De nieuwe sluiskolk in de Twentekanalen bij Eefde |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de kritiek die de Commissie MER heeft op de keuze voor de noordelijke ligging van de nieuwe sluiskolk bij Eefde?1
Ik ben van het voorlopige advies van de commissie m.e.r op de hoogte.
Conform het voorlopig toetsadvies van de commissie m.e.r. wordt momenteel door Rijkswaterstaat een aanvulling op de planMER opgesteld waarna de commissie m.e.r. haar definitieve advies zal geven.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie MER dat een sluiskolk midden op het sluizencomplex (alternatief Midden-Noord) goedkoper kan uitvallen, milieutechnisch gezien voordeliger is en minder gevolgen heeft voor het grondwaterpeil in Eefde?
De Commissie m.e.r. heeft een voorlopig toetsverslag uitgebracht voor de planMER bij sluis Eefde en een aanvulling op de planMER geadviseerd. Rijkswaterstaat is daar nu mee bezig. In deze fase van het planproces waar de advisering door de commissie m.e.r. onderdeel van uit maakt, kan ik daar niet op vooruitlopen. Ik wacht het definitieve toetsingsadvies van de commissie m.e.r. af alvorens te reageren.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie MER dat de op het sluisterrein aanwezige gebouwen geen monumenten zijn, en dus geen reden kunnen zijn om het Midden-Noord alternatief af te laten vallen?
Zie antwoord 2.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie MER dat de milieueffecten tijdens de aanlegfase van de nieuwe sluiskolk onvoldoende zijn beschreven in de MER?
Zie antwoord 2.
Bent u bereid om een second opinion uit te laten voeren naar de effecten van een noordelijke ligging van de nieuwe sluiskolk? Zo nee, waarom niet?
Ik vind een second opinion niet nodig, omdat Rijkswaterstaat momenteel bezig is met een aanvulling op de planMER.
Bent u bereid om het Midden-Noord alternatief als volwaardig alternatief te laten onderzoeken in de MER? Zo nee, waarom niet?
In haar voorlopig toetsadvies adviseert de commissie m.e.r om de milieueffecten van de locatie Midden-Noord en de locatie Noord onderling te vergelijken op een juiste en navolgbare wijze. Hieraan wordt invulling gegeven in de aanvulling op de planMER die Rijkswaterstaat momenteel aan het opstellen is.
Het bericht Overheid doet zaken met pornoboer |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Overheid doet zaken met pornoboer»?1
Ja.
Is het waar dat een bedrijf, dat in opdracht van vrijwel alle ministeries onderzoek doet naar sociale netwerken als Twitter, Facebook en Hyves, gelieerd is aan porno op internet?
Het bedrijf in kwestie is Coosto b.v., een dochter van WiseGuys b.v. De politie en negen ministeries (Algemene Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Economische Zaken, Financiën, Infrastructuur en Milieu, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport) hebben Coosto als leverancier. De politie en de ministeries maken alleen gebruik van de zoektechnologie van Coosto om binnen sociale netwerken te zoeken in openbare bronnen. Voor de ministeries is dit een activiteit vergelijkbaar met het maken van een knipselkrant. De ministeries voeren echter zelf het onderzoek uit. Zie verder antwoord 3.
Op welke wijze is het betreffende bedrijf gescreend, gelet op de gevoelige informatie die door het bedrijf wordt verwerkt?
Het beveiligingsadvies dat is uitgevoerd, is gebaseerd op onderzoek door het toenmalige Korps Landelijke Politiediensten naar het technische gedeelte, de personen die toegang hebben tot het systeem, de beveiliging van het pand en de webbeveiliging van Coosto. Bij dit beveiligingsadvies is er geconstateerd dat WiseGuys b.v. een belang had in AJ Beheer b.v. dat de exploitatie verzorgt van de adult zoekdienst AskJolene.com. Op basis hiervan is geconcludeerd dat de adult zoekmachine Askjolene.com ten eerste los moest staan van de fysieke en technische infrastructuur van Coosto. Aan deze technische voorwaarde is voldaan. Daarnaast werd voortzetting van de relatie met het bedrijf mogelijk geacht onder de voorwaarde dat WiseGuys b.v. haar belang in Askjolene.com zou afstoten. Dat is inmiddels gebeurd.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de overheid zich niet inlaat met bedrijven als deze?
Bij aanbestedingen wordt op grond van de Aanbestedingswet 2012 de integriteit en de geschiktheid van de ondernemer die de opdracht zal worden gegund, gecontroleerd aan de hand van de verplicht te overleggen officiële bewijzen. Voor de integriteit is dit de gedragsverklaring aanbesteding (Hoofdstuk 4.1, Aanbestedingswet 2012) die door de Minister van Veiligheid en Justitie wordt afgegeven.2 Bij kleinere aanbestedingen onder de aanbestedingsdrempels kan een onderzoek naar een leverancier worden ingesteld indien de aard van de opdracht daar aanleiding toe geeft.
De opbouw en verdeling van het onderzoeksbudget uit de 1e geldstroom per universiteit |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat men, waar in kolom e van de tabel bij de beantwoording van vraag 74 naar aanleiding van het Jaarverslag en de slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2012 waar wordt gesproken over «percentages onderzoek», men refereert aan de «component strategische overwegingen» zoals deze in de WHW wordt genoemd?1 2 Zo ja, kunt u uitleggen waarom er gekozen is voor een andere benaming? Heeft deze keuze te maken met de overweging dat de verdeling van deze middelen vooral op basis van historische besluitvorming tot stand is gekomen en dat er wellicht van strategische inzet geen sprake is? Hoe strategisch vindt u de verdeling van deze financieringscomponent?
Sinds 2008 wordt om juridisch-technische redenen niet meer van de strategische overwegingen component gesproken. Het gaat nu om een verdeling op basis van percentages onderzoek die op basis van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (verder: het besluit) onder de noemer «voorziening onderzoek» worden vastgesteld bij ministeriële regeling (en niet op basis van de WHW)-.
Dat laat onverlet dat de percentages onderzoek worden gewijzigd op basis van merendeels strategische overwegingen. Wijzigingen van de eerder vastgestelde percentuele verdeling gebeurt altijd op basis van inhoudelijke argumenten.
Klopt het dat in totaal € 959.000.000,– (56%) van het onderzoeksbudget voor wetenschappelijk onderzoek in de 1e geldstroom niet op kwalitatieve gronden of zelfs kwantitatieve gronden wordt verdeeld, maar puur op afspraken uit het verleden? Zo nee, welk deel van het wetenschappelijk onderzoek in de 1e geldstroom wordt niet op kwalitatieve gronden of zelfs kwantitatieve gronden verdeeld?
Het klopt dat in het begrotingsjaar 2012 (waarop het in de eerste vraag aangehaalde overzicht betrekking heeft) ruim 56% van de onderzoeksmiddelen is verdeeld op basis van percentages onderzoek, die zijn bepaald op basis van inhoudelijke of budgettaire maatregelen die in de afgelopen jaren onderwerp van overleg zijn geweest met de Tweede Kamer. Ter toelichting daarop het volgende.
De rijksbijdrage die een universiteit ontvangt vanwege haar wettelijke onderzoekstaak is berekend op basis van het besluit. Volgens het besluit wordt het onderzoeksbudget op vier gronden verdeeld over de universiteiten:
Elke universiteit krijgt zo een deel (of percentage) van het budget verdeeld op basis van graden en promoties. Indien universiteit A in vergelijking met een universiteit B meer promoties verstrekt, krijgt die universiteit A dus een groter deel van het budget gerelateerd aan promoties.
Hoe beoordeelt u de verdeling van deze financieringscomponent (tabel e)? Kunt u inzicht geven over welke «historische besluitvorming» het gaat? In welke Kamerstukken kan de Kamer de criteria vinden op basis waarvan deze component destijds is vastgesteld?
Sinds 2008 zijn deze percentages onderzoek opgenomen en daarmee ook gewijzigd via de Regeling financiën hoger onderwijs. De wijzigingsregelingen worden gepubliceerd in de Staatscourant. De motivering voor deze wijzigingen ligt veelal in inhoudelijke of budgettaire maatregelen die onderwerp van overleg zijn met de Kamer. Dit kan zijn vanwege maatregelen in de rijksbegroting of wijzigingen van het besluit (voorhang Tweede Kamer). In het recente verleden ging het om de volgende wijzigingen:
Tussen 1993 en 2008 werden deze percentages onderzoek bepaald op grond van het Bekostigingsbesluit WHW, dat ook onderwerp van voorhang bij de Tweede Kamer is geweest. Ook voor die tijd werden onderzoeksmiddelen aan instellingen toegekend. De diversiteit aan beleidsmatige maatregelen en overgangen in de gehanteerde bekostigingssystemen in de afgelopen decennia, met uiteenlopende gevolgen per instelling, maakt een reconstructie van de precieze redengeving en opbouw van de gehanteerde percentages per universiteit schier onmogelijk.
Kunt u bevestigen dat het aandeel van de component «percentages onderzoek» in het totale onderzoeksdeel verschilt per universiteit? Kunt u uitleggen waarom de Open Universiteit voor 81,6% van haar onderzoeksbudget afhankelijk is van afspraken uit het verleden, terwijl dit voor bijvoorbeeld de Erasmus Universiteit Rotterdam «slechts» 45,7% is? Hoe kan het verschil worden verklaard tussen de Theologische Universiteit Kampen (25% op basis van historische besluitvorming) en de Protestantse Theologische Universiteit (78,9%)?
De percentages benut bij de verdeling van het budget gerelateerd aan percentages onderzoek (onderdeel d. bij vraag 2) verschillen inderdaad per universiteit. In 2013 zijn de percentages onderzoek bijvoorbeeld voor Open Universiteit 1,109%, voor Theologische Universiteit Kampen 0,008% en voor Protestantse Theologische Universiteit 0,289%. Voor Erasmus Universiteit Rotterdam gold in 2013 5,178% als percentage onderzoek.
Erasmus Universiteit Rotterdam ontvangt dus een aanzienlijk groter deel van het budget gerelateerd aan percentages onderzoek dan de andere genoemde universiteiten. Het budget dat Erasmus Universiteit Rotterdam op basis van deze verdeelsleutel ontvangt is overigens vrijwel even groot als de budgetten verdeeld op basis van graden en promoties (ca 45,7% van de rijksbijdrage voor onderzoek). De Open Universiteit ontvangt een (nog) kleiner bedrag op basis van graden en promoties dan het deel van de onderzoeksmiddelen gebaseerd op de percentages onderzoek, waardoor dat laatste relatief zwaar telt. Daarnaast is het onderzoeksbudget van Erasmus Universiteit Rotterdam relatief veel groter dan dat van de andere genoemde universiteiten.
Deelt u de mening dat, wanneer er een grafiek wordt uitgezet waarbij het aantal promoties (kolom b) wordt afgezet tegen het aandeel «percentage onderzoek» (kolom e), er een redelijk sterk lineair verband lijkt te bestaan? Kunt u aangeven of dit verband betekent dat de component «percentage onderzoek» gebaseerd is op het aantal promoties of juist andersom: is het aantal promoties een afgeleide van de hoogte van de component «percentage onderzoek»?
Het door u gesignaleerde lineaire verband zie ik ook. Indien het aantal promoties bij een universiteit (of beter gezegd het aandeel van een universiteit in het landelijk totaal aantal bekostigde promoties) wordt afgezet tegen het relatieve aandeel in percentages onderzoek, is bij het overgrote deel van de universiteiten sprake van een afwijking van plus of min 1% in de periode 2012–2014. Ofwel, indien een universiteit 10% van het aantal promoties verzorgt, ontvangt zij tussen 9 en 11% van het bedrag, verdeeld op basis van de percentages. Die afwijking varieert gedurende de jaren. Bij Universiteit Twente, Rijksuniversiteit Groningen, Erasmus Universiteit Rotterdam en Technische Universiteit Delft is het bedoelde lineaire verband niet sterk te noemen, want de afwijking (soms fors) groter dan plus of min 1%.
