De stijgende kosten van een aansluitovereenkomst brandbeveiligingsinstallaties |
|
Paulus Jansen , Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de forse prijsstijgingen van 377 euro naar 624,43 euro voor de aansluitovereenkomst voor brandbeveiligingsinstallaties in de regio Noord-Holland Noord?1
Als gevolg van keuzes door het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord, dat het bevoegd gezag is in Noord-Holland Noord, in combinatie met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012, is het aantal verplichte doormeldingen teruggebracht tot die gevallen waarin de brandweer – indien de beveiliging van het gebouw of de hulpverlening falen – een rol heeft bij de ontruiming van het gebouw. Dientengevolge is de veiligheidsregio Noord-Holland Noord geconfronteerd met een daling van het aantal aangesloten abonnees op het Openbaar Meldsysteem (OMS). Het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft op 23 maart 2012 besloten om de financiële consequenties die uit de daling van het aantal aangesloten abonnees voortvloeien, te compenseren door het OMS-tarief te verhogen.
Deelt u de mening dat ondernemingen die aangesloten moeten blijven bij de Regionale Alarm Centrale (RAC) worden geconfronteerd met een onevenredig hoge kostenstijging, nu de veiligheidsregio de inkomsten die zij misloopt, doordat minder ondernemingen verplicht zijn zich aan te sluiten, volledig wil compenseren? Zo ja, op welke wijze gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om het tekort door de daling in de aantallen OMS-abonnees te compenseren door een verhoging van het OMS-tarief per 1 januari 2013 is genomen door het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio. Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het Openbaar Meldsysteem. Het betreft dan ook een door het lokaal bevoegd gezag gemaakte keuze.
Bent u bekend met het probleem dat bedrijven die sinds april 2012 niet meer aangesloten mogen zijn bij de RAC, nog wel voor langere tijd vastzitten aan een gebruikerscontract, zonder dat hier een dienst tegenover staat? Bent u bereid spoedig naar een oplossing te zoeken?2
Voor deze aansluiting zijn in de regel twee contracten relevant, namelijk het gebruikerscontract met de leverancier van de OMS apparatuur en de aansluitovereenkomst voor de meldkamer met de veiligheidsregio. Na wijziging van de wettelijke eisen in het Bouwbesluit of na toestemming van de gemeente is het mogelijk dat een bedrijf niet langer verplicht is gebruik te maken van een OMS-aansluiting. De aansluitovereenkomsten tussen de meldkamer en de ondernemer kunnen verschillen per veiligheidsregio, maar het is niet ongebruikelijk dat een ondernemer tussentijds deze overeenkomst kan opzeggen. Inzicht in de voorwaarden voor het gebruikerscontracten tussen OMS-leveranciers en bedrijven heb ik niet.
Het betreft een overeenkomst tussen ondernemers en ik zie geen aanleiding om mij te mengen in hetgeen deze partijen onderling overeen zijn gekomen.
Hoe groot zijn de financiële tekorten bij de veiligheidsregio’s, aangezien zij zich genoodzaakt zien bovenstaande kosten door te berekenen?
Gemeenten stellen gezamenlijk in regionaal verband de begroting van de veiligheidsregio vast. De begroting van de veiligheidsregio wordt voor het overgrote deel (macro gezien circa 90%) bepaald door de gezamenlijke bijdragen van de deelnemende gemeenten, die dit betalen uit hun algemene uitkering. De verdeling van inkomsten en uitgaven van veiligheidsregio’s is een lokale verantwoordelijkheid die voortvloeit uit het stelsel van verlengd lokaal bestuur voor veiligheidsregio’s. Het uitgangspunt van verlengd lokaal bestuur brengt met zich mee dat het voeren van de financiële huishouding van de veiligheidsregio een verantwoordelijkheid is van het bestuur van de veiligheidsregio en daarmee dus van de gezamenlijke gemeenten. Keuzes over de financiële consequenties van een daling in het aantal OMS-aansluitingen worden dan ook door datzelfde bestuur genomen.
Hoelang gaat een RAC mee, voordat opnieuw moet worden aanbesteed?
In de context van kosten van aansluiting op het OMS is niet de afschrijvingsperiode van een RAC relevant, maar de afschrijvingstermijn van de OMS-apparatuur (meldapparatuur bij de ondernemer). De afschrijvingstermijn wordt bepaald op grond van een beoordeling over de periode waarin de OMS-apparatuur met zekerheid betrouwbaar functioneert. De praktijk laat zien dat in de regel wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van ongeveer 10 jaar.
Welke invloed hebben ondernemers op de aanbesteding van een RAC door de veiligheidsregio, aangezien zij na een nieuwe aanbesteding worden geconfronteerd met forse kosten wanneer is gekozen voor een nieuwe aanbieder?3
Veiligheidsregio’s spannen zich in om het optimale OMS-systeem voor de in de regio gelegen ondernemers uit te onderhandelen met de aanbieders van de OMS-apparatuur. Bij een dergelijke aanbesteding gaat het om enkele honderden OMS-abonnees per veiligheidsregio. Gezien het grote aantal OMS-abonnees (ondernemers, zorginstellingen, etc.) is het voor veiligheidsregio’s niet haalbaar al deze abonnees te betrekken bij de aanbesteding van een OMS.
Hoe gaat u de prikkels bij de veiligheidsregio versterken om de gebruikerskosten laag te houden?
Volgens de Wet veiligheidsregio’s is het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk voor de voorbereiding op het bestrijden van branden en daarmee dus ook voor de OMS-aansluitingen. Gezien de bestuur- en financieringsstructuur van veiligheidsregio’s is het dan ook met name een verantwoordelijkheid van de in de veiligheidsregio liggende gemeenten om desgewenst het bestuur van de veiligheidsregio aan te spreken op het laag houden van OMS-gebruikerskosten.
Kunt u aangeven of deze problemen alleen spelen in Noord-Holland en Friesland of ook daarbuiten?
Mij is bekend dat de jaarbedragen voor een OMS-aansluiting verschillen per veiligheidsregio. Ook is mij bekend dat er door de diverse besturen van de veiligheidsregio’s verschillende keuzes worden gemaakt met betrekking tot de financiële consequenties van een daling in het aantal aangesloten abonnees. Maar voor beide zaken geldt dat dergelijke keuzes worden gemaakt door het bestuur van de veiligheidsregio.
Het bericht “Geen doorstart voor fosforfabrikant Thermphos” |
|
Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen doorstart voor fosforfabrikant Thermphos»?1
Ja.
Deelt u de definitieve conclusie van de bewindvoerders dat geen koper gevonden kan worden voor de Vlissingse vestiging van Thermphos en dat een doorstart van het bedrijf niet meer mogelijk is?
Het vinden van kopers is een proces dat in handen is van curatoren. De curatoren hebben moeten constateren dat er tot nu toe geen koper is gevonden om de onderneming gebaseerd op de verwerking van fosfor erts voort te zetten.
Op dit moment is er geen uitzicht op een doorstart voor de Vlissingse site. Ook in de situatie vlak voor het faillissement was de Vlissingen site verlieslatend. Dat betekent dat het creëren van een gezonde business-case een lastige zaak is.
Welke rol heeft u gespeeld in de pogingen om een doorstart wel mogelijk te maken om daarmee niet alleen de werkgelegenheid maar ook de fosforproductie in West- Europa veilig te stellen?
Mijn ministerie heeft intensieve betrokkenheid gehad bij, in samenspraak met de curatoren, zoveel mogelijk continueren van de onderneming opdat de kansen op een doorstart voor Thermphos in Vlissingen en de dochterondernemingen zo groot mogelijk zouden zijn. Vanuit mijn ministerie is kennis en informatie geleverd aan de curatoren.
Dit varieerde van uitleg van beschikbaar EZ-instrumentarium, contacten leggen met andere overheden tot aan het bemiddelen bij praktische zaken. Ook het Nederlands Foreign Investment Agency (NFIA) in Nederland was beschikbaar voor buitenlandse geïnteresseerden. Verder is er tijdens deze periode contact geweest met de FNV. Ik heb gesproken met een FNV-delegatie over de situatie bij Thermphos.
Samen met de provincie Zeeland hebben wij gekeken hoe wij de overname van site in Vlissingen zo aantrekkelijk mogelijk konden maken voor potentieel geïnteresseerde partijen. In dat kader hebben wij ook gezamenlijk rechtstreeks gesproken met een tweetal potentiële kopers over de wijze waarop er van overheidswege zou kunnen worden bijgedragen aan het perspectief inzake de duurzame productie van fosfor uit afvalstromen; dit op hun verzoek en met instemming van de curatoren. Helaas heeft dit niet tot een deal geleid.
Mocht er zich alsnog een geïnteresseerde koper voor de site in Vlissingen melden bij de curatoren, dan zijn wij te allen tijde bereid om met deze partij te praten. Er moet dan wel sprake zijn van een haalbare businesscase.
Hoeveel mensen verliezen door de sluiting van Thermphos hun baan, direct en indirect? Bent u bereid om de mensen die door de sluiting van Thermphos hun baan verliezen te ondersteunen bij het vinden van ander werk? Bij voorbeeld door inzet van het mobiliteitscentrum dat gevormd is voor de mensen die door het faillissement van Zalco hun baan verloren hebben?
Ongeveer 420 werknemers van Thermphos hebben als gevolg van de sluiting van de fabriek hun baan verloren. Inmiddels hebben circa 30 van deze mensen elders werk gevonden. Als gevolg van de sluiting van Thermphos zullen naar schatting daarnaast zo'n 400 banen wegvallen bij toeleveranciers.
Vertegenwoordigers van de gemeente Middelburg, de provincie Zeeland en UWV onderzoeken momenteel de mogelijkheden, zowel financieel als logistiek, om ontslagen werknemers van Thermphos en toeleveranciers te helpen bij het vinden van ander werk. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de kennis en kundigheid die is opgedaan in het mobiliteitscentrum dat is opgezet voor de ex-werknemers van Zalco.
De werkloosheid was in december 2012 gemiddeld 7,2% in Nederland en 6,4% in Zeeland. Het regionaal economisch beleid is primair een verantwoordelijkheid van de provincie. Het verlies aan arbeidsplaatsen is zeer te betreuren maar Zeeland is een gezonde dynamische en veelzijdige provincie met een brede economische basis. Ik hoop dan ook dan ook dat Zeeland dit verlies kan opvangen.
Is er voor u aanleiding tot het nemen van maatregelen nu door de sluiting van Thermphos in Zeeland opnieuw een zeer fors aantal arbeidsplaatsen verloren gaat, hetgeen vanwege de kleinschaligheid van deze provincie een forse impact heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Is sanering van het fabrieksterrein, onder andere vanwege het radioactief materiaal dat zich daar bevindt, op korte termijn noodzakelijk? Zo nee, wat betekent uitstel van saneren dan voor de volksgezondheid en voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het havengebied van Zeeland Seaports?
Het RIVM heeft eerder aangegeven dat het niet te verwachten is dat door het faillissement van Thermphos en het stilvallen van de bedrijfsactiviteiten eventuele gezondheidsrisico’s voor de omgeving zullen toenemen.
Al het materiaal dat aanwezig is op het fabrieksterrein valt onder de voorschriften die zijn verbonden aan de vigerende vergunningen van Thermphos. Op grond van de omgevingsvergunning geldt dat, op het moment dat er sprake is van beëindiging van de activiteiten, de exploitant de nodige maatregelen dient te treffen om het gevaar van verontreiniging te voorkomen en de afvalstoffen af te voeren. Dergelijke voorschriften gelden ook voor het aanwezige radioactief materiaal.
Momenteel vindt overleg plaats met alle betrokken partijen over onder meer de planning van de afvoer en ontmanteling. Ik wil daarop nu niet vooruit lopen.
Wat bedragen bij benadering de kosten van ontmanteling en sanering?
Het is op dit moment niet te zeggen hoe hoog deze kosten zijn. De curatoren zullen moeten nagaan wat er precies moet worden opgeruimd en op welke manier dat het beste kan gebeuren. Pas daarna is er een betrouwbaar beeld te krijgen van de kosten.
Is de curator verzocht om eventuele opbrengsten uit de bedrijfsmiddelen in eerste instantie aan te wenden voor de sanering van het bedrijfsterrein? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? Bent u met ons van mening dat (ook) de opbrengst van de verkoop van de dochterbedrijven van Thermphos primair ingezet moet worden om de kosten van sanering van het bedrijfsterrein te betalen?
Nu er sprake is van een faillissement van de exploitant, rust op de curatoren de rechtsplicht tot nakoming van de publiekrechtelijke verplichtingen van de failliet. Uiteraard zullen curatoren voor de naleving daarvan de opbrengsten van de boedel aan moeten wenden. Curatoren zijn er op gewezen dat aan de verplichtingen ingevolge de Kernenergiewetvergunning en alle andere milieuverplichtingen moet worden voldaan, voordat tot enige uitkering aan schuldeisers kan worden overgegaan.
