenopleidingen die docenten voor het VO opleiden (Over seks gesproken) een specifiek aanbod ontwikkeld.
Voor Centra Jeugd & Gezin zijn materialen ontwikkeld over de seksuele ontwikkeling en sites voor ouders met tips voor seksuele opvoeding (zoals opvoeden.nl, uwkindensek.nl, seksualiteit.nl)
Ter ondersteuning van professionals in de Jeugdgezondheidszorg is recent door TNO en Rutgers WPF een richtlijn seksuele ontwikkeling 0–19 jaar geformuleerd. Deze richtlijn wordt momenteel in de praktijk getoetst en zal op basis van deze bevindingen in zomer 2013 worden aangepast en landelijk ingebed in de JGZ.
Daarnaast faciliteert VWS Sense.info: een landelijke site voor jongeren tot 25 jaar met betrouwbare informatie over seksualiteit en relaties.
Samen met het ministerie van OCW zet VWS in op een jongerenaanpak van Rutgers WPF en SOA Aids Nederland om de weerbaarheid door middel van sociale media te versterken.
Daarnaast financiert OCW de WE CAN Young-campagne. Deze campagne wordt met ondersteuning van Movisie uitgevoerd in 15 grote gemeenten. De WE CAN Young-campagne biedt jongeren de kans zelf acties te bedenken en uit te voeren, om zo te werken aan het eigen bewustzijn en de weerbaarheid tegen seksueel overschrijdend gedrag en geweld.
Acht u bovengenoemde maatregelen voldoende in het licht van de uitkomsten van het onderzoek van kenniscentrum Rutgers WPF, en houden deze maatregelen voldoende rekening met de cultuurverschillen die een rol spelen bij seksueel grensoverschrijdend gedrag?
In de bij het antwoord op vraag 3 genoemde lespakketten en in het ondersteuningsmateriaal voor lerarenopleidingen is aandacht voor de diversiteit van leerlingenpopulaties. Onderwijs over het thema is echter niet vanzelfsprekend. Met de invoering van de kerndoelen «aandacht voor seksualiteit en seksuele diversiteit» wordt bevorderd dat hieraan extra aandacht zal worden besteed.
Op welke wijze wordt er momenteel op scholen aandacht gegeven aan de seksuele opvoeding van kinderen en jongeren in het kader van een gezonde seksuele ontwikkeling?
zie de antwoorden op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat er in onze samenleving nog steeds een levensgroot taboe rust op het onderwerp seksualiteit, en dat de «gewone» seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren, de afwijkende seksuele ontwikkelingen in geval van stoornissen en het bespreekbaar maken van en het professioneel omgaan met seksualiteit vooralsnog te weinig aandacht krijgen in de basisopleiding van jongeren? Zo ja, hoe ver reikt de rol van de overheid bij de aanpak van deze problematiek? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen decennia is het denken over seksualiteit, relaties en liefde in Nederland sterk veranderd. De taboe op seksualiteit is verminderd, seksuele normen zijn ruimer geworden en er wordt gemakkelijker over seksualiteit gesproken. De landelijke overheid heeft altijd ingezet op het bevorderen van seksuele gezondheid en beschouwt het daarbij als individueel recht van haar burgers om eigen keuzes te maken. De volgende waarden worden door het ministerie van VWS al enige jaren als uitgangspunt in het beleid op het gebied van seksuele gezondheid gehanteerd: autonomie, weerbaarheid, respect en besef van wederkerigheid en het recht op seksuele en relationele vorming en op goede hulpverlening. Voor het bespreekbaar maken van seksualiteit is met name seksuele vorming van groot belang.
Voor de wijze waarop hieraan met ondersteuning van de ministeries van VWS en OCW aandacht wordt besteed verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 3 en 4.
De illegale import van qat in Nederland |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Weer aanhouding na vondst qat»1, waaruit blijkt dat de illegale import van qat plaatsvindt vanuit Engeland door middel van veerboten?
Ja.
Heeft u enig idee van de omvang van deze illegale import? Hoeveel geld is daarbij betrokken?
Het rapport «Qatgebruik onder Somaliërs in Nederland» van het Trimbosinstituut uit december 2011, dat mede ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming rond de strafbaarstelling van qat, bevat de meeste cijfers die ik heb over de omvang van de (toen nog legale) handel in en het gebruik van qat en de daarmee gemoeid zijnde geldstromen. Sinds qat op 5 januari 2013 in de Opiumwet werd opgenomen beschik ik niet over cijfers over de omvang en marktwaarde van illegale importen.
Is het waar dat er geen speciale controles worden gehouden op qat? Gebeurt dit wel bij ten aanzien van andere drugs? Zijn er drugshonden die aanslaan op deze drug?
De Douane controleert het EU-buitengrensoverschrijdend goederenverkeer. Dit zijn integrale controles die zich niet richten op een specifiek goed maar op alle illegale invoer, en dus ook op qat. De controles zijn risicogestuurd. Dit betekent onder andere dat afhankelijk van de herkomst van passagiers of goederen de intensiteit van de controle wordt aangepast en dat meer specifiek op bepaalde goederen wordt gelet. Bij de controles wordt gebruik gemaakt van alle beschikbare controlemiddelen, zoals containerscanners en scanners voor handbagage. De Douane beziet nog om speurhonden te trainen op het ruiken van qat.
Welke maatregelen heeft Nederland wel genomen ten aanzien van deze illegale import van qat en kunt u al iets zeggen over het succes daarvan?
Binnen de opsporingsdiensten is sinds 5 januari 2013 extra aandacht gegeven aan de strafbaarstelling van het bezit van qat, onder andere door bekendmakingen van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise. De inbeslagnames waarover nu in de media wordt bericht zijn eerste indicaties dat deze bewustwording succesvol is en dat het de opsporingsdiensten lukt om transporten van qat te onderscheppen.
Heeft u overleg gevoerd met uw Britse collega die verantwoordelijk is voor het drugsbeleid? Welke maatregelen nemen de Engelse autoriteiten om de illegale export van qat tegen te gaan? Hoe beoordeelt u deze inspanningen?
Er is ten aanzien van dit onderwerp op ambtelijk niveau contact geweest met de Britse autoriteiten. De Britse douaneautoreiten delen informatie met buitenlandse diensten over qattransporten, zodat deze hierop kunnen acteren.
Heeft u met uw Britse collega een verbod op de legale import van qat in Engeland besproken? Wat is zijn standpunt ten aanzien van deze drug?
Hierover is op ambtelijk niveau verschillende malen contact geweest. Gebleken is dat het Verenigd Koninkrijk niet voornemens is qat op de lijst van verboden middelen te plaatsen.
Het bericht dat België Europese bijstandsfraudeurs uitzet |
|
Roland van Vliet (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «België zet bijstandsfraudeurs uit»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Kunt u naar aanleiding van dit bericht aangeven hoeveel EU-onderdanen gedurende de afgelopen vijf jaar uit Nederland zijn verwijderd wegens geconstateerde bijstandsfraude en/of het niet voldoen aan het inkomensvereiste? Zo nee, waarom niet?
In 2012 is gestart met een aangescherpt beleid ten aanzien van EU-burgers die niet voldoende middelen hebben om te voorkomen dat zij een beroep doen op het sociale bijstandsstelsel. Het gaat hierbij zowel om overlastgevende EU-burgers als om EU-burgers die een onredelijk beroep op de bijstand doen. De IND heeft in 2012 tot en met oktober in totaal 70 keer het verblijfsrecht van EU burgers op deze gronden beëindigd. Indien het verblijf wordt beëindigd, dient de EU-burger Nederland te verlaten. Ten aanzien van EU-burgers die niet vrijwillig terugkeren en de vertrektermijn is verlopen en geen rechtelijke procedures (meer) lopen, is gedwongen terugkeer aan de orde. In 2012 is dit tot en met oktober in 10 gevallen gebeurd.2
Kunt u tevens aangeven welke nationaliteiten de betreffende uitgezette EU-onderdanen hebben? Zo nee, waarom niet?
Het betrof EU-burgers met de Griekse, Italiaanse, Poolse, Roemeense en Tsjechische nationaliteit.
Hoeveel EU- onderdanen ontvangen momenteel in Nederland een bijstandsuitkering? Hoe is dit te rijmen met het inkomensvereiste en daardoor geen beroep mogen doen op de openbare kas?
Volgens informatie van het CBS ontvingen ultimo 31 december 2011 in totaal 4260 personen jonger dan 65 jaar, die een andere EU-nationaliteit hebben dan de Nederlandse, een bijstandsuitkering.
Bij personen ouder dan 65 jaar met een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) betreft het een aantal van 1150.3
Ten aanzien van de vraag hoe dit te rijmen is met het inkomensvereiste en het daardoor geen beroep mogen doen op de openbare kas geldt het volgende. EU-burgers die rechtmatig in Nederland wonen behoren tot de kring van rechthebbenden van de Wet werk en bijstand (WWB). Het enkel beschikken over een rechtmatig verblijfsrecht alhier is niet voldoende, men moet ook ingezetene van Nederland zijn. Tevens geldt dat gedurende de eerste drie maanden van verblijf (de zogenaamde vrije termijn) een EU-burger géén recht op bijstand heeft. EU-burgers die als werkzoekenden naar Nederland zijn gekomen, hebben geen recht op bijstand zolang zij niet in Nederland hebben gewerkt. Ook niet wanneer zij langer dan drie maanden in Nederland verblijven.
Indien EU-burgers langer dan drie maanden rechtmatig in Nederland willen verblijven, dienen zij te voldoen aan de voorwaarden van artikel 7 van de richtlijn 2004/38. Hierbij geldt onder meer dat zij moeten voldoen aan het middelenvereiste. Dit betekent dat zij dienen te beschikken over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat zij een beroep doen op het sociale bijstandsstelsel. Op grond van artikel 14, derde lid, van deze richtlijn leidt een beroep op de bijstand, indien de EU-burger hier langer verblijft dan drie maanden, echter niet automatisch tot verblijfsbeëindiging.
Of na een beroep op bijstand door een EU-burger tot verblijfsbeëindiging kan worden overgegaan, hangt af van een individuele belangenafweging. Indien de gemeente twijfelt of het ontvangen van de bijstand gevolgen heeft voor het verblijfsrecht en dit voorlegt aan de IND, dan toetst de IND het verblijfsrecht. De IND hanteert hierbij een glijdende schaal, waarbij geldt dat hoe korter de EU-burger hier rechtmatig verblijf heeft gehad en naarmate het beroep op de bijstand voortduurt, hoe groter de kans dat het verblijfsrecht kan worden beëindigd.
Indien het beroep op de bijstand leidt tot verblijfsbeëindiging, dient de EU-burger Nederland te verlaten. Bij voorkeur zelfstandig, desnoods gedwongen.
Wat doet u om er zorg voor te dragen dat EU-onderdanen en andere vreemdelingen die aan een inkomensvereiste moeten voldoen nimmer een bijstandsuitkering kunnen ontvangen?
Zoals in antwoord op vraag vier is aangegeven, is het beëindigen van het verblijfrecht als gevolg van een beroep op bijstand geen automatisme, maar vergt het een individuele belangenafweging, waarbij aan de bepalingen van de richtlijn zoals verwerkt in het Vreemdelingenbesluit wordt getoetst. Indien daartoe aanleiding bestaat wordt aan artikel 8 EVRM getoetst. Het is belangrijk dat zo snel en effectief mogelijk de eventuele gevolgen van het beroep op bijstand voor het verblijfsrecht door de IND kunnen worden vastgesteld. De IND heeft vorig jaar bij wijze van experiment samen met de gemeente Vaals afspraken gemaakt met betrekking tot versnellen van informatie-uitwisseling. Inmiddels is de IND ook met de gemeente Rotterdam in contact om het proces van bijstandsverlening en de gevolgen daarvan voor het verblijfsrecht verder te stroomlijnen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het Algemeen Overleg Arbeidsmigratie van 17 januari 2013 toegezegd om de Kamer voor de zomer te informeren over de resultaten van de experimenten. Deze aanpak past binnen het kabinetsbeleid om een aanzuigende werking van ons sociale zekerheidsstelsel te voorkomen.
