Het bericht het bericht dat scholen leerlingen met een zorgvraag weigeren |
|
Eric Smaling |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Scholen weigeren leerlingen met autisme» en «Een «rugzakje» kan een vonnis zijn: afgewezen»?1
Ja
Herkent u de signalen die in het artikel naar voren komen, dat sommige opleidingen – met het oog op de verevende financiering vanaf augustus 2014 – het aantal zorgleerlingen dat men per schooljaar wil aannemen bewust probeert te beperken? Zo ja, hoe gaat u hiermee om?
Ik herken deze signalen niet. Er zijn bij mijn ministerie en de Inspectie voor het onderwijs ook geen meldingen ontvangen van jongeren met een vorm van autisme die geweigerd zouden zijn door mbo-instellingen. De inspectie heeft op 8 augustus jl. navraag gedaan bij Start Foundation. Daaruit bleek dat Start Foundation inmiddels rond de 100 meldingen heeft ontvangen. Deze meldingen zijn door Start Foundation niet op juistheid en achtergrond onderzocht. Ik neem de meldingen die zijn binnengekomen bij het Meldpunt Start Foundation vanzelfsprekend wel serieus. De inspectie heeft een vervolgafspraak met Start Foundation gemaakt in september om meer zicht te krijgen op deze problematiek. Na september zal de inspectie, mede op basis van de gegevens van het Meldpunt, beoordelen of nader onderzoek noodzakelijk is.
Zie ook mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Ypma en Mohandis (PvdA) (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nummer 2989).
Kunt u zich voorstellen dat scholen waar meer zorgleerlingen worden aangenomen, voor hetzelfde bedrag niet even goede ondersteuning kunnen bieden als scholen waar zich minder zorgleerlingen aanmelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de invoering van passend onderwijs per 1 augustus 2014 wordt de landelijke indicatiestelling voor leerlinggebonden financiering (lgf) afgeschaft. Hiermee is de tijd voorbij dat er voor iedere student met een indicatie een vastgesteld bedrag beschikbaar wordt gesteld. Niet alle studenten met een extra ondersteuningsbehoefte hebben immers dezelfde extra ondersteuning/begeleiding nodig. Sommige studenten kunnen met minder toe dan het nu als rugzakje vastgestelde bedrag terwijl de problematiek van anderen een grotere inzet vergt. De lgf-middelen voor studenten in het mbo worden per die datum verdeeld over de mbo-instellingen en toegevoegd aan het gehandicaptenbudget als onderdeel van de lumpsum. In de nieuwe situatie krijgen de mbo-instellingen zelf de verantwoordelijkheid om de extra ondersteuning en begeleiding voor jongeren met een extra ondersteuningsbehoefte te organiseren en vorm te geven. Zij beschikken nu al over zorgmiddelen, zoals de middelen voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten (VOA) en de middelen voor schoolmaatschappelijk werk. Door de ondersteuningsactiviteiten binnen de instellingen op elkaar af te stemmen kunnen de middelen efficiënter en flexibeler worden ingezet. Daardoor blijft het voor de instellingen mogelijk de gewenste extra ondersteuning en begeleiding te geven aan studenten die dat nodig hebben.
Deelt u de mening dat er door de nieuwe manier van financieren, in combinatie met het afrekenen op resultaten, sprake is van een perverse prikkel die scholen ontmoedigt om zorgleerlingen te accepteren?
Ik deel die mening niet. Daarbij verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe denkt u over het advies van o.a. een onderwijsjurist aan ouders2, om bij aanmelding van hun kind te zwijgen over een zorgbehoefte?
Dat vind ik geen juist advies.
Op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) zijn de instellingen verplicht doeltreffende aanpassingen te treffen, tenzij dit een onevenredige belasting vormt voor de instelling. Het is daarom van belang dat de student of de ouders/verzorgers/voogden al bij de aanmelding inzicht geven in de extra ondersteuningsbehoefte van hun kind, zodat de onderwijsinstelling daar rekening mee kan houden en kan beoordelen of ze de noodzakelijke aanpassingen naar redelijkheid kan treffen.
Deze informatie heeft de instelling dus nodig om de jongere in de juiste opleiding te kunnen plaatsen en met de adequate extra begeleiding en ondersteuning naar een diploma te leiden. Dit is in het belang van de jongere, de ouders en de instelling.
Onderkent u dat er regionale verschillen zijn waardoor in sommige regio’s een grotere zorgbehoefte bestaat dan in andere regio’s?3 Zo ja, hoe past geplande verevening hierbij?
Nee, mij zijn geen significante verschillen bekend. De evaluatie- en adviescommissie passend onderwijs (ECPO) heeft onderzoek gedaan naar mogelijke negatieve gevolgen van de verevening. De conclusie van de ECPO is dat aangenomen mag worden dat de behoefte aan speciaal onderwijs evenredig gespreid is over het land. De ECPO concludeert dat noch uit literatuuronderzoek, noch uit gesprekken die met deskundigen zijn gevoerd en ook niet uit de ervaringen die in het buitenland met verevening zijn opgedaan, is gebleken dat uitzonderingen op verevening wenselijk zijn. Het is vanzelfsprekend dat deze conclusie ook geldt voor het middelbaar beroepsonderwijs i.c. de mbo-instellingen.
Het onderzoek naar percentages leerlingen met een stoornis in het autistisch spectrum (ASS) in de regio Eindhoven, vergeleken met andere regio’s in Nederland is tevens voorgelegd aan de ECPO. In haar brief van 28 juni 2011 over autisme en verevening (zie www.ecpo.nl) kwam de ECPO tot de conclusie dat dit onderzoek onvoldoende aanleiding geeft voor Eindhoven een uitzondering te maken op de verevening. De onderzoekers stellen dat de onderzochte regio’s over het geheel genomen een vergelijkbaar percentage hebben van kinderen die extra ondersteuning nodig hebben. Dit betekent overigens niet dat alle stoornissen evenredig gespreid voorkomen. Volgens de ECPO zou het zo kunnen zijn dat er in Eindhoven meer kinderen met ASS voorkomen, maar minder kinderen met een verstandelijke beperking. Dit noemt zij vooral een bevestiging van de keuze voor verevening van de middelen. De regering ziet in dit onderzoek dan ook geen aanleiding de verevening opnieuw te overwegen.
Gaat u de verevening van de zorggelden per direct opschorten, zodat er niet nog meer leerlingen geweigerd gaan worden op basis van hun zorgvraag? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mbo instellingen mogen studenten niet weigeren vanwege de extra onderwijsondersteuning die nodig is. Zij moeten op grond van de Wgbh/cz per student kijken of ze kunnen voldoen aan de ondersteuningsvraag.
Overigens kunnen studenten die geweigerd worden op basis van hun handicap een klacht indienen bij de instelling zelf en/of zich wenden tot het College voor de Rechten van de Mens. Het College voor de Rechten van de Mens kan beoordelen of er sprake is van verboden onderscheid op grond van handicap, bijvoorbeeld een weigering om redelijke aanpassingen te treffen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 6 en mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Ypma en Mohandis (PvdA) (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nummer 2989).
Agenten met een trauma |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat agenten met een Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS) nog steeds niet de zorg en ondersteuning lijken te krijgen die ze nodig hebben?1
Ik betreur de berichten in de media. De politie en ik willen op een goede manier invulling geven aan het werkgeverschap. Daar hoort bij dat zorg geboden wordt aan diegenen die het nodig hebben, en dat gebeurt ook. Hierbij is het van ondergeschikt belang of de problematiek werkgebonden is. Ik merk wel op, dat de inrichting van het HRM-domein en de zorglijn binnen de nationale politie nog gaande is. Ondertussen wordt er hard gewerkt om de belangen van alle betrokkenen zo goed mogelijk te behartigen.
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het algemeen overleg over politieonderwerpen dat er altijd hulp komt voor deze mensen, of het nu werk gerelateerd is of niet, en dat de best mogelijke zorg wordt geboden?2 Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot uw uitspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat er volgens u mis bij de aanpak van deze dossiers? Waarom is het door u geschetste beeld van de gewenste wijze van handelen en de uitgangspunten in de Circulaire PTSS Politie niet terug te vinden in de praktijk?
Ik constateer dat de politie deze dossiers zo goed mogelijk probeert aan te pakken en dat daarbij de gewenste handelwijze en de uitgangspunten uit de Circulaire worden gehanteerd. Het gaat hier vaak om lang slepende zaken, met hun oorsprong nog in het oude bestel, toen de aanpak niet eenduidig was.
Inmiddels heeft een nieuw opgerichte beoordelingscommissie een beoordelingsprotocol en een instellingsbesluit in concept opgeleverd. De commissie moet nog formeel worden ingesteld door het Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) en het protocol moet worden vastgesteld door het CGOP. Beiden zullen op korte termijn aan het CGOP worden aangeboden.
Ik heb de overtuiging dat het protocol de eenduidigheid in de omgang met de dossiers zal intensiveren.
Klopt het dat dienders tegen de afspraken in voor een herkeuring naar het UWV worden gestuurd? Hoe kan dit gebeuren als de afspraken daarover helder zijn? Hoe gaat u voorkomen dat dit in de toekomst opnieuw kan gebeuren?
De herkeuring door het UWV valt binnen de kaders van de reguliere sociale zekerheidswetgeving en kan voor iedere werknemer c.q. ambtenaar die langere tijd arbeidsongeschikt is aan de orde zijn. Politiemedewerkers vormen hierop geen uitzondering.
Deze herkeuring heeft niets van doen met het traject waarin door een erkend instituut in het kader van de Circulaire bij een politiemedewerker PTSS wordt vastgesteld, dat voor de gehele procedure leidend is.
Herkent u zich in de uitspraak van de voorzitter van de ondernemingsraad van de Nationale Politie dat leidinggevenden het door u gewenste beleid weer ter discussie stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dat uw beleid door deze leidinggevenden ter discussie wordt gesteld? Wat gaat u doen boven op de door u aangekondigde verbeteringen om dit te veranderen?
Het beleid en de Circulaire zijn duidelijk. De korpsleiding staat hier achter. Het spreekt voor zich dat zij ook de handelswijze uitdraagt dat leidinggevenden medewerkers die het beleid rond PTSS niet conform de afspraken uitvoeren daarop aanspreken.
Bent u bereid verantwoordelijk leidinggevenden die niet handelen conform het vastgelegde beleid hierop persoonlijk aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te kijken naar de 25 dossiers die bij het Meldpunt PTSS liggen, om te zorgen dat de daar geconstateerde problemen zo snel mogelijk worden aangepakt? Zo ja, bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de vorderingen? Zo nee, waarom niet?
De Stichting Hulp voor Hulpverleners heeft 7 van de 25 dossiers die zij in bezit heeft inmiddels overgedragen aan het Meldpunt PTSS Politie. De overige 18 zijn om onbekende redenen (nog) niet overgedragen. Zoals alle meldingen die bij het Meldpunt PTSS worden gedaan, zijn deze dossiers zorgvuldig beoordeeld en is een advies aan de korpsleiding gegeven welke maatregelen er, binnen de bestaande regels, kunnen worden genomen. Elk dossier dat het Meldpunt PTSS Politie ontvangt wordt in behandeling genomen. Het is daarom van het grootste belang dat (oud-)medewerkers met PTSS-klachten zich melden bij het Meldpunt PTTS, zodat deze medewerkers geholpen kunnen worden. Net als u is het ook mij ernst dat er duidelijkheid komt voor politiemensen met PTSS. Vanzelfsprekend zal ik u op de hoogte houden over de voortgang van de werkzaamheden en resultaten in dit belangrijke dossier.
De storing op de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de berichten «Storing bij UWV-site Werk.nl»? «Werk.nl werkt nog steeds traag»? en «UWV gaf 3 miljard uit aan ict»?1 2 3
Ja.
Wat is uw reactie op de aanhoudende problemen met de bereikbaarheid van de website werk.nl van het UWV (die ook vandaag, 7 augustus 2013) wederom niet bereikbaar is?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Kooiman (2013Z15653).
Klopt de berichtgeving dat er vanaf 2002 ongeveer 3 miljard euro door het UWV is uitgegeven aan ICT? Zo nee, hoe groot is dit bedrag dan wel?
Het is juist dat in de periode 2002 t/m 2012 door UWV een bedrag van ongeveer € 3,1 miljard is uitgegeven aan ICT. De ICT-kosten van UWV laten over de jaren heen een dalende tendens zien.
Hoe verhoudt de 200 miljoen euro die volgens de jaarverslagen jaarlijks wordt uitgegeven aan automatisering zich tot de resultaten daarvan? In hoeverre is deze investering te vergelijken met de kosten die vergelijkbare overheidsinstanties en private instanties maken? Hoe wordt de prijs-/kwaliteitsverhouding van investeringen in ICT daar ervaren vergeleken met het UWV?
ICT is voor een grootschalige administratieve dienstverlener als UWV een vitaal productiemiddel. Zonder ICT zou UWV zijn brede takenpakket onmogelijk kunnen uitvoeren binnen de beschikbare financiële kaders. Efficiency operaties om taakstellingen te kunnen behalen, zijn de voornaamste aanleiding van vergaande digitalisering, maar ook aanpassingen in wet- en regelgeving, de wens van de burger om digitale diensten af te nemen via één ingang en het behouden van het niveau van dienstverlening, leiden hiertoe. UWV is nu bijvoorbeeld in staat om meer dan 20.000 WW-aanvragen per week te verwerken en tijdig betaalbaar te stellen. Zonder digitalisering van processen zou dit niet lukken.
De automatiseringskosten van UWV bedroegen in 2012 € 235 miljoen. Daarbij gaat het zowel om exploitatielasten als ontwikkelkosten. De ontwikkelkosten hangen in belangrijke mate samen met noodzakelijke wijzigingen in wet- en regelgeving.