De omvang van de percentages onderzoek heeft geen technisch relatie met het aantal promoties en is daarvan geen afgeleide, maar ze kent een eigenstandige grondslag zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven.
Deelt u de mening dat, wanneer er een grafiek uitgezet wordt waarbij het aantal graden (kolom a) wordt afgezet tegen het aandeel «percentage onderzoek» (kolom e), er ook een redelijk sterk lineair verband lijkt te bestaan? Kunt u aangeven of dit verband betekent dat de component «percentage onderzoek» gebaseerd is op het aantal graden of juist andersom: is het aantal graden een afgeleide van de hoogte van de component «percentage onderzoek»?
Indien het relatieve aantal graden bij een universiteit wordt afgezet tegen het relatieve aandeel in percentages onderzoek, is het lineaire verband zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 voor de periode 2012–2014 in het algemeen niet te leggen. Het onderzoeksbudget dat een instelling ontvangt vanwege graden afgezet tegen de andere universiteiten is (fors) afwijkend van het aandeel in de percentages onderzoek. Die afwijking varieert ook gedurende de jaren.
De omvang van de percentages onderzoek heeft geen technische relatie met het aantal graden en is daarvan geen afgeleide, maar ze kent een eigenstandige grondslag zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de toekenning van de «percentages onderzoek» (tabel e) ten opzichte van het «totaal onderzoeksdeel» (tabel f) tussen de drie technische universiteiten (de TU Delft ontvangt bijna twee keer zoveel onderzoeksbudget als de TU Eindhoven of de TU Twente, terwijl het aantal promoties niet wezenlijk verschilt)?
De omvang van het percentage onderzoek is zoals in mijn antwoord op vraag 2 is uiteengezet onder meer te relateren aan eerdere instellingsspecifieke toevoegingen. Bij Technische Universiteit Delft gaat het onder meer om een toevoeging van een significant bedrag in verband met een kernreactor, wat mede een verklaring is voor het verschil met de andere technische universiteiten.
Deelt u de mening dat, wanneer er een grafiek wordt uitgezet waarbij het jaartal van oprichting van de universiteit wordt afgezet tegen het aandeel «percentage onderzoek» (kolom e), er ook een verband lijkt te bestaan: de oudere universiteiten ontvangen gemiddeld meer onderzoeksbudget vanuit de historische besluitvorming dan de jongere universiteiten? Hoe verklaart u dit verband?
Indien het stichtingsjaar van de universiteit wordt afgezet tegen het bedrag gerelateerd aan het percentage onderzoek zie ik geen sterk lineair verband tussen dat bedrag en het stichtingsjaar.
De universiteiten gesticht in de zestiende en zeventiende eeuw kennen bijvoorbeeld een vergelijkbaar aandeel als de instellingen gesticht als bijzondere universiteiten in Amsterdam en Nijmegen in de negentiende en twintigste eeuw. De instellingen die in de twintigste eeuw zijn gesticht kennen onderling ook uiteenlopende percentages waarbij met name de meest recent gestichte levensbeschouwelijke universiteiten een laag percentage kennen; bij de algemene universiteiten zoals Radboud Universiteit Nijmegen en Universiteit Twente geldt een hoger percentage dan de algemene universiteiten Maastricht, Tilburg en de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Kan, alles overwegende, worden gesteld dat de oprichtingsdatum van een universiteit grote invloed heeft op het toekennen van onderzoeksmiddelen uit de eerste geldstroom en daarmee op het aantal graden en promoties van die universiteiten? Hoe beoordeelt u deze wijze van verdeling van onderzoeksmiddelen? Wordt hiermee, in uw ogen, voor de wetenschap ook het beste rendement behaald?
Nee, de oprichtingsdatum van een universiteit is niet van invloed op het toekennen van onderzoeksmiddelen uit de eerste geldstroom, en daarmee op het aantal bekostigde graden en promoties. Deze relatie is, gelet op het voorgaande, niet in algemene zin te leggen.
Maakt de verdeling van de middelen in de 1e geldstroom en met name het heroverwegen van de criteria op basis waarvan deze middelen worden verdeeld, onderdeel uit van het interdepartementale beleidsonderzoek Wetenschapsbeleid, welke dit najaar wordt uitgevoerd, en zo ja, op welke wijze?
Het Interdepartementale beleidsonderzoek Wetenschappelijk onderzoek onderzoekt in hoeverre het wetenschapssysteem momenteel, en met het oog op de toekomst optimaal is ingericht: komen de onderzoeksmiddelen bij de juiste onderzoekers, kiezen de onderzoekers voor de juiste onderzoeksvragen, hebben de onderzoeksresultaten de maximale impact op maatschappij, onderwijs en wetenschap zelf, zijn de kosten van de allocatie van onderzoeksmiddelen en van de overhead voor onderzoek optimaal? De centrale vraagstelling is daarmee of de huidige inzet van middelen voor wetenschappelijk onderzoek optimaal is voor het bereiken van een maximale maatschappelijke output? Het is daarbij aan de commissie om te bezien welke instrumenten, waaronder de verdeling van de eerste geldstroom, bij deze varianten worden betrokken.
Zit de bepaling in de WHW, die stelt dat «Een besluit tot herverdeling kan ten hoogste drie procent van de onderzoekscomponent strategische overwegingen per universiteit voor een begrotingsjaar betreffen» u in de weg bij het streven naar een logischer verdeling van onderzoeksmiddelen? Zo ja, zou er hiervoor volgens u een wetswijziging noodzakelijk zijn?
De aangehaalde bepaling is niet opgenomen in de wet maar in het besluit. Deze bepaling betreft de mogelijke wijziging van de percentages in de situatie dat een universiteit onvoldoende rekening houdt met de prioriteit- en posterioriteitstelling van wetenschapsgebieden zoals door de overheid is aangegeven in het wetenschapsbudget. De percentages onderzoek kunnen zoals is aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 ook om andere redenen worden gewijzigd.
Het sociaal beleid en de personele gevolgen van het sluiten van gevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de sluiting van de penitentiaire inrichtingen die in het kader van het Masterplan DJI 2013–2018 (Kamerstuk 24 587, nr. 535) gesloten gaan worden allerminst soepel verloopt, dat de communicatie naar het personeel gebrekkig is en dat dit grote onzekerheid voor het personeel met zich meebrengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sluiting van penitentiaire inrichtingen waartoe in het kader van het Masterplan DJI is besloten, wordt zorgvuldig voorbereid. Over de personele gevolgen van de krimp of sluitingen van penitentiaire inrichtingen dient uiteraard afstemming plaats te vinden met de vakbonden en de betrokken medezeggenschapsorganen. Voor de onderdelen waarvan sluiting of krimp in 2014 is voorzien, is dit overleg op dit moment in volle gang.
De arbeidsvoorwaarden die gelden zijn op zichzelf duidelijk, maar de overgang van het last in first out-beginsel naar het afspiegelingsbeginsel is een systeemwijziging waar alle betrokkenen aan moeten wennen. Over de toepassing van het sociaal beleid voor de betrokken medewerkers van DJI wordt op verschillende niveaus met de ondernemingsraden en vakbonden gesproken. Gespreksthema’s zijn met name de status van betrokkenen gedurende de verschillende fases van het «van-werk-naar-werk» beleid en welke arbeidsvoorwaarden hierbij gelden. Met de medezeggenschap is de afspraak gemaakt om vanuit de werkgeverrol naast de formele communicatie ook via intranet en internet medewerkers te informeren over het sociaal beleid «van-werk-naar-werk», de verschillende relevante onderwerpen en meest gestelde vragen en antwoorden.
In het mondelinge vragenuur van 8 oktober 2013 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven nader te zullen ingaan op de onzekerheid bij het personeel van de penitentiaire inrichting in Tilburg. Dit aspect zal worden meegenomen in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Helder van de PVV over dit onderwerp (2013Z17855), die zo spoedig mogelijk zal worden verzonden.
Bent u er eveneens van op de hoogte dat het personeel in deze penitentiaire inrichtingen reeds ruim voor de datum van sluiting in grote onzekerheid zit over onder andere het sociaal beleid dat van toepassing zal zijn, welke status er geldt in het kader van het «van-werk-naar-werk-beleid», de geldende arbeidsvoorwaarden indien (al dan niet tijdelijk) elders gewerkt wordt? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 1.
Welke afdelingen en inrichtingen zijn reeds (eerder dan gepland) gesloten of zullen eerder worden gesloten dan gepland? Met welke reden vindt soms eerder sluiting plaats dan in het Masterplan DJI 2013–2018 besloten ligt en wat gebeurt er met het personeel dat daar werkzaam was? Tot welke rechtspositie leidt dit?
Er worden geen afdelingen of inrichtingen eerder dan gepland gesloten. Dat betekent dat de in het Masterplan DJI vermelde inrichtingen, of locaties daarvan, niet eerder zullen sluiten dan op 1 januari van het in het Masterplan DJI aangegeven jaar. De daarmee gepaard gaande gevolgen voor de rechtspositie van het personeel worden dus niet naar voren getrokken. Wel wordt de leegstand, als gevolg van het geringere aanbod van gedetineerden, op een aantal plaatsen geconcentreerd. Dit gaat in goed overleg met en vaak op initiatief van de vestigingsdirecteuren van de op basis van het Masterplan DJI te sluiten locaties. Hierdoor wordt personeel zoveel als mogelijk al in de gelegenheid gesteld om mobiel te worden. Hierbij wordt ook geprobeerd om het personeel tijdelijk bij andere DJI-onderdelen werkzaamheden te laten verrichten. Dit laatste heeft voor hen uiteraard geen rechtspositionele gevolgen.
Hoeveel mensen zijn inmiddels van werk naar werk begeleid? Zijn zij in soortgelijke banen terecht gekomen en zo nee, in wat voor banen dan wel?
Binnen DJI kan een groep medewerkers per 1 oktober 2013 in het kader van het Masterplan DJI er voor kiezen vrijwillig VWNW-kandidaat te worden. Dit betreft personeel van een aantal in 2014 te sluiten inrichtingen (o.a. de PI Hoogeveen en de locatie Havenstraat van de PI Amsterdam). Inmiddels geldt dit ook voor de PI Limburg Zuid en de PI Veenhuizen. Wellicht volgt voor meer medewerkers de mogelijkheid om te kiezen vrijwillig VWNW-kandidaat te worden.
Zoals vermeld in het Masterplan DJI van 19 juni 2013 kunnen naar verwachting 1.350 van de 2.600 medewerkers van DJI die getroffen worden door de maatregelen in het Masterplan herplaatst worden op passende vacante plekken binnen DJI. Voor 1.250 medewerkers zijn zwaardere mobiliteitsinspanningen nodig. Ik kan u in dit verband melden dat door DJI eerder dit jaar een convenant is afgesloten met de Douane. Als gevolg hiervan zijn inmiddels ongeveer 60 medewerkers van DJI werkzaam bij de Douane. Zij volgen daar opleidingstrajecten die, na een succesvolle afronding, zullen leiden tot een definitieve overgang. Op dit moment loopt een wervingstraject bij de Douane voor een locatie op de Tweede Maasvlakte. Ook hiervoor hebben DJI-medewerkers hun belangstelling kenbaar gemaakt.
Daarnaast worden er gesprekken gevoerd met de op te zetten RijksBeveiligingsOrganisatie (RBO) over de mogelijke overgang van circa 550 DJI medewerkers. Over dit thema zal waarschijnlijk in dit najaar besluitvorming plaatsvinden.
Tot slot worden er op dit moment verkennende gesprekken gevoerd over plaatsingsmogelijkheden van DJI-medewerkers bij de politie.