Indien verkoop van pakketten aandelen van de failliet leiden tot opbrengsten behoren deze opbrengsten tot de opbrengsten van de boedel.
Bent u voornemens om de eigenaar van de fabriek persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de kosten van de ontmanteling van de fabriek en de sanering van het bedrijfsterrein?
Thermphos, de erfpachter van het perceel waarop de fabriek is gebouwd, is in staat van faillissement verklaard. De verantwoordelijkheid en ook de aansprakelijkheid voor de naleving van de publiekrechtelijke verplichtingen heeft daarmee geen wijziging ondergaan. Deze zijn dan ook nog steeds van kracht, de plicht tot nakoming rust nu op de curatoren in het faillissement van Thermphos in hun hoedanigheid van curator.
Indien en voor zover curatoren van mening zijn dat de boedel een vordering heeft op de aandeelhouder van Thermphos, dan wel enige andere derde, vanwege de kosten van de ontmanteling van de fabriek en de sanering, of om enige andere reden, dan zullen zij de betrokken vordering in de afwikkeling van het faillissement betrekken.
Bent u met ons van mening dat (eigenaren en bestuurders) van bedrijven waarvan de productie kan leiden tot zeer kostbare saneringen wettelijk verplicht zijn reserveringen te treffen. Bent u voornemens om het openbaar ministerie te vragen of het verzuimen hiervan als strafbaar feit kan worden aangemerkt?
Voor vergunninghouders van kernreactoren bestaat er op dit moment een wettelijke verplichting om ervoor te zorgen dat er onder alle omstandigheden gelden beschikbaar zijn voor ontmanteling en sanering. Een dergelijke verplichting bestaat er niet voor andere ondernemers. Er is daarom hier geen sprake van een strafbaar feit met betrekking tot niet gesteld hebben van financiële zekerheid.
Wie is de eigenaar van het terrein waar de fabriek zich op bevindt? Is deze eigenaar aansprakelijk en zo ja in staat om de (resterende) kosten voor ontmanteling van de fabriek en de sanering van het bedrijfsterrein te betalen?
Eigenaar van de grond is Zeeland Seaports N.V., dat een recht van erfpacht heeft gevestigd ten behoeve van Thermphos. Indien de boedel van Thermphos onvoldoende opbrengt om de ontmanteling en sanering te voltooien kan vervolgens de eigenaar in beeld komen. Aangezien er nog teveel onduidelijkheid bestaat over de kosten en de stand van zaken met betrekking tot de boedel en omvang ervan, wil ik daarover echter niet speculeren.
Als het niet lukt om de kosten van de sanering geheel of gedeeltelijk te verhalen is de rijksoverheid dan aansprakelijk voor de (resterende) kosten van de sanering? Zo ja, is het mogelijk en zo ja, bent u van plan om wettelijke maatregelen te treffen waarmee in toekomstige gevallen aansprakelijkheid van het rijk is te voorkomen?
Ik verwijs naar mijn antwoord onder 10 en 11.
Ik ben, met mijn collega van I&M, in gesprek om de mogelijkheden en de wenselijkheid van dergelijke verplichtingen te verkennen.
Het stimuleren van innovatie en concurrentie bij aanbestedingen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ICT-aardbeving door vonnis Oracle vs. Staat»?1 Hoe beoordeelt u de gevolgen van het vonnis van de rechtbank Den Haag voor het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid, in het bijzonder ten aanzien van ICT?
Ja. De uitspraak in deze zaak geeft geen aanleiding het huidige aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid, al dan niet ten aanzien van ICT, te herzien.
Is het waar dat bij deze aanbesteding uitsluitend gevraagd werd naar SAP-licenties om één ondersteunend ICT-systeem voor meerdere ministeries te maken? Welk systeem werd hiervoor als basis gebruikt en hoe lang is dat in gebruik? Op welke basis is de keuze gemaakt dat gebruik van het SAP-systeem de technisch en bedrijfsmatig beste keuze is?
De aanbesteding bestond uit twee percelen: één voor de ICT-werkzaamheden die nodig waren voor aanpassing van een bestaand systeem, en één voor SAP-licenties. Beide percelen zijn conform de daarvoor geldende regels aanbesteed.
Basis voor de aanbesteding betrof het ERP systeem (SAP Business Suite) zoals dat in 2003 door het ministerie van SZW door middel van een Europese aanbestedingsprocedure is verworven. Dit systeem is ingericht op basis van het kernmodel financiële informatievoorziening en kan daardoor als basis dienen voor de deelnemende departementen. Gebruik van het systeem door meerdere ministeries past in het beleid van samenwerking in de financiële kolom. Daarnaast was gebruik door meerdere ministeries in dit geval wenselijk op bedrijfseconomische gronden. Voor het gebruik door de samenwerkingspartners moesten vooral de departementspecifieke instellingen nog worden ingericht. Dit alles natuurlijk met inachtneming van de bestaande wet- en regelgeving.
De uitspraak past in het beleid van hergebruik van ICT systemen zoals vastgelegd in de I-strategie.
In hoeverre is het gebruik van de SAP-licenties voor andere ministeries te beoordelen als het hergebruik van licenties? Waren de licenties oorspronkelijk afgegeven voor gebruik door uitsluitend het ministerie van SZW, of voor de gehele Rijksoverheid? Wat betekent deze manier van omgaan met softwarelicenties voor andere licenties die door een onderdeel van de Rijksoverheid zijn afgenomen?
Er is geen sprake van hergebruik van licenties, maar van hergebruik van een systeem. De noodzakelijke licenties voor het gebruik van dit systeem door SZW zijn destijds door de Staat verworven. Vanwege de kwantitatieve uitbreiding voor gebruik van het systeem door de samenwerkingspartners waren extra licenties nodig. De deelnemende departementen hebben deze benodigde licenties verworven via bovengenoemde aanbesteding.
Hoe kijkt u aan tegen de juridische eenheid van de Rijksoverheid bij aanbestedingen? Herkent u zich in de uitspraak dat de Staat de aanbestedingsregels volledig naar zijn hand zet door, afhankelijk van de belangen, te opereren als één aanbestedende dienst of als aparte ministeries? Zo nee, welke consistente keus wordt hierin gemaakt?
De rechtbank heeft in haar uitspraak aansluiting gezocht bij de indeling van aanbestedende diensten in Richtlijn 2004/18/EG en het daarop gebaseerde Besluit aanbestedingsregels overheidsopdrachten (Bao). Dat is in lijn met het feit dat de Staat, die anders dan de departementen rechtspersoonlijkheid bezit, als enige lichaam naar buiten toe civielrechtelijk bindend kan optreden en bijvoorbeeld, zoals in het onderhavige geval, partij kan zijn bij een licentiecontract.
Rechtspersoonlijkheid kan inderdaad samenvallen met de kwalificatie aanbestedende dienst. Dat is echter niet altijd het geval. Als sprake is van een afgescheiden operationele eenheid binnen een rechtspersoon, kan dit onderdeel ook zelfstandig als aanbestedende dienst worden aangemerkt. De Europese Commissie heeft hiervoor criteria opgesteld, die zijn neergelegd in de zogenoemde «policy guideline» uit 1993. Deze criteria worden binnen de Staat gehanteerd bij de vraag of de Staat als geheel of op een onderdeel van de Staat – en zo ja, welk onderdeel – als aanbestedende dienst moet worden aangemerkt. De vraag op welk niveau een inkoopbevoegdheid is neergelegd, moet voor iedere aanbestedingsplichtige opdracht per productgroep worden bepaald.
Er is derhalve geen sprake van een ad hoc keuze voor de Staat, een departement of een onderdeel van het departement als aanbestedende dienst.
Hoe wordt, in het kader van de integratie van de bedrijfsvoering van het Rijk, omgegaan met de aanbesteding van ICT-diensten? Zal hierbij vaker het systeem van één samenwerkingspartner als uitgangspunt genomen worden of zal er in de aanbesteding een open procedure gevoerd worden, waarin de technische oplossing nog niet vastligt? Hoe wordt deze keus gemaakt?
De overheid streeft naar harmonisatie en vereenvoudiging van processen met als uitkomst een compactere en goedkopere overheid. Daarin past hergebruik van voor rekening van de (rijks-)overheid ingerichte administratieve systemen en/of software als uitgangspunt. Hergebruik geschiedt evenwel altijd op basis van een zorgvuldige afweging en met inachtneming van het aanbestedingsrecht.
De keuze voor de aanbestedingsprocedure die wordt gevolgd is afhankelijk van veel factoren. Waar het gaat om de primaire keuze voor een softwaresysteem spelen kwalitatieve aspecten als flexibiliteit en innovativiteit een belangrijke rol. Het is van groot belang efficiënt en effectief in te kunnen spelen op zich wijzigende wensen en behoeften. Van een algemeen beleid tot uitvraag van specifieke technische oplossingen is geen sprake.
Bent u van plan om in de toekomst meer aanbestedingen op ICT-gebied uit te schrijven, waarbij het type software of hardware al vastligt?
In het algemeen is het aanbestedingsbeleid er op gericht zo veel als mogelijk functioneel aan te besteden. Uitzonderingen kunnen voorkomen, mits deze passen binnen het aanbestedingsrecht.
Bent u ook van mening dat de overheid moet voorkomen dat ze afhankelijk wordt van één aanbieder van software, zogenaamde vendor lock-in? Welke rol ziet u bij het voorkomen van dergelijke afhankelijkheid van het gebruik van open standaarden en open source-software? Is bij deze aanbesteding ook overwogen om gebruik te maken van open source ERP-software? Zo nee, waarom niet?
Ja, de overheid moet er voor waken afhankelijk te worden van een leverancier.
Toepassing van open standaarden is onomstreden. Deze worden toegepast tenzij het echt niet anders kan. Daarnaast wordt de mogelijkheid voor toepassing van open source software wordt bij aanbestedingen van software standaard in de beschouwingen betrokken.
Overigens kan een lock-in bij een leverancier ontstaan zowel bij het gebruik van open als bij het gebruik van closed software.
Toepassing van open source software was bij de onderhavige aanbesteding niet opportuun, gegeven de afweging om van een bestaand systeem gebruik te maken.
Deelt u de mening dat de werkwijze bij deze aanbesteding de positie van grote softwareleveranciers, waar de overheid al klant van is, bevordert en kleine vernieuwende aanbieders geen kans meer maken? Zo ja, waarom vindt u dit wenselijk? Zo nee, op welke manier maken ook vernieuwende leveranciers, waarmee de overheid nog geen klantrelatie heeft, kans op ICT-opdrachten?
Nee. Het betrof hier een opdracht voor een verbouwing van een systeem, die niet op voorhand voorbehouden was aan de grote ICT-leveranciers.
Uitgangspunt bij aanbestedingen is dat in principe elke leverancier kans heeft op verkrijging van overheidsopdrachten.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de Rijksoverheid bij ICT-aanbestedingen zorgt voor kennis over alternatieven en nieuwe oplossingen naast de eerder gebruikte en bekende systemen, zodat de kansen worden benut die de innovatie in de ICT-branche bieden?
De rijksoverheid richt zich erop om – ook in ICT aanbestedingen – innovatieve ondernemers een kans te geven.
Om innovaties mogelijk te maken, is het van belang om vanuit de overheid een goede verkenning van wensen en mogelijkheden te maken. Aan ieder informatiseringsproject gaat een zorgvuldige informatie- en technische analyse vooraf, die ook gedeeld kan worden met het bedrijfsleven. In grote ICT trajecten wordt zo al ruim voor de daadwerkelijke aanbesteding samengewerkt met de markt om een uitvraag te realiseren die ruimte biedt aan haalbare innovaties. Dat kan bijvoorbeeld via een haalbaarheids- en wensentoets in combinatie met een marktverkenning en een marktconsultatie of een concurrentiegerichte dialoog.
Het arbeidsmarktbeleid in Albert Heijn distributiecentra |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH». Het artikel gaat in op een geschil tussen FNV Bondgenoten en Albert Heijn over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Zolang er voor mij geen aanleiding is te veronderstellen dat wet- en regelgeving wordt overtreden, wil ik mij niet mengen in dit geschil.
Wat is uw mening over het gebruik van «opjaagbonussen» door uitzendbureaus?
Navraag bij Albert Heijn leert dat de uitzendkrachten van Albert Heijn een bonus van ongeveer 10 procent kunnen verdienen boven op het basissalaris wanneer zij voldoen aan een aantal normen. Deze bonus wordt op weekbasis vastgesteld. Het beloningsbeleid is een interne aangelegenheid van een bedrijf. De overheid formuleert normen met betrekking tot het wettelijke minimumloon en handhaaft hierop.
