Amerikaanse financiering van Nederlandse geheime diensten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebben Amerikaanse of andere buitenlandse geheime diensten of andere organisaties in de afgelopen 68 jaar bijgedragen aan de financiering van (één van) onze geheime diensten (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of andere), om welke bedragen ging dit en welke afspraken zijn hierbij gemaakt?
Op dit moment is er geen sprake van financiering van de AIVD en MIVD door buitenlandse diensten of andere organisaties.
Over financiering uit het verre verleden is bekend dat van 1950 tot 1967 de BVD van de CIA, naast steun in de vorm van speciale verbindingsapparatuur, directe geldelijke steun kreeg. Deze steun is met toestemming van de verantwoordelijke minister geaccepteerd. Van deze steun zijn enkele tientallen personeelsleden betaald. Na 1966 werd er geen personeel meer betaald uit Amerikaanse bijdragen en werd de buitenlandse financiële ondersteuning aan de BVD gestaakt.
De AIVD en MIVD voeren samen met buitenlandse collegadiensten operaties uit. Het delen van de kosten kan daarvan onderdeel uitmaken. Meer concreet kunnen daarover in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
De verstrekking van kredieten aan financieel adviseurs door verzekeraars en het ontwijken van het provisieverbod |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AFM wil zicht op kredieten intermediairs» in het Financieele Dagblad van 3 juli 2013?1
Ja.
Deelt u de mening dat belangenvermenging tussen financieel adviseurs en financiële instellingen, zoals banken en verzekeraars, moet worden bestreden zodat de consument erop kan vertrouwen dat hij een eerlijk advies krijgt?
Ja, er mogen geen verkeerde prikkels ontstaan tussen aanbieders en financieel adviseurs.
Hoe beoordeelt u de verstrekking van bedrijfsfinanciering en hypotheken met rentekortingen aan financieel intermediairs door verzekeraars in het licht van het ingegane provisieverbod?
Het beginsel is dat sturing door de aanbieder in het advies van de financieel adviseur vermeden moet worden, omdat dat ten koste van het belang van de klant kan gaan. Als geen sprake is van een link tussen de (gunstige) voorwaarden voor de bedrijfsfinanciering of hypotheek en de productie door de financieel adviseur, zie ik geen bezwaar tegen een rentekorting die door de adviseur is uitonderhandeld.
Deelt u de mening dat het verstrekken van deze «kortingskredieten» aan financieel adviseurs door verzekeraars of andere financiële instellingen vragen oproept over de onpartijdigheid van het advies van een adviseur? Zo ja, hoe bent u voornemens deze praktijk van concessionele kredieten tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De onpartijdigheid van de financieel adviseurs en bemiddelaars wordt zoveel mogelijk geborgd door het provisieverbod. Adviseurs, bemiddelaars en aanbieders zullen daarnaast vanuit hun eigen rol zelf steeds de vraag moeten stellen of onderlinge afspraken en geldstromen passen in de nieuwe marktverhoudingen zoals die zijn ontstaan door het provisieverbod. Daarover gaat de AFM ook waar nodig de dialoog aan.
Daarnaast is transparantie van belang. In het dienstverleningsdocument dient een financieel dienstverlener inzicht te bieden in de aard en reikwijdte van zijn dienstverlening en eventuele belangen die daarbij een rol kunnen spelen.
Hoeveel financieel adviseurs hebben een lopend kortingskrediet van een verzekeraar of andere financiële instelling en welk percentage van de beroepsgroep betreft het hier bij benadering?
Over hoeveel financieel adviseurs een kortingskrediet hebben lopen bij een verzekeraar heb ik geen informatie. De omvang van die kredieten is mij ook niet bekend. Dat adviseurs en bemiddelaars vaak financiering van een verzekeraar krijgen kent twee achtergronden. Ten eerste is er veelal sprake van een historische achtergrond van een nauwe relatie. Ten tweede geldt voor het financieren van het overnemen van een portefeuille van een andere adviseur/bemiddelaar dat verzekeraars dit doen, omdat voor andere mogelijke financiers de portefeuille geen adequaat onderpand vertegenwoordigt.
Wat is bij benadering de uitstaande omvang van de kortingskredieten die de grootste vier verzekeraars hebben verstrekt aan financieel adviseurs en wat is de omvang van de uitstaande kortingskredieten die sinds 1 januari 2013 zijn versterkt aan financieel adviseurs door verzekeraars?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat het met de voortgang van het in de brief van 18 september 20122 toegezegde onderzoek naar aanleiding van het voorstel van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), in haar wetgevingsbrief van 13 september 20123, voor een verbod op de incasso van de verzekeringspremie door de financieel intermediair voor de producten waarvoor het provisieverbod geldt?
In de consultatieversie van de Wijzigingswet Financiële Markten 20154 wordt een voorstel gedaan om het incassorecht te beperken tot verzekeringen die niet onder het provisieverbod vallen. Dit is de vertaling van de uitkomst van het onderzoek naar aanleiding van de wetgevingsbrief van de AFM 2012.
Geldt in de huidige Wet financieel toezicht (Wft) een maximumtermijn voor het aanhouden van de opbrengsten van de incasso van de verzekeringspremies op de rekening-courant van de financieel intermediair die deze premies heeft geïnd?
Nee, in de Wft is hierover op dit moment niets geregeld. Op grond van artikel 4:15 van de Wft kunnen wel bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de premie-incasso door de bemiddelaar ten aanzien van verzekeringen die onder het provisieverbod vallen. Ik zal daartoe overgaan als daar aanleiding voor is.
Hoe staat u tegenover een periodieke evaluatie van het provisieloos werken door de AFM, daarbij gelet op de signalen vanuit de AFM dat er nog veel misstanden en problemen zijn rondom het provisieverbod?4
Het is heel belangrijk dat de AFM in de gaten houdt dat de markt zich ontwikkelt in de richting die met het provisieverbod is beoogd, namelijk van productgedreven verkoop naar klantgerichte advisering. Met het provisieverbod wordt een marktmodel beoogd waarmee de consument er op kan vertrouwen dat zijn adviseur in zijn belang werkt. De werking van het provisieverbod is dermate ingrijpend dat nog wel enige tijd sprake zal zijn van een zoektocht naar nieuwe manieren van werken waarbij steeds weer uitdagingen overwonnen moeten worden. De AFM en ik zijn voortdurend alert op de uitdagingen bij deze transitie en spelen daar zo nodig op in.
Heeft u – eventueel via de AFM – inzicht in de mate waarin het provisieverbod wordt ontweken, bijvoorbeeld door het onterecht afsluiten van een servicecontract? Hoe wordt hier tegenop getreden?
De AFM ziet marktpartijen op verschillende manieren omgaan met het provisieverbod. Zo heeft de AFM bijvoorbeeld bijzondere aandacht voor afspraken tussen aanbieders en bemiddelaars die in praktische zin neerkomen op provisiestromen tussen aanbieders en bemiddelaars. Ook is de AFM gericht onderzoek aan het doen naar de verplichting voor aanbieders om advies- en distributiekosten rechtstreeks in rekening te brengen bij consumenten en het kostprijsmodel voor de berekening van deze kosten. De zorgen van de AFM over de naleving van het provisieverbod betreffen een minderheid; het overgrote deel van de adviseurs en bemiddelaars handelt wel degelijk in het belang van de klant en maakt geen misbruik van eventuele verwarring onder consumenten over het provisieverbod, zo is de indruk van de AFM.
De AFM heeft sinds de introductie van het provisieverbod ongeveer 160 meldingen ontvangen over mogelijke misstanden als gevolg van het provisieverbod. Het grootste deel van deze meldingen gaat over serviceabonnementen of over het specifiek in rekening brengen van dubbele kosten. Klanten die voor 1 januari 2013 een product hebben afgesloten en daarvoor provisie hebben betaald, hebben de gerechtvaardigde verwachting dat daar bepaalde dienstverlening gedurende de looptijd van het product tegenover moet staan. Omdat dienstverleners en consumenten hier voorheen vaak geen expliciete afspraken over hebben gemaakt leidt dit tot verwarring. Veel vragen, meldingen en klachten van consumenten en ondernemers (bijvoorbeeld: is het terecht dat ik hiervoor moet betalen en waar betaal ik dan precies voor?) komen dan ook bij de AFM terecht.
Omdat niet alle marktpartijen slagen in de naleving van het provisieverbod en mede aan de hand van bovenstaande meldingen, doet de AFM onderzoek naar serviceabonnementen. In dit onderzoek wordt onder meer naar het risico van dubbele kosten gekeken.
Heeft u – eventueel via de AFM – inzicht in de mate waarin mensen met dubbele kosten worden geconfronteerd, bijvoorbeeld door nogmaals te laten betalen voor advies waarvoor reeds betaald is? Hoe wordt hier tegenop getreden?
Zie antwoord vraag 10.
De uitzetting van een asielgezin met een ernstig ziek kind naar Polen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Vijfde Dag over de uitzetting van Renate naar Polen in het kader van een Dublin-overdracht?1
Ja.
Bent u bereid in een feitenrelaas exact aan te geven welke medische klachten van Renate op welk moment bij uw diensten bekend waren en op welke wijze daarop is gereageerd, zowel in het asielzoekerscentrum als in het uitzetcentrum?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Van Hijum (CDA) over deze kwestie. In die antwoorden ga ik in op de procedurele gang van zaken, waaronder begrepen het aantal medische contactmomenten. Vanwege het medisch beroepgeheim dat geldt voor medische dossiers en vanwege het door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) aangekondigde onderzoek, kan ik op dit moment geen uitspraken doen over de inhoudelijke aspecten van het medisch handelen in deze zaak.
Acht u het handelen van uw diensten volledig adequaat? Kunt u aangeven op welke wijze de menselijke maat en een persoonlijke benadering ten aanzien van het ernstig zieke meisje, vorm hebben gekregen in deze specifieke zaak?
Uit mijn antwoorden op de vragen van het lid Van Hijum blijkt dat Renata en haar ouders toegang hebben gehad tot medische zorg. De IGZ en IV&J zullen onderzoek doen naar de kwaliteit van de geboden zorg en de medische informatieoverdracht in de keten. Op de uitkomsten van dat onderzoek kan ik niet vooruitlopen.
Waren er in de deze zaak mogelijke belemmeringen voor het gezin om toegang te krijgen tot daadwerkelijke, effectieve en adequate medische zorg om Renate zo spoedig mogelijk te onderzoeken en te behandelen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een asielzoekersgezin, indien bekend zou zijn geweest dat één van de kinderen acute leukemie had, niet mag worden uitgezet, ook niet in het kader van een Dublin-overdracht naar een andere EU-lidstaat en daarmee dat het zieke gezinslid meteen in een Nederlands ziekenhuis behandeld moet worden?
In een situatie waarin een acute medische behandeling noodzakelijk is, zal deze uiteraard direct in Nederland worden verleend. Dit betekent niet dat de overdracht aan de verantwoordelijk EU-lidstaat in het geheel niet meer zal plaatsvinden. Dit zal mede afhankelijk zijn van de duur van de in Nederland noodzakelijke behandeling en de individuele omstandigheden.
Het stuwmeer aan overuren in relatie tot de inzet en het budget van de Nationale Politie |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Minder inzet politie door stuwmeer aan vrije dagen»?1
Ja.
Klopt het dat het budget voor 2013 van verschillende regionale eenheden in mei reeds bijna was uitgeput?
Bij enkele eenheden is het budget voor overuren voor 2013 inderdaad uitgeput. De nationale politie stuurt op een sluitend jaarresultaat voor het gehele korps.
Hoeveel overuren zijn er momenteel binnen de Nationale Politie totaal en gemiddeld per werknemer/per fte opgebouwd?
In de begroting nationale politie voor 2013 zijn bijna 680.000 nieuwe overuren begroot (gemiddeld 11 overuren per fte). De begroting van overuren 2013 bedraagt daarmee 2,1% van de totale inzet over 2013 (gebaseerd op het totaal aantal jaarwerkplanuren van alle medewerkers). Het aantal opgebouwde overuren over het afgelopen driekwart jaar bedraagt ongeveer 1 miljoen. Daarvan is ongeveer de helft in vrije tijd opgenomen en de helft in geld uitbetaald. Er is landelijk nog ruimte om overuren uit te betalen.
Hoeveel nieuwe overuren zijn er in 2013 begroot in totaal en gemiddeld per werknemer/per fte?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel nieuwe overuren zijn er in het eerste half jaar van 2013 opgenomen in totaal en gemiddeld per werknemer/per fte?
Zie antwoord vraag 3.
Welke bijsturingsmaatregelen heeft u genomen?
De politieorganisatie is een organisatie die 7x24 uur moet kunnen inspelen op elke denkbare situatie. Dit stelt eisen aan medewerkers en leidinggevenden. Het vraagt een zekere flexibiliteit van beide partijen.
In het arbeidsvoorwaardenakkoord Sector Politie 2012–2014 is opgenomen dat van de organisatie wordt verwacht dat deze zo veel mogelijk vooruit kijkt naar de te verrichten werkzaamheden, om tijdig de inzet van het personeel af te stemmen op de vraag naar politiediensten.
Per eenheid is er budget voor de uitbetaling van overuren. Door de korpsleiding is aangegeven dat, indien dit budget bij een eenheid is uitgeput, vanaf 1 juli jl. de vergoeding van overuren in principe plaatsvindt in «tijd voor tijd», tenzij hier met de medewerker andere afspraken over zijn gemaakt.
Binnen de begroting van de nationale politie zal voor eventuele overschrijdingen elders budget gevonden worden. Zoals aangegeven, stuurt de nationale politie op een sluitend jaarresultaat voor het korps.
