Canadese en Nederlandse robotvogels |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drones tegen ganzen en meeuwen»?1
Ja.
Bent u bereid om een dergelijke proef in Nederland te organiseren om op een diervriendelijke en innovatieve wijze overlast met dieren te voorkomen en de werkgelegenheid te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de eerste resultaten aan de Kamer te kunnen doen toekomen?
Luchthaven Schiphol heeft gedurende enkele maanden in 2008 en 2009 uitgebreide experimenten uitgevoerd. De experimenten werden beëindigd omdat de resultaten niet voldoende waren. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het Nederlandse bedrijf GreenX dat robirds ontwikkelt en inzet om overlast met ganzen te voorkomen?2
Ja.
Welke maatregelen heeft u genomen om deze innovatieve wijze van het voorkomen van overlast en het realiseren van vliegveiligheid te stimuleren?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5.
Kunt u verklaren waarom de robirds rond de luchthaven Schiphol niet meer ingezet worden, terwijl de inzet van de Canadese Drone in Ottawa zo succesvol is?3
De eindconclusie van de uitgebreide experimenten van luchthaven Schiphol was dat de robotvogel weliswaar goed verjaagt, maar moeilijk inpasbaar is in de operatie van Bird Control. Schiphol heeft te maken met een complexe ligging van de start- en landingsbanen, waardoor er een grote kans is dat er conflicten ontstaan met kruisende vliegtuigen, indien grote vogels verjaagd worden. De situatie op Schiphol is hiermee aanzienlijk complexer dan de situatie op het recreatiestrand van Ottawa.
Bovendien bleek de robotvogel niet te kunnen worden ingezet bij veel wind of regen. Een ander nadeel was dat de vogel alleen inzetbaar was op het terrein van de luchthaven; de ganzen houden zich vooral buiten het luchthaventerrein op.
De fraude met AGB-codes |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Nep-artsen dienen massaal valse declaraties in»?1
Dit bericht is mij bekend.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer het bij motie gevraagde plan van aanpak omtrent fraudebestrijding in de zorg kan ontvangen?2
De Eerste voortgangsrapportage fraudebestrijding: plan van aanpak bestrijding fraude in de zorg (plan van aanpak) is op 16 september aan de Tweede Kamer aangeboden3.
Was u, dan wel de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza), bekend met deze specifieke vorm van zorgfraude? Zo ja, hoe lang was u reeds op de hoogte van deze fraude? Wat is er tot nu toe gedaan om deze specifieke vorm van fraude aan te pakken?
Bij de NZa waren incidenten bekend en deze worden onderzocht (zie ook vraag 6). Vektis gaat op korte termijn de AGB bestanden vaker controleren. Dit heb ik gemeld in het plan van aanpak, dat uw Kamer op 16 september 2013 heeft ontvangen. Vektis, de beheerder van de AGB-registratie, gaat op korte termijn de bestanden periodiek controleren. Dit wordt mogelijk gemaakt door de gegevens in het AGB-register te koppelen met openbare bronbestanden zoals het register van de Kamer van Koophandel (KvK) en het BIG-register. Zorgverzekeraars Nederland, Vektis, CIBG en KvK zijn hiertoe begin 2013 een gezamenlijk project gestart, dat zich nu in een afrondende fase bevindt. De implementatie van het vernieuwde AGB start in november 2013. Deze koppelingen zorgen voor periodieke updates in het AGB-register. Hiermee wordt het register minder gevoelig voor fraude met AGB-codes.
Kunt u aangeven of deze specifieke vorm van fraude onderdeel uitmaakt van het bij motie gevraagde plan van aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Vektis, in opdracht van de zorgverzekeraars, deze Algemeen GegevensBeheer-codes (AGB codes) uitgeeft en beheert? Zo ja, ziet u dan ook een eerste verantwoordelijkheid voor Vektis rondom het controleren van deze codes? Zo nee, welke taak ziet u dan wel voor hen in het kader van het voorkomen en bestrijden van zorgfraude? Hoe controleert u deze verantwoordelijkheden? Bent u bereid om in overleg te treden met Vektis teneinde hercontrole van AGB codes te bewerkstelligen? Kunt u aangeven in hoeverre Vektis, naar uw mening, verantwoordelijkheid draagt rondom het voorkomen en bestrijden van deze vorm van fraude?
Vektis is de beheerder van de AGB-registratie. Het klopt dat Vektis in opdracht van de zorgverzekeraars deze codes uitgeeft. De zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het controleren van deze codes. De NZa heeft de taak hierop toe te zien. Zorgverzekeraars kunnen taken uitbesteden. De zorgverzekeraars hebben uitvoerende taken voor het controleren van de codes dus bij Vektis gepositioneerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke acties de Nza heeft ondernomen in het kader van preventie en bestrijding van fraude met AGB codes? Welk resultaat hebben deze acties gehad?
In het kader van preventie heeft de NZa de regelgeving voor het declareren aangescherpt.
Mede naar aanleiding van de casus Europsyche, doet de NZa voorts onderzoek naar de mogelijkheden om te frauderen binnen de zorg. Misbruik van AGB-codes is daarbij ook naar voren gekomen, maar bijvoorbeeld ook de mogelijkheid dat een fraudeur zich verschuilt achter een AGB-code van een zorginstelling. Het voorbeeld waar RTL naar verwijst heeft de NZa in onderzoek. Bestuur, medewerkers, psychiaters en patiënten zijn hierbij door de NZa gehoord om te achterhalen of declaraties wel terecht zijn. Ook de rol van de zorgverzekeraars wordt hierbij bekeken. Het is immers de taak van de zorgverzekeraars om de declaraties te controleren.
Een beter inzicht in de kosten draagt eveneens bij aan zinnig en zuinig gebruik van zorg en stelt patiënten beter in staat mogelijke onjuistheden in de declaraties, eigen risico en ingehouden eigen bijdragen te signaleren. Voor zowel de medisch specialistische zorg als de geestelijke gezondheidszorg worden maatregelen getroffen om het kostenbewustzijn van patiënten te vergroten. Hiertoe wordt de informatie op de zorgnota uitgebreid. Voor uitgebreide informatie verwijs ik u naar het plan van aanpak.
Deelt u de mening dat wanneer een arts door de tuchtrechter wordt geschorst, zijn AGB code automatisch dient te worden geblokkeerd? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Na een schorsing mag de zorgverlener niet meer praktiseren en dus ook niet meer declareren. Zorgverzekeraars mogen geen declaraties voor zorg die na een schorsing zou zijn verricht vergoeden. Hoe zij dit proces inrichten is aan hen. Zij hebben het AGB-systeem ingericht om hen hierbij te ondersteunen. In de volgende versie van het AGB-systeem dat dit najaar wordt geïmplementeerd is een frequente afstemming met het BIG-register opgenomen. In het BIG-register zijn de doorhalingen en schorsingen geregistreerd. Het is de taak van de NZa er op toe te zien dat zorgverzekeraars na doorhaling of schorsing geen zorg meer vergoeden.
Welke belemmeringen ziet u rondom het voorkomen van deze specifieke vorm van fraude, en rondom het voorkomen en bestrijden van zorgfraude in het algemeen? Kunt u aangeven hoe deze belemmeringen weggenomen kunnen worden?
Bij het opstellen van het plan van aanpak is, samen met de betrokken actoren, een inventarisatie gemaakt van de belemmeringen rondom het voorkomen en bestrijden van zorgfraude. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 gaat Vektis op korte termijn het AGB-register periodiek controleren op juistheid, dankzij de koppelingen met openbare bronbestanden zoals het BIG-register.
Dit is overigens slechts één van de vele maatregelen die in het plan van aanpak worden genoemd.
Kunt u aangeven hoe voorkomen kan worden dat instellingen, zoals ook hier het geval bleek te zijn, een erkenning van het ministerie krijgen ingevolge de Wet toelating zorginstellingen, terwijl de kwaliteit van zorg niet op orde is?
Zoals ik op 19 september jl. heb aangekondigd ben ik voornemens om de toelating van nieuwe zorgaanbieders aan te scherpen. Onderdeel hiervan is dat de IGZ volgens de uitgangspunten van haar risicogebaseerde toezicht binnen vier weken na de start van de zorgverlening door een nieuwe zorgaanbieder, een toets uitvoert op de geleverde kwaliteit en de eisen die daarvoor bestaan. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de brief over goed bestuur in de zorg4.
Kunt u aangeven hoe de verschillende verantwoordelijkheden rondom het voorkomen en het bestrijden van zorgfraude zijn verdeeld? Ziet u structurele aanpassingen in deze verdeling van verantwoordelijkheden voor u om zorgfraude te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, welke aanpassingen ziet u voor u? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft u mijn plan van aanpak ontvangen. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op de verantwoordelijkheden rond het bestrijden van zorgfraude.
Uit de voorbereiding van het Plan van aanpak fraude in de zorg is geen herschikking voortgevloeid voor wat betreft deze verantwoordelijkheden. De in het plan beschreven verbeteringen zijn met de huidige verantwoordelijkheidsverdeling te realiseren. Dit laat onverlet dat in het plan van aanpak is aangegeven dat de staatssecretaris en ik in 2014 € 5 miljoen en voor 2015 en verder € 10 miljoen gereserveerd hebben voor de versterking van de opsporingsfunctie en het versterken van het toezicht. Het gaat dan vanaf 2015 om circa 100 fte extra.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende sancties bij deze vorm van zorgfraude? Bent u van mening dat deze sancties afschrikwekkend genoeg zijn?
Declaratie van zorg die niet of slechts deels is geleverd is onrechtmatig. Ook de uitbetaling van dergelijke declaraties door een zorgverzekeraar is niet toegestaan.
De NZa beschikt over de mogelijkheid om een formele aanwijzing, een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete op te leggen. De boete voor een afzonderlijke overtreding bedraagt ten hoogste € 500.000 of, indien dat meer is, tien procent van de omzet van de onderneming in Nederland. De maatregelen kunnen zich niet alleen richten tot de betrokken zorgaanbiedende onderneming of zorgverzekeraar, maar kan zich ook richten tot daar werkzame personen die de fraude hebben gepleegd.
Fraude valt ook onder het tuchtrecht waar het BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren betreft. Maatregelen die opgelegd kunnen worden zijn de waarschuwing, de berisping, de schorsing voor maximaal één jaar en de doorhaling. Bij doorhaling van de inschrijving mag betrokkene het beroep blijvend niet meer uitoefenen. Een tuchtmaatregel is geen strafmaatregel maar beoogt primair correctie van professioneel gedrag om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen.
In algemene zin zijn het indienen van onrechtmatige declaraties door (ook niet BIG-geregistreerde) zorgverleners en de uitbetaling daarvan door zorgverzekeraars overtredingen van de Wet op de economische delicten. Zonder opzet staat hier voor de betrokken individuen een gevangenis op van maximaal zes maanden en met opzet is dit zelfs maximaal twee jaar.
Ten aanzien van de vraag of deze sancties afschrikwekkend genoeg zijn heb ik in het fraudedebat (23 mei 2013) aangegeven het gehele instrumentarium tegen het licht van deze vraag te houden.
Ik kom met de resultaten van deze exercitie in de volgende voortgangsrapportage fraude (december 2013).
De positionering van het toezicht op de corporatiesector in het licht van het WRR-advies ‘Toezien op publieke belangen’ |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe u de zeven aanbevelingen uit het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Toezien op publiek belangen» gaat toepassen bij de vormgeving van het toezicht op de corporatiesector?1
Zoals ik tijdens het VAO van 24 september jl. heb aangegeven komt het kabinet nog met een algemene reactie op dit WRR-rapport.
Wat betreft de corporatiesector merk ik op dat de beoogde wijzigingen van de woningwet onder meer zijn gericht op een versterking van het toezicht, mede naar aanleiding van het advies van de Commissie Hoekstra ter zake. Ook de analyses en de aanbevelingen van de WRR zullen bij de vormgeving daarvan worden betrokken. Meer inhoudelijk kan daarbij alvast het volgende worden opgemerkt:
In lijn met de eerste aanbeveling van de WRR (rijkstoezicht op basis van maatschappelijke meerwaarde dat aansluit op de governancestructuur in het betreffende toezichtdomein) is het uitgangspunt bij de herziening van de woningwet dat corporatievermogen «maatschappelijk bestemd vermogen» is, dat op een effectieve en efficiënte wijze dient te worden ingezet en waarbij de risico’s voor de staat moeten worden beheerst. Zelfregulering is daarbij, zoals ook door de Commissie Hoekstra is gesteld, niet voldoende. Tevens zal in de gewijzigde woningwet de betreffende regelgeving gericht zijn op een goed op elkaar afgestemd en elkaar versterkend extern en intern toezicht en een meer risicogericht extern toezicht.