Deelt u de mening dat goed functionerende uitzendkrachten in de distributiecentra van Albert Heijn na een jaar een vaste arbeidsovereenkomst horen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het is de keuze van Albert Heijn om uitzendkrachten in te zetten in het distributieproces. Dit kan ook voor een langere termijn dan één jaar. Wel moeten de uitzendkrachten na een bepaalde tijd in vaste dienst worden genomen door het uitzendbureau.
Wordt er misbruik van de wet gemaakt door de uitzendkrachten na een jaar weg te sturen, dan drie maanden bij een subcontractor in dienst te laten gaan en dan weer aan te nemen als uitzendkracht? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mij is niet bekend wat hiervan de achtergrond is en ik kan dus ook niet oordelen over de vraag of hier sprake is van misbruik.
Acht u het wenselijk dat mechanisatie in de distributiecentra wordt teruggedraaid, omdat (Poolse) uitzendkrachten goedkoper zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zou u voorstaan?
De vormgeving van het productie- en distributieproces is een interne aangelegenheid van het bedrijf.
Wat is uw reactie op de berichten over intimidatie op de werkvloer in de distributiecentra van Albert Heijn? En bent u bereid actie te ondernemen om intimidatie van werknemers tegen te gaan?
Intimidatie op de werkvloer is uiteraard ongewenst. In de Arbowet staat dat de werkgever beleid dient te voeren op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting waaronder ook intimidatie valt. Het is de verantwoordelijkheid van de uitzendondernemingen die personeel uitlenen aan Albert Heijn om hier op toe te zien.
Berichtgeving dat het gemeentebestuur Rotterdam jarenlang willens en wetens lakse moskee-internaten tolereerde |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving waarin wordt gesteld dat het gemeentebestuur van Rotterdam willens en wetens jarenlang lakse moskee-internaten heeft getolereerd? Hoe beoordeelt u dit bericht?1
Van de berichtgeving heb ik kennis genomen. Over de aangelegenheid zijn inlichtingen ingewonnen bij het gemeentebestuur van Rotterdam.
Het toezicht op brandveiligheid is een taak van het college, verantwoording geschiedt aan de raad. Op het gebied van brandveiligheid van de internaten is het Bouwbesluit de basis voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Voor de internaten wordt de categorie «logiesfunctie» uit het Bouwbesluit gehanteerd. Vanaf 2010 zijn de vergunningen opgenomen in de Wabo. De bevoegdheden om vergunningen te verlenen, toezicht te houden en handhavend op te treden liggen in Rotterdam bij het dagelijks bestuur van de deelgemeenten.
Op 15 januari heeft het college van B&W een set informatie aan de gemeenteraad doen toekomen. Tevens is de informatie vrijgegeven in het kader van de door NRC en RTV Rijnmond ingediende Wob-verzoeken.2
Het college heeft laten weten dat het bekend is met vijf locaties, waarvan er drie actief in gebruik zijn. Naar aanleiding van de gerezen vragen zijn door het college alle bij de gemeente bekende signalen opnieuw nagelopen. Uit dit onderzoek zijn niet meer relevante locaties naar voren gekomen. Over de brandveiligheid concludeert het college in zijn brief aan de gemeenteraad dat de internaten voldoende brandveilig waren en zijn. Naar het oordeel van het college is er dus ook geen sprake van falend beleid of niet acteren op grond van signalen. Voorts is met twee deskundigen over de brandveiligheid van de onderzochte internaten gesproken. Deze gesprekken hebben niet geleid tot een wijziging van de conclusie van het college.
Bij enkele internaten zijn de afgelopen jaren (kleinere) tekortkomingen geconstateerd. Bij het beoordelen van de lijst met eventuele gebreken wordt altijd een proportionele afweging gemaakt. Sluiting is een dermate zwaarwegend middel dat dit alleen wordt ingezet als de directe veiligheid van de betrokkenen of de omgeving in het geding is. Uit de informatie van de gemeente Rotterdam die mij op dit moment bekend is, blijkt niet dat van een dergelijke situatie sprake is geweest.
Hebben de genoemde gebouwen inderdaad een groot gevaar gevormd voor de veiligheid van kinderen en bezoekers?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de berichtgeving juist is, hoe valt te verklaren dat het toezicht hierop zo ernstig heeft gefaald?
Zoals aangegeven is van falend toezicht of handhaving niet gebleken.
Hoe beoordeelt u het feit dat gemeentebestuurders vele ernstige ambtelijke signalen hebben gekregen omtrent de onveilige situatie, maar geen actie hebben ondernomen?
Uit de beschikbare informatie blijkt niet van (ernstige) ambtelijke signalen over falende handhaving of van het negeren van dergelijke signalen door bestuurders. Wel is in 2011 door een ambtenaar melding gedaan bij de gemeentelijke ombudsman van een vermoeden van integriteitsschending, welke gerelateerd was aan het toezicht op de brandveiligheid van een pand. De gemeentelijke ombudsman heeft de melding in behandeling genomen en een onderzoek ingesteld. De conclusie van dit onderzoek luidde dat er geen sprake was van integriteitsschendingen door bestuurders of ambtenaren bij de beslissing om niet over te gaan tot het staken van het gebruik of het sluiten van de slaapzalen in de moskee.
Voorts heeft de gemeente aangifte gedaan van het lekken van informatie en het heimelijk opnemen van gesprekken. De burgemeester roept ambtenaren op zich te melden als zij in de zaak van de moskee-internaten ongewenste politieke druk hebben ervaren. De burgemeester wil deze mensen in vertrouwen spreken en zal zich daarbij laten bijstaan door externe deskundigen.
In hoeverre is in deze casus in uw ogen de integriteit van de gemeentebestuurders in het geding? Welke acties wilt u in dit verband nemen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is gewaarborgd dat in de lokale toezichtsystematiek vriendjespolitiek en cliëntelisme geen kans krijgen? Verdient dit aanscherping?
In aansluiting bij de antwoorden 4 en 5 kan worden aangegeven dat van vriendjespolitiek of cliëntelisme niets is gebleken. In zijn algemeenheid kan erop worden gewezen dat er wettelijke bepalingen zijn ter bevordering van zuivere besluitvorming. Zo kan volgens de Gemeentewet een raadslid niet deelnemen aan stemmingen over een aangelegenheid die hem persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken.3 En artikel 2:4 Awb legt aan het bevoegde bestuursorgaan een zorgplicht op die inhoudt dat door het bestuursorgaan wordt voorkomen dat, ten gevolge van vermenging van persoonlijke en bestuurlijke belangen, de besluitvorming niet meer voldoet aan het vereiste dat het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult. Voorts bevat de Handreiking integriteit politieke ambtsdragers gemeenten, provincies en waterschappen richtlijnen en model gedragscodes om het onafhankelijk handelen van ambtsdragers te waarborgen.
Hoe beoordeelt u in deze casus het «toezicht op het toezicht»? Op welke wijze kreeg in deze casus het toezicht op het gemeentebestuur gestalte en is dit op adequate wijze gebeurd?
Het toezicht is met de herziening verschoven van de Inspectie Leefomgeving en Transport naar de provincies. Op 26 september 2012 heeft het IPO een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin de zorg wordt uitgesproken omtrent de vermeende onduidelijkheid over wat met de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht (Wet RGT) van de provincie wordt verwacht als interbestuurlijk toezichthouder. Zoals is verwoord in de antwoordbrief aan de Kamer van 6 december 2012 (Kamerstuk II 32 389, nr.16) is het overleg over de financiële compensatie voor de overdracht van het interbestuurlijk toezicht nog gaande. Over de uitkomsten van het overleg zal de Kamer worden geïnformeerd.
Wilt u in verband met het voorgaande tevens ingaan op de recente verschuiving van het «toezicht op toezicht» van de Inspectie Leefomgeving en Transport naar de provincies? Zijn provincies nu voldoende toegerust voor hun interbestuurlijke toezichtstaak? Hoe beoordeelt u de vraagtekens die hierbij zijn geplaatst, onder meer door de provincies zelf?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt de positie van mogelijke klokkenluiders in deze zaak beschermd?
Op grond van de Ambtenarenwet dient een gemeente een klokkenluidersregeling vast te stellen. De VNG heeft daartoe een model ontwikkeld. Een klokkenluidersregeling voorziet in een procedure voor het melden van mogelijke misstanden. Ook door de gemeente Rotterdam is daarvoor een regeling vastgesteld.
Het bericht dat Marokko niet meewerkt aan de terugname van illegalen vanuit Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Marokko tergt Nederland»?1
Ja.
Wat is de aard van de tegenwerking door de Marokkaanse autoriteiten?
De relatie van Nederland met Marokko is over het algemeen goed te noemen. De medewerking van Marokko aan gedwongen terugkeer laat echter duidelijk ruimte voor verbetering, zoals de Nederlandse ambassadeur ook stelde in het desbetreffende artikel. Nederland wil graag dat verzoeken tot nationaliteitsvaststelling en afgifte van vervangende reisdocumenten sneller worden afgehandeld. Dit geldt in het bijzonder voor evidente, goed gedocumenteerde zaken waarin geen twijfel kan bestaan over de Marokkaanse nationaliteit en identiteit.
Hoe vaak is de terugkeer of de uitzetting van Marokkaanse vreemdelingen gedurende de afgelopen vijf jaar mislukt? In hoeveel van deze gevallen is deze mislukking veroorzaakt door weigering van de Marokkaanse autoriteiten om medewerking te verlenen?
Uit de cijfers van de DT&V blijkt dat ruim 2 200 vreemdelingen met de (vermeende) Marokkaanse nationaliteit in de periode 2008 tot en met 2012 in vreemdelingenbewaring zijn gesteld. Van deze groep is ruim 800 keer de vreemdelingenbewaring opgeheven zonder dat er sprake was van een aantoonbaar vertrek uit Nederland.
Hoewel de vreemdelingenbewaring om verschillende redenen kan worden opgeheven, moet ik constateren dat dit in het specifieke geval van Marokko vaker dan incidenteel gebeurt omdat het proces tot nationaliteitsvaststelling en afgifte van vervangende reisdocumenten lang duurt.
Hoeveel Marokkaanse vreemdelingen die zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf zijn als gevolg van deze problematiek in Nederland gebleven?
Uit de cijfers van de DT&V blijkt dat in de periode 2008 tot en met 2012 bijna 90 keer een vertrekprocedure is opgestart voor vreemdelingen met de (vermeende) Marokkaanse nationaliteit die vanuit het strafrecht in vreemdelingenbewaring zijn gesteld. In ruim 20 zaken is de vreemdelingenbewaring opgeheven, maar was er geen sprake van aantoonbaar vertrek uit Nederland.
Zoals ik bovenstaand heb toegelicht, wordt in het specifieke geval van Marokko vaker dan incidenteel de vreemdelingenbewaring opgeheven omdat het proces voor nationaliteitsvaststelling en afgifte van vervangende reisdocumenten lang duurt.
Klopt het dat de Marokkaanse autoriteiten nog altijd landingsrechten weigeren aan de voor de uitzetting van criminele vreemdelingen vaak noodzakelijke groepsvluchten?
Het uitvoeren van overheidsvluchten is geen doel op zich, maar kan in bepaalde gevallen de voorkeur hebben boven uitzettingen per lijndienst. De feitelijke uitzetting naar Marokko via lijnvluchten levert echter geen problemen op. Ik zie dan ook geen noodzaak om overheidsvluchten te willen uitvoeren.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen tegen de Marokkaanse autoriteiten zodat dit probleem wordt opgelost en ons land niet opgescheept blijft met een groot aantal Marokkanen die geen verblijfsrecht in ons land hebben?
Het mandaat voor onderhandelingen over een terug- en overnameovereenkomst met Marokko ligt bij de Europese Commissie. Dit beperkt de ruimte van de lidstaten voor het maken van formele, bilaterale afspraken inzake terugkeer.
De onderhandelingen over een EU- terug- en overnameovereenkomst zijn vastgelopen sinds 2010. De Europese inzet is om in de context van het eventuele mobiliteitspartnerschap met Marokko de onderhandelingen af te ronden. Nederland is nauw betrokken bij de onderhandelingen over het mobiliteitspartnerschap en benadrukt daarbij, samen met andere EU-lidstaten, het belang van het afronden van de onderhandelingen over de terug- en overnameovereenkomst.
Daarnaast is bilateraal de afgelopen jaren door mijn voorgangers, maar ook ambtelijk, intensief geïnvesteerd in de contacten met Marokko. Ik zet dit voort, samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Vanzelfsprekend wordt het terugkeerdossier ook vanuit een breder perspectief bekeken. Waar aangewezen beziet het kabinet of koppelingen kunnen worden gelegd met andere dossiers, in het kader van de strategische landenbenadering. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer over de strategische landenbenadering nader informeren.
Het bericht ‘Rel rond illegale Marokkanen’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Marokko in het artikel «Rel rond illegale Marokkanen»?1
Ja.
