De toetredingsvoorwaarden van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen |
|
Jan de Wit , Sadet Karabulut |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Waarom is in artikel 288 van de Faillissementswet ervoor gekozen om toetreding tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) af te wijzen indien deze persoon in de afgelopen tien jaar in de schuldsanering heeft gezeten?
De omstandigheid dat een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van de kans op een schone lei die de schuldsaneringsprocedure biedt, is van meet af aan een wettelijke afwijzingsgrond geweest. Voor 1 januari 2008 ging het hier om een facultatieve afwijzingsgrond, die de rechter in staat stelde om van geval tot geval af te wegen of men bij schuldenrecidive wederom toegang zou mogen krijgen tot de schuldsaneringsprocedure. Met de wetswijziging van 1 januari 2008 is dit een imperatieve weigeringsgrond geworden, teneinde meer rechtsgelijkheid te scheppen en de rechter in de vele schuldsaneringszaken minder te belasten met het invullen van «open normen».
Een categorisch beletsel vormt een eerdere schuldsanering echter niet. De afwijzingsgrond van artikel 288 lid 2 sub d van de Faillissementswet (Fw) is niet van toepassing als de eerdere schuldsanering op een positieve wijze is geëindigd, namelijk als alle schulden betaald konden worden of als de schuldenaar de betaling van zijn schulden gaandeweg weer kon hervatten. Een tweede schuldsanering binnen tien jaar is evenmin een beletsel voor de toegang als die eerdere schuldsanering tussentijds werd beëindigd doordat er bovenmatige nieuwe schulden ontstonden wegens niet-toerekenbare redenen.
Hoe vaak wordt tot dusver gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 288, tweede, onder d, Faillissementswet, te weten de uitzondering dat de schuldenaar bovenmatige schulden doet of laat ontstaan om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen?
Het is niet mogelijk een exact aantal te geven. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat in de administratie van Bureau Wsnp niet tot in detail de feiten en omstandigheden van iedere zaak worden geregistreerd. Soms ontbreekt een Burgerservicenummer of worden bij verhuizing zaken overgeheveld naar een andere rechtbank, hetgeen een exacte telling bemoeilijkt.
Uit de administratie van Bureau Wsnp blijkt wel dat na 1 januari 2008 minstens 237 personen die de Wsnp doorlopen hebben, binnen 10 jaar na beëindiging van de Wsnp opnieuw zijn toegelaten. Ik concludeer hieruit dat ondanks de tienjaarsregel toch geregeld gebruik gemaakt wordt van de uitzonderingsmogelijkheden die artikel 288, tweede lid, onder d, Faillissementswet nu biedt.
Deelt u de observatie dat, mede vanwege de economische crisis met hoge werkloosheid tot gevolg, steeds meer mensen in financiële problemen komen waarvoor de schuldsanering een oplossing zou kunnen zijn?
Door de recessie groeit de economie al enkele jaren niet of nauwelijks. Daardoor staat de koopkracht onder druk. Het is essentieel dat mensen hun uitgaven aanpassen aan hun inkomsten om zichzelf te behoeden voor problemen. Ik deel de verwachting dat de recessie ertoe zal leiden dat meer mensen in financiële problemen komen. Schuldsanering kan een oplossing zijn, maar moet gezien worden als een ultimum remedium. In eerste instantie wordt bij problematische schulden hulp geboden door de instanties die actief zijn in het minnelijke traject van schuldhulp, dat veelal in de gemeentelijke sfeer wordt verzorgd. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening die per 1 juli 2012 in werking is getreden versterkt deze eerstelijnshulp.
Schuldpreventie en schuldhulpverlening acht ik van groot belang om grote financiële problematiek bij individuen te voorkomen of tijdig in te grijpen. Zij kunnen voorkomen dat het aantal mensen dat daadwerkelijk een beroep moet doen op de schuldsanering al te sterk stijgt.
Wat vindt u van het voorbeeld van de heer D., die in december 2007 een «schone-lei-verklaring» heeft gekregen maar door ontslag in 2011 weer in de problemen is gekomen, als gevolg van deze regels pas in januari 2018 toegelaten kan worden tot de WSNP?1
Het is niet aan mij te beoordelen of het voorbeeld van de heer D. een geval is dat onder de uitzonderingsmogelijkheid valt van artikel 288, twee lid, onder d, Faillissementswet. Deze beoordeling is overgelaten aan de rechter die het schuldsaneringsverzoekschrift onder ogen krijgt.