Bij de vormgeving en positionering van het externe toezicht zal ook de mogelijkheid van kennisinhoudelijke versterking (de tweede aanbeveling) een overweging kunnen zijn. Daarnaast zal, in lijn met de derde aanbeveling inzake een optimaler gebruik van het krachtenveld in het toezichtdomein, worden gestreefd naar een meer optimale samenwerking en rolverdeling tussen toezichthouder en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Tevens wil ik borgen dat toezicht en beleid elkaar, vanuit hun eigen rol, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid, goed kunnen bereiken, zodat de rijkstoezichthouder, in lijn met de vierde aanbeveling, een goede feedbackrol bij de beleidsvorming kan hebben.
Wat betreft de borging van de onafhankelijke en onpartijdige positionering van toezichthouders (de vijfde aanbeveling) verwijs ik naar wat ik hierover in mijn brief van 6 september heb gezegd. Ook de zesde aanbeveling (adequate publieke verantwoording van de toezichthouders over inzet en bereikte resultaten, ook richting parlement) wil ik borgen in de vormgeving van het toezicht. Tenslotte is, in lijn met de zevende aanbeveling, een goede balans tussen het gewenste toezichtresultaat en de daartoe beschikbaar gestelde capaciteit, een uitgangspunt bij de vormgeving van het toezicht.
Hoe valt uw standpunt om het initiatief voor verlaging van de bedrijfslasten en een «fit and proper» test voor bestuurders in eerste instantie bij de woningcorporaties zelf te leggen, te rijmen met de aanbeveling van de WRR over het governance-based toezicht?
De WWR-aanbeveling inzake governance-based toezicht behelst een meer «horizontale omgang» met de onder toezicht gestelde en een goed gebruik van het krachtenveld in het toezichtdomein. In dat verband vind ik dat de betreffende aanbeveling van de WRR rijmt met mijn uitgangspunt dat concrete ideeën voor de aanpak van de verlaging van de bedrijfslasten kunnen worden ontwikkeld door de sector. De «fit and proper»-test voor bestuurders en commissarissen zal worden belegd in het publieke toezicht op basis van een wettelijke regeling in de novelle bij de Herzieningswet. Een fit and propertest met publieke verankering kan het verticale toezicht verbinden met de horizontale checks and balances.
Bij de inhoudelijke vormgeving van de test zal de sector betrokken worden.
Gaat u zich ten aanzien van het toezicht op de corporatiesector beperken tot het stellen van doelen en (wettelijke) regels, of gaat u ook proceseisen formuleren en meer in detail voorschrijven welke toezichtstijl en -instrumenten de nieuwe toezichthouder moet gaan hanteren?2 In het laatste geval, hoe worden deze ingevuld? Als dat nog niet duidelijk is, bent u bereid de Kamer vooraf te raadplegen over de voorgenomen invulling, met inbegrip van eventuele taakstellende opbrengst van boetes, voordat deze geëffectueerd wordt?
Ik acht het nog te vroeg om nu al in detail in te gaan op de wijze waarop de nieuwe toezichthouder zal gaan opereren en hoe het personeelsbeleid vorm gaat krijgen. Op dit moment is het financiële toezicht belegd bij het ZBO Centraal Fonds Volkshuisvesting en het wetsvoorstel dat daar verandering in gaat brengen, heeft het kabinet nog in voorbereiding.
Wel heb ik u reeds in mijn brief van 6 september jl. aangegeven dat het mijn intentie is dat de toezichthouder zelf, binnen het daartoe geldende wettelijke kader en vanuit een onafhankelijke en risicogerichte aanpak, haar werkwijze, toepassing van instrumenten en programma vaststelt.
Ik zal u in de aanloop naar de daadwerkelijke positionering van de nieuwe financiële toezichthouder uit hoofde van de Woningwet regelmatig informeren over de stand van zaken ten aanzien van de institutionele vormgeving van het toezicht.
Kan de toezichthouder een zelfstandig personeelsbeleid voeren?3
Zie antwoord vraag 3.
Wie benoemt de inspecteur-generaal?4
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt uit de taken die de toezichthouder worden toevertrouwd en de omvang van de risico’s die het toezicht beoogt te beperken, het budget vastgesteld?
Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 1 voor wat betreft de zevende aanbeveling van de WRR.
Het bericht dat e-Court voor rechtbank speelt |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bereid, als vervolg op uw toezegging om e-Court te wijzen op de onduidelijke juridische status van hun uitspraken, de uitkomst van dit gesprek aan de Kamer te sturen?1
Op 7 augustus jongstleden heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, conform zijn toezegging, een brief gestuurd naar e-Court. In deze brief wordt e-Court verzocht in de communicatie, zowel via de website van e-Court alsmede met cliënten volstrekte duidelijkheid te betrachten over wat buitengerechtelijke geschilbeslechting door e-Court inhoudt. In ieder geval dient de juridische status – arbitrage of bindend advies – van een procedure bij e-Court van begin af aan helder gecommuniceerd te worden. Tevens dient de door e-Court gehanteerde terminologie, correct, transparant en eenduidig te zijn.
Acht u het principe dat instemming van partijen een voorwaarde is voor buitengerechtelijke geschiloplossing voldoende gewaarborgd door e-Court? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Bij de beantwoording van uw eerdere vragen heb ik aangegeven dat de instemming van partijen een voorwaarde is voor buitengerechtelijke geschiloplossing. Op grond van het reglement van e-Court dient de eisende partij bewijs te leveren dat de andere partij ook bij e-Court wil procederen en heeft de gedaagde na oproeping door een deurwaarder voor een e-Court procedure nog een maand om te kiezen voor geschilbeslechting door de overheidsrechter. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1.
Is volgens u duidelijk genoeg voor gedaagde partijen dat zij bij een juridisch geschil in principe niet te maken zullen krijgen met een overheidsrechter, maar met een alternatief? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Arbitrage en bindend advies kunnen op verschillende manieren worden overeengekomen. In een arbitrageovereenkomst, maar ook via een beding in algemene voorwaarden behorend bij deze overeenkomst. In dit laatste geval wordt de consument extra beschermd.
De wet bepaalt namelijk dat wanneer in een overeenkomst met een consument algemene voorwaarden van toepassing worden verklaard die een beding inhouden over beslechting van een geschil door een ander dan hetzij de rechter die volgens de wet bevoegd zou zijn hetzij een of meer arbiters, de consument een termijn van tenminste een maand wordt gegund, nadat de gebruiker zich jegens haar schriftelijk op het beding heeft beroepen, om voor de beslechting door de volgens de wet bevoegde rechter te kiezen (art. 6:236n Burgerlijk Wetboek). Wanneer hierin niet voorzien is, wordt het beding als onredelijk bezwarend aangemerkt en is het vernietigbaar.
De hiervoor genoemde bepalingen in de wet zorgen ervoor dat consumenten niet «zomaar» geconfronteerd kunnen worden met een arbitrage of een bindend adviesprocedure. Zij hebben hierdoor de mogelijkheid om alsnog naar de overheidsrechter te gaan. E-Court past blijkens het reglement deze bepaling reeds toe op de arbitrageprocedure.
Wat is uw oordeel over de wijze waarop e-Court als enige de arbiters kan aanstellen? Denkt u dat de gedaagde partij hier vooraf voldoende over is geïnformeerd om te kunnen zeggen dat overeenstemming is bereikt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Ingevolge art. 1027 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden de arbiter of arbiters benoemd op de wijze zoals partijen zijn overeengekomen. Partijen kunnen de benoeming onder meer overeenkomen door het van toepassing verklaren van een arbitragereglement. In dit arbitragereglement kan worden opgenomen dat de benoeming wordt overgelaten aan een derde, zoals het arbitrage-instituut. De wijze van benoeming bij arbitrages bij e-Court is geregeld in het reglement van e-Court. Een gedaagde kan via dit reglement (waarnaar in een overeenkomst moet zijn verwezen) bekend zijn met de wijze van benoeming door e-Court.
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven heeft de gedaagde blijkens het reglement van e-Court nog maand de tijd om alsnog voor de overheidsrechter te kiezen wanneer deze geen arbitrage wil. Daarnaast zij erop gewezen dat de gedaagde een arbiter kan wraken indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan diens onpartijdigheid of onafhankelijkheid (art. 1033 e.v. Rv). Verder hecht ik eraan te vermelden dat het de overheidsrechter is die een arbitraal vonnis of bindend advies toetst. De rechter dient verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis (art. 1062 en 1063 Rv). Bij de overheidsrechter kan voorts op bepaalde gronden vernietiging worden gevraagd van het arbitrale vonnis. Ook is in bepaalde gevallen herroeping van het arbitrale vonnis mogelijk. Met betrekking tot bindend advies geldt eveneens dat dit op bepaalde gronden vernietigbaar is door de overheidsrechter. In het geval van niet-naleving van het bindend advies is voor tenuitvoerlegging een vonnis tot nakoming van de rechter nodig.
Het bericht “Mishandeling Marokkaanse kinderen onderschat” |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Mishandeling Marokkaanse kinderen onderschat»?1
Het artikel is gebaseerd op het promotieonderzoek «Invisible victims? Ethnic differences in the risk of juvenile violent delinquency of Dutch and Moroccan-Dutch adolescent boys», van mevrouw dr. E. Lahlah van de Universiteit Tilburg. Het onderzoek richt zich op de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongens in de jeugdcriminaliteit en op etnische verschillen in de prevalentie van kindermishandeling die mogelijk deze oververtegenwoordiging kunnen verklaren. Ik heb in mei overleg gehad met de onderzoeker, zoals ik u in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 15 juli jl. heb laten weten (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XVI, nr. 156). De geschetste problematiek sluit aan bij bevindingen uit eerdere onderzoeken over kindermishandeling en risicofactoren. In het prevalentieonderzoek kindermishandeling van 2011 werd ook een sterke samenhang tussen kindermishandeling en etnisch-culturele achtergrond geconstateerd. In gezinnen van traditioneel-allochtone herkomst (Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse gezinnen) vond drie keer zoveel kindermishandeling plaats als verwacht mocht worden op grond van hun aandeel in de Nederlandse bevolking. Wel bleek dit verhoogde risico weg te vallen als rekening werd gehouden met het gemiddeld lagere opleidingsniveau.
Het onderzoek van dr. Lahlah voegt hier kennis aan toe door meer inzicht te bieden in de specifieke problemen waar Marokkaanse criminele jongens en hun gezinnen mee te maken hebben.
Was u op de hoogte van deze cijfers over mishandeling binnen Marokkaanse gezinnen?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat er voor Marokkaanse gezinnen al een speciale benaderingswijze wat betreft mishandeling binnen gezinnen?
Mevrouw Lahlah beveelt aan meer aandacht te hebben voor preventie en interventies bij kindermishandeling gegeven het resultaat dat blootstelling aan kindermishandeling geassocieerd is met geweldsdelicten, in het bijzonder bij Marokkaanse jongens. Ook zou er meer aandacht moeten komen voor mogelijk beperkte verwijtbaarheid van delictgedrag.
De aanpak kindermishandeling is een belangrijke component van het kabinetsbeleid. Met het actieplan Kinderen Veilig en de installatie van de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik willen de bewindslieden van Veiligheid en Justitie en ik dat er meer aandacht komt voor preventie, het oppakken van signalen, het stoppen van kindermishandeling en behandeling van de nadelige gevolgen voor het slachtoffer. Waar nodig moet maatwerk geleverd worden, bijvoorbeeld om migrantengezinnen beter te bereiken. Voor dit maatwerk op lokaal niveau zijn gemeenten aan zet als het gaat om preventie en opvoedondersteuning. Met de decentralisatie van de jeugdzorg wordt de rol en slagkracht van gemeenten nog groter. Het rijk ondersteunt gemeenten hierbij.