Wat kunt u doen om de onzekerheid voor dit personeel tot het minimum te beperken en zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden over de personele gevolgen en het sociaal beleid voor het personeel dat door deze sluitingen getroffen wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kan de Kamer de uitwerkingsplannen van het Masterplan DJI 2013–2018 verwachten?
Op dit moment wordt een reactie aan uw Kamer voorbereid naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van 13 september jl. (met kenmerk 2013Z16392/2013D35712) over de implementatie van de beleidsvoornemens uit het Masterplan DJI. Ik verwacht deze reactie voor de behandeling van de begroting 2014 van mijn departement aan uw Kamer te verzenden.
Wat is de stand van zaken met de uitvoering van de motie over de Substantieel Bezwarende Functies voor personeel van de Dienst Justitiële inrichtingen (Kamerstuk 24 587, nr. 470)?
Zoals gemeld in de brief van 2 juli jl. (Vergaderjaar 2012–2013 Kamerstuk 31 490 nr. 130) is de minister voor Wonen en Rijksdienst met de bonden in gesprek over een aanpassing van de SBF-regeling. Hierbij wordt nu ook betrokken de motie van het lid Toorenburg c.s. van 6 juni jl. (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 24 587 nr. 517), waarin de regering verzocht wordt het sociaal plan ten behoeve van het personeel uit het gevangeniswezen te verlengen. Overigens heeft de minister van Binnenlandse Zaken in het mondelinge vragenuur van 8 oktober jl. toegezegd uw Kamer over dit overleg nader te doen informeren. Vanzelfsprekend voldoe ik graag aan dit verzoek en ik kan u melden dat op 27 juni jl. de minister voor Wonen en Rijksdienst de bonden hierover een formeel bod heeft gedaan. De bonden hebben zich beraden op de inhoud daarvan. In het voortgezette overleg op 19 september jl. is geconcludeerd dat dit bod onvoldoende aanknopingspunten biedt. Daarom wordt nu bezien welke alternatieven wel tot een oplossing kunnen leiden. Over de inhoud daarvan kan lopende het overleg geen mededeling worden gedaan.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken te beantwoorden?
Ja.
Tax rulings van de Nederlandse Belastingdienst |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over het akkoord tussen KPN en de Belastingdienst over de opvoering van een boekverlies van € 3,7 mld op de aangekondigde verkoop van dochterbedrijf E-Plus als fiscaal aftrekbaar verlies dat kan worden verrekend met toekomstige fiscale winsten?1
Ja.
Klopt het dat als gevolg van het akkoord de Nederlandse Staat € 900 mln aan belastinggeld misloopt en dat hierdoor een hoger bod voor de aandelen van KPN tot de mogelijkheden behoort? Zouden hiermee niet indirect de aandeelhouders van KPN worden bevoordeeld ten nadele van de Nederlandse belastingbetaler? Deelt u de mening dat deze vraag kan worden beantwoord zonder in strijd te komen met artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), aangezien KPN zelf informatie naar buiten heeft gebracht over haar akkoord met de Belastingdienst en de Belastingdienst geen nieuwe informatie over de belastingplichtige hoeft prijs te geven?
De belastingplichtige heeft inderdaad zelf informatie hierover naar buiten gebracht. Ook in dat geval kan ik op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen informatie over individuele belastingplichtigen verstrekken.
In z’n algemeenheid merk ik op dat de Belastingdienst alleen zekerheid kan geven over de duiding van het recht binnen de kaders van wet-, regelgeving en beleid. Van het mislopen van belastinggeld kan dus nimmer sprake zijn, indien de Belastingdienst in het kader van zekerheid vooraf een afspraak maakt over de duiding van het recht op voorgelegde feiten.
Kunt u bevestigen dat binnen de deelnemingsvrijstelling verkoopverliezen niet worden mogen afgetrokken van de fiscale winst, en dat een verlies verband houdend met een deelneming alleen mag worden afgetrokken als het gaat om een liquidatieverlies, in die zin dat de deelneming wordt geliquideerd en de liquidatie-uitkeringen minder zijn dan hetgeen is opgeofferd/geïnvesteerd in de deelneming? Staan afspraken tussen bedrijven en de Belastingdienst over het aftrekken van verliezen geleden door verkoop van een deelneming niet op gespannen voet met de deelnemingsvrijstelling?
Ik kan bevestigen dat bij verkoop van een deelneming de resultaten, zowel positief als negatief, onder de deelnemingsvrijstelling vallen en dus geen invloed hebben op de fiscale winst en dat bij de liquidatie van een deelneming een liquidatieverlies in aanmerking kan worden genomen voor zover de liquidatieuitkering lager is dan het zogenoemde opgeofferde bedrag. Dit laatste is in de wet opgenomen om te voorkomen dat het verlies anders nergens aftrekbaar zou zijn.
Afspraken over het aftrekken van verliezen geleden door verkoop van een deelneming staan op gespannen voet met de deelnemingsvrijstelling. Derhalve zal de Belastingdienst dergelijke afspraken niet maken.
Gesteld dat de verkoop door een Nederlands moederbedrijf van een buitenlandse dochter in een verdragsland zou hebben geresulteerd in een winst, wordt de verkoopwinst dan wel onder de deelnemingsvrijstelling vrijgesteld? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot sommige gevallen waarin – tegenstrijdig aan diezelfde deelnemingsvrijstelling – verliezen mogen worden afgetrokken van de fiscale winst?
De verkoopwinst van een Nederlands moederbedrijf behaald met de verkoop van een binnenlandse of buitenlandse deelneming, al dan niet in een verdragsland, is vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling. Dat geldt ook voor een verkoopverlies, waardoor het verlies niet aftrekbaar is. Er kunnen derhalve geen gevallen bestaan waarin een dergelijk verlies aftrekbaar is.
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gemeld dat de Nederlandse Vereniging van Banken niet zal afzien van het boetebeding bij vervroegde aflossing van hypotheken?1
Ja.
Deelt u de mening van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat een dergelijke boeterente ongepast is in deze tijd waarin ruim een miljoen huiseigenaren kampen met een hypotheek die onder water staat?
Het feit dat de hypothecaire schuld groter is dan de waarde van de woning hoeft geen acuut probleem op te leveren voor de huiseigenaar. Dat neemt niet weg dat deze situatie een risico op restschuld bij (gedwongen) verkoop geeft. Om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen heeft het kabinet de rente voortkomend uit een restschuld reeds aftrekbaar gemaakt voor een periode van 10 jaar. Bovendien heeft het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd dat het onder strikte voorwaarden mogelijk wordt om restschulden onder NHG te financieren. Tevens geldt dat bij het aflopen van een rentevast periode, gedwongen verkoop en verhuizing naar een andere koopwoning normaal gesproken geen boeterentes worden berekend en een restschuld dus ongehinderd kan worden ingelost met bijvoorbeeld spaargeld of een schenking.
Daarnaast is het kabinet van mening dat de boeterente extra aflossen niet in belangrijke mate in de weg staat. Ook niet als huiseigenaren extra willen aflossen om de woningwaardedaling op te vangen. De aflossingsgrenzen waarbinnen boetevrij mag worden afgelost stellen immers een beperking aan het bedrag dat binnen een jaar extra mag worden afgelost, niet wat over de gehele looptijd van de lening mag worden afgelost. Dus – uitgaande van het minimum van 10% dat is vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financiering – kan bijvoorbeeld na drie jaar minimaal 30% van het aanvangsbedrag van de hypotheek worden afgelost. Als dit wordt afgezet tegen een gemiddelde woningwaardedaling van 20%2 ziet het kabinet voor deze gevallen geen belemmering in de gehanteerde grenzen waarbinnen boetevrij kan worden afgelost om binnen een afzienbare termijn het schuldniveau terug te brengen onder de woningwaarde.
Is het waar dat in de praktijk tijdens de looptijd van een hypotheekovereenkomst niet meer dan 10 tot 20% van het hypotheekbedrag jaarlijks boetevrij mag worden afgelost?
In de Gedragscode hypothecaire financiering is opgenomen dat minimaal 10% van het oorspronkelijke bedrag aan financiering vergoedingsvrij mag worden afgelost door de hypotheeknemer per kalanderjaar. In de praktijk wordt door hypotheekverstrekkers bij bepaalde hypotheekvormen een percentage tot 20% vergoedingsvrij aflossen gehanteerd, dit is dan vastgelegd in individuele hypotheekovereenkomsten met de hypotheeknemer. De hoogte van het percentage dat boetevrij mag worden afgelost volgt uit een afweging tussen enerzijds de ruimte die de klant heeft om boetevrij af te lossen en anderzijds de kosten die dit veroorzaakt.
Deelt u de mening dat het positieve effect voor de woningmarkt van het verstandige voornemen van de voorgenomen verruimde en verhoogde eenmalige schenkingsvrijstelling van € 100.000 beperkt kan worden als banken vasthouden aan het boetebeding?
In hoeverre een boeterente een rol speelt indien 100.000 euro ineens wordt afgelost is afhankelijk van het beleid van de bank, de hoogte van de hypothecaire lening, de hoogte van de verschuldigde rente en de actuele rente en de resterende looptijd van de lening of rentevastperiode. Overigens kan de vrijstelling in de schenkbelasting ook worden aangewend voor aankoop van een eigen woning of verbouwing daarvan.
Vindt u het te billijken dat banken die mede overeind gehouden zijn / worden met geld van de belastingbetaler, nu niet bereid zijn het boetebeding te laten vervallen bij vervroegde aflossing? Kunt u verklaren waarom alleen ABN AMRO en SNS het voornemen hebben de boeterente te laten vervallen?
Meerdere banken bekijken momenteel de mogelijkheid de boeterente te laten vervallen in het specifieke geval dat gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. Het is niet in alle gevallen mogelijk om zonder gevolgen de boeterente te laten vervallen door banken. Boeterente is een vergoeding voor gemiste (toekomstige) rente inkomsten waarmee rekening is gehouden bij het aantrekken van financiering en het bepalen van het rentepercentage. Dit betekent ook dat de boete alleen maar wordt gerekend als de marktrente lager is dan de contractrente. Het kunnen hanteren van een boeterente zorgt ervoor dat hypotheekverstrekkers bereid zijn hypotheken met een langere looptijd te verstrekken. Een langere looptijd biedt klanten voor een langere tijd zekerheid over hun maandelijkse lasten.
Deelt u de mening dat vervroegde aflossing kan bijdragen aan versterking van de bankbalansen en verlaging van het risico voor hypotheeknemer én hypotheekverstrekker, en dat hiermee een breed maatschappelijk belang wordt gediend?
Vervroegd aflossen kan een positief effect hebben op het tegengaan van het risico op restschulden van consumenten. Verlaging van de LTV’s kan ook gunstig uitpakken voor de bankbalansen en de positie van banken op de kapitaalmarkt. Een onvoorspelbare stroom aan vervroegde aflossingen is overigens niet per definitie wenselijk voor de bank omdat hierdoor een onzekere factor wordt toegevoegd aan de aangetrokken financiering. Dit kan uiteindelijk ook impact hebben op de klant.
Bent u bereid met de banken in overleg te gaan om het laten vervallen van de boeterente te bepleiten en om na te gaan onder welke voorwaarden dit verantwoord kan worden gerealiseerd?
Zoals bekend heb ik de banken gevraagd de boeterentes te laten vervallen indien gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. SNS heeft als eerste aangegeven hiertoe bereid te zijn. ABN AMRO kijkt concreet naar mogelijkheden voor het vervallen van de boeterentes. Naar ik heb begrepen willen ook andere banken kijken naar mogelijkheden om de boeterentes te laten vervallen, indien gebruik wordt gemaakt van deze tijdelijke verruimde schenkingsvrijstelling.
Bent u bereid, in verband met de algemene politieke beschouwingen, deze vragen te beantwoorden vóór dinsdag 24 september om 12.00 uur?
Ja.
Boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt |
|
Enneüs Heerma (CDA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kleine fout, forse boete, Asielzoeker, ondernemer en gemeente gedupeerd doordat ambtenaar vergeet werkvergunning te regelen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit soort situaties, waarin het om slechts één persoon gaat, en er een inval door vier man politie en een maand later door de Inspectie SZW wordt gedaan? In hoeverre zijn zulke acties representatief voor het optreden van de politie en de inspectie bij de bestrijding van illegale tewerkstelling in het algemeen en bij soortgelijke gevallen in het bijzonder? Kunt u aangeven op welke wijze de proportionaliteit wordt meegewogen?
De Inspectie SZW heeft als taak om erop toe te zien dat wetten en regels worden nageleefd, ook wanneer er geen sprake lijkt te zijn van een opzettelijke overtreding. Daarbij merk ik op dat de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid in de regel niet van tevoren kan worden vastgesteld. De controle door de Inspectie past binnen het reguliere inspectiepatroon, waarin inspecties plaatsvinden op basis van meldingen, signalen en informatie vanuit de eigen organisatie en andere toezichthouders.
Deelt u de mening dat, waar het slechts een stageplaats voor een korte periode betreft, er niet gesproken kan worden van verdringing van een reguliere arbeidsplaats? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat tot de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (Kamerstukken 33 475), waarin staat dat arbeidswetgeving dient ter bescherming van werknemers tegen slechte arbeidsomstandigheden, onderbetaling, illegaliteit en verdringing op de arbeidsmarkt?
De Wet arbeid vreemdelingen stelt dat het een werkgever verboden is om een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. In de wet wordt een breed begrip van arbeid gehanteerd. Alle vormen van werk vallen hieronder, dus ook onbetaalde arbeid en «stages». De aanstelling van een vreemdeling op een «stageplek» gaat mogelijk ten koste van de aanstelling van prioriteitsgenietende arbeidskrachten op deze arbeidsplek. Er kan dus wel degelijk sprake zijn van verdringing op de arbeidsmarkt.
Bij de afgifte van een tewerkstellingsvergunning wordt gekeken of aan alle geldende arbeidsvoorwaarden wordt voldaan. In die zin dient de Wet arbeid vreemdelingen ter bescherming van werknemers tegen slechte arbeidsomstandigheden, onderbetaling en illegaliteit.
Op welke wijze kan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht bij de boeteoplegging worden betrokken, als bijvoorbeeld sprake is van een eerste en relatief lichte overtreding en er sprake is van een omissie? Kan in dat soort situaties bijvoorbeeld de boete worden gematigd, conform de Beleidsregel Boeteoplegging Wet Arbeid Vreemdelingen 2013? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Algemene wet bestuursrecht dient een boete evenredig te zijn met de verwijtbaarheid die iemand treft. Dit beginsel is uitgewerkt in de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen. De boete kan met 25%, 50% of 75% worden gematigd, afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid. Een matiging vindt niet plaats als een onderneming of persoon door onwetendheid de regels van de Wet arbeid vreemdelingen overtreedt. Of sprake is van verminderde verwijtbaarheid, wordt beoordeeld bij de boeteoplegging en zal in een bezwaar- en beroepsprocedure opnieuw beoordeeld kunnen worden.
Kunt u aangeven of zich vergelijkbare gevallen hebben voorgedaan als het onderhavige geval in Eindhoven en zo ja hoeveel, waarbij de Inspectie SZW op eenzelfde wijze heeft gehandeld qua oplegging en hoogte van boetes?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 past deze zaak binnen het reguliere handhavingspatroon, waarbij met toepassing van de Beleidsregel boeteoplegging Wav een boete is opgelegd. Daarin verschilt deze zaak niet van andere zaken waarin de Inspectie SZW een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen constateert.
Deelt u de mening dat met het opleggen van een maximale boete in gevallen als het onderhavige goedwillende werkgevers en organisaties ten onrechte op één lijn worden gesteld met notoir malafide werkgevers die structureel de wet overtreden ten behoeve van financieel gewin? Zo nee, waarom niet?
Nee. Binnen de wet bestaat er een breed scala aan sanctiemogelijkheden, afhankelijk van de specifieke overtreding. Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving zijn extra sanctiemogelijkheden gecreëerd om notoire overtreders te treffen. Ondernemingen die de arbeidswetgeving herhaaldelijk overtreden krijgen een verhoogde boete opgelegd. Uiteindelijk kunnen zelfs werkzaamheden worden stilgelegd. Zo wordt extra ingezet op de aanpak van notoire overtreders. Op basis van een risicoanalyse bepaalt de Inspectie bovendien waar het risico op overtreding het hoogst is en extra toezicht geboden is.
Deelt u de mening dat door het optreden van de Inspectie SZW in het onderhavige geval het risico ontstaat dat goedwillende organisaties en bedrijven bevreesd raken om een vreemdeling te helpen met integratie en inburgering in de vorm van bijvoorbeeld werk of stage? Zo niet, waarom niet?
Ik juich toe dat organisaties en bedrijven zich maatschappelijk betrokken tonen door vreemdelingen te helpen integreren en inburgeren als het gaat om vreemdelingen die hier voor langere tijd mogen verblijven. Ook wanneer het gaat om het tewerkstellen van een vreemdeling, zijn zij echter verplicht zich aan de wet te houden en zich te vergewissen van de voorwaarden waaronder zij een vreemdeling te werk mogen stellen.
Op welke wijze houdt de Inspectie SZW in de handhaving en boetebeschikkingen ook rekening met de op 1 juni 2013 in werking getreden Wet modern migratiebeleid, onder het regime waarvan voor houders van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf geldt dat arbeid vrij is toegestaan zonder dat een tewerkstellingsvergunning nodig is?
De Inspectie SZW kijkt bij de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen naar de feiten en omstandigheden in de situaties die zij onderzoekt, dus ook naar de arbeidsaantekening op de verblijfsvergunning die geldt op het moment van tewerkstelling. In dit geval was geen sprake van een verblijfstitel op grond waarvan het verrichten van arbeid zonder tewerkstellingsvergunning is toegestaan.
Wat gaat u ondernemen om te waarborgen dat de Inspectie in de handhaving en boeteoplegging voldoende proportioneel en naar evenredigheid optreedt?
Gelet op de antwoorden op voorgaande vragen, acht ik geen noodzaak aanwezig om maatregelen te nemen.
Het bericht ‘EU plan to suspend visa-free travel’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Legal wrangling looms over EU plan to suspend visa-free travel»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Europese Commissie van plan is een procedure bij het Europese Hof te starten met betrekking tot de opschorting van het visa-vrije verkeer?
Het bericht heeft betrekking op het besluit van het Europees Parlement om in te stemmen met een wijziging van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld. Deze wijziging voorziet in een mechanisme dat kan leiden tot herinvoering van de visumplicht bij een plotselinge toename van het aantal asielaanvragen, het aantal aangetroffen illegaal verblijvende burgers en/of een verslechtering van het aantal terug te nemen onderdanen van het betreffende derde land (noodremprocedure). Deze wijziging voorziet ook in de mogelijkheid van herinvoering van de visumplicht op grond van een gebrek aan wederkerigheid in het visumbeleid van een al van de visumplicht vrijgesteld derde land (reciprociteitsmechanisme). De bedenkingen van de Europese Commissie liggen op het terrein van het reciprociteitsmechanisme. De Commissie heeft gesteld dat ze zich het recht voorbehoudt juridische stappen te ondernemen teneinde verduidelijking te krijgen of bepaalde onderdelen van het reciprociteitsmechanisme uit de Verordening strijdig zijn met het EU-werkingsverdrag (artikelen 290 en 291 VWEU inzake gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden).
Wat is uw mening over de analyse van de Europese Commissie zoals weergegeven in onderhavig artikel? Wat is de Nederlandse positie in dit geval?
De in het artikel opgenomen uitspraken van de woordvoerder van Commissaris Malmström geven het standpunt van de Commissie correct weer. Het kabinet begrijpt de zorgen van de Commissie. Tegelijkertijd hecht het kabinet aan totstandkoming van de noodremprocedure. Deze was alleen haalbaar indien werd voldaan aan de wens van het Europees Parlement ten aanzien van de totstandkoming van een reciprociteitsmechanisme.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de inwerkingtreding van de wetgeving indien een procedure wordt gestart?
De Commissie heeft aangegeven verduidelijking van het Europese Hof van Justitie te willen ten aanzien van het reciprociteitsmechanisme. Welke stappen de Commissie daartoe zal nemen en in welke fase, is aan de Commissie. Afhankelijk van de door de Commissie te nemen stappen en een eventuele uitspraak van het EU-Hof zal duidelijk worden wat de eventuele gevolgen zijn. De Commissie kan niet eerder stappen ondernemen dan nadat de aangenomen Verordening is gepubliceerd. De Commissie beoogt met eventuele juridische stappen duidelijkheid te krijgen van het EU-Hof. Hiermee geeft de Commissie aan dat het haar gaat om een principieel punt en niet om de verordening in zijn geheel ongedaan te maken.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot opschorting van het visa-vrije verkeer van groot belang is? Zo ja, wat zult u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit mogelijk blijft en zo snel mogelijk inwerking zal treden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dat blijkt ook uit het feit dat de mogelijkheid tot opschorting van dat visumvrije verkeer op initiatief van Nederland is opgenomen. Nu een compromis is bereikt tussen de Raad en het EP ten aanzien van de wijziging van de Visumverordening, is het de verwachting dat de wetgevingsprocedure snel kan worden afgerond. Het kabinet is voornemens met het compromis in te stemmen.
Het bericht dat een hoge politiefunctionaris buiten functie is gesteld wegens het lekken van informatie |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «politiechef buiten functie gesteld wegens het lekken van informatie»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, deelt u dan de mening dat het onbestaanbaar is dat deze politiechef recent functies heeft gekregen in de top van de Nationale Politie en de Politieacademie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van dit bericht. De voorzitter van het College van Bestuur van de Politieacademie heeft een disciplinair onderzoek ingesteld naar het mogelijk zonder toestemming naar buiten brengen van vertrouwelijke informatie en documenten door twee medewerkers van de Politieacademie. In het kader van het onderzoek en het belang van de privacy van de bij dit lopende onderzoek betrokken medewerkers, kan ik geen verdere informatie verstrekken. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af voordat ik een standpunt in neem en conclusies trek.
Deelt u de mening dat deze situatie bijzonder onverkwikkelijk is, omdat met het uit de functie zetten van de Nationaal Commandant van de Nuclear Security Summit dit het tweede geval is in korte tijd? Zo nee, waarom niet?
Integriteit staat hoog in het vaandel, bij mij, de politie en de Politieacademie. Er is dan ook structurele aandacht voor integriteit en het belang van een integere politieprofessional en politieorganisatie. De politie en de Politieacademie voeren bovendien een krachtig preventief en repressief beleid ten aanzien van integriteitschendingen en zullen dat ook in de toekomst blijven doen.
Deelt u de mening dat het er op lijkt dat managers in de politietop elkaar de hand boven het hoofd houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u eraan doen om nu eindelijk eens korte metten te maken met corrupte en informatie lekkende politiemensen in de top van de organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Heling van door Oost-Europese bendes gestolen goederen in Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oost-Europese bendes verkopen buit in Nederland»?1
Ja.
Kent u het in het bericht genoemde onderzoek van de Universiteit Utrecht? Zo ja, wilt u dat voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen?
Bij brief van 9 oktober 2013 (Kamerstukken II 2013/2014 29 911, nr. 85) heb ik uw Kamer het onderzoek van de Universiteit Utrecht en mijn reactie daarop doen toekomen.