De ICT-uitgaven zijn ook nodig om substantiële besparingen (op de uitvoeringskosten) te realiseren. Ten opzichte van het jaar 2002 dalen de jaarlijkse uitvoeringskosten van UWV in de periode tot 2017 met ruim € 1 miljard. UWV heeft in 2009 benchmarkonderzoek laten doen naar de verhouding tussen ICT-kosten en de totale operationele kosten van vergelijkbare organisaties. De automatiseringskosten bedroegen toen € 324 miljoen. Vergeleken werd met publieke organisaties met aanzienlijke financiële activiteiten en een vergelijkbaar complexiteitsniveau in Noordwest Europa. Het benchmarkrapport signaleerde dat het aandeel operationele kosten 9% hoger lag dan van organisaties waarmee vergeleken is. De domeinen met relatief hogere kosten waren: rekencentrum, kantoorautomatisering en netwerken, en applicatiebeheer en onderhoud. Aan regie en service-integratie gaf UWV relatief weinig uit. Op basis van de benchmark heeft UWV nader onderzoek laten doen naar concrete besparingsmogelijkheden. Dit heeft geleid tot een ICT- besparingsprogramma met een doelstelling van € 133 miljoen (ten opzichte van het kostenniveau in 2010). Hiervan zal eind 2013 al ca. € 100 miljoen zijn gerealiseerd.
Kunt u aangeven hoeveel mensen er door het UWV telefonisch geholpen zijn en welke extra kosten dit met zich meebrengt?
Tijdens de periode van instabiliteit zijn 14.000 calls beantwoord. De kosten bedragen € 75.000.
Kunt u ook uiteenzetten hoe er wordt om gegaan met de boetes die uitkeringsgerechtigden opgelegd krijgen wegens het niet of te laat aanleveren van informatie in deze periode van storing? Hoe worden de uitkeringsgerechtigden hiervan op de hoogte gebracht?
Klanten zullen geen benadeling ondervinden als gevolg van de instabiliteit van Werk.nl. Er worden geen maatregelen opgelegd bij het niet kunnen voldoen aan verplichtingen door de instabiliteit. Op zaterdag 3 augustus hebben de werkmapgebruikers een e-mail ontvangen waarin is benoemd dat UWV rekening houdt met het feit dat het voor klanten niet altijd mogelijk is geweest om tijdig verantwoording af te leggen over hun taken. Ook is in deze e-mail aangegeven dat (verlopen) taken zo snel mogelijk worden verlengd, zodat de klant deze alsnog op tijd kan doorgeven en dat geen maatregel of boete opgelegd wordt als gevolg van het niet tijdig hebben kunnen afleggen van verantwoording.
Dinsdag 13 augustus is aan alle werkmapgebruikers een e-mail verzonden. Hierin is aangegeven dat vanaf 13 augustus de problemen met betrekking tot de bereikbaarheid van Werk.nl waren opgelost, waardoor de klant weer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Ook is benoemd dat UWV in dezelfde week de einddata voor taken en sollicitatieactiviteiten zal verlengen, zodat de klant voldoende tijd heeft om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Overigens geldt dat vanaf 8 augustus de website weer volledig in de lucht was. Voor 8 augustus was het voor veel werkmapgebruikers, ondanks de instabiliteit waarvan overdag vaak sprake was, toch nog mogelijk om aanvragen WW-uitkering digitaal te blijven doen en sollicitatieactiviteiten te melden. In deze periode is 8% van de WW-aanvragen schriftelijk gedaan.
Hoe gaat u problemen met de website www.werk.nl in de toekomst structureel voorkomen en oplossen? Bent u bereid alternatieven voor deze website te overwegen? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
De regering heeft in 2011 gekozen voor een beperking van het budget voor UWV Werkbedrijf. De taakstelling voor UWV Werkbedrijf wordt onverkort uitgevoerd. De keuze voor digitale dienstverlening is een beleidsmatige keuze waar de regering nog steeds achter staat. Dat neemt niet weg dat verbetering van digitale dienstverlening de hoogste prioriteit heeft.
Voor de periode tot 2015 zijn door de regering extra middelen ter beschikking gesteld aan UWV. Hiermee wordt UWV in staat gesteld alle WW-gerechtigden na drie maanden op te roepen voor een persoonlijk gesprek en worden op de vestigingen inloopmiddagen gerealiseerd om werkzoekenden persoonlijk te ondersteunen bij het werken met de digitale dienstverlening. Daarnaast heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor de dienstverlening aan 55-plussers en jongeren waarmee ook meer persoonlijke dienstverlening kan worden aangeboden.
Er is, anders dan tegen zeer hoge kosten, geen alternatief voor het verder ontwikkelen van digitale dienstverlening.
De Raad van Bestuur van UWV heeft besloten het ICT-platform waarop Werk.nl draait, te moderniseren. Dat zal ertoe leiden dat in 2015 een vernieuwd platform beschikbaar is voor de dienstverlening via internet. Door modernisering zal onder andere de capaciteit sterk worden vergroot en aangepast aan het steeds toenemende gebruik. De stabiliteit zal daardoor toenemen.
De zekerheid dat deze problemen in de toekomst niet meer voorkomen, is niet te geven. Wel wordt uiteraard al het mogelijke gedaan om problemen of hinder die dat kan opleveren, te voorkomen. Daarom zorgt UWV ervoor dat in geval van storingen alternatieve dienstverlening beschikbaar is vanuit het klantcontactcentrum en de werkpleinvestigingen. Klanten van UWV kunnen dan hun uitkeringsaanvraag op papier doen en wijzigingen schriftelijk melden. De termijnen van uitvoering van taken worden opgeschort. Klanten ondervinden er geen financieel nadeel van als zij als gevolg van de instabiliteit hun verplichtingen niet tijdig kunnen nakomen.
Het bericht 'Duo niet goed beveiligd' |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «DUO niet goed beveiligd» op de website van ScienceGuide?1
Ja
Klopt het dat de Auditdienst Rijk (ADR) in 2011 al heeft vastgesteld dat het informatiebeveiligingsplan niet volledig was afgerond? Klopt het dat eind 2012 er nog steeds sprake is van dat DUO «voortdurend risico's op het gebied van informatiebeveiliging loopt»? Welke concrete acties heeft u ondernomen of gaat u ondernemen om het tactische security-management te verbeteren?
Informatiebeveiliging vraagt continu om de volle aandacht. De bevindingen van de Auditdienst Rijk (ADR) zijn daarbij van belang en de adviezen worden opgevolgd. De ADR heeft in zijn rapport over 2011 inderdaad vastgesteld dat het informatiebeveiligingsplan niet volledig was afgerond en dat er nog enkele onderdelen ontbraken, namelijk koppeling met het OCW-informatiebeveiligingsbeleid, een controlcyclus rond de informatiebeveiliging en een «beveiligingsbewustzijnsprogramma».
In het rapport over 2012 heeft de ADR gesteld dat DUO Groningen risico's op het gebied van informatiebeveiliging loopt. Daarbij is de situatie door de ADR ingeschaald als «gemiddeld».2 Van voortdurende risico’s op het gebied van informatiebeveiliging is naar mijn mening geen sprake, het securitymanagement is operationeel op orde.
Het ADR-advies betreft de verbetering van het tactisch securitymanagement en het opstellen van een bedrijfscontinuïteitsplan (BCP).
Overeenkomstig het advies werkt DUO aan het inrichten van het tactisch securitymanagement, waarbij de Baseline Informatiebeveiliging Rijksoverheid als uitgangspunt wordt genomen. In opvolging van het advies is het management met de Taskforce Informatiebeveiliging op voldoende niveau betrokken bij het bewaken van de voortgang en het uitvoeren van de controlcyclus.
Dit is gerealiseerd door het voorzitterschap van de Hoofddirecteur Bedrijfsvoering en de deelname van de Chief Information Officer, de Centrale Security Officer en de manager van afdeling Informatie- en Communicatietechnologie. De ADR zal voor zijn rapportage over 2013 bezien of er voldoende voortgang is geboekt bij het inrichten van het tactisch securitymanagement.
Overeenkomstig het tweede advies wordt gewerkt aan verbetering van het bedrijfscontinuïteitsplan. Een volledig bedrijfscontinuïteitsplan vergroot immers de kans dat in het geval van een calamiteit de juiste procedures worden gevolgd. Om te borgen dat er in geval van incidenten juist wordt gehandeld, heeft DUO ervoor gekozen om bedrijfscontinuïteitsmanagement (BCM) in te richten. Eind 2013 worden bedrijfscontinuïteitsplannen opgeleverd voor de meest kritische bedrijfsprocessen. De ADR zal ook op dit punt bezien of er voldoende voortgang is geboekt.
Klopt het dat voor het bewaken van de voortgang en het uitvoeren een controlcyclus het auditrapport stelt dat het essentieel is dat het management van DUO «zichtbaar betrokken is»? Deelt u de stelling dat het management meer «zichtbaar betrokken» moet zijn? Zo ja, hoe wendt u uw invloed aan om dit te realiseren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat in het aangehaalde auditrapport staat dat het ontbreken van een bedrijfscontinuïteitsplan (BCP) de kans vergroot dat bij een calamiteit niet de meest doelmatige procedures worden gevolgd? Klopt het dat dit kan leiden tot een groot politiek afbreukrisico? Bent u voornemens om nog dit jaar capaciteit vrij te maken voor het opstellen van een overkoepelend BCP, zoals in het auditrapport wordt aanbevolen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat in het auditrapport expliciet gewaarschuwd wordt voor de risico's op het gebied van informatiebeveiliging, mede door de vele klantrelaties en de sterke afhankelijkheid van ICT? Deelt u de mening dat invoering van het leenstelsel deze kwetsbaarheid verder zou kunnen vergroten en studenten daardoor nog meer risico lopen dat hun vertrouwelijke gegevens in handen komen van onbevoegden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Nee, ik deel die mening niet. Er is geen directe relatie tussen de genoemde risico’s en het sociaal leenstelsel. Met het sociaal leenstelsel verandert de aard en omvang van de gegevens niet significant.
Het bericht dat zorgverzekeraar VGZ de druk op artsen wil opvoeren om vaker te kiezen voor goedkopere medicijnen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat zorgverzekeraar VGZ de druk op artsen wil opvoeren om vaker te kiezen voor goedkopere medicijnen?1
De verzekeraar heeft de taak om de beste zorg te leveren tegen de scherpste prijs. In dat kader voert Coöperatie VGZ (hierna VGZ) preferentiebeleid en bespreekt zij met zorggroepen, huisartsen en specialisten hoe hun voorschrijfgedrag zich verhoudt tot dat van andere vergelijkbare zorgaanbieders met als doel het voorschrijfgedrag zo nodig te veranderen. Dit is in het belang van een betaalbare zorg van goede kwaliteit.
Zijn er meer zorgverzekeraars die de druk op artsen willen opvoeren om goedkopere medicijnen voor te schrijven? Zo ja, welke?
Nagenoeg alle (grote) zorgverzekeraars voeren preferentiebeleid. Het voorschrijfgedrag van artsen is onderwerp van gesprek bij contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
Op welke manier wil VGZ de druk op artsen opvoeren? Van welke middelen maakt VGZ daarbij gebruik? Vindt u die middelen geoorloofd? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ heeft aangegeven dat uit hun gegevens blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen het voorschrijfgedrag van artsen: veel artsen schrijven in bijna alle gevallen het goedkopere geneesmiddel voor, maar er zijn ook artsen die dit slechts in 16% van de gevallen doen. VGZ heeft berekend dat een besparing van vele tientallen miljoenen euro’s extra per jaar mogelijk is indien artsen altijd het goedkopere middel voorschrijven wanneer dat mogelijk (medisch verantwoord) is.
Daarom bespreekt VGZ met zorggroepen, huisartsen en specialisten hoe hun voorschrijfgedrag zich verhoudt tot dat van andere, vergelijkbare zorgaanbieders. Het gaat dan om zowel het voorschrijfgedrag rondom preferente geneesmiddelen als over geneesmiddelen met andere werkzame stoffen maar dezelfde werking (therapeutische substitutie). VGZ maakt de verschillen transparant en bespreekt deze, ook in toenemende mate met (klant)vertegenwoordigers (bijv. de NPCF). VGZ vraagt daarbij om een verklaring voor de verschillen en als deze ontbreekt, wordt gevraagd het voorschrijfbeleid aan te passen. Indien een zorgaanbieder bij voortduring zonder goede verklaring veel vaker duurdere merkmedicijnen blijft voorschrijven dan andere zorgaanbieders, kan VGZ hieraan consequenties verbinden in de contractonderhandelingen. Daarnaast kan VGZ deze informatie beschikbaar stellen aan haar verzekerden, bijvoorbeeld via haar website, zodat ook zij hun keuzes daarop kunnen baseren.
Is het waar dat VGZ overweegt duurdere merkmedicijnen niet meer te vergoeden, ook als er sprake is van medische noodzaak? Zo ja, hoe oordeelt u daarover?
Nee, daar is geen sprake van. Uit navraag bij VGZ blijkt dat zij vanaf het begin van het preferentiebeleid, in 2008, altijd het beleid heeft gehanteerd duurdere merkmedicijnen te vergoeden als er sprake is van medische noodzaak, en er zijn geen plannen om dit beleid te wijzigen. VGZ gaat ervan uit dat artsen en apothekers in gezamenlijk overleg, zonder tussenkomst of bemiddeling van de zorgverzekeraar, op basis van het recept, kunnen vaststellen of er sprake is van medische noodzaak. Daarbij vraagt VGZ de apotheker om te controleren of het door VGZ aangewezen preferente geneesmiddel eerder door de verzekerde is gebruikt. Als de verzekerde nog nooit het preferente geneesmiddel heeft gebruikt, kan immers ook niet vastgesteld worden of het preferente geneesmiddel wel of niet is aangewezen. In het geval dat het preferente geneesmiddel nog nooit eerder door de verzekerde is gebruikt, verwacht VGZ dat het preferente geneesmiddel wordt afgeleverd, uiteraard gebeurt dit in overleg tussen apotheker en voorschrijvend arts.
Zijn er naast VGZ meer zorgverzekeraars die overwegen geen duurdere merkmedicijnen meer te vergoeden, ondanks medische noodzaak? Zo ja, welke?
Daar heb ik geen signalen over vernomen, zie verder mijn reactie op vraag 4.