In de periode 2008 – 2012 heeft ZonMW het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» uitgevoerd met als doel het bereik en de effectiviteit van het jeugdbeleid voor migranten en vroegsignalering van problemen te verbeteren. Binnen dit programma zijn daarvoor nieuwe initiatieven ondersteund en cultuursensitieve interventies ontwikkeld, 65 in totaal. Pharos heeft op basis van ervaringen in 6 pilotgemeenten een handreiking voor gemeenten geschreven die ondersteuning biedt om Centra voor Jeugd en Gezin toegankelijker te maken voor migrantenkinderen en hun ouders. In de handreiking wordt in stappen beschreven hoe gemeenten de interculturele kwaliteit van de jeugdzorgvoorzieningen kunnen bevorderen. Een essentieel onderdeel hiervan is dat migranten zelf betrokken worden bij de vormgeving en uitvoering van dit proces.
Het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» is onlangs geëvalueerd. De evaluatiecommissie concludeert dat de aandacht voor diversiteit in het jeugdbeleid sterk gestimuleerd is en dat de betrokken partijen in toenemende mate het belang ervan inzien. Er zijn veel goede voorbeelden beschikbaar gekomen. Aandacht wordt gevraagd voor (verdere) implementatie en borging.
Naast het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» wordt in de opleiding van professionals van jeugdzorgwerkers aandacht gegeven aan culturele diversiteit in de opvoeding. In het competentieprofiel van HBO-jeugdzorgwerk is dit expliciet opgenomen. Verder is in het kader van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling een cursus ontwikkeld over het bespreekbaar maken van kindermishandeling met migrantenouders.
Het onderzoek van mevrouw Lahlah onderstreept dat specifieke aandacht voor interculturele verschillen nog steeds nodig is. In het gesprek dat we in mei dit jaar met mevrouw Lahlah hebben gehad kwam ook aan de orde dat er al veel initiatieven zijn op het terrein van preventie. In het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» zijn veel interventies ontwikkeld en goede voorbeelden ondersteund om migrantengezinnen beter te bereiken en waar nodig te ondersteunen. Het is belangrijk dat deze initiatieven in de transitie van de jeugdzorg hun plek krijgen en bij gemeenten uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht. Dat wil ik doen op verschillende manieren, onder meer via de website www.voordejeugd.nl waar binnenkort het digitale dossier aanpak kindermishandeling voor gemeenten verschijnt. Hierin zal het thema diversiteit een eigen plek krijgen, met het opnemen van de eerder genoemde handreiking van Pharos en de voorbeelden en resultaten vanuit het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid.
Criminaliteit dient stevig te worden aangepakt. Zoals bekend vindt het kabinet overlast en criminaliteit, ongeacht de oorzaak, ontoelaatbaar. De aanpak van criminele jeugdgroepen is hiervan een voorbeeld en gaat onverkort door. Mevrouw Lahlah beveelt aan meer aandacht te hebben voor de beperkte verwijtbaarheid van delictgedrag, in het bijzonder van Marokkaanse criminele jongens.
In ons Nederlands rechtstelsel en dus ook bij de aanpak van jeugdcriminaliteit wordt altijd rekening gehouden met de persoon van de verdachte en met de mate van verwijtbaarheid. Ook het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht is erop gericht jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 15 tot 23 jaar, sancties op maat te bieden. Daarbij wordt rekening gehouden met hun ontwikkelingsfase.
Deelt u de mening van mevrouw Lahlah dat er op dit moment te weinig aandacht is voor slachtofferschap en preventie van mishandeling?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het onderzoek van mevrouw Lahlah over te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
De exclusieve afnameverplichtingen tussen brouwers en horecaondernemers op de biermarkt en het effect van aangekondigde maatregelen in de grensregio |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Koninklijke Horeca Nederland inzage krijgt in de analyse van de biermarkt door de Autoriteit Consument en Markt?1
Ja.
Deelt u de mening dat eerlijke handel en concurrentie en een sterke positie van de Nederlandse horecaondernemer van groot belang is voor de Nederland en met name de grensstreek?
Het is belangrijk dat de Nederlandse horecabiermarkt goed functioneert. Een belangrijk onderdeel hiervan is dat sprake is van effectieve concurrentie, opdat dienstverlening zoveel mogelijk aansluit bij de behoeften van consumenten. Dit geldt zowel voor de grensstreken als voor de rest van Nederland.
Kunt u aangeven hoeveel de verwachte accijnsopbrengst van bier (in de rijksbegroting) voor 2012 was? Wat was de uiteindelijke opbrengst in de bieraccijnzen? Waardoor wordt het verschil verklaard?
Bij de Miljoenennota 2012 werd een opbrengst van de bieraccijns verwacht van € 377 miljoen. In 2012 is een opbrengst gerealiseerd van € 382 miljoen. Deze bescheiden meevaller van € 5 miljoen (1,3%) is het gevolg van een iets hogere bierconsumptie dan verwacht.
Kunt u aangeven wat de bierconsumptie van burgers uit omliggende landen in Nederland was, zowel in de horeca als verkoop uit supermarkten en vice versa?
Het is het kabinet niet bekend hoeveel bier burgers uit omringende landen in Nederland consumeren of kopen in supermarkten en vice versa. De herkomst van klanten wordt in horecagelegenheden en supermarkten niet geregistreerd.
Als bier duurder wordt door een belastingverhoging ten opzichte van Duitsland en België, hoeveel schat uw rekenmodel dan in dat:
De ontwikkeling van de ontvangsten van de bieraccijnzen hangt met name af van een eventuele beleidsmatige mutatie in de tarieven en/of de grondslagen van deze accijns. In de raming van de ontwikkeling van de ontvangsten van de bieraccijns wordt daarnaast rekening gehouden met de verwachte volumegroei van de consumptie in een bepaald jaar. Er is geen standaard rekenregel voor het effect van een belastingverhoging van 1 cent in Nederland onder de veronderstelling dat de prijzen gelijk blijven in Duitsland en België.
Kunt u alle memo’s en rapporten van de afgelopen twee jaar van uw ministeries, de belastingdienst en de douane die een (in)schatting bevatten van grenseffecten bij de verkoop van bier en/of de financiële gevolgen daarvan, doen toekomen aan de Kamer?
Aan dit verzoek is niet op korte termijn te tegemoet te komen. Dit zal eerst moeten worden geïnventariseerd. Naar verwachting zal ik hier eind oktober zicht op hebben. Voor zover er stukken beschikbaar blijken te zijn, zal ik deze separaat aan uw Kamer doen toekomen.
Reclame voor e-sigaretten |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de reclame van Flavor Vapes waarin een moeder rook bewust uitblaast in een kinderwagen?1
Wat ik zorgelijk vind, is dat in deze reclame de suggestie wordt gewekt dat het gebruik van de e-sigaret zonder risico’s is. Dit is volgens de NVWA, RIVM en het Trimbos-instituut niet het geval. Ik bereid een AMVB onder de Warenwet voor waarin criteria worden gesteld aan bepaalde aspecten van de e-sigaret, zoals veiligheid en kwaliteit, etikettering en reclames. Bij de invulling daarvan zal ik gebruik maken van het advies van de NVWA en het RIVM dat eind oktober zal verschijnen.
Deelt u de mening dat deze reclame de indruk wekt dat roken boven een kinderwagen normaal en aanvaardbaar is? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat mensen door middel van marketing aangezet worden tot het gebruik van de e-sigaret? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de vrees dat jongeren die beginnen met het roken van de e-sigaret gemakkelijker de overstap maken naar het roken van tabak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de e-sigaret als startproduct is nog veel wetenschappelijke discussie, we weten hier simpelweg nog onvoldoende over. Net zoals we nog onvoldoende weten over de e-sigaret als middel dat kan helpen bij het stoppen met roken. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen van de VVD van 28 mei 20132.
Het gebruik van de e-sigaret wordt in opdracht van VWS in elk geval gemonitord in 2014 en 2015.
Deelt u de visie dat marketing voor e-sigaretten per direct uitgebannen zou moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een dergelijk verbod worden verwacht?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3 zal ik marketing als aandachtspunt meenemen bij het opstellen van een Warenwetbesluit.
Deelt u voorts de mening dat de e-sigaret enkel zou moeten dienen als hulpmiddel om te stoppen met roken, als deze als medicijn is geregistreerd en op indicatie wordt voorgeschreven? Is dat voor u reden om de verkoop te beperken tot apothekers? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In het voorstel voor een nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn worden e-sigaretten boven een bepaalde nicotinesterkte verboden tenzij voor deze producten een handelsvergunning als geneesmiddel is verleend. Ik vind het goed dat er met dit voorstel vanuit de EU duidelijkheid wordt geboden over de juridische status van de e-sigaret.
Vooralsnog beschouw ik in principe de e-sigaret als een waar onder de Warenwet.
Om in Nederland een geneesmiddel op de markt te mogen brengen, is een handelsvergunning van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) noodzakelijk. Het CBG toetst of het product als geneesmiddel kan worden geregistreerd. Het CBG beoordeelt daarbij of de voordelen van het gebruik van een geneesmiddel aantoonbaar opwegen tegen de nadelen.
Bent u nog steeds van mening dat de e-sigaret onder de Geneesmiddelenwet zou moeten vallen? Wat gaat u ondernemen om dat alsnog te realiseren?3 4
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u de vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van het wetsvoorstel met betrekking tot de verkoop van tabaksproducten (Kamerstukken 33 590)?
Ja.
Verspilling van belastinggeld t.b.v. het oppoetsen van het imago van de EU |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht, dat de Europese Unie bijna 7 miljoen euro extra heeft uitgetrokken voor het oppoetsen van haar publieke profiel?1 Hoe beoordeelt u dit voornemen?
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het bericht. Het bericht betreft een informatiecampagne van het Europees Parlement voor de EP-verkiezingen van 2014. Het Europees Parlement heeft voor deze campagne voor 28 lidstaten en in 24 talen € 16 miljoen bestemd, wat neerkomt op € 0,0388 per kiesgerechtigde Europese burger.
De informatiecampagne is erop gericht Europese burgers bewust te maken van de verkiezingen en uit te leggen waarom hun stem van belang is. Het kabinet hecht er belang aan dat burgers worden geïnformeerd over hun stemrecht in de Europese verkiezingen en worden aangemoedigd om van dit stemrecht gebruik te maken, zeker in het licht van de lage opkomst van de laatste EP-verkiezingen in 2009 van 43% in de EU (36,75% in NL).
Het Europees Parlement heeft kort na de Europese verkiezingen van 2009 onderzoek gedaan naar de redenen waarom kiezers wel of niet hebben gestemd. In deze analyse zijn de redenen die genoemd werden om niet te stemmen vooral gerelateerd aan politiek in het algemeen, in mindere mate direct gerelateerd aan de EU en van persoonlijke aard. Uit een later diepte-onderzoek van 2012 komt naar voren dat de grootste (EU gerelateerde) barrière om te gaan stemmen een gebrek aan kennis en informatie over de kandidaten en het Europees Parlement was. Deze onderzoeken kunt u terugvinden op de volgende website:http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/en/00191b53ff/Eurobarometer.html?tab=2012_6 .
Welke oplossing voor welk probleem wordt hiermee precies gevonden? Heeft de EU inhoudelijk onderzocht waarom zoveel burgers een gevoel van vervreemding ervaren ten aanzien van de EU? Zo ja, wat is de uitkomst van deze analyse?
Zie antwoord vraag 1.
Komt hiermee het totale communicatiebudget van de EU in 2014 op ongeveer 45 á 50 miljoen euro? Waaruit is dit bedrag precies opgebouwd?
De EU-begroting voor 2014, waarvan de begroting van het Europees Parlement onderdeel is, is nog niet vastgesteld. Op de begroting van het Europees Parlement voor 2013 zijn diverse posten opgenomen die betrekking hebben op communicatie-activiteiten. Dit zijn o.a. kosten van publicatie, voorlichting en deelname aan openbare evenementen (€ 23,8 miljoen), het bezoekerscentrum van het EP (€ 3,9 miljoen), de organisatie van seminars, studiedagen en culturele activiteiten (€ 6,8 miljoen), het Parlementair TV-kanaal (€ 8 miljoen) en subsidies voor bezoekersgroepen, waaronder het Euroscola-programma (€ 30 miljoen).
Vindt u dit een goede besteding van belastinggeld door de EU in deze tijden van financiële crisis? Kan hier niet stevig op bezuinigd worden? Wilt u dit bevorderen?