Wat betekent de uitputting van het overuren budget voor de inzet van de Nationale Politie in de komende maanden en voor het budget van andere begrotingsposten van de Nationale Politie? Verwacht u een overschrijding van de begroting? Zo ja, hoe groot is die verwachte overschrijding?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de uitputting van het overurenbudget ten koste kan gaan van de motivatie van het politiepersoneel van wie wel beschikbaarheid wordt verwacht terwijl er geen budget is de overuren uit te betalen?
Politiemedewerkers hebben een zeer hoge motivatie om zich in te zetten voor veiligheid op straat en in de wijken. Elke medewerker die een overuur maakt, ontvangt hiervoor vergoeding in tijd dan wel in geld. In overleg tussen de medewerker en de leidinggevende worden binnen de gestelde kaders individuele afspraken gemaakt.
Ik verwijs u ook naar de beantwoording van de vragen van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 228).
De recordopbrengst aan boetes en onduidelijkheid rond 130 km/u-wegen |
|
Farshad Bashir , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich de vragen van het lid Kooiman (SP) van 13 juni 2013 m.b.t. de recordopbrengst aan boetes nog?1
Ja.
bent u van mening dat er alleen geconstateerd kan worden of er verwarring is over 130 km/u wanneer er gekeken wordt naar de snelheidsovertredingen op 100 of 120 km/u-wegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, op basis van het aantal snelheidsovertredingen op welke weg dan ook valt lastig te constateren dat een mogelijke onduidelijkheid over de maximumsnelheid daar de oorzaak van is. Als er sprake zou zijn van onduidelijkheid kan dat zowel leiden tot een lagere snelheid en minder overtredingen, als tot een hogere snelheid en meer overtredingen.
Wat is de reden dat het ministerie van Infrastructuur en Milieu een voorlichtingscampagne is gestart na verwarring over de maximumsnelheid op de A2, terwijl u nu aangeeft dat de maximumsnelheid rond 130 km/u-wegen niet voor onduidelijkheid zou hebben gezorgd?
Kunt u toelichten op welke wegvakken op de autosnelwegen er de meeste bekeuringen worden uitgeschreven voor snelheidsovertredingen? Kunt u een analyse hiervan naar de Kamer sturen?
Het CJIB heeft mij meegedeeld dat het in zijn registratiesysteem geen onderscheid maakt naar wegvakken. Ik beschik daardoor niet over dergelijke gegevens.
Bent u bereid om een onderzoek onder weggebruikers in te stellen naar de eventuele onduidelijkheid over de borden die de maximumsnelheid aangeven op de autosnelwegen? Zo ja, op welke termijn kunnen we dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
In de komende publieksrapportage van Rijkswaterstaat zal aandacht worden besteed aan ervaringen en waardering van weggebruikers naar aanleiding van de invoering van de landelijke snelheidsverhoging. In het periodieke onderzoek hiervoor zijn ook vragen meegenomen ten aanzien van de bebording. Ik verwacht dat deze rapportage in september 2013 verschijnt.
Bent u van mening dat het duidelijker zou zijn voor de automobilist wanneer de maximumsnelheid wordt aangegeven middels de matrixborden en/of kantelwalsborden in plaats van door onderborden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens de proef met 130 km/u op de A6 (Almere – Joure) heeft RWS onderzoek gedaan naar het begrip van de weggebruiker voor de onderborden met het tijdsvenster 19 – 6 uur. Uit dit onderzoek is gebleken dat weggebruikers de aanduiding van de variabele limiet met een onderbord goed begrijpen. Rijkswaterstaat volgt de lijn dat min of meer vaste maximumsnelheden steeds door vaste borden worden aangegeven. Matrixborden zijn er in eerste instantie voor bedoeld om bijzondere situaties aan te geven (files, werk in uitvoering of dynamische snelheden).
Bovendien zijn op lang niet alle wegen die zijn voorzien van verkeerssignalering (en waar een variabele limiet geldt), de signaalgevers technisch geschikt voor het aanduiden van de maximumsnelheid. Het uitrusten van alle wegen met geschikte signaalgevers vind ik gelet op de uitkomsten van de proef op de A6 niet nodig. Tevens wordt de investering, die op miljoenen euro’s wordt geschat, niet kosteneffectief geacht. Bij spitsstroken zijn kantelwalsborden geplaatst, zodat de snelheid in elke situatie duidelijk is.
Waarom is er tot op heden niet voor gekozen om de matrixborden te gebruiken om de maximumsnelheid aan te geven op plekken waar deze toch al aanwezig zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met diverse onderzoeken uit het buitenland die aantonen dat verhoging van boetes niet of nauwelijks effect heeft op de verkeersveiligheid, en dat met name het aanspreken van mensen op het gedrag het meest effectief is? Hoe verhouden deze uitkomsten zich tot uw conclusie dat er toch een opvoedend effect uitgaat van automatische boetes?2
In mijn brief aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 9 oktober 20123 heb ik aangegeven dat uit onderzoek van het WODC4 blijkt dat de pakkans in combinatie met boetes van een bepaalde hoogte van invloed is op de naleving van verkeersregels. Daarbij heb ik ook toegelicht dat het WODC is gebleken dat boeteverhogingen leiden tot een afname van snelheidsovertredingen. Ik verwijs kortheidshalve naar deze brief. Het WODC beschrijft in het onderzoek ook de resultaten van literatuurstudie waarin onder andere werk van de in de vraag aangehaalde onderzoekers is betrokken.
Het bericht “homo’s Rusland digitaal vernederd” |
|
Han ten Broeke (VVD), Tamara van Ark (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Homo’s Rusland digitaal vernederd»?1
Ja.
Kunt u toelichten of er berichten zijn van toenemend anti-homogeweld in Rusland sinds de nieuwe wet tegen «homopropaganda» is aangenomen in Rusland?
Homofobie en gebrekkige acceptatie van homoseksualiteit zijn geen nieuwe verschijnselen in Rusland. Het is dan ook niet verrassend dat onder de Russische bevolking draagvlak bestaat voor de nieuwe anti-propagandawetgeving. De wet heeft een stigmatiserende en discriminerende werking en draagt bij aan een homofoob klimaat. Dit heeft een intimiderend effect op LHBT-personen en -sympathisanten. Ook wordt de wet door sommige groeperingen geïnterpreteerd als een vrijbrief om Rusland te «zuiveren» van «niet-Russische» elementen, onder wie zij ook LHBT scharen. Onderzoek door Russische NGO’s lijkt vooralsnog het beeld te bevestigen dat geweld tegen LHBT in Rusland toeneemt, maar veel blijft onder de oppervlakte omdat slachtoffers terughoudend zijn met het doen van aangifte en officiële statistieken ontbreken. Hierdoor is het moeilijk om de situatie voor en na de introductie van de wet te vergelijken.
Kunt u toelichten of de Russische autoriteiten optreden tegen de intimidatie, vernedering en bedreiging van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgenders (LHBT's) in Rusland?
Nederland heeft de Russische autoriteiten eerder gewezen op de plicht van overheden burgers te beschermen tegen elke vorm van discriminatie. Tijdens zijn bezoek aan Amsterdam op 8 april jl. gaf President Poetin aan op te komen voor de rechten van àlle Russen. Het kabinet zal hierover met zijn Russische gesprekspartners blijven spreken. Daarbij zal Nederland wijzen op de voorbeelden van discriminatie van LHBT die de afgelopen jaren in Rusland zijn gesignaleerd. Ook zal Nederland daarbij aandacht vragen voor wisselende berichten over het optreden van ordehandhavers tegen homofobe uitingen.
U sprak reeds uw collega Lavrov aan op de situatie van homo-rechten in Rusland. Hoeveel ruimte ziet u om dit – al dan niet met EU-collegae en/of in Raad van Europa verband – wederom te doen?
Het is staand beleid dat Nederland autoriteiten van andere landen aanspreekt op LHBT-kwesties en waar mogelijk publieke evenementen actief steunt. In EU-verband vormen de door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren voor gelijke rechten voor LHBT-personen («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») het raamwerk voor de inzet van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet. Binnen de RBZ wordt regelmatig gesproken over de ontwikkelingen in Rusland. Nederland zal bij de eerstvolgende bespreking van de RBZ de mensenrechtensituatie in Rusland in brede zin aan de orde stellen en bevorderen dat over de anti-homopropagandawet een gezamenlijk EU-standpunt zal worden ingenomen.
Kunt u toelichten of de berichten juist zijn dat de anti-homopropagandawet in Rusland niet van kracht zal zijn tijdens de Olympische Winterspelen in Sochi in 2014?
Van NOC*NSF heeft het kabinet begrepen dat het Internationaal Olympisch Comité meedeelt dat deze wetgeving het bijwonen van of deelnemen aan de Olympische Winterspelen 2014 in Sotsji niet zal mogen beïnvloeden. Het IOC heeft voorts op 22 augustus 2013 bekendgemaakt de schriftelijke garantie te hebben ontvangen van de Russische autoriteiten dat Rusland zich strikt zal houden aan het Olympisch Handvest, dat discriminatie op elke grond verbiedt.
Bent u bereid om in Europees verband erop aan te dringen dat deze wet tijdens de Olympische Spelen niet zal gelden voor sporters, journalisten, non-gouvernementele organisaties (NGO’s) en bezoekers van de Spelen?
Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, verdwijnt de LHBT-problematiek in Rusland niet van de agenda. Ook heeft het IOC de garantie gekregen van de Russische autoriteiten dat Rusland zich aan het Olympisch Handvest zal houden. Het Handvest verbiedt discriminatie op elke grond.
“Vanaf 2014 loten voor hbo-studie Verpleegkunde aan de HAN” |
|
Michiel van Veen (VVD), Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vanaf 2014 loten voor hbo-studie Verpleegkunde aan de HAN»?1
Ja
Wat is de totale jaarlijkse opleidingscapaciteit voor verpleegkundigen in Nederland? Welke hbo-opleidingen hebben een fixus en welke niet?
We kunnen geen exacte opgave geven van de totale opleidingscapaciteit voor de opleiding verpleegkunde op hbo-niveau. Voor het studiejaar 2013–2014 kent alleen de Hanze Hogeschool een capaciteitsbeperking (numerus fixus) voor de opleiding verpleegkunde (300 plaatsen voor de voltijdse opleiding). De instelling bepaalt zelf de omvang van de capaciteit.
In hoeverre sluit de landelijke capaciteit aan stageplekken aan bij de landelijk verwachte behoefte? Hoe zal de ontwikkeling dat hbo-instellingen een fixus invoeren van invloed zijn op het kunnen voldoen aan de toekomstige behoefte aan stageplekken?
In het studiejaar 2012–2013 bedroeg het aantal gerealiseerde stageplekken HBO-V 4.230 fte (10.740 studenten). Vergeleken met het studiejaar 2011–2012 betekent dit een stijging van ongeveer 10%.
Als een onderwijsinstelling het aantal opleidingsplaatsen beperkt of vergroot, kan daarmee worden ingespeeld op de verwachte regionale vraag naar verpleegkundigen in de toekomst en daarmee ook naar het aantal (te verwachten) stageplaatsen.
Is een mogelijk gebrek aan stageplaatsen een regionaal of landelijk probleem?
In de eerste plaats is een mogelijk gebrek aan stageplaatsen een regionaal probleem. Het kan zijn dat de ene regio een overschot aan stageplaatsen heeft terwijl de andere regio kampt met tekorten. Pas wanneer op landelijk niveau een mogelijk gebrek dreigt aan het totaal aantal stageplaatsen, dient het landelijk te worden opgepakt. Wel worden de regio’s ondersteund in hun beleid (zie vraag 5).
Welk beleid heeft de u m.b.t. de afstemming van vraag en aanbod? Is dit landelijk of wordt er rekening gehouden met regionale omstandigheden van studenten en de arbeidsmarkt?
Ten aanzien van de vraag naar stageplekken is ingezet op het werven van studenten voor zorgopleidingen. Het is ook goed om te zien dat het aantal studenten dat instroomt in de opleiding HBO-V de afgelopen 5 jaar gestegen is met gemiddeld 7,5% per jaar. Met het stagefonds (€ 106 miljoen in 2013 en € 110 miljoen in 2014 en verder) worden zorginstellingen gestimuleerd om stageplekken te realiseren. In 2011 (en wederom dit jaar) is besloten om extra middelen in te zetten voor stages van studenten die de duale opleiding verpleegkunde aan een hogeschool volgen. In de afgelopen drie studiejaren is het aantal stageplekken voor HBO-V met ongeveer 9% per jaar gestegen.
Binnen het landelijk arbeidsmarktbeleid voor de zorg wordt rekening gehouden met regionale omstandigheden. De arbeidsmarkt van de zorg is namelijk vooral een lokale en regionale arbeidsmarkt. Om zorg te dragen voor een goede regionale afstemming ondersteunt VWS de regionale werkgeversverbanden (via Regioplus) met € 30 miljoen voor de periode 2011–2015 met het programma «Op weg naar balans». In dit programma wordt onder andere ingezet op het afstemmen van de vraag en aanbod van stageplaatsen.
Wat vindt u van de argumentatie van de HAN dat er in de toekomst onvoldoende stageplekken beschikbaar komen voor de verpleegkundestudenten? Herkent u dat beeld?
Het is goed om te constateren dat zoveel aankomende studenten de opleiding tot verpleegkundige op hbo-niveau willen volgen. Daarnaast willen we benadrukken dat kwalitatief goede stages een onmisbaar onderdeel zijn in hun opleiding. De HAN geeft in het nieuwsbericht aan niet het risico te willen lopen dat studenten aan hun instelling niet kunnen slagen omdat er geen voldoende aantal stageplekken zijn. Een hogeschool mag dit soort beslissingen zelf maken en is verantwoordelijk voor haar eigen keuzes.