Vindt u de gevolgen acceptabel voor patiënten die vanwege medische noodzaak afhankelijk zijn van een specifiek merkmedicijn? Bent u van mening die zij de bijwerkingen die zij ondervinden van een generiek middel voor lief moeten nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn reactie bij vraag 4 heb aangegeven, blijft VGZ duurdere merkmedicijnen vergoeden indien er sprake is van medische noodzaak. Indien er bijwerkingen optreden bij een generiek middel kan de arts een specifiek merkmedicijn voorschrijven omdat dit medisch noodzakelijk is.
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars op de stoel van de arts gaan zitten, en bepalen welke medicijnen mogen worden voorgeschreven? Deelt u de mening dat de arts het beste kan bepalen welk medicijn voor een patiënt geschikt is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars zitten door de bevoegdheid tot het voeren van preferentiebeleid naar mijn mening niet op de stoel van de arts. Het is immers altijd de voorschrijvend arts die vanuit zijn verantwoordelijkheid bepaalt of en zo ja, welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft. De zorgverzekeraar kan de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof, nader preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel volgens de voorschrijvend arts medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde ook aanspraak op een niet-preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof.
Hoe verhoudt de opstelling van VGZ zich tot de aangenomen motie-Van Gerven (SP) waarin is uitgesproken dat «de vermelding medische noodzaak op een recept voldoende moet zijn om de voorgeschreven medicijnen verstrekt te krijgen»?2
De opstelling van VGZ en de motie- Van Gerven verhouden zich goed tot elkaar. Zie ook mijn reactie op vragen 4 en 7.
Deelt u de mening dat het effectiever is de marketing van farmaceuten, gericht op artsen, aan banden te leggen, zodat farmaceuten niet meer de mogelijkheid hebben artsen te verleiden duurdere middelen voor te schrijven dan noodzakelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen maatregelen worden verwacht?
Nee, die mening deel ik niet. Bij het voorschrijven van geneesmiddelen moeten de gezondheidsbelangen van de patiënt voorop staan. De marketing van geneesmiddelen is daartoe reeds aan banden gelegd: In hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet staat omschreven wat er ten aanzien van geneesmiddelenreclame wel en niet is toegestaan, om oneigenlijke beïnvloeding van voorschrijvers tegen te gaan. De IGZ houdt toezicht op deze regels en handhaaft indien nodig.
Deze wettelijke regels zijn daarnaast verder uitgewerkt in zelfregulering (Code Geneesmiddelenreclame CGR), waarin naast de industrie ook de voorschrijvende beroepsgroepen en apothekers participeren. Het is van belang dat deze partijen betrokken zijn, want uiteindelijk bepalen zij welke middelen worden voorgeschreven en afgeleverd. Het is zaak dat dit voorschrijven gebeurt conform de richtlijnen van de beroepsgroepen, waarbij het uiteraard de bedoeling is dat er generiek wordt voorgeschreven wanneer de situatie dat toelaat.
Het bericht ‘Uw geleidehond mag niet naar binnen’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending «Uw geleidehond mag niet naar binnen»?1
Ik heb gezien dat hierover een nieuwsitem was op televisie, bij Editie NL.
Herkent u het beeld dat in de uitzending wordt geschetst dat het nog steeds voorkomt dat blinden en slechtzienden met een hulp- of geleidehond worden geweigerd in openbare gelegenheden, zoals supermarkten, restaurants en taxi’s? Zo ja, wat is oordeel hierover, en wat gaat u hieraan doen?
Het is mij bekend dat dit inderdaad nog steeds voorkomt. Ik vind dat uiteraard heel vervelend. Hierdoor kan een groep mensen niet volwaardig deelnemen aan de samenleving. Dit is een onderwerp dat ook in het kader van het ratificatieproces van het VN Verdrag Handicap mijn aandacht heeft. Nederland heeft – mede in het licht van de ratificatie van het verdrag – de ambitie om vooruitgang te blijven boeken zodat de samenleving steeds meer inclusief wordt en toegankelijker wordt. Dat vraagt betrokkenheid van ons allemaal.
Eerste prioriteit ligt bij de bewustwording zodat er meer rekening wordt gehouden met mensen met een beperking. Daar worden nu ook al de nodige activiteiten op ontplooid en die zullen in het kader van de geleidelijke tenuitvoerlegging van het verdrag worden voortgezet onder andere door overleg met de belangrijkste organisaties in het veld, de sociale partners en gemeenten.
Voor wat betreft het toelaten van blindengeleidehonden in taxi’s, is recent geantwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel van de handelingen 1398 en 1663). Conform de toezegging die de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu daarin heeft gedaan, heeft zij in het Bestuurlijk Koepel Overleg met decentrale overheden waaronder de VNG aangegeven het ongepast en ongewenst te vinden dat mensen met een blindengeleidehond door taxichauffeurs worden geweigerd. Derhalve heeft zij een dringend beroep gedaan op de gemeenten gebruik te maken van de bevoegdheden die gemeenten met de Taxiwet hebben gekregen door eisen te stellen aan het taxivervoer in de gemeenten die met deze problemen te maken hebben. Amsterdam heeft inmiddels in de taxiverordening opgenomen dat blindengeleidehonden niet mogen worden geweigerd. De staatssecretaris van IenM heeft erop aangedrongen dat andere gemeenten dit voorbeeld volgen. Aangezien het een lokaal probleem is dat zich in een beperkt aantal gemeenten voordoet, gaat een wettelijke regeling te ver.
Bent u, net als de KNGF Geleidehonden (Koninklijk Nederlands Geleidehonden Fonds), van mening dat landelijke regelgeving een oplossing of verbetering zou kunnen bieden om het weigeren van hulp- en geleidehonden van blinden en slechtzienden tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Er is geen regelgeving op grond waarvan het verplicht is blindengeleidehonden toe te laten in openbare gelegenheden. Wel is een wetsontwerp in voorbereiding waarin de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) wordt gewijzigd in die zin dat het terrein goederen en diensten onder de werkingssfeer van die wet wordt gebracht. Een dergelijke wetswijziging heeft tot gevolg dat de verplichting om doeltreffende aanpassingen te treffen (zoals vervat in artikel 2 van die wet) ook op het terrein goederen en diensten van toepassing zal zijn en dus ook voor de openbare gelegenheden zal gelden. De toepasselijkheid van die verplichting zal betekenen dat het in openbare gelegenheden in nagenoeg alle gevallen verplicht is een blindengeleidehond toe te laten. Dit wetsontwerp zal te samen met het wetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag na verwachting na de zomer voor advies aan de Raad van State worden gestuurd.
Het bericht ‘Inpakken en wegwezen na overlijden in verpleeghuis’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Inpakken en wegwezen na overlijden in verpleeghuis»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de berichten over het onderzoek onder 152 verpleeg- en verzorgingshuizen door de Consumentenbond, ten behoeve van de Gezondheidsgids van augustus.
Wat vindt u van de uitkomst van het onderzoek van de Consumentenbond onder 152 verpleeg- en verzorgingshuizen, waaruit blijkt dat nabestaanden in veel gevallen niet zeven dagen de tijd krijgen om de kamer na het overlijden van hun dierbare in het verpleeg- of verzorgingshuis te ontruimen?
Ik kan me heel goed voorstellen dat het – zonder overleg – voortijdig leeg maken van de kamer van een overledene voor de nabestaanden een zeer kwetsende ervaring is.
Wat vindt u van de uitkomst dat zo'n 40% van de huizen over de genoemde termijn onjuiste, of zelfs helemaal geen informatie geeft?
Ik ben van mening dat nabestaanden onrecht wordt gedaan als een kamer zonder hun expliciete instemming binnen de 7 dagen leeggemaakt moet worden.
In de Algemene Voorwaarden voor zorg met verblijf is opgenomen dat nabestaanden binnen een periode van 7 dagen na het overlijden de betreffende kamer dienen leeg te maken. Deze Algemene Voorwaarden zijn geaccordeerd door Actiz, Branchebelang Thuiszorg Nederland, de Consumentenbond, de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie en de LOC zeggenschap in zorg. Dit in het kader de Coördinatiegroep Zelfregulering van de Sociaal Economische Raad.
Actiz onderschrijft dat de leveringsvoorwaarden voor zorg altijd aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger moeten worden verstrekt én moeten worden nageleefd.
Als zorginstellingen, volgens dit onderzoek zelfs in 40% van de gevallen, onjuiste of geen informatie geeft over deze voorwaarden, komen deze instellingen hun plicht niet na.
Herkent u de uitkomsten van dit onderzoek? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat alle verpleeg- en verzorgingshuizen zich houden aan de termijn uit de algemene voorwaarden? Bent u bereid hierover in overleg te treden met de brancheorganisatie van verpleeg- en verzorgingshuizen?
Ik ga er vanuit dat de resultaten feitelijk kloppen. Actiz spreekt haar leden er op aan als zij niet transparant zijn over het leeg maken van een woning als een cliënt is overleden of zij zich niet aan die termijn houden. In het overleg dat mijn ministerie regulier met de branche-organisaties heeft, zal ik aan de orde stellen waarom dergelijke heldere afspraken toch niet altijd worden nageleefd.
Vernielde aardappelproefvelden |
|
Bart de Liefde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Aardappelproefvelden WUR vernield?»1
Ja.
Wat vindt u ervan dat onbekenden in Valthermond en in de gemeente Eemsmond twee aardappelproefvelden van Wageningen Universiteit hebben vernield? Kunt u aangeven welke negatieve effecten deze acties hebben voor de ontwikkeling van aardappels met duurzame resistentie tegen de gevreesde ziekteverwekker phytophtora?
Ik betreur dat onderzoek moedwillig wordt vernield, temeer daar het gaat om het vinden van een oplossing van een mondiaal voedselprobleem.
Deze proefvelden zijn onderdeel van een 10 jarig project van de WUR, waarvan nog 2,5 jaar te gaan, waarin wordt gewerkt aan een duurzame resistentie tegen de aardappelziekte Phytophthora en een vermindering van 75% in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit project biedt daarmee belangrijke kansen voor milieu, aardappeltelers en mkb-veredelingsbedrijven.
Het onderzoek naar een grotere resistentie van aardappelen tegen Phytophthora vindt op twee manieren plaats. Het eerste pad is via genetische modificatie (gm) van de aardappelen (het DuRPh-project van de Wageningen Universiteit en Research center, WUR) en het tweede via het biologisch veredelingsprogramma bioimpuls.
Het vermeerderingsveld in Eemshaven is bedoeld om pootgoed voor de proeven van 2014 te telen. Het veld is gedeeltelijk vernield. Het resterende deel is ruim voldoende voor de pootgoedbehoefte van de veldproeven in 2014.
Het vangveldje in Valthermond is bedoeld om in de loop van het seizoen de wijziging in de samenstelling van de Phytophthorasporenpopulatie te volgen. Uit de resterende gegevens kunnen nog betrouwbare conclusies worden getrokken voor zover zij het monitoren van de overgebleven genotypes gedurende de overgebleven tijd van het seizoen betreffen.
Deelt u de opvatting dat vernieling van aardappelproefvelden laakbaar is, aangezien dit de verdere verduurzaming van ons voedsel en het verminderen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen vertraagt dan wel belemmert? Welke acties kunt u nemen in samenwerking met lokale overheden en Wageningen Universiteit om toekomstige vernielingen zoveel mogelijk te voorkomen?
Het opzettelijk vernielen van aardappelproefvelden is laakbaar. De vernielingen hebben tot dusver niet geleid tot vertraging van het onderzoek.
De WUR is voortdurend in gesprek met allerlei groepen in de samenleving om deze te informeren over de brede maatschappelijke waarde van dit onderzoek. De WUR zal daar mee doorgaan.
Daarnaast kan de WUR overgaan tot het plaatsen van camera’s, hekken, en het inzetten van surveillance en dergelijke. In Lelystad en Valthermond zijn bewakingscamera’s geplaatst door WUR. Ook bij de voorbereiding van de seizoenen 2014 en 2015 zal de mate van inzet van deze middelen door WUR worden afgewogen.
Om de kans van slagen en de impact van dergelijke vernielingsacties zo klein mogelijk te maken, zet de overheid in op het verhogen van de weerbaarheid. Belangrijk hierbij is het verhogen van het bewustzijn bij potentiële doelwitten als onderzoekscentra en de betrokken lokale overheid, alsmede het bieden van handelingsperspectief via het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten. Tevens zijn op de website van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid een aantal brochures en tools beschikbaar met maatregelen die gemeenten en potentiële doelwitten kunnen nemen om hun weerbaarheid tegen dit soort acties te verhogen.
Kunt u aangeven hoe hoog de strafmaat is voor dit soort vergrijpen, en acht u die strafmaat adequaat gegeven het grote maatschappelijk belang om de wereldwijde voedselvoorziening te verduurzamen? Is het wettelijk mogelijk de schade te verhalen op de daders? Zo nee, waarom niet?
De maximale straf voor vernieling (artikel 350 Wetboek van Strafrecht (Sr)) is een gevangenisstraf van twee jaar of een geldboete van de vierde categorie. Ik ga ervan uit dat de strafrechter ook in het geval van het vernielen van proefgewassen daarmee voldoende ruimte heeft om een passende straf op te leggen.
Een partij die rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van een strafbaar feit kan zich als civiele partij voegen in de strafprocedure (artikel 51f Wetboek van Strafvordering (Sv)) en kan onder voorwaarden langs die weg de schade vergoed krijgen (zie onder andere artikel 361 Sv).
Daarnaast is het mogelijk dat de strafrechter een schadevergoedingsmaatregel oplegt (artikel 36f Sr).
Een partij die schade heeft geleden als gevolg van het handelen door een ander kan ook proberen die schade te verhalen via de civiele rechter wegens een onrechtmatige daad (6:162 en verder Burgerlijk Wetboek).
In alle gevallen is vereist dat de dader bekend is en er voldoende bewijs is.