Wat vindt u van de stellingname dat de illegaliteit van de genoemde groep Marokkanen hoofdzakelijk te wijten is aan tegenwerking van de Marokkaanse overheid?
Voordat ik inga op de samenwerking met de Marokkaanse autoriteiten wil ik voorop stellen dat er op vreemdelingen een wettelijke vertrekplicht rust. Zelfstandige terugkeer naar Marokko is altijd mogelijk en wordt door de Nederlandse overheid gefaciliteerd. De keuze voor een bestaan in de illegaliteit wordt gemaakt door het individu.
Indien de vreemdeling geen gevolg geeft aan zijn vertrekplicht, is gedwongen terugkeer aan de orde. Daarvoor is de medewerking van het land van herkomst vereist. Zoals de Nederlandse ambassadeur stelde in het genoemde artikel, laat de medewerking van Marokko duidelijk ruimte voor verbetering. Nederland wil graag dat verzoeken tot nationaliteitsvaststelling en afgifte van vervangende reisdocumenten sneller worden afgehandeld. Dit geldt in het bijzonder voor evidente, goed gedocumenteerde zaken waarin geen twijfel kan bestaan over de Marokkaanse nationaliteit en identiteit.
Welke financiële relaties onderhoudt Nederland met Marokko?
Nederland werkt op een groot aantal terreinen met Marokko samen. Op financieel terrein is dit hoofdzakelijk douane- en belastingsamenwerking.
Deelt u de mening dat deze tegenwerking consequenties moet hebben voor de onderlinge relatie tussen Nederland en Marokko?
Het mandaat voor onderhandelingen over een terug- en overnameovereenkomst met Marokko ligt bij de Europese Commissie. Dit beperkt de ruimte van de lidstaten voor het maken van formele, bilaterale afspraken inzake terugkeer.
De onderhandelingen over een EU- terug- en overnameovereenkomst zijn vastgelopen sinds 2010. De Europese inzet is om in de context van het eventuele mobiliteitspartnerschap met Marokko de onderhandelingen af te ronden. Nederland is nauw betrokken bij de onderhandelingen over het mobiliteitspartnerschap en benadrukt daarbij, samen met andere EU-lidstaten, het belang van het afronden van de onderhandelingen over de terug- en overnameovereenkomst.
Daarnaast is bilateraal de afgelopen jaren door mijn voorgangers, maar ook ambtelijk, intensief geïnvesteerd in de contacten met Marokko. Ik zet dit voort, samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Vanzelfsprekend wordt het terugkeerdossier ook vanuit een breder perspectief bekeken. Waar aangewezen beziet het kabinet of koppelingen kunnen worden gelegd met andere dossiers, in het kader van de strategische landenbenadering. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer over de strategische landenbenadering nader informeren.
Welke stappen bent u voornemens te ondernemen tegen de Marokkaanse overheid, bijvoorbeeld samen met uw collega van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zodat deze meewerkt aan het vaststellen van de identiteit van de in Nederland verblijvende illegale personen?
Zie antwoord vraag 4.
Fraude bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten |
|
John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Vrij spel met lonen in de bouw» en «Pak loonfraude aan»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de in bedoelde artikelen beschreven constructie waarbij in het land van herkomst premies over een lager bruto uurloon worden afgedragen dan in het land van tewerkstelling wordt uitbetaald? Bent u van mening dat daarbij sprake is van een onwettige dan wel onwenselijke constructie die dient te worden aangepakt? Bent u bereid nader onderzoek naar deze constructie te (doen) verrichten?
Of dergelijke constructies indruisen tegen wet- en regelgeving of onwenselijk zijn, hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Het is aan de betrokken (inspectie)diensten en eventueel uiteindelijk de rechtspraak om deze te beoordelen. Dergelijke constructies hebben de aandacht van mij en van de betrokken (inspectie)diensten.
Deelt u de in bedoelde artikelen geventileerde mening dat een effectieve controle op de naleving van Europese en Nederlandse regels om uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten te voorkomen, wordt bemoeilijkt nu zich in Nederland wel meerdere instanties met die controle bezig houden, maar er zich blijkbaar «niet één volledig verantwoordelijk voelt»? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Waar nodig treden de betrokken instanties samen op om misstanden aan te pakken.
Zou u de hierboven gestelde vraag anders beantwoorden als de formulering zou luiden dat «niet één instantie hoofdverantwoordelijk is»? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat er om dat betrokken diensten indien nodig samenwerken of onderling bepalen door wie het beste kan worden opgetreden.
Deelt u de mening die in bedoelde artikelen wordt uitgesproken, namelijk dat in landen als bijvoorbeeld België en Duitsland respectievelijk een speciale «Sociale Inspectie» en de Belastingdienst in deze verregaande bevoegdheden hebben en «daardoor» de kans op fraude kleiner is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de kans op fraude wordt niet bepaald door de bevoegdheden van de toezichtsorganen.
Bent u bereid te bezien of de bijvoorbeeld in België en Duitsland gevolgde handelwijze dan wel elementen daaruit in Nederland kunnen worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is ook bij de handhaving goed om te bezien of een buitenlandse handelwijze voordelen heeft ten opzichte van onze eigen handelwijze.
Bent u bereid om bij het door u invulling geven aan de door de Kamer met de motie Kerstens/Azmani gevraagde geïntegreerde aanpak tegen uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten het in bedoelde artikelen genoemde onderwerp van één hoofdverantwoordelijke instantie met meer bevoegdheden te betrekken?2 Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van de geïntegreerde aanpak is ten eerste dat wordt bezien op welke wijze illegale of ongewenste constructies kunnen worden voorkomen. Ten tweede zullen we bekijken op welke wijze genoemde constructies – als ze toch voorkomen – het beste kunnen worden bestreden. Bij dit laatste kan onder andere de verantwoordelijkheidsverdeling tussen betrokken instanties aan de orde komen. Een ander punt is de (inter)nationale samenwerking tussen instanties.
Het gesjoemel met loon door Europese bedrijven in de bouwsector |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gesjoemel met loon bij aanleg tunnel Delft»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het bedrijf Strabag binnen de kaders van de wet opereert bij de loonaangifte? Bent u bekend met berichten dat andere Europese bouwbedrijven opdrachten binnenhalen in Nederland door te sjoemelen met het loon of de loonaangifte?
Het inlenen van arbeidskrachten uit een ander land is gebaseerd op het vrije verkeer van werknemers en diensten binnen de Europese Unie. Hiervoor zijn op Europees niveau regels in het leven geroepen om dit vrije verkeer in goede banen te leiden, zoals de Verordening (EG) nr. 883/2004 en de Detacheringsrichtlijn. Deze laatste dient voornamelijk de sociale bescherming van de gedetacheerde werknemer. Het is een bewuste keuze van de Europese wetgever om het binnen Europa mogelijk te maken om zonder enige belemmeringen in een ander land te werken of als werkgever personeel uit te lenen aan een onderneming in een ander land. In mediaberichten komt steeds vaker naar voren dat bedrijven Europese constructies verkennen of toepassen om de arbeidskosten te verlagen. Uit de berichten zelf is veelal niet op te maken of het om legale of illegale constructies gaat. Op de wijze van aangifte doen voor de loon- en premieheffing door specifieke bedrijven kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht niet ingaan.
Welke partijen zijn in Nederland bevoegd voor de handhaving van de betaling van sociale premies? Wat zijn hun bevoegdheden? Worden alle bevoegdheden op adequate manieren ingezet? In hoeverre wijken de bevoegdheden van de Nederlandse handhavers af van handhavende organisaties in Duitsland en België? Worden in Duitsland en België schijnconstructies frequenter opgespoord? Zo ja, hoe kan dat?
De Inspectie SZW, Belastingdienst en UWV zijn de aangewezen instanties om toe te zien op de loonheffingen. Zij zijn bevoegd om te controleren of de loon- en premieafdracht op de juiste wijze geschiedt en bevoegd om de daarvoor benodigde informatie uit te wisselen. In controlesituaties vullen zij elkaar dan ook daar waar nodig zo veel mogelijk aan.
Het feit dat beschreven situaties zich niet alleen in Nederland afspelen, maar ook in andere landen zoals Portugal en Polen, maakt het moeilijker om te beoordelen of de van toepassing zijnde internationale regelingen juist en volledig worden toegepast. Hiervoor moet worden samengewerkt met het andere land. Het is mogelijk dat handhavende instanties in verschillende landen, verschillende bevoegdheden hebben. Het is echter maar de vraag of deze verschillen in bevoegdheden leiden tot een verschillend opsporingsresultaat. Immers, zodra het om grensoverschrijdende zaken gaat zijn de bevoegdheden ontleend aan verdragen en hebben bijvoorbeeld Duitse, Nederlandse en Belgische handhavende instanties dezelfde grensoverschrijdende bevoegdheden.
In hoeverre hebben handhavende organisaties in Nederland (zoals de Inspectie SZW en de Belastingdienst) goed zicht op bedrijven die opereren op de Europese (bouw)markt en schijnconstructies hanteren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat, als werkgevers met creatieve constructies de wet omzeilen, dit tot oneerlijke concurrentie leidt voor Nederlandse werkgevers? Zo nee, waarom niet? Deelt u eveneens de mening dat dergelijke constructies de kansen van Nederlandse werkzoekenden belemmeren en daarom met kracht bestreden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Constructies voor oneerlijke concurrentie op de gangbare arbeidsvoorwaarden kunnen zowel leiden tot onderbetaling van Nederlandse en buitenlandse werknemers als tot lagere kansen voor werkzoekenden in Nederland. Oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden moet inderdaad met kracht worden bestreden. Tegen constructies die tegen de wet- en regelgeving indruisen moet worden opgetreden
Bent u bereid maatregelen te nemen, en zo ja welke, om dubieuze constructies met de aangifte van sociale premies te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u ook aangeven wat er daarvoor (wettelijk) geregeld moet worden?
Samen met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, Economische Zaken en Financiën, heb ik een traject gestart om het bestrijden van schijnconstructies een extra impuls te geven. Onderdeel hiervan betreft het in kaart brengen van en de maatregelen tegen constructies die leiden tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Conform de op 18 december jl. aangenomen motie van de leden Kerstens en Azmani (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/13, 33 400 XV, nr. 40) heb ik uw Kamer in mijn brief van 11 april 2013 geïnformeerd over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies.
Het bericht “Hardenberg woest om taakstraf na geweld.” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Hardenberg woest om taakstraf na geweld»?1
Ja.
Is het waar dat ene J.S. (25 jaar) van de rechter een taakstraf kreeg opgelegd omdat hij een jongeman uit Hardenberg ernstig toetakelde in het uitgaansleven, waarbij het slachtoffer een gebroken kaak en een scheur in zijn schedel opliep en wekenlang alleen vloeibaar voedsel kon eten?
Door de rechter is in deze zaak een taakstraf van 120 uur opgelegd, waarvan 40 uur voorwaardelijk. Tevens is de vordering benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van € 1293,89. Uit de letselverklaring blijkt dat het slachtoffer als gevolg van de klap zijn onderkaak op twee plaatsen heeft gebroken, een botbreuk aan de zijkant/achterkant van de schedel en een (lichte) hersenschudding heeft opgelopen.
Deelt u de mening dat het terecht is dat deze straf tot woede heeft geleid bij de burgers en dat voor een dergelijk misdrijf geen taakstraf moet kunnen worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet om mij uit te laten over het oordeel van de rechter. Wel kan ik uw Kamer melden dat het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak omdat het van mening is dat de rechter in dit geval de wetgeving inzake het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven, die begin 2012 in werking is getreden, onjuist heeft toegepast.
Deelt u de mening dat de wettelijke beperking tot het opleggen van (enkel) een taakstraf (een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk is op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad) bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven ontoereikend is, aangezien het bovenbedoelde misdrijf er blijkbaar niet onder viel? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een taakstraf niet altijd een geschikte sanctie is. Ik vind dat voor bepaalde type delicten een taakstraf in het geheel niet moet worden opgelegd. Hierbij valt te denken aan plegers van ernstige zeden- en geweldsdelicten en aan recidivisten. Daarom is begin 2012 voornoemde wetgeving in werking getreden waarmee een taakstraf bij dergelijke delicten wordt uitgesloten.
Deelt u de mening dat niet valt in te zien waarom onderscheid gemaakt wordt tussen «gewone» zeden- en geweldsmisdrijven en ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en dat zeden- en geweldsmisdrijven altijd ernstig zijn? Bent u daarom bereid deze misdrijven altijd uit te sluiten van de mogelijkheid deze te bestraffen met enkel een taakstraf? Zo nee, waarom niet?