Over het algemeen vinden we dat hogescholen goed in staat zijn om afspraken te maken met zorginstellingen in de zogeheten werkveldadviescommissies. Deze commissies dienen ervoor te zorgen dat de goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in hun regio geborgd blijft. Wanneer zij constateren dat de vraag naar verpleegkundigen niet mee zal stijgen met het aantal HBO-V studenten is het aan hen om hierop in te spelen. Het is in ieders belang dat studenten voldoende aantal stage-uren kunnen volgen en dat ze niet worden opgeleid voor de werkloosheid.
Bent u op de hoogte en betrokken bij besluiten over het instellen van een maximale instroom van HBO-V studenten in Groningen en Nijmegen?
Wij zijn daarvan op de hoogte, maar zijn niet betrokken bij de besluitvorming.
Spelen Europese studentenstromen hier een rol? Bijvoorbeeld studenten uit Duitsland of andere landen die in Nederland hun opleiding volgen en vervolgens terugkeren, dan wel Nederlandse studenten die met hun Nederlandse HBO-V-diploma buiten Nederland aan de slag kunnen?
Nee, dit speelt geen rol. Het aantal buitenlandse (Duitse) studenten dat bij de HAN, maar ook bij andere hogescholen de HBO-V opleiding volgt is beperkt en er is hierbij geen sprake van verdringing van stageplaatsen.
Het is mogelijk met een Nederlands HBO-V diploma in het buitenland te gaan werken waarbij -afhankelijk van het land – mogelijk nog aanvullende eisen worden gesteld. Ook bestaat de mogelijkheid voor studenten HBO-V om tijdens hun opleiding in het kader van internationalisering een stage in het buitenland te volgen.
Het artikel 'nog vijf dagen en ze was ingeslapen' |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «nog vijf dagen en ze was ingeslapen», over het onthouden van medische zorg aan de 7-jarige Renate tijdens haar verblijf in Nederland?1
Ja. Voor alle duidelijkeid: de casus Renata speelde in november vorig jaar (zij verbleef in Nederland van 13 juni 2012 tot en met 26 november 2012). De casus Dolmatov en de discussie daaromtrent vonden plaats in de periode februari-april 2013. Bij mijn diensten was op geen enkel moment in de periode van 13 juni 2012 tot en met 26 november 2012 bekend dat Renata toen zij in Nederland verbleef leed aan acute leukemie.
Klopt de strekking van het artikel dat de medische posten van het asielzoekerscentrum (AZC) in Baexum en later van het uitzendcentrum Rotterdam de toegang van Renate tot artsen onthielden, ondanks serieuze indicaties van een ernstige ziekte? Klopt het dat het in oktober door een huisarts gevraagde bloedonderzoek niet is uitgevoerd?
Zoals uw Kamer bekend is, ben ik zeer terughoudend in het verstrekken van informatie over individuele vreemdelingen bij de beantwoording van vragen van uw Kamer. In deze bijzondere situatie acht ik het echter van belang in zekere mate van dit uitgangspunt af te wijken. Het gezin waartoe Renata behoort, heeft er voor gekozen de publiciteit te zoeken en daarbij individuele informatie naar buiten te brengen. Vanwege deze publiciteit en het beeld dat doordoor is ontstaan, zie ik aanleiding om op punten in de individuele zaak van Renata in te gaan.
Bij het onderzoeken van het verloop van de gebeurtenissen zijn de onder mij ressorterende diensten en ikzelf beperkt doordat voor de medische dossiers het medisch beroepsgeheim geldt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) hebben inmiddels gemeld een onderzoek in te zullen stellen, in het bijzonder naar het medisch handelen en de medische informatieoverdracht in de keten.
Ik zal in deze beantwoording daarom met name in gaan op de procedurele gang van zaken, waaronder begrepen het aantal medische contactmomenten. Ik hecht er aan u hieraan voorafgaand te informeren over het verloop van de vreemdelingrechtelijke procedures van het gezin, alsmede over de inrichting van de medische zorg voor asielzoekers in Nederland.
Het gezin bestaande uit vader, moeder, twee dochters en grootmoeder heeft zich op 13 juni 2012 gemeld bij de Nederlandse autoriteiten ten behoeve van een asielaanvraag. In de daarop volgende rust- en voorbereidingsperiode is de Poolse autoriteiten verzocht de behandeling van het asielverzoek over te nemen. Het gezin had eerder in Polen verbleven waardoor, ingevolge de EU-Dublin-verordening, Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek. Polen heeft hiermee ingestemd. Op 13 augustus 2012 is de asielaanvraag in Nederland ondertekend en is de asielprocedure gestart. Op 21 augustus 2012 is deze asielaanvraag op grond van de Dublinclaim afgewezen.
Het gezin kon zich niet vinden in deze beslissing en heeft beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening gevraagd. Beide zijn op 17 september 2012 door de rechter afgewezen. Het gezin heeft tegen de uitspraak van de rechter hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is op 16 oktober 2012 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet-ontvankelijk verklaard.
Op 24 september 2012 waren inmiddels ook drie aanvragen tot uitstel van vertrek om medische redenen (artikel 64 Vw 2000) ingediend voor de vader, moeder en grootmoeder. De ouders hebben niet namens hun dochter een aanvraag ingediend. Deze aanvragen van de ouders en grootmoeder zijn op 15 oktober 2012 afgewezen. Op 9 november 2012 is tegen die afwijzing bezwaar gemaakt door het gezin en is een verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend. Ook is bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting. De voorzieningenrechter heeft op 23 november 2012 de ingediende verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. Op een later moment is het bezwaar tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting niet-ontvankelijk verklaard en is het bezwaar tegen de afwijzing van uitstel van vertrek ongegrond verklaard.
Op 21 november 2012 is het gezin, overeenkomstig het daarvoor geldende beleid, inbewaring gesteld, waarna op 26 november 2012 de overdracht aan Polen heeft plaatsgevonden.
Gedurende de asielprocedure, van 13 juni 2012 tot het moment van de inbewaringstelling op 21 november 2012, is het gezin opgevangen door het COA. Zoals uw Kamer bekend is, is de zorg voor personen die aanspraak maken op opvang van het COA als volgt georganiseerd.
Alle bewoners van het COA hebben recht op en toegang tot de medische zorg. Deze zorg is vergelijkbaar met de zorg voor Nederlandse ingezetenen. Dit betekent dat asielzoekers gebruik kunnen maken van reguliere zorgverleners en -instellingen, zoals de huisarts, de verloskundige of het ziekenhuis. Ook het verstrekkingenpakket komt grotendeels overeen met het verstrekkingenpakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Omdat asielzoekers een bijzondere doelgroep vormen met veelal onvoldoende beheersing van moderne talen en onbekendheid met het Nederlandse zorgsysteem, is bij de totstandkoming van het nieuwe zorgmodel extra aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de zorg. In het zorgmodel dat vanaf 1 januari 2009 van kracht is, zijn daarom aanvullende huisartsenvoorzieningen van toepassing. Asielzoekers kunnen voor de toegang tot de zorg gebruik maken van het inloopspreekuur huisartsenzorg dat op of nabij de COA-locatie wordt gehouden. Net als in de reguliere zorg beoordeelt in de huisartsenpraktijk een Praktijkassistent (gediplomeerd doktersassistent) de aard en urgentie van de gezondheidsklacht. Afhankelijk daarvan en gekoppeld aan de bevoegdheden van ieders discipline bestaat het vervolg uit:
De huisarts is in alle gevallen medisch eindverantwoordelijk voor de zorg. Deze stelt de diagnose vast.
Daarnaast kunnen asielzoekers zelfstandig een afspraak maken met de huisarts, of via het medisch callcentrum de Praktijklijn Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) bellen. De contactmomenten met het GCA worden geregistreerd in het huisartseninformatiesysteem (HIS). Die registratie is bij de verdere beantwoording ook het uitgangspunt.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft overigens laatstelijk in 2012 de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de zorg voor bewoners van opvanglocaties getoetst. U bent hierover geïnformeerd door de minister van VWS, per brief van 14 mei 2012 (Kamerstukken 2011–2012, 19 637, nr. 1530).
Het eerste contact van Renata dat mogelijk gerelateerd kon worden aan de genoemde klachten dateert van dinsdag 13 november 2012. Op die dag is zij gezien door een praktijkverpleegkundige van het GCA. De verpleegkundige heeft over de symptomen van Renata telefonisch contact gehad met de huisarts. De symptomen vormden voor de huisarts geen aanleiding Renata op dat moment zelf te zien.
In de avond van maandag 19 november is door de ouders gebeld met de praktijklijn van GCA. De huisarts op de praktijklijn besluit dat ze die avond nog door de huisarts van de huisartsenpost gezien moeten worden, waarna vervoer naar de huisartsenpost wordt geregeld. Ze wordt onderzocht door de arts van de huisartsenpost, die aangeeft dat zij bij de eigen huisarts een bloedonderzoek moeten laten doen.
De volgende dag, dinsdag 20 november, komt de moeder met Renata echter niet tijdens, maar buiten het spreekuur langs voor het bloedonderzoek. Er wordt daarom een afspraak gemaakt voor de volgende dag, woensdag 21 november.
Op woensdag 21 november wordt het gezin inbewaring gesteld.
Het staat het GCA niet vrij om medische dossiers zonder toestemming van betrokkenen door te sturen of informatie daaruit te delen met derden. Bij andere partners binnen de vreemdelingenketen was de informatie uit het medisch dossier van Renata niet bekend en kon zonder toestemming van de ouders niet bekend worden. GCA is bij het besluit tot inbewaringstelling niet betrokken.
Bij de inbewaringstelling door de politie te Venlo zijn de ouders van Renata gehoord. Daarbij zijn vragen gesteld over de gezondheidstoestand van de gezinsleden.
Uit de informatie van de medische dienst van het detentiecentrum Rotterdam blijkt voorts het volgende. In de avond van 21 november, na aankomst in het detentiecentrum Rotterdam wordt het gezin gezien door een verpleegkundige.
Op 22 november vindt volgens het protocol de medische intake plaats met een verpleegkundige. In de avond van 22 november wordt de medische dienst gebeld vanuit de gezinsafdeling en laat de verpleegkundige Renata naar de medische dienst komen. De verpleegkundige overlegt haar bevindingen met de spoedarts en er wordt medicatie voorgeschreven. De situatie wordt doorgegeven aan de teampost van de afdeling en voor de volgende dag wordt een afspraak gepland op het huisartsenspreekuur. Op 23 november wordt Renata gezien door de huisarts. In de avond wordt zij gezien door een verpleegkundige.
Op 24 en 25 november is er op meerdere momenten een verpleegkundige op Renata’s afdeling geweest in verband met verstrekking van medicatie en het verpleegkundig spreekuur. Daarbij zijn geen bijzonderheden gemeld.
Op 26 november heeft de overdracht aan Polen plaatsgevonden.
Waarom hebben de medische posten niet doorverwezen naar een huisarts? Hebben zij hiermee conform de zorgvuldigheidseisen gehandeld? In hoeverre kan uit de registratie van het Gezondheidscentrum worden afgeleid of er verzoeken tot doorverwijzing van de familie zijn geweest, ook als die niet zijn gehonoreerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het AZC de beschikbare medische gegevens niet heeft overgedragen aan het uitzendcentrum Rotterdam? In hoeverre is hiermee gehandeld in strijd met protocollen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er voorafgaand aan de uitzetting naar Polen nog getoetst of vervoer met het oog op de medische toestand van Renate verantwoord was? Wat was de uitkomst van deze toets en waarop was deze gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat Renate in Nederland medische zorg had moeten ontvangen? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om bij voorgenomen uitzetting in aanmerking te komen voor uitstel op medische gronden? Bent u van mening dat de medische zorg in de maanden dat Renate in Nederland verbleef adequaat is geweest?
Uit de beantwoording van de vragen 2 t/m 5 blijkt dat Renata in Nederland medische zorg heeft ontvangen. De IGZ en IVenJ stellen een onderzoek in naar het medisch handelen en de medische informatieoverdracht in de keten. Op de uitkomsten van dat onderzoek kan ik niet vooruitlopen. De EU-Dublin-verordening kent geen regeling inzake het opschorten of afzien van de overdracht op medische gronden. Wanneer een overdracht kortdurend wordt opgeschort zal dit over het algemeen niet hoeven betekenen dat overdracht niet meer mogelijk is. Ik ben inderdaad van mening dat de regels van de Dublin-verordening nimmer de noodzakelijke zorg van personen in de weg mogen staan. Er is ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de Dublin-verordening op enigerlei wijze een belemmering vormt voor goede medische zorg. In de casus van Renata heeft dit geen rol gespeeld.
Voor de vraag of er medische beletselen zijn om een uitzetting verantwoord te achten is het beoordelingskader inzake artikel 64 Vw 2000 het uitgangspunt.