Welke groeperingen of organisaties verzetten zich met buitenparlementaire middelen, zoals vernieling van andermans eigendommen en het illegaal betreden van andermans terrein, tegen de genetische modificatie van voedsel? Welke zijn in het verleden betrokken geweest bij de vernieling van proefvelden? Hoe vaak zijn in de afgelopen 10 jaar proefvelden vernield? Hoe vaak zijn daarvoor verdachten aangehouden? Hoeveel daarvan zijn voor de rechter gebracht? Wat waren de strafeisen? Hoeveel zijn uiteindelijk veroordeeld, en welke straf is hen opgelegd?
In Nederland worden de heimelijk uitgevoerde vernielingen van proefvelden met genetische gemodificeerde gewassen tot nu toe niet opgeëist door groeperingen. De acties worden doorgaans geclaimd onder gelegenheidsnamen zoals «Veldbevrijdingsteam Durf», «Field Liberation Movement», of de acties worden niet opgeëist.
Vernielingen van proefvelden met gewassen worden niet onder die noemer geregistreerd door de politie. Daardoor is het niet mogelijk een betrouwbaar cijfermatig overzicht te geven. Wel kan op basis van de politiesystemen en openbare berichtgeving worden gezegd dat er in de periode van 2003 tot en met 2013 in Nederland vermoedelijk in totaal rond de twintig gevallen zijn geweest waarin (mogelijk) sprake was van het vernielen van proefvelden met gewassen. Ondanks de inzet van de politie op dit dossier is het vanwege het uiterst heimelijke optreden door de vernielers vooralsnog niet gelukt in verband met deze gevallen verantwoordelijken op te sporen.
Het bericht ‘Spullen overledenen gedumpt in vuilniszak; Verzorgingshuizen ontruimen kamers veel te snel’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Spullen overledenen gedumpt in vuilniszak; Verzorgingshuizen ontruimen kamers veel te snel»?1
Ik heb kennis genomen van de berichten over het onderzoek onder 152 verpleeg- en verzorgingshuizen door de Consumentenbond, ten behoeve van de Gezondheidsgids van augustus. Ik ga er vanuit dat deze feitelijk kloppen.
Klopt het dat verzorgingshuizen de kamers van overledenen soms al binnen twee dagen leeggehaald hebben, en de spullen in vuilniszakken hebben gestopt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit verschrikkelijk is voor de nabestaanden? Zo ja, hoe gaat u een einde maken aan deze misstanden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me heel goed voorstellen dat het – zonder overleg – voortijdig leeg maken van de kamer van een overledene voor de nabestaanden een zeer kwetsende ervaring is.
In de Algemene Voorwaarden voor zorg met verblijf is opgenomen dat nabestaanden binnen een periode van 7 dagen na het overlijden de betreffende kamer dienen leeg te maken. Deze Algemene Voorwaarden zijn geaccordeerd door Actiz, Branchebelang Thuiszorg Nederland, de Consumentenbond, de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie en de LOC zeggenschap in zorg. Dit in het kader de Coördinatiegroep Zelfregulering van de Sociaal Economische Raad.
Actiz onderschrijft dat de leveringsvoorwaarden voor zorg altijd aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger moeten worden verstrekt én moeten worden nageleefd.
Als zorginstellingen, volgens dit onderzoek zelfs in 40% van de gevallen, onjuiste of geen informatie geeft over deze voorwaarden, komen deze instellingen hun plicht niet na. Ik ben – met u – van mening dat nabestaanden dus onrecht wordt gedaan als een kamer zonder hun expliciete instemming binnen de 7 dagen leeggemaakt moet worden. Actiz spreekt haar leden er op aan als zij niet transparant zijn over het leeg maken van een woning als een cliënt is overleden of zij zich niet aan die termijn houden. In het overleg dat mijn ministerie regulier met de branche-organisaties heeft, zal ik aan de orde stellen waarom dergelijke heldere afspraken toch niet altijd worden nageleefd.
Hoe kan het dat het de Consumentenbond is die deze schrijnende situaties boven water krijgt, in plaats van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Het is toch de NZa die hier toezicht op behoort te houden? Waarom is dit niet gebeurd, en hoe gaat u ervoor zorgen dat de NZa vandaag nog gaat beginnen met het uitvoeren van haar taak?
De Nederlandse Zorgautoriteit gaat er op toezien dat zorgkantoren duidelijk in hun inkoopvoorwaarden zetten dat zorgaanbieders zich aan brancheafspraken houden. De Nza heeft hier vooral een taak als het gaat om de bekostiging van zorg. Zij stelt de bekostiging van het maximaal aantal mutatiedagen vast. Ik heb de NZa gevraagd de materie van mutatiedagen nader te onderzoeken, zo nodig actie te ondernemen en mij hierover te informeren.
Welke sancties zullen er opgelegd worden aan instellingen die de regels overtreden hebben? Vindt u deze sancties in verhouding staan tot het leed dat nabestaanden is aangedaan door instellingen?
In de eerder genoemde Algemene Voorwaarden voor zorg met verblijf staat een klachten- en geschillenregeling. Als een klacht wordt gehonoreerd spreken de branche-organisties de instelling daarop aan. Actiz keurt de handelwijze ook af wanneer zonder overleg met nabestaanden wordt afgeweken van de landelijke leveringsvoorwaarden die overeengekomen zijn. Actiz zal alle leden een schrijven sturen over de afspraken die over ontruiming van de woning gelden. Ik zal de zorgkantoren en Actiz op de resultaten van hun acties aanspreken.
De boekhouding van het Rijk |
|
Henk Nijboer (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Ministeries geven 472 miljoen euro onrechtmatig uit» en «Ik heb veel gezien, maar dit zijn echt amateurs»?1
Ja
Deelt u de mening dat de Rijksoverheid aan de belastingbetaler verplicht is dat iedere euro op de begroting rechtmatig en efficiënt wordt besteed?
Het kabinet streeft ernaar om de beschikbare begrotingsgelden zo efficiënt en rechtmatig mogelijk te besteden. Het Rijk heeft in 2012 ruim € 236,4 miljard uitgegeven. Hiervan is € 235,92 miljard (99,80%) volgens de Algemene Rekenkamer rechtmatig besteed (zie ook het antwoord op vraag 3). Het onrechtmatigheidspercentage van de rijksuitgaven in 2012 (0,20%: circa € 470 miljoen) bleef daarmee ruim binnen de tolerantiegrens van 1%. Dit is – ook in internationaal opzicht – een uiterst laag onrechtmatigheidspercentage. Van deze € 470 miljoen is ongeveer 60% overigens niet fout maar onzeker. Van deze onzekere uitgaven kon door de afzonderlijke ministeries onvoldoende worden aangetoond dat deze uitgaven aan alle rechtmatigheidseisen hebben voldaan.
De rechtmatigheid van de rijksuitgaven ligt in Nederland op een zeer hoog niveau, ook in internationaal perspectief. Uit de Financiële Jaarverslagen van het Rijk van voorgaande jaren en de rapporten van de Algemene Rekenkamer van eerdere Verantwoordingsdagen kan de Kamer opmaken dat dit – gelukkig – al vele jaren het geval is.
Kunt u voor elk van de in de artikelen aangehaalde cijfers, over onrechtmatige uitgaven of uitgaven waarover onzekerheid bestaat over de rechtmatigheid, toelichten of deze correct zijn?
De juiste cijfers over onrechtmatige uitgaven of uitgaven waarover onzekerheid bestaat over de rechtmatigheid zijn gedetailleerd terug te vinden in bijlage 2 van het rapport «Staat van de rijksverantwoording 2012»2, de website van de Algemene Rekenkamer «Controle op uitgaven en inkomsten van het Rijk (augustus 2013)»3 en in haar rapporten bij de jaarverslagen 2012 van de afzonderlijke ministeries4. Deze rapporten bevatten het resultaat van het jaarlijkse verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer. Bij dit verantwoordingsonderzoek steunt de Algemene Rekenkamer als externe controleur van de rijksoverheid onder meer op gegevens en de rapporten van de interne accountants van de ministeries die vrijwel allemaal zijn ondergebracht in de Auditdienst Rijk (ADR).
Over de jaarverslagen 2012 van de ministeries en de genoemde rapporten van de Algemene Rekenkamer heeft de Tweede Kamer het plenaire Verantwoordingsdebat gevoerd op donderdag 16 mei 2013 (de dag na Verantwoordingsdag) met de minister-president en mijzelf. Hierbij kwamen de rechtmatigheid van de rijksuitgaven en de kwaliteit van de bedrijfsvoering van de rijksoverheid veelvuldig aan de orde. Na het Verantwoordingsdebat heeft de Tweede Kamer in commissievergaderingen diverse debatten gehouden over de jaarverslagen van de ministeries en de genoemde rapporten van de Algemene Rekenkamer. Op basis van deze jaarverslagen, de rapporten van de Algemene Rekenkamer en de uitkomsten van deze debatten heeft de Tweede Kamer de ministers op 4 juli 2013 decharge verleend, mede na toezeggingen van de ministers over de geconstateerde aandachtspunten. De Algemene Rekenkamer volgt, zoals gebruikelijk, in hoeverre de ministers aan de toezeggingen gestalte geven en zal hierover rapporteren op de volgende Verantwoordingsdag (21 mei 2014).
Wat is uw reactie op de zeven bevindingen in het artikel en het oordeel dat verschillende accountants hierover geven?
Deze weergave herken ik niet. Dit oordeel is ook niet in overeenstemming met de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat het Rijk zijn bedrijfsvoering in 2012 over het algemeen redelijk op orde heeft, ook in deze tijd van bezuinigingen en reorganisaties.5
Voor zover de bevindingen in het artikel overeenkomen met de bevindingen van de Algemene Rekenkamer in de genoemde rapporten, hebben de afzonderlijke ministers hierop gereageerd met een bestuurlijke reactie die is opgenomen in de u bekende rapporten van de Algemene Rekenkamer. Hierin zijn ook de toezeggingen opgenomen van de ministers over de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde aandachtspunten in de bedrijfsvoering van de betreffende ministeries.
Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van de rapporten van de auditdienst en welke maatregelen bent u nog voornemens te nemen?
De afzonderlijke ministers zijn verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering op hun ministerie en verantwoorden zich hierover in hun jaarverslagen. De afzonderlijke ministers hebben daarom ook gereageerd op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer, inclusief de geconstateerde aandachtspunten in de bedrijfsvoering zoals opgenomen in de rapporten van de Algemene Rekenkamer bij de jaarverslagen 2012.
Als minister van Financiën ben ik systeemverantwoordelijk voor de rijksbrede financiële bedrijfsvoering (financieel beheer en materieelbeheer) en leg ik hierover verantwoording af in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. Namens het kabinet heb ik gereageerd op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer in het eerdergenoemde rapport «Staat van de rijksverantwoording 2012». Hierin zijn ook de maatregelen opgenomen die het kabinet heeft genomen of nog voornemens is te nemen, mede naar aanleiding van de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer betreffende de rijksbrede financiële bedrijfsvoering.
De Algemene Rekenkamer volgt in hoeverre de ministers aan de gedane toezeggingen gestalte geven en zal hierover rapporteren aan de Kamer.
Aangepaste lingerie voor vrouwen die een borstamputatie hebben moeten ondergaan |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief van Stichting Ontboezeming en het pleidooi van deze stichting om aangepaste lingerie en badkleding vanuit het verzekerd pakket te vergoeden?1
Deelt u de mening dat vrouwen die een borstamputatie hebben moeten ondergaan de keuze moeten hebben uit een reconstruerende operatie, een losse prothese, aangepaste lingerie of badkleding? Deelt u voorts de mening dat het niet vergoeden vanuit het verzekerd pakket van aangepaste lingerie en badkleding deze keuze beperkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat vrouwen die een borstamputatie hebben ondergaan de keuze moeten hebben uit een operatie, een losse prothese of aangepaste lingerie/badkleding. Ik ben echter niet van oordeel dat deze keuze wordt beperkt doordat aangepaste lingerie niet vanuit het verzekerd pakket wordt vergoed. Zie verder mijn antwoord op de vragen 1, 3 en 4.
Deelt u de mening dat ook vrouwen die kiezen voor aangepaste lingerie en badkleding voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking zouden moeten komen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat vrouwen die kiezen voor aangepaste lingerie en badkleding een financiële drempel ondervinden, omdat zij deze voor eigen rekening moeten nemen? Is dat naar uw mening wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat er vanuit kostenoogpunt geen bezwaren zijn om aangepaste lingerie en badkleding op te nemen in het verzekerd pakket, omdat aangepaste lingerie en badkleding niet duurder zijn dan een reconstruerende operatie of een losse prothese? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. In het Regeerakkoord is afgesproken dat we een stringenter beheer toepassen op het verzekerde pakket, «zodat alleen nog noodzakelijke en (kosten)effectieve zorg wordt vergoed». Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1, 3 en 4 heb aangegeven voldoen aangepaste lingerie en badkleding niet aan het pakketcriterium «noodzakelijkheid» en maken zij daarom geen onderdeel uit van het basispakket.
Bent u voornemens aangepaste lingerie en badkleding in het verzekerd pakket op te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Nee, dat ben ik niet voornemens. Zie mijn antwoorden op de vragen 1, 3, 4 en 5.
De politiechef van de regionale eenheid Amsterdam, die niet Roemeense zakkenrollers, maar smartphones het probleem vindt |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitlatingen van de politiechef van de regionale eenheid Amsterdam, waarin hij naar aanleiding van de vele diefstallen tijdens de Gay Pride niet de Roemeense zakkenrollers, maar smartphones het probleem vindt?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze politiechef de plank volledig misslaat door het probleem van de Roemeense criminelen niet te onderkennen en het probleem neer te leggen bij de smartphones?
Bij zakkenrollerij en straatroof worden veel smartphones weggenomen. Deze telefoons brengen op de zwarte markt in Nederland of daarbuiten een aanzienlijk bedrag op en zijn technisch makkelijk door een nieuwe gebruiker te gebruiken, te meer omdat het op dit moment niet mogelijk is een gestolen telefoon op afstand onklaar te maken.
De politiechef heeft het probleem dat speelt rondom Roemeense criminelen niet ontkend. Hij heeft aandacht gevraagd voor het verminderen van de aantrekkelijkheid van het stelen van smartphones door deze op afstand te kunnen uitschakelen via de telecomproviders. Ik onderschrijf deze oproep en verwijs u naar mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 7 juni 2013 (kenmerk 390885). Hierin heb ik u bericht dat de Minister van Economische Zaken en ik samen met de providers het blokkeren van de IMEI van gestolen smartphones in Nederland gaan regelen en binnen welk tijdspad dit zal gebeuren.