Bent u bekend met het feit dat in de jurisprudentie pogingen zijn gedaan om de strikte toelatingseisen en de nauwe uitzonderingsgronden op te rekken,2 3 maar dat de Hoge Raad hier niet in mee gaat?4 Wat is uw analyse van deze gerechtelijke uitspraken gezamenlijk? Wat zijn nu precies de grenzen?
Ja. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 februari 2013 (LJN: BY0964) de wettelijke bepaling van artikel 288 lid 2 onderdeel d Fw toegepast zoals de wetgever dat voor ogen stond bij de wetswijziging van 1 januari 2008. Die wetswijziging is juist doorgevoerd om de begrenzingen van een herhaald beroep op de schuldsaneringsregeling duidelijker te trekken dan voorheen het geval was.
Dit betekent niet dat er bij schuldenrecidive geen hulp meer bestaat. Het feit dat men binnen tien jaar voorafgaand aan hernieuwde problematische schulden een schuldsaneringsregeling geheel of gedeeltelijk heeft doorlopen, staat niet in de weg aan een minnelijk schuldhulptraject of aan een beschermingsbewind. De introductie van het schuldenbewind via het wetsvoorstel wijziging bepalingen curatele, beschermingsbewind en mentorschap5 zal er naar verwachting toe leiden dat dit laatste alternatief verder wordt versterkt.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad dat de Hoge Raad geen ruimte heeft voor het doorbreken van de tienjaarstermijn indien de WSNP met een schone lei is geëindigd en er bij de betrokken schuldenaar te goeder trouw weer schulden zijn ontstaan, dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat men slechts één keer in de tien jaar de kans heeft de WSNP te doorlopen, dat er ook geen ruimte is om te concluderen tot toepassing naar analogie van de hardheidsclausule en dat de rechter deze keuze van de wetgever dient te respecteren?5
De Hoge Raad constateert op zichzelf terecht dat artikel 288 lid 2 sub d Fw niet de ruimte biedt om in alle gevallen personen een tweede maal binnen tien jaar een kans op een schone lei te bieden. Dit zou ook niet stroken met het in beginsel unieke en bijzondere karakter van de schone lei, waarbij schuldeisers eens in de tien jaar bij hun schuldenaar geconfronteerd kunnen worden met de oninbaarheid van hun vorderingen. In beginsel is het per tien jaar derhalve een eenmalige kans op een schuldenvrije toekomst, die volgens de jaarlijkse Monitor Wsnp verreweg de meeste schuldenaren ook weten te benutten (circa 72%).
De wetgever heeft – om deze regel te verzachten – uitzonderingen mogelijk gemaakt, zoals hiervoor in antwoord op vraag 1 uiteengezet. Dit is een duidelijke keuze van de wetgever geweest, zoals de advocaat-generaal in zijn conclusie opmerkt. De hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw biedt ruimte voor toelating tot de schuldsaneringsregeling in gevallen waarin de schuldenaar – ondanks twijfels aan de goede trouw – toch weet aan te tonen dat de oorzaak van de schulden al enige tijd onder controle is gebracht. In het licht van de ruimte die de reeds bestaande uitzonderingen op de tienjaarstermijn bieden zie ik onvoldoende aanleiding om die termijn te bekorten of de hardheidsclausule te veralgemeniseren.
Hoe beoordeelt u de slotopmerkingen van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad in zijn conclusie, waarin feitelijk de suggestie besloten ligt dat de wetgever een algemene hardheidsclausule zou kunnen introduceren dan wel zou kunnen kiezen voor het verkorten van de tienjaarstermijn om de knellende werking van artikel 288, tweede lid, onder d, Faillissementswet voor schrijnende gevallen te verminderen?6
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met voorstellen te komen om de tienjaarstermijn generiek te verkorten dan wel een algemene hardheidsclausule te introduceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de al langere tijd bestaande en hoogoplopende onenigheid tussen lokale en provinciale overheden en het Rijk over de uittreedsom die het Rijk voorstelt te betalen bij uittreding uit het Recreatieschap Midden-Delfland, welke volgens het recreatieschap veel te laag is om ervoor zorg te dragen dat het recreatieschap de contractuele en wettelijke verplichten in de toekomst kan nakomen?