Het kabinet is voorstander van een sobere en efficiënte EU-begroting en neemt zoals bekend een kritische houding aan over de hoogte van de administratieve uitgaven van de Europese instellingen.
Communicatie en voorlichting maken niettemin integraal deel uit van het werk van de Europese instellingen. Het is aan het Europees Parlement zelf om prioriteiten vast te stellen binnen het aan het EP toegewezen budget.
Deelt u de mening dat de EU dit belastinggeld beter kan besteden aan het oplossen van de werkelijke problemen waarmee de EU kampt op economisch terrein, werkgelegenheid, concurrentiekracht, etc.? Zou dit niet veel meer bijdragen aan het wegnemen van de vervreemding die veel burgers ervaren t.a.v. de EU-instituties?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te bevorderen dat de EU stopt met dergelijke verspilling van belastinggeld en zich beperkt tot het efficiënt uitvoeren van haar kerntaken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat er teveel landbouwgif op groente en fruit zit |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van Milieudefensie en Foodwatch «Onveilige wettelijke normen voor bestrijdingsmiddelen en fruit» en de tv-uitzending hierover?1
Milieudefensie en Foodwatch stellen terechte vragen over de wijze waarop normen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen worden vastgelegd. Experts zijn het er over eens dat alle bevolkingsgroepen goed beschermd worden door deze normen. Echter, de wijze waarop de normen worden afgeleid kan op punten verbeterd worden zoals hieronder zal worden toegelicht. Nederland zet zich in Brussel hiervoor in.
Klopt de constatering dat de wettelijke normen voor bestrijdingsmiddelen op groente en fruit onveilig zijn, zodat er bijvoorbeeld perziken verkrijgbaar zijn waarbij de wettelijke toegestane hoeveelheid landbouwgif een factor tien hoger ligt dan de acute gezondheidsnorm van de Wereld Handelsorganisatie (WTO)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
De wettelijke normen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen (de maximale residulimiet: MRL) worden Europees vastgelegd op een zo laag mogelijk niveau om kwetsbare groepen zoals kinderen en foetussen te beschermen. Bij de afleiding van MRL's wordt uitgegaan van correct gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw. Om een MRL wettelijk te kunnen vastleggen, wordt onderzocht hoeveel residu er met de voeding kan worden ingenomen waarna getoetst wordt of die inname lager ligt dan de gezondheidskundige grenswaarden voor acute effecten (de ARfD) en chronische effecten (de ADI). Bij de berekening van de inname van residuen wordt om de consument goed te beschermen gerekend met zeer grote porties. Door voortschrijdend inzicht over de manier waarop de inname van het residu precies berekend moet worden en door veranderingen in consumptiepatronen bestaat er nu een aantal MRL's waarbij een inname boven de ARfD mogelijk is. Uit de jaarlijkse meetgegevens van de Nederlandse Voedsel- en warenautoriteit (NVWA) van 3.000 monsters groente en fruit blijkt dat in het merendeel van de gevallen de gemeten gehaltes aan gewasbeschermingsmiddelen ver onder de MRL blijven. Slechts bij een klein aantal handelspartijen is een overschrijding van de ARfD mogelijk geweest.
Ik ben bekend met het bestaan van MRL's die een overschrijding van de ARfD toelaten. Het RIVM heeft in 2010 hierover bericht in een rapport over het beoordelingsmodel voor gewasbeschermingsmiddelen2. Ik vind het bestaan van dergelijke MRL's onwenselijk. Nederland zet zich daarom in Brussel al sinds jaren in om de afleidingsmethode van MRL's op dit punt aan te passen. Overigens worden de acute gezondheidsnormen (de ARfD) niet vastgesteld door de WTO maar door de World Health Organisation (WHO) en door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA). Het is wel zo dat een verlaging van een MRL genotificeerd moet worden bij de WTO.
Nederland levert een belangrijke bijdrage aan de herbeoordeling van MRL's die nu plaatsvindt. Aan MRL's die een overschrijding van de ARfD toelaten, kan bij de herbeoordeling voorrang worden gegeven. Dit is ook recent gebeurd bij de stof thiacloprid waarover ik uw Kamer in juni heb geïnformeerd3. Het RIVM heeft op mijn verzoek onderzoek gedaan naar de blootstelling aan thiacloprid en vier andere middelen uit de groep van de neonicotinoïden nadat de non-gouvermentele organisatie PAN Europe aandacht had gevraagd voor de risico's van deze groep. Het bleek dat er voor thiacloprid enkele MRL's bestaan die overschrijdingen van de ARfD toelaten. Het RIVM concludeerde dat herziening van deze MRL’s voor thiacloprid gewenst is maar dat de gezondheid van de Nederlandse consument niet in het geding is geweest. De Europese Commissie laat nu op verzoek van Nederland versneld een herziening van deze MRL’s uitvoeren en zal op korte termijn maatregelen voorstellen. Daarnaast heeft Nederland in Europees verband aangedrongen op herziening van de MRL's voor de stof bitertanol. De MRL voor bitertanol op perziken zal verlaagd worden tot op het laagste niveau dat analytisch gekwantificeerd en gerapporteerd kan worden. Sinds 2011 heeft de NVWA in perziken en nectarines slechts in 1 monster residuen van bitertanol gevonden. Het gevonden gehalte lag ver onder de MRL en de berekende inname bleef daarbij ruim onder de ARfD.
Deelt u de conclusie dat circa 10% van de onderzochte wettelijke normen onveilig is? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De conclusie van Milieudefensie en Foodwatch dat circa 10% van de onderzochte wettelijke normen onveilig is, wekt de indruk dat 10% van alle MRL's onveilig is. Dit is niet correct. Er zijn namelijk meer dan 100.000 MRL's en het is op dit moment niet exact aan te geven welk deel daarvan een overschrijding van de ARfD toelaat. Voorlopige resultaten van lopend onderzoek door het RIVM wijzen er op dat het daadwerkelijke percentage aanmerkelijk lager ligt. Daarnaast heeft in 2011 het Productschap Tuinbouw als reactie op het rapport van het RIVM uit 2010 de MRL's voor groenten en fruit beoordeeld op potentiële risico’s. Van de meer dan 100.000 MRL's werden er ongeveer 450 (–0,5%) geïdentificeerd waarbij er een potentieel risico zou kunnen optreden. Inmiddels is een deel van deze 450 MRL's aangepast. Dit duidt erop dat het percentage MRL's waarbij een overschrijding van de ARfD mogelijk is, aanzienlijk lager ligt dan 10%.
In de praktijk worden zelden gehaltes aan residuen gemeten die aanleiding kunnen geven tot een overschrijding van de ARfD. Op basis van metingen van residuen door de NVWA en het Productschap Tuinbouw werden de meest risicovolle werkzame stoffen geïdentificeerd en die zijn door het RIVM nader onderzocht. Er zijn hier 10 stoffen geïdentificeerd waarbij een herziening van MRL's noodzakelijk werd geacht. Aan de meerderheid van deze stoffen was al een hoge prioriteit voor herziening gegeven door EFSA. Voor de stoffen waaraan in de EU nog onvoldoende prioriteit was gegeven, heeft Nederland om een versnelde herziening van de bestaande MRL's verzocht.
De rekenmethode om het gezondheidsrisico in te schatten gaat, om de consument maximaal te beschermen, uit van de meest ongunstige scenario’s. In werkelijkheid is de kans dat een individu op een dag een grote portie van het product eet met een hoog gehalte aan residuen uiterst gering. Dit neemt niet weg dat er een kans bestaat dat een individu eenmalig blootgesteld kan worden aan een hoeveelheid residu die hoger ligt dan de ARfD. In zo’n geval is er niet per definitie een effect op de gezondheid maar dit kan ook niet worden uitgesloten.
Ik concludeer hieruit dat belangrijke stappen zijn gezet en dat er in de gevallen waar een rekenkundig risico is geïdentificeerd de kans op een daadwerkelijk risico uiterst gering is.
Welke risico’s voor de volksgezondheid zijn er ontstaan door het hanteren van onveilige normen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft u de consument geïnformeerd over de risico’s van het consumeren van fruit en groente met teveel landbouwgif?
Het Voedingscentrum informeert de consument via de website allesoverbestrijdingsmiddelen.nl over residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Daarnaast rapporteert de NVWA tweemaal per jaar een voortschrijdend overzicht van de meetresultaten van de afgelopen twee jaar. Alle individuele analyseresultaten worden daarbij overzichtelijk gepresenteerd. Het Voedingscentrum duidt de resultaten van de NVWA voor de consument in begrijpelijke taal.
Welke acties heeft u ondernomen om te voorkomen dat producten met te veel landbouwgif op de markt of bij de consument terecht komen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de wettelijk toegestane hoeveelheid bestrijdingsmiddelen is gebaseerd op verouderde gegevens over de consumptie? Zo ja, waarom is er niet tot aanpassing over gegaan na adviezen van de Gezondheidsraad (2004) en de RIVM (2010) over de bijstelling van deze gegevens? Zo nee, waarop wordt die hoeveelheid wel gebaseerd? Bent u bereid de wettelijke normen voor de toegestane hoeveelheid resten landbouwgif aan te passen aan meer recente consumptiegegevens?
Het gebruik van oudere consumptiegegevens speelt hierbij inderdaad een rol. MRL's worden afgeleid met een Europees rekenmodel onder beheer van EFSA. In dit model zijn de meest kritische consumptiegegevens van alle Lidstaten verwerkt. Op dit moment bevat het model Nederlandse consumptiegegevens die niet altijd meer up to date zijn. Het Europese model wordt nu bijgewerkt waarbij nieuwe consumptiegegevens van Lidstaten in het model worden verwerkt. Nederland heeft inmiddels recente consumptiegegevens geleverd aan EFSA. Omdat de consumptiegegevens zelf en de rekenprogramma’s waarmee deze worden vertaald naar blootstelling aan residuen buitengewoon complex zijn, is het zorgvuldig invoeren van de consumptiegegevens bijzonder tijdrovend. Het RIVM helpt EFSA hierbij en zal het eindresultaat kritisch toetsen. Ik zal er bij de Europese Commissie op aandringen dat dit project snel wordt afgerond.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wel gezondheidsrisico’s constateert, maar niet op kan treden, omdat de wettelijke normen te hoog liggen? Zo ja, op welke wijze kan de NVWA gezondheidsrisico’s dan wel aanpakken?
De NVWA controleert steekproefsgewijs of voldaan wordt aan de MRL’s. Hiervoor meet de NVWA jaarlijks 3.000 monsters groente en fruit. Een deel van de steekproef is representatief voor een product of productgroep en een deel wordt risicogestuurd bemonsterd. Bij overschrijding van de MRL neemt de NVWA gepaste maatregelen. Er zijn verschillende maatregelen mogelijk. De partij kan meteen worden vastgelegd en uit de handel worden gehaald. In de gevallen waar de partij nog wordt vastgehouden aan de buitengrens, worden de producten meteen vernietigd. Als een partij niet meer te achterhalen is, wordt wel een boete gegeven of, wanneer dat niet mogelijk is, de importeur via een brief gewezen op de geconstateerde overschrijding waarbij vervolgacties worden gevraagd om herhaling te voorkomen. In veel gevallen worden te hoge residugehaltes in een partij via het Europese «rapid alert»-systeem gemeld aan de controlerende instanties van de Europese Lidstaten.
De NVWA toetst ook of de gezondheidsnormen overschreden worden en er kan dan alleen opgetreden worden bij een overschrijding van de MRL. Bij het schatten van het gezondheidsrisico worden de meest ongunstige scenario's gehanteerd om de consument maximaal te beschermen. Dit betekent dat iemand een grote portie van juist dat ene product met dat hoge gehalte moet eten voordat er kans is op negatieve effecten op de gezondheid. Deze kans wordt als uiterst gering ingeschat.
Het Droomboek |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat het Droomboek dat op 5 september jl. is gepresenteerd niet in Nederland maar in Duitsland gedrukt is?1
Ja
Is er bij de aanbesteding van de opdracht alleen of in hoofdzaak op gelet, dat het boek klimaatneutraal en zo goedkoop mogelijk gedrukt kon worden? Zo nee, welke aspecten hebben nog meer een rol gespeeld bij de verlening van de opdracht?