Klopt het dat bij uitstel van overdracht op medische gronden geen beroep meer gedaan kan worden op de Dublin-conventie? In hoeverre heeft dit meegespeeld bij de uitzetting? Bent u van mening dat de regels van de Dublin-conventie er niet toe zouden mogen leiden dat asielzoekers noodzakelijke zorg wordt onthouden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet zegt te gaan over de veiligheid van vervoersmiddelen zoals de Fyra |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat de certificering van vervoersmiddelen als de Fyra of een Boeing niet betekent dat deze ook veilig zijn?1
In mijn brief van 17 juni 20132 heb ik het proces van vergunningverlening voor nieuwe treinstellen geschetst en de rollen die de verschillende partijen in dit proces hebben. De ILT verleent, conform de wettelijke eisen, de vergunning voor indienststelling, oftewel de typegoedkeuring, na beoordeling van het technisch dossier van de vergunningaanvrager en een controle of het proces op de juiste wijze is doorlopen. Als aan alle eisen is voldaan, is de ILT wettelijk verplicht een vergunning af te geven. De wettelijke eisen, uitgewerkt in technische specificaties, zijn opgesteld om waarborgen te hebben voor de veiligheid.
Een verleende vergunning geeft aan dat een voertuig is ingericht en uitgerust conform de Europese en nationale eisen. De vergunning zegt dat is voldaan aan de basiseisen voor veiligheid, maar zegt niets over de productiekwaliteit van ieder afzonderlijk treinstel. De kwaliteit van elk treinstel afzonderlijk is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en de producent. Uit de testritten die nodig zijn voordat de trein in gebruik kan worden genomen, moet blijken of een veilige en betrouwbare exploitatie mogelijk is. De ILT ziet hierop toe als handhavende instantie.
Wat is volgens u de rol die de ILT zou moeten spelen wat betreft de veiligheid van vervoersmiddelen als treinen en vliegtuigen? Heeft de ILT deze taak volgens u voldoende uitgevoerd bij de aankoop van de Fyra treintoestellen V-250? Zo ja, hoe komt u tot deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
Toezicht is het sluitstuk in het zo goed mogelijk waarborgen van veiligheid en duurzaamheid. De wetgever stelt de regels en de normen, de ondertoezichtstaanden voeren die uit en de inspectie ziet toe op de naleving. Zo houdt de inspectie toezicht op de naleving van veiligheids- en milieuwetten en -regels voor de luchtvaart.
Wat betreft de Fyra V250 heb ik in het antwoord op vraag 1 aangegeven dat de ILT wettelijk verplicht is een vergunning te verlenen als gebleken is dat het technisch dossier volledig is en het proces op de juiste wijze is doorlopen. In mijn eerdergenoemde brief heb ik aangegeven dat ik een audit laat uitvoeren op het proces van vergunningverlening. Deze audit moet onder meer antwoord geven op de vraag of het voorgeschreven toelatingsproces adequaat is uitgevoerd en of dit proces en de voorgeschreven technische vereisten voldoende waarborgen bieden voor de gewenste uitkomst, namelijk veilige en betrouwbare voertuigen. De resultaten van deze audit zijn uiterlijk 1 november 2013 gereed, waarna ik uw Kamer hierover zal informeren.
Bent u van mening dat de ILT haar controlerende taak op een actievere manier moet invullen? Zo ja, bent u van mening dat de ILT voortaan geen veiligheidscertificaten mag afgeven als niet is vastgesteld dat een vervoersmiddel werkelijk veilig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 geeft de ILT een vergunning voor indienststelling af, geen veiligheidscertificaat. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Ik wacht de resultaten van de audit af.
Hoe beoordeelt u de huidige capaciteit van de ILT? Is de ILT in staat de controlerende taak op een zorgvuldige en actieve manier uit te voeren? Zo nee, hoe gaat u de capaciteit verhogen?
Ondanks bezuinigingen acht ik de capaciteit van de inspectie voldoende. De inspectie streeft er naar om de nodige capaciteitsreductie vooral te realiseren bij de stafdirecties en de overhead. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat het uitvoerende inspectiewerk met deze bezuinigingen onder druk komt te staan, wordt er naar gestreefd de capaciteit voor het primaire proces te continueren met de inzet van andere werkwijzen (bijv. convenanten en samenwerking met andere inspecties) en digitalisering en uniformering.
Bent u bereid de werkwijze en capaciteit van de ILT te evalueren en indien nodig aanbevelingen te doen voor een effectievere en adequatere werkwijze? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Uitspraken over certificering van treinen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel met daarin een interview met de inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak in het interview «certificering wil niet zeggen dat een trein veilig is»?
In mijn brief van 17 juni 20132 heb ik het proces van vergunningverlening voor nieuwe treinstellen geschetst en de rollen die de verschillende partijen in dit proces hebben. De ILT verleent, conform de wettelijke eisen, de vergunning voor indienststelling, oftewel de typegoedkeuring, na beoordeling van het technisch dossier van de vergunningaanvrager en een controle of het proces op de juiste wijze is doorlopen. Als aan alle eisen is voldaan, is de ILT wettelijk verplicht een vergunning af te geven. De wettelijke eisen, uitgewerkt in technische specificaties, zijn opgesteld om waarborgen te hebben voor de veiligheid.
Een verleende vergunning geeft aan dat een voertuig is ingericht en uitgerust conform de Europese en nationale eisen. De vergunning zegt dat is voldaan aan de basiseisen voor veiligheid, maar zegt niets over de productiekwaliteit van ieder afzonderlijk treinstel. De kwaliteit van elk treinstel afzonderlijk is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en de producent. Uit de testritten die nodig zijn voordat de trein in gebruik kan worden genomen, moet blijken of een veilige en betrouwbare exploitatie mogelijk is. De ILT ziet hierop toe als handhavende instantie.
Waar heeft certificering van treinen door de ILT betrekking op, en waarom is het veiligheidsaspect hier kennelijk niet of onvoldoende in mee genomen? Bent u van mening dat certificering van treinen door de ILT tevens, of in ieder geval, betrekking moet hebben op de veiligheid van de trein? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om na te gaan of certificering in ieder geval betrekking moet hebben op het aspect veiligheid? Zo nee, waarom niet? Toelichting: deze vragen zijn aanvullend op de vragen ter zake van het lid Bashir (SP) ingediend op 31 juli 2013, zaaknummer: 2013Z15516
Certificering van nieuwe treinstellen gebeurt volgens de daartoe gestelde wettelijke eisen. De wettelijke eisen zijn bedoeld om waarborgen te bieden voor de veiligheid. De ILT is verplicht een vergunning af te geven als aan alle wettelijke eisen is voldaan. Zie ook het antwoord op vraag 1.
In mijn eerdergenoemde brief heb ik aangegeven dat ik een audit laat uitvoeren op het proces van vergunningverlening. Deze audit moet onder meer antwoord geven op de vraag of het voorgeschreven toelatingsproces en de voorgeschreven technische vereisten voldoende waarborgen bieden voor de gewenste uitkomst, namelijk veilige en betrouwbare voertuigen. De resultaten van deze audit zijn uiterlijk 1 november 2013 gereed, waarna ik uw Kamer hierover zal informeren.
Het bericht van de aangifte tegen Odfjell wegens het verzwijgen van een groot Methanol-incident |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aangifte tegen Odfjell wegens verzwijgen groot Methanol-incident»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het strikt vertrouwelijke interne rapport?2
Ja.
Vindt u dat dit rapport geheim had moeten blijven of deelt u de mening van de gedeputeerde van de provincie Zuid-Holland dat dit op crimineel gedrag lijkt?
Het incident had in de eerste plaats direct moeten worden gemeld aan de DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR), die optreedt namens gedeputeerde staten. De DCMR had het rapport moeten doorsturen aan Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Aangezien sprake was van een ongewoon voorval met mogelijk nadelige gevolgen voor oppervlaktewater, had het ook aan de waterbeheerder moeten worden gemeld. Ik ben dan ook onaangenaam getroffen door het feit dat dit ten onrechte niet is gebeurd. Zoals bekend heeft de DCMR inmiddels aangifte gedaan bij het openbaar ministerie (OM). Het openbaar ministerie heeft de minister van Veiligheid en Justitie meegedeeld dat het momenteel beziet of er, gezien deze aangifte, aanleiding bestaat een daarop gericht strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen Odfjell. Mijn kwalificatie van dit incident en het handelen van Odfjell is daarom in dit stadium niet aan de orde.
Kunt u toelichten wat zich in 2009 heeft afgespeeld en alle beschikbare informatie en rapporten daarover onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen, alsmede uw appreciatie van het veiligheidsrisico voor medewerkers en omgeving en de rol van het management?
Dit incident is mij pas bekend geworden naar aanleiding van de nieuwsuitzending in EenVandaag. Over de beoordeling door het OM naar aanleiding van de aangifte kunnen geen mededelingen worden gedaan (zie antwoord op vraag 3). Het door Odfjell opgestelde rapport van 23 oktober 2009 is daarom de enige informatiebron over dit incident en daaruit maak ik het volgende op. Op 14 oktober 2009 zijn tankwagons met methanol beladen door middel van slangen omdat de reguliere vulvoorziening defect was. Methanol is een zeer brandbare en giftige stof. Bij dit beladen zijn fouten gemaakt waardoor 1 tank is overgelopen. Volgens het rapport is een hoeveelheid van 5 tot 6 m3 (5.000–6.000 liter) methanol gemorst. Deze zogenaamde «spill» is naar de waterzuiveringsinstallatie van het bedrijf gepompt en een deel is in het riool terecht gekomen. Omdat het een vluchtige stof betreft, hebben ook emissies naar de lucht plaatsgevonden, waardoor werknemers zijn blootgesteld aan gevaarlijke stoffen.
Over de appreciatie van het veiligheidsrisico voor medewerkers en de omgeving en de rol van het management doe ik in dit stadium geen mededelingen (zie antwoord op vraag 3).
Heeft Odfjell dit voorval gemeld bij de Onderzoeksraad voor Veiligheid in het kader van het onderzoek? Zo ja, waarom wordt dit dan niet vermeld in het rapport van de onderzoeksraad? Indien Odfjell dit niet gemeld heeft, deelt u dan de mening dat Odfjell nog steeds geen schoon schip gemaakt heeft en dat het huidige management cruciale informatie achtergehouden heeft?
Het is mij niet bekend of Odfjell dit aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft gemeld. De Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid schrijft voor dat de Onderzoeksraad alleen via een rapport verslag doet van het onderzoek. Deze wet schrijft niet voor dat alle onderzoeksinformatie in het rapport hoeft te worden opgenomen. De Onderzoeksraad beslist zelfstandig welke informatie hij in zijn rapporten opneemt. Informatie uit het onderzoek die niet in het rapport wordt opgenomen, blijft vertrouwelijk.
Bent u bereid om nu ook onderzoek te doen naar individuele personen die in het verleden gevaar voor andere personen veroorzaakt hebben en gevolgen aan de lijst verbinden?
In de in het antwoord op vraag 3 genoemde beoordeling door het OM wordt ook de rol van de betrokken natuurlijke personen gewogen.
Welke strafrechtelijke onderzoeken lopen er tegen Odfjell en hoe gaat het met de voortgang van het onderzoek naar het Butaan-incident?
Op basis van drie strafrechtelijke onderzoeken is vervolging ingesteld tegen Odfjell Terminals Rotterdam B.V. Naast het onderzoek naar het butaan-incident betreft dit vermoedelijke overtredingen van vergunningsvoorschriften en het nalaten maatregelen te nemen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en/of de gevolgen daarvan te beperken, en het naar aanleiding van een incident in oktober 2011 ontstane vermoeden dat werknemers zijn blootgesteld aan de schadelijke stof benzeen terwijl zij onvoldoende beschermd waren. Voorts zijn zes zaken ad informandum op de dagvaarding gevoegd. Inmiddels heeft er met betrekking tot deze zaken een regiezitting plaatsgevonden. De inhoudelijke behandeling staat gepland op 18 en 19 november 2013.
Herinnert u zich de belofte tijdens het algemeen overleg Externe Veiligheid/Handhaving van 20 juni 2013 om met uw collega, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, te overleggen en het toezichtdossier, dat u vertrouwelijk ter inzage gegeven heeft aan de leden van de Tweede Kamer (naar aanleiding van Kamervragen3, openbaar zou maken, als daar geen dwingende belemmeringen voor zijn?
Ik heb tijdens dit overleg toegezegd de vraag door te geleiden naar de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dat is ook gebeurd.
Deelt u de mening dat de in antwoorden op de Kamervragen gegeven reden voor vertrouwelijke inzage, namelijk het bedrijfsbelang van Odfjell, geen steekhoudend argument is voor het geheim houden van documenten, aangezien het bedrijf voortdurend levensgevaarlijke situaties geheim gehouden heeft vanuit het bedrijfsbelang?
Op grond van artikel 68 van de Grondwet blijft verstrekking van informatie aan het parlement achterwege, indien dit in strijd is met het belang van de staat. De niet-vertrouwelijke verstrekking van gegevens van particulieren en bedrijven aan het parlement kan in strijd komen met de het belang van de staat (Kamerstukken II, vergaderjaar 2001–2002, 28 362, nr. 2). Bij niet-vertrouwelijke verstrekking wordt de informatie immers openbaar voor iedereen. Ik meen dat daarom een belangenafweging op zijn plaats is – vergelijkbaar met de belangenafweging uit de Wet openbaarheid bestuur – tussen het belang van openbaarmaking door niet-vertrouwelijke verstrekking aan de Kamer en de belangen van het bedrijf. Daarbij dient in dit geval onder andere een toets plaats te vinden op het belang van de beveiliging van het bedrijf en het voorkomen van sabotage. Deze toets heeft inmiddels plaatsgevonden met raadpleging van Odfjell en er blijkt geen beletsel te zijn voor openbaarmaking van dit dossier van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Als bijlage I4) bij deze brief treft u daarom dit dossier aan.
Is er een wet, die verbiedt om dit dossier (of delen van dit dossier) openbaar te maken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 9.
Indien er geen wettelijk beletsel bestaat om het dossier openbaar te maken, wilt u het dan binnen een week openbaar maken?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u vertrouwen in het management van het bedrijf Odfjell?