Ik ben ermee bekend dat het Rijk en het recreatieschap het niet eens zijn over de door het recreatieschap aan het Rijk gestelde voorwaarden voor uittreding.
Bent u bekend met de beslissing d.d. 12 februari jl. van de Midden-Delflandraad van de gemeenschappelijke regeling voor het Recreatieschap Midden-Delfland over de uittreedvoorwaarden voor het Rijk uit het recreatieschap, die per brief d.d. 12 februari jl. aan u kenbaar is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met een beslissing van de Midden-Delflandraad d.d. 12 februari jongstleden waarin het bezwaar van het Rijk tegen de door de Raad bij besluit van 29 juni 2012 gestelde uittreedvoorwaarden goeddeels wordt afgewezen.
Heeft u de intentie om beroep in te stellen bij de rechtbank tegen de beslissing d.d. 12 februari jl. van de Midden-Delflandraad van het recreatieschap? Zo ja, waarom heeft u die intentie?
Ik ga in beroep tegen de beslissing van de Midden-Delflandraad. De uittreedsom van € 51 miljoen die het recreatieschap eist, is onredelijk en disproportioneel. De inhoudelijke en financiële onderbouwing van deze beslissing is daarbij op veel punten onjuist. De door het recreatieschap zelf ingestelde onafhankelijke bezwaaradviescommissie adviseerde in haar advies van 12 december 2012 aan de Midden-Delflandraad dan ook om de bezwaren van de Staat gegrond te verklaren en het besluit waarbij de uittreedsom op € 51 miljoen is gesteld te herroepen. De Midden-Delflandraad legt dit onafhankelijke advies naast zich neer. Beroep bij de bestuursrechter is noodzakelijk om te voorkomen dat de hoogte van het bedrag in rechte komt vast te staan.
Bent u bereid om, alvorens beroep in te stellen tegen het besluit van de Midden-Delflandraad van het Recreatieschap Midden-Delfland d.d. 12 februari jl., nogmaals te proberen om op minnelijke wijze met het recreatieschap tot overeenstemming te komen over de uittreedvoorwaarden en de uittreedsom waaronder het Rijk zich terugtrekt uit de gemeenschappelijke regeling voor het Recreatieschap Midden-Delfland? Zo nee, waarom niet?
Overleg om op minnelijke wijze tot overeenstemming te komen heeft mijn voorkeur boven een gerechtelijke procedure. Het advies van voornoemde onafhankelijke bezwaaradviescommissie biedt hiertoe bruikbare handvatten. Op dit moment ligt er echter een beslissing van de raad, waar ik het niet mee eens ben, maar waar ik wel aan gehouden ben, als ik niet tijdig beroep in stel. Dit maakt overleg in mijn ogen alleen mogelijk wanneer de Midden-Delflandraad zijn beslissing op bezwaar van 12 februari 2013 alsmede zijn primaire besluit van 29 juni 2012 intrekt.
Wijkt de situatie van het Recreatieschap Midden-Delfland af van andere recreatieschappen (bijvoorbeeld recreatieschap de Grevelingen) waar het Rijk zich recent uit heeft teruggetrokken? Zo ja, op welke punten wijkt de situatie van het Recreatieschap Midden-Delfland af van andere recreatieschappen? Zo nee, bestaan er significante verschillen tussen de uittreedsom die het Rijk voorstelt te voldoen bij het Recreatieschap Midden-Delfland en de uittreedsom die het Rijk heeft voldaan bij andere recreatieschappen?
Het Rijk heeft in het verleden slechts aan twee gemeenschappelijke regelingen van recreatieschappen deelgenomen: het Natuur- en recreatieschap De Grevelingen en het Recreatieschap Midden-Delfland. De situatie van het Natuur- en recreatieschap de Grevelingen ten tijde van de uittreding van het Rijk in 2005 week in belangrijke mate af van de situatie van het Recreatieschap Midden-Delfland nu.