Het Droomboek is een initiatief van het Nationaal Comité Inhuldiging. Omdat aan het Comité bij de instelling ervan geen budget vanuit het Rijk is toegekend, is het Comité voor de bekostiging van initiatieven afhankelijk van sponsoring. De totstandkoming van het Droomboek en het ter beschikking stellen van het Droomboek aan ieder huishouden in Nederland en de Caribische delen van het Koninkrijk, is mogelijk geworden door de financiering door de Nationale Postcodeloterij. Hiermee is geen belastinggeld gemoeid.
De Nationale Postcodeloterij had naar eigen zeggen de voorkeur voor een Nederlandse drukker maar via een uitgebreid offertetraject kwam een Duitse drukker als beste partij naar voren.
Dit had te maken met kosten, met de voorkeur voor klimaatneutraal drukken en met de capaciteit om binnen een zeer kort tijdsbestek een grote hoeveelheid boeken te kunnen drukken.
Het is mooi dat het Nationaal Comité Inhuldiging dankzij de sponsoring door de Nationale Postcodeloterij, de mogelijkheid had om de Koning en alle huishoudens in Nederland en de Caribische delen van het Koninkrijk, het Droomboek aan te bieden.
Hoeveel exemplaren zijn er gedrukt en welke kosten zijn hiermee gemoeid?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak: «Natuurlijk hadden we een voorkeur voor een Nederlandse drukker», als daaraan onmiddellijk wordt toegevoegd: «maar uiteindelijk gaat het erom wat iets kost»?
Zie antwoord vraag 2.
Is een Nederland waar een mooi boek voor iedereen in Duitsland gedrukt moet worden, een droom of een nachtmerrie?
Zie antwoord vraag 2.
De beslissing van Verbrugge Terminals om niet in Vlissingen-Oost maar in Zeebrugge te investeren in een containerterminal |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het besluit van Verbrugge Terminals om € 21,5 mln te investeren in een containerterminal in Zeebrugge, ondanks dat dit bedrijf tegen Omroep Zeeland heeft verklaard dat zij een eerste voorkeur had om deze investering in de haven van Vlissingen-Oost te doen?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van gedeputeerde Schönknecht van Zeeland, die stelt dat de keuze van Verbrugge Terminals «niet was tegen te houden» omdat Zeebrugge zeer gunstige tarieven kan bieden die mogelijk zijn door subsidies van de Vlaamse overheid?2
Ja.
Realiseert u zich dat met het besluit van Verbrugge Terminals niet alleen de voorgenomen investering van € 21,5 voor Nederland verloren gaat, maar dat ook de reeds aangekondigde vervolginvesteringen die het bedrijf voor 2017 heeft voorzien aan Nederland voorbij zullen gaan?
Ja, die kans is er. Maar het ligt genuanceerder, want uit een verklaring van Verbrugge Terminals in de media blijkt dat de Verbrugge Container Terminal in Vlissingen-Oost niet van de baan is.
Bent u bekend met het feit dat de Vlaamse regering jaarlijks ca. € 300 mln staatssteun verleent aan de Vlaamse havens? Deelt u de mening dat een dergelijke omvangrijke staatssteun de concurrentieverhoudingen tussen havens ernstig verstoort en niet past in het beleid van de Europese Commissie om oneerlijke concurrentie te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Sinds 1989 trekt de Belgische/Vlaamse overheid jaarlijks circa € 350 mln uit voor de 4 Vlaamse zeehavens (http://www.vlaamsehavencommissie.be/vhc/page/overheidsuitgaven-voor-havens-miljoen-euro-1989–2011-prijzen-2011 ). Ongeveer de helft daarvan is bestemd voor de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen. Ook in Nederland geschiedt de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen (openbare infrastructuur) voor rekening van de rijksoverheid. Op dit onderdeel is er sprake van het door mij gewenste level playing field in de zeehavensector. De andere helft van het Belgisch/Vlaamse overheidsbudget voor de 4 Vlaamse zeehavens is bestemd voor subsidiëring van de kosten van de «havenkapiteinsdienst» en voor de aanleg van haveninterne infrastructuur. De Nederlandse zeehavens nemen deze kosten volledig voor eigen rekening. Hier is geen sprake van het door mij gewenste level playing field in deze sector.
De Vlaamse overheid heeft zijn financieringsregime voor de zeehavens destijds aangemeld bij de Europese Commissie (EC) en deze heeft geoordeeld dat dit regime verenigbaar is met de staatssteunregels van het EU Verdrag. Ik zie mij vooralsnog voor een feit gesteld. Zie verder bij het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat, door deze investeringsbeslissing die gestimuleerd is door een ongelijk speelveld tussen havens, op onevenredige wijze schade wordt toegebracht aan de haven van Vlissingen-Oost, een haven die al zwaar te lijden heeft door de faillissementen van Zalco en Thermphos en de voorziene sluiting van de kolencentrale van Delta? Kunt u becijferen welke schade de beslissing van Verbrugge Terminals om niet te investeren in Vlissingen voor de werkgelegenheid in Nederland en voor de Nederlandse economie oplevert? Welke effecten heeft dit voor de concurrentiepositie van de Zeeuwse havens?
De samenloop van gebeurtenissen is voor Vlissingen-Oost inderdaad ongelukkig. Maar het gaat hier om een toevallige samenloop in uiteenlopende marktsegmenten, te weten aluminium, chemie en energie. Hiernaast zijn er ook bedrijven die recent wel al besloten te investeren in het havengebied van Zeeland Seaports, zoals glastuinder Van Adrichem in Biopark Terneuzen.
Feitelijk is er geen schade, omdat de beslissing om niet te investeren in Vlissingen niet genomen was. Ook kan ik niet beoordelen wat de gevolgen voor Vlissingen-Oost zullen zijn van het besluit van Verbrugge Terminals om in Zeebrugge te investeren. Het is niet zeker dat deze nieuwe havenfaciliteit daadwerkelijk lading gaat behandelen die anders in de havens van Zeeland Seaports zou zijn behandeld.
Dat een overslagbedrijf uit een EU lidstaat investeert in een haven in een naburige lidstaat vind ik ook niet ongewenst. Integendeel zelfs. Meer dan eens profiteren Nederlandse zeehavens daarvan. Het Vlaamse overslagbedrijf Katoennatie/Seaport Terminals heeft vestigingen in Amsterdam en aan de Braakmanhaven te Terneuzen. De Vlaamse rederij Cobelfret heeft eigen terminals in Rotterdam en Vlissingen-Oost. Het Vlaamse SeaInvest investeert ook in Nederlandse zeehavens, met name Rotterdam.
Bent u voornemens deze kwestie aan de orde te stellen bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Feit is dat de EC het financieringsregime voor de Vlaamse zeehavens verenigbaar beoordeelt met de staatssteunregels in het EU Verdrag. Wel sterkt de kwestie mij in mijn inzet op de voorgestelde EU Havenverordening waarover wij in het Algemeen Overleg op 5 september 2013 spraken en mijn voortdurend aandringen bij de EC om de aangekondigde Richtsnoeren staatssteun aan zeehavens spoedig tot stand te brengen.
In mijn ogen schiet het EU beleid – het beleid dat de lidstaten gezamenlijk met elkaar willen voeren – ter zake van bestrijding van oneerlijke concurrentie tussen zeehavens momenteel tekort. Veel lidstaten zien havenbeheer (het aanbod van haveninfrastructuur) en havendienstverlening (loodsen, slepen, afmeren, lossen/laden, bunkeren, inname afvalstoffen) nog (deels) als publieke taken die (mede) met publieke middelen mogen worden uitgevoerd. Het Nederlandse beeld van havenbeheer en havendienstverlening is een bedrijfsmatige, waarbij de gebruikers volledig en marktconform voor de kosten van de aan hen geleverde producten en diensten betalen. Blootgesteld aan de tucht van de markt en gegeven een Europees level playing field kunnen alle zeehavens hun economische potentie ten volle tot ontwikkeling brengen en optimaal bijdragen aan de gemeenschappelijke Europese economie.
Deze visie bepaalt mijn inbreng in het overleg tussen de EU lidstaten over het voorstel van de EC voor een EU Havenverordening. Deze visie is leidraad bij de beantwoording van de enquête van de EC naar de organisatie van het havenbeheer in Europa, de financiering ervan en de vennootschapsbelastingplicht voor havenbeheerders. Deze visie is de rode draad bij de beïnvloeding vanuit Nederland van in ontwikkeling zijnde Richtsnoeren staatssteun voor infrastructuur (een richtsnoer is een formele interpretatie van de EC van bestaand EU recht).
Bent u voornemens om alleen in te stemmen met de Europese havenverordening3 als daarin ook regels worden opgenomen voor staatssteun in haveninfrastructuur, en dus heldere regels worden gesteld aan welke investeringen bij vestiging van bedrijven publiek gefinancierd kunnen worden en welke privaat moeten blijven?
Naar mijn oordeel is de verplichte transparantie van financiële relaties tussen havenbeheerders en overheden een belangrijk pluspunt van de door de EC voorgestelde EU Havenverordening. Een goede eerste stap naar effectieve aanpak van concurrentieverstorende staatssteun, maar op zich niet voldoende. Adequate richtsnoeren staatssteun voor (haven-) infrastructuur zijn het noodzakelijke sluitstuk. Bij mijn oordeel over de EU Havenverordening weegt ook de wijze waarop het thema staatssteun geregeld wordt mee.
Het artikel ‘Havenbaronnen kapen onze bedrijven weg’ |
|
André Bosman (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Havenbaronnen kapen onze bedrijven weg»?1
Ja.
Klopt het dat Belgische havens financiële steun krijgen van de overheid? Zo ja, op welke wijze is er sprake van financieel bijspringen van de Belgische overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Sinds 1989 trekt de Belgische/Vlaamse overheid jaarlijks circa € 350 mln uit voor de 4 Vlaamse zeehavens (http://www.vlaamsehavencommissie.be/vhc/page/overheidsuitgaven-voor-havens-miljoen-euro-1989–2011-prijzen-2011 ). Ongeveer de helft daarvan is bestemd voor de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen. Ook in Nederland geschiedt de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen (openbare infrastructuur) voor rekening van de rijksoverheid. Op dit onderdeel is er sprake van het door mij gewenste level playing field in de zeehavensector. De andere helft van het Belgisch/Vlaamse overheidsbudget voor de 4 Vlaamse zeehavens is bestemd voor subsidiëring van de kosten van de «havenkapiteinsdienst» en voor de aanleg van haveninterne infrastructuur. De Nederlandse zeehavens nemen deze kosten volledig voor eigen rekening. Hier is geen sprake van het door mij gewenste level playing field in deze sector.
De Vlaamse overheid heeft zijn financieringsregime voor de zeehavens destijds aangemeld bij de Europese Commissie (EC) en deze heeft geoordeeld dat dit regime verenigbaar is met de staatssteunregels van het EU Verdrag. Ik zie mij vooralsnog voor een feit gesteld.
Is er sprake is van staatssteun door de Belgische lokale, gewestelijke, Vlaamse, Waalse of de federale overheid? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met uw collega's binnen het Belgische bestel?
De bij 2 bedoelde uitgaven drukken op het budget van de Vlaamse overheid, evenals het bijpassen van het exploitatietekort van het Vlaamse loodswezen. De financiering van de leegloop in de arbeidspools van de Vlaamse zeehavens geschiedt in overeenstemming met een federale wet – «Wet Major» genoemd – en voornamelijk ten laste van het federale werkloosheidsfonds. Ik heb hierover geen directe contacten met mijn Belgische/Vlaamse collega’s.
In hoeverre is hier sprake van het ontbreken van een level playing field? In hoeverre is het voor Nederlandse havens, zeker in de omgeving van de Belgische havens, onmogelijk om te concurreren met deze semi-overheidshavens? Voorziet de EU-regelgeving inzake havens volgens u in voldoende mogelijkheden om een level playing field te bewerkstelligen in Europa?
In het algemeen geldt dat een havenbeheerder die subsidie ontvangt meer financiële armslag heeft om klanten tegemoet te komen dan havenbeheerders die uitsluitend beschikken over inkomsten uit havengeld en terreinexploitatie, zoals de Nederlandse zeehavens. Ik kan in dit individuele geval niet beoordelen of en in welke mate van deze extra armslag gebruik is gemaakt.