Zoals bekend is Odfjell momenteel onder verscherpt toezicht geplaatst, hetgeen betekent dat betrokken toezichthouders, in gezamenlijkheid, bij incidenten direct reageren en desnoods ingrijpen. Ook Odfjell zelf onderzoekt dit incident en is doordrongen van de ernst van deze situatie, die het bedrijf bovendien negatief in de publiciteit heeft gebracht. Het bedrijf is primair verantwoordelijk is voor de naleving van de wet- en regelgeving. Ik ga er daarom van uit dat Odfjell alles in het werk zal stellen om herhaling te voorkomen.
Welke incidenten, Centraal Incidenten Nummer (CIN)-meldingen, boetes en dwangsommen hebben zich voorgedaan bij Odfjell in de afgelopen zes maanden?
Voor een overzicht verwijs ik u naar de bijlage II5) bij deze brief.
Kunt u nu een lijst geven van zware niet-gemelde incidenten van de afgelopen 10 jaar?
Met uitzondering van dit incident in 2009 en het butaan-incident in augustus 2011 zijn mij geen grote incidenten bekend die niet gemeld zijn.
Kunt u garanderen dat we niet opnieuw verrast worden door een veiligheidsschandaal van dit bedrijf, nu of in het verleden?
Zie antwoord vraag 12.
Het betalen van zorgverzekeringspremie voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom blijven Nederlanders, die in het buitenland gedetineerd zijn, premie voor de zorgverzekering verschuldigd, terwijl zij geen aanspraak kunnen maken op medische zorg vanuit de zorgverzekering?
Personen die op grond van ingezetenschap verzekerd zijn voor de volksverzekeringen en in het buitenland zijn gedetineerd blijven in de regel gedurende drie jaar verzekerd.
Een uitvoerige uiteenzetting van de achtergrond van deze regel is opgenomen in de toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 24 van de Zvw van het wetsvoorstel tot wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen (verbetering wanbetalersmaatregelen)1. Dit wetsvoorstel heb ik op 28 juni 2013 bij uw kamer ingediend.
In Artikel I, onderdeel F is een wijziging opgenomen van artikel 24 van de Zvw waarmee wordt beoogd om voor in Nederland verzekerde personen die in het buitenland gedetineerd zijn, op dezelfde wijze als de in Nederland gedetineerde personen de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de Zvw op te schorten.
Bent u ervan op de hoogte dat hierdoor mensen in de schulden terecht kunnen komen, hetgeen een nieuwe start na detentie in de weg staat?
Ja, dat is mij bekend. Het gesignaleerde probleem is mij bij brief van 6 februari 2012 onder de aandacht gebracht door Bureau Buitenland van Reclassering Nederland. Vervolgens heb ik in nauw overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Reclassering Nederland de hierboven vermelde wijziging van artikel 24 van de Zvw opgenomen in het wetsvoorstel.
Weet u eveneens dat ouders van een kind, dat in het buitenland in de fout is gegaan, soms jarenlang premie betalen voor hun kind om nieuwe schulden te voorkomen? Wat vindt u hiervan?
In het wetsvoorstel is geregeld dat de opschorting van rechten en plichten uit de zorgverzekering -ook voor gedetineerden in het buitenland- afhankelijk is van de melding door betrokkene, een vertegenwoordiger of een familielid. Hoewel formeel de rechten en plichten van rechtswege zijn opgeschort, wordt dit in de praktijk alleen geëffectueerd wanneer een melding daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Immers, de detentie is zonder feitelijke melding bij de zorgverzekeraar niet bekend. Deze consequentie is indertijd bij het tot stand komen van artikel 24 van de Zvw onderkend.
Ook in buitenlandsituaties kan deze praktische consequentie (door het doelbewust nalaten van de melding) gewenst zijn, zodat de betrokken persoon in het land van detentie toch zorg ten laste van de Zvw kan ontvangen.
Met het voorstel tot wijziging van artikel 24 van de Zvw is het gesignaleerde probleem naar mijn mening afdoende opgelost. Vrijstelling van betaling van de nominale premie is niet aan de orde en ook niet nodig. Als de detentie door betrokkene, een vertegenwoordiger of een familielid wordt gemeld aan de zorgverzekeraar, wordt de verplichting tot premiebetaling opgeschort.
Bent u bereid het mogelijk te maken dat de verzekering kan worden stopgezet of opgeschort, zoals bijvoorbeeld voor gedetineerden in Nederland geldt, maar dat mensen verzekerd blijven doch geen recht hebben op zorg vanuit de reguliere basisverzekering en geen premie hoeven te betalen? Bent u bereid deze wijziging voor te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u bereid bent hiervoor een oplossing voor te stellen, bent u dan ook bereid te bezien of (ouders van) gedetineerde Nederlanders in het buitenland tijdelijk vrijgesteld kunnen worden van zorgverzekeringspremie in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht NS-beveiliger wil ook zakkenrollers pakken |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «NS-beveiliger wil ook zakkenrollers pakken»?1
Ja.
Klopt het dat Service & Veiligheidspersoneel van de Nederlandse Spoorwegen (NS) op stations geen andere bevoegdheden heeft dan een gewone burger?
Nee, de medewerkers in een service & veiligheidsteam (S&V-team) zijn buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) en beschikken daardoor over de bevoegdheden die in het Wetboek van Strafvordering (Sv) worden toegekend aan opsporingsambtenaren in het algemeen. Dit betreft bijvoorbeeld het staande houden van de verdachte met het oog op het vaststellen van zijn identiteit (artikel 52 Sv), het doen van onderzoek aan de kleding van de verdachte met het oog op het vaststellen van zijn identiteit (artikel 55b Sv) en het onder voorwaarden toepassen van geweld (artikel 7, eerste en zevende lid, Politiewet 2012).
Zijn de bevoegdheden van Service & Veiligheidspersoneel van de NS voldoende toegesneden op de uitoefening van de functie of is er reden om na te denken over uitbreiding van die bevoegdheden?
De bevoegdheden van de boa’s in het domein openbaar vervoer zijn samen met hun werkgevers, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie tot stand gekomen en zijn voldoende toegesneden op de functies en taken in dit domein. Ik zie dan ook geen reden voor uitbreiding van die bevoegdheden.
Zijn de bevoegdheden van Service & Veiligheidspersoneel van de NS voldoende bekend bij reizigers, overig NS-personeel en andere betrokkenen, zoals winkelpersoneel op de stations?
Ja.
Klopt het dat de samenwerking van Service & Veiligheidspersoneel met wijkagenten en spoorwegpolitie op stations, zoals Utrecht en Amsterdam Centraal, steeds stroever verloopt? Zo ja, bent u bereid die samenwerking te bevorderen? Zo nee, waaruit verklaart u de signalen waarvan sprake is in het artikel?
In mijn brief aan uw Kamer van 1 juli jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 28 684, nr. 387) heb ik benadrukt dat een goede samenwerking tussen boa’s en politie van wezenlijk belang is. Er vindt momenteel al goede, intensieve samenwerking plaats in en rond het openbaar vervoer tussen de boa’s van de openbaar vervoer bedrijven, de gemeenten en de politie. De signalen herken ik dan ook niet, toch kan het voorkomen dat de samenwerking in een specifiek geval niet optimaal verloopt. De betrokken partijen dienen scherp te blijven zodat de samenwerking goed blijft en ik houd de vinger aan de pols.
Wat is er door de vorming van de nationale politie veranderd in de samenwerking met de NS?
De overgang van de spoorwegpolitie naar de Dienst Infrastructuur binnen de nationale politie heeft geen gevolgen gehad voor de werkzaamheden van de spoorwegpolitie en de afspraken en samenwerking met de openbaar vervoer bedrijven. Indien NS personeel in een situatie terecht komt waarbij politie ondersteuning nodig is, blijft dit de hoogste prioriteit krijgen.
Op welke wijze garandeert u dat de NS ook in de toekomst de ondersteuning krijgt die is afgesproken met de politie?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet over de veiligheid van de Fyra gaat |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de certificering door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van de Fyra V250 niet betekent dat deze trein veilig is?1
In mijn brief van 17 juni 20132 heb ik het proces van vergunningverlening voor nieuwe treinstellen geschetst en de rollen die de verschillende partijen in dit proces hebben. De ILT verleent, conform de wettelijke eisen, de vergunning voor indienststelling, oftewel de typegoedkeuring, na beoordeling van het technisch dossier van de vergunningaanvrager en een controle of het proces op de juiste wijze is doorlopen. Als aan alle eisen is voldaan, is de ILT wettelijk verplicht een vergunning af te geven. De wettelijke eisen, uitgewerkt in technische specificaties, zijn opgesteld om waarborgen te hebben voor de veiligheid.
Een verleende vergunning geeft aan dat een voertuig is ingericht en uitgerust conform de Europese en nationale eisen. De vergunning zegt dat is voldaan aan de basiseisen voor veiligheid, maar zegt niets over de productiekwaliteit van ieder afzonderlijk treinstel. De kwaliteit van elk treinstel afzonderlijk is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en de producent. Uit de testritten die nodig zijn voordat de trein in gebruik kan worden genomen, moet blijken of een veilige en betrouwbare exploitatie mogelijk is. De ILT ziet hierop toe als handhavende instantie.
Klopt het dat de ILT treinen certificeert zonder hierbij naar de veiligheid te kijken? Zo ja, acht u deze manier van certificeren nog langer wenselijk? Zo nee, waarom geeft de ILT dan aan dat hun certificering niet betekent dat een trein veilig is?
Zoals hierboven beschreven is de ILT wettelijk verplicht een vergunning te verlenen als gebleken is dat het technisch dossier volledig is en het proces op de juiste wijze is doorlopen. Daarbij heb ik ook vermeld dat de wettelijke normen, waaraan moet worden voldaan, zijn opgesteld om de veiligheid te borgen.
In mijn eerdergenoemde brief heb ik aangegeven dat ik een audit laat uitvoeren op het proces van vergunningverlening. Deze audit moet onder meer antwoord geven op de vraag of het voorgeschreven toelatingsproces en de voorgeschreven technische vereisten voldoende waarborgen bieden voor de gewenste uitkomst, namelijk veilige en betrouwbare voertuigen. De resultaten van deze audit zijn uiterlijk 1 november 2013 gereed, waarna ik uw Kamer hierover zal informeren.
Wat is uw mening over de uitspraak van de inspecteur-generaal van de ILT dat het nog te vroeg is om een conclusie te trekken dat de Fyra V250 niet veilig is?
De ILT heeft een rol als vergunningverlener en een rol als handhaver. In haar rol als handhavende instantie heeft de ILT zowel tijdens de testritten als de reguliere ritten van de V250 regelmatig inspecties uitgevoerd. Uit deze inspecties kwamen veel storingen naar voren, waarbij niet direct de veiligheid in het geding was. Dat was wel het geval bij de ernstigste storing, namelijk de afgevallen bodemplaat op het Belgische spoor. Daarbij ontstond een onveilige situatie. De Belgische inspectie was daar bevoegd. Naar aanleiding daarvan zijn per direct de treindiensten met de V250 in Nederland en België gestaakt. Op basis van haar eigen inspectieresultaten heeft de ILT niet kunnen concluderen dat de Fyra V250 niet zou voldoen aan de veiligheidseisen.
Hoe is het mogelijk dat de ILT, die niet certificeert op veiligheid, wel zegt dat de conclusie om de Fyra V250 als onveilig te bestempelen voorbarig is?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat de ILT een certificaat afgeeft voor de Fyra V250 zonder ter plekke onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 laat ik een audit uitvoeren naar het proces van vergunningverlening. In deze audit wordt onder meer onderzocht of de ILT aanvullende bevoegdheden of verantwoordelijkheden nodig heeft om tijdens het vergunningverleningproces interventies en/of inspecties op ontwerp en productieniveau te kunnen uitvoeren.
Het bericht dat steeds meer gezinnen op straat belanden door de crisis |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat steeds meer gezinnen op straat belanden door de crisis? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Wanneer een gezin op straat zou komen te staan door (noodgedwongen) weigering van een opvanginstelling is dit natuurlijk een onwenselijke situatie. Navraag bij de betrokken centrumgemeenten leert dat zij de signalen van een stijgend aantal aanmeldingen herkennen en dat zij dit monitoren. Zij geven aan in te zetten op preventie in nauwe samenwerking met betrokken hulporganisaties en woningcorporaties. Wanneer een gezin toch op straat dreigt komen te staan wordt met deze partners altijd een noodoplossing gezocht en gevonden. De betrokken centrumgemeenten geven aan geen signalen te hebben dat gezinnen noodgedwongen op straat slapen. Navraag die de Federatie Opvang bij de betrokken opvanginstellingen deed, geeft eenzelfde beeld.
Wat vindt u ervan dat in Groningen, Drenthe en Friesland elke maand 16 gezinnen worden afgewezen voor opvang, omdat de opvanginstelling vol zit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gezinnen zijn momenteel dakloos? Wat is de ontwikkeling hierin geweest de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van signalen over een vermeende toename van dakloze gezinnen heb ik het Trimbos instituut gevraagd hier nader onderzoek naar te doen bij de centrumgemeenten. Uit de Monitor Stedelijk Kompas 2012 blijkt dat er geen goed beeld is van hoeveel gezinnen in Nederland op dit moment dakloos zijn en wat de ontwikkeling hierin is geweest de afgelopen jaren. De reden hiervoor is dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten in operationele definities en wijzen van registreren. Er wordt door de meeste centrumgemeenten wel een stijgende trend gesignaleerd.