De sluiting van maatschappelijke organisaties door de regering van Soedan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA), Marit Maij (PvdA), Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het statement van de EU Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Catherine Ashton van 8 januari 2013 waarin ze haar zorgen uit omtrent de recente sluiting van maatschappelijke organisaties in Soedan?1
Ja.
Deelt u de mening van de EU Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid dat de Soedanese regering de sluiting van de maatschappelijke organisaties moet terugdraaien en zich actief moet inzetten voor een open klimaat waarin deze organisaties onafhankelijk en vrij kunnen opereren? Zo ja, bent u voornemens de Soedanese regering hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ja. De sluiting van de maatschappelijke organisatie zal op korte termijn gezamenlijk door de EU en een aantal in Sudan aanwezige EU-lidstaten, waaronder Nederland, bij de Sudanese autoriteiten worden aangekaart.
Deelt u de mening dat het sluiten en inperken van de vrijheid van maatschappelijke organisaties door de Soedanese regering een ernstige belemmering vormt voor het opstellen van de nieuwe grondwet die als doel heeft nationale eenheid en consensus te bevorderen? Zo ja, gaat u de Soedanese regering hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Ja. De boodschap van het belang van een inclusief en open constitutioneel proces maakt een vast onderdeel uit van de dialoog die Nederland samen met EU-partners voert met de Sudanese autoriteiten.
Deelt u de opvatting van de Soedanese Nationale Mensenrechten Commissie dat het onmogelijk maken van contact tussen de Commissie en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties een «flagrant violation of the interim- Constitution of 2005» is en «a further attack on the integrity of the Commission and its immunity»? Zo nee, waarom niet?2
Ja.
Bent u van mening dat er in Soedan nog steeds ongrondwettelijke veiligheidswetten van kracht zijn die civil society sterk inperken, namelijk de «national security law», de «public order law» en de «journalism and publication law»? Zo nee, waarom niet?
Ja. Deze betreffen de zogenaamde noodtoestand-wetten waarvan de nationale veiligheidsdiensten zich het voorrecht behouden deze zonder meer toe te passen.
Op welke wijze steunt u de maatschappelijke organisaties die zijn gesloten en mensenrechtenverdedigers in Soedan die bedreigd worden door de regering?
Nederland onderhoudt in samenwerking met o.a. de EU, nauw contact met de gesloten organisaties en beziet op welke wijze deze zo goed mogelijk kunnen worden bijgestaan. Daarnaast is Nederland nauw betrokken bij het netwerk van mensenrechtenverdedigers in Sudan. Nederland ondersteunt deze via zijn mensenrechtenprogramma, o.a. door inzet op capaciteitsversterking en het volgen en bijwonen van de verschillende rechtszaken, die tegen hen zijn aangespannen.
het bericht dat premier David Cameron van het Verenigd Koninkrijk op vrijdag 18 januari 2013 een speech zal geven in Nederland met als onderwerp Europa |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat premier David Cameron van het Verenigd Koninkrijk vrijdag een speech zal geven in Nederland met als onderwerp Europa?1
Ja.
Heeft u of uw departement overleg gevoerd over een mogelijke aanwezigheid van u bij de speech van de heer Cameron in Amsterdam?
Op 17 januari heeft premier Cameron besloten de toespraak over Europa die op 18 januari in Nederland gehouden zou worden, uit te stellen vanwege de gijzeling in Algerije.
Aanwezigheid van een lid van de regering bij de toespraak was niet voorzien.
Het bilaterale werkoverleg dat voorafgaand aan diens toespraak zou plaatsvinden, is hiermee ook komen te vervallen. Op de agenda stonden de Europese onderwerpen zoals de meerjarenbegroting en een aantal buitenlandpolitieke en bilaterale onderwerpen.
Zal er een lid van de Nederlandse regering aanwezig zijn bij zijn speech in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de laatste keer geweest dat een belangrijk Europees leider een belangrijke speech hield over de toekomst van Europa in Nederland en er geen lid van de regering aanwezig was?
Het is geen kabinetsbeleid dat er bij een toespraak van Europese leiders te allen tijde een lid van de regering aanwezig is. Het komt vaker voor dat een buitenlandse regeringsleider of vertegenwoordiger van een internationale organisatie in Nederland een toespraak houdt waarbij geen lid van de regering aanwezig is.
Is de constatering dat u niet aanwezig zult zijn bij deze speech waar? Kunt u deze keuze toelichten, mede in het licht van de vriendschap tussen u en de heer Cameron, die u in een video voor de verkiezingen betitelde als vriend? Bent u nog steeds zijn politieke vriend?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u een ontmoeting en gesprek met de heer Cameron tijdens zijn bezoek aan Nederland? Zo ja, waar vindt de ontmoeting plaats en over welke onderwerpen gaat uw gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de berichten juist dat u de boodschap van Cameron ten aanzien van Europa deelt? Zo nee, waar zitten volgens u de belangrijkste verschillen?
Zoals hierboven vermeld heeft de heer Cameron de toespraak uitgesteld, zodat de regering geen reactie kan geven op de inhoud ervan. In zijn algemeenheid geldt dat het Verenigd Koninkrijk een belangrijke partner voor Nederland is en dat beide landen op veel terreinen van Europese samenwerking nauw samenwerken.
Kunt u aangeven wat u van de inhoud van de speech van de heer Cameron vindt? Op welke punten zult u gezamenlijk met hem optrekken en op welke punten niet?
Zie antwoord vraag 7.
Mag uit uw afwezigheid bij deze belangrijke speech de conclusie worden getrokken dat u meer afstand neemt van het Britse standpunt ten aanzien van de Europese Unie, waar u eerder «perfect samen optrok»?
Nee. Zoals gezegd, is de inhoud van de toespraak mij niet bekend.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor 22 januari 2013 om 12.00 uur?
Ja.
Vrouwen in topfuncties bij universiteiten en hogescholen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Universiteit gedaagd voor discriminatie»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat in vergelijking met andere Europese landen Nederland erg laag scoort als het gaat om vrouwelijke hoogleraren?
Het kabinet is van mening dat excellentie in de wetenschap belangrijk is voor de groei van welvaart en het oplossen van maatschappelijke problemen in Nederland en Europa. Daarom is het streven erop gericht het volledige potentieel aan excellente onderzoekers, waaronder uiteraard ook vrouwen, te benutten. Een betere doorstroom van vrouwen in de universitaire wereld naar bijvoorbeeld de positie van hoogleraar is dan ook wenselijk en zou moeten worden bevorderd.
Hoe verklaart u het feit dat, ondanks dat er iets meer vrouwen afstuderen dan mannen, binnen universiteiten steeds minder vrouwen doorstromen naar hogere functies?
Meer vrouwen dan mannen studeren af, maar uit het aandeel vrouwen onder promovendi (44,7%) is al te zien dat zij minder snel voor een universitaire carrière kiezen dan mannen. Voor het lage percentage vrouwen in hoge posities in de universitaire wereld is niet één oorzaak aan te wijzen. In Nederland en in meer landen in Noordwest-Europa moet men zeker kijken naar de status van het hoogleraarsambt, de organisatie van en werkcultuur in universiteiten en onderzoeksinstellingen en de carrièrekansen voor vrouwen in de private sector. Onderzoeken naar de Nederlandse situatie hebben herhaaldelijk uitgewezen dat de cultuur van de organisatie een belangrijk element is in de afweging van vrouwen om wel of niet een verdere wetenschappelijke loopbaan te ambiëren.
Hoeveel gevallen zijn er bekend van vrouwen die niet kunnen doorstromen binnen universiteiten?
De Nederlandse universiteiten zijn autonoom. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikt niet over cijfers met betrekking tot vrouwen die niet kunnen doorstromen.
Welke maatregelen worden ingezet om het aantal vrouwelijke hoogleraren te verruimen?
Gezien de autonomie van de onderzoeksinstellingen in Nederland is het in eerste instantie aan de instellingen zelf om de positie van vrouwen in de wetenschap te verbeteren. Om de deelname van vrouwen in de wetenschap te stimuleren hebben de ministeries van OCW en van EZ en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een reeks aanvullende maatregelen genomen. Zo financieren OCW en EZ de Stichting Talent naar de Top, dat, vooral aan de hand van het gelijknamige Charter, genderdiversiteit aan de top van bedrijven, organisaties en instellingen stimuleert. NWO, KNAW, TNO en een grote meerderheid van de Nederlandse universiteiten hebben dit charter getekend. NWO voert het Aspasia-programma uit dat is gericht op de vertegenwoordiging van vrouwen in de hogere wetenschappelijke rangen. De Stichting Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH) ontvangt voor de periode 2007–2014 subsidie van OCW om zich te professionaliseren en zich zo optimaal te kunnen richten op de bevordering van een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen binnen de universitaire gemeenschap. Ook NWO ondersteunt dit netwerk financieel.
Naast bovenstaande maatregelen wil ik mij graag inzetten voor een betere doorstroom van vrouwen naar topfuncties binnen universiteiten en hogescholen. Ik ben graag bereid met deze instellingen overleg te voeren over het streefcijfer voor vrouwen in topfuncties. In algemene zin is 30% een goed streefcijfer, maar maatwerk is hierbij van belang.
Is er een stijging in het aantal vrouwelijke hoogleraren waar te nemen na de invoering van de verplichte «gender awareness training» voor bestuurders, universitair (hoofd)docenten en hoogleraren? Zo ja, wat is het verschil na de invoering? Zo niet, waarom heeft deze verplichting niets opgeleverd?
Er is geen verplichte «gender awareness training» voor bestuurders, universitair (hoofd)docenten en hoogleraren. Het aandeel vrouwen onder de hoogleraren neemt jaarlijks toe en is sinds 2001 verdubbeld: van 7,2% in 2001 tot 14,8% in 2012.
Deelt u de mening dat het streefcijfer van 30% vrouwen in topfuncties in 2016 ook zou moeten gelden voor universiteiten en hogescholen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u hierover in overleg met universiteiten en hogescholen? Zo niet, waarom zou het streefcijfer niet bij universiteiten en hogescholen ingevoerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Zou de uitwerking van het streefcijfer 30% bij universiteiten en hogescholen meegenomen kunnen worden in de monitoring van vrouwen in topfuncties?
Zie antwoord vraag 5.
Welke cijfers zijn er bekend over vrouwen in topfuncties in alle onderwijssectoren?
Het percentage vrouwen in managementfuncties bedraagt in 2011 in het primair onderwijs 43,1%, in het voortgezet onderwijs 25,4% en in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie 34,3% (CAOP/Stamos).
Het percentage vrouwen in de bovenste 10% inkomensfuncties bedraagt in 2011 in het hoger beroepsonderwijs 34% en in het wetenschappelijk onderwijs 17% (CAOP/Kosmos).
Het bericht ‘Terrorist Jason W. mag met bewaking op verlof’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Terrorist Jason W. mag met bewaking op verlof»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de risico’s van het verlof van dit lid van de Hofstadgroep en de veiligheid van de maatschappij altijd zwaarder moeten wegen dan het belang van terugkeer in de maatschappij van één individu? Zo nee, waarom niet?
De beslissing of iemand in aanmerking komt voor verlof wordt onder meer gebaseerd op adviezen van de reclassering en het Openbaar Ministerie. De mogelijke risico’s bij het verlenen van verlof, zoals verstoring van de openbare orde of onttrekking aan detentie, worden altijd betrokken bij de besluitvorming rondom verlofverlening en wegen zwaar mee. Op basis van alle beschikbare informatie en adviezen en met inachtneming van mogelijke risico's, wordt derhalve een weloverwogen beslissing genomen op een verlofaanvraag. Dit is in het geval van Jason W. ook gebeurd.
Deelt u de mening dat u in één maand tijd 180 graden bent gedraaid van standpunt? Zo nee, waarom niet?
Op 18 december 2012 heeft de RSJ het beroep van betrokkene tegen mijn beslissing van 7 november 2012, waarbij ik het verzoek om verlof heb afgewezen, gegrond verklaard. De RSJ heeft mij daarbij opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie.
Ik heb mij n.a.v. de RSJ uitspraak opnieuw laten adviseren door onder meer de politie en het Openbaar Ministerie. De nieuwe adviezen hebben mij ervan overtuigd dat betrokkene niet meer behoeft te worden aangemerkt als een gedetineerde met vlucht- of maatschappelijk risico. Verlof behoort dan ook tot de mogelijkheden. Met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie heb ik verlof onder begeleiding toegestaan.