Dat een overslagbedrijf uit een EU lidstaat investeert in een haven in een naburige lidstaat vind ik ook niet ongewenst. Integendeel zelfs. En meer dan eens profiteren Nederlandse zeehavens daarvan. Het Vlaamse overslagbedrijf Katoennatie/Seaport Terminals heeft vestigingen in Amsterdam aan de Braakmanhaven te Terneuzen. De Vlaamse rederij Cobelfret heeft eigen terminals in Rotterdam en Vlissingen-Oost. Het Vlaamse SeaInvest investeert ook in Nederlandse zeehavens, met name Rotterdam. Ondanks de in Vlaanderen verstrekte overheidsfinanciering zijn de Nederlandse zeehavens dus succesvol.
Niet de bestaande EU regelgeving noch de jurisprudentie bieden voldoende mogelijkheden om een level playing field in Europa te bewerkstelligen. Daarom sta ik in beginsel positief tegenover de voorgestelde EU Havenverordening. Die schrijft in ieder geval transparantie van financiële relaties tussen havenbeheerders en overheden voor. Een goede eerste stap. Maar eenduidige Richtsnoeren staatssteun infrastructuur/zeehavens blijven het noodzakelijke sluitstuk.
Heeft u deze, vermeende, handelwijze besproken binnen EU-verband? Zo ja, hoe werd daarop gereageerd? Zo nee, wanneer gaat u dat aanhangig maken?
De negatieve effecten van de grote verschillen tussen de EU lidstaten op het gebied van financiering van zeehavens zijn van Nederlandse zijde op Europees niveau meerdere malen ter sprake gebracht. Algemeen bekend is dat veel lidstaten havenbeheer (het aanbod van haveninfrastructuur) en havendienstverlening (loodsen, slepen, afmeren, lossen/laden, bunkeren, inname afvalstoffen) nog (deels) zien als publieke taken die (mede) met publieke middelen mogen worden uitgevoerd. Het Nederlandse beeld van havenbeheer en havendienstverlening is een bedrijfsmatige, waarbij de gebruikers volledig en marktconform voor de kosten van de aan hen geleverde producten en diensten betalen.
Blootgesteld aan de tucht van de markt en gegeven een Europees level playing field kunnen alle zeehavens hun economische potentie ten volle tot ontwikkeling brengen en optimaal bijdragen aan de gemeenschappelijke Europese economie. Deze visie bepaalt mijn inbreng in het overleg tussen de EU lidstaten over het voorstel van de EC voor een EU Havenverordening en is de rode draad bij de beïnvloeding vanuit Nederland van in ontwikkeling zijnde Richtsnoeren staatssteun voor infrastructuur.
Het bericht dat de servers van Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT) mogelijk zijn afgetapt door de NSA |
|
Wouter Koolmees (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten dat de National Security Agency (NSA) het systeem van SWIFT heeft afgetapt en zich daarmee toegang heeft verschaft tot informatie over internationale financiële transacties die via dit systeem internationaal door banken worden uitgewisseld?1 Zo ja, kunt u bevestigen dat de NSA deze informatie heeft afgetapt?
Ja. Ik kan de juistheid van dat bericht echter niet bevestigen.
Kunt u bevestigen of uitsluiten dat de inbreuk in het SWIFT systeem ook de server van SWIFT betreft die in Nederland is geplaatst? Zo ja, bent u vooraf door de Amerikanen geïnformeerd over het aftappen van de SWIFT server op Nederlands grondgebied en kunt u in dat geval verhelderen op grond waarvan deze tap aan de orde is geweest? Zo nee, kunt u onderzoek doen hiernaar?
Ik heb uit verklaringen van SWIFT begrepen dat deze onderneming geen bewijs heeft gevonden voor de suggestie dat er ooit ongeautoriseerde toegang tot het systeem of de gegevens van SWIFT is geweest. Het is mij daarnaast bekend dat Eurocommissaris Malmström de Amerikaanse autoriteiten op 12 september jl. per brief om opheldering heeft gevraagd naar aanleiding van onder meer het door u aangehaalde nieuwsbericht.
De Nederlandse autoriteiten vervullen geen rol bij de gegevensoverdracht in het kader van het Terrorism Finance Tracking Program (TFTP). Die gegevensoverdracht aan de Verenigde Staten geschiedt op basis van de TFTP-overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten uit 2010. Ik wacht de uitkomsten van het naar aanleiding van de nieuwsberichten gestarte overleg tussen de Amerikaanse autoriteiten en Eurocommissaris Malmström af. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor tijdelijke opschorting van de TFTP-overeenkomst.
Indien u niet op de hoogte was van deze tap, welke maatregelen neemt u richting de Amerikanen om dit soort vergaande heimelijke inbreuken op (financiële) gegevens van Europese burgers een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens deze kwestie te bespreken met Eurocommissaris Malmstrom dan wel binnen de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) en/of in de aanstaande Raad Economische en Financiële Zaken (EcoFin-Raad) aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze inbreuk naar uw mening voor het EU-VS Terrorist Finance Tracking Programme (TFTP) waarin juist de bescherming van (financiële) gegevens van EU-burgers goed geregeld zou moeten zijn? Beoordeelt u deze inbreuk zodanig dat opschorting van het TFTP hier op zijn plaats zou zijn zolang er geen helderheid is over deze kwestie?
Zie antwoord vraag 2.
Gewetensbezwaren bij het verstrekken van biometrische gegevens |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van de Nationale ombudsman d.d. 4 september 2013 over de groep gewetensbezwaarden die geen biometrische gegevens willen afstaan aan de overheid bij de aanvraag van een nieuw paspoort of ID-Kaart1?
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de betreffende groep gewetensbezwaarden is?
Nee. Voor zo ver mij bekend is, voeren 9 personen op dit moment een rechtszaak tegen de burgemeester van hun gemeente. Dit omdat hun aanvraag voor een paspoort of Nederlandse identiteitskaart niet in behandeling is genomen omdat zij weigerden hun vingerafdrukken te laten opnemen. De totale omvang van de groep gewetensbezwaarden is mij echter niet bekend.
Deelt u de mening dat de consequenties voor deze groep, zoals het niet of heel moeilijk gebruik kunnen maken van voorzieningen zoals ziekenhuizen, legitimatie bij postdiensten, het openen van een bankrekening, reizen naar het buitenland en het risico om te worden opgepakt niet proportioneel zijn?
Binnen de huidige wet- en regelgeving is het niet mogelijk om aan gewetensbezwaarden paspoorten of Nederlandse identiteitskaarten zonder vingerafdrukken uit te geven. Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet2 aanhangig waarin onder meer wordt geregeld dat bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart geen vingerafdrukken meer worden opgenomen. Er kan niet vooruitlopend op de aanstaande wetswijziging nu al gestopt worden met het opnemen van vingerafdrukken bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart. Op verzoek van de Tweede Kamer is dit destijds aan de afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd. De Raad van State oordeelde dat de Paspoortwet de verplichting bevat om vingerafdrukken bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart op te nemen. De paspoortuitgevende instanties zijn aan die wettelijk verplichting gebonden tot het moment dat de wet op dat punt is gewijzigd en de verplichting tot het opnemen van vingerafdrukken vervalt.
De behandeling van het genoemde wetsvoorstel is door de Tweede Kamer geagendeerd voor plenaire behandeling op woensdag 18 september 2013. Indien de Tweede Kamer en daarna ook de Eerste Kamer met het wetsvoorstel instemt, hopelijk nog dit jaar, dan kan kort daarna gestopt worden met het opnemen van de vingerafdrukken bij de aanvraag van een identiteitskaart.
Binnen afzienbare termijn kan er dus een blijvende voorziening zijn getroffen voor personen die weigeren hun vingerafdrukken te laten opnemen.
Bent u bereid te komen met een alternatieve voorziening voor deze gewetensbezwaarden zeker nu de overheid zelf heeft geconstateerd dat er diverse haken en ogen aan de opname en opslag van biometrische gegevens zitten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Duizenden onterechte boetes op de A13 |
|
Magda Berndsen (D66), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van BNR Nieuwsradio over «Duizenden onterechte boetes op A13»?1
Ja.
Klopt het dat er op de A13 bij hectometerpaal 11.0 (vlak na de afrit Delft-Zuid in de richting Rijswijk) een snelheidsbord ontbreekt in de middenberm? Zo ja, wat betekent dit voor de handhaving van de maximumsnelheid?
Er staat inderdaad geen bord in de middenberm. Het is evenwel niet noodzakelijk dat dit bord er staat. Na de toerit staat aan de rechterzijde een hoog (lamellen)bord. De aangeven limiet op dit bord geldt voor alle rijstroken. Ook staan op de toerit meerdere borden die de limiet van 100 km/uur aangeven en geldt op de A13 ook vóór hectometerpaal 11.0 al een limiet van 100 km/uur die vele malen aan de weggebruikers kenbaar is gemaakt. De maximumsnelheid is voor alle passanten dan ook voldoende kenbaar en er kan juridisch correct gehandhaafd worden.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie samen met de landelijke eenheid van de politie onderzoek doet naar de boetes die in 2013 mogelijk ten onrechte zijn opgelegd? Klopt het dat het hierbij gaat om 1343 boetes die tijdens 14 controles zijn uitgevoerd?
Gelet op mijn antwoord op vraag 2 is er geen reden voor onderzoek naar mogelijk ten onrechte opgelegde boetes of voor terugbetaling. Dit verklaart ook de reactie van de Landelijke Eenheid.
Waarom wilde de landelijke eenheid van de politie deze situatie tegenover BNR Nieuwsradio niet bevestigen?
Zie antwoord vraag 3.
Ontvangen de automobilisten die ten onrechte bekeurd zijn de onverschuldigd betaalde boete automatisch terug of moeten zij daarvoor juridisch actie ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn u meer situaties bekend waarin gedurende kortere of langere tijd de «effectieve waarschuwing» met betrekking tot de maximumsnelheid ontbrak?
Wanneer Rijkswaterstaat een melding binnenkrijgt over snelheidsbebording die niet op orde is wordt dit gecontroleerd en wanneer nodig wordt deze aangepast. Momenteel zijn er geen plaatsen bekend waar de bebording niet op orde is.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat verhoging of verlaging van de maximumsnelheid op bepaalde gedeelten van het wegennet niet leidt tot onduidelijkheid voor weggebruikers?
Wijzigingen in de maximumsnelheid worden in eerste instantie kenbaar gemaakt door het aanpassen van de bebording. Additioneel kunnen tekstkarren langs de weg en flyers bij pompstations worden ingezet om de wijziging extra onder de aandacht van de weggebruiker te brengen.
Toezicht en regels verzekeraars |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verzekeraars klagen over te streng toezicht DNB»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel en op de klacht van de verzekeraars? Was de klacht van de verzekeraars al eerder bij u bekend?
De klacht van de verzekeraars is mij bekend. Er is regelmatig overleg met de verzekeraars over het verzekeringstoezicht. Voorts worden wijzigingen in het verzekeringstoezicht standaard geconsulteerd. In de beantwoording van deze vraag en de vragen 3 en 4 geef ik mijn reactie op het artikel.
In het artikel geven de verzekeraars aan dat Nederland als enige land in de Europese Unie vooruit zou lopen op de nieuwe Europese regels (Solvency II). Ze verwijzen daarbij naar de door mij voorgenomen aanscherping van het Nederlandse verzekeringstoezicht. Deze aanscherping is uitgewerkt in het Wijzigingsbesluit financiële markten 2014, dat thans voor advies bij de Raad van State ligt en onlangs is geconsulteerd.2 In dit wijzigingsbesluit wordt een zogenoemd «theoretisch solvabiliteitscriterium» voor middelgrote en grote levensverzekeraars geïntroduceerd, dat mede bepalend is of levensverzekeraars dividend kunnen uitkeren. Dit nieuwe solvabiliteitscriterium zal evenals de kapitaalseis onder Solvency II risicogeörienteerd zijn en beoogt een beeld te geven of de desbetreffende levensverzekeraar de komende 12 maanden aan de solvabiliteitseisen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) kan voldoen. Er zal nog te zijner tijd een consultatie van de concept ministeriële regeling plaatsvinden, waarin dit criterium nader wordt uitgewerkt. De hoogte van het criterium zal daarbij vastgesteld worden op basis van de impactstudie waar alle betrokken levensverzekeraars recentelijk aan meegewerkt hebben.