Deelt u de conclusies van de onderzoekers dat veel van de door Oost-Europese criminelen gestolen goederen op Nederlandse markten worden verkocht? Zo ja, wat gaat u hier concreet tegen doen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers baseren deze bevinding vooral op interviews en eigen observaties op Nederlandse markten, niet op strafrechtelijke onderzoeken. De betrokken partijen in Rotterdam geven aan de signalen over het Afrikaanderplein niet in die vorm en mate te herkennen. Noch bij de gemeente Rotterdam noch bij de markt, de marktmeesters en de politie aldaar zijn concrete gevallen bekend van het verhandelen van door Oost-Europese bendes gestolen goederen. Op de Beverwijkse Markt is sprake van verticaal toezicht: gemeente, politie, het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst en andere handhavingsdiensten controleren deze markt regelmatig en hanteren een integrale aanpak. Daarnaast is sprake van horizontaal toezicht door de Beverwijkse Bazaar zelf. Als er voldoende concrete aanwijzingen zijn, stellen Openbaar Ministerie en de politie strafrechtelijke onderzoeken in. Dit is in het verleden ook gebeurd en dit heeft tot veroordelingen geleid.
Was u al eerder op de hoogte van de heling van deze gestolen goederen via Nederlandse markten? Zo ja, wat heeft u daar tegen gedaan? Zo nee, waarom hebt u daar een onderzoek van wetenschappers voor nodig?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het nodig is om de capaciteit en prioriteit bij de politie om heling tegen te gaan uit te breiden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet? Hoe kan het dan dat openlijk op Nederlandse markten gestolen goederen worden verkocht?
De aanpak van heling vormt een van de actiepunten in de integrale aanpak van mobiele bendes. Kern van de aanpak vormt de landelijke invoering van het digitale opkopersregister (DOR) en de koppeling tussen diefstalregisters van onder meer de stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit (fietsdiefstal), de RDW, KMar en VbV (voertuigdiefstal), stopheling.nl, gevondenofverloren.nl, de database kunst- en antiekcriminaliteit van de Landelijke Eenheid en van een aantal grote opkopers, zodat er één centraal en goed gevuld diefstalregister komt. Invoering van het DOR zal leiden tot betere opsporing van diefstal en heling; er zullen meer high impactdelicten worden opgelost en er zullen meer inbrekers, overvallers, winkeldieven, straatrovers en helers worden vervolgd. Bij een eerdere proef met het DOR zijn in een half jaar tijd 44 verdachten aangehouden en 68 zaken opgelost.
Deelt u de mening van de in het artikel aangehaalde Oost-Europese criminelen dat de Nederlanders naïef zijn als het gaat om het moeilijk maken dat hun spullen worden gestolen? Zo ja, waarom? Wat gaat u doen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
De mening van Oost-Europese criminelen dat Nederlanders naïef zijn ten aanzien van de beveiliging van hun eigendommen deel ik niet. Integendeel: uit onderzoek blijkt dat de overgrote meerderheid van de Nederlandse burgers en bedrijven preventieve maatregelen treft om hun have en goed te beschermen. Zo blijkt uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven dat driekwart van de bedrijven preventieve maatregelen treft. Uit de Veiligheidsmonitor 2012 komt naar voren dat ruim driekwart van de Nederlanders maatregelen heeft getroffen om de eigen woning te beveiligen, zeventig procent laat geen waardevolle spullen in de auto liggen en een derde van de Nederlanders laat waardevolle spullen thuis om diefstal of beroving te voorkomen.
Bent u op de hoogte van de kritiek op de Nederlandse politie van de politiekorpsen in de vier genoemde Oost-Europese landen? Zo ja, wat is de aard van die kritiek en deelt u die? Zo nee, wilt u zich dan op de hoogte doen stellen van die kritiek en daarover de Kamer berichten?
Ik heb kennis genomen van de kritiek die de politiekorpsen in de vier onderzochte Oost-Europese landen en in België en Duitsland geuit hebben op de Nederlandse politie. De kritiek richt zich met name op de internationale samenwerking en het vermeende gebrek aan daadkracht van onze zijde. De Nederlandse politie onderkent ten volle het belang van een goede samenwerking met het buitenland. De afgelopen tijd heeft ze al geïnvesteerd in het verbeteren van de rechtshulprelaties. De komst van de Nationale Politie heeft eraan bijgedragen dat hierop beter intern gestuurd kan worden. Op het dossier van mobiel banditisme bestaan reeds goede relaties met buitenlandse politiekorpsen en waar nodig zullen die worden verbeterd.
De aanpak van de productie van GHB en de verkoop van grondstoffen hiervoor |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grondstof GHB moet op harddrugslijst»1 en het bericht «OM en politie ten strijde tegen online GHB-grondstof»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de drug GHB?3 4
Ja.
Deelt u de mening van de landelijk officier synthetische drugs van het Openbaar Ministerie (OM) dat GBL, de grondstof van de drugs GHB, op lijst 1 van de Opiumwet moet komen zodat de handel en productie van GHB beter aangepakt kan worden?
De quick scan van de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) naar het problematisch gebruik van GBL is nog niet afgerond. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verwacht het rapport in november te ontvangen. Hij heeft de CAM, waarin ondermeer de politie en het openbaar ministerie (OM) deelnemen, tevens gevraagd hem op basis van de resultaten van de quick scan te adviseren over een eventuele aanpassing van het beleid. Op grond van dit advies zullen wij ons beraden over de vraag of er aanleiding bestaat om stappen te nemen. Wij achten het niet wenselijk hierop vooruit te lopen. Wel herhalen wij dat het plaatsen van GHB op lijst I van de Opiumwet tot gevolg heeft gehad dat onder omstandigheden strafrechtelijk kan worden ingegrepen op grond van artikel 10a Opiumwet als GBL wordt verhandeld met het oog op het produceren van Opiumwetmiddelen. Daarbij bieden zowel de zuiverheidsgraad, de hoeveelheid, de aard van de afnemer (al dan niet een bekend industrieel bedrijf) of de klantenkring aanknopingspunten om verdachte transacties op te sporen en te vervolgen.
Bent u nog steeds van mening dat het niet wenselijk is dat Nederland, net zoals Australië en de Verenigde Staten, overgaat tot een verbod op meer dan 80% zuivere GBL? Waarop baseert u de mening dat deze maatregel nauwelijks effectief zal zijn? Zijn er onderzoeksresultaten in deze landen die dit bevestigen?
Wij verwachten dat een dergelijk verbod niet of nauwelijks effectief zal zijn, omdat ook GBL met minder dan 80% zuiverheid kan worden toegepast bij de productie van GHB. Ons zijn geen onderzoeksresultaten bekend uit landen die tot een dergelijk verbod zouden zijn overgegaan.
Deelt u de mening dat de bewijslast voor het OM vereenvoudigd wordt als er wel een dergelijk verbod zou zijn voor GBL met een hoge zuiverheidsgraad en dat het invoeren van een dergelijk verbod de drempel voor GHB productie in ieder geval zou verhogen?
Wij verwijzen naar het antwoord op vragen 3, 4 en 9.
Wat zijn inmiddels de ervaringen met de afspraken die het Landelijk Parket heeft gemaakt over de handel in GBL? Hoe vaak zijn ongebruikelijke of verdachte transacties van GBL inmiddels gemeld door de chemische industrie en door de 22 handelaren die nu bij het OM in het vizier zijn?
De afspraken houden in dat de chemische industrie is verzocht om op basis van vrijwilligheid ongebruikelijke of verdachte transacties van deze stoffen te melden bij het Meldpunt verdachte transacties chemicaliën, waarna doorgeleiding van de melding naar de politie plaatsvindt. Verder maakt het opwerpen van barrières voor de producenten deel uit van de bestrijding van de productie van synthetische drugs. Op 5 september jl. heeft het OM samen met de politie per e-mail een brief verzonden aan bekende online GBL-handelaren die volgens de politie en het OM het risico lopen zich schuldig te maken aan het overtreden van artikel 10a Opiumwet. In deze email zijn zij op dit risico gewezen en is hen dringend geadviseerd te stoppen met de verkoop van GBL. Na 5 september 2013 zijn er geen nieuwe meldingen gedaan van de invoer van GBL. Enkele handelaren hebben inmiddels te kennen gegeven te stoppen met de verkoop van GBL. Het OM houdt deze ontwikkelingen samen met de politie nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid de vrijwillige meldingsplicht te vervangen door een vergunningensysteem voor de verkoop van GBL zoals dat in EU-landen Bulgarije, Slowakije en Zweden het geval is? Deelt u de mening dat dit de drempel op GHB te produceren kan verhogen?
De World Health Organisation (WHO) werkt aan een risico-evaluatie van GBL. Afhankelijk van het resultaat zou dit kunnen leiden tot een advies aan de Commission on Narcotic Drugs van de Verenigde Naties om GBL onder controle te brengen. Nu binnen de EU onvoldoende draagvlak bestond om GBL op de Europese lijst van drugsprecursoren op te nemen, wachten wij het resultaat van de risico-evaluatie van de WHO en de eerdergenoemde quick scan van de CAM af.
Heeft u inmiddels binnen Europa gepleit voor denaturatie van GBL, zodat deze niet meer voor menselijke consumptie kan worden gebruikt, zoals eerder gebeurd is met spiritus? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Binnen de EU is gepleit voor beperkende maatregelen. De andere lidstaten van de EU hebben daaraan onvoldoende steun verleend.
Is de quick scan van de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs met betrekking tot het gebruik van GBL inmiddels afgerond? Welke adviezen heeft deze commissie uitgebracht voor aanpassingen van het huidige beleid?
Zie antwoord vraag 3.
De verstrekking van medisch noodzakelijke merkmedicijnen door een groep van apotheken |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de voorwaarden waaronder Spanhoff/BENU apotheken merkmedicijnen, waarvan de voorschrijvend arts heeft aangegeven dat deze medisch noodzakelijk zijn, verstrekt aan patiënten?1
Allereerst wil ik opmerken het niet aan mij is om de voorwaarden te beoordelen die de Spanhoff-groep hanteert ten aanzien van «medische noodzaak». Dat is een taak van toezichthouders zoals de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Voor het beslechten van verstrekkingsgeschillen staat een specifieke procedure open bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering. Daarnaast is de onderhands verstrekte e-mail bijna anderhalf jaar geleden verstuurd en is de inhoud daarvan wellicht niet meer actueel. Om deze twee redenen past mij terughoudendheid in mijn reactie.
Is regel 4 niet in strijd met de wet omdat daar gesteld wordt dat de apotheker de voorschrijvend arts kan overrulen en kan bepalen of een merkpreparaat al dan niet medisch noodzakelijk is? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit niet zo is?
Ik kan dit in zijn algemeenheid niet beoordelen. Een en ander is mede afhankelijk van de afspraken die apotheekhoudenden, artsen en zorgverzekeraars met elkaar hierover hebben gemaakt. In de op 18 september 2013 beantwoorde vragen (2013Z16189) van het lid Van Gerven (SP) heb ik hierover onder meer aangegeven:
Wat vindt u van het beleid dat apothekers van de leiding geen merkgeneesmiddelen bij patiënten thuis mogen bezorgen, maar wel als het gaat om generieke middelen? Wat vindt u ervan dat deze apotheken geen merkpreparaten op voorraad mogen hebben om zo een drempel op te werpen voor patiënten die door deze praktijk noodgedwongen weer opnieuw naar de apotheek moeten voor hun medicatie? Is dit geen vorm van machtsmisbruik?
Een dergelijk beleid zou niet erg klantvriendelijk zijn en kan mogelijk in strijd zijn met de contracten die de Spanhoff-groep heeft afgesloten met zorgverzekeraars. Een patiënt /verzekerde kan om die reden bijvoorbeeld ook beslissen om geneesmiddelen af te nemen van een apotheek die wel thuisbezorgt.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat bij het verstrekken van een merkpreparaat dit de apotheek «zomaar honderden euro’s» kan kosten? Is het preferentiebeleid in deze situatie niet een perverse prikkel die strijdig is met het belang van patiënten om die medicijnen te krijgen die noodzakelijk zijn?