Het gebied De Grevelingen is een Vogel- en Habitatrichtlijngebied en een wetland als bedoeld in de conventie van Ramsar. Dit brengt verplichtingen voor het Rijk met zich tot instandhouding van de aanwezige natuurwaarden. Anders dan bij de uittreding uit het Recreatieschap Midden-Delfland, moest het Rijk ten aanzien van De Grevelingen na uittreding verzekeren dat het aan zijn verplichtingen tot instandhouding van de natuurwaarden van het gebied en de daaraan gekoppelde beleidsdoelen zou blijven voldoen. Voor het Rijk lag het dan ook voor de hand om bij uittreding een langjarige bijdrage in de kosten van beheer en onderhoud van het gebied te leveren. Aan de besteding van de uittreedsom heeft het Rijk voorwaarden verbonden. Het Natuur- en recreatieschap De Grevelingen dient over de besteding van de uittreedsom gedurende 30 jaar jaarlijks verantwoording af te leggen aan het Rijk. Met betrekking tot het Recreatieschap Midden-Delfland is van dergelijke beleidsdoelen van het Rijk geen sprake. De uittreding is juist mede ingegeven door de gedachte dat het beleid met betrekking tot het Recreatieschap Midden-Delfland geheel door de resterende deelnemers in de gemeenschappelijke regeling dient te worden bepaald en dat hier – zoals afgesproken tussen het Rijk en de provincies in het Bestuursakkoord Natuur – geen rijkstaak meer ligt. Aan dit punt wordt door de Midden-Delflandraad voorbij gegaan. Ook zijn er belangrijke financiële verschillen tussen beide schappen. Het Natuur- en recreatieschap De Grevelingen kende destijds jaarlijks een aanzienlijk exploitatietekort, terwijl het Recreatieschap Midden-Delfland financieel goed voorzien is. Het Recreatieschap Midden-Delfland heeft grote financiële reserves die voor meer dan de helft zijn opgebouwd uit de rijksbijdrage die sinds de jaren tachtig jaarlijks werd verstrekt.
Sinds de uittreding uit het Natuur- en recreatieschap De Grevelingen is bovendien de toestand van ‘s Rijks financiën aanmerkelijk verslechterd. Dat betekent dat op tal van uitgaven wordt bezuinigd en dat er dus ook geen ruimte is om voor de uittreding uit het recreatieschap en hogere uittreedsom te vergoeden dan waartoe het Rijk strikt genomen gehouden is.
De Nader Onderzoek DoodsOorzaak (NODO) meldplicht |
|
Ronald van Raak |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek naar de NODO-meldplicht en het aantal meldingen aan gemeentelijke lijkschouwers in geval van overlijden van een minderjarige? Wat is uw reactie op de bevindingen van de onderzoekers?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in Medisch Contact van 14 februari 2013 over dit onderzoek. Het percentage uit 2010 van 51,4%, met betrekking tot de overlegplicht uit artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging is laag. Contact met het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) levert op dat dit percentage juist is. Uit het onderzoek blijkt niet of de lage meldingsgraad blijvend is. De invoering van de zogenoemde meldplicht is gepaard gegaan met gezamenlijke voorlichting vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie richting de betreffende beroepsgroepen2.
Wat is uw verklaring voor het verschil tussen het aantal daadwerkelijke sterfgevallen van minderjarigen en het aantal meldingen bij de gemeentelijke lijkschouwers?
De oorzaak van dit lage meldingspercentage in 2010 was volgens het FMG gelegen in de onbekendheid van de behandelend arts met deze wettelijke meldplicht en een gebrek aan bereidheid van artsen om minderjarige overlijdensgevallen te melden, omdat de NODO-procedure nog niet was ingevoerd.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de meldplicht niet goed nageleefd wordt, waardoor gemiddeld een meldingspercentage van 51,4% wordt gehaald?
Uit het onderzoek blijkt niet of de lage meldingsgraad blijvend is. Het meldingspercentage van 51,4% heeft alleen betrekking op 2010; het eerste jaar na inwerkingtreding van artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging.