Zoals boven beschreven wordt de Nederlandse verzekeringssector dus ruim in de gelegenheid gesteld haar zorgen of geconstateerde technische problemen met betrekking tot de aanscherping van het Nederlandse verzekeringstoezicht voor het voetlicht te brengen. Ik hecht er tegelijk veel belang aan om nationaal dit toezicht, met name voor levensverzekeraars, reeds in 2014 aan te scherpen. De reden hiervoor is dat dit deel van de verzekeringssector hard getroffen wordt door de huidige omstandigheden.3 Zowel de omzet als de winstgevendheid van de levensverzekeraars staat namelijk erg onder druk. De omzet neemt af door de opkomst van het banksparen, de ontwikkelingen op de woningmarkt en de wijzigingen in het fiscale regime en door het verminderde vertrouwen van de consument in de levensverzekeringssector door de in het verleden verkochte beleggingsverzekeringen. Bovendien is de risicovrije kapitaalmarktrente laag, waardoor het aanbieden van rentegaranties zeer kostbaar is geworden, wat betekent dat traditionele levensverzekeringsproducten minder aantrekkelijk zijn. Daar komt bij dat de lage risicovrije kapitaalmarktrente en de daarmee samenhangende lage en volatiele beleggingsrendementen eveneens de winstgevendheid onder druk zetten. Mede om deze redenen was er bij DNB de behoefte om juist bij de levensverzekeraars de vinger extra aan de pols te kunnen houden en indien nodig in te grijpen. Met de aanscherping van het verzekeringstoezicht wordt hierin voorzien: met het theoretische solvabiliteitscriterium krijgt DNB namelijk meer handvatten om dividenduitkeringen van levensverzekeraars tegen te houden indien dit nodig mocht zijn.
Tot slot geven de verzekeraars in het artikel nog aan dat zij teleurgesteld zijn dat DNB geen versoepeling heeft doorgevoerd in de te gebruiken rekenrente voor de berekening van verplichtingen van natura-uitvaart-, levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De verzekeraars hadden hier op aangedrongen als gevolg van het feit dat na de afwaardering van de Franse Staat door ratingbureau Moody’s de Franse staatsleningen geen onderdeel meer uitmaken van de AAA ECB staatsleningencurve.
De achtergrond van de stellingname van de verzekeraars is dat DNB op grond van de Wft de bevoegdheid heeft te bepalen welke risicovrije rentecurves levens-, natura-uitvaart- en arbeidsongeschiktheidsverzekeraars zijn toegestaan te gebruiken bij de berekening van de verplichtingen jegens polishouders voor levens-, natura-uitvaart- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De reden dat DNB heeft besloten geen andere curves toe te staan dan de interbancaire swapcurve en de AAA ECB staatsleningencurve is dat DNB in het derde kwartaal van vorig jaar al een versoepeling heeft aangebracht door het gebruik van de zogenaamde UFR (ultimate forward rate) toe te staan. Hierdoor is het effect van de verwijdering van de Franse staatsleningen uit de AAA ECB Staatsleningencurve minder groot. Bovendien staat het verzekeraars ook vrij de interbancaire swapcurve te gaan gebruiken. Deze laatste curve zal eveneens toegepast worden onder het nieuwe risicogeoriënteerde toezichtregime Solvency II.
Klopt het dat de regels voor verzekeraars en het toezicht daarop in Nederland de strengste van Europa zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan en waardoor komt dit? Kunt u een vergelijkend overzicht geven van de regels en het toezicht voor verzekeraars in de verschillende landen in Europa? In hoeverre is er nog sprake van een gelijk speelveld? Als er sprake is van een ongelijk speelveld, welke concrete stappen gaat u dan zetten om dit recht te zetten?
Nee, het is onjuist dat de regels voor verzekeraars en het toezicht daarop in Nederland de strengste van Europa zouden zijn. Het beeld is heel diffuus. Zie vraag het antwoord op vraag 4 en 5 voor enkele concrete voorbeelden van verschillen tussen de huidige regels voor verzekeraars in verschillende lidstaten.
Vanwege de grote verschillen is het voor de Nederlandse verzekeraars van groot belang dat het Solvency II kader, dat een vergaande harmonisatie van de prudentiële eisen aan verzekeraars in Europa vormt, zo snel mogelijk wordt ingevoerd. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is dan ook om voor eind dit jaar een politiek akkoord te bereiken, zodat Solvency II per 1 januari 2016 voor alle middelgrote en grote verzekeraars van toepassing wordt. Met de invoering van Solvency II wordt een zo goed mogelijk level playing field in Europa gecreëerd. Om redenen die hierboven bij vraag 2 zijn genoemd wil ik echter niet tot 2016 wachten om aanscherpingen van het verzekeringstoezicht door te voeren.
Klopt het dat Nederland het enige land is dat vooruitloopt op de nieuwe Solvency II regels, waarover nog lang geen duidelijkheid is? Wat zijn de gevolgen van die strenge regels en toezicht voor de Nederlandse concurrentiepositie? Wat vindt u van deze gevolgen?
Nee, het is het onjuist dat Nederland het enige land zou zijn dat vooruit loopt op de nieuwe Solvency II regels. Het Verenigd Koninkrijk loopt bijvoorbeeld al jaren vooruit op Solvency II. Het Verenigd Koninkrijk kent namelijk al sinds 2001 een drie pijler benadering in het verzekeringstoezicht, die sterke gelijkenis kent met het Solvency II regime. Alle balansposten dienen in het Verenigd Koninkrijk op marktwaarde te worden gewaardeerd, er wordt een risicovrije marktrente gebruikt voor het uitrekenen van de technische voorzieningen en er is een risicogeoriënteerde kapitaalseis ingevoerd. Onder meer Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Finland, Zweden hebben aanpassingen doorgevoerd in de richting van de nieuwe Solvency II regels. Het betreft hier allemaal nationale initiatieven waarbij elementen van Solvency II zijn ingevoerd, die vaak gekoppeld zijn aan de landspecifieke implementatie van het eerdere Solvency I regime dat veel vrijheid aan de lidstaten liet. Deze initiatieven zijn daarmee niet goed met elkaar vergelijkbaar.
Voor de concurrentiepositie van de Nederlandse verzekeraars is een goede startpositie bij de invoering van Solvency II (verwacht in 2016) belangrijk. Hoe dichter de invoeringsdatum van Solvency II nadert, hoe belangrijker dit wordt. Met de beoogde aanscherpingen van het Nederlandse verzekeringstoezicht onder de Wft zal Nederland alvast meer richting Solvency II bewegen. Dit betekent dat Nederlandse verzekeraars te zijner tijd minder grote aanpassingen hoeven door te voeren dan het geval is in een aantal andere landen in de EU.
Klopt het dat de Nederlandse Bank strenger is dan andere toezichthouders in Europa als het gaat om de rekenrente? Indien dat het geval is, wat is daarvoor de reden?
De huidige Europese richtlijnen ten behoeve van het prudentiële toezicht laten verschillende opties open wat betreft de te gebruiken rekenrente. In enkele lidstaten zoals Frankrijk en Duitsland wordt thans nog een vaste rekenrente gebruikt (tussen de 3 en 6 procent), die vertraagd wordt verlaagd of verhoogd als de marktomstandigheden daar aanleiding toe geven. In een aantal lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden, Finland en Nederland, is gekozen voor een zogenaamde risicovrije marktrentestructuur, zoals ook in het toekomstige Europese kader (Solvency II) als basis zal worden gehanteerd. Bij de uitwerking van de risicovrije marktrentestructuur hanteert De Nederlandsche Bank inderdaad de strengste eisen. Echter, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Finland kennen naast het gebruik van de risicovrije marktrentestructuur ook reeds een risicogeoriënteerde kapitaalseis. Een dergelijke eis kent Nederland nog niet. Het is op voorhand daarom niet vast te stellen of het verzekeringstoezicht in de bovengenoemde landen lichter of zwaarder is dan het Nederlandse systeem. Uit de QIS5 impact studie waarvan de resultaten in 2011 bekend zijn gemaakt, bleek in elk geval dat in Finland in verhouding meer verzekeraars konden voldoen aan de Solvency II kapitaalseisen zoals voorgeschreven in deze impactstudie dan in Nederland, terwijl Nederland wel beter scoort dan het Verenigd Koninkrijk en Denemarken.
Lidstaten waar een vaste rekenrente wordt gehanteerd, lijken op dit moment wel duidelijk een lichter regime te hebben als het gaat om de regels met betrekking tot de lange termijn verzekeringverplichtingen (zoals pensioenverzekeringen en lijfrentes). Nadeel van een regime met een vaste rekenrente is echter dat het geen risicobeheersingprikkel kent om het renterisico, het risico van een dalende marktrente en daarmee gepaarde gaande dalende beleggingsopbrengsten, af te dekken.
In het Nederlandse verzekeringstoezicht wordt sinds de invoering van de Wft in 2007 de risicovrije kapitaalmarktrente toegepast in de waardering van technische voorzieningen voor natura-uitvaart-, levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Mede hierdoor hebben Nederlandse verzekeraars tijdig moeten anticiperen op de sterk gedaalde kapitaalmarktrentes en worden ze gestimuleerd om hun renterisico af te dekken. Nederlandse levensverzekeraars hebben daarom – gegeven de huidige lage rentestanden – een betere startpositie om Solvency II, waarin ook een risicovrije marktrente wordt voorgeschreven, in te voeren dan levensverzekeraars uit landen waar thans nog vaste rekenrentes gelden.
Daarbij is het nog van belang op te merken dat Nederlandse verzekeringsgroepen vanwege hun vele pensioenverzekeringen en lange termijn levensverzekeringen relatief gezien veel lange termijn verplichtingen kennen. Dit maakt hen extra gevoelig voor renteschommelingen. Het is daarom voor Nederlandse verzekeraars extra van belang om goed op de solvabiliteitspositie te letten en zich niet rijk te rekenen door veranderingen van de risicovrije marktrente te negeren.
Welke gevolgen heeft het feit dat verzekeraars extra buffers moeten aanhouden vanwege de rekenrente, c.q. het niet meer kunnen meetellen van de Franse rente, voor de investeringen van verzekeraars? Hoeveel minder kunnen verzekeraars daardoor investeren?
Verzekeraars zullen niet minder investeren door het aanhouden van extra buffers. De buffers van verzekeraars worden namelijk net als de aangehouden technische voorzieningen ten behoeve van toekomstige uitkeringen aan polishouders belegd. Een verzekeraar zal uiteraard zijn beleggingen wel moeten diversifiëren, maar het maakt daarbij niet uit of gaat om beleggingen van het buffervermogen of van de waarden die tegenover de technische voorzieningen staan.
Het bericht AH Veendam bood kwart miljoen voor zondagopenstelling |
|
Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AH Veendam bood kwart miljoen voor zondagopenstelling»?1
Ja.
Is het u bekend of dergelijke praktijken, waarbij ondernemers sponsordeals willen sluiten met lokale bestuurders in ruil voor tegenprestaties zoals zondag openstelling, vaker plaatsvinden?
Nee, dat is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat er sprake is van omkoping als bedrijven op deze manier invloed willen krijgen op besluitvorming?
Indien een gemeente wordt benaderd door een bedrijf met het verzoek op een bepaalde wijze van zijn bevoegdheden gebruik te maken, dient deze gemeente te waken voor belangenverstrengeling en partijdigheid.
Hiernaast is van belang dat het omkopen van ambtenaren strafbaar is: degene die een ambtenaar een gift, belofte of dienst aanbiedt met het doel hem te bewegen tot enig ambtelijk handelen of nalaten, is strafbaar. Hetzelfde geldt voor de ambtenaar die een dergelijke gift, belofte of dienst aanneemt. Of sprake is van omkoping dient van geval tot geval te worden bepaald op basis van de concrete feiten en omstandigheden. Uitgaand van het hierboven genoemde artikel, heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat in het onderhavige geval sprake is geweest van omkoping.
De bareboat-out regeling |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de faciliteiten die worden geboden voor het uitvlaggen van in Nederland te boek gestelde zeeschepen via een zogeheten bare boat-out regeling? Bent u er bekend mee dat het aanvraagformulier voor de bare boat-out regeling en de bijbehorende toelichting te verkrijgen zijn via de Inspectie Leefomgeving en Transport?
Ja.