Deze vraag is ook aan de orde gekomen in de op 18 september 2013 beantwoorde vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 29) van het lid Van Gerven (SP). In die antwoorden is aangegeven:
Is het waar dat bij deze apotheken ook niet-apothekers recepten nakijken en vervolgens privacygevoelige zaken – inclusief medisch geheim – naar recepten@spanhoff.nl gestuurd worden, welke mailbox wordt beheerd door een ict-er, familielid van de directie van Spanhoff die niet BIG-geregistreerd is? Is het waar dat deze persoon met het receptnummer kan inloggen bij CHA-online (= declaratiesysteem van apothekers) en hij zodoende alle medicatie die een patiënt gebruikt kan inzien? Zo ja, wat vindt u van deze situatie?
Ik weet niet of dit waar is. In de e-mail wordt geen melding gemaakt wie welke mailbox beheert.
Bent u bereid om in te grijpen in deze situatie waarbij kennelijk financiële motieven het patiëntenbelang schaden? Zo nee, waarom niet?
Nee, hier is geen rol voor VWS weggelegd maar voor de specifieke toezichthouders. Zie verder de antwoorden op de vragen 1, 2 en 4.
Het bericht dat de Amerikaanse National Security Agency (NSA) via telecomaanbieders het internationaal telefoonverkeer afluistert |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Amerikaanse inlichtingendienst NSA zich sinds 2011 toegang verschaft tot telefoonverkeer dat via de Belgische telecomprovider Belgacom verloopt?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Amerikaanse inlichtingendienst NSA zich toegang heeft verschaft tot een van de grootste telecombedrijven in een direct buurland?
Het bericht in De Standaard meldt onder meer dat niet zeker is wie verantwoordelijk is voor de inbreuk op de infrastructuur van het Belgische bedrijf Belgacom. Heimelijke activiteiten van statelijke actoren zijn in beginsel niet uit te sluiten.
Zijn er afgelopen twee jaar vergelijkbare veiligheidsinbreuken geweest op de communicatie-infrastructuur van Nederlandse telecomaanbieders? Zo ja, wat was de aard van de inbreuk, hoe vaak heeft het zich voorgedaan en was er sprake van malware geplaatst door een buitenlandse inlichtingendienst?
Er zijn geen aanwijzingen voor een vergelijkbare inbreuk op de infrastructuur van Nederlandse aanbieders van telecommunicatiediensten. De AIVD doet onderzoek naar aanleiding van de berichten. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat Nederland een direct doelwit is van de aanval.
De inbreuk bij KPN in het voorjaar van 2012 was overigens geen activiteit van een statelijke actor. KPN heeft naar aanleiding van die inbreuk aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen.
De AIVD heeft herhaaldelijk gewezen op de kwetsbaarheden van de Nederlandse ICT-infrastructuur en de dreiging van digitale spionage. De afhankelijkheid van de Nederlandse samenleving en de economie van ICT is aanzienlijk, en de kwetsbaarheid van de ICT is hoog. Digitale aanvallen worden daarnaast steeds complexer en geavanceerder. De impact van digitale aanvallen op de nationale veiligheid en het economisch welzijn van de samenleving kan bijzonder groot zijn.
Is u bekend of Nederlandse telecomaanbieders afgelopen drie jaar een veiligheidsonderzoek hebben laten uitvoeren naar zeer geavanceerde malware op hun communicatie-infrastructuur? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst? Zo nee, bent u in het licht van de Amerikaanse praktijken en mogelijke hacks door andere landen, voornemens om bij telecomaanbieders aan te dringen op een dergelijk onderzoek?
Private partijen, waaronder aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten, zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van hun infrastructuur. De Telecommunicatiewet (Tw) bevat voor deze aanbieders verplichtingen voor de borging van de integriteit en de veiligheid van hun netwerken en diensten, waaronder het waarborgen van de vertrouwelijkheid van de telecommunicatie en de beschikbaarheid van de dienstverlening. Het gaat daarbij om technische en organisatorische maatregelen. De grote aanbieders zetten hiervoor structureel eigen capaciteit in.
Indien zij dat nodig achten, zetten zij hiervoor expertise van derden in. De recente berichten in de media onderstrepen het belang van deze maatregelen. Indien daar aanleiding voor is, kan de aanbieder worden verplicht bepaalde technische of organisator maatregelen te nemen of een veiligheidscontrole door een onafhankelijke deskundige te laten uitvoeren (art. 11a vijfde resp. zesde lid van de Telecommunicatiewet).
Naar aanleiding van de berichtgeving is KPN gestart met het uitvoeren van aanvullende onderzoeken.
De AIVD en het NCSC ondersteunen de vitale sectoren bij het beveiligen van hun ICT-infrastructuur. De AIVD heeft onder meer een methodiek ontwikkeld voor de analyse van kwetsbaarheden voor spionage. Digitale spionage is daarbij één van de aandachtspunten. Deze methodiek is bij de vitale sectoren onder de aandacht gebracht om hen te ondersteunen de eigen kwetsbaarheden inzichtelijk te maken.
Heeft u of Nederlandse telecomaanbieders afgelopen jaren verzoeken ontvangen van de Amerikaanse inlichtingendienst NSA dan wel andere buitenlandse inlichtingendiensten, om toegang te verschaffen tot internationaal telefoonverkeer? Zo ja, wat was daarop de reactie?
Het is de regering niet bekend of buitenlandse mogendheden Nederlandse aanbieders van telecommunicatie hebben benaderd. Over contacten tussen de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en buitenlandse diensten worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Heeft u de hacks op Europese, en Nederlandse communicatiesystemen in het bijzonder, aan de orde gesteld bij de Amerikaanse regering? Zo ja, was de uitkomst van die gesprekken? Zo nee, bent u voornemens de privacyschending van Nederlandse burgers aan de orde te stellen bij de Amerikaanse regering?
De Eurocommissarissen van Justitie en van Binnenlandse Zaken hebben naar aanleiding van mediaberichten op 14 juni jl. overleg gevoerd met de Amerikaanse minister van Justitie. Inmiddels buigt een EU-VS expertgroep zich over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van elektronische gegevens van burgers, met als doel wederzijds inzicht in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtsstaat. De Nederlandse regering steunt dit initiatief. Naar verwachting voltooit de expertgroep dit najaar zijn eindrapport. Het onderwerp PRISM is besproken en marge van de JBZ-raad van 7 oktober jl.
Bent u bereid de inbreuken door de VS en mogelijk ook andere landen, actief te agenderen in de eerstvolgende Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) en te pleiten voor gezamenlijk Europees optreden tegen deze schendingen van privacy van Europese burgers?
Zie antwoord vraag 6.
Mensenrechtenschendingen in Rusland |
|
Pia Dijkstra (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel gesprekken en acties door Nederland en de EU zijn ondernomen tegen de anti-homo en NGO-wetgeving van Rusland? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de tot nu toe gevoerde gesprekken en ondernomen acties tegen de anti-homo- en NGO-wetgeving van Rusland door Nederland en de EU?
Vanaf het moment dat wetgeving inzake NGO’s (buitenlandse financiering en betiteling als «buitenlands agent») en de zogenoemde «anti-homopropagandawet» aan de orde zijn, hebben Nederland en de EU herhaaldelijk hun zorgen tegenover Rusland kenbaar gemaakt. Het onderwerp wordt door de premier, door de minister van Buitenlandse Zaken, alsmede wanneer relevant door andere bewindslieden bij gesprekken met Russische collega’s opgebracht.
In EU-verband vormen de door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») het raamwerk voor het handelen van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft op 30 januari 2013, mede op verzoek van Nederland, een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet en op 26 maart 2013 in een verklaring haar zorgen uitgesproken over de NGO wetgeving en de onderzoeken bij NGO’s. Ook in de mensenrechtenconsultaties tussen de EU en Rusland zijn hierover van EU-zijde zorgen uitgesproken. Bij de eerstvolgende bespreking in de RBZ waar Rusland op de agenda staat zal Nederland de mensenrechtensituatie in Rusland in brede zin aan de orde stellen.
De ontwikkeling van de mensenrechtensituatie in Rusland baart Nederland zorgen. Deze negatieve ontwikkeling is al enige tijd gaande. Dialoog en samenwerking zijn de effectiefste elementen waarmee Nederland kan bijdragen aan verbetering van de mensenrechten. Nederland beschouwt het bilaterale jaar als een mogelijkheid voor een intensivering hiervan.
Bent u van mening dat er voldoende juridische basis is om een statenklacht bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in te dienen tegen Rusland? Zo ja, bent u bereid om een statenklacht in te dienen? Wat is hierbij uw afwegingskader?
Een statenklacht is een bijzonder zwaar middel dat in uitzonderlijke gevallen en in laatste instantie wordt ingezet. Nederland wil inzetten op brede internationale aandacht en dialoog over de wetgeving en de positie van de LHBT-gemeenschap in Rusland in plaats van een bilateraal proces te entameren met de daaruit voortvloeiende verharding van standpunten. Daarbij kan worden gedacht aan politieke steun aan de Commissaris Mensenrechten van de Raad van Europa, het agenderen van het kritische rapport van de Venetiëcommissie over (onder meer) de Russische LHBT-wetgeving, het toezicht op de naleving door de Russische regering van de Hofuitspraak in de zaak Alekseyev tegen Rusland, contact met de secretaris-generaal van de Raad van Europa, bespreking in de Human Dimension Implementation Meeting van de OVSE, alsmede bilaterale en EU-initiatieven.
Bent u van mening dat er voldoende juridische basis is om krachtens artikel 8 van het statuut van de Raad van Europa een schorsingsprocedure in gang te zetten? Zo ja, bent u bereid hiervoor het initiatief te nemen en draagvlak te creëren bij de andere lidstaten? Wat is uw afwegingskader bij het al dan inzetten van een schorsingsprocedure?
De in artikel 8 vastgelegde schorsingsprocedure is een zeer zwaar middel, dat tot op heden nooit is gebruikt. Slechts één keer is met deze schorsingsprocedure gedreigd, namelijk in het geval van Griekenland na de militaire coup. Dat heeft geleid tot tijdelijke uittreding van Griekenland uit de Raad van Europa. Het in gang zetten van de schorsingsprocedure tegen Rusland ligt niet voor de hand.
Nederland zet consequent andere mogelijkheden en instrumenten in om Rusland er op te wijzen dat het in strijd handelt met zijn internationale verplichtingen (zie antwoord vraag 2). Hierbij wordt de voorkeur gegeven aan voortzetting van de dialoog boven het starten van procedures die tot minder mogelijkheden leiden om de situatie van de mensenrechten in Rusland bespreekbaar te maken en te werken aan verbetering.
Hoe staat u tegenover de maatregel van schorsing van Russische parlementariërs door de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa?
Het is niet aan het kabinet te treden in overwegingen binnen de Parlementaire Assemblee met betrekking tot een mogelijke schorsing van Russische parlementariërs. Eerder, in 2000, heeft de Parlementaire Assemblee zelf overwogen dat de situatie in Rusland beter in dialoog kon worden verbeterd dan in een situatie waarin de banden zijn doorgesneden. Binnen het Comité van Ministers heeft Nederland een sterke voorkeur om de dialoog met Rusland open te houden, omdat dat de beste manier is om te komen tot verbetering van de mensenrechtensituatie in Rusland.
Bent u bereid om een EU-resolutie tegen Rusland door de VN-Mensenrechtencommissie te entameren?