Deelt u de mening dat deze politiechef deze Roemeense criminelen keihard moet aanpakken en niet een soort vrijbrief moet geven om de volgende keer weer terug te komen? Zo nee, waarom niet?
Zakkenrollers worden serieus aangepakt. Dit blijkt uit de inzet van een zakkenrollersteam bij de Gay Pride in Amsterdam en het grote aantal verrichte aanhoudingen. Voor de aanpak van deze en andere mobiele veelplegers heeft de Nederlandse politie tevens een flexteam tot zijn beschikking dat door het hele land controleacties op de snel- en provinciale wegen uitvoert gericht op de plegers van woninginbraken, bedrijfsinbraken en georganiseerde diefstallen.
In Europees verband werken lidstaten samen bij het delen van informatie over veelplegers die zich schuldig maken dergelijke, grensoverschrijdende, vormen van criminaliteit. De internationale samenwerking draagt ook bij aan een gerichte inzet van politie in landen van herkomst van mobiele daders als bijvoorbeeld Roemenië.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal gebruik maken van de mogelijkheid om tot ongewenstverklaring van de veroordeelde daders over te gaan als het openbare ordebeleid ten aanzien van EU-burgers daartoe ruimte biedt. De ongewenstverklaring houdt in dat verblijf op Nederlands grondgebied strafbaar is voor de duur van de ongewenstverklaring.
Welke maatregelen gaat u nemen om een sprinkhanenplaag van Roemeense zakkenrollers de volgende keer te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in het belang van de veiligheid van de Nederlandse burgers, de arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren per 1 januari 2014 gesloten moet blijven? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Op basis van de Toetredingsakkoorden kunnen lidstaten van de Europese Unie (onder voorwaarden) beperkingen stellen aan het vrij verkeer van werknemers met nieuwe lidstaten. Dit is echter een tijdelijke situatie. Uiterlijk per 1 januari 2014 geldt op grond van de toetredingsverdragen vrij verkeer van werknemers met Bulgarije en Roemenië. Na deze datum mogen geen beperkingen meer worden gesteld aan het werknemersverkeer.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt maatregelen om migratie in goede banen te leiden en misbruik tegen te gaan, onder meer op het terrein van schijnconstructies en malafide uitzendbureaus.
Het bericht dat er problemen zijn met de site Werk.nl |
|
Nine Kooiman |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Werk.nl niet goed bereikbaar»?1
De berichtgeving is correct. Werk.nl is van 29 juli tot 8 augustus niet goed bereikbaar geweest voor klanten van UWV. Vanaf 8 augustus is Werk.nl stabiel en laat het weer een goede performance zien.
Wat is de reden dat Werk.nl al meer dan een week niet of nauwelijks bereikbaar is? Wilt u een uitvoerige (technische) beschrijving geven van de storing? Wat krijgen bezoekers van werk.nl op hun beeldscherm te zien?
De instabiliteit van de afgelopen weken heeft zich voorgedaan na de release van Werk.nl in het weekend van 26 t/m 28 juli, gericht op onder meer het verbeteren van de klantgerichtheid van de digitale dienstverlening. Onderdeel van de release was het aanpassen van de menustructuur van Werk.nl. In de nieuwe menustructuur werd mogelijk gemaakt dat bepaalde doelgroepen (bijvoorbeeld WW-klanten) meer informatie op maat krijgen aangeboden op Werk.nl. Na doorvoering van de release bleek dat het ICT-platform onvoldoende kon omgaan met de belasting ten gevolge van de aanpassingen in de menustructuur. Gevolg was dat Werk.nl te zwaar werd belast hetgeen de instabiliteit heeft veroorzaakt. Dit deel van de release is daarop teruggedraaid. Klanten zijn door UWV via Werk.nl en uwv.nl gedurende de hele periode van instabiliteit van Werk.nl via een storingspagina geïnformeerd. Werk.nl was maandag 29 juli en dinsdag 30 juli onbereikbaar. Vanaf dinsdagavond 30 augustus was de site minder goed bereikbaar. Sinds donderdag 8 augustus is Werk.nl weer goed bereikbaar. De klanten zijn hierover geïnformeerd. Er vindt een evaluatie plaats van de release. Op basis daarvan zal UWV bezien hoe het risico van herhaling van de problemen die zich hebben voorgedaan kan worden verkleind.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze problemen in de toekomst niet meer voorkomen?
Het verbeteren van de website heeft de hoogste prioriteit. Verstoringen in de digitale dienstverlening zijn helaas nooit volledig te vermijden. De dienstverlening van UWV is voor een groot deel gedigitaliseerd. Dit brengt zowel voor de klant als voor UWV voordelen met zich mee, maar in geval van verstoringen ook nadelen. Digitalisering van de dienstverlening zal steeds verder toenemen, daarom acht ik het van groot belang dat het functioneert en dat klanten zo min mogelijk hinder ondervinden wanneer zich verstoringen voordoen.
Bij verstoringen stelt UWV een crisisteam in. Dit crisisteam stelt de Raad van Bestuur van UWV dagelijks op de hoogte van de ontwikkelingen. Een crisisteam wordt pas opgeheven als er zich gedurende vijf opeenvolgende werkdagen geen storingen hebben voorgedaan.
Gezien het tempo van de ontwikkeling is in 2011 bij aanvang van het traject van overgang op digitale dienstverlening in de uitvoeringstoets van UWV onderkend dat deze ontwikkeling risico’s en onzekerheden met zich mee zou brengen. Tot in 2015 is UWV bezig met het ontwikkelen van de digitale dienstverlening. De website Werk.nl wordt «verbouwd terwijl de winkel open is». Gedurende het proces wordt tegen technische fouten aangelopen. De ontwikkelingen gaan gepaard met storingen. Gelet op de omvang en complexiteit van de transitie houd ik er rekening mee dat deze zich tot in 2015 zullen blijven voordoen. Verbetering van de digitale dienstverlening is overigens een continu proces, dat ook na 2015 nog zal doorgaan. Uiteraard wordt al het mogelijke gedaan om problemen te voorkomen. De Raad van Bestuur van UWV heeft besloten het ICT-platform waarop Werk.nl draait te migreren naar een nieuw ICT-platform.
In geval van storingen wordt ervoor gezorgd dat alternatieve dienstverlening beschikbaar is vanuit het klantcontactcentrum en de werkpleinvestigingen. Klanten van UWV kunnen dan hun uitkeringsaanvraag op papier doen en wijzigingen schriftelijk melden. De termijnen van uitvoering van taken kan dan worden opgeschort. Klanten ondervinden er geen financieel nadeel van als zij als gevolg van de storingen of instabiliteit hun verplichtingen niet tijdig kunnen nakomen.
Kunt u de vragen over het onderzoek van FNV naar Werk.nl voor 14 augustus a.s. beantwoorden?2 Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn op 22 augustus jongstleden beantwoord. Vanwege de vakantieperiode was het niet mogelijk de vragen voor 14 augustus te beantwoorden.
Wilt u een mail sturen aan alle gebruikers van Werk.nl dat zij tot nader order geen pogingen hoeven te doen om in te loggen en een mail sturen aan de gebruikers als Werk.nl weer functioneert? Zo nee, waarom niet?
Klanten zijn door UWV via Werk.nl en uwv.nl gedurende de gehele periode van de instabiliteit van Werk.nl via een storingspagina geïnformeerd. Vanaf woensdag 31 juli zijn klanten geïnformeerd over de mogelijkheden voor contact via het telefonie- of vestigingskanaal, al naargelang de behoefte van de klant.
Op zaterdag 3 augustus 2013 hebben de werkmapgebruikers van UWV een e-mail ontvangen waarin is benoemd dat UWV rekening houdt met het feit dat het voor klanten niet altijd mogelijk is geweest om tijdig verantwoording af te leggen over hun taken. Ook is in deze e-mail aangegeven dat (verlopen) taken zo snel mogelijk worden verlengd, zodat de klant deze alsnog op tijd kan doorgeven en dat geen maatregel of boete opgelegd wordt als gevolg van het niet tijdig hebben kunnen afleggen van verantwoording.
Dinsdag 13 augustus is opnieuw aan alle werkmapgebruikers een e-mail verzonden. Hierin is aangegeven dat vanaf 13 augustus de problemen met betrekking tot de bereikbaarheid van Werk.nl waren opgelost, waardoor de werkzoekende weer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Ook is benoemd dat UWV in dezelfde week de einddata voor taken en sollicitatieactiviteiten zal verlengen, zodat de werkzoekende voldoende tijd heeft om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Werkzoekenden zullen met betrekking tot deze verplichtingen geen financieel nadeel ondervinden. Vanaf 8 augustus is de website weer volledig in de lucht. Vóór 8 augustus bleef het voor vrijwel alle werkmapgebruikers, ondanks de instabiliteit waarvan overdag vaak sprake was, mogelijk om de aanvragen WW-uitkering digitaal te blijven doen en sollicitatieactiviteiten te melden.
De reden dat werkmapgebruikers op 13 augustus (en niet op 8 augustus) een bericht kregen over de bereikbaarheid van Werk.nl is gelegen in het feit dat UWV pas na vijf storingsvrije dagen een storing formeel als opgelost aanmerkt.
Hoeveel mensen zijn bezig om de problemen met Werk.nl op te lossen? Zijn daar ook externen bij betrokken? Zo ja, wie en wat zijn de kosten daarvan?
Zowel bij UWV als bij de vaste leveranciers voor ontwikkeling en exploitatie van Werk.nl zijn mensen bezig geweest de problemen op te lossen. In totaal gaat het om enkele tientallen mensen.
De activiteiten van de leveranciers zijn uitgevoerd binnen bestaande raamcontracten. Een deel van de activiteiten die van belang waren voor het oplossen van de verstoringen, zijn reguliere activiteiten die onder basisdienstverlening vallen. Een deel betreft extra inzet van mensen en middelen die specifiek gefactureerd worden. De facturering vindt maandelijks plaats. De betreffende facturen zijn op dit moment nog niet ontvangen.
Nog niet beantwoorde schriftelijke vragen |
|
Paul Ulenbelt |
|
|
|
Waarom zijn de volgende schriftelijke vragen van de leden van de SP-fractie nog niet beantwoord binnen de termijn die daar voor staat?
Wilt u de vragen per ommegaande beantwoorden? Zo nee waarom niet?
De uitrijperiode van mest |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de uitrijperiode van drijfmest op grasland respectievelijk bouwland is vastgelegd van 16 februari t/m 1 september respectievelijk 1 februari t/m 1 augustus?
De uitrijdperioden voor dierlijke mest zijn vastgelegd in het Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Daarin wordt onderscheid gemaakt naar grondsoort en naar type mest (vaste mest dan wel drijfmest).
Op grasland mag drijfmest op alle grondsoorten uitgereden worden vanaf 16 februari tot 1 september. Vaste mest mag op klei en veen uitgereden worden van 1 februari tot 16 september en op zand- en lössgrond van 1 februari tot 1 september.
Op bouwland mag drijfmest op alle grondsoorten uitgereden worden vanaf 1 februari tot 1 augustus, of tot 1 september als uiterlijk op 31 augustus een groenbemester wordt geteeld of als in het najaar bollen geteeld worden.
Vaste mest mag jaarrond uitgereden worden op bouwland op klei en veen. Dit geldt ook op zand- en lössgrond indien op de desbetreffende grond bomen worden geteeld, voorzover het uitrijden direct voorafgaand aan de aanplant plaatsvindt; anders mag vaste mest op zand- en lössgrond van vanaf 1 februari tot 1 september worden uitgereden.
Klopt het dat het vierde actieprogramma nitraatrichtlijn voorziet in de mogelijkheid de periode waarin mest kan worden uitgereden te verlengen, indien daarvoor een landbouwkundige noodzaak bestaat en ondernemers in een bepaalde regio door extreme weersomstandigheden niet of redelijkerwijs in staat zijn geweest de mest binnen de regulier toegelaten periode toe te dienen?
Ja, in het vierde actieprogramma staat dat verlenging met maximaal twee weken mogelijk is.
Deelt u de mening dat boeren dit jaar te kampen hebben gehad met een extreem koud voorjaar en ondernemers niet of redelijkerwijs in staat zijn om de mest binnen de regulier toegelaten periode van 16 februari t/m 1 september respectievelijk 1 februari t/m 1 augustus toe te dienen en een verlenging van deze periode noodzakelijk is? Zo ja, kunt u toelichten waarom u hierover nog steeds geen besluit heeft genomen?1
Dit voorjaar was inderdaad extreem koud. Daarom heb ik advies aan de Technische Commissie Bodem (TCB) gevraagd over een eventuele verlenging van de uitrijdperiode. Het ontvangen advies is bijgevoegd2. Dit advies was negatief voor wat betreft grasland in verband met het ontbreken van de landbouwkundige noodzaak voor verlenging. Ten aanzien van bouwland luidde het advies, eerst af te wachten hoe het weer zich zou ontwikkelen. Op bouwland kunnen ondernemers er immers voor kiezen om uiterlijk op 31 augustus een groenbemester te telen; tot die tijd mag er dan drijfmest uitgereden worden. Het telen van groenbemesters is overigens ook bevorderlijk voor de bodemvruchtbaarheid.
Deelt u de mening dat er snel duidelijkheid moet komen voor ondernemers, aangezien de uitrijperiode van drijfmest voor grasland bijna afloopt en voor bouwland al is afgelopen? Zo ja, bent u bereid deze week nog de schriftelijke vragen te beantwoorden en aan te geven of de uitrijperiode verlengd wordt, zodat duidelijkheid wordt verschaft aan de sector?
Zoals ik hierboven onder 1 en 3 toegelicht heb, is de uitrijdperiode voor drijfmest op bouwland nog niet afgelopen voor ondernemers die gebruik maken van de mogelijkheid een groenbemester te telen op uiterlijk 31 augustus.