In het Wetboek van Strafrecht is wat betreft de sanctietoepassing een balans gezocht tussen de richtinggevende rol van de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter. De wetgever moet in algemene zin duidelijkheid bieden voor welke misdrijven de taakstraf een passende straf is. Tegelijkertijd moet de rechter voldoende ruimte worden gelaten om in het concrete geval een passende straf te bepalen, gelet op de aard en de ernst van het feit, de persoon van de dader én rekening houdend met de mogelijk verschillende strafdoelen (vergelding en de speciale en generale preventie). Verdere begrenzing van de straftoemetingsvrijheid van de rechter acht ik onnodig en onwenselijk.
Bent u bereid om eindelijk de taakstraf te schrappen als hoofdstraf nu wederom blijkt dat er onvoldoende draagvlak is in de samenleving voor de taakstraf? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Brinkman, Helder en Van Klaveren van uw Kamer, in het bijzonder naar mijn antwoord op vraag 3.2
Het bericht dat Nederland laks is in de bestrijding van corruptie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het kritische rapport van de organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (de OESO), waaruit blijkt dat Nederland te weinig doet aan de bestrijding van corruptie en omkoping?1
De Nederlandse aanpak van corruptie wordt momenteel geëvalueerd in drie gremia: de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), GRECO (Raad van Europa) en de Verenigde Naties (VN). Het rapport van de OESO ziet op een zeer specifieke vorm van omkoping: omkoping van buitenlandse ambtenaren in handelstransacties. In de Kamerbrief ter aanbieding van het OESO-rapport2 is aangegeven dat het kabinet ernaar streeft om na afloop van de drie evaluaties een integrale beleidsreactie over de Nederlandse corruptiebestrijding aan uw Kamer aan te bieden. Dit zal naar verwachting in het najaar van 2013 zijn. De inzet daarbij zal zijn om naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering te geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit deze drie evaluaties.
Hoe is het mogelijk dat van de 22 corruptiezaken die gesignaleerd zijn er 14 in het geheel niet zijn onderzocht en er tot nu toe in geen enkele zaak een veroordeling uit is voortgekomen? Waarom laat Nederland bedrijven en personen die zich in het buitenland schuldig maken aan corruptie en omkoping hiermee wegkomen?
Het is onjuist dat Nederland bedrijven en personen die zich in het buitenland schuldig maken aan corruptie en omkoping hiermee laat wegkomen. Zo is er recentelijk de miljoenenschikking met Ballast Nedam geweest en zijn er nog een aantal zaken in onderzoek. Naar verwachting komt één daarvan dit jaar voor de rechter. Het is goed om hierbij op te merken dat strafzaken over buitenlandse omkoping uitzonderlijk ingewikkeld zijn, waardoor ze veel tijd en capaciteit vergen. Daarnaast is een belangrijke kanttekening dat de OESO zich baseert op informatie uit openbare bronnen (zoals weblogs), en daarbij indicaties dat er sprake is van buitenlandse omkoping soms zonder meer worden meegenomen als beschuldigingen. Niet alle meldingen zijn echter concreet genoeg en geven aanleiding tot een strafrechtelijke verdenking dan wel tot het instellen van strafrechtelijk onderzoek. Vermoedens die voldoende aanknopingspunten bieden worden aangebracht bij de Rijksrecherche, die deze in onderzoek neemt.
Deelt u de mening dat Nederland de (morele en juridische) plicht heeft om dergelijke zaken (signalen van corruptie en/of omkoping) te onderzoeken, alles in het werk te stellen om Nederlanders en Nederlandse bedrijven die zich hieraan schuldig maken in het buitenland en brievenbusmaatschappijen in Nederland te vervolgen en te bestraffen?
Het kabinet hecht veel belang aan zuivere internationale handel en de bestrijding van corruptie en omkoping. Vandaar dat Nederland ook het OESO-corruptieverdrag3 heeft ondertekend, waar de OESO-evaluatie uit voortkomt. Zoals vermeld in antwoord 1 zal het kabinet naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit de evaluaties van de OESO, de GRECO en de VN.
Deelt u de mening van de heer Van Hulten dat de internationale corruptielijstjes waarin Nederland goed scoort een vertekend beeld geven, omdat in het geval dat een Nederlands bedrijf zich aan corruptie schuldig maakt in het buitenland, dit niet leidt tot een slechtere score voor Nederland maar slechts voor het andere land? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Er zijn twee onafhankelijke indices van Transparency International (TI): de Corruption Perception Index en de Bribe Payers Index. Nederland scoort inderdaad goed op deze lijstjes. De Corruption Perception Index weerspiegelt publieke percepties van de integriteit van de overheid van een specifiek land. Omkoping van een buitenlandse ambtenaar door een Nederlands bedrijf is niet gerelateerd aan de integriteit van de Nederlandse overheid en heeft daarom inderdaad geen invloed op de score van deze index. De Bribe Payers Index geeft de percepties weer van internationale ondernemingen van de integriteit van hun internationale collega’s. Het ligt voor de hand dat die percepties wel beïnvloed worden door de mate waarin Nederlandse bedrijven zich inlaten met omkoping van buitenlandse ambtenaren.
Bent u van mening dat het bedrijfsleven het belang van het tegengaan van corruptie voldoende onderstreept? Bent u daarnaast van mening dat bedrijven in voldoende mate hun verantwoordelijkheid nemen om corruptie tegen te gaan? Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat slechts drie van de zestien uitgenodigde bedrijven deelnamen aan de fase 3-peer-evaluatie van de uitvoering van het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties?
Nederlandse bedrijven zijn zich in het algemeen goed bewust van hun verantwoordelijkheid in de bestrijding van corruptie. Corruptie heeft immers grote nadelen voor het bedrijfsleven; het staat gezonde concurrentie en een betrouwbaar investeringsklimaat in de weg en kan (internationale) reputatieschade aanbrengen. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om goede procedures en toezicht in hun organisatie in te stellen opdat zij voorkomen dat het bedrijf betrokken raakt in omkopingspraktijken. Hoe goed dat daadwerkelijk uitpakt in de praktijk is lastig meetbaar, zeker bij omkoping in het buitenland.
Corruptie blijft voor bedrijven vaak een erg gevoelig onderwerp om buiten de eigen gelederen over te spreken. Dat verklaart mogelijk waarom relatief weinig bedrijven ingegaan zijn op de uitnodiging deel te nemen aan de OESO-evaluatie. Wel zij hierbij vermeld dat de discussiepanels met advocaten en accountants, die zeer goed bezocht werden, het evaluatieteam alsnog een goed beeld hebben kunnen geven van de mate waarin en de wijze waarop het Nederlandse bedrijfsleven buitenlandse omkoping tegengaat.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Nederlanders of Nederlandse bedrijven die zich in het buitenland schuldig maken aan omkoping en corruptie (ook) door Nederland worden aangepakt? Is het waar dat bij de afdeling van het Openbaar Ministerie (OM) die zich bezig houdt met internationale corruptie slechts twee officieren van justitie werken? Is uitbreiding voorzien? Zo ja, met hoeveel personen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 januari 2013 is de nieuwe OM Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland in werking getreden. De Aanwijzing is, naar aanleiding van de bevindingen van het OESO-evaluatieteam, aanzienlijk aangescherpt. Dit om, onder andere, te voorkomen dat gevallen van buitenlandse omkoping vanwege het internationale karakter en complexiteit niet worden aangepakt.
In de Aanwijzing wordt melding gemaakt van de landelijk coördinerend officier van justitie voor corruptie, die werkzaam is bij het Landelijk Parket (OM). Deze officier van justitie wordt in zijn werkzaamheden ondersteund door een senior parketsecretaris. Hierbij moet worden benadrukt dat dit een coördinerende functie betreft; strafzaken waarin (mogelijk) sprake is van buitenlandse omkoping kunnen en worden ook toegewezen aan andere officieren van justitie met de benodigde kennis en expertise.
Ik treed voorts in overleg met het OM om te bezien hoe met de huidige beschikbare middelen de aanpak van personen en bedrijven die zich schuldig maken aan buitenlandse omkoping, geoptimaliseerd kan worden. De uitkomst hiervan zal worden verwerkt in de integrale beleidsreactie.
Wanneer verwacht u dat de 150 extra opsporingsambtenaren bij de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) in dienst treden? In hoeverre zal deze maatregel leiden tot meer onderzoek en meer vervolging?
De 150 extra opsporingsambtenaren worden dit jaar gefaseerd geworven en zullen vermoedelijk allen per 1 januari 2014 in dienst zijn. De uitbreiding ziet primair op witwasonderzoeken. Ik verwacht dat deze uitbreiding vanaf 2017 zal leiden tot ongeveer 22 omvangrijke, complexe en internationale witwasonderzoeken per jaar, die voor vervolging aan het OM kunnen worden aangeboden. In de daaraan voorafgaande jaren wordt dat opgebouwd van ongeveer 10 onderzoeken in 2015 en 20 onderzoeken in 2016.
Gaat u maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat ook de zogenaamde brievenbusmaatschappijen in Nederland beter in de gaten worden gehouden, dat zij in Nederland strafrechtelijk aansprakelijk zijn en dat er ook daadwerkelijk opgespoord en vervolgd zal worden in voorkomende gevallen, zoals de OESO expliciet aanbeveelt? Zo ja, welke?
Indien een entiteit volgens het civiele recht aan te merken valt als een Nederlandse rechtspersoon, kan deze in beginsel in Nederland vervolgd worden voor gedragingen elders gepleegd, ongeacht de mate van activiteit in Nederland. Wel zal sprake moeten zijn van een aantal voorwaarden zoals strafbaarheid, rechtsmacht en toerekenbaarheid van de gedraging aan de rechtspersoon in kwestie. Vooralsnog zie ik in de Nederlandse wetgeving betreffende strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen en rechtsmacht voor in het buitenland gepleegde feiten geen belemmeringen om Nederlandse rechtspersonen te vervolgen voor strafbare gedragingen in het buitenland. Ik zie dan ook geen aanleiding bepaalde rechtspersonen te weren, uiteraard voor zover deze voldoen aan alle in Nederland geldende oprichtingsvereisten. Dat neemt niet weg dat er in de praktijk allerlei knelpunten kunnen spelen, die inherent zijn aan het optreden tegen delicten die (ver) buiten eigen land plaatsvinden. Of er strafrechtelijk onderzoek en eventueel strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld wordt bepaald door het OM met gebruikmaking van het opportuniteitsbeginsel.
Is het gegeven dat een meerderheid van de 22 beschuldigingen betrekking heeft op brievenbusmaatschappijen en het gegeven dat het voor het OM in veel gevallen moeilijk is om brievenbusmaatschappijen te vervolgen omdat deze vaak geen lijfelijke vertegenwoordiging in Nederland hebben, reden om brievenbusmaatschappijen te weren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw puntsgewijze reactie op de aanbevelingen van de OESO in het rapport op de pagina’s 51–53?2
Voor de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen uit de OESO-evaluatie, alsmede aanbevelingen die voortvloeien uit de nog lopende GRECO- en VN-evaluaties, verwijs ik naar de aankomende integrale beleidsreactie. Op dit moment kunnen reeds de volgende ontwikkelingen worden genoemd:
Bent u voornemens de aanbevelingen van fase twee die vooralsnog niet zijn uitgevoerd, alsnog uit te voeren? Zo ja, wanneer kan de Kamer wetsvoorstellen hieromtrent tegemoet zien? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse autoriteiten in Case #1 geen aanvullende informatie ontvingen uit het betreffende land na herhaaldelijk te hebben verzocht om deze informatie? Hoe frequent doet zich de situatie voor waarin Nederland een ander land om informatie verzoekt, maar het betreffende land niet aan dit verzoek voldoet? Welke andere moeilijkheden doen zich voor bij situaties waarin Nederland een ander land om informatie verzoekt dan wel wordt verzocht om informatie door een ander land?
Voor de aanpak van ambtelijke corruptie in het buitenland is samenwerking op internationaal niveau van groot belang. Hoe de samenwerking in de praktijk verloopt, verschilt per strafrechtelijk onderzoek. In het geval van Case #1 is geen specifieke reden aan te duiden waarom de Nederlandse autoriteiten geen aanvullende informatie hebben ontvangen. Het komt slechts incidenteel voor dat een land waaraan een verzoek om informatie wordt gedaan hieraan niet voldoet. Dat ligt dan veelal aan interne procedures en bevoegdheidsverdelingen, waardoor rechtshulpverzoeken niet of pas na lange tijd worden behandeld. In die gevallen probeert Nederland door herhaalde navraag de voortgang van een verzoek te waarborgen. Inkomende verzoeken worden eveneens doorgaans uitgevoerd. Wettelijke weigeringsgronden, zoals een dubbele of politieke vervolging, doen zich zelden voor. Nederland blijft investeren in de internationale samenwerking en beoogt een structurele verbetering in samenwerking op internationaal niveau. Mede met het oog daarop is Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland aangescherpt met ingang van 1 januari 2013.