Contact met het FMG levert op dat de naleving van de meldingsplicht beter wordt, maar dat nog niet alle minderjarige overlijdensgevallen worden gemeld.
Het aantal meldingen wordt niet centraal bijgehouden.
Verschillende regio’s houden het aantal meldingen zelf bij. Door invoering van de per 1 januari 2013 gewijzigde A-verklaring wordt gestreefd meer inzicht te krijgen in het aantal meldingen.
Wat is volgens u de oorzaak van het niet naleven van de wettelijke meldplicht?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het meldingspercentage aanzienlijk gaat stijgen, liefst naar 100%, zodat de NODO-regeling in de toekomst goed wordt toegepast?
In overleg met beroepsverenigingen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zal de bekendheid van de meldplicht worden vergroot. In overleg met de VNG wordt ook extra communicatie richting ambtenaren van de Burgerlijke Stand ingezet om de aandacht te vestigen op de gewijzigde A-verklaring. Hierbij wordt aangegeven dat, zonder deze gewijzigde verklaring van overlijden, geen toestemming mag worden gegeven voor het begraven dan wel cremeren van een overleden minderjarige.
Ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen in EU werken 59 dagen «gratis»»?1
Ja
Deelt u de mening dat ongelijke beloning van mannen en vrouwen voor hetzelfde (soort) werk onacceptabel is? Zo ja, welke maatregelen heeft u inmiddels genomen of gaat u nemen om deze ongelijkheid te voorkomen?
Indien er daadwerkelijk sprake is van beloningsdiscriminatie vind ik dit onacceptabel en dient dit met kracht te worden bestreden. Zoals in het Regeerakkoord is opgenomen, zet het kabinet zich actief in om nog bestaande loonverschillen tussen mannen en vrouwen voor gelijke arbeid weg te nemen.
Ik heb op 18 februari 2013 in een adviesaanvraag over discriminatie op de arbeidsmarkt aan de SER gevraagd welke aanvullende acties kunnen bijdragen aan het voorkómen en bestrijden van ongelijke beloning.
Hoeveel procent verdienen vrouwen gemiddeld per uur minder dan mannen in Nederland? Hoeveel dagen werken vrouwen in Nederland gratis? Hoe staat Nederland ervoor ten opzichte van EU-landen en andere landen?
De cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over 2010 die in november 2012 zijn gepubliceerd in het rapport «Gelijk loon voor gelijk werk?», laten voor de overheid een ongecorrigeerd beloningsverschil tussen mannen en vrouwen zien van 13 procent en in het bedrijfsleven van 20 procent. Als rekening wordt gehouden met bepaalde achtergrondkenmerken (zoals leeftijd, arbeidsduur, opleidingsniveau) blijft een verschil over van 7 procent bij de overheid en 8 procent in het bedrijfsleven.
Een deel van de beloningsverschillen kunnen niet worden verklaard. Dit betekent niet per definitie dat er sprake is van beloningsdiscriminatie of dat vrouwen dagen gratis werken. Werknemers kunnen bijvoorbeeld bewust voor een lager salaris kiezen als daar betere secundaire arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld flexibele werktijden) tegenover staan en ook verschillende onderhandelingsvaardigheden kunnen bijdragen aan het beloningsverschil. Het valt echter ook niet uit te sluiten dat er sprake is van beloningsdiscriminatie. Opvallend is echter dat uit het CBS-onderzoek over 2010 blijkt dat het beloningsverschil onder de jonge generatie (leeftijdscategorie 23–35 jaar) bij de overheid 0,7 procent in het voordeel van vrouwen uitvalt.
Volgens de laatste cijfers van Eurostat over het jaar 2011 bedraagt het (ongecorrigeerde) beloningsverschil in Nederland 17,9 procent, waarbij geen onderscheid wordt genoemd tussen overheid en bedrijfsleven. Het gemiddelde beloningsverschil van de EU-landen is 16,2 procent. Cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) geven eenzelfde beeld: 17 procent beloningsverschil (ongecorrigeerd) in Nederland ten opzichte van het OESO-gemiddelde van 16 procent.
Wat zijn de redenen voor deze ongelijke beloning tussen genders?
Zie antwoord vraag 3.