Dat neemt niet weg dat ik de noodzaak van duidelijkheid onderschreef. Duidelijk is dat het groeiseizoen door het koude voorjaar iets verlaat is. De oogst komt nu op gang, maar de periode tot 1 september zal voor sommige ondernemers te kort zijn om de oogst af te ronden én een groenbemester in te zaaien, voorzien van een startgift dierlijke mest. Daarom ben ik voornemens de uitrijdperiode voor drijfmest op bouwland met twee weken te verlengen tot en met 15 september, onder voorwaarde dat de betreffende ondernemers uiterlijk op die laatste datum een groenbemester telen.
In lijn met het TCB-advies ben ik voornemens de uitrijdperiode voor drijfmest op grasland niet te verlengen.
Het bericht ‘Duitse sluiswachters houden schippers op’ |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitse sluiswachters houden schippers op»?1
Ja.
Bent u bereid om, in het belang van het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse binnenvaart, terstond uw Duitse ambtgenoot te wijzen op de schadelijke gevolgen van de stakingen voor de Nederlandse economie en zodoende een eind te maken aan deze staking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan ook bereid uw ambtgenoot te wijzen op de EU-verdragsverplichting die ook Duitsland is aangegaan om het vrije vervoer van goederen en diensten in Europa te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Reeds op 12 juli 2013 heb ik mijn Duitse ambtgenoot gesproken over de stakingen van sluis- en brugwachters in Duitsland en de gevolgen hiervan voor het vrije verkeer van goederen in Europa. Hierbij heb ik ook de consequenties van de stakingen voor de Nederlandse binnenvaart onder de aandacht gebracht en erop aangedrongen de vrije doorvaart van de rivieren en kanalen zo snel mogelijk zeker te stellen.
Begin augustus ben ik op de hoogte gesteld dat het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart, de Binnenvaart Branche Unie, EVO en Koninklijke Schuttevaer gezamenlijk een formele klacht hebben ingediend bij de Commissie tegen Duitsland wegens het niet naleven van het Gemeenschapsrecht, met name gericht op het beginsel van het vrije verkeer van goederen door Duitsland.
Het aanhouden van de stakingen is voor mij aanleiding geweest om mij opnieuw tot mijn Duitse ambtgenoot te richten. Per brief van 27 augustus 2013 heb ik mijn collega erop gewezen dat de gevolgen van de stakingen voor de vrije doorvaart van de vaarwegen, en in het bijzonder voor de betrokken Nederlandse binnenvaart, met het voortduren van de stakingen nog meer gewicht krijgen. In de brief heb ik beroep gedaan op mijn Duitse ambtgenoot om zich maximaal in te spannen om de stakingen te doen beëindigen.
Het serveren van de beschermde spreeuw |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat een Utrechts restaurant doorgaat met het serveren van de beschermde diersoort spreeuw, ondanks protesten van de Vogelbescherming?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de sterke achteruitgang van de spreeuw?2
Het is mij bekend dat de soort de afgelopen 20 jaar in aantal achteruit is gegaan.
Vindt u het verantwoord dat er ontheffingen verstrekt worden voor het schieten van een beschermde soort die in aantal spectaculair achteruit gaat? Zo nee, bent u bereid de provincie hierop aan te spreken? Zo ja, waarom niet?
De spreeuw is een beschermde inheemse diersoort in de zin van de Flora- en faunawet. De spreeuw veroorzaakt echter ook schade in delen van het land. Daarom is de spreeuw geplaatst op bijlage 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding, waarmee de provincie op grond van de wet de mogelijkheid heeft om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen van het verbod om beschermde inheemse diersoorten te doden, met het oog op schadebestrijding. In de provinciale verordening is een vrijstelling gegeven voor het doden van spreeuwen in de periode van 1 juni tot en met 31 oktober op of nabij percelen met rijpend fruit. Het is aan de provincie om de afweging te maken of in bepaalde gevallen een vrijstelling is aangewezen en welke voorwaarden daaraan worden verbonden.
Bent u bereid om de spreeuw uit bijlage 2 van het besluit Beheer en schadebestrijding dieren te schrappen vanwege de achteruitgang van de soort? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hoewel de soort achteruit gaat, is de spreeuw geen bedreigde diersoort. Uit gegevens van Vogelbescherming Nederland blijkt dat in absolute zin de spreeuw nog altijd één van de meest voorkomende broedvogels in ons land is; er is sprake van grote aantallen vogels die plaatselijk soms veel schade kunnen veroorzaken.
Deelt u de zorgen over het signaal dat uitgaat van het commercieel uitbaten van beschermde diersoorten? Zo ja, wat gaat u hiermee doen? Zo nee, waarom niet?
Het commercieel uitbaten van beschermde soorten is in zijn algemeenheid ongewenst; deze zijn niet voor niets beschermd. Slechts onder strikte voorwaarden en in specifieke gevallen mag in beschermde soorten gehandeld worden.
In het onderhavige geval heeft de provincie contact gehad met de restauranthouder; deze heeft aangegeven geen spreeuwen (meer) te verwerken zolang hij geen ontheffing heeft.
Is het waar dat schadebestrijding alleen als doel moet hebben de schade te bestrijden, of is het bevoorraden van een restaurant een reden voor schadebestrijding?
Op basis van de provinciale verordening geldt een vrijstelling voor het bestrijden van de spreeuw in de periode van 1 juni t/m 31 oktober op of nabij percelen met rijpend fruit. De vrijstelling geldt ter voorkoming van schade aan fruitbomen. In de verordening is niet opgenomen dat de vogels voor consumptie- of handelsdoeleinden mogen worden gebruikt. In de verordening staat dat de vogels, ter voorkoming van ziekten, zo spoedig mogelijk op een wettelijk toegestane wijze moeten worden geruimd.
Doorziet u dat een financiële beloning om schade te bestrijden een perverse prikkel is om geen preventieve maatregelen te nemen en schade te voorkomen zonder afschot? Zo ja, bent u bereid om regels op te stellen, vanuit uw verantwoordelijkheid voor de biodiversiteit, om te voorkomen dat schadebestrijding leidt tot commerciële jacht? Zo nee, waarom niet?
Schadebestrijding door het doden van beschermde inheemse diersoorten mag volgens de Flora- en faunawet alleen indien geen andere bevredigende oplossingen bestaan en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van een soort. Bij de afweging of een vrijstelling wordt verleend en onder welke voorwaarden, wordt hier rekening mee gehouden. De gewenste regels bestaan dus al.
Heeft restaurant de Pronckheer een ontheffing van artikel 13 Flora- en faunawet voor het onder zich hebben van (producten van) beschermde diersoorten? Zo nee, welke instantie zou handhavend op moeten treden? Bent u bereid zich in te zetten voor adequate handhaving? Zo ja, per wanneer?
Restaurant De Pronckheer is niet in het bezit van een ontheffing van artikel 13 van de Flora- en faunawet voor het onder zich hebben van (producten van) beschermde diersoorten. Het is aan de provincie om handhavend op te treden.
Zie ook het tweede deel van mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘dat er nog altijd veel mis is in de gehandicaptenzorg’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending «Nog altijd veel mis in gehandicaptenzorg»1
Ja.
Herkent u het in de uitzending geschetste beeld dat een groot deel van de instellingen in de gehandicaptenzorg niet voldoet aan de minimum-normen? Zo ja, wat is uw oordeel hierover, en welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik herken dit beeld niet. Het in de uitzending geschetste beeld is gebaseerd op de bevindingen van 44 onaangekondigde bezoeken die de IGZ in 2013 heeft gebracht in het kader van het zogenoemde risicogestuurde toezicht. Deze bezochte locaties zijn geselecteerd op basis van vermoedens van (mogelijke) risico’s op onveilige zorg. Deze selectie op basis van mogelijke risico’s geeft dus zeker geen representatief beeld van de gehele gehandicaptenzorg. De indruk van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is dat er de afgelopen jaren juist veel verbeterd is rond het omgaan met probleemgedrag en vrijheidsbeperkingen. Dat neemt niet weg dat ik via het wetsvoorstel Zorg en Dwang en het Actieprogramma Onvrijwillige zorg voornemens ben om onvrijwillige zorg verder terug te dringen.
Zijn er wettelijke (minimum) normen waar een instelling aan moet voldoen bij het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen? Zo ja, welke? Welke minimum-opleiding of -training moet een medewerker met succes gevolgd hebben om vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals separatie en fixatie, toe te passen bij een cliënt of medeburger?
In de wet Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) worden eisen gesteld aan het bieden van onvrijwillige zorg. Er mag, uitgezonderd noodsituaties, alleen dwangbehandeling worden toegepast ter uitvoering van het behandelplan indien er gevaar dreigt voor de cliënt of zijn omgeving. Op dit moment mogen alleen locaties van instellingen met een zogenoemde Bopz-aanmerking vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen (bij cliënten met een Bopz-indicatie). De IGZ toetst of een locatie zodanig is toegerust dat daar op een verantwoorde wijze vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen worden toegepast. Voorts hanteert de IGZ een richtinggevend kader voor het zorgvuldig toepassen van vrijheidsbeperkingen. Daar staat in aan welke voorwaarden moet zijn voldaan wil er sprake zijn van een zorgvuldige toepassing van vrijheidsbeperkingen, ook als er geen sprake is van dwang. In het wetsvoorstel Zorg en dwang worden de uitgangspunten van dit kader expliciet verankerd en worden verschillende eisen gesteld, steeds uitgaande van het «nee, tenzij» principe. Er zijn geen wettelijk vastgelegde minimumnormen voor opleiding of training voor medewerkers om vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen. De veldnorm is dat medewerkers voldoende geschoold moeten zijn om de betreffende maatregel op verantwoorde en veilige wijze uit te voeren. De IGZ ziet hier op toe.
Kunt u een verklaring geven dat minder instellingen in de gehandicaptenzorg voldoen aan de minimum normen ten opzichte van het door de Inspectie in 2007 uitgevoerde onderzoek? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Nee, omdat ik deze conclusie niet deel. De situatie op dit aspect van zorg is sinds 2007 niet achteruit gegaan. Het in 2007 gepubliceerde rapport betrof de bevindingen van bezoeken aan een aantal willekeurig gekozen organisatorische eenheden in de gehandicaptenzorg. In de eerste helft van 2013 heeft de IGZ in het kader van het zogenoemde risicogestuurde toezicht 44 onaangekondigde bezoeken gebracht aan locaties in de gehandicaptenzorg. Deze bezochte locaties zijn geselecteerd op basis van vermoedens van (mogelijke) risico’s op onveilige zorg. Deze selectie is dus geen dwarsdoorsnede van de gehandicaptenzorg. Daarmee zijn de bevindingen uit deze bezoeken niet representatief voor de gehele gehandicaptenzorg. De cijfers uit het rapporten van 2007 zijn dus niet vergelijkbaar met die uit de rapporten uit 2013.
Welke definitie hanteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg met betrekking tot de kwaliteit van het personeel? Komt deze overeen met de definitie die in genoemde uitzending is gebruikt?
De IGZ hanteert geen formele definitie voor kwaliteit van personeel, omdat hiervoor geen grondslag is. Het uitgangspunt van de IGZ is dat de deskundigheid van het personeel aan moet sluiten bij de zorgvraag van de cliënten waarvoor zij verantwoordelijk zijn. De invulling hiervan is primair de verantwoordelijkheid van de instelling.
Klopt het dat veel instellingen in de gehandicaptenzorg hun personeel onvoldoende trainen en onvoldoende opleidingen aanbieden om de werkzaamheden in de gehandicaptenzorg adequaat en veilig uit te kunnen voeren? Zo ja, heeft u hier een verklaring voor? Zo nee, bent u bereid de oorzaak te onderzoeken?
De IGZ heeft geen signalen waaruit af te leiden is dat veel instellingen hun personeel onvoldoende trainen en onvoldoende opleidingen aanbieden om de werkzaamheden adequaat en veilig uit te kunnen voeren. De IGZ constateert juist een toenemende aandacht voor scholing van medewerkers.
Bent u bereid een breed onderzoek in de gehandicaptenzorg uit te voeren naar wat directie en management doen om hun personeel goed te scholen om alle werkzaamheden in de gehandicaptenzorg adequaat en veilig uit te voeren, daarbij ook specifiek kijkend naar het bevorderen van kennis en deskundigheid met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen? Zo nee, waarom niet?
De door mijn voorganger ingestelde «Denktank complexe zorg» heeft de problematiek rond het omgaan met vrijheidsbeperkingen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking uitgebreid onderzocht en in beeld gebracht. Vorig jaar juni heeft de denktank rapport uitgebracht. In dit rapport (Wegen naar vrijheid) staat een aantal praktische -integraal samenhangende- aanbevelingen waarmee de problematiek kan worden aangepakt. Ook de IGZ heeft in de afgelopen jaren in o.a. de bovengenoemde rapporten aanbevelingen gedaan.
Het is nu zaak deze aanbevelingen uit te voeren, o.a. door in het wetsvoorstel Zorg en dwang een stappenplan te verankeren op basis van het nee, tenzijprincipe, waardoor instellingen worden verplicht om systematisch en methodisch te werken. Ook het Actieprogramma Onvrijwillige zorg vloeit voort uit deze aanbevelingen. Het Actieprogramma ondersteunt zorgaanbieders bij het methodisch en systematisch werken en vergroot de deskundigheid van medewerkers.
Beschikbaarheid van personeel is een vast thema bij alle toezichtbezoeken van de IGZ. Ik wil dat er, in lijn met de aanbevelingen van de Denktank, onderzoek worden gedaan naar de beleving van onvrijwillige zorg door cliënten en naar hulpmiddelen voor hulpverleners om deze beleving van cliënten beter te kunnen beoordelen. Deze onderzoeken worden nu aanbesteed.
Kan een overzicht worden gegeven hoe vaak vrijheidsbeperkende maatregelen in de gehandicaptensector en in andere sectoren worden toegepast? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid een landelijke registratie te regelen in het aanhangige wetsvoorstel Zorg en dwang?