Wat zijn de voornaamste redenen dat deze gezinnen op straat belanden? Kunt u uw antwoord uitgebreid beantwoorden?
Uit de bovengenoemde monitor blijkt dat bij de overgrote meerderheid van gezinnen die zich aanmelden bij de opvang sprake is van multiproblematiek en schulden / huurachterstand. Ook het hebben van onvoldoende basisvaardigheden en een grote afstand tot de arbeidsmarkt speelt vaak een rol. Dit beeld wordt bevestigd door een inventarisatie die de Federatie Opvang heeft gedaan.
Hoeveel gezinnen worden maandelijks afgewezen, doordat opvanginstellingen vol zitten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de Monitor Stedelijk Kompas is centrumgemeenten gevraagd hoe vaak het voorkomt dat gezinnen worden geweigerd bij de opvang omdat er geen plek voor hen is. In de drieëntwintig centrumgemeenten die hier zicht op hebben werden in 2012 per jaar gemiddeld zes gezinnen per centrumgemeente geweigerd omdat er geen plek was. Ik heb de Federatie Opvang gevraagd of er aanvullende gegevens beschikbaar zijn. Deze zijn niet beschikbaar.
Hoeveel gezinnen worden gedwongen buiten te slapen, omdat er geen plek voor hen is in opvanginstellingen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van bovengenoemde monitor is centrumgemeenten gevraagd wat er gebeurt met de gezinnen die zich aanmelden bij de maatschappelijke opvang, maar daar niet terecht kunnen wegens plaatsgebrek. Dit wordt niet altijd geregistreerd.
Het is overigens niet zo dat centrumgemeenten verder geen inspanningen leveren om een oplossing te vinden wanneer er geen plek is in de opvang. Uit de bovengenoemde monitor blijkt dat veel centrumgemeenten gezinnen waarvoor geen plek is vooral helpen door te verwijzen naar het eigen netwerk of hulp te bieden bij het vinden van een plek in een andere regio. Andere alternatieven die regelmatig worden ingezet zijn een tijdelijke opvangplek in een hotel of vakantiehuisje op kosten van de gemeente of een tijdelijke plek in de maatschappelijke opvang zonder gezinsunits. Navraag leert dat wanneer een gezin echt op straat dreigt te moeten slapen veel moeite wordt gedaan om dit te voorkomen, hierbij wordt ook wel wordt opgeschaald naar het niveau van wethouder of burgemeester om een noodoplossing te vinden. Met behulp van verschillende organisaties lukt dat meestal volgens de Federatie Opvang. Mij zijn geen gevallen bekend van rechthebbende gezinnen die noodgedwongen op straat moeten slapen.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat gezinnen op straat belanden en dat gezinnen, die nu dakloos zijn, zo spoedig mogelijk geholpen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De preventiemogelijkheden liggen zowel op mijn beleidsterrein als op dat van de minister voor WenR en de staatssecretaris van SZW. Er wordt al sterk op ingezet.
Zo ben ik samen met de minister van WenR partner in het meerjarige landelijke project Achter de Voordeur-aanpak / Multiprobleemgezinnen. Daarnaast ben ik via ZonMW medefinancier van een onderzoek naar voorspellers van huisuitzetting wegens huurachterstand. Ook het voorkomen van schulden en schuldhulpverlening is een belangrijk middel om te voorkomen dat men op straat komt te staan. Gemeenten zijn bij de invoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (2012) ondersteund door het programma «Op weg naar effectieve schuldhulp», een samenwerking tussen het ministerie van SZW, Divosa, MOgroep, Nibud, NVVK, VNG en Wijzer in Geldzaken. Dit programma wordt in een lichtere vorm voortgezet.
In de voortgangsbrief maatschappelijke opvang en zwerfjongeren ga ik uitgebreid in op de preventie van het op straat komen staan van gezinnen. Wanneer gezinnen toch hun woning verliezen en zij nergens anders terecht kunnen, zijn centrumgemeenten verantwoordelijk voor de opvang.
Kansspelen op het internet |
|
Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel in de Volkskrant waaruit blijkt hoe eenvoudig het (nog steeds) is om online te gokken, terwijl dit (nog steeds) verboden is?1
Online kansspelen (zoals online poker, casinospelen of sportweddenschappen) zijn op dit moment nog verboden, terwijl honderdduizenden Nederlanders nu wel al online spelen. Zij spelen bij aanbieders zonder vergunning, op wie nu geen toezicht mogelijk is. De doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid om spelers te beschermen worden op deze wijze niet gerealiseerd. Ik acht het daarom van groot belang kansspelen op afstand zo spoedig mogelijk te reguleren om een einde te maken aan deze situatie.
Hoe gaat het wetsvoorstel, dat online kansspelen reguleert, ervoor zorgen dat niet gespeeld kan worden bij aanbieders zonder vergunning? Waarom zal dat dan wel gehandhaafd kunnen worden, terwijl de handhaving nu ook tekort schiet?
Uitgangspunt van het wetsvoorstel kansspelen op afstand is Nederlandse spelers, door middel van kanalisatie van het aanbod, zoveel mogelijk richting de legale markt te leiden. Voor een effectieve handhaving is een gereguleerd aanbod noodzakelijk. Hierbij is het van belang dat de legale markt een voldoende attractief alternatief is ten opzichte van de illegale markt. Legale aanbieders krijgen daarom de mogelijkheid spelers te wijzen op de door hen legaal aangeboden diensten.
De kansspelautoriteit heeft tevens een taak om spelers te informeren over het legale aanbod. Daarnaast treedt de kansspelautoriteit handhavend op tegen illegaal aanbod van kansspelen op afstand. Zo zijn eerder dit jaar, in samenwerking tussen de politie en de kansspelautoriteit, zeven illegale kansspelwebsites buiten gebruik gesteld en heeft de kansspelautoriteit recent een boete van 100.000 euro opgelegd aan een bedrijf dat op internet onder meer bingo en roulette aanbiedt.
Bovendien ben ik voornemens in het wetsvoorstel kansspelen op afstand enkele aanvullende handhavingsinstrumenten op te nemen om de handhavingsmogelijkheden van de kansspelautoriteit om illegale online kansspelen aan te pakken verder te versterken. Een daarvan is de bevoegdheid om partijen die illegale kansspelen op afstand bevorderen of daartoe middelen verschaffen, zoals betaaldienstverleners en internet-dienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Daarnaast worden door de kansspelautoriteit Memoranda of Understanding afgesloten met kansspelautoriteiten in andere landen om de handhavingsmogelijkheden in het buitenland te versterken.
Wat is uw reactie op de constatering dat aanbieders van kansspelen op internet wel erg eenvoudig de boterzachte gedoogcriteria te omzeilen, namelijk dat niet geadverteerd mag worden op radio en televisie en in gedrukte media, dat de website niet mag eindigen op.nl en niet in de Nederlands taal mag worden aangeboden? Zijn deze criteria bewust zo opgesteld om de aanbieders van online kansspelen niet tegen het hoofd te stoten?2 Zo nee, waarom dan wel?
Vooropgesteld moet worden dat geen sprake is van gedoogcriteria. Gezien het grote aanbod van kansspelen op internet is de kansspelautoriteit genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Ze heeft daartoe prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de kansspelautoriteit.
Daarnaast heeft de Kansspelautoriteit bijvoorbeeld afspraken gemaakt met Facebook en Hyves ten aanzien van reclame voor kansspelen via deze websites.
Hoe wordt omgegaan met aanbieders die door directe e-mailberichten aan internetspelers en door advertenties op andere (Nederlandse) websites («affiliates») volop reclame blijven maken en Nederlandse spelers blijven lokken? Waarom wordt hier niet tegen opgetreden? Deelt u de mening dat het omzeilen van deze criteria niet getuigt van veel goede wil om zich aan de Nederlandse regels te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich dit tot de door de Kamer aangenomen motie die de regering verzoekt te bewerkstelligen dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden?3 Hoe wordt deze motie uitgevoerd?
Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 20124 heb geïnformeerd, ben ik voornemens aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd uit te sluiten voor een vergunning voor kansspelen in Nederland.
Bent u bereid de gedoogcriteria aan te scherpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is geen sprake van gedoogcriteria. De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen en bevoegd tot het aanpassen van de prioriteringscriteria.
Bent u van mening dat toekomstige vergunningaanvragers op zijn minst ook duidelijkheid moeten scheppen over wie de «ultimate beneficial owner» is, met het doel criminaliteit en witwassen tegen te gaan?
Ja.
Wat is uw reactie op het advies bedrijven, die zich tot nu toe aan de regels hebben gehouden en dus geen online kasspelen hebben aangeboden, bij de regulering van het online gokken een voorsprong te geven in de vorm van een «fast-lane», «pre-launch» of een experiment om een gelijk speelveld te creëren?4
Het «gelijk speelveld» wordt zowel door landbased vergunninghouders, online aanbieders en mogelijke nieuwe toetreders als media en uitgevers op verschillende wijzen als argument gebruikt om hun eigen belangen te onderstrepen.
Een gelijk speelveld houdt in dat de regels gelijk zijn voor alle partijen. Een gelijk speelveld houdt derhalve niet per definitie in dat partijen allemaal dezelfde uitgangspositie hebben of dezelfde verwachte uitkomst (bijvoorbeeld verwachte winst). Er zijn altijd partijen die een bepaald voordeel hebben t.o.v. anderen: de ene partij kan bijvoorbeeld gemakkelijker lenen, de ander heeft meer naamsbekendheid, een betere reputatie of heeft al investeringen gedaan of kennis opgebouwd. Alleen als de huidige voorsprong of achterstand dermate groot is dat die ervoor zou zorgen dat geen concurrentie op gang komt, kan dat een reden zijn om te overwegen iets aan deze uitgangssituatie te doen (bijvoorbeeld als daardoor overwinsten, hoge prijzen en slechte kwaliteit ontstaan).
Aan het geven van voorsprong aan partijen die zich tot nu toe aan de regels hebben gehouden en geen online kansspelen hebben aangeboden kleven derhalve aanzienlijke risico’s (strijd met het gelijkheidsbeginsel en het vrije dienstenverkeer) waardoor hiertoe niet eenvoudig kan worden besloten.
Gezien het feit dat veel partijen in de consultatie opmerkingen over een «fast-lane» en «pre-launch» hebben gemaakt, onderzoek ik de mogelijkheden daartoe. Hierbij moet wel al worden opgemerkt dat de mogelijkheden hiertoe zeer beperkt lijken te zijn. Ook zou een door partijen bepleite «pre-launch» vooruit lopen op parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand.
Hoe ziet u de rol van Ideal, banken en creditcardmaatschappijen die zaken blijven doen met aanbieders van kansspelen op het internet wetende dat dit niet is toegestaan? Hoe staat het met de uitvoering van de door de Kamer aangenomen motie die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat geen zaken worden gedaan met partijen die kansspelen aanbieden op internet?5
De Wet op de kansspelen (Wok) verbiedt het bevorderen van deelname aan kansspelen zonder vergunning. Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 2012 heb geïnformeerd7, zijn afspraken gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over het gebruiken van een zwarte lijst. De kansspelautoriteit is in dialoog met de NVB en betaaldienstverleners om tot adequate betalingsblokkeringen te komen. De NVB en betaaldienstverleners hebben daarbij aangegeven behoefte te hebben aan een duidelijke bepaling in de Wok om mogelijke claims te voorkomen. In het in consultatie gegeven wetsvoorstel heb ik daarom een regeling voorgesteld die ertoe strekt buiten twijfel te stellen dat het begrip «bevorderen» van deelname aan illegale kansspelen zich ook uitstrekt tot het aanbieden van betaal- en internetdiensten die dat mogelijk maken. Daarnaast heb ik een regeling voorgesteld die de kansspelautoriteit, na constatering dat dergelijke dienstverlening een onmisbare schakel in illegaal kansspelaanbod vormt, de bevoegdheid geeft deze dienstverleners een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te beëindigen.
Het gijzelen van mensen bij het niet betalen van (verkeers)boetes |
|
Nine Kooiman |
|
Waarom is het aantal gijzelingszaken dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft overgedragen aan het openbaar ministerie, ondermeer wegens het niet betalen van verkeersboetes, gestegen met 21 procent tussen 2008 en 2012? Wat is uw reactie op de bezorgdheid van advocaten en rechters hierover?1
De gijzeling is het laatste middel dat kan worden ingezet om iemand een opgelegde (verkeers)boete op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te laten betalen. Het aantal opdrachten tot gijzeling dat het CJIB naar de politie heeft gezonden is in de periode van 2008–2012 gestegen van 47.699 zaken naar 57.765 zaken per jaar, een toename van 21%. Het betreft hier het aantal zaken dat is overgedragen en niet het aantal personen (één persoon kan meerdere zaken hebben). In ruim 40% van de gevallen wordt onder dreiging van het dwangmiddel gijzeling alsnog de (verkeers)boete betaald. Het feitelijk aantal geëffectueerde gijzelingen is dus aanzienlijk lager dan de bovenstaand genoemde aantallen.
Veelal duurt het langer dan een jaar alvorens dwangmiddelen zoals gijzeling worden ingezet. Dit betekent dat een groot deel van het aantal gijzelingszaken in een bepaald jaar betrekking heeft op opgelegde verkeersboetes uit het voorgaande jaar, of op (verkeers)boetes die zelfs langer dan een jaar daarvoor zijn opgelegd. Indien mensen hun boetes in een eerder stadium betalen, hoeft gijzeling als ultimum remedium uiteraard niet te worden ingezet. De inspanningen van het OM en het CJIB blijven hier dan ook op gericht. Overigens is de mogelijkheid van gijzeling wettelijk gemaximeerd tot een week.