Deelt u de mening dat in één maand tijd geen veranderingen ten aanzien van de situatie en met betrekking tot de feiten kunnen hebben plaatsgevonden om nu opeens dit verlof toe te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat u gezwicht bent voor de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat berekenend gedrag van een crimineel in de cel nooit een reden mag zijn iemand op verlof te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo snel mogelijk het besluit om deze gevaarlijke terrorist op verlof te sturen terug te draaien? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie momenteel geen reden om anders te beslissen over het verlof.
De sterke stijging van het aantal failliete kinderdagverblijven in 2012 |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat in 2012 zes maal zoveel kinderdagverblijven failliet zijn gegaan?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de bezuinigingen in de kinderopvang de belangrijkste reden is voor de sluitingen?
Ik zie drie verschillende ontwikkelingen die bijdragen aan de stijging van het aantal sluitingen in de kinderopvangsector. De bezuinigingen zijn er daar één van, maar het aantal faillissementen is door meerdere oorzaken gestegen. Daarbij is de oorzaak van een faillissement in de regel een combinatie van factoren.
De stijging van het aantal faillissementen is ten eerste onderdeel van een algemene stijging van het aantal faillissementen. De crisis zorgt voor moeilijke tijden in de hele economie, ook in de kinderopvang. Daarnaast zijn ouders de afgelopen jaren meer gaan betalen voor de kinderopvang. Een gevolg daarvan is dat ouders opnieuw nadenken over het gebruik van opvang. Tot slot is in 2012 het aantal vestigingen in de dagopvang en buitenschoolse opvang gestegen. Dit leidt tot meer concurrentie tussen kinderopvanginstellingen in de sector.
Bent u voornemens te onderzoeken wat de redenen zijn voor de sterke stijging van het aantal faillissementen?
Hierboven heb ik drie ontwikkelingen geschetst die een belangrijke rol spelen in de stijging van het aantal faillissementen in de kinderopvang. Een verder onderzoek acht ik niet noodzakelijk.
Deelt u de zorgen over de werkgelegenheid in de kinderopvangsector? Zo ja, welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de werkgelegenheid in de kinderopvangsector te stimuleren?
Ja. Een daling van het aantal kinderen dat naar de opvang gaat, heeft onvermijdelijk ook gevolgen voor de werkgelegenheid. Tegelijkertijd zie ik dat er nog steeds nieuwe instellingen bijkomen in de dagopvang en buitenschoolse opvang. Hiermee wordt nieuwe werkgelegenheid gecreëerd in de kinderopvangsector. De werkgelegenheid in de kinderopvangsector hangt uiteindelijk af van het aantal kinderen dat gebruik maakt van opvang. Door te zorgen dat kinderopvang een toegankelijke voorziening blijft voor ouders, wordt ook de werkgelegenheid in de kinderopvangsector geborgd.
Wat is uw reactie op de stelling dat veel ouders hun kinderen van de kinderopvang halen, omdat de economische situatie hen daartoe dwingt?
Ouders met jonge kinderen hebben, zoals iedereen, te maken met de gevolgen van de economische situatie. Ouders zullen door de economische situatie opnieuw naar de kosten van kinderopvang kijken en mogelijk de combinatie arbeid en zorg anders invullen. Ook bij deze groep zullen sommigen hun baan kwijt zijn geraakt de afgelopen tijd. De economische situatie zal hierdoor zeker effect hebben op het gebruik van kinderopvang. In het tweede kwartaal van 2013 zal ik een analyse aan de Kamer sturen over het structurele dan wel incidentele karakter van de daling in het gebruik van kinderopvang. Hier zal ik ook aandacht besteden aan het effect van de economische situatie op het gebruik van opvang.
Deelt u de zorg over de mogelijkheden van ouders om met inzet van kinderopvang te kunnen blijven of gaan werken? Bent u het er mee eens dat de arbeidsparticipatie in Nederland niet mag lijden onder de bezuinigingen op de kinderopvang?
Ik vind het belangrijk dat ouders in staat zijn te blijven werken. Hiervoor is kwalitatief goede en financieel toegankelijke kinderopvang essentieel. Ouders zijn door de bezuinigingen de afgelopen jaren meer gaan betalen voor het gebruik van kinderopvang. De meest recente cijfers over de arbeidsparticipatie van vaders en moeders met jonge kinderen laten echter een stabiel beeld zien. Ik heb daarom op dit moment geen reden om aan te nemen dat ouders niet meer kunnen blijven of gaan werken.
Bij het doorvoeren van zulke grote bezuinigingen op de kinderopvang is het niet te voorkomen dat het effect zal hebben op de arbeidsparticipatie. De maatregelen van de afgelopen jaren zijn dusdanig vormgegeven dat het effect op de arbeidsparticipatie beperkt is. Eerder is berekend dat de totale bezuiniging in 2012 en 2013 gepaard gaat met een daling van de arbeidsparticipatie van 0,1%.
Bent u bereid de problematiek in de kinderopvangsector en de problemen voor ouders die wegens de economische situatie geen gebruik kunnen maken van kinderopvang, in te brengen in het overleg met de sociale partners over de sociale agenda?
Ik ben bereid kinderopvang in het reguliere overleg met de Stichting van de Arbeid te bespreken, indien daar van de kant van sociale partners behoefte aan bestaat.
De gevolgen van stopzetten (agrarische) financiering door Deutsche Bank |
|
Jaco Geurts (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Deutsche Bank een strategiewijziging heeft aangekondigd?1
Ja.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze strategiewijziging voor de klanten die een aantal jaar geleden, veelal gedwongen, juist overgingen van ABN AMRO naar Deutsche bank?
Het zal betekenen dat een aantal ondernemers op zoek zal moeten gaan naar nieuwe financieringsmogelijkheden. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de Kamervragen ingediend op 17 januari jl. door het lid Dijkgraaf (SGP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1531).
In hoeverre hebben er tussentijdse wijzigingen plaatsgevonden van de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank ten opzichte van de voorwaarden die onder ABN AMRO golden?
Het is mogelijk dat Deutsche Bank op verschillende vlakken de voorwaarden voor enkele klanten in de afgelopen jaren heeft aangepast. In materiële zin zijn de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank in principe dezelfde gebleven als die destijds met ABN Amro zijn afgesproken.
Wat zijn hierover destijds voor afspraken gemaakt als onderdeel van de EC-remedy? In hoeverre voldoet de handelwijze van Deutsche Bank aan de destijds gemaakt afspraken?
Verkoop van HBU (voorheen onderdeel van ABN Amro, nu onderdeel van Deutsche Bank) was, vanuit staatssteun- en mededingingsperspectief, een voorwaarde voor goedkeuring door de Europese Commissie van de fusie van ABN Amro met Fortis. Over eventuele wijzigingen van de financieringsvoorwaarden voor klanten zijn geen afspraken gemaakt als onderdeel van de EC-remedy.
Kunt u uitgesplitst naar sector aangeven hoeveel klachten er zijn binnengekomen via de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de financiële ombudsman of andere kanalen?
Er zijn bij de AFM enkele klachten binnengekomen over kredietverlening door Deutsche Bank en de gevolgen die dit heeft voor de klanten. Zoals gebruikelijk beoordeelt de AFM binnengekomen klachten, maar kan zij geen mededelingen doen of deze leiden tot een onderzoek. KiFiD, de financiële ombudsman, is een onpartijdig bemiddelaar. Deze kan bemiddelen wanneer een financiële dienstverlener een klacht van een consument heeft afgewezen. Bij de financiering van ondernemers zijn dergelijke klachten bij KiFiD niet aan de orde. Via andere kanalen heb ik vooralsnog geen klachten ontvangen over Deutsche Bank.
Wat vindt u ervan dat Deutsche Bank stopt met de financiering van agrarische omzet onder de 1 mln. euro?2
Vanuit het oogpunt van een divers aanbod van financiers van de agrarische markt is een groot aantal spelers altijd wenselijk. Het is echter aan een private onderneming zelf om, binnen de grenzen van de wet, te bepalen of zij actief wenst te blijven in een bepaalde sector. In dit geval betreft het een bedrijfseconomische beslissing van Deutsche Bank zelf.
In hoeverre blijven er zo voldoende aanbieders voor agrarische financiering over? Wat is de mening van de Nederlandse Mededingings autoriteit (NMa), mede ook uit het oogpunt van de concurrentie?
Uit onderzoek van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) blijkt dat sprake is van een hoge concentratiegraad onder aanbieders van krediet aan het MKB. De terugtrekking van Deutsche Bank vermindert het aantal aanbieders voor agrarische financiering en leidt tot een verdere concentratie van deze markt. Vanuit het oogpunt van concurrentie zou een toename van het aantal aanbieders wenselijk zijn.
Welke activiteiten heeft Deutsche Bank de afgelopen jaren ondernomen om klanten aan zich te binden, juist ook binnen haar agrarische portefeuille? Wat zijn de gevolgen voor deze klanten van het gedwongen vertrek? In hoeverre is de AFM van mening dat hierbij juist wordt gehandeld door Deutsche Bank?
Voor zover mij bekend heeft Deutsche Bank geen bijzondere commerciële activiteiten ondernomen richting de agrarische sector. Voor de gevolgen voor klanten van een eventueel gedwongen vertrek verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de door het lid Dijkgraaf (SGP) ingestuurde vragen op 17 januari (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1531).
Het toezicht van de AFM is onder meer gericht op zorgvuldige behandeling van klanten. Kredietverlening aan zakelijke klanten, zoals u kunt lezen in het antwoord op vraag 6 van de door het lid Dijkgraaf (SGP) gestelde vragen, valt hier niet onder. Of in deze casus door Deutsche Bank is gehandeld conform de zorgplichteisen van de Wet op het financieel toezicht zou de AFM alleen op grond van een onderzoek kunnen vaststellen. Over mogelijke onderzoeken naar individuele instellingen kan de AFM echter geen mededelingen doen.
Bent u zich ervan bewust dat het gedwongen vertrek bij Deutsche Bank hoge kosten met zich mee kan brengen voor de klant? Bijvoorbeeld door het opleggen van boeterentes etc.? Bent u van plan hier wat aan te laten doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 4 en 6 gesteld door het lid Dijkgraaf (SGP) in het eerste gedeelte van mijn brief.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat agrariërs zich op fatsoenlijke wijze kunnen blijven financieren? Bent u van plan activiteiten te ontplooien om agrarische ondernemers ook in staat te stellen om financiering te krijgen voor investeringen? Zo ja, welke?
Ja, het is van belang dat agrarisch ondernemers zich op een fatsoenlijke wijze kunnen financieren. De agrarische sector weet zelf het beste waar de knelpunten met betrekking tot financiering zitten. Zo heeft het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) in oktober 2012 een discussiestuk over alternatieve financiering in de primaire sector opgesteld. Hierin is een inventarisatie gemaakt van de knelpunten voor de primaire sector.
Door de overheid wordt al heel veel gedaan om agrarisch ondernemerschap te stimuleren. Zo wordt door de landbouwvrijstelling fiscaal gestimuleerd om agrarische bedrijven van de ene op de andere generatie over te dragen.
Daarnaast worden agrarische ondernemers in Nederland gestimuleerd in hun bedrijfsvoering en inkomen door:
Bloedkolen uit Colombia |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bloedkolen uit Colombia»1 en het artikel «Die Türen stehen weit offen»2 in Der Freitag3?
Ja.
Is het waar dat kolencentrales op Nederlandse bodem samen 8,5 miljoen ton per jaar verbruiken en dat daarvan 2,3 miljoen ton uit Colombia komt? Klopt het dat Colombia meer dan 90% van haar steenkolenproductie exporteert en dat de Europese Unie de belangrijkste afnemer van Colombiaanse kolen is?
Nederland importeerde in 2011 7,4 miljoen ton steenkool, waarvan ongeveer 50% uit Colombia komt. Volgens de officiële cijfers van het Sistema de Información Minero Colombiano (SIMCO) produceerde Colombia in 2011 85,8 miljoen ton steenkool, waarvan het 81,2 miljoen ton exporteerde (94,7% van de totale productie). Colombia exporteerde 40,9 miljoen ton steenkool naar de Europese Unie, ofwel 50,3% van zijn totale export.