Over de toegang van de Eerste en Tweede Kamer tot interne EU-Raadsdocumenten |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Deelt u de mening dat zo groot mogelijke transparantie ten aanzien van besluitvorming in de Europese Unie (EU) essentieel is voor het maatschappelijk debat over de EU? Deelt u de mening dat de Eerste en Tweede Kamer, gezien hun democratische controletaak en hun rol in het maatschappelijk debat, zo veel mogelijk informatie over deze besluitvorming moeten krijgen?
Het kabinet hecht groot belang aan transparantie en aan een optimale betrokkenheid van de nationale parlementen bij de Europese wetgevings- en besluitvormingsprocessen. De Eerste en Tweede Kamer dienen te beschikken over de informatie die zij voor hun democratische controletaak nodig hebben. Zoals vermeld in mijn brief van 18 januari jongstleden (Kamerstuk 22 112, nr. 1548), is het kabinet van mening dat we op dit punt in Nederland voorop lopen in de EU. Ter onderbouwing van die stelling verwijs ik graag nogmaals naar het overzicht dat de Kamer heeft ontvangen op 28 september 2012 (Kamerstuk 22 112, nr. 1474).
Met de in mijn voornoemde brief van 18 januari aangekondigde extra stap, wil het kabinet nog eens onderstrepen hoeveel belang het hecht aan die transparantie. Beide Kamers kunnen de hen geboden mogelijkheid van inzage in interne stukken van de Raad onder meer gebruiken om te verifiëren of de informatie die ze ontvangen van het kabinet correct en volledig is. Vanwege de reeds uitgebreide eigen informatievoorziening vanuit het kabinet, zou een dergelijke stap inhoudelijk in onze ogen niet nodig hoeven te zijn. Dat is ook een van de redenen waarom het Nederlandse kabinet pas nu, en nadat een groot aantal andere lidstaten ons is voorgegaan, tot deze stap heeft besloten. Bovendien kon op basis van het in mijn brief genoemde COSAC-rapport het, mijns inziens onjuiste, beeld ontstaan dat het Nederlandse kabinet minder informatie geeft aan het parlement dan andere regeringen binnen de EU. Met deze stap behoort Nederland nu ook voor wat betreft de directe toegang tot interne EU-stukken tot de groep van «meest open» landen.
Waarom heeft het Nederlandse parlement, in tegenstelling tot 21 van de 27 nationale parlementen in de EU, tot op heden geen toegang gehad tot de zogenoemde Limité-documenten, met name de conceptconclusies van de Europese Raad? Welke vijf overgebleven nationale parlementen van EU-lidstaten hebben nog altijd geen toegang tot de Limité-documenten? Deelt u de mening dat deze ongelijkheid zo spoedig mogelijk opgeheven moet worden?
Zie het antwoord op vraag 1. Volgens het genoemde COSAC-rapport hebben dan nu uitsluitend de parlementen in Ierland, Luxemburg, Malta, Polen en Roemenië geen toegang tot Limité-documenten. Ik wijs u erop dat waar parlementen deze toegang krachtens het overzicht wel hebben, dat veelal gebeurt in de vorm van toezending van de betreffende stukken door de regering aan het parlement. Dat biedt dus niet de onmiddellijke toegang die de Eerste en Tweede Kamer krijgen via de EU-extranet-database en ook niet dezelfde gegarandeerde volledigheid.
Ik ben het met u eens dat een uniforme praktijk op dit gebied, evenals ten aanzien van de bredere opzet van de informatievoorziening tussen nationale regeringen en parlementen van EU-lidstaten, voordelen zou kunnen bieden. Tegelijkertijd bestaat de EU uit lidstaten die ieder zeer hechten aan hun eigen, historisch gegroeide, nationale interne organisatie en tradities. Een volledige uniformering daarvan zal in de praktijk niet verwezenlijkbaar, en mijns inziens ook niet wenselijk, zijn.
Deelt u de mening dat het verschaffen van toegang tot de conceptconclusies van de Raad voor de leden van de Eerste en Tweede Kamer zonder dat zij openlijk over deze stukken kunnen spreken geen wezenlijke bijdrage zal leveren aan het vergroten van de transparantie van Europese besluitvorming? Deelt u de mening dat deze semi-openbaarheid tot moeizame gedachtewisselingen in beide Kamers kan leiden en daarmee juist de schijn van geheimzinnigheid rond EU-besluitvorming dreigt te vergroten?
Het kabinet ziet zich genoodzaakt vast te houden aan de in de hele EU geldende richtsnoeren over vertrouwelijkheid van raadsdocumenten, zodat iedere mogelijke onduidelijkheid of geheimzinnigheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Of dit tot moeizame gedachtenwisselingen leidt, zal in hoge mate afhangen van de wijze waarop de leden van de Eerste en Tweede Kamer omgaan met deze geboden mogelijkheid.
Bent u van mening dat de zogenoemde Limité-documenten, in het bijzonder de conceptconclusies van de Raad, in de nabije toekomst dit stempel niet meer zouden moeten dragen en volledig openbaar zouden moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit aan de orde te stellen in de Raad Algemene Zaken en hiertoe voorstellen te doen?
Die mening ben ik niet toegedaan. Zoals ook gesteld wordt in de in EU-verband overeengekomen richtsnoeren over vertrouwelijkheid van deze documenten, kan het «de besluitvormingsprocedures van de Raad nadelig beïnvloeden als deze documenten te vroeg bekend worden gemaakt». Zoals dat met de besluitvorming op alle overheidsniveaus het geval is, kan het naar buiten brengen van besluitvormings- of onderhandelingsstukken het onderhandelingsproces nadelig beïnvloeden. De besluitvaardigheid en de effectiviteit van de EU zou door een dergelijke stap onder druk kunnen worden gezet. Overigens ben ik van mening dat er inhoudelijk, zoals in de voorgaande antwoorden wordt onderstreept, ook geen aanleiding is om tot publicatie van deze stukken over te gaan. De belangrijkste inhoudelijke elementen die in de stukken staan, worden immers door het kabinet reeds op andere wijze aan de Kamer gemeld. Wel heeft de Kamer er nu een extra instrument om te controleren of het kabinet zich goed heeft gekweten van zijn informatieplicht.
Kunt u deze vragen voor aanvang van het algemeen overleg inzake de informatievoorziening over Europese dossiers, welke plaatsvindt op dinsdag 12 februari aanstaande, beantwoorden?
Ja.
Steekpenningen bij een fregattendeal met Chili |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Steekpenningen betaald bij fregattendeal met Chili»?1
In 2004 heeft de Staat met Chili een overeenkomst gesloten over de verkoop van de vier fregatten van de Koninklijke marine. Het betreft twee luchtverdegingsfregatten (L-fregatten) en twee multipurpose-fregatten (M-fregatten). Hierover is de Kamer op 17 maart 2004 commercieel vertrouwelijk geïnformeerd (kenmerk M2004000542).
Nederland verkoopt overtollig defensiematerieel in beginsel rechtstreeks aan andere overheden, zonder de inschakeling van tussenpersonen. Het betreft de verkoop van materieel van government to government.Bij de verkoop van de vier fregatten aan Chili heeft Defensie geen tussenpersoon ingeschakeld.
Nadat de fregatten aan Chili waren verkocht heeft Defensie op verzoek van het land een aanvullend contract gesloten met Koninklijke Schelde. Dit contract had betrekking op de modificatie van de twee M-fregatten. Bij het sluiten van dit contract is door Defensie ook geen tussenpersoon ingeschakeld.
De berichten in de Volkskrant van zaterdag 19 januari 2013 betreffen een interne Chileense aangelegenheid. Het zou gaan om de betaling van steekpenningen door een Chileense tussenpersoon aan Chileense overheidsfunctionarissen. Defensie is hier op geen enkele wijze bij betrokken.
Wat is uw oordeel over het bericht dat marinewerf De Schelde 1,2 miljoen dollar commissie betaalde aan zijn vertegenwoordiger in Chili, die vervolgens circa acht ton smeergeld betaalde aan Chileense officieren, wat resulteerde in een order voor De Schelde om vier verkochte fregatten aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de Chileense officier van justitie dat De Schelde «heeft geprofiteerd» van het werk van Schelde-vertegenwoordiger Ibieta?
Dat De Schelde profijt zou hebben gehad van de inschakeling van Schelde-vertegenwoordiger Ibieta en zo ja, in welke mate, is mij niet bekend.
Bent u op de hoogte van de rechtszaken die hierover in Chili worden gevoerd? Is hierover contact geweest tussen de Nederlandse justitiële autoriteiten en de Chileense? Zo ja, is daarbij informatie uitgewisseld? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van deze informatie?
Door de Rijksrecherche is uitvoering gegeven aan een rechtshulpverzoek van Chili ten behoeve van een Chileens strafrechtelijk onderzoek naar onder meer corruptie en witwassen. In het kader van de uitvoering van dit rechtshulpverzoek zijn op verzoek van de Chileense autoriteiten twee personen in Nederland als getuige gehoord, in aanwezigheid van Chileense opsporingsambtenaren. De resultaten van de uitvoering van dit rechtshulpverzoek zijn verzonden naar de verzoekende Chileense autoriteit. Het is niet mogelijk om deze informatie aan de Tweede Kamer te verstrekken aangezien het een individuele zaak betreft.
Is het waar dat de aanschaf van de vier Nederlandse fregatten in 2004 werd beklonken in aanwezigheid van Schelde-vertegenwoordiger Ibieta en de toenmalige directeur materieel van de Koninklijke Marine?
Zie antwoord vraag 1.
Is uw ministerie op enige wijze betrokken bij de steekpenningen die zijn betaald in verband met verkoop en/of aanpassing van de vier fregatten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat uw relatie met De Schelde door deze zaak wordt beschadigd? Wat voor gevolgen heeft dit voor de toekomstige samenwerking met De Schelde?
Nee, de relatie tussen Damen Schelde Naval Shipbuilding, de rechtsopvolger van De Schelde, en Defensie is sinds de berichtgeving in de Volkskrant niet gewijzigd.
Bent u bereid om (strafrechtelijk) onderzoek te laten doen naar de mogelijke betrokkenheid van De Schelde bij deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Het Landelijk Parket kan in deze fase geen uitspraak doen of er een zelfstandig strafrechtelijk onderzoek gaande is of zal worden ingesteld naar de mogelijke betrokkenheid van De Schelde.
De Duitse weigering om wapens te vervoeren in verband met de Franse interventie in Mali |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Duitsland vervoert geen Franse wapens naar Mali»?1
Het klopt dat Duitsland geen wapens of munitie vervoert ter ondersteuning van de Franse operatie in Mali.
Is het waar dat Duitsland geen wapens of munitie wil vervoeren ter ondersteuning van de Franse interventie in Mali?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Duitsland iemand aanstelt om te controleren of er geen Franse wapens aan boord van Duitse transportvliegtuigen worden geladen?
Ieder land dat deelneemt aan het European Air Transport Command (EATC) heeft een Senior National Representative (SNR) aangewezen. De SNR is verantwoordelijk voor het bij het EATC geplaatste personeel van het betreffende land en voor de naleving van afspraken over de planning en inzet van de nationale vliegtuigen.
Wat is de argumentatie van de Duitse regering om geen wapens te willen vervoeren?
De Duitse regering hanteert net als de Nederlandse regering eigen overwegingen voor besluitvorming over de inzet van militairen en militair materieel in relatie tot Mali. Nederland stelt in dit kader geen beperkingen aan de lading die door Nederlandse vliegtuigen via het EATC mag worden vervoerd.
Deelt u het standpunt van de Duitse regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de lading van de KDC-10 die door Nederland wordt geleverd in verband met de Franse interventie in Mali?
Anders dan aanvankelijk voorzien heeft het EATC de (K)DC-10 nog niet hoeven inzetten om aan de Franse logistieke behoefte in Mali tegemoet te komen.
Is het waar dat u de Kamer informeert indien Frankrijk een nieuw of gewijzigd verzoek doet voor een Nederlandse transportvlucht in verband met de interventie in Mali? Zo nee, wanneer informeert u de Kamer wel?2
Het kabinet heeft ingestemd met de inzet van Nederlandse vliegtuigen voor transportvluchten naar buurlanden van Mali door het EATC. Om veiligheidsrisico’s te voorkomen worden op dit moment Nederlandse vliegtuigen niet ingezet voor vluchten naar Mali (brief van 16 januari jl., kenmerk DVB/CV 0021–2013). Momenteel worden de veiligheidsrisico’s nader onderzocht en wordt bezien of de Nederlandse vliegtuigen ook kunnen worden ingezet voor vluchten naar Bamako, Mali. Bij positief besluit wordt de Kamer nader geïnformeerd.
De mensenrechtensituatie in Bahrein |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de mensenrechtensituatie in Bahrein?1
Ja.
Steunt u deze resolutie?