Worden in Nederland te boek gestelde schepen daadwerkelijk «uitgevlagd» via een dergelijke bare boat-out constructie? Zo ja, om hoeveel schepen gaat het per jaar over de jaren 2009 t/m 2012, en in de eerste helft van het jaar 2013?
Er is hier sprake van het tijdelijk schorsen van de zeebrief op verzoek van de eigenaar. Dit betekent dat de inschrijving van een zeeschip in het privaatrechtelijk register – de teboekstelling – gehandhaafd blijft, maar dat voor bepaalde duur de zeebrief wordt opgeschort waarna de eigenaar het zeeschip in kwestie tijdelijk onder andere vlag laat varen. Het gaat hierbij om 55 schepen over de gevraagde periode.
Hoe verhoudt dit gebruik van de bare boat-out regeling zich met de stelling in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel voor Rijkswet nationaliteit zeeschepen (Kamerstuk nr. 33 134), dat de bare boat-out regeling thans niet mogelijk is in Nederland en dat verkoop van het zeeschip aan een onderneming in een ander land de enige mogelijkheid is om het schip onder de vlag van dat andere land te exploiteren?
De betreffende stelling was erop gericht om aan te geven dat in de huidige Nederlandse wetgeving bareboat-out nog niet geregeld is. Zoals de vraag doet vermoeden is daarmee tegelijkertijd de indruk ontstaan dat op dit moment ook geen uitvoering wordt gegeven aan de behoefte vanuit de sector om tijdelijk onder andere vlag te varen zonder dat daarvoor ook de teboekstelling buiten Nederland moet worden geregeld. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag door de Koninkrijksregering is opgemerkt wordt ten behoeve van bareboat-out soms de methode toegepast van het schorsen van de vlag. Ook in het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten wordt op dergelijke wijze voorzien in bareboat-out. Naar gebleken is daarbij echter onvoldoende duidelijk gemaakt dat – om tegemoet te komen aan de wens van de sector – in Nederland gebruik gemaakt wordt van de methode van het schorsen van de zeebrief. Hoewel dit niet expliciet is geregeld.
Reeds in de jaren negentig is vanwege de behoefte vanuit de sector gekeken naar mogelijkheden om tijdelijk onder een andere vlag te varen. Dit heeft geleid tot de door de Inspectie Leefomgeving en Transport gehanteerde constructie waarbij op verzoek van de reder de zeebrief tijdelijk wordt geschorst vanuit de toenmalige opvatting dat de bestaande regelgeving zich niet hiertegen verzet. Vanuit de noodzaak om de mogelijkheid om onder een andere vlag te varen met behoud van teboekstelling in Nederland op wettelijk niveau te borgen, is in 2002 bij Uw Kamer een wetsvoorstel voor een Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen (hierna: WPRZ) aanhangig gemaakt. In het voorstel voor de WPRZ was de mogelijkheid van bareboat-out dan ook opgenomen. Net zoals in de WPRZ het geval was, wordt in de Rijkswet nationaliteit zeeschepen (hierna: RNZ) niet de methode van het schorsen van de zeebrief gehanteerd, maar wordt bareboat-out mogelijk gemaakt door een scheiding tussen de privaatrechtelijke teboekstelling en de inschrijving in het publiekrechtelijke vlagregister. Hierdoor volgt na de teboekstelling van een schip in Nederland niet per se ook de verlening van de Nederlandse nationaliteit. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag reeds is opgemerkt is de door het Statuut opgelegde verhouding tussen Koninkrijk- en landsaangelegenheid hiervoor mede bepalend geweest. Daarnaast – om buiten twijfel te stellen dat een schip niet parallel kan worden geregistreerd en dat geen recht bestaat tot dubbele vlagvoering – geeft de Koninkrijksregering de voorkeur aan bovengenoemde constructie die onmiskenbaar duidelijk maakt onder wiens rechtsmacht het schip valt. Ten overvloede merk ik op dat de eerdergenoemde mogelijkheid tot schorsen in het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten komt te vervallen bij inwerkingtreding van de RNZ.
Is er een wettelijke grondslag op basis waarvan de bare boat-out constructie mogelijk is? Zo ja, welke is dat? Zo nee, welke motivering ligt aan uw besluit ten grondslag om zonder wettelijke grondslag in te stemmen met het verlies van de Nederlands nationaliteit van een Nederlands zeeschip, onder gelijktijdige handhaving van de teboekstelling in Nederland?
Zie bij 3.
Bent u bereid de facilitering van uitvlagging van in Nederland te boek gestelde zeeschepen via een bare boat-out constructie met onmiddellijke ingang te staken? En bent u bereid passende maatregelen te treffen voor voorheen Nederlandse zeeschepen die nog steeds in Nederland zijn te boek gesteld, welke ten onrechte zijn uitgevlagd via een bare boat-out constructie? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn doel om zo snel mogelijk een wettelijke grondslag te creëren voor bareboat-out. Daartoe dient dan ook het bij Uw Kamer ingediende voorstel voor de RNZ. Tot de inwerkingtreding van de RNZ ben ik voornemens de huidige praktijk van het schorsen van de zeebrief voort te zetten. Redenen hiervoor zijn dat de sector inmiddels vertrouwen heeft op de toepassing daarvan, het schorsen een tijdelijke duur heeft, het een relatief klein aantal schepen betreft en – voor zover mij bekend -de bestaande praktijk nooit tot problemen heeft geleid. Het aanbieden van de mogelijkheid tot het tijdelijk schorsen van de zeebrief heeft overigens niet alleen positieve gevolgen voor het bedrijfsleven maar ook voor de Nederlandse economie. Voor reders in de koopvaardij en de natte waterbouw geldt dat zij hierdoor de teboekstelling van het schip in Nederland kunnen houden en door tijdelijk onder ander vlag te gaan varen meer bedrijfsactiviteiten kunnen ontplooien. Zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag is opgemerkt is het niet zo zeer de vlag die de grootste toegevoegde waarde voor de economie creëert, maar de vestiging van de rederij en de daarmee gepaard gaande walactiviteiten. Het in stand houden van de teboekstelling in Nederland bij bareboat-out heeft ook een economische betekenis aangezien dit het terugvlaggen naar Nederland vergemakkelijkt en ook de kans vergroot dat het beheer van deze schepen in Nederland blijft. Daarnaast is, wegens het behouden van de connectie met Nederland, de kans op terugvlaggen bij bareboat-out groter dan bij volledig uitvlaggen waarbij ook de economische eigendom wordt overgedragen naar een buitenlandse vennootschap.
Recent heeft Nautilus NL, de vakbond voor zeevarenden, zorgen geuit over mogelijke arbeidsrechtelijke consequenties van bareboat-out in verband met het recent in werking getreden Maritiem Arbeidsverdrag. Ik kan u mededelen dat hierover inmiddels een eerste gesprek heeft plaatsgevonden met Nautilus NL en een nader gesprek zal volgen. Ook de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders heeft de bereidheid getoond om nader van gedachten te wisselen met Nautilus NL om de geuite zorgen over de arbeidsrechtelijke situatie van zeevarenden weg te nemen.
Het houden van haaien in een discotheek |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er in de discotheek La Cattleya in Arnhem inmiddels een aquarium staat waar haaien in worden gehouden?1
Ja.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gehoor gegeven aan uw eerdere oproep om onderzoek te doen naar de komst van het aquarium met de haaien in deze discotheek?2 Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, waarom is dit onderzoek niet uitgevoerd?
De NVWA heeft in mijn opdracht op 9 september jl. de betreffende horecagelegenheid geïnspecteerd. Voor de antwoorden op uw vragen waarom de NVWA pas kan optreden nadat deze is opengegaan, verwijs ik uw Kamer naar de antwoorden op Kamervragen van 26 juni jl. (vergaderjaar 2012–2013, Aanhangselnummer 2690).
De NVWA heeft vastgesteld dat de haaien gehouden worden in een horecagelegenheid met loungeachtige muziek, waarin geen flitslicht of stroboscopische verlichting wordt gebruikt of harde muziek wordt gespeeld. Tijdens een onverwachte inspectie, later in dezelfde week, bedroeg de gemiddelde geluidssterkte 84 decibel. In het aquarium met een inhoud van bijna 6 kubieke meter zwemmen 9 dieren, waaronder twee bandluipaardhaaien van ongeveer 80 cm. Het aquarium is ingericht door een professionele leverancier, die het aquarium dagelijks verzorgd. Er is vluchtgelegenheid voor de dieren in het aquarium. Het dag- en nachtritme is aangepast aan de openingsuren van het café.
De NVWA heeft geen dierenkwelling kunnen vaststellen, en daarmee ook geen overtreding. Er is geen wettelijke basis om handhavend op te treden en de dieren in beslag te nemen.
Heeft de NVWA een inspectie uitgevoerd voordat de discotheek opende? Zo nee, waarom is er gewacht tot er een verzoek tot controle is binnengekomen, terwijl de NVWA op de hoogte was van de plannen van de clubeigenaar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de NVWA inmiddels een controle heeft uitgevoerd op het welzijn van de haaien? Zo ja, wat is de uitkomst van de controle en welke stappen worden ondernomen om de haaien daar weg te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u nog steeds de mening dat haaien last hebben van harde geluiden, licht en trillingen en een aquarium in een discotheek geen natuurlijke of geschikte leefomgeving is voor dieren?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van Kamervragen van 26 juni jl. (Kamerstuk II 26 991, nr.363)
Bent u nog steeds van mening dat een aquarium als aankleding van de ruimte niet tot de categorie redelijke doelen behoort om de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen, en dat dit dus verboden is krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Wet dieren? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie antwoord vraag 5.
Aanhoudende overtredingen van het verbod op het verloten van dieren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Dierenbescherming waaruit blijkt dat er nog altijd paarden en pony’s worden verloot, terwijl dit verboden is krachtens artikel 57 van de huidige Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en artikel 2.13 van de Wet Dieren?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de sector zich kennelijk weinig aantrekt van de wetgever en de rechter, die duidelijk hebben bepaald dat het verloten van dieren niet is toegestaan, ook niet via constructies zoals tegoedbonnen of bemiddeling? Bent u bereid om de handhaving aan te scherpen en te bezien of de straffen die staan op overtreding van het verbod op het verloten van dieren voldoende afschrikwekkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Regelgeving dient te allen tijde nageleefd te worden. Ik betreur het feit dat bepaalde mensen dit verbod weigeren te respecteren terwijl zij hiervan op de hoogte zijn.
Ik heb voldoende mogelijkheden om tegen het verloten van dieren op te treden. Wanneer sprake is van een verloting van een dier kan, voordat de verloting plaatsvindt, aan de verlotende partij een last onder dwangsom worden opgelegd. Deze dwangsom is dermate hoog dat de intentie om de verloting door te laten gaan wordt weggenomen. Ook strafrechtelijk optreden is mogelijk.
Is het u bekend dat de manegehouder uit Assendelft, die al eerder is gestraft voor het illegaal verloten van pony’s en steeds aankondigt er gewoon mee door te gaan, nu van plan is een pony te verloten door mensen kosteloos lootjes te laten trekken?2 Vindt u dat aanvaardbaar? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke actie u onderneemt om deze en toekomstige verlotingen door notoire overtreders, zoals deze manegehouder, te voorkomen?
Ik ben hiervan op de hoogte en ik acht dit niet aanvaardbaar. Er is wederom bestuursrechtelijk opgetreden tegen deze manegehouder.
Kunt u bevestigen dat ook andere dieren zoals kalveren en duiven nog steeds verloot worden en kunt u aangeven welke dieren er nog meer verloot worden? Zo nee, waarom niet?
Het is onmogelijk om permanent toezicht te houden op elke locatie waar dieren worden gehouden. De handhavingsdiensten reageren met betrekking tot het verbod op het verloten van dieren voornamelijk op meldingen, die bijvoorbeeld via 144 kunnen worden gedaan.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het verbod op verloting van dieren in de praktijk wordt gehandhaafd en kunt u inzicht geven in het aantal overtredingen dat de afgelopen jaren is geconstateerd en welke maatregelen daarop gevolgd zijn? Zo nee, waarom niet?
Het verbod op verlotingen wordt onder meer gehandhaafd op grond van meldingen. Handhaving vindt langs bestuursrechtelijke of strafrechtelijke weg plaats. Het aantal overtredingen dat verband houdt met een verloting heeft sinds 2011 vijf maal geleid tot een last onder dwangsom en één maal tot een waarschuwing.