Is het waar dat bijna 100% van alle kolen in Colombia wordt gewonnen door vijf buitenlandse bedrijven (BHP Billiton, Anglo American, Xstrata, Glencore en Drummond)? Klopt het dat circa tweederde van alle steenkool gewonnen wordt door Europese multinationals? Klopt het dat deze bedrijven relatief weinig belasting (hoeven te) betalen aan Colombia?
De genoemde bedrijven wonnen in de belangrijkste Colombiaanse productiegebieden 86% van de totale steenkoolproductie (SIMCO). Aangezien de bedrijven in wisselende consortia werken die bovendien bestaan uit bedrijven uit verschillende landen, kan niet met nauwkeurigheid worden aangegeven welk deel van de Colombiaanse steenkool door Europese multinationals wordt gewonnen.
Buitenlandse investeerders in de Colombiaanse mijnbouwsector profiteren van een gunstig belastingregime: op de sector zijn enkele specifieke fiscale en douanevoordelen van toepassing.
Wat is uw reactie op de volgende beschreven misstanden bij de kolenwinning in Colombia:
Ik heb kennis genomen van bovenstaande misstanden die in de artikelen worden geschetst. Ik ben me ervan bewust dat zich rond de winning van Colombiaanse steenkool problemen hebben voorgedaan op het gebied van veiligheid, mensenrechten en arbeids- en vakbondsrechten. Ook nu staat de sector nog altijd voor grote uitdagingen op deze terreinen.
Primair ligt er op dit vlak een verantwoordelijkheid bij de Colombiaanse overheid om er voor te zorgen dat internationale verdragen, internationaal erkende normen en nationale wetgeving op de genoemde vlakken worden verankerd en gehandhaafd. Vermeende misstanden die niet in lijn zijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen kunnen gemeld worden bij het Colombiaanse Nationaal Contact Punt. Dit neemt niet weg dat bedrijven eveneens een verantwoordelijkheid dragen op basis van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Om die verantwoordelijkheid invulling te geven laten Nederlandse bedrijven die steenkool importeren uit Colombia periodieke audits uitvoeren, waarin ook sociale en milieuaspecten worden beoordeeld. In het kader van de steenkooldialoog worden tussen de deelnemende mijnbouwbedrijven, energiebedrijven, vakbonden en NGO’s verdere afspraken gemaakt om deze audits uit te voeren.
In het initiatief Better Coal werken de energiebedrijven aan Europese afspraken over een gezamenlijk audit-protocol. Indien de steenkooldialoog en Better Coal op afzienbare tijd werkbare afspraken gaan vastleggen en uitvoeren, zal dit de beste basis leggen voor toekomstige verbeteringen.
Deelt u de mening dat duurzame winning van steenkolen een prioritair thema zou moeten zijn in de relatie tussen Nederland en Colombia? Zo ja, hoe komt dit tot uiting in de activiteiten die de Nederlandse ambassade in Colombia ontplooit? Welke gevolgen zullen de bezuinigingen op de posten hebben voor inzet op deze thema’s als duurzaamheid?
De bevordering van duurzame handel tussen Colombia en Nederland is één van de Nederlandse prioriteiten m.b.t. Colombia. In het kader van de Nederlandse steenkooldialoog werken energiebedrijven, mijnbouwbedrijven en maatschappelijk middenveld aan het versterken van de ketenverantwoordelijkheid van de steenkool verwerkende bedrijven in Nederland. De ambassade ondersteunt de steenkooldialoog bij zijn activiteiten in Colombia en zet zich met middelen uit de Transitiefaciliteit in voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Nederland is momenteel voorzitter van de Voluntary Principles on Security and Human Rights, een dialoog over veiligheid en mensenrechten tussen overheden, bedrijven in de extractieve en energiesector en NGO’s. Nederland is voornemens ook het Colombiaanse Comité Minero-Energético (CME) te ondersteunen bij de implementatie van de Voluntary Principles bij bedrijven in de extractieve sector in Colombia.
Hoe beoordeelt u het voorstel van energiebedrijven om op geaggregeerde wijze bekend te maken uit welke mijnen zij steenkool betrekken, zonder dat zij informatie over de specifieke leveranciers van steenkolen vrijgeven? Moet, bij dergelijke misstanden, ethische overwegingen niet prevaleren boven bedrijfseconomische overwegingen?
Ik zie het begrip «due diligence» als belangrijkste uitgangspunt voor de invulling van ketenverantwoordelijkheid door bedrijven. Dat wil zeggen dat bedrijven mogelijke risico’s op schendingen van milieu of mensenrechten in de keten in kaart brengen en beleid voeren om deze risico’s te voorkomen of te verminderen. De energiebedrijven hebben hier invulling aan gegeven door samen te werken in de steenkooldialoog en Better Coal. Binnen deze initiatieven wordt gewerkt aan gezamenlijke afspraken om genoemde risico’s te voorkomen of te verminderen. Hierdoor vergroten zij hun invloed in de keten om veranderingen te bewerkstelligen.
De energiebedrijven hebben op geaggregeerd niveau bekend gemaakt uit welke mijnen zij inkopen. Zij sluiten daarbij individueel niet uit dat zij bij mijnen inkopen die ter discussie staan en accepteren daarmee de daaruit voortvloeiende individuele ketenverantwoordelijkheid. Deze transparantie volstaat in dit stadium als basis voor verdere stappen. Wanneer de eerdergenoemde afspraken die de energiebedrijven onderling hebben gemaakt om risico’s van schendingen van milieu en mensenrechten te voorkomen dan wel te verminderen niet worden ingevuld zoals redelijkerwijs van verantwoorde bedrijven mag worden verwacht, zouden de energiebedrijven individueel bekend moeten maken bij welke mijnen zij inkopen. Zij moeten dan individueel kunnen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid.
Nuon heeft een lijst gepubliceerd van de belangrijkste landen die steenkool leveren aan de Nederlandse markt, inclusief een lijst van de mijnen die het meest exporteren naar de Nederlandse markt. Deze stappen laten zien dat de energiebedrijven zich bewust zijn van hun ketenverantwoordelijkheid.
Ik wil graag van de energiebedrijven horen hoe zij de voortgang van de steenkooldialoog en hun deelname aan het Better Coal initiatief zien. Om die reden nodig ik hun CEO’s uit voor een gesprek. Tijdens dit gesprek zal de verdere ambitie op het vlak van transparantie ook aan bod komen.
Wat is de stand van zaken van de kolendialoog? Wat is uw reactie op de constatering in het eerstgenoemde artikel dat «tweeënhalf jaar later er nog niets concreets uit deze gesprekken is voortgekomen en de import van de bloedkolen gewoon verder gaat»?
De dialoog loopt nog. Op dit moment heeft de steenkooldialoog de volgende resultaten geboekt:
Hoe beoordeelt u de initiatieven op het gebied van transparantie die binnen de steenkolendialoog zijn genomen en waarover de Kamer eerder werd geïnformeerd? Deelt u de mening dat op het gebied van transparantie de afgelopen jaren onvoldoende vooruitgang is geboekt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor volledige transparantie van Europese en Nederlandse energiebedrijven? Hoe zult u dit bevorderen? Welke afspraken zijn hierover gemaakt in het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia?
Zelfregulering op basis van dialoog zoals beschreven in de antwoorden op de vragen 6,8 en 7 heeft mijn voorkeur. In het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia en Peru zijn afspraken gemaakt over handel en duurzaamheid. Als zodanig bevat het vrijhandelsakkoord geen afspraken over transparantie van energiebedrijven over hun productieketen.
De aankoop door de Rijksgebouwendienst (RGD) van een kantoorpand in Den Haag |
|
Paulus Jansen , Ronald van Raak |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Rijk koopt pand van klager Eurojust»1 en «Haags vastgoedbedrijf buigt voor Eurojust»?2 Kloppen de beschreven feiten?
Wat is het bedrag dat het Rijk heeft betaald voor het pand? Hoeveel vierkante meter bruto vloeroppervlakte (m2 BVO) beslaat het pand?
Hoeveel m2 BVO aan kantooroppervlakte staat er binnen de gemeente Den Haag momenteel leeg en is in bezit van het Rijk?
Hoe verhoudt de in bovengenoemde berichten vermelde aankoop zich met de afspraken in het kader van het convenant «aanpak leegstand kantoren»? Hoe verhoudt de aankoop zich met de volgende uitspraak van de minister van Infrastructuur en Milieu: «Het is noodzakelijk dat we de leegstand van kantoren aanpakken. Dat kan alleen als overheid en bedrijfsleven de handen ineen slaan en over individuele belangen heen stappen. Ik heb er het volste vertrouwen in dat provincies, gemeenten en regionale marktpartijen hun verantwoordelijkheid zullen nemen om dit ambitieuze convenant – met maatwerk op regionaal niveau – te laten slagen»?3
Welke visie en/of doelstellingen zijn er door de convenantpartijen geformuleerd voor de regio Den Haag met betrekking tot de bestaande voorraad leegstaande kantoren, nieuwe ontwikkeling en regionale programmering? Als deze nog niet geformuleerd zijn; op welke termijn wordt deze afspraak uit het convenant gerealiseerd?
Wat zijn de concrete plannen van de RGD met het pand aan de Johan Frisolaan? Kan onderbouwd worden dat deze plannen niet realiseerbaar waren binnen de bestaand voorraad aan beschikbaar (leegstaand) vastgoed dat in het bezit is van het Rijk?
Kan de Kamer een overzicht ontvangen van alle kantoren in Den Haag die eigendom zijn van het Rijk en de plannen om – conform de afspraken in het kader van het convenant aanpak leegstand kantoren – deze kantoren zo snel mogelijk weer een nuttige bestemming te geven?
De verplaatsing van de inwoners van Kamp New Iraq (voormalig Kamp Ashraf) naar Kamp Hurriya |
|
Harry van Bommel , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving in The Sunday Telegraph over de verplaatsing van de inwoners van Kamp New Iraq (voormalig Kamp Ashraf) naar Kamp Hurriya?1
Ja.
Klopt de bewering uit het artikel dat de leefomstandigheden in het kamp zeer slecht zijn? Zo ja, hoe verhoudt deze constatering zich tot eerder verstrekte informatie dat de voorzieningen voldoen aan de voorwaarden van de VN?
De leefomstandigheden in Kamp Hurriya op het gebied van water, voedsel en elektriciteit voldoen aan de voorwaarden van de Verenigde Naties (VN). Geïnteresseerde partijen, waaronder de Nederlandse ambassade in Bagdad, worden door de VN voorzien van de rapportages, met fotomateriaal, van de inspecties die dagelijks worden uitgevoerd door de VN en de bewoners van het kamp.
Klopt de bewering uit het artikel dat de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN (UNHCR) in een intern rapport aangaf niet te kunnen waarborgen dat Kamp Hurriya zou voldoen aan de door de VN gestelde standaarden?
Nee. De vertegenwoordiger van UNHCR heeft op 30 januari 2012 in een intern document (zgn. Technical Assessment) verklaard dat het kamp voldeed aan de internationale en VN-standaarden die voor dit soort kampen gelden.
Hoe beoordeelt u de rol van Martin Kobler, Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal van de VN voor Irak, in dit proces?
Sinds zijn aantreden als Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de VN (SRSG) in oktober 2011 heeft de heer Kobler veel tijd en energie besteed aan de situatie rondom de kampen Ashraf en Hurriya. SRSG Kobler rapporteert uitgebreid en frequent aan de internationale gemeenschap en werkt hard aan het vinden van een oplossing voor de bewoners.
Kunt u aangeven in hoeverre de verplaatsing van Kamp New Iraq naar Kamp Hurriya is afgerond? Kunt daarbij aangeven hoeveel mensen op dit moment nog verblijven in Kamp New Iraq en wat er met hen zal gebeuren?