Hoe vaak worden mensen meer dan één keer gegijzeld voor het openstaan van dezelfde boete?
De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften geeft geen beperking aan het aantal keren dat iemand gegijzeld mag worden voor een niet-betaalde boete. Het beleid van het OM is dat dit in de praktijk niet vaker dan één keer per boete wordt gedaan. Wel is het mogelijk dat iemand meerdere openstaande verkeersboetes heeft en dat voor elke afzonderlijke verkeersboete uiteindelijk gijzeling plaatsvindt.
Hoe effectief is het opsluiten van mensen wegens het niet betalen van (verkeers)boetes? Wat levert dit (uiteindelijk) op, rekening houdend met de kosten van detentie?
Het is niet mogelijk om de effectiviteit van het instrument gijzeling afzonderlijk te kwantificeren. Kenmerkend voor dit dwangmiddel is immers dat niet alleen de daadwerkelijke inzet ervan, maar (juist) ook de dreiging ermee of zelfs het vooruitzicht dat ermee gedreigd zal worden mensen tot betaling van hun openstaande boete beweegt. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven betaalt ruim 40% van de mensen onder dreiging van het dwangmiddel gijzeling uiteindelijk alsnog de boete. Ook komt het voor dat mensen nog tijdens de gijzeling hun boete betalen. Wanneer dit gebeurt, wordt de gijzeling direct beëindigd.
Wanneer zal het beleid geïmplementeerd zijn dat het CJIB beter rekening zal houden met de persoonlijke omstandigheden van mensen, waarbij onderscheid gemaakt zal worden tussen mensen die niet kunnen en mensen die niet willen betalen?2
Uitgangspunt is dat opgelegde (verkeers)boetes betaald moeten worden. Er zijn echter schrijnende gevallen waarin op dit uitgangspunt een uitzondering wordt gemaakt en dat enige coulance betracht wordt. Het OM en het CJIB zijn inmiddels gestart met de ontwikkeling van criteria aan de hand van voorkomende casuïstiek, hetgeen moet leiden tot een persoonsgerichte aanpak als er sprake is van een onredelijke situatie. Doelstelling is dat voor 1 juli 2014 de uitvoeringsprocessen van het CJIB hierop zijn aangepast.
Bent u bekend met de zaak van de heer V, een meneer van bijna 80 jaar die in detentie een vervangende hechtenis uitzit wegens het niet kunnen betalen van een hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel?3 Bent u bekend met het feit dat de strafrechter destijds heeft geoordeeld deze meneer te oud te vinden voor celstraf, maar dat hij nu toch een jaar in de cel moet zitten? Hoe kan dit? Welk doel heeft de vervangende hechtenis in dit geval?
Ja, ik ben bekend met de zaak van de heer V. De rechter heeft de heer V. veroordeeld tot het betalen van een schadevergoedingsmaatregel. De rechter heeft hierbij het aantal dagen vervangende hechtenis bepaald dat bij niet betalen ten uitvoer gelegd dient te worden. De executieplicht brengt mee dat de door de rechter opgelegde straffen en maatregelen ten uitvoer moeten worden gelegd. De heer V. heeft de hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel niet voldaan. Evenmin is verhaal zonder dwang mogelijk gebleken en ook de inzet van een deurwaarder heeft niet geleid tot betaling. Op grond van de wet rest dan geen andere mogelijkheid dan het ten uitvoer leggen van de vervangende hechtenis.
In de zaak van de heer V. is een aantal slachtoffers gedupeerd. Het feit dat de heer V. de schadevergoeding niet betaalt, houdt in dat de slachtoffers nog steeds wachten op hun geld. Hoewel de vervangende hechtenis de heer V. niet ontslaat van zijn verplichting tot betalen, zorgt uitvoering van het vonnis van de rechter wel voor een gevoel van rechtvaardiging in de richting van de slachtoffers.
In deze zaak gaat het voor de goede orde om een vervangende hechtenis, als sluitstuk van het proces van inning van een schadevergoedingsmaatregel. Dit is iets anders dan een gijzeling, als laatste dwangmiddel dat kan worden ingezet om iemand een opgelegde verkeersboete op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te laten betalen.
Bent u ook bekend met de slechte gezondheidssituatie van de heer V., zoals het feit dat hij (’s nachts) wel eens valt en dan pas enkele uren later gevonden wordt om hem overeind te helpen? Krijgt de heer V. alle benodigde medicijnen voor zijn aandoeningen? Hoe wordt er omgegaan met het feit dat hij (vanwege zijn geestelijke aftakeling) nauwelijks lijkt te begrijpen wat er gebeurt en dat bepaalde negatieve herinneringen aan de oorlog weer boven komen?
Zowel bij binnenkomst als gedurende detentie wordt de gezondheidssituatie van gedetineerden beoordeeld. Dit is ook het geval geweest bij dhr. V. Een medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft beoordeeld dat dhr. V. detentiegeschikt is. De detentie van dhr. V. is daarom voortgezet. Daarbij heeft de heer V. de zorg gekregen die past bij zijn gezondheidssituatie.
Deelt u de mening dat in het geval van de heer V. en soortgelijke gevallen vervangende hechtenis geen enkel doel dient, schrijnende toestanden oplevert en dat naar alternatieven gezocht moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met spoed naar de situatie van de heer V. te kijken en er voor te zorgen dat detentie niet onnodig lang voortduurt?
Ik deel die mening niet.
De vervangende hechtenis is bedoeld – en ook expliciet door de rechter in het vonnis opgenomen – als laatste stok achter de deur om een veroordeelde tot betaling te bewegen. De dreiging van hechtenis kan een extra aansporing vormen om alsnog de schadevergoedingsmaatregel te betalen. Het rechtsgevoel brengt mee dat wanneer de rechter iemand met inachtneming van diens persoonlijke omstandigheden veroordeelt tot een schadevergoedingsmaatregel, de veroordeelde ook daadwerkelijk moet betalen. In dat opzicht heeft de vervangende hechtenis naast de preventieve werking voor de veroordeelde ook een algemeen preventieve werking die anderen van het begaan van dit soort misdrijven kan weerhouden.
De heer V. verblijft thans nog in detentie. Zijn gezondheidssituatie wordt in de gaten gehouden door de medische dienst van de penitentiaire inrichting waar de heer V. verblijft. Op dit moment is er geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van zijn vervangende hechtenis te stoppen.
Het totaal mislukte Vogelaarbeleid |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geld Vogelaarwijken in bodemloze put beland»?1
Ja.
Ziet u de relatie tussen de extreme oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen in de criminaliteit, bijstandsafhankelijkheid en schooluitval en de verloederde staat van de zogenaamde krachtwijken?
De aandachtswijken zijn geselecteerd op basis van 18 indicatoren die sociaaleconomische achterstanden, sociale leefbaarheidproblemen, fysieke achterstanden en fysieke problemen in beeld brengen. Het gaat dan bijvoorbeeld om cumulatie van een laag besteedbaar inkomen, oude woningen en veel ervaren overlast. Gemiddeld ligt het aandeel niet-westerse allochtonen in de aandachtswijken op 49%, maar de variatie is groot. Zo ligt het percentage in de aandachtswijk Meezenbroek in Heerlen op 13% en in de Schilderswijk in Den Haag op 85%. De concentratie van sociaaleconomische en fysieke achterstanden heeft deze wijken onder druk gezet.
Kunt u aangeven in welk opzicht de massa-immigratie een verrijking is geweest voor Nederland?
Migratie heeft door de eeuwen heen invloed gehad op de Nederlandse samenleving. Nederland is een pluriform land geworden waarin vele migranten ondanks soms forse tegenwind, hun weg hebben weten te vinden. Zij zitten op school of werken en leveren als burgers een bijdrage aan dit land. De vooruitgang die de tweede generatie migranten boekt in het onderwijs stemt hoopvol voor de toekomst. Tegelijkertijd baart het zorgen dat het integratieproces bij een deel van onze inwoners te langzaam gaat of stokt. Dit vraagt om de volle aandacht, omdat het de samenleving als geheel raakt. Dit kabinet staat voor een Nederland waarin iedereen gelijke kansen krijgt, ongeacht zijn of haar afkomst. Van nieuwkomers mag verwacht worden dat zij deze kansen grijpen.
In hoeverre deelt u de visie dat de honderden miljoenen euro's die verspild zijn aan de Vogelaarwijken een bizar hoge prijs is voor naïef links idealisme, dat bij voorbaat gedoemd was te mislukken?
Met de wijkenaanpak wordt ernaar gestreefd om het tij daar waar de leefbaarheid ernstig onder druk staat te keren. Via rapportages wordt u sinds 2.008 jaarlijks geïnformeerd over de voortgang. De afgelopen maanden zijn verschillende studies uit gekomen naar de tussenresultaten van de interventies in de aandachtswijken. Enerzijds ziet men verbeteringen (Rigo / Atlas voor gemeenten), positieve trends (SCP) en zijn bewoners in de aandachtswijken meer tevreden over hun woonomgeving en de ontwikkeling van hun buurt (WoON 2012). Anderzijds is men kritisch over de onderscheidende meerwaarde van de interventies (SCP). In de visie op leefbaarheid die u dit najaar ontvangt, zal ik hier verder op in gaan.
Op welke wijze gaat u deze mega-verspilling in de toekomst voorkomen?
De financiële impuls ten behoeve van de wijkenaanpak vanuit het kabinetsprogramma uit 2007 was tijdelijk en is inmiddels afgerond, met uitzondering van de cofinanciering van extra wijkverpleegkundigen. Deze is op verzoek van de Tweede Kamer structureel. Het Rijk zet nog wel deskundigheid in, brengt de voortgang in beeld, ondersteunt, verspreidt kennis en fungeert als aanspreekpunt (loketfunctie).
Ziet u in dat de enige structurele manier om de betreffende wijken leefbaarder te krijgen het oppakken, het vastzetten en waar mogelijk – na denaturalisatie – het uitzetten van het tuig is? Zo nee, hoeveel miljoen euro bent u van plan nog te verspillen aan links kul-beleid?
Leefbaarheid is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de fysieke leefomgeving, sociaaleconomische positie van bewoners, criminaliteit. Wat betreft de aanpak van criminaliteit en overlastgevend gedrag: de aanpak van (jeugd)criminaliteit is één van de speerpunten van dit kabinet. Wanneer sprake is van het begaan van strafbare feiten dan is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit en uitzetting wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk. In het najaar ontvangt u van mij, zoals eerder gemeld, nadere informatie over de aanpak van leefbaarheid.
Het feit dat de regering, ondanks veel toezeggingen, nooit een plan gemaakt heeft om ingezetenen van Nederland met een buitenlands kenteken, belasting te laten betalen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat houders van een auto met een buitenlands kenteken hier in Nederland belasting betalen, wanneer die personen ingezeten van Nederland zijn of hier langere tijd wonen en/of werken?
Ja. Elke in Nederland wonende persoon is in beginsel verplicht zijn motorrijtuig(en) te laten registreren in het Nederlandse kentekenregister.1 De RDW geeft dit door aan de Belastingdienst waarna motorrijtuigenbelasting (MRB) en belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) kan worden geheven.
Maar ook indien een ingezetene van Nederland houder is van een auto met een buitenlands kenteken, is hij verplicht MRB en BPM te betalen, dit rekening houdend met de beperkingen voortvloeiend uit het Europees recht.
Herinnert u zich dat u op 7 november 2011 tijdens het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2012 (Kamerstuk 30 003, nr. 81) beloofde de Kamer «nader te informeren over de motorrijtuigenbelasting (mrb) van voertuigen met een buitenlands kenteken»?
Ja.
Herinnert u zich de op 29 november 2011 aangenomen motie-De Rouwe, Kamerstuk 29 398, nr. 308, die de regering verzocht om «binnen drie maanden met een plan van aanpak te komen om te controleren of belasting betaald is voor niet-geïmporteerde auto's met een buitenlands kenteken.»
Ja. Mede naar aanleiding van de motie van het Kamerlid De Rouwe2 is nog in 2011 de Belastingdienst gevraagd de activiteiten op dit punt te intensiveren en een plan van aanpak op te stellen. Hierover is gerapporteerd in de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst.3
Herinnert u zich de op 29 november 2011 aangenomen motie-Van Bemmel c.s., Kamerstuk 29 398, nr. 309 die de regering verzocht «het in het Nederlandse kentekenregister mogelijk te maken dat buitenlandse kentekens uit de EU-landen hierin kunnen worden opgenomen, teneinde de inning van boetes en wegenbelasting mogelijk te maken en de eigenaren van buitenlandse voertuigen die hier als zzp'er of werknemer aan de slag gaan te verplichten om, conform de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)-systematiek, deze voertuigen in het Nederlandse kentekenregister in te schrijven en de Kamer uiterlijk eind januari over de voortgang hiervan te berichten.»
Ja. In de brief van 5 maart 20124 over de uitvoering van de door uw Kamer aangenomen motie-Van Bemmel c.s. is aangegeven dat iemand die in een periode van zes maanden vier maanden in Nederland verblijft, verplicht is zich bij de GBA in te schrijven. Inschrijving bij de GBA betekent dat de auto in Nederland moet worden geregistreerd. Het voertuig krijgt dan een Nederlands kenteken. Vanaf dat moment moet in Nederland de MRB en BPM worden betaald, verzekering afgesloten en geldt de Nederlandse APK plicht. Daarnaast is in die brief aangegeven dat de uitwisseling van gegevens uit de nationale kentekenregisters tussen EU-lidstaten voor de afhandeling van verkeersovertredingen eenvoudiger zal worden met de implementatie van de Europese Richtlijn grensoverschrijdende handhaving (2011/82/EU). Boetes voor verkeersovertredingen op buitenlandse kentekens kunnen dan gemakkelijker worden geïnd. Dit is nu nog lastig, omdat de Nederlandse overheid van de meeste kentekens niet de gegevens van de eigenaar kan achterhalen. De richtlijn moet eind dit jaar door de EU-lidstaten zijn geïmplementeerd. De minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de implementatie van deze richtlijn.