Een dergelijk overzicht bestaat alleen binnen de GGZ, waar GGZ-Nederland het initiatief heeft genomen een landelijk registratiesysteem op te zetten. In de andere sectoren, waaronder de gehandicaptenzorg, bestaat nog geen bruikbaar landelijk registratiesysteem voor het aantal toegepaste vrijheidsbeperkende maatregelen. De IGZ heeft in 2010 overigens wel een dergelijke aanbeveling gedaan aan de brancheorganisaties.
Ik ben met u van mening dat een uniforme registratie van vrijheidsbeperkende maatregelen belangrijk is. Het wetsvoorstel Zorg en dwang verplicht zorgaanbieders alle vormen van onvrijwillige zorg te registreren en wel op een zodanige wijze dat de IGZ per cliënt, locatie en instelling inzicht heeft in de aard en omvang van onvrijwillige zorgverlening. Wanneer het wetsvoorstel Zorg en dwang door het parlement is aangenomen, zal ik in overleg met de brancheorganisaties afspraken maken over het programma van eisen voor deze registratie, zodat er zo uniform mogelijk wordt geregistreerd. Daarnaast kent het wetsvoorstel voor zorgaanbieders de plicht om eens per zes maanden aan de IGZ een overzicht te verstrekken van de toegepaste vormen van onvrijwillige zorg.
Kan een overzicht worden gegeven hoe vaak vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast in instellingen in de gehandicaptensector en in andere sectoren die geen vergunning hebben op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz-aanmerking)? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Hoewel we uit ouder onderzoek en signalen uit het veld weten dat er buiten Bopz-instellingen ook vormen van vrijheidsbeperking worden toegepast die niet vallen onder een noodsituatie, valt dit valt niet goed te onderzoeken. Alleen de wet Bopz zelf kent een meldingsplicht bij de IGZ ten aanzien van dwangbehandeling.
Kunnen de Raden van Bestuur van instellingen in de gehandicaptenzorg die regels en/of minimale normen overtreden met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen strafrechtelijk worden vervolgd en/of aansprakelijk worden gesteld? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat strafrechtelijke vervolging en/of aansprakelijkheid noodzakelijk of gewenst is?
Primair houdt de IGZ toezicht op de regels met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen. Hierbij hanteert de IGZ haar gebruikelijke toezicht- en handhavinginstrumentarium, waartoe ook bestuursrechtelijke handhaving valt. De IGZ zet haar instrumentarium in op dat niveau van een zorginstelling, waar dat het meest effectief is. Zo zal bij een probleem dat ontstaat op het niveau van een individuele zorgverlener of een afdeling, een maatregel veelal op dat niveau worden getroffen. Indien het bestuur onvoldoende stuurt op bijvoorbeeld de deskundigheid van het personeel, dan kan ook een maatregel op het niveau van het bestuur aan de orde zijn. Afhankelijk van de concrete situatie kan in uitzonderlijke gevallen tevens sprake zijn van strafrechtelijke vervolging en/of aansprakelijkheid. In hoeverre daar sprake van is, is ter beoordeling van het Openbaar Ministerie. In het wetsvoorstel Zorg en dwang is het overtreden van een aantal regels rond het toepassen van onvrijwillige zorg als overtreding strafbaar gesteld.
In hoeverre is het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen door instellingen die geen Bopz-aanmerking hebben strafbaar en/of zijn Raden van Bestuur aansprakelijk? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat strafrechtelijke vervolging en/of aansprakelijkheid in deze noodzakelijk of gewenst is?
Zie antwoord vraag 10.
De verbetering van het toezicht op belangrijke financiële benchmarks na berichtgeving over mogelijke manipulatie |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Oude Euribor amateuristisch» en «Toezichthouders vinden bewijs voor manipulatie derivatenmarkt» in het Financieele Dagblad van respectievelijk 10 juni en 5 augustus jongstleden?1
Ja.
Deelt u de mening dat een grondige hervorming van de vaststelling van belangrijke financiële indices, zoals de Libor, de Euribor en de ISDAfix nodig is, omdat deze indices de basis zijn voor duizenden miljarden aan financiële contracten, maar deze veelal worden vastgesteld op basis van inschattingen van bankiers bij een selecte groep van financiële instellingen die een direct belang kunnen hebben bij de ontwikkeling van diezelfde index?
Ik deel uw mening dat het belangrijk is dat financiële benchmarks op een integere en transparante wijze tot stand komen en dat manipulatie moet worden voorkomen. In dit licht steunt Nederland de verschillende initiatieven die in Europa en in internationaal verband worden genomen, zoals de Principles for Benchmark-Setting Processes in the EU van EBA/ESMA en de Principles for Financial Benchmarks van IOSCO. Deze initiatieven beogen de integriteit van financiële benchmarks te vergroten en bieden de verschillende actoren in het proces rondom de totstandkoming van benchmarks – zoals de samensteller van de benchmark, bijdragende partijen en degene die de benchmark publiceert – een gemeenschappelijk kader voor de wijze van totstandkoming. In navolging van bovengenoemde initiatieven is de Europese Commissie voornemens het samenstellen en gebruik van financiële benchmarks wettelijk te reguleren middels een verordening. Gezien de grote diversiteit aan benchmarks, acht Nederland het echter van belang dat eventuele regulering proportioneel is ten opzichte van het belang en de aard van de benchmark. Voor veelgebruikte benchmarks en met name benchmarks die discretionair tot stand komen op basis van inzendingen door marktpartijen zoals LIBOR en EURIBOR, lijkt vergaande regulering voor de hand te liggen, terwijl voor andere benchmarks beperkte vormen van regulering opportuun kunnen zijn.
Een van de aspecten waar de bovengenoemde initiatieven zich op richten, is het gebruik van meer transactiegegevens bij de berekening van benchmarks. Het kabinet steunt dit principe, maar plaatst daarbij wel de kanttekening dat het gebruik van transactiedata niet (altijd) bij iedere benchmark mogelijk of wenselijk is. In een illiquide markt kunnen bijvoorbeeld onvoldoende transactiegegevens voorhanden zijn, waardoor er geen benchmark vastgesteld zou kunnen worden, terwijl marktpartijen hier mogelijk wel behoefte aan hebben. Bovendien kan de verplichting om in een illiquide markt transactiegegevens te gebruiken er juist voor zorgen dat de benchmark makkelijker gemanipuleerd kan worden, aangezien een enkele transactie een groot effect zal hebben op de benchmark. Het kabinet is daarom voorstander van een aanpak waarbij het uitgangspunt is dat transactiegegevens gebruikt worden, maar waarbij – afhankelijk van de omstandigheden – ook andere gegevens gebruikt kunnen worden in de berekening. Hierbij is het echter wel van belang dat voor de verschillende actoren transparant is op basis van welke gegevens de benchmark tot stand is gekomen, zodat voor partijen duidelijk is of en in hoeverre de benchmark gebaseerd is op inschattingen van bijdragende instellingen in plaats van daadwerkelijke transacties. Het voordeel van een dergelijke aanpak, die ook wordt voorgestaan door IOSCO en EBA/ESMA, is dat rekening kan worden gehouden met de specifieke eigenschappen en het doel van een benchmark.
Een ander belangrijk aspect van de initiatieven om de integriteit van benchmarks te waarborgen, is het verbeteren van de governance van zowel de instanties die benchmarks samenstellen en/of publiceren als de instellingen die data aanleveren ten behoeve van de berekening van benchmarks. Daarbij kan gedacht worden aan eisen aan de bedrijfsvoering van deze partijen die belangenverstrengeling moeten voorkomen (zoals Chinese walls)en maatregelen om het interne toezicht op het totstandkomingsproces te verbeteren (zoals audit- en rapportageverplichtingen). Het kabinet beschouwt dergelijke maatregelen als een belangrijke stap om de integriteit en transparantie van financiële benchmarks op korte termijn te verbeteren.
Welke Nederlandse banken hebben in de afgelopen vijf jaar een bijdrage geleverd aan de vaststelling van de Libor, de Euribor en de ISDAfix? Is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bevoegd de rechtmatigheid van de bijdrage van Nederlandse banken aan buitenlands geregistreerde indices te onderzoeken?
De afgelopen vijf jaar hebben drie Nederlandse banken als bijdragende partij gefunctioneerd bij de vaststelling van de financiële benchmarks LIBOR en EURIBOR. De Nederlandse bank die tot op heden zitting heeft genomen in het panel van bijdragende banken voor de vaststelling van LIBOR is de Rabobank. Thans is binnen EURIBOR enkel ING Bank als Nederlandse partij actief. In het verleden zat ook ABN Amro in het panel van EURIBOR. Na de opsplitsing van ABN AMRO in 2007 is tot februari 2010 sprake geweest van een overgangsperiode, waarbij ABN AMRO verantwoordelijk was voor de bijdrage aan het EURIBOR panel. Na deze datum heeft RBS deze taak overgenomen. Naar mijn waarneming leveren Nederlandse banken op dit moment geen bijdrage aan de benchmark ISDAfix.
Op dit moment ligt de bevoegdheid om bestuursrechtelijk op te treden tegen eventuele manipulatie van benchmarks door in Nederland onder toezicht staande instellingen primair bij De Nederlandsche Bank (DNB), als vergunningverlenende toezichthouder. De grondslag voor die bevoegdheden is neergelegd in de Wet op het financieel toezicht (Wft), waarin is bepaald dat onder toezicht staande instellingen moeten voldoen aan de eisen met betrekking tot integere en beheerste bedrijfsvoering.
Benchmarks kwalificeren niet als financiële instrumenten en zijn op dit moment ook niet op andere wijze onder de reikwijdte van de regels ter voorkoming van marktmisbruik gebracht. Met de nieuwe Verordening marktmisbruik zal manipulatie van benchmarks wel onder de reikwijdte van de regels ter voorkoming van marktmisbruik worden gebracht. Deze uitbreiding van de mogelijkheden om manipulatie van benchmarks aan te pakken stelt de AFM in de toekomst in staat om manipulatie van benchmarks meer effectief aan te pakken en geeft de mogelijkheid om dergelijke manipulatie ook strafrechtelijk te vervolgen.
Kunt u een inschatting geven van de totale waarde van financiële contracten die gelinkt zijn aan de Libor en Euribor indices in 2012 en wat de absolute financiële impact van een afwijking met 1 basispunt zou betekenen omgeslagen over al deze contracten?
Hoewel de exacte omvang niet bekend is, wordt de totale waarde van financiële contracten die gebruik maken van de benchmark LIBOR geschat op minimaal USD 300 biljoen.4 Andere schattingen gaan zelfs tot USD 800 biljoen. Data over de totale waarde van de contracten die refereren naar EURIBOR is slechts beperkt voorhanden. Volgens informatie van de Bank for International Settlements van eind 2012 was de totale geschatte waarde van over-the-counter (OTC) rentederivaten die gebruik maakten van eurorentetarieven USD187 biljoen; het merendeel van deze contracten gebruikten naar verwachting EURIBOR als benchmark.5 De ECB schat de totale waarde van contracten die EURIBOR als benchmark gebruiken op enkele honderden biljoenen euro’s.6
Op de vraag wat de financiële impact is van een afwijking van bijvoorbeeld één basispunt kan ik geen antwoord geven, omdat dit inzicht vereist in de posities van alle marktpartijen. De vermenigvuldiging van de marktomvang met de afwijking van één basispunt geeft een onjuiste inschatting van de impact. Een deel van de marktpartijen zal namelijk profiteren van deze afwijking terwijl het andere deel van de markt wordt benadeeld.
Wat is uw opvatting over het in juli verschenen rapport van de International Organization of Securities Commissions (IOSCO) over de principes voor de vaststelling van financiële benchmarks? Kunt u de aanbevelingen uit het IOSCO rapport onderschrijven?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het kabinetsstandpunt over het door de Europese Commissie gepubliceerde consultatiedocument voor een verordening over de regulering van financiële indices?3 Steunt u de koers richting de vaststelling van benchmarks op basis van daadwerkelijke gedane markttransacties in plaats van inschattingen? Welke voor- en nadelen ziet u aan volledig op markttransacties gebaseerde indices?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er voorstander van om de European Securities and Markets Authority (ESMA) toezicht te laten houden op de vaststelling van alle financiële indices in de Europese Unie? Zo ja, vindt u dan ook dat ESMA moet kunnen beschikken over een sanctionerend en dwingend instrumentarium? Zo nee, waarom niet?
Gezien het internationale karakter van financiële benchmarks ligt het de hand om ESMA een rol te geven in het toezicht op financiële benchmarks. Daarbij moet echter in overweging worden genomen dat het aantal benchmarks zeer omvangrijk is, waardoor het in de praktijk niet haalbaar lijkt dat ESMA direct toezicht uitoefent op alle financiële benchmarks in de Europese Unie. Wel kan gedacht worden aan een benadering waarbij het directe toezicht van ESMA zich beperkt tot «systeemrelevante» benchmarks. In dat geval is het ook wenselijk dat ESMA over een adequaat toezichtsinstrumentarium beschikt.
Hoe beziet u de door de voorzitter van ESMA gedane aanbeveling om financiële instellingen of andere bedrijven te verplichten deel te nemen aan panels die indices zoals de Libor en de Euribor vaststellen?4
De kwaliteit van een benchmark is mede afhankelijk van de mate van participatie van marktpartijen; het is van belang dat een representatief deel van de markt bijdraagt aan de totstandkoming van de benchmark. In dit opzicht is het belangrijk dat instellingen die tot dit deel van de markt behoren ook hun verantwoordelijk-heid nemen en bijdragen aan de totstandkoming van de benchmark. Er moet echter niet uit het oog worden verloren dat benchmarks in de kern marktgedreven zijn en op initiatief van marktpartijen tot stand komen. Het marktgedreven karakter van een benchmark betekent dat een benchmark ook moet kunnen verdwijnen wanneer deze niet langer voorziet in de behoefte van de markt. Het gebruik van een benchmark kan echter zo wijdverbreid zijn dat wanneer deze verdwijnt, dit grote gevolgen voor de financiële stabiliteit zou kunnen hebben. In dat geval kan het volgens het kabinet wenselijk zijn om marktpartijen alsnog te verplichten de benchmark in stand te houden, in ieder geval totdat een geschikt alternatief is gevonden voor de (verdwijnende) benchmark. Verder is het in dit opzicht ook belangrijk dat zowel de partij die de benchmark vaststelt als partijen die gebruik maken van benchmarks voorzieningen treffen voor het geval de benchmark (tijdelijk) niet beschikbaar is. Ook IOSCO en EBA/ESMA wijzen in hun aanbevelingen over financiële benchmarks op het belang van dit soort voorzieningen.