In voormalig Kamp Ashraf ronden nog circa 100 personen de verkoop van de eigendommen van de Mujahedin e Khalq Organisation (MKO) af. Van de 3066 huidige bewoners van Kamp Hurriya zijn er 1839 door UNHCR geïnterviewd. Tot nu toe hebben 1390 van hen volgens UNHCR behoefte aan internationale bescherming. Over 449 personen is nog geen besluit genomen. De resterende 1293 personen moeten nog geïnterviewd worden.
UNHCR hoopt op drie manieren mensen uit het kamp onderdak te kunnen bieden in derde landen. Ten eerste streeft UNHCR naar terugname door derde landen van personen die (verlopen) documenten van deze landen hebben. De tweede mogelijkheid is hervestiging en de derde optie is (tijdelijke) toelating in derde landen voor die personen die niet in aanmerking komen voor terugname of hervestiging.
Welke vorderingen zijn er inmiddels gemaakt met het vaststellen van de vluchtelingenstatus van de inwoners van de kampen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen omtrent de behandeling van de bewoners van de kampen? Zo ja, op welke manier zet u zich internationaal en in uw contacten met Irak in om de positie van de inwoners te verbeteren?
De woonomstandigheden van de inwoners van Kamp Hurriya voldoen aan de voorwaarden van de VN. In contacten met de Iraakse overheid benadrukt Nederland het belang om dit zo te houden.
Het bericht dat dhr van der V. op interim-basis toetreedt tot de raad van bestuur van het Kennemergasthuis |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat dhr. van der V. op interim-basis toetreedt tot de raad van bestuur van het Kennemergasthuis?1
De Raden van Toezicht zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van bestuurders, ook in het geval van het Kennemergasthuis. Ik heb daar geen mening over.
Is de inschatting correct dat dhr van der V. voor zijn werk bij het Kennemergasthuis, net als bij zijn eerdere aanstelling als interim-bestuurder bij Orbis, 600.000 euro per jaar ontvangt?2
Daar hebben we nog geen kennis van. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Krijgt dhr van der V. bovenop zijn jaarinkomen extra vergoedingen? Zo ja, welke, en hoe hoog zijn deze vergoedingen?
De transparantie van de inkomens van de leden van de Raden van Bestuur van zorginstellingen is zodanig geregeld dat die in het jaarverslag moeten worden verantwoord. Het jaarverslag-2013 verschijnt in de eerste helft van 2014. Wanneer blijkt dat er in het Gasthuis sprake is van een overtreding van de WNT dan zal de accountant daar, uiterlijk bij zijn beoordeling van dat jaarverslag, melding van maken. Ik heb nu geen reden om te veronderstellen dat het Kennemergasthuis zich niet aan de WNT gaat houden.
Is de inschatting juist dat dhr van der V. met name aangetrokken is om het Kennemergasthuis financieel gezond te maken? Gaat u er vanuit dat dhr van der V. daarom genoegen neemt met een beperkte beloning? Bent u van mening dat de beloning van dhr van der V. beperkt is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ken noch de overwegingen van de heer Van der V. om er te solliciteren, noch de overwegingen van de Raad van Toezicht om juist hem uit te kiezen.
Bent u van mening dat de bezoldiging van dhr van der V. bijdraagt aan het financieel gezond maken van het Kennemergasthuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben onvoldoende thuis in de bedrijfsvoering van het Kennemergasthuis om daar een antwoord op te kunnen geven. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Hoeveel geld uit de zorgruif heeft dhr van der V. in deze en eerdere functies op zijn bankrekening kunnen bijschrijven?
U zult er ongetwijfeld begrip voor hebben dat ik deze vraag niet kan beantwoorden.
Bent u van mening dat dhr van der V. met dit bedrag een prototype graaier is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de invoering van de WNT heeft de wetgever een heldere norm vastgesteld wat het maximuminkomen is dat maatschappelijk verantwoord wordt geacht voor topfunctionarissen in de publiek en de semipubliek sectoren. In het Regeerakkoord zijn afspraken neergelegd over een nieuwe, lagere norm.
Blijft u bij de stelling dat de bezoldiging van een interim-bestuurder een afweging betreft van de instelling zelf, waarvoor u niet verantwoordelijk bent? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De honorering van de leden van de Raden van Bestuur is een verantwoordelijkheid van de Raden van Toezicht binnen de grenzen van zowel de WNT als de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg).
Valt dhr van der V., net als alle zorgbestuurders, onder de Wet normering topinkomens? Zo nee, waarom niet?
Ja, kort gezegd: zodra hij langer dan 6 maanden interim-bestuurder is. Is deze periode korter en is de aanstelling anders dan op een arbeidsovereenkomst, dan is dat niet het geval. De exacte formulering staat in artikel 2.1, lid 4 van de WNT.
Bent u van mening dat ook een interim-bestuurder als dhr van der V. onder deze wet zou moeten vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u de garantie geven dat er bij de reorganisatie van het Kennemergasthuis geen gedwongen ontslagen vallen? Is er al een sociaal plan? Zo nee, wanneer is dat te verwachten? Vallen daarbij gedwongen ontslagen? Zo ja, hoeveel?4
Het bestuur van het Kennemergasthuis is verantwoordelijk voor de organisatie en dus ook voor de reorganisatie van het ziekenhuis. Ik heb daar geen rol in.
Heeft de voorgenomen fusie tussen het Kennemergasthuis en het Spaarneziekenhuis gevolgen voor het aantal ziekenhuislocaties? Is er sprake van mogelijke sluiting van locaties? Zo ja, welke?5
De NMa heeft de fusie op 16 november 2012 goedgekeurd. Het is mij niet bekend of er sprake is van sluiting van locaties. De Raad van Bestuur van het gefuseerde ziekenhuis is verantwoordelijk voor de organisatie van het ziekenhuis en haar verschillende locaties.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er draagvlak is onder de bevolking en personeel voor de fusie tussen het Kennemergasthuis en het Spaarneziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat cliënten en personeel zorgvuldig worden betrokken bij een fusieproces. Met het wetsvoorstel waarmee ik de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing aanscherp met de betrokkenheid van cliënten en personeel, faciliteer en stimuleer ik de verplichte fusie-effectrapportage.
Is er al een behoefteonderzoek gedaan naar het aanbod van ziekenhuislocaties onder de bevolking? Zo ja, wat bleek uit dat onderzoek? Zo nee, waarom laat u een dergelijk onderzoek achterwege?
Het is mij niet bekend of er een behoefteonderzoek onder de bevolking is uitgevoerd. Het is aan de zorginstelling om te bepalen of een dergelijk onderzoek wenselijk is.
Welke rol heeft zorgverzekeraar Achmea bij deze fusie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals blijkt uit het Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, nr. 7332/384 over de zaak Spaarne Ziekenhuis – Kennemer Gasthuis, kon Achmea onder voorwaarden instemmen met de fusie.
Van Achmea heb ik vernomen dat zij zich in het begin van het fusietraject terughoudend heeft opgesteld over de fusie, omdat onduidelijk was op welke termijn de inhoudelijke verbetering en doelmatigheidswinst die uit fusie voortvloeit, gerealiseerd zou worden. Nadat Achmea afspraken met beide ziekenhuizen had gemaakt over onder andere kwaliteit en doelmatigheid, kon Achmea de fusie ondersteunen.
Achmea beoordeelt de fusie positief vanuit het perspectief van haar verzekerde en de voordelen die de fusie de verzekerde oplevert. Volgens Achmea zal de gefuseerde entiteit makkelijker aan toekomstige minimum volumenormen kunnen voldoen en daardoor deze zorg kunnen blijven aanbieden in de regio. Achmea meent daarnaast dat de fusie schaalvoordelen biedt, waardoor de zorg doelmatiger geleverd kan worden.
Achmea heeft een convenant met de ziekenhuizen gesloten waarin de te behalen doelmatigheidswinst en de termijn waarop dat moet leiden tot lagere prijzen, is vastgelegd. Achmea ziet de fusie daardoor ook als een positieve prikkel voor de ziekenhuizen in de regio in het kader van de mededinging
Hoe staat het met de contractering van het Kennemergasthuis en het Spaarneziekenhuis door zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Kennemergasthuis en het Spaarneziekenhuis voeren aparte contractonderhandelingen met de zorgverzekeraars. Twee grote zorgverzekeraars hebben inmiddels met het Spaarneziekenhuis overeenstemming bereikt over een contract voor 2013. Tenminste één grote verzekeraar heeft inmiddels met het Kennemergasthuis overeenstemming bereikt over een contract voor 2013.
De afrit Hoevelaken |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kent u het door onder meer de Stichting Hoevelaken Bereikbaar & Leefbaar (SHBL) ingebrachte alternatief voor behoud van de afrit Hoevelaken door deze oostwaarts te verplaatsen?1
Ja, ik ben bekend met dit alternatief van de SHBL, maar dit alternatief heeft de SHBL niet aangedragen in haar zienswijze. Het is een nieuw alternatief dat de SHBL heeft ingebracht nadat het Wegaanpassingsbesluit is vastgesteld (14 november 2012). De reactie in de Nota van Antwoord en de «Belangenafweging gedeeltelijke afsluiting afrit Hoevelaken (oktober 2012)» betreft daarom niet het door u aangehaalde alternatief.
Tijdens de informatieavond (op 3 december 2012) over het vastgestelde Wegaanpassingsbesluit (november 2012) heeft RWS de Stichting het podium geboden om hun verhaal plenair te delen met de aanwezigen. Daarnaast heeft er op vrijdag 14 december een gesprek tussen de Stichting en Rijkswaterstaat plaatsgevonden, waarin de SHBL het nieuwe alternatief naar voren heeft gebracht.
Klopt het dat dit alternatief € 1 mln. extra kost ten opzichte van het huidige voorstel, waarin de afrit verdwijnt?
Zoals aangegeven in de inleiding betreft het nieuw ingebrachte alternatief van de SHBL een ander alternatief dan uitgewerkt in de belangenafweging en Nota van Antwoord. De € 1 mln. is gebaseerd op het alternatief zoals beschreven in de belangenafweging en Nota van Antwoord en dit bedrag is dus alleen gebaseerd op het verplaatsen van de afrit Hoevelaken en niet ook de toerit.
Klopt het dat dit alternatief volgens de Nota van Antwoord A28 Utrecht-Amersfoort verkeerskundig vrijwel even goed scoort als het huidige voorstel waarin de afrit verdwijnt?2
Zoals aangegeven in de inleiding betreft het nieuw ingebrachte alternatief van de SHBL een ander alternatief dan uitgewerkt in de Nota van Antwoord en in de Belangenafweging. De conclusies ten aanzien van de verkeerskundige scores zijn gebaseerd op het alternatief zoals beschreven in de Nota van Antwoord en in de Belangenafweging.
Kunt u aangeven waar deze verkeerskundige score op is gebaseerd en of hierbij ook is gekeken naar de verkeerskundige effecten op het onderliggend wegennet? Deelt u de mening dat dit alternatief op het onderliggend wegennet aanmerkelijk beter scoort? Waarom stelt u in de Nota van Antwoord dat het een nadeel is dat het verkeer bij dit alternatief te maken krijgt met een onlogische situatie omdat verkeer eerst te maken krijgt met een invoeger en daarna pas met een uitvoeger? Bent u ermee bekend dat deze volgorde bij tal van afslagen in Nederland voorkomt, waaronder bij de vele klaverbladen, en dit daar geen enkel probleem is?
Omdat de vragen 2, 3 en 4 betrekking hebben op het nieuwe alternatief van SHBL, waarnaar u verwijst in vraag 1, en dit nieuw ingebrachte alternatief geen onderdeel uitmaakt van de Nota van Antwoord/»Belangenafweging gedeeltelijke afsluiting afrit Hoevelaken (oktober 2012)» is het nu niet mogelijk een antwoord te geven op de vragen ten aanzien van het onderliggend wegennet en de in- en uitvoeger op het hoofdwegennet.
Klopt het dat de benodigde grond voor het verplaatsen van de afrit volledig in handen is van Rijkswaterstaat of andere Rijksonderdelen en het eigendom van de grond dus geen reden voor vertraging kan zijn als dit alternatief wordt gekozen?
Zoals aangegeven in de inleiding betreft het nieuw ingebrachte alternatief van de SHBL een ander alternatief dan is uitgewerkt in de Nota van Antwoord/Belangenafweging. Het alternatief zoals beschreven in de Nota van Antwoord/Belangenafweging past niet binnen de gronden van I&M, het betreft gronden van het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB), onderdeel van het Ministerie van Financiën. Het betreft grond in verpachte staat.