In welk(e) land(en) is er geen of weinig sprake van ongelijke beloning? Welke maatregelen hebben in deze landen bijgedragen aan het verkleinen van de ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen?
Volgens de cijfers van Eurostat over het jaar 2011 kennen Slovenië en Polen het laagste beloningsverschil; respectievelijk 2,3 en 4,5 procent. Eurostat geeft geen verklaring voor het geringe beloningsverschil in deze landen.
Ik heb de SER ook gevraagd te kijken naar succesvolle maatregelen in het buitenland bij de bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie die toepasbaar zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt.
De schandalen rond de herkomst van voedsel |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er in Duitsland op grote schaal gefraudeerd wordt met de herkomst van eieren, waardoor consumenten die dachten biologische eieren te kopen in werkelijkheid gangbare eieren kochten?1
Ik heb kennis genomen van het instellen van een strafrechtelijk onderzoek door de Duitse autoriteiten naar fraude bij de classificatie van eieren. Mogelijk krijgen eieren onterecht de classificatie «biologisch» ei.
Deelt u de inschatting van British Lion Egg Processors, de organisatie achter het Britse keuringsmerk voor eieren, dat er sinds begin vorig jaar meer dan 12,5 miljard eieren op de markt zijn gekomen die afkomstig waren uit legbatterijen die sinds 1 januari 2012 verboden zijn?2 Zo nee, wat is uw inschatting van de hoeveelheid eieren die illegaal vanuit legbatterijen op de markt is gebracht?
De gedane uitspraken zijn de verantwoordelijkheid van de British Lion Egg Processors. Uit het artikel waarnaar verwezen wordt kan ik niet opmaken waarop de British Lion Egg Processors haar inschatting baseert.
In Nederland is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2012 een opsporingsonderzoek gestart omdat het vermoeden bestaat dat er structureel teveel legkippen in de stallen worden gehouden. In het belang van het opsporingsonderzoek kan ik hierover geen nadere mededelingen doen.
Kunt u aangeven wat u doet om Nederlandse consumenten zekerheid te verschaffen over de herkomst van dierlijke producten?
Het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) is de Nederlandse autoriteit op het gebied van de controle van zuivel en eieren. De controle van eieren voor wat betreft handelsnormen en correcte benamingen van eieren wordt uitgevoerd door de Nederlandse Controle Autoriteit Eieren (NCAE) van het COKZ. De NVWA houdt tweedelijns toezicht op de uitvoering door NCAE. Op andere terreinen in de pluimveesector, zoals dierenwelzijn en mestregelgeving, houdt de NVWA eerstelijns toezicht.
Voor andere dierlijke producten, zoals vlees, voert de NVWA zelf controles uit op de herkomst en correcte aanduiding daarvan. In het geval dat afwijkingen aangetroffen worden, neemt de NVWA passende actie om te voorkomen dat producten met een onjuiste herkomstaanduiding in omloop komen.
Bent u bereid opsporings- en handhavingscapaciteit drastisch uit te breiden nu het ene voedselschandaal het andere opvolgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik ben van mening dat voedselfraude hard moet worden aangepakt. Tijdens het Algemeen Overleg van donderdag 14 maart jl. over voedselfraude heb ik, samen met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, uitgebreid met uw Kamer gesproken over onder andere de aanpak van voedselfraude. Het uitbreiden van de opsporings- en handhavingscapaciteit lost de problematiek van fraude niet op. Ik heb de taskforce voedselvertrouwen gevraagd om met concrete voorstellen te komen. Ik zal de Kamer voor de zomer hierover informeren.
Het bericht dat per 1 maart al banen verdwijnen bij gevangenissen in Ter Apel, Hoogeveen en Veenhuizen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat per 1 maart 2013 tientallen banen verdwijnen bij de gevangenissen in Ter Apel, Hoogeveen en Veenhuizen? Klopt dit bericht? Zo ja, hoeveel banen verdwijnen er exact? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe is de situatie dan wel?1
Ja, dit bericht is mij bekend. Het is niet juist dat er per 1 maart 2013 tientallen banen verdwijnen bij de genoemde penitentiaire inrichtingen (PI’s). Op dit moment is in een aantal vestigingen sprake van onderbezetting. Uit een oogpunt van efficiency is ervoor gekozen de leegstand te concentreren in een aantal PI’s. Het concentreren van leegstand is een gebruikelijke bedrijfsvoeringsmaatregel die vaker wordt toegepast om het DJI-personeel efficiënt in te zetten. Het concentreren van leegstand is een maatregel die los staat van het Masterplan DJI dat ik op 22 maart jl. aan uw kamer heb gestuurd.