De vrijheid van meningsuiting, een eerlijke en onafhankelijke rechtspraak en het naleven van mensenrechten zijn voor de Nederlandse regering belangrijke aandachtspunten in het buitenlands beleid. Nederland veroordeelt dan ook, in lijn met resolutie 2013/2513 van het Europees Parlement, de doorgaande mensenrechtenschendingen door de Bahreinse autoriteiten en veiligheidstroepen en roept de Bahreinse overheid op om grondrechten te respecteren en de aanbevelingen van het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI) te implementeren. Andere onderdelen uit de resolutie, bijvoorbeeld de oproep tot sancties, kan ik op dit moment niet steunen. (zie ook antwoord vraag 3 en 4).
Deelt u de mening dat de EU niet adequaat reageert? Zo ja, waaraan wijt u dit?
De EU veroordeelt regelmatig de mensenrechtenschendingen in Bahrein en onderstreept de noodzaak tot een inclusieve nationale dialoog. De Nederlandse regering steunt deze lijn. Om tot een constructieve politieke oplossing te komen is het van belang dat het wederzijds vertrouwen in Bahrein hersteld wordt. Binnenkort zal een reconciliatiedialoog tussen de overheid en oppositiegroepen van start gaan en kan dit proces nieuw leven in worden geblazen. In het licht van deze ontwikkelingen vindt de regering het opleggen van sancties op dit moment niet aan de orde.
Ondersteunt u de oproep van het Europees Parlement aan de Europese Unie om gerichte sancties op te leggen aan de mensenrechtenschenders in Bahrein? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u daartoe nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toezeggen dat er geen traangas en (digitale) wapens meer vanuit Nederland naar Bahrein geëxporteerd zullen worden?
Na het uitbreken van de opstanden in Bahrein heeft de Nederlandse regering besloten om eventuele aanvragen voor export van militaire goederen naar Bahrein aan te houden tot de situatie aanleiding geeft voor hervatting van de behandeling. Er worden dus op dit moment geen exportvergunningen afgegeven voor traangas en andere militaire goederen bestemd voor Bahrein.
Gaat u er op toezien dat Bahrein alsnog de aanbevelingen uit het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI) gaat opvolgen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u daartoe nemen?
De Bahreinse overheid heeft in onvoldoende mate de aanbevelingen uit het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI) doorgevoerd. In bilateraal en in EU-verband benadrukt Nederland het belang dat alle aanbevelingen van het BICI-rapport geïmplementeerd worden. Dat geldt ook voor de aanbevelingen uit de Universal Periodic Review in 2012.
Bent u op de hoogte van de op handen zijnde strafzaak tegen mensenrechtenactivist Sayed Yousif Almuhafdha, die op 29 januari moet voorkomen en een gevangenisstraf van een jaar riskeert voor het verspreiden van tweets?2
Ja. De tweede hoorzitting in de strafzaak tegen Sayed Yousif Almuhafda is uitgesteld tot 4 maart.
Bent u bereid Bahrein op te roepen Sayed Yousif Almuhafdha en andere mensenrechtenactivisten menswaardig te behandelen en op te roepen tot een eerlijk proces volgens internationale mensenrechtenverdragen?
Nederland is ten aanzien van Bahrein voorstander van een aanpak in EU-verband omdat dit een effectiever kanaal is om de boodschap over te brengen dat een eerlijk proces noodzakelijk is. De EU spreekt zich regelmatig uit over de rechtsgang in Bahrein. Zo heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 10 januari haar diepe teleurstelling uitgesproken over het besluit van het hooggerechtshof van Bahrein om 13 politieke activisten te veroordelen.
De EU is voornemens om, in samenwerking met de Bahreinse autoriteiten en ter ondersteuning van de implementatie van de aanbevelingen uit het BICI-rapport, een trainingsprogramma op te zetten voor Bahreinse rechters. Nederland steunt dit voornemen.
Het bericht ‘European Commission defends priviledged access for ‘big business’’ |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «European Commission defends privileged access for “big business”»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn wanneer de Europese Commissie (een aantal) grote bedrijven informatie geeft die zij niet met andere belangenorganisaties deelt, waardoor het bedrijfsleven meer invloed op de inhoud van handelsakkoorden kan uitoefenen dan andere belanghebbenden?
Ik herken mij niet in de suggestie die in de vraag wordt gewekt, dat grote bedrijven een disproportionele invloed uitoefenen op de onderhandelingen over handelsakkoorden. De taak van de Europese Commissie is het uitonderhandelen van een vrijhandelsakkoord dat zoveel mogelijk tegemoet komt aan de Europese belangen op basis van een door de Raad aan de Commissie verstrekt onderhandelingsmandaat. Hiertoe heeft de Europese Commissie begrijpelijkerwijs behoefte aan informatie-uitwisseling met belanghebbende partijen. Het kan hierdoor voorkomen dat partijen – bedrijven, maatschappelijke organisaties, lidstaten of andere partijen – specifieke informatie ontvangen van de Europese Commissie die niet gelijktijdig is gedeeld met andere betrokken partijen
Bent u van mening dat maatschappelijke organisaties, zoals mensenrechtenorganisaties en vakbonden, die geconsulteerd worden over te sluiten handelsakkoorden tussen de EU en derde landen, gelijktijdig toegang zouden moeten hebben tot dezelfde informatie als het bedrijfsleven?
Als het gaat om informatie-uitwisselingen met specifieke belanghebbende partijen ten behoeve van een effectieve standpunt bepaling van de EU in de onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord dan kan het in het belang van het onderhandelingsproces zijn om deze informatie niet ook (gelijktijdig) te delen met andere bij het proces betrokken partijen. Ik vind het van belang dat de Europese Commissie zo transparant mogelijk is zonder haar onderhandelingspositie te schaden. De Europese Commissie dient in de onderhandelingen alle zienswijzen mee te nemen in de afwegingen die leiden tot de uiteindelijke onderhandelingsinzet.
Bent u van mening dat het wenselijk is om informatie over te sluiten handelsakkoorden tussen de EU en derde landen gedurende het gehele proces van totstandkoming zo veel mogelijk openbaar te maken? Waarom wel/niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het is voor een succesvolle uitkomst van het onderhandelingsproces van wezenlijk belang te voorkomen dat bepaalde gevoelige of nieuwe informatie over een specifieke EU positie bij de andere partij terecht komt op een ongewenst moment in de onderhandelingen. Het is daarom in het belang van de Europese Unie om specifieke belangen van specifieke spelers (bedrijven, maatschappelijke organisaties of andere betrokkenen) zoveel mogelijk in vertrouwelijkheid te behartigen. Bovendien is de Europese Commissie nog voorzichtiger geworden met het delen van informatie over lopende onderhandelingen doordat al een aantal keer gevoelige en vertrouwelijke informatie ongewild is verschenen in de pers. Hierdoor wordt informatie in toenemende mate niet meer schriftelijk maar alleen nog mondeling gedeeld met specifieke spelers. Hiervoor vindt regulier overleg plaats over lopende onderhandelingen met het maatschappelijk middenveld.
Bent u van mening dat nationale regeringen en parlementen tijdig en op voldoende wijze door de Europese Commissie worden geïnformeerd over de totstandkoming van handelsakkoorden tussen de EU en derde landen?
Ja, ik wil daaraan zelf ook graag bijdragen door het parlement regelmatig en zo goed mogelijk te blijven informeren over lopende handelspolitieke zaken inclusief over de totstandkoming van handelsakkoorden en mogelijke implicaties van handelsakkoorden.
Welke mogelijkheden ziet u om de informatievoorziening over te sluiten handelsakkoorden en hun mogelijke implicaties te verbeteren?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Ongelooflijk dure privéwoningen van EU diplomaten |
|
Raymond de Roon (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u de berichten «EU diplomat’s home costs £ 25,000 a month» en «Hoge woonkosten EU-diplomaten»?1
Ja.
Is het waar dat er ruim € 20.000 per maand aan woonlasten wordt betaald uit de zakken van de belastingbetalers voor één enkele (Nederlandse) EU-ambassadeur in Hong Kong en bijna € 30.000 per maand voor één enkele (Spaanse) EU-ambassadeur in Moskou? Zo nee, waarom niet?
EDEO heeft laten weten voor de huur van de residentie in Hong Kong € 22.000 per maand te betalen. De huur voor de residentie in Moskou bedraagt € 29.400 per maand. Residenties hebben een dubbele functie. De gebouwen worden vooral gebruikt voor officiële ontvangsten en doen daarnaast tegelijkertijd dienst als woonaccommodatie voor het hoofd van een vertegenwoordiging. Het gebouw in Moskou beschikt bijvoorbeeld over een aantal vergaderzalen.
Is het waar dat deze kosten in geen verhouding staan tot de lokale woningmarkt? Wat zijn de door de belastingbetalers te dragen woonlasten van de Nederlandse consul-generaal in Hong Kong en de Nederlandse ambassadeur in Moskou? Hoe verhoudt dit zich tot de woonlasten genoemd in vraag 2 en hoe beoordeelt u die verhouding?
De huurmarkten in Moskou en Hong Kong behoren tot de duurste in de wereld. Net als voor andere officiële gebouwen wordt voorafgaand aan het aanhuren of aankopen van residenties marktonderzoek verricht. Selectiecriteria zijn naast geschiktheid voor de beoogde bestemming o.a. prijs, grootte, veiligheid, locatie, uitstraling, staat van onderhoud en (bouw-)technische overwegingen.
De EDEO laat weten dat huisvesting de beste prijs-kwaliteit verhouding moet hebben in vergelijking met andere objecten die aan de gestelde criteria voldoen. Ditzelfde geldt uiteraard evenzeer voor de dienstwoningen van Nederlandse posthoofden.
De residentie van de Nederlandse consul-generaal in Hong Kong is sinds 1970 Rijkseigendom. De ambtswoning van de ambassadeur in Moskou maakt deel uit van het complex van de ambassade, dat van de Russische staat wordt gehuurd en op dit moment wordt gerenoveerd. De ambassadeur woont gedurende de verbouwing in een appartement, waarvoor de huur EUR 12.500,- per maand bedraagt.
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat Nederland zich in allerlei creatieve bochten moet wringen om 40 miljoen euro op de eigen diplomatie te bezuinigen, terwijl de EU jaarlijks ruim € 500 miljoen uitgeeft aan de Europese diplomatieke dienst?2 Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening in zoverre dat ik vind dat in een tijd waarin Nederland en andere lidstaten worden geconfronteerd met een noodzaak tot bezuinigingen, ook bij de EDEO soberheid moet gelden. Nederland heeft sinds de oprichting van de EDEO steeds aangedrongen op een budgetneutrale vormgeving van de Europese diplomatieke dienst. Ook zoekt Nederland samen met andere lidstaten naar een zo groot mogelijke synergie tussen het postennet van lidstaten en dat van de EDEO.
Vindt u ook dat het niet aanvaardbaar is dat in tijden van crisis een EU-ambassadeur wordt beloond met een brutosalaris van £ 244.000 plus secundaire feestvoorwaarden zoals eerste klas reizen voor familieleden, riante expat vergoedingen, een zorgverzekering, een eigen auto met chauffeur, privé-personeel voor de EU-diplomaat en zijn familie, veel vrije dagen en gratis reizen van en naar huis?
De salariëring en arbeidsvoorwaarden dienen in lijn te zijn met de verantwoordelijkheden die de functionaris draagt en hem of haar in staat te stellen zijn functie zo goed mogelijk uit te oefenen. (Expat)vergoedingen zijn gebruikelijk voor personeel dat in het buitenland wordt gestationeerd, maar niet gepast voor EU-ambtenaren die permanent in Brussel wonen en werken. Tezamen met gelijkgestemde lidstaten zet het kabinet in op versobering van de salarissen en vergoedingen voor Europese ambtenaren.
Hoe beoordeelt u in dit verband het interne inspectierapport, waaruit blijkt dat het financiële beheer van de Europese ambassades in 33% van de onderzochte gevallen ondermaats is?
Voor het beheer van Europese middelen gelden strenge regels. De Europese Commissie en Europese Rekenkamer zien toe op de naleving van die regels, de controle van de uitgaven en een goed functionerend financieel beheer.
Erkent u dat dit het zoveelste bewijs is dat wij onze diplomatie niet aan de EU moeten overlaten, maar het veel beter zelf kunnen? Zo nee, waarom niet?3
De EDEO is niet opgericht om de vertegenwoordiging van individuele EU-lidstaten over te nemen, maar om waar en voor zover mogelijk als EU gezamenlijk en sterker naar buiten te kunnen treden. Nederland dringt aan op het bereiken van een zo groot mogelijke synergie tussen nationale diplomatie en EU diplomatie. Kostenvoordelen en signaalwerking van gezamenlijk optrekken en het belang van een eigen nationale aanwezigheid en geluid worden daarbij steeds zorgvuldig tegen elkaar afgewogen.
Wat gaat u doen om aan deze wantoestanden zo snel mogelijk een eind te maken?