Klopt het dat voor dit alternatief ook geen aanpassing van het onderliggend wegennet nodig is, omdat de huidige aansluiting bij de Amersfoortsestraat (Hogeweg) behouden kan blijven?
Zie beantwoording onder vraag 8.
Wat is de functie van de wettelijke vrijwaringsruimte langs een spoorlijn? Welke instantie ziet hier op toe? Wat is uw rol in deze? Bestaat er ook een procedure voor ontheffing?
Op grond van deze wettelijke bepaling wordt uitgesloten dat er gebouwen binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg worden opgericht. Het doel van deze bepalingen is de veiligheid en de onbelemmerde beschikbaarheid van de spoorweg te garanderen. De publiekrechtelijke bevoegdheid is aan ProRail verstrekt (mandaat).
De spoorwegwet kent een procedure voor ontheffing en vergunning. Conform artikel 21 en 22 Spoorwegwet mag niet zonder ontheffing door of vanwege de Minister van Infrastructuur en Milieu worden gebouwd, respectievelijk werken of werkzaamheden worden uitgevoerd die in strijd zijn met de Spoorwegwet. Conform artikel 19 en 20 Spoorwegwet is het verboden zonder vergunning, verleend door of namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, op, in, boven of onder de spoorweg leidingen, werken,andere inrichtingen of beplantingen aan te brengen,te doen aanbrengen, of te hebben, dan wel daarmee verband houdende werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren.
Uw vragen 6 en 8 spitsen zich toe op de impact van het nieuwe alternatief van de SHBL om de zuidelijke toe- en afrit Hoevelaken richting het oosten te verplaatsen. De impact hiervan zal groter zijn dan het meegenomen alternatief in de «Belangenafweging gedeeltelijke afsluiting afrit Hoevelaken (oktober 2012)» van het verschuiven van alleen de zuidelijke afrit Hoevelaken en niet de toerit.
Bent u bereid alsnog af te zien van de afsluiting van de afslag Hoevelaken A1 voor verkeer uit Amsterdam en Zwolle?
Naar aanleiding van de inspraakreacties op het ontwerpbesluit zijn samen met de regio, de mogelijkheden onderzocht om afrit Hoevelaken vanuit de richtingen Zwolle en Amsterdam open te houden. Reële mogelijkheden daarvoor, zonder grote risico’s en verdere vertraging, zijn echter niet gevonden. Ik zie dan ook geen aanleiding om de beslissing ten aanzien van de afrit Hoevelaken zoals is vastgelegd in het Wegaanpassingsbesluit A28 Utrecht – Amersfoort te heroverwegen. Mocht overigens in het beroep van SHBL de nieuwe alternatieve oplossing worden aangedragen, dan zal de Raad van State zich in de procedure hierover buigen.
De nieuwe Wajong |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat werken moet lonen, juist ook bij de nieuwe Wajong?
Ja.
Bent u bekend met klachten over het functioneren van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) bij de overstap van de oude naar de nieuwe Wajong per 1 januari 2013?
Het is mij bekend dat een belanghebbende via de sociale media zich geuit heeft over de werkwijze van het UWV.
Bent u op de hoogte van het feit dat het UWV vanaf 9 januari jl. op zijn website publiceert dat het UWV pas uiterlijk 14 weken na aanvraag beschikt over het overstappen naar de nieuwe Wajong? Is deze informatie niet erg laat gepubliceerd als de nieuwe Wajong per 1 januari is ingegaan? Is de termijn van beoordeling door het UWV niet erg lang?
Ja, het is mij bekend dat de uiterlijke beslistermijn 14 weken is. Het betreft een wettelijke termijn. Deze is ingegeven door de werkzaamheden die naar aanleiding van een aanvraag moeten worden verricht: het uitvoeren van de beoordeling (medisch, arbeidskundig), het opstellen en afstemmen van het individuele participatieplan en het treffen van een beschikking. Om die reden is in de nieuwe Wajong voorzien dat een eventueel recht op grond van de nieuwe Wajong 16 weken na de aanvraag ontstaat en de aanvraag binnen 14 weken wordt afgehandeld. De termijn van 14 weken is een maximale beslistermijn. Het UWV beslist in alle gevallen, en dus ook bij potentiële overstappers, zo snel mogelijk, waarbij het UWV te allen tijde de zorgvuldigheid in acht neemt. De wet schrijft voor dat het UWV op basis van de actuele situatie moet toetsen of betrokkene arbeidsmogelijkheden heeft en in overleg met de jongere een participatieplan moet opstellen, gericht op werk.
Wanneer alle feiten en omstandigheden eerder vast staan, kan het UWV ook eerder een beslissing nemen. In het algemeen zal de beslistermijn bij overstappers waarschijnlijk korter kunnen zijn dan bij «nieuwe» personen die een aanvraag indienen voor de nieuwe Wajong, omdat meer gegevens bekend zijn. Omdat dit van geval tot geval verschilt, kan niet worden gesteld dat dit voor de hele groep overstappers het geval zal zijn. De regeling is sinds 1 januari jongstleden van kracht. Het is nu nog te vroeg om hierover een beeld te kunnen hebben.
Op basis van de mij ter beschikking staande gegevens zijn de feiten ten aanzien van de overstapmogelijkheid van de oude naar de nieuwe Wajong als volgt.
Bij brief van 2 november 2012 heeft mijn ambtsvoorganger, mede op verzoek van de Kamer, de Kamer geïnformeerd over het openstellen van de vrijwillige keuzemogelijkheid voor mensen uit de oude Wajong om over te stappen naar de nieuwe Wajong (Kamerstukken 33 161, nr. 106). Het besluit is op de gebruikelijke wijze gepubliceerd (Stb. 562). Ik benadruk hierbij dat jongeren uit de oude Wajong de vrijwillige keuzemogelijkheid hebben om over te stappen naar de nieuwe Wajong (nWajong). Zij zijn daartoe niet verplicht.
Volgens informatie van het UWV heeft het UWV op 24 december 2012 informatie over de overstapmogelijkheid gepubliceerd op de website (www.uwv.nl), dus nog voor 1 januari 2013. De informatie is naar mijn oordeel zorgvuldig en adequaat.
In deze informatie worden de gevolgen van een overstap naar de nieuwe Wajong uitgebreid aangegeven. Zo wordt aangegeven dat het overstappen voor de jonggehandicapten voordelen kan hebben, maar ook nadelig kan uitwerken. Dit is mede afhankelijk van de individuele situatie en de verschillen tussen de oude en nieuwe Wajong.1
Het is dus belangrijk dat de jongere die een overstap overweegt zich goed laat voorlichten door het UWV. Hierin wordt voorzien door een gesprek met een arbeidsdeskundige. In deze informatie is onder meer aangegeven dat het UWV uiterlijk binnen 14 weken een beslissing neemt op de aanvraag.
Daarnaast heeft het UWV in december 2012 een bijeenkomst belegd met de stakeholders (o.a. de Landelijke Cliëntenraad) waarin zij uitvoerig zijn geïnformeerd over de overstapregeling. Het UWV legt aan de oWajonger die zich heeft aangemeld voor een overstap naar de nWajong in een persoonlijk gesprek goed uit wat de gevolgen van een dergelijke overstap zijn. Verder geldt dat het UWV verzoeken om over te stappen naar de nWajong in beginsel positief beoordeelt. Alleen in de situatie dat de betreffende oWajonger geen arbeidsmogelijkheden heeft, zal een verzoek tot overstappen naar de nWajong worden afgewezen.
Deelt u de mening dat een lange periode van 14 weken voor de beschikking belemmert dat jonggehandicapten die meer (meer) willen werken, (meer) gaan werken, omdat onder de oude regeling (meer) werken niet loont?
Nee. Sinds 1 januari geldt de mogelijkheid om over te stappen. Die mogelijkheid was er voorheen niet. Het is goed dat die mogelijkheid er nu wel is. Zoals in eerdere antwoorden beschreven, dient de keuze om over te stappen weloverwogen te worden gemaakt door betrokkene. Tevens dient de uitvoerder, UWV, zorgvuldig te werk te gaan bij beoordeling, participatieplan en beschikking.
Wat zijn de criteria op basis waarvan de afweging wordt gemaakt door het UWV of een jonggehandicapte kan overstappen naar de nieuwe Wajong?
Het UWV voert de wet uit. Dit betekent dat de jongere een verzoek moet indienen en dat het UWV moet beoordelen of betrokkene arbeidsmogelijkheden heeft. Voorts moet het UWV in overleg met de jongere een participatieplan opstellen. Een goede beoordeling is van belang omdat bij een overstap de rechten en plichten van de nieuwe Wajong gaan gelden en terugkeer naar de oude Wajong later niet mogelijk is.
Hoe gaat u de communicatie met jonggehandicapten en efficiëntie in de uitvoering van de nieuwe Wajong verbeteren?
Ik zie hiervoor geen aanleiding. Zie ook antwoord 3.
Gaat u de termijn van 14 weken terugbrengen en zo ja naar welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven is de regeling sinds 1 januari jongstleden van kracht. Het is nu nog te vroeg om hierover een beeld te kunnen hebben. Ik wil mij op basis van de ervaringen van de eerste drie maanden en overleg met het UWV hierover een beeld vormen en de Kamer aansluitend informeren.
De berichten dat Deutsche Bank geen leningen meer verstrekt aan bedrijven met een omzet van minder dan 1 miljoen euro |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Deutsche Bank zegt boer de wacht aan», «DB: wij steunen renderende boer» en «Alleen «grote» boeren lening Deutsche Bank», alle uit het blad Nieuwe Oogst, waarin duidelijk wordt dat de Deutsche Bank stopt met de financiering van veel van haar klanten met een omzet van minder dan één miljoen euro per jaar?1
Ja.
Is het u bekend dat veel (agrarische) MKB-bedrijven bestaande leningen die bij de Deutsche Bank (DB) aflopen niet meer kunnen verlengen en zij ook geen nieuwe leningen meer kunnen krijgen, waardoor deze bedrijven genoodzaakt zijn te zoeken naar (uitbreiding van) financiering bij andere banken?
Het is mij bekend dat er agrarische ondernemers zijn die op dit moment niet door Deutsche Bank geherfinancierd worden. Deutsche Bank heeft in december 2012 door middel van een persbericht aangegeven zich meer te willen focussen op bedrijven en organisaties die behoefte hebben aan handelsfinanciering, ondersteuning voor internationaal betalingsverkeer en ondersteuning bij andere hoogwaardige financiële vraagstukken. Het is mij niet bekend hoeveel (agrarische) MKB-bedrijven het betreft en hoeveel daarvan geen nieuwe financiering kunnen afsluiten bij Deutsche Bank en daardoor genoodzaakt zijn op zoek te gaan naar alternatieve vormen van financiering.
Is het u bekend dat voor bedrijven vaak geen andere mogelijkheid resteert dan het overbrengen van het gehele pakket aan financiering naar een nieuwe bank, wat meestal wordt veroorzaakt doordat alle zekerheden voor de financieringen zijn ondergebracht bij DB?
Zekerheden worden aan een financier verstrekt om de gevolgen van een eventueel faillissement van de lener te beperken voor de financier. Indien de lener zekerheden verschaft aan de financier wordt het risico voor de financier minder en daarmee de rente op de financiering lager. Het verstrekken van zekerheden is daarom zowel aantrekkelijk voor de onderneming (lagere rente) als voor de financier (lager risico).
Van de precieze inhoud van de private contracten tussen ondernemers en Deutsche Bank ben ik niet op de hoogte. Over het algemeen is in het financieringscontract opgenomen welke zekerheden moeten worden verschaft. Indien het contract ontbonden wordt, of ten einde loopt, zal ook de onderliggende verschafte zekerheid ten behoeve van de financier komen te vervallen. De zekerheid kan daarna opnieuw bij een andere kapitaalverschaffer worden ondergebracht.