Voor indiening van een resolutie in de VN-Mensenrechtenraad of in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN is onvoldoende steun. De EU maakt gebruik van andere mogelijkheden om in multilateraal verband de Russische mensenrechtensituatie kritisch aan de orde te stellen. Een goed voorbeeld daarvan is de meest recente EU-verklaring van 17 september in de VN-mensenrechtenraad, die mede dankzij Nederlandse inbreng tot stand kwam. In de verklaring roept de EU Rusland op de vrijheid van meningsuiting, vergadering en bijeenkomst te garanderen voor NGOs en mensenrechtenverdedigers. Daarnaast spreekt de EU grote zorg uit over het effect van de anti-propagandawetgeving op de rechten van LHBT in Rusland. Tot slot roept de EU Rusland op de rechten van iedereen te respecteren en actief te streven naar een betere positie van minderheden in de Russische maatschappij. Tijdens de Universal Periodic Review (UPR) dit voorjaar – waar Rusland aan de orde kwam – hebben EU-lidstaten eveneens hun zorgen opgebracht. Nederland heeft Rusland o.a. vragen gesteld over en aanbevelingen gedaan t.a.v. LHBT-rechten en mensenrechtenverdedigers.
Welke andere middelen heeft Nederland tot zijn beschikking om Rusland te beïnvloeden? Welke overweegt u in te zetten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Experimenten met cannabisverstrekking |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ministerie levert wiet Utrechtse proef»1 en «Wietexperiment nu al op losse schroeven»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het geen gemeentelijke taak is opdrachtgever te zijn van een volksgezondheidsexperiment zoals het door de gemeente Utrecht voorgestelde GGZ-behandelexperiment? Deelt u de mening dat alleen daarom al het Bureau Medicinale Cannabis van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen wiet voor dit experiment moet leveren? Zo nee, welke voorwaarden stelt u voor het leveren van wiet voor een Utrechts experiment met hasjverstrekking aan mensen met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen en een ernstige cannabisafhankelijkheid?
Er is nog geen aanvraag voor een Opiumwetontheffing ingediend voor een experiment (van een behandeling) waarbij cannabis wordt verstrekt aan patiënten met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen en een ernstige cannabisverslaving. Vragen met betrekking tot dit experiment kunnen wij daarom op dit moment niet beantwoorden. Overigens is het nu ook al mogelijk medicinale cannabis voor te schrijven ten behoeve van patiënten in het kader van hun behandeling. Een eventuele aanvraag zal ik toetsen aan de daarvoor geldende criteria. Deze criteria zijn in overeenstemming met internationale verdragen.
Wordt in het voorgestelde experiment alleen de acceptatie van bepaalde cannabisvarianten onderzocht of ook de werking?
Zie antwoord vraag 2.
Is het voorgestelde experiment alleen gericht op het dempen van psychotische symptomen of stelt u, in het geval u toestemming verleend voor dit experiment, ook nadrukkelijk de voorwaarde dat het experiment gericht moet zijn op het afbouwen van het gebruik en gebruikers afhelpen van de verslaving?
Zie antwoord vraag 2.
Welke aantoonbare bewijzen zijn er voor de werking van het voorgenomen experiment bij mensen met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het aangekondigde experiment nog niet goedgekeurd is door de hiervoor ingestelde ethische commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het experiment ook in het licht van internationale verdragen getoetst moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er momenteel geen onderzoek wordt gedaan naar een methode om te zorgen dat de doelgroep van het beoogde experiment van de verslaving af kan worden geholpen?
Lopende onderzoeken naar een methode waarbij patiënten met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen in combinatie met ernstige cannabisafhankelijkheid van hun verslaving af kunnen worden geholpen zijn ons niet bekend.
Deelt u de mening dat de volksgezondheid het beste gediend is als het cannabisgebruik wordt teruggedrongen?
De volksgezondheid is het best gebaat bij het huidige Nederlandse drugsbeleid. Dat beleid is gericht op het beschermen van de volksgezondheid en het voorkomen van gezondheidsschade, onder andere door voorlichting, educatie en preventie en door de scheiding van markten van softdrugs en harddrugs.
Deelt u de mening dat de door de Social Cannabis Club Domstad (SCCD) voorgestane besloten wietclub niet voldoet aan het belang van de volksgezondheid aangezien het gezonder is geen cannabis te gebruiken?
Het Bureau Medicinale Cannabis heeft op 8 oktober een ontheffingsaanvraag van de Stichting Social Cannabis Club Domstad ontvangen en zal deze aanvraag binnenkort beoordelen.
Hoe verhoudt het experiment met de SCCD zich tot uw eerdere stelling dat internationale verdragen hiervoor geen ruimte geven?
Zie antwoord vraag 10.
Tekort wijkagenten |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat in Overijssel niet voldaan wordt aan het wettelijke criterium van 1 wijkagent op 5.000 inwoners? Zo ja, hoe groot is het tekort op dit moment precies? Zo nee, wat is de stand van zaken?1
Momenteel heeft de eenheid Oost 415 wijkagenten. Dat aantal stijgt als de reorganisatie is afgerond tot 629 fte, verdeeld over de 27 basisteams en voldoet dan aan de norm van één wijkagent op 5.000 inwoners.
Hoe komt het dat in deze regio negen maanden na invoering van de Nationale Politie het aantal wijkaganten nog niet op peil is?
De nieuwe norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners is per 1 januari 2013 in werking getreden. In de oude situatie van het voormalige politiebestel gold nog geen landelijke norm, en lag de verantwoordelijkheid voor een voldoende aantal wijkagenten bij de korpsbeheerders en het regionaal college van burgemeesters. Het tempo waarmee aan de nieuwe norm kan worden voldaan, hangt derhalve in de eerste plaats af van de startsituatie per eenheid.
De nationale politie heeft in het inrichtingsplan (waarin de organisatiestructuur en de formatie van de nationale politie is beschreven) 3.413 wijkagenten opgenomen. Het inrichtingsplan voldoet derhalve aan de wettelijke norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners gemiddeld per eenheid.
Het landelijke aantal wijkagenten is op dit moment 3.456. Hiermee wordt de norm op dit moment, landelijk gezien, dus gehaald. De spreiding van het aantal wijkagenten is evenwel nog niet zodanig, dat in elke eenheid aan de norm wordt voldaan. Drie eenheden voldoen reeds ruim aan de norm, 3 eenheden voldoen daaraan vrijwel (meer dan 0,9 wijkagent per 5.000 inwoners). In vier eenheden, waaronder Oost, wordt de norm op dit moment nog niet gehaald.
Uiteraard dient zo snel mogelijk toegewerkt te worden naar de norm uit de wet. De realisatie van de nieuwe aantallen wijkagenten, conform de nieuwe organisatie en de daarbij geldende formatie, is onderdeel van het proces van de personele reorganisatie van de politie. Het aanstellen van extra wijkagenten betekent overigens niet dat er extra politiecapaciteit komt. Wijkagenten maken onderdeel uit van de vastgestelde formatie van een basisteam.
De basisteams – waar de wijkagenten onderdeel vanuit maken – worden eind 2014 inwerking gebracht. Het streven is dat daardoor eind 2014 elke eenheid van de nationale politie voldoen aan de norm van één wijkagent op de 5.000 inwoners. Dat geldt dus ook voor de eenheid Oost.
Deelt u de mening dat op dit punt in de wet niet afgeweken dient te worden en dat er zo snel mogelijk naar gewerkt moet worden om de norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners te halen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze regio hier snel naar toe werkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met bovengenoemde norm in de andere regio’s? Wordt deze norm daar wel gehaald? Hoeveel regio’s voldoen op dit punt aan de wet en hoeveel regio’s moeten hier nog aan werken? Kunt u garanderen dat een jaar na invoering, dus op 1 januari 2014, alle regio’s aan dit wettelijke vereiste voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de analyse dat de aanwas van nieuwe wijkagenten hapert omdat er tussen korpsleiding, vakbonden en u onenigheid is over de nieuwe functie-indeling? Zo nee, wat is volgens u dan de oorzaak van het uitblijven van groei in het aantal wijkagenten?
Om in alle eenheden te voldoen aan de norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners gemiddeld in de eenheid is afronding van de personele reorganisatie nodig. De Tweede Kamer wordt op korte termijn nader geïnformeerd over het overleg met de bonden hierover.
Wat is de laatste stand van zaken in de discussie over de nieuwe functie-indeling? Is er inmiddels zicht op het weer aan tafel krijgen van de bonden en het bereiken van overeenstemming dat op instemming kan rekenen van zowel de werknemers als de werkgever? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wethouders alarm slaan over de budgetten jeugdzorg |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat wethouders de noodklok luiden over de bezuinigingen op de jeugdzorg?1
Ik vind het belangrijk dat dit soort signalen mij vroegtijdig bereiken zodat ik, indien nodig, kan ondersteunen in het zoeken naar oplossingen. Gemeenten zijn hard bezig met het opstellen van de regionale transitiearrangementen. Bij het opstellen van de regionale transitiearrangementen hebben veel regio’s een uitvraag gedaan naar de omzetcijfers van aanbieders voor de jongeren in de regio. Een aantal regio’s geeft aan dat de omzetcijfers van aanbieders en de cijfers van verzekeraars hoger zijn dan de opgetelde (indicatieve) budgetten uit de meicirculaire 2013 van de regiogemeenten. Ik ben met de betreffende regio’s in gesprek over de mogelijke verklaringen van de verschillen.
Hoeveel gemeenten overwegen hun plannen niet in te dienen, omdat zij geen duidelijkheid krijgen over de verwachte budgetten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er niet van op de hoogte dat er gemeente zijn die hun plannen niet gaan indienen vanwege onduidelijkheid over de te verwachte budgetten. Begin oktober zal de Transitiecommissie Jeugd met een tussenrapport komen over de totstandkoming van de regionale transitiearrangementen. Ik zal u dit rapport toezenden.
Wat is uw reactie op de zorgen van Zuid-Hollandse gemeenten die meer dan 10% korting krijgen op het budget jeugdzorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn ambtenaren zijn naar aanleiding van hun recente signalen weer in gesprek gegaan met de Zuid-Hollandse gemeenten. Momenteel analyseren zij, samen met enkele aanbieders uit de regio, de verschillen tussen het (indicatieve) budget gepubliceerd in de meicirculaire 2013 en het budget dat is berekend door gemeenten op basis van cijfers van de aanbieders en verzekeraars. Daarbij wordt bezien hoe het (indicatieve) budget uit de meicirculaire 2013 tot stand is gekomen en hoe de gemeenten, zorgaanbieders en verzekeraars de regionale budgetten hebben berekend. Deze verschillenanalyse zal uitgevoerd worden voor meerdere regio’s. Zodra deze verschillenanalyses zijn uitgevoerd zullen we over de conclusies communiceren. Op www.voordejeugd.nl zullen nieuwsberichten en FAQ’s verschijnen zodat ook andere gemeenten de verschillen in de budgetten beter kunnen verklaren.
Kunt u verklaren waarom gemeenten minder budget krijgen dan u eerder liet weten? Wilt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten gaan uit van het budget zoals gepubliceerd in de meicirculaire van 2013. Dit is een indicatief budget. Nadere besluitvorming en het gebruik van recentere en verbeterde informatie kunnen leiden tot wijziging van het macrobudget. In de meicirculaire van 2014 wordt het definitieve budget gepubliceerd. In de meicirculaire is geen extra korting toegepast dan is toegelicht in de meicirculaire 2013 en in het rapport van de Algemene Rekenkamer2. Zij heeft op de berekening van het Rijk van het macrobudget voor de meicirculaire van 2013 een toets uitgevoerd.
Wanneer gaat u in gesprek met de Zuid-Hollandse gemeenten? Bent u bereid om het verslag hiervan naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel andere gemeenten luiden ook de noodklok over hogere kortingen op het budget jeugdzorg dan verwacht werd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer denkt u meer duidelijkheid te kunnen geven over de budgetten jeugdzorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord bij vraag 3. In de meicirculaire van 2014 zullen de definitieve budgetten voor gemeenten staan.
Hulpgelden aan Syrië |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ploumen’s 7,5 miljoen euro hulp gaat naar Assad, zeggen dokters van de Syrische oppositie» van Harald Doornbos?1
Ja.