Herinnert u zich dat u in het voorjaar van 2012 in de tiende halfjaarsrapportage van de Belastingdienst, Kamerstuk 31 066 nr. 131 aan de Kamer schreef: «Met ingang van 2012 houdt de Belastingdienst de bestuurlijke informatie over buitenlandse voertuigen apart bij. Deze is op dit moment nog niet van dien aard dat daaruit betrouwbare gegevens kunnen worden gedestilleerd. In de volgende rapportage wordt een overzicht opgenomen van het aantal voertuigen dat is opgespoord en ook een uitsplitsing naar herkomst van die voertuigen»? Kunt u die uitsplitsing per land geven?
Ja, sinds 2012 houdt de Belastingdienst de bestuurlijke informatie over buitenlandse voertuigen – in relatie tot met name de MRB – apart bij. Het aantal voertuigen dat is opgespoord en een uitsplitsing naar herkomst van de bestuurder is in de bijlage opgenomen5. In 2012 betrof het 3.786 personen en in 2013 betrof het tot begin augustus 3.107 personen waarmee het totaal aantal personen uitkomt op 6.893. De drie grootste groepen betroffen Nederlanders (2.430 personen), Polen (1.925 personen) en Bulgaren (688 personen). De in de bijlage opgenomen signalen, uitgesplitst naar nationaliteit van de bestuurder, zijn afkomstig uit het toezicht van de Belastingdienst en van andere overheidshandhavers. Deze signalen worden vervolgens gebruikt in het toezicht.
Herinnert u zich dat u in januari 2013 in de elfde halfjaarsrapportage van de Belastingdienst, Kamerstuk 31 066 nr. 154 een paar regels schreef over auto’s met buitenlandse kentekens en aangaf dat van de 350.000 in Nederland geregistreerde buitenlandse arbeiders slechts 31% een auto in Nederland heeft geregistreerd en dat wel 70 personen een naheffing en een boete gekregen hebben?
Ja.
Herinnert u zich dat u bij de plenaire behandeling van het Belastingplan 2013, op 15 november 2012 heeft toegezegd om de Kamer nader te informeren over de wetgeving, controle en handhaving en u dat in de elfde halfjaarsrapportage Belastingdienst Kamerstuk 31 066, nr. 154 dit preciseerde en meteen inperkte door te zeggen dat de Kamer vóór 1 april 2013 een separate brief zou krijgen waarin de problematiek met betrekking tot de handhaving van de regels voor buitenlandse kentekens in haar volle breedte wordt behandeld? Klopt het dat u dit voornemen om een brief voor 1 april 2013 aan de Kamer te schrijven op 20 maart 2013 in een brief aan de Kamer bevestigde, Kamerstuk 33 402, nr. 52?
Ja, dit klopt.
Waar is de voor 1 april toegezegde brief? En hoever staat het met het registreren en inschrijven van buitenlandse kentekens?
Ik hecht eraan deze problematiek zo goed mogelijk interdisciplinair aan te pakken, enerzijds met wetgeving en anderzijds met controle en handhaving. Over het geheel van maatregelen heeft intensief overleg plaatsgevonden tussen de verschillende daarbij betrokken departementen. De resultaten daarvan worden neergelegd in een brief. Daaraan wordt op dit moment de laatste hand gelegd. Daarin zal ook worden ingegaan op de resultaten van de inspanningen die de Belastingdienst het afgelopen jaar heeft verricht ter zake van het registreren van buitenlandse kentekens ten behoeve van de heffing van MRB. Verdere aanscherping van wetgeving alleen is immers symbolisch, zonder de daarbij behorende aanscherping van controle en handhaving. Wetgeving zal deel uitmaken van het Belastingplan 2014. Voor de vraag over registratie en inschrijving zie het eerste deel van het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat vrijstelling van motorrijtuigenbelasting en belasting van personenauto's en motorrijwielen (bpm) voor ingezetenen voor maximaal twee weken geldt en dat dit in het Nederlands, Engels, Frans en Duits op de website van de Belastingdienst vermeld wordt? («Rijdt u maximaal twee weken op de Nederlandse weg in een in het buitenland gehuurd, geleend of geleaset motorrijtuig dat is geregistreerd buiten Nederland? Dan is vrijstelling van bpm en mrb mogelijk».1
Dit klopt. De link opgenomen in voetnoot 1 van de vragen verwijst naar informatie op de site van de Belastingdienst. Deze informatie wordt gegeven in het Nederlands, Engels, Duits en Frans. Daarnaast is er een folder «In Nederland rijden met een buitenlands kenteken» beschikbaar in het Nederlands, Duits, Engels en Pools.8 Overigens kennen zowel de BPM als de MRB nog enkele andere op het EU-recht gebaseerde vrijstellingen. De link opgenomen in voetnoot 2 van de vragen verwijst naar informatie op de site van de Belastingdienst. Als men gebruik wil maken van de vrijstelling bpm en mrb bij kortstondig gebruik, moet hiervoor een elektronische melding worden gedaan. Deze melding moet worden gedaan vóórdat de gebruiker met het motorrijtuig op de Nederlandse weg komt. De melding kan uitsluitend met het elektronische formulier worden gedaan. Het formulier is beschikbaar in het Nederlands, Engels, Duits en Frans.
Klopt het dat er hiervoor een formulier beschikbaar is in vier talen?2
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel mensen hebben in 2012 tijdelijk ontheffing gevraagd?
In 2012 hebben 2 696 personen een tijdelijke ontheffing gevraagd, in 2013 betrof het tot begin augustus 1.384 personen. Daarmee komt het totaal op 4.080 personen waarvan het merendeel (3.387) de Nederlandse nationaliteit heeft (zie de bijlage voor een overzicht naar nationaliteit9).
Herinnert u zich dat u op 27 april 2013 als groot nieuws in de TROS autoshow op Radio 1 vertelde: «Wat mij mateloos stoort, is dat er veel Oost-Europees gekentekende auto's op de Nederlandse wegen rijden. Als die mensen hier op vakantie komen, is dat geen enkel probleem. Maar als ze hier werken en ze verblijven hier langer, zullen ze wat mij betreft ook motorrijtuigenbelasting moeten betalen», en dat u zei «Het is fair dat ze meebetalen als ze veel gebruik maken van de wegen.» en ook «Ik kom waarschijnlijk in mei, of in juni met een brief naar de Kamer hoe we dit kunnen regelen.»3
Ja.
Kunt u deze autobrief per ommegaande aan de Kamer doen toekomen en eindelijk aangeven op welke wijze belasting geheven zal worden op auto’s met een buitenlands kentekens?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u ervoor zorgen dat de motorrijtuigenbelasting uiterlijk vanaf 1 januari 2014 geheven en geïnd wordt? En kunt u ervoor zorgen dat er voor de bpm een geschikte oplossing gevonden wordt en dat beide oplossingen voldoen aan het Europese recht?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie weken beantwoorden gezien het feit dat het nieuwe beleid toch echt op 1 januari moet ingaan en de oppositie in de gelegenheid moet zijn u hierbij te helpen?
Ja.
Het bericht dat het UWV een ontslagvergunning heeft verleend aan thuiszorgorganisatie Sensire om 1.100 thuiszorgmedewerkers te ontslaan |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Sensire mag 1.100 hulpen ontslaan»?1
Ja.
Kunt u aangegeven waarom het UWV een ontslagvergunning heeft verleend aan Sensire, terwijl met het sluiten van het zorgakkoord duidelijk is geworden dat er voor 2014 niets verandert en het werk waarschijnlijk gewoon blijft bestaan?
De ontslagvergunningen zijn verleend aan Thuishulp Sensire BV (verder: Thuishulp Sensire) op grond van bedrijfseconomische redenen, meer specifiek de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten per 1 januari 2014. Thuishulp Sensire is een onderdeel van Stichting Sensire, een instelling voor gezondheid, zorg en welzijn in de regio Achterhoek. Hierin zijn de activiteiten van Sensire op het gebied van de huishoudelijke hulp ondergebracht.
Thuishulp Sensire voert als reden voor de ontslagaanvraag aan dat de aanbestedingscontracten met de gemeenten aflopen en dat er onzekerheid is over een nieuwe aanbestedingsronde. Hierdoor dreigt naar hun oordeel een financieel risico per 1 januari 2014 als het werk wegvalt en de loonkosten doorlopen. Dat zou de continuïteit bedreigen van de gehele Sensire-organisatie. Gemeenten geven – aldus Thuishulp Sensire- geen duidelijkheid over hun beleid op dit vlak over 2014. Sensire heeft gemeend, gezien de duur van de opzegtermijnen, niet langer te kunnen wachten met de ontslagaanvraag om ontslag per 1 januari 2014 te kunnen effectueren. Op grond van voorgaande heeft Thuishulp Sensire besloten te stoppen met haar thuiszorgactiviteiten. Het is een afweging van de organisatie zelf welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast binnen het kader van een doelmatige bedrijfsvoering. De werkgever moet zich wel verantwoorden tegenover UWV over de keuzes die hij maakt. Bij de beoordeling van de keuze als zodanig past een zekere mate van terughoudendheid.
In het algemeen geldt dat het UWV bij een ontslagaanvraag op bedrijfseconomische gronden toetst in hoeverre de bedrijfseconomische noodzaak aanwezig is. Daarbij dient de werkgever aannemelijk te maken dat er een bedrijfseconomische reden is om de arbeidsplaats van de werknemer structureel te laten vervallen, de juiste volgorde voor ontslag vast te stellen (afspiegelingsbeginsel) en aannemelijk te maken dat er geen mogelijkheden zijn tot herplaatsing binnen de bedrijfsvestiging of het bedrijf.
Gemeenten zullen voor 2014 met (nieuwe) aanbieders contracten afsluiten voor het uitvoeren van de huishoudelijke hulp. De besluitvorming hierover is nog gaande. Hierbij geldt de waarborg van artikel 10a Wmo, dat nieuwe aanbieders verplicht om met de oude aanbieders te overleggen over de overname van betrokken personeel. De gemeenten hebben de taak erop toe te zien dat dit overleg wordt gevoerd. Deze waarborg wordt verder versterkt door de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde cao Verpleging Verzorgingstehuizen en Thuiszorg (VVT) hierover hebben gemaakt. In deze cao is geregeld dat nieuwe aanbieders verplicht zijn een arbeidsovereenkomst aan te bieden aan de werknemers tegen dezelfde cao-arbeidsvoorwaarden zoals die laatstelijk op die werknemers van toepassing waren bij de vorige aanbieder. Hiermee is het principe mens-volgt-werk zo goed mogelijk gewaarborgd. Overigens hebben de voorstellen tot hervorming van de langdurige zorg eerst effect in 2015. Het budget voor de huishoudelijke hulp blijft voor 2014 vrijwel gelijk en daarom zal in 2014 naar verwachting het grootste deel van de werkzaamheden voor de arbeidsmarkt behouden blijven.
Klopt het dat de vertegenwoordigers van de bonden in de ontslagcommissie van het UWV niet akkoord waren met het verlenen van een ontslagvergunning aan Sensire en dat de stem van de (vestigings)directeur van het UWV uiteindelijk doorslaggevend is geweest?
Elke ontslagaanvraag wordt door UWV voor advies voorgelegd aan een ontslagadviescommissie, waarin een werkgevers- en een werknemersvertegenwoordiger zitting hebben. In de casus van Sensire is een verdeeld advies gegeven door de ontslagadviescommissie aan UWV. UWV neemt vervolgens de beslissing, gehoord het advies van de ontslagadviescommissie.
Wat vindt u van het feit dat het UWV een ontslagvergunning heeft verleend, gelet op de in de vragen twee en drie geschetste context en de (wellicht) onnodige onzekerheid waar de thuiszorgmedewerkers nu in verkeren?
UWV heeft gehandeld met toepassing van de ontslag- en beleidsregels. De ontslagaanvraag is op grond van bedrijfseconomische redenen/bedrijfsbeëindiging getoetst. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden. Het is aan de betreffende gemeenten om te voorzien in de continuïteit van de ondersteuning en tijdig daartoe één of meerdere aanbieders te contracteren, alsook om toe te zien op de naleving van de overlegplicht tussen nieuwe en oude aanbieder.
Bent u bereid om, ter uitwerking van het zorg- en sociaal akkoord en ter voorkoming van situaties als nu met Sensire, samen met werkgevers in de zorg en de vakbonden betere afspraken te maken in deze overgangssituaties?
De Wmo voorziet in dergelijke overgangssituaties. In artikel 10a is vastgelegd dat de nieuwe aanbieder in overleg treedt met de vorige aanbieder over de overname van het betrokken personeel. Hier ligt een rol voor de gemeenten om hierop toe te zien. Ook in de cao-VVT zijn op dit punt goede afspraken van sociale partners neergelegd.
Bij de herziening van de langdurige zorg wordt tevens -samen met de VNG en in overleg met betrokken partijen- gewerkt aan (onder meer) transitieplannen voor een goede overgang naar 2015.
Tot slot kan ik melden dat de staatssecretaris van VWS op korte termijn in contact zal treden met de betrokken gemeenten en Thuishulp Sensire.