Het kan voorkomen dat de verschafte zekerheid niet of nauwelijks splitsbaar is. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als het vastgoed van een onderneming dienst doet als zekerheid. Het is in dat geval praktisch vaak niet mogelijk om de zekerheid gedeeltelijk te laten vervallen indien er nog overgebleven financieringsverplichtingen lopen. Indien het onmogelijk is de zekerheden te splitsen hebben ondernemers eventueel de optie van het verschaffen van een tweede zekerheid aan de nieuwe kapitaalverschaffer. In sommige gevallen zal de ondernemer ook kunnen financieren zonder zekerheid.
Is het u bekend dat bedrijven hierdoor in de problemen kunnen komen als zij ook nog leningen hebben uitstaan bij DB waarvan de rentevastperiode nog niet is verlopen, aangezien zij die lening(en) bij DB middels een boete moeten afkopen? Erkent het kabinet dat dit voor veel bedrijven in de praktijk onmogelijk is, omdat de boete bij het voortijdig beëindigen van dergelijke leningen tienduizenden euro’s kan bedragen en vaak tot verhoging van de financiering leidt?
Het staat ondernemers en financiers, binnen de grenzen van de wet, vrij te bepalen hoe zij hun privaatrechtelijke contracten vormgeven. Het is gebruikelijk bij financiering op lange termijn om afspraken te maken over een boete indien de overeenkomst eerder dan afgesproken wordt beëindigd. Dit heeft veelal met de langetermijnplanning van de kapitaalverschaffer te maken. De kapitaalverschaffer heeft bij zijn planning rekening gehouden met de reeds afgesloten financieringscontracten. Het vroegtijdig beëindigen van financiering heeft derhalve direct invloed op de kapitaalpositie van een kapitaalverschaffer. Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord op de vragen 4, 7 en 8 van de Kamervragen van 5 februari jl. ingediend (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533).
Ik beschik over onvoldoende informatie om een oordeel te vellen over de concrete problemen waar individuele bedrijven zich in bevinden. Over het algemeen valt wel te stellen dat het ook niet in het belang van Deutsche Bank is om een onderneming financieel in de problemen te brengen. Deutsche Bank zal in dat geval immers ook de terugbetaling door de onderneming van nog lopende leningen in gevaar brengen. Deutsche Bank zal dan ook, zoals zij aangaf in het contact dat ik met haar heb gehad, in gesprek treden met de klant om een passende oplossing te zoeken indien de strategiewijziging de klant in de problemen brengt. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de Kamervragen van 5 februari jl. over hetzelfde onderwerp(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533) als deze Kamervragen.
Is de informatie juist dat DB in gesprekken met financieel adviseurs heeft aangegeven niet automatisch zekerheden mee te willen geven aan bedrijven voor het sluiten van een nieuwe lening bij een andere bank? Wat vindt u hiervan, aangezien het zonder onderpand nog moeilijker, en meestal veel duurder, is voor dergelijke bedrijven om een lening af te sluiten bij een andere bank?
Indien een ondernemer nog bestaande financiering heeft bij een bank zal deze bank in de regel geen afstand doen van de onderliggende zekerheden ten behoeve van een andere financier. Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag 3, is het voor zowel de financier als de ondernemer voordelig om te financieren met zekerheden.
Welke (juridische) mogelijkheden ziet u – al dan niet via DNB of de AFM – om de in de voorgaande vragen geschetste problematiek op te lossen?
Uit de prudentiële taak van De Nederlandsche Bank (DNB) vloeit voort dat deze toezicht houdt op onder meer de strategische keuzes van onder toezicht staande instellingen, waaronder Deutsche Bank Nederland. Hierbij kijkt DNB als prudentieel toezichthouder of de strategie en het bedrijfsmodel van een onderneming een duurzaam verdienmodel waarborgen en daarmee de stabiliteit van de instelling blijft geborgd. Aspecten die worden betrokken in dit toezicht zijn onder meer het hebben van een onderscheidende en duurzame klantpropositie, de klantbenadering en de distributiestrategie.
De beoordeling van strategie en bedrijfsmodel kan er onder omstandigheden toe leiden dat financiële instellingen aanpassingen moeten doorvoeren. Als prudentieel toezichthouder is het uitgangspunt van het toezicht van DNB het waarborgen van een duurzaam verdienmodel van onder toezicht staande instellingen. Zolang er sprake is van het naleven van de wettelijke vereisten waarop DNB toezicht houdt op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de strategische keuzes van financiële instellingen een duurzaam verdienmodel waarborgen, staat het die instellingen in beginsel vrij om accentverschuivingen te maken in de strategie.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft als taak gedragstoezicht te houden op de financiële markten waaronder de zorgvuldige behandeling van klanten. Daarbij kan worden opgemerkt dat kredietverlening aan zakelijke klanten niet onder het toezicht van de AFM valt, maar beleggingsdienstverlening aan zakelijke klanten wel aan zorgvuldigheideisen vanuit de Wft moet voldoen. De openbaar beschikbare informatie biedt geen basis om op dit moment te veronderstellen dat de wet zou zijn overtreden.
Ik deel de mening dat in de geschetste situatie ondernemers in een lastige positie kunnen komen te verkeren, waarbij zij obstakels ondervinden om te (blijven) voorzien in hun financieringsbehoefte. Zij kunnen klem komen te zitten tussen een bank die vanwege nog lopende financiering geen afstand kan nemen van zekerheden en een nieuwe financier die zekerheden eist. Zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vraag 4, kunnen klanten van specifiek Deutsche Bank die problemen ondervinden van de strategische keuzes van Deutsche bank terecht bij Deutsche Bank om te zoeken naar een passende oplossing. Dit is ook wat ik verwacht van een sector die zich dienstbaar naar de klant opstelt.
Ministers die meer verdienen dan het ministersalaris |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat ministers niet meer kunnen verdienen dan een ministersalaris?
In de heden aan de Kamer gezonden brief (Kamerstuk II 30 111, nr. 58) heeft het kabinet de inkomensoverzichten over 2011 en 2012 openbaar gemaakt.
Waarom gaat u ervan uit dat ministers «fictief» allemaal aan de norm van grootverdieners voldoen?1
Zie antwoord vraag 1.
Waarom staan ministers die meer krijgen dan de norm niet op de lijst van grootverdieners in de (semi-)publieke sector?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom maakt u onderscheid tussen ministers en Commissarissen van de Koningin, die nagenoeg dezelfde arbeidsvoorwaarden hebben, maar bij overschrijding van de norm wel op de lijst van grootverdieners komen?
Sommige Commissarissen van de Koningin hebben in hun provincie afgesproken de dienstauto (deels) privé te gebruiken. In die gevallen rapporteert de Wopt-lijst de fiscale bijtelling hiervoor. Die is in de 2011 Wopt-rapportage correct vermeld.
Bent u bereid de totale inkomens, vergoedingen en inkomensregelingen van de verschillende ministers alsnog openbaar te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Meer gedwongen opnames” |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht «Meer gedwongen opnames»?1
Het signaal dat het aantal onvrijwillige opnemingen in de periode 2002 tot 2009 is toegenomen en dat diverse factoren hierbij een rol spelen, is mij bekend. Ik ben mij ervan bewust dat een gedwongen opname erg ingrijpend is voor patiënten en een diepe impact heeft.
Is het waar dat in de periode 2002 t/m 2009 het aantal verplichte opnames in de geestelijke gezondheidszorg met een kwart is toegenomen, van 64 naar 80 op 100.000 inwoners? Kunt u aangeven hoe de stand van zaken is vanaf 2009? Is er sprake van een verdere stijging?
De betreffende gegevens worden geregistreerd door rechtbanken en gemeenten. Dwangopnames vloeien voort uit3 rechterlijke machtigingen,4 justitiemaatregelen5 inbewaringstellingen.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ontvangt een afschrift van bovengenoemde registratie. Uit navraag bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) blijkt dat in de periode 2002 t/m 2009 het aantal gedwongen opnames (Rechterlijke Machtigingen (RM) en Inbewaringstellingen (IBS)) in de geestelijke gezondheidszorg is toegenomen. Het betreft een stijging van 64% voor het aantal RM’en en een stijging van 20% voor het aantal IBS’en.
Het aantal gedwongen opnames blijft in de jaren 2010, 2011 en 2012 min of meer gelijk aan het aantal gedwongen opnames in 2009. Zowel wat betreft de IBS’en als wat betreft het aantal RM-beschikkingen is er in 2012 sprake van een daling van ongeveer 1 procent ten opzichte van 2009.
Als vraag 2 bevestigend wordt beantwoord, hoe verklaart u dat dan en welke maatregelen bent u van plan te nemen om het aantal verplichte opnames te voorkomen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven is er in 2012 geen sprake van een stijging van het aantal gedwongen opnames. Desalniettemin heeft het voorkomen van dwangopnamen mijn aandacht en is onderdeel van het ingezette ggz beleid met betrekking tot het terugdringen van dwangtoepassingen in de GGZ conform de afspraken uit het Bestuurlijk Akkoord GGZ 2013–2014. Met de komst van de nieuwe Wet verplichte ggz krijgen de ggz-instellingen de mogelijkheid om vooraf aan het behandeltraject te beoordelen of een patiënt wel gedwongen opgenomen moet worden. Het voorkomen van verplichte zorg staat voorop, verplichte zorg is alleen ultimum remedium. Ook wordt het mogelijk gemaakt verplichte zorg ambulant te verlenen.
Kunt u aangeven of er regionale verschillen zijn en wat hiervoor de verklaring is?
Op grond van de gegevens zoals bekend bij de IGZ, blijkt het absolute aantal verplichte opnames in het (rand)stedelijke gebied hoger dan het absolute aantal verplichte opnames in de andere gebieden (noordoost en zuidoost Nederland). Voor een mogelijke verklaring voor deze regionale verschillen verwijs ik naar de verklaringen zoals weergegeven in het overzichtsartikel van Mulder en collegae (2013) waar de Spits zich op baseert: opname capaciteit GGZ, preventieve hulpverlening en/of de samenstelling van de bevolking.
Wat betekent de stijging van de verplichte opnames voor de extramuralisering van ZZP3 en ZZP4 (Zorgzwaartepakketten) voor deze groep? Wat betekent de stijging voor de toename van de kosten?
Ik wil bij het uitwerken van het extramuraliseren van ZZP’s niet zozeer kijken naar de ZZP-nummers, maar naar cliënten en hun beperkingen en naar hun mogelijkheden om meer zelfstandig te wonen. Uitgangspunt is zorg op maat. Als er toch sprake is van een gedwongen opname in een instelling, omdat dat voor de cliënt of zijn omgeving onvermijdelijk is, dan is het in een dergelijk geval niet juist om te spreken over extramuralisering en moet opname in een instelling mogelijk blijven. De gedwongen opnames maken onderdeel uit van de zorg die via de Zvw en AWBZ wordt bekostigd.
Kunt u een toelichting geven over de eigenschappen van deze groep (opleiding, leeftijd, etc.)?
Op grond van de gegevens zoals bekend bij de IGZ, blijken de meeste verplichte opnames in de leeftijdsgroep 19–65 jaar voor te komen. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wat betekent deze stijging voor het streven van het kabinet om meer ambulante zorg te bieden, in plaats van verplichte opnames, en kosten te besparen?
Door goede ambulante zorg kunnen naar verwachting gedwongen opnames voorkomen worden, omdat ambulante teams de cliënt in hun thuissituatie volgen en daardoor eerder kunnen signaleren indien de situatie van de cliënt verslechtert. In dat geval kan binnen het team worden opgeschaald in zorg, zo nodig wordt een cliënt meerdere malen per dag thuis bezocht. Door deze intensieve zorg en begeleiding proberen de teams zoveel mogelijk te voorkomen dat een cliënt opgenomen moet worden, alleen als het echt niet anders kan. Indien toch (gedwongen) opname nodig is, dan zo kort mogelijk.
eHealth diensten en btw-heffing |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat zorginstelling Ksyos een naheffing van 600.000 euro over de afgelopen zes jaar heeft gekregen van de belastingdienst omdat de belastingdienst van mening is dat Ksyos btw-plichtig is? 1
De vragen betreffen een individuele aangelegenheid. Daarover kunnen in verband met de fiscale geheimhoudingsplicht geen mededelingen worden gedaan. In het antwoord op vraag 4 ga ik echter nader in op het toepassen van de btw-wetgeving ten aanzien van eHealth in het algemeen en de zogenoemde teledermatologie in het bijzonder.