Heeft u donderdag 12 september aangekondigd dat 7,5 miljoen euro van de extra 17 miljoen euro humanitaire hulp die toegezegd is, naar de Syrische Rode Halve Maan gaat? Klopt het dat deze organisatie vooral actief is in Damascus en overige door Assad gecontroleerde gebieden, en nauwelijks in de door rebellen gecontroleerde gebieden, waar het overgrote deel van de vluchtelingen zich bevindt?
Conform de toezegging van Minister Timmermans tijdens het AO Syrië op 30 augustus jl. heb ik mogelijkheden onderzocht om meer hulp aan ontheemden in Syrië te geven. Dat heeft geleid tot het besluit om 7,5 miljoen euro extra aan de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR beschikbaar te stellen voor de meest hulpbehoevende ontheemden in Syrië. Het geld gaat dus niet naar de Syrische Rode Halve Maan (SARC). UNHCR kan met deze ongeoormerkte bijdrage ter plaatse bepalen waar de hulp het meest nodig is. Ook worden overlappingen en lacunes in de hulp zo veel mogelijk voorkomen.
De Syrische Rode Halvemaan (SARC) is het belangrijkste uitvoeringskanaal voor humanitaire hulp binnen Syrië, en werkt onder andere in opdracht van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), WFP en UNHCR. SARC is overigens actief in zowel door de regering gecontroleerd gebied als gebieden die onder controle van de oppositie staan. Zij doet haar werk onder moeilijke en gevaarlijke omstandigheden en heeft inmiddels 22 stafleden verloren.
Het UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) benadrukte tijdens een conferentie van VN-noodhulporganisaties op 16 september jl. in Stockholm dat zowel in regeringsgebied als in door de oppositie beheerst gebied grote aantallen ontheemden zijn. Ter illustratie kan dienen dat dit jaar 25 cross line VN-hulpkonvooien naar door de oppositie gecontroleerd gebied en omstreden gebieden zijn gegaan. Hiermee zijn 2 miljoen hulpbehoevenden in moeilijk te bereiken gebieden in de gouverneraten Aleppo, Dera’a, Deir-ez-Zor, Hama, Homs en Idleb ondersteund.
De fondsen worden beschikbaar gesteld aan UNHCR. Er is geen reden om te twijfelen aan de inspanningen van deze organisatie om de hulp bij de meest hulpbehoevenden te brengen, ook al is dit moeizaam en gevaarlijk en zijn plaatsen waar gevochten wordt vaak niet of nauwelijks bereikbaar.
Kunt u aangeven hoe u denkt dat de gelden aan de Syrische Rode Halve Maan worden ingezet voor de vluchtelingen, waar het geld voor bedoeld is?
Zoals gesteld bij vraag 2 gaat het geld niet naar SARC maar naar UNHCR. Prioriteiten van het UNHCR-programma binnen Syrië zijn het verlenen van onderdak en bescherming van ontheemden, naast het beschikbaar stellen van basisbehoeften anders dan voedsel (zgn. non food items). Ook wordt psychosociale hulp verleend.
Welke garanties heeft u dat dit geld bij de 4 miljoen Syrische vluchtelingen terechtkomt, die zich overwegend in rebellengebied bevinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt de controle op de uitgaven van de Syrische Rode Halve Maan uitgevoerd?
UNHCR is ervoor verantwoordelijk dat de fondsen bij degenen terecht komen die dit het meest nodig hebben en monitort de uitvoering van zijn programma.
Het bericht ‘Zorgconsultant Humanitas kreeg ton voor maand werk’ |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgconsultant Humanitas kreeg ton voor maand werk»?1
Ja.
Is het waar dat de consultant in kwestie 95.000 euro declareerde voor één maand werk bij zorginstelling Humanitas DMH? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Is bij u bekend voor hoe lang deze consultant nog zal worden ingehuurd door Humanitas DMH? Heeft u enig middel waarmee u de vergoeding aanzienlijk (in lijn met de de Wet normering topinkomens) kunt verlagen?
De consulent declareerde dat bedrag, inclusief BTW, voor 209,5 uur werk. Zijn tarief was € 250 per uur exclusief BTW.
De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Wnt) kent een handhavingsparagraaf. In deze casus zal conform de wet worden gehandhaafd. De handhavingsprocedure begint met een onderzoek of er sprake is van naleving van de Wnt. De verdere handhavingsprocedure is eveneens zorgvuldig in de Wnt uitgewerkt. Mocht de handhavingsprocedure tot de conclusie leiden dat er geen sprake is van goede naleving van de Wnt, dan staan de verantwoordelijke minister bevoegdheden ter beschikking om naar Humanitas of de consulent handhavend op te treden.
Is het oordeel van hoogleraar Verhulp juist dat hier niet in strijd wordt gehandeld met de Wet normering topinkomens?
Zie het antwoord op vraag 2. In de Wnt is geregeld, dat in geval de functie van topfunctionaris in een periode van achttien maanden voor meer dan zes maanden wordt vervuld anders dan op grond van een aanstelling of een arbeidsovereenkomst, de voor die vervulling per kalenderjaar verschuldigde vergoeding niet meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bezoldigingsmaximum op grond van de Wnt.
Deelt u de mening dat «95.000 euro per maand wel heel dol is, en zeker niet in de geest van de wet [is]»?
Ik deel de mening dat in deze casus sprake is van een bovenmatige beloning.
Hoe beoordeelt u de stelling van de woordvoerder van de Raad van Toezicht van Humanitas DMH dat het hier gaat om een «privéaangelegenheid»?
De stelling van de woordvoerder van de Raad van Toezicht getuigt op dit punt niet van voldoende inzicht. In de zorg geldt al sinds 2003 een verplichting tot transparantie over de individuele bestuurdersinkomens.
Is er inmiddels bij u verantwoording afgelegd over deze kwestie? Zo ja, tot welke uitkomst heeft dat geleid? Heeft u ook gesproken met medewerkers? Zo ja, is het waar dat zij geen kritiek durven uiten op de consultant uit angst voor represailles?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft u met afkeuring kennisgenomen van de rechtvaardiging van de consultant in kwestie, namelijk dat hij zijn tarief nu al ruimschoots waard is omdat hij nu al voor één miljoen euro aan overbodige kosten heeft weten weg te snijden?
Dit argument kan op geen enkele wijze de bovenmatige honorering rechtvaardigen.
Valt de genoemde assistent, die ruim 35.000 euro per maand zou hebben gedeclareerd voor werk in de maand juli, ook onder de huidige Wet normering topinkomens (indien deze minimaal zes maanden zou worden ingehuurd)? Op welke termijn verwacht u met een wetsvoorstel te komen ter uitvoering van de passage uit het regeerakkoord die regelt dat ook medewerkers (en niet enkel bestuurders) van (semi)publieke organisaties onder de Wet normering topinkomens vallen?
De assistent valt niet onder de Wnt. Op 10 juli 2013 heb ik de Voorzitter van de Tweede Kamer een brief geschreven over de uitvoering van de afspraken in het regeerakkoord terzake van het topinkomensbeleid voor de publieke en semipublieke sector (TK 30 111, nr. 64). In deze brief heb ik uiteengezet, dat een apart wetsvoorstel, gericht op de uitbreiding van de reikwijdte van de maximumnorm van de Wnt naar alle medewerkers in de publieke en semipublieke sector zal worden opgesteld. Dit voorstel zal er geruime tijd voor de nagestreefde, uiterlijke inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2017 komen.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van publiek gefinancierde instellingen die zzp’ers/consultants inhuren die omgerekend fors meer betaald krijgen dan de Wet normering topinkomens voorziet of die een uurtarief ontvangen hoger dan 225 euro?
Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, is er sedert het kalenderjaar 2012 geen verplichting meer op grond van de ingetrokken Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) opgaven over topinkomens te doen. Met ingang van 2014 zullen de betreffende instellingen op grond van de Wnt opgave doen van overschrijdingen van het bezoldigingsmaximum van de Wnt, ook door niet-topfunctionarissen. In geval de functie wordt vervuld anders dan op grond van een aanstelling of een arbeidsovereenkomst voor meer dan zes maanden in een periode van achttien maanden, dan zal hiervan ook opgave worden gedaan. Naar mijn mening moeten we er voor waken om naast de nieuwe Wnt-rapportage nu andere, nieuwe registraties te introduceren.
Bent u van plan, nu blijkt dat (niet alle) zorginstellingen of andere publiek gefinancierde organisaties niet in staat zijn de inkomens van door hen voor een korte periode ingehuurde zzp’ers/consultants in de hand te houden, wettelijke normen te stellen aan de tarieven die mogen worden betaald aan deze categorie, al dan niet analoog aan het maximum uurtarief van 225 euro dat het Rijk zelf hanteert voor externe inhuur?
De Wnt voorziet heel bewust in de regeling van normering bij interim-vervulling van topfuncties voor meer dan zes maanden in een periode van achttien maanden. In de casus, die aanleiding heeft gegeven voor deze vragen, zal conform de wet worden gehandhaafd. Naar mijn mening verdient het de voorkeur aldus uitvoering te geven aan de wet en niet nu al naar aanleiding van deze casus conclusies te trekken over de wet.
Het bericht ‘Doodgestoken Zweedse deed aangifte van bedreiging’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Doodgestoken Zweedse deed aangifte van bedreiging»?1
Ja, ik betreur het overlijden van de betrokkene ten zeerste.
Klopt het dat de Zweedse studente die op 10 september 2013 in Den Bosch is doodgestoken, in augustus 2013 bij de politie aangifte heeft gedaan van ernstige bedreiging door haar ex-vriend?
Betrokkene heeft op 15 augustus 2013 in ’s-Hertogenbosch aangifte van bedreiging gedaan.
Klopt het dat die aangifte door de politie nog in behandeling genomen moest worden?
De aangifte van betrokkene is op 15 augustus 2013 opgenomen en op 16 augustus 2013 doorgezet naar het betreffende basisteam. Het basisteam heeft de aangifte op 16 augustus 2013 overgedragen aan de districtelijke opsporing en deze werd daar op 26 augustus 2013 inhoudelijk beoordeeld. Besloten werd dat de aangifte, in verband met daderindicatie, opgepakt diende te worden.
Klopt het dat de politie in Den Bosch niet over voldoende menskracht beschikt om aangiftes als deze met de benodigde spoed in behandeling te nemen?
De politie in Den Bosch is in staat om dit soort aangiftes met de nodige prioriteit in behandeling te nemen. Aangezien de vraag naar politiecapaciteit groot is, moeten altijd keuzes worden gemaakt. Uiteraard kunnen niet alle zaken gelijktijdig opgepakt worden. Binnen de politie wordt continue gewerkt aan een verbetering van de werkprocessen waarmee de effectiviteit van het politiewerk kan verbeteren. De vorming van de nationale politie helpt om hierin snellere en betere stappen te zetten.
Op welke wijze wordt in de regel prioriteit aangebracht in de behandeling van aangiftes? Is dat ook in dit geval gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat aangiftes van ernstige bedreiging door de politie adequaat worden behandeld?
Aangiftes van bedreiging dienen met prioriteit en adequaat opgepakt te worden. Ik verwijs u naar de verbeteringen van de behandeling van de aangiften die politie en OM op dit moment doorvoeren, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 9 juli 2013, kenmerk 29 628 nr. 404, heb aangegeven. Eerdere en betere casescreening maken hiervan onderdeel uit.
Ik omarm het besluit van de burgemeester van 's-Hertogenbosch, de heer Rombouts, om in dit soort zaken de wijkagent te laten interveniëren richting bedreiger. Wijkagenten vervullen een effectieve rol door bijvoorbeeld aan de bedreiger kenbaar te maken dat hij bij de politie bekend is.
De korpschef zal de interventiemogelijkheden bij bedreigingen verder verbreden.