Deelt u de opvatting dat financiële instellingen of andere bedrijven die een bijdrage leveren aan de vaststelling van een financiële benchmark ook zelf in hun interne organisatie maatregelen moeten treffen om misbruik te voorkomen, zoals door het creëren van «Chinese walls» of een verplichte externe audit van de bijdrages ter vaststelling van een financiële benchmark?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘dat er nog altijd veel mis is in de gehandicaptenzorg’ |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending gezien waarin werd getoond dat er nog altijd veel mis is in de gehandicapten zorg?1
Ik heb de genoemde uitzending van Nieuwsuur gezien.
Klopt het dat het steeds vaker voorkomt dat ondeskundig personeel in risicovolle situaties wordt ingezet? Zo ja, wat kan hieraan worden gedaan? Zo nee, hoe komen deze geluiden dan toch de wereld in?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft geen signalen waaruit af te leiden is dat er steeds vaker ondeskundig personeel in risicovolle situaties wordt ingezet. Dit blijkt onder meer uit het inspectierapport over het terugdringen van vrijheidsbeperking in de langdurige zorg uit december 2012. Wel zitten er risico’s volgens de IGZ bij verloop en ziekteverzuim. Goed personeelsbeleid is een belangrijke factor om dat te voorkomen. De IGZ constateert dat er, om het aantal vrijheidsbeperkingen nog verder terug te dringen, structurele maatregelen nodig zijn. Met de uitvoering van de aanbevelingen van de «Denktank complexe zorg» in het Actieprogramma en wetsvoorstel Zorg en dwang wordt dit ter hand genomen.
Wat vindt u van de constatering van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in het rapport over vrijheidsbeperking dat bijna in een kwart van de gevallen het personeel de regels omtrent vrijheidsbeperking in de gehandicaptenzorg niet kent? Hoe kan dit verholpen worden? Bij wie ligt deze verantwoordelijkheid?
In het inspectierapport «Extra inspanning noodzakelijk voor terugdringen vrijheidsbeperking in de langdurige zorg» (december 2012) wordt geconstateerd dat 77% van de medewerkers in de gehandicaptenzorg het beleid van hun werkgever kent omtrent het verminderen en afbouwen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Bijna een kwart (23%) kent het beleid voor het verminderen en afbouwen van vrijheidsbeperkende maatregelen dus niet. Dit betekent echter niet dat 23% van de medewerkers onbekend is met de regels omtrent (het zorgvuldig toepassen van) vrijheidsbeperking.
In voornoemd rapport staat dat bijna negen op de tien (89%) van de zorgverleners waar de inspectie tijdens dit onderzoek mee heeft gesproken, bekend was met een algemene werkinstructie over het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen.
De zorgaanbieder dient er voor te zorgen dat het personeel op de hoogte is van de regels omtrent vrijheidsbeperkingen én van het beleid omtrent het afbouwen of voorkomen van vrijheidsbeperkingen. Met het Actieprogramma Onvrijwillige zorg stimuleer ik dat.
Hoe komt het dat 52% van de organisaties onvoldoende op personeel scoort, zoals aangegeven in genoemde uitzending? Waarom is dit de afgelopen jaren verslechterd?
Nieuwsuur constateert na eigen analyse dat de situatie in de gehandicaptenzorg sinds 2007 achteruit is gegaan. Het in de uitzending geschetste beeld is gebaseerd op een vergelijking van de uitkomsten van twee typen inspectieonderzoek, een in 2007 gepubliceerd rapport en de bevindingen uit 44 rapporten uit 2013.
Het in 2007 gepubliceerde rapport betrof de bevindingen van bezoeken aan een aantal willekeurig gekozen organisatorische eenheden in de gehandicaptenzorg. In de eerste helft van 2013 heeft de IGZ in het kader van het zogenoemde risicogestuurde toezicht 44 onaangekondigde bezoeken gebracht aan locaties in de gehandicaptenzorg. Deze bezochte locaties zijn geselecteerd op basis van vermoedens van (mogelijke) risico’s op onveilige zorg. In tegenstelling tot het onderzoek uit 2007 is bij het onderzoek in 2013 dus geen sprake van een dwarsdoorsnede van de gehandicaptenzorg, maar is expliciet gekeken naar locaties met vermoedens van risico’s. De bevindingen uit deze bezoeken zijn daarom zeker niet representatief voor de gehele gehandicaptenzorg. De cijfers uit de rapporten van 2007 en 2013 kunnen daarom niet met elkaar worden vergeleken.
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de constatering van de IGZ in het rapport over vrijheidsbeperking dat bij de bezochte instellingen 77% van de beslissingen om tot vrijheidsbeperking over te gaan minder zorgvuldig of onzorgvuldig is genomen, en dat de uitvoering voor 80% onzorgvuldig of minder zorgvuldig is (gehandicaptenzorg), en in de psychogeriatrische zorg deze getallen 74% en 84% zijn?
De in uw vraag genoemde aantallen zijn afkomstig uit het IGZ-rapport «Extra inspanning noodzakelijk voor terugdringen vrijheidsbeperking in de langdurige zorg». (december 2012). Volgens de IGZ liggen hier diverse oorzaken aan ten grondslag. Zo wordt onvoldoende gebruik gemaakt van de inzet van externe deskundigen, is de focus onvoldoende gericht op de afbouw van de vrijheidsbeperking en ontbreekt het aan een goede verslaglegging.
Waarom is het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) bij slechts 2% van de gevallen in de psychogeriatrische zorg betrokken? Hoe kunt u de bekendheid van het CCE bij deze zorginstellingen vergroten?
In de psychogeriatrische zorg wordt hard gewerkt aan het terugdringen van vrijheidsbeperkingen. Het CCE is beschikbaar voor die gevallen dat er sprake is van meer ingrijpende, frequente en/of langdurige vormen van vrijheidsbeperking. Soms adviseert de inspectie het CCE in te schakelen. Iedere aanmelding wordt bij het CCE in behandeling genomen.
De betrokkenheid van het CCE in de psychogeriatrische zorg is afhankelijk van de bereidheid van de sector advies te vragen en afhankelijk van de naamsbekendheid van het CCE. Hieraan wordt door het CCE al enige jaren gewerkt. Via programma’s als «Zorg voor beter» en thans het «Actieprogramma zorg en dwang» wil ik de inzet van beschikbare deskundigheid vergroten.
Hoe ondervangt het wetsvoorstel Zorg en dwang het gegeven, dat in de gehandicaptenzorg 60% en in de psychogeriatrische zorg 80% van de vrijheidsbeperking bij cliënten geen beëindigingsstrategie of afbouwschema voor de vrijheidsbeperking kent?
Eén van de eisen van het wetsvoorstel is dat bij het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan direct moet worden aangegeven op welke manier de onvrijwillige zorg weer wordt beëindigd. Lukt dat niet binnen de maximumtermijn, dan treedt de volgende stap van het stappenplan in werking. Onder meer door deze bepaling wordt in het wetsvoorstel Zorg en dwang, anders dan in de huidige wet Bopz, expliciet handen en voeten gegeven aan het principe «nee, tenzij».
Hoe komt het dat, ondanks programma’s zoals «Zorg voor beter» en «Maatregelen op maat», de cultuur van vrijheidsbeperking in een groot aantal instellingen onvoldoende veranderd is?
De programma’s «Zorg voor beter» en «Maatregelen op maat» waren succesvol bij een groot deel van de deelnemende instellingen. Lang niet alle instellingen hebben echter mee gedaan. Vandaar ook dat nu wordt ingezet op een vervolg in de vorm van het «Actieprogramma onvrijwillige zorg», wat mijns inziens hand in hand moet gaan met het van kracht worden van de wet Zorg en dwang om maximaal effect te bewerkstelligen.
Bij het terugdringen van vrijheidsbeperkingen gaat het, zo blijkt ook uit het rapport van de Denktank complexe zorg, om systematisch en methodisch werken en organisatorische context. De cultuur van een organisatie speelt indirect een belangrijke rol. Daarbij gaat het om zaken als visie op zorg, communicatie en gezagverhoudingen. Dergelijke cultuurveranderingen laten zich niet van de ene op de andere dag veranderen en vereisen bovendien heldere wetgeving (rond onvrijwillige zorg). Omdat er grote verschillen zijn in uitgangspositie tussen organisaties, zijn er nog steeds instellingen waar veranderingen onvoldoende zijn doorgevoerd.
Wat vindt u van de analyse dat duidelijke regelgeving en een cultuurverandering de belangrijkste factoren zullen zijn om vrijheidsbeperking terug te dringen? In hoeverre is nog onderzoek naar de problematiek van vrijheidsbeperking noodzakelijk, gezien de vele rapporten?
Met deze analyse ben ik het eens. Daarom richt mijn beleid zich zowel op wetgeving als op het bereiken van een mentaliteitsomslag. De inwerkingtreding van het wetsvoorstel Zorg en dwang zorgt voor een wettelijke verankering van het «nee, tenzij»-principe. Voorts beoog ik met de uitvoering van het Actieprogramma onvrijwillige zorg de benodigde verandering van cultuur en werkwijzen in de zorg te kunnen doorzetten.
Wat betreft onderzoek naar de problematiek: de door mijn voorganger ingestelde «Denktank complexe zorg» heeft de problematiek rond het omgaan met vrijheidsbeperkingen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking uitgebreid onderzocht en in beeld gebracht. Vorig jaar juni heeft de denktank rapport uitgebracht. In dit rapport (Wegen naar vrijheid) staat een aantal praktische -integraal samenhangende- aanbevelingen waarmee de problematiek kan worden aangepakt. Het is nu zaak deze aanbevelingen uit te voeren. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding de problematiek rond vrijheidsbeperking (naast het onderzoek van de Inspectie) nog eens te laten onderzoeken. Wel zal conform de aanbevelingen van de Denktank nader onderzoek worden gedaan naar de beleving van onvrijwillige zorg door cliënten en naar hulpmiddelen voor hulpverleners om deze beleving van cliënten beter te kunnen beoordelen. Deze onderzoeken worden nu aanbesteed.
Hoe beoordeelt u de volgende constateringen uit het IGZ-rapport over vrijheidsbeperking?
Deze bevindingen ondersteunen mijn beleidsvoornemens. Via wetgeving en de uitvoering van het actieprogramma onvrijwillige zorg wil ik het veld ondersteunen de benodigde cultuurveranderingen en werkwijzen door te voeren.
Hoe gaat het actieprogramma onvrijwillige zorg aan bovenstaande constateringen een einde maken?
Het Actieprogramma gaat hand in hand met het wetsvoorstel. Daarbij is gekozen voor een brede, samenhangende aanpak die zich richt op álle lagen binnen de zorgorganisaties. Want alleen op deze manier is het mogelijk de gewenste omslag te maken. Daarom zijn niet alleen bestuurders en beroepsgroepen betrokken, maar ook de cliënten, cliëntenraden en naasten. Het terugdringen van vrijheidsbeperkingen, of leven in vrijheid, betekent soms ook dat er meer risico door een instelling of zorgverlener moet worden genomen, bijvoorbeeld door een cliënt alleen op pad te laten gaan. Daar kunnen zorgaanbieders huiverig voor zijn, omdat het soms ook mis kan gaan. Om die reden is betrokkenheid van bijvoorbeeld cliëntenraden en naasten gewenst.
Wat is de reden dat de organisatie van zorgondernemers Actiz en BTN hebben besloten zich niet aan het actieprogramma onvrijwillige zorg te verbinden? Wat is de slagingskans van een dergelijk actieprogramma als zulke belangrijke organisaties niet bereid zijn zich hiervoor in te zetten?
ActiZ en BTN zijn van mening dat het op onderdelen afwijzen van het wetsvoorstel niet samen kan gaan met het zich verbinden aan het actieprogramma onvrijwillige zorg. Zij maken zich zorgen om de brede definitie van onvrijwillige zorg in het wetsvoorstel en vrezen voor hogere administratieve lasten. Uiteraard is het bijzonder jammer dat deze koepelorganisaties zich niet aan het Actieprogramma willen verbinden. Gezien de afstemming met veel (praktijk)deskundigen over de inhoud van het Actieprogramma en het draagvlak bij andere organisaties (waaronder ook individuele zorgaanbieders in de ouderenzorg), ben ik er echter van overtuigd dat het Actieprogramma de juiste koers heeft.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de achterblijvende instellingen op het gebied van dwang en drang in de gehandicaptenzorg en de psychogeriatrische zorg hun achterstand inlopen?
De door mijn voorganger ingestelde «Denktank complexe zorg» heeft de problematiek rond het omgaan met vrijheidsbeperkingen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking uitgebreid onderzocht en in beeld gebracht. De bevindingen en aanbevelingen van de Denktank hebben een breder toepassingsdomein dan alleen de gehandicaptenzorg. Het gaat om methodisch werken, organisatorische context en cultuurveranderingen. Dit maakt dat het advies ook belangrijk is voor andere sectoren zoals de ouderenzorg en de (chronische) psychiatrie. Het is nu zaak deze aanbevelingen uit te voeren. Dat heb ik gedaan door enerzijds de aanbevelingen van de Denktank op te nemen in het wetsvoorstel Zorg en dwang, en anderzijds de regie te nemen bij het opstellen van het Actieprogramma Onvrijwillige zorg. Door de combinatie van beide, die elkaar versterken en aanvullen, verwacht ik dat achterblijvende instellingen via de wet duidelijkheid krijgen over wat een zorgvuldig besluitvormingsproces is. Via het Actieplan kunnen zij vervolgens ondersteuning krijgen bij het inrichten van dat proces in de eigen organisatie.
Bent u bereid voorgaande vragen te beantwoorden voor de voortzetting van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Zorg en dwang?
Ja.