Het kabinet is niet bekend met misstanden. Waar dat wel het geval is, zal het kabinet dat aan de orde stellen.
Wilt u deze vragen voor 30 januari 2013 beantwoorden?
Kamervragen worden, zoals gebruikelijk, prioritair behandeld. Het duurde enkele dagen om de voor beantwoording van deze set vragen benodigde informatie te verzamelen.
De explosieve stijging van lokale lasten |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Forse stijging van lokale lasten»?1
Ja.
Bent u bereid om grenzen te stellen aan de mate waarin gemeenten de lokale lasten kunnen laten stijgen, te meer omdat veel mensen al stevig door de crisis zijn getroffen? Zo nee, waarom niet?
De CBS cijfers tonen een ander beeld dan de analyse van de cijfers van de grote gemeenten door het Coelo en eerdere berichtgeving door Vereniging Eigen Huis (VEH), die beiden een veel gematigder ontwikkeling van de onroerende zaakbelasting (OZB) lieten zien. Op 20 december 2012 zond ik uw Kamer een brief over de ontwikkeling van de lokale lasten in 2013 en in het bijzonder de OZB2. In maart/april zal het Coelo, dit jaar voor het eerst en mede op basis van de cijfers van het CBS, de definitieve cijfers over de ontwikkeling van de OZB en andere lokale heffingen presenteren in de zogenoemde uniforme monitor lokale lasten. Dit is een monitor in opdracht van het Rijk en de medeoverheden waarin de cijfers worden gepresenteerd over de ontwikkeling van de lokale lasten ten aanzien waarvan Rijk en medeoverheden bestuurlijk met elkaar hebben afgesproken dat zij zich aan die cijfers committeren. Indien uit deze cijfers zou blijken, dat de ontwikkeling van de OZB in 2013 overeenkomt met de ontwikkeling zoals deze thans door het CBS is gepresenteerd, dan zou er sprake zijn van een forse overschrijding van de voor 2013 geldende macronorm OZB. Als dit het geval blijkt te zijn dan zal dit door het Rijk aan de orde worden gesteld in het reguliere Bestuurlijke overleg financiële verhoudingen (Bofv) met medeoverheden in het voorjaar. Daar kan ook worden besloten tot eventuele sancties.
De macronorm onroerende zaakbelasting betreft een afspraak over de maximale stijging van de opbrengst van de onroerende zaakbelasting tussen twee jaren. Voor het jaar 2013 betreft deze maximale stijging 3% ten opzichte van het voorgaande jaar. In 2012 is tijdens het Bofv afgesproken dat de overschrijding van 2012 moet worden gecompenseerd in 2013, zodat de feitelijke macronorm voor 2013 afgerond 2,7% bedraagt. Daarnaast kennen de rioolheffing, de afvalstoffenheffing en de rechten (waaronder de leges) een maximum. Voor deze heffingen mag de begrote opbrengst op het niveau van de verordening de begrote kosten niet overschrijden. Een verdere begrenzing van de lokale lasten lijkt mij op dit moment niet opportuun. De ontwikkeling van de lokale lasten heeft mijn aandacht en is onderwerp van gesprek tijden het Bofv.
Bent u bereid om gemeenten die lokale lasten laten stijgen te dwingen om per direct te stoppen met ontwikkelingshulp, duurzaamheidsprojecten, kunstsubsidie en andere vormen van geldverspilling met perverse bijwerkingen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben een autonome verantwoordelijkheid voor het vaststellen van hun begroting. Dit geldt voor de inkomsten en uitgaven, behoudens hogere regelgeving en bestuurlijke afspraken. Ik ben niet van plan om in deze autonome verantwoordelijkheid van gemeenten te treden.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de onroerendezaakbelasting (OZB) met meer dan vijf procent stijgt, terwijl huizenprijzen dalen?
Het vaststellen van de tarieven voor de OZB is, binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld, een autonome bevoegdheid van gemeentebesturen. Daarnaast wordt voor de OZB, zoals aangegeven onder 2, ieder jaar een percentage vastgesteld waarmee de totale OZB-opbrengst in het daaropvolgende jaar maximaal mag stijgen. De wet en de bestuurlijke macronorm OZB vormen voor mij als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de kaders waaraan ik de ontwikkeling van de OZB toets. Binnen deze kaders is het de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenteraden om een oordeel te vellen over de hoogte van de OZB-tarieven, mede ook in relatie tot de ontwikkeling van de huizenprijzen die (met enige vertraging) tot uitdrukking komt in de WOZ-waarde van woningen die de heffingsgrondslag vormt voor de OZB.
Het bericht dat Veronica Magazine een facelift verloot onder kopers van de DVD ‘De Verbouwing’ |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat Veronica Magazine een facelift verloot onder kopers van de DVD «De Verbouwing»?1
Dit soort acties rond cosmetische ingrepen zijn in Nederland niet verboden. De sector heeft zelf normen gesteld met betrekking tot publiciteit. Deze staan in de door de Nederlandse Vereniging van Plastische Chirurgen (NVPC) opgestelde «Leidraad plastische chirurgie en esthetische behandelingen in particuliere klinieken». Hierin staat onder andere dat publiciteit op welke wijze dan ook juridisch duidelijk, eerlijk, waarheidsgetrouw en maatschappelijk verantwoord moet zijn. De IGZ hanteert deze Leidraad als veldnorm in het kader van haar toezicht op de naleving van de Wet BIG en de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
Deelt u de mening dat acties, waarbij cosmetische ingrepen worden verloot, het gevaar met zich meebrengen dat mensen impulsief overgaan tot een cosmetische ingreep? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat bent u van plan te ondernemen om te voorkomen dat dergelijke promotie-acties in de toekomst niet meer voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een cosmetische ingreep is een ingrijpende behandeling met de nodige risico’s. Iedereen die een cosmetische ingreep wil ondergaan moet zich dus goed kunnen informeren, zodat duidelijk is waar de behandeling uit bestaat en welke risico’s eraan verbonden zijn. De Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) stelt eisen aan het juist en volledig informeren van cliënten. Normen van de beroepsgroep stellen ook eisen aan het informeren van cliënten, bijvoorbeeld over de bedenktijd.
Voor volwassenen is het in principe een eigen keuze of zij ingaan op een dergelijke actie. Zij hebben zelf een grote eigen verantwoordelijkheid om op basis van goede informatie het risico van een cosmetische ingreep af te wegen. Ik onderzoek momenteel de cosmetische sector om eventueel maatregelen te kunnen nemen tegen de disbalans die is ontstaan tussen de mogelijkheden, de risico’s en de wettelijke waarborgen die aan cosmetische ingrepen zijn verbonden. Ik zal hierin de vraag meenemen of het voorkomen van dergelijke promotieacties kan bijdragen aan het maken van de juiste afweging.
Wat vindt u ervan dat 500 kopers van de DVD «De verbouwing» een gratis consult krijgen? Deelt u de mening dat het erop lijkt dat de kliniek waar dit wordt aangeboden op deze manier meer facelifts aan de man probeert te brengen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De betreffende plastische chirurg heeft hiermee in strijd gehandeld met de hierboven genoemde binnen de eigen beroepsgroep vastgestelde normen. Hij is hier door de eigen beroepsvereniging op aangesproken en heeft een waarschuwing ontvangen. Ik heb begrepen dat de publiciteit rond deze actie door hem is gestaakt.
Het bericht dat honderdduizenden Nederlanders teveel betalen voor gas |
|
Agnes Mulder (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek dat de Vereniging Eigen Huis (VEH) heeft gedaan waaruit blijkt dat honderdduizenden huishoudens in Nederland een paar honderd euro per jaar teveel betalen voor de toevoer van gas?1
Het is mij bekend dat consumenten op de website van de VEH kunnen invullen wat voor soort meter zij hebben en wat hun verbruik is. Volgens de VEH hebben ruim 50.000 huishoudens deze lijst ingevuld. Op basis hiervan concludeert de VEH dat 6% van de huishoudens over een te grote gasaansluiting beschikt. De VEH heeft desgevraagd aangegeven dat zij geen nader onderzoeksrapport heeft opgesteld.
Deelt u de conclusie van de VEH dat de meeste netbeheerders in Nederland een te hoog tarief voor het transport van gas rekenen en veel consumenten zijn benadeeld?
Ik deel deze conclusie niet. Uit gegevens van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) blijkt dat er in totaal 127.000 grote meters hangen. Dit is 1,8% van het totale aantal kleinverbruiker aansluitingen. De netbeheerders schatten op basis van een vergelijking tussen jaarverbruik en metergrootte dat circa 20.000 tot 30.000 kleinverbruikers een te grote aansluiting zouden kunnen hebben. Volgens de netbeheerders ligt het aantal kleinverbruikers dat mogelijk een hoger tarief heeft betaald dan gelet op het (piek)verbruik noodzakelijk is dus aanmerkelijk lager dan de VEH veronderstelt.
Dat wil niet zeggen dat het huidige tarief te hoog is of dat kleinverbruikers zouden zijn benadeeld. De kleinverbruikers betalen sinds 2005 een jaarlijks tarief voor het transport van gas. Dit tarief is afhankelijk van de grootte van de aansluiting. De grootte van de aansluiting bepaalt de grootte van de meter. Kleinverbruikers met een grote aansluiting betalen een hoger tarief. Het tarief is gereguleerd; de NMa stelt jaarlijks de tarieven vast die de netbeheerders mogen berekenen.
De grootte van de aansluiting wordt bepaald door de piekbelasting. De netbeheerders hebben hier geen inzicht in. De netbeheerder beschikt alleen over de gegevens van de grootte van de aansluiting en het totaal verbruikte volume over het jaar. Het is dan ook voor de netbeheerders niet vooraf vast te stellen of kleinverbruikers een te grote aansluiting hebben.
Het is de verantwoordelijkheid van de kleinverbruiker om van te voren de aansluiting en het piekverbruik met elkaar te laten overeenstemmen. De kleinverbruiker kan vervolgens kiezen voor het verkleinen dan wel vergroten van zijn of haar aansluiting.
Bent u het eens met de conclusie van de VEH dat de tarieven van de netbeheerders in veel gevallen te hoog zijn omdat huishoudens een grotere gasaansluiting hebben dan voor hun gebruik nodig is? Wat is uw zienswijze op de aanbeveling van de VEH dat huishoudens recht hebben op een kleine gasaansluiting die de netbeheerders kosteloos moeten aanbrengen?
Ik vind het belangrijk dat netbeheerders klachten van kleinverbruikers serieus nemen en dat die klachten op een klantvriendelijke wijze worden afgehandeld. Ik ben dan ook positief over de werkwijze die de gezamenlijke netbeheerders hebben aangekondigd. Die werkwijze houdt in dat de netbeheerders momenteel alle individuele kleinverbruikers benaderen die een grote aansluiting hebben. Als blijkt dat deze klanten een grotere aansluiting hebben dan nodig, dan bieden de netbeheerders aan om de aansluiting kosteloos te verkleinen.
Ten aanzien van mogelijk in het verleden te veel betaalde tarieven zullen de netbeheerders per geval bekijken of in het verleden betaalde tarieven moeten worden gecompenseerd. De netbeheerders hanteren als uitgangspunt dat kleinverbruikers in ieder geval in aanmerking komen voor compensatie over de periode 2005–2012 in situaties waarbij na 2005 op initiatief van de netbeheerder een te grote meter is geplaatst bij een kleinverbruiker met een constant gebleven jaarverbruik en een piekbelasting waarvoor een kleinere meter toereikend is.
In hoeverre kunt u, als toezichthouder op het Nederlandse gasnet, de netbeheerders dwingen om de tarieven, indien nodig, voor het transport van gas naar beneden bij te stellen?
In de Gaswet is vastgelegd dat de hoogte van de transporttarieven onafhankelijk wordt bepaald door de NMa. Ik kan de netbeheerders niet dwingen de tarieven voor het transport van gas naar beneden bij te stellen.
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht zijn de tarieven gebaseerd geweest op de aansluiting die de kleinverbruiker heeft. De consument kiest zelf zijn aansluiting. Het tarief van de aansluiting wordt vervolgens bepaald door de NMa. Als onafhankelijke toezichthouder ziet zij erop toe dat netbeheerders alleen de efficiënte kosten voor de uitvoering van haar wettelijke taken in de tarieven mogen verwerken.
Bent u voornemens uw toezichthoudende instrumenten hiervoor dan ook actief in te zetten richting de netbeheerders?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat consumenten die de dupe zijn geworden van het betalen van onnodig hoge capaciteitstarieven financieel worden gecompenseerd? Bent u bereid om u hiervoor actief in te zetten?
De netbeheerders hebben aangeven dat zij per geval zullen bekijken of in het verleden betaalde tarieven moeten worden gecompenseerd. De netbeheerders hebben daarbij toegezegd mij op de hoogte te houden van de wijze waarop hier in de praktijk invulling aan wordt gegeven.