Is het waar dat Ksyos diensten levert die voldoen aan de definitie van eHealth in de engere zin van NEN 8 028 en het College voor Zorgverzekeringen (CVZ)? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat Ksyos formeel voldoet aan alle eisen die de norm NEN 8028 (Kwaliteitseisen telemedicine) voorschrijft. Voor wat betreft het CVZ is de zorg die in dit voorbeeld geleverd wordt een andere aanbiedingsvorm van te verzekeren zorg. Daarbij gaat het CVZ ervan uit dat de zorg blijft voldoen aan gestelde voorwaarden.
Kunt u toelichten op grond waarvan de activiteiten van Ksyos als btw-plichtig worden aangemerkt? Wat zijn de criteria op grond waarvan dat besluit is genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen dat: «btw-heffing achterwege kan blijven met betrekking tot leveringen en diensten ter zake waarvan in de btw-wetgeving een vrijstelling is opgenomen. Zo is de gezondheidskundige verzorging van de mens door artsen vrijgesteld van btw-heffing.»? Deelt u de mening dat de diensten die Ksyos levert onder de definitie «gezondheidskundige zorg van mens door artsen is» vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is Ksyos dan toch btw-plichtig?2
Zoals is aangegeven in de antwoorden, genoemd in deze vraag (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011/2012, nr. 105), kent de btw-wetgeving als uitgangspunt dat prestaties van ondernemers belast zijn met btw. Daarbij moeten de prestaties van iedere te onderscheiden ondernemer afzonderlijk in aanmerking worden genomen. Btw-heffing kan achterwege blijven met betrekking tot leveringen en diensten ter zake waarvan in de btw-wetgeving een vrijstelling is opgenomen. Zo is onder meer vrijgesteld van btw-heffing de gezondheidskundige verzorging van de mens door artsen, het verzorgen en verplegen van personen opgenomen in ziekenhuizen e.d. en andere diensten van ziekenhuizen.
Bij eHealth, ook wel genoemd telegeneeskunde of telemedicine, is er sprake van gebruik van informatie- en communicatietechnologieën om gezondheid en gezondheidszorg te ondersteunen of verbeteren3. eHealth is een containerbegrip dat veel verschillende vormen van toepassing kent. De gebruikte techniek, de betrokken personen of organisaties en het betreffende zorgdomein kunnen per toepassing verschillen4. De informatie- en communicatietechnologie wordt op verschillende medische terreinen toegepast, waaronder de dermatologie (teledermatologie). Die technologie stelt de huisarts in staat langs elektronische weg advies in te winnen van een dermatoloog. Daarbij ontvangt de dermatoloog via elektronische weg de patiënteninformatie en de foto’s van de huisarts. De patiënt hoeft dan niet zelf het ziekenhuis te bezoeken. De dermatoloog bekijkt de elektronische informatie en verstuurt – eveneens langs elektronische weg – zijn bevindingen, conclusies en adviezen vervolgens naar de betrokken huisarts. Die kan op zijn beurt de patiënt zelf behandelen of alsnog verwijzen naar een specialist.
Uit deze beknopte beschrijving van een bepaalde vorm van eHealth, de teledermatologie, blijkt dat daarbij verschillende ondernemers zijn betrokken. In de eerste plaats zijn dat de huisartsen en specialisten. Daarnaast is er vaak sprake van een afzonderlijk te onderkennen ondernemer die zorg draagt voor de informatie- en communicatietechnologie. Vanuit btw-perspectief gezien, zal met betrekking tot elk van die ondernemers afzonderlijk moeten worden vastgesteld wat de btw-consequenties zijn van ieders eigen prestatie(s).
In de hiervoor beschreven situatie zijn de diensten van de huisarts en de specialist vrijgesteld van btw-heffing. Het gaat hier om prestaties die zijn te kwalificeren als de gezondheidskundige verzorging van de mens en worden verricht door beoefenaren van een beroep waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. (Zie in dit verband ook onderdeel 3 van het besluit van 28 december 2012, nr. BLKB/2012/1868M, Stcrt. 28 december 2012, nr. 26812).
Het zorg dragen voor de informatie- en communicatietechnologie, zoals software, hardware, cursussen om huisartsen en medisch specialisten te leren omgaan met deze technologie, assistentie bij problemen met die technologie enz., is een handeling die niet is aan te merken als de gezondheidskundige verzorging van de mens. Het feit dat er tussen die handelingen en de gezondheidskundige verzorging van de mens door huisartsen en specialisten een bepaalde relatie bestaat, brengt niet mee dat het zorg dragen voor deze informatie- en communicatietechnologie als zodanig kan worden aangemerkt als gezondheidskundige verzorging van de mens.
Het is mij bekend dat de ondernemers die de diensten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie verlenen overeenkomsten sluiten met zorgverzekeraars, medisch specialisten en huisartsen en daarbij overeenkomen tevens de honoraria van de betrokken specialisten en/of huisartsen bij de zorgverzekeraar te zullen declareren en door te betalen aan de betrokken medici. Of in die gevallen de medische handelingen van die medici kunnen worden toegerekend aan de ondernemer die zorg draagt voor de informatie- en communicatietechnologie wordt op dit moment nog onderzocht door de ministeries van VWS en Financiën. Ik zal u over de uitkomsten van dat onderzoek te zijner tijd nader informeren.
Zijn er meer projecten die zorgen voor betere zorg die worden belemmerd door btw-heffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op de vraag of er (meer) projecten voor betere zorg zijn die een belemmering ondervinden als gevolg van de toepassing van de btw-wetgeving moet ik het antwoord schuldig blijven. Daarover zijn geen nadere gegevens bekend. Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat btw-heffing in de zorgsector aan de orde kan komen als in een zorgketen differentiatie van werkzaamheden plaatsvindt en niet elk van de daarbij te onderscheiden partijen een handeling verricht die op zichzelf beoordeeld is aan te merken als een medische prestatie.
Welke actie gaat u ondernemen in dit geval, en in andere vergelijkbare situaties?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de Belgische Clinica Aesthetica via Groupon reclame maakt voor cosmetische chrirurgie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Belgische Clinica Aesthetica reclame maakt voor cosmetische chirurgie via Groupon?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het bericht dat een Belgische kliniek in Nederland reclame maakt voor cosmetische ingrepen?
Sinds 2011 is het in België verboden om reclame te maken voor cosmetische chirurgie. Het maken van reclame voor cosmetische ingrepen is in Nederland niet bij wet verboden. De sector heeft zelf normen gesteld met betrekking tot publiciteit. Deze staan in de door de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) opgestelde «Leidraad plastische chirurgie en esthetische behandelingen in particuliere klinieken» (hierna «Leidraad»)). Hierin staat onder andere dat publiciteit op welke wijze dan ook juridisch duidelijk, eerlijk, waarheidsgetrouw en maatschappelijk verantwoord moet zijn. De IGZ hanteert deze Leidraad als veldnorm in het kader van haar toezicht op naleving van de Wet BIG en de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
De cosmetische ingrepen zullen bij de kliniek in België plaatsvinden. Hierop is dan ook de Belgische wet- en regelgeving wat betreft de kwaliteit van de geleverde zorg van toepassing. Dit geldt ook voor cosmetische ingrepen die in België worden uitgevoerd op Nederlandse klanten. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de Belgische wet- en regelgeving onvoldoende waarborgen biedt.
Deelt u de mening dat een cosmetische ingreep een onomkeerbare medische handeling is en dus nooit een impulsaankoop mag worden? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik aangekondigd dat ik de risico’s in de cosmetische sector beter in kaart wil brengen. In de cosmetische sector gaat het om veel soorten ingrepen, zoals borstimplantaten, fillers en laseren. Ik maak mij zorgen om de vlucht die de cosmetische sector neemt in relatie tot de wettelijke waarborgen en de informatievoorziening. In het voorjaar zal ik de Kamer informeren over mijn voorstellen voor maatregelen om de risico’s in de cosmetische sector tegen te gaan. Naast de informatieplicht die artsen in ieder geval hebben, overweeg ik hierbij ook de nodige acties om de bewustwording bij het publiek te vergroten bij de keuze voor een cosmetische ingrepen.
Een cosmetische ingreep is een ingrijpende behandeling met de nodige risico’s. Iedereen die een cosmetische ingreep wil ondergaan moet zich dus goed kunnen informeren, zodat duidelijk is waar de behandeling uit bestaat en welke risico’s eraan verbonden zijn. De Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) stelt eisen aan het juist en volledig informeren van cliënten. De hierboven genoemde Leidraad stelt ook eisen aan de voorlichting van cliënten, bijvoorbeeld over de bedenktijd. Uiteindelijk heeft een cliënt bij het besluit voor een behandeling een eigen verantwoordelijkheid voor het afwegen van deze risico’s.
Deelt u de mening dat dergelijke kortingsacties voor cosmetische ingrepen zoals op Groupon het gevaar met zich meebrengen dat cosmetische chirurgie een impulsaankoop wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is de beperkte geldigheid van dergelijke kortingsacties volgens u een probleem? Hebben mensen naar uw oordeel in zo’n geval voldoende tijd om een weloverwogen besluit te nemen over een cosmetische ingreep? Kunt u uw antwoorden toelichten?
De beperkte geldigheid van een bij een kortingsactie verkregen kortingsbon staat los van de eisen die aan klinieken worden gesteld in de Leidraad en op basis van de WGBO met betrekking tot goed informeren van cliënten, de «cooling off» periode en bedenktijd voor de cliënt.
Overigens gelden in het geval van verkoop op afstand, zoals verkoop via het internet, de bepalingen uit Boek 7 titel 9a van het Burgerlijk Wetboek. Hierin is onder meer geregeld dat consumenten een bedenktermijn van zeven werkdagen hebben wanneer zij een overeenkomst op afstand sluiten, zoals de koop van deze kortingsbon. De consument kan binnen deze termijn zonder opgaaf van reden de overeenkomst opzeggen. De handelaar, in dit geval Groupon, dient het door hem ontvangen bedrag dan terug te storten.
Vormen mensen met een lager inkomen naar uw oordeel een risicogroep omdat zij wellicht meer gevoelig zijn voor kortingsacties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedereen moet op basis van goede informatie over de risico’s een afweging kunnen maken voor een cosmetische ingreep. Hierbij maakt het wat mij betreft niet uit of de groep gevoelig is voor kortingsacties. In Nederland is de kliniek verplicht op basis van de Leidraad en de WGBO iedereen voor een ingreep goed te informeren.
Vormen jongeren tussen de 16 en 18 jaar naar uw oordeel een risicogroep omdat zij wellicht meer gevoelig zijn voor kortingsacties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik ook in antwoord op vragen van het lid Arib (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 223) van 5 oktober 2012 heb aangegeven, is in de eerder genoemde Leidraad nadrukkelijk vastgelegd dat er geen cosmetische ingrepen uitgevoerd mogen worden bij patiënten jonger dan 18 jaar, met uitzondering van flapoorcorrecties. De IGZ hanteert deze Leidraad als veldnorm in het kader van haar toezicht op naleving van de Wet BIG en de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
Ik onderzoek momenteel de cosmetische sector om eventueel maatregelen te kunnen nemen tegen risico’s die aan cosmetische ingrepen zijn verbonden. Ik betrek de leeftijdsgrens hierbij.
Blijft u ook na dit bericht van mening dat jongeren tussen de 16 en 18 jaar zelfstandig mogen beslissen over een cosmetische ingreep? Zo ja, waarom? Zo nee, wanneer kan een ophoging van die leeftijdsgrens worden verwacht?2
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er een reclameverbod voor cosmetische en plastische chirurgie zou moeten worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan een dergelijk verbod worden verwacht?
Voor volwassenen is het in principe een eigen keuze of zij ingaan op een dergelijke kortingsactie. Zij hebben zelf een grote eigen verantwoordelijkheid om op basis van goede informatie het risico van een cosmetische ingreep af te wegen. In het lopende onderzoek naar de cosmetische sector zal ik de vraag meenemen of het verbieden van dit soort acties kan bijdragen aan het maken van de juiste afweging.