Als het bericht waar is dat er tientallen banen verdwijnen, loopt u hiermee vooruit op uw plannen ten aanzien van de lokaties van gevangenissen dat u nog moet presenteren aan de Tweede Kamer (Masterplan Gevangeniswezen)? Zo ja, waarom heeft u niet gewacht tot de plannen zijn besproken in de Tweede Kamer? Als deze inkrimping van banen niet het gevolg is van het nog te presenteren Masterplan, waarom worden er dan wel banen geschrapt?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u overleg gehad met de minister voor Rijksdienst en Wonen? Is deze reorganisatie/inkrimping een onderdeel van het plan dat de minister voor Rijksdienst en Wonen gaat uitrollen over alle rijksdiensten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de herschikking van de gevangenen en het sluiten van gevangenissen onderdeel te laten zijn van het beleid van de minister voor Rijksdienst en Wonen, zodat sommige (krimp)regio's niet extra zwaar worden belast?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 maakt de concentratie van leegstand geen deel uit van het Masterplan DJI. Over dit Masterplan heeft afstemming plaatsgevonden met de minister voor Rijksdienst en Wonen. In mijn brief van 27 november 20122 heb ik uw Kamer gemeld dat het onvermijdelijk is inrichtingen te sluiten. Een van de criteria bij de besluitvorming hierover is welke effecten de sluiting van een inrichting heeft op het DJI-personeel in relatie tot de regionale werkgelegenheidssituatie. Krimpregio’s hebben daarbij bijzondere aandacht.
Hoeveel cellen staan er leeg in de Grittenborg, Ter Apel en Veenhuizen?
Als gevolg van het besluit leegstand te concentreren zijn er in de PI Hoogeveen 50 celplaatsen buiten gebruik geplaatst en in de PI Ter Apel 32. In Veenhuizen zijn geen buiten gebruik geplaatst.
Is het waar dat gedetineerden worden overgeplaatst? Zo ja, hoeveel gedetineerden betreft dit en naar welke gevangenis(sen) worden zij overgebracht?
Vanuit de PI Hoogeveen zijn 21 gedetineerden overgeplaatst naar een huis van bewaring in hetzelfde arrondissement of in een aanpalend arrondissement. Vanuit de PI Ter Apel zijn geen gedetineerden overgeplaatst.
Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te nemen totdat het Masterplan gevangenissen in de Tweede Kamer is besproken? Zo nee, waarom niet?
Vooruitlopend op de bespreking van het Masterplan in uw Kamer zullen er geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over het locatiebeleid politie, meldkamers, Openbaar ministerie en rechterlijke macht op 13 maart 2013?
In verband met het verzamelen van de door uw kamer verzochte gegevens is het niet gelukt deze vragen voor 13 maart 2013 te beantwoorden.
Adopties uit Ethiopië en de handelswijze van de vergunninghouder |
|
Jan de Wit |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzendingen van Argos1 en Brandpunt2 over onzorgvuldigheden en misstanden rondom adopties uit Ethiopië?
De onzorgvuldigheden in adoptieprocedures die hebben plaatsgevonden vanuit Ethiopië zijn bij mij bekend en dateren van 2009 en eerder. Nadat deze onzorgvuldigheden zijn geconstateerd zijn er maatregelen genomen om de procedures meer in lijn te brengen met het Haags Adoptieverdrag. Deze maatregelen zijn beschreven in mijn brief aan uw Kamer d.d. 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr. 32)
Ziet u, naar aanleiding van deze onthullingen, reden om terug te komen op uw eerdere standpunt geuit in antwoorden op Kamervragen3 dat er aanvullende maatregelen zijn genomen om de zorgvuldigheid van de procedure te versterken, dat de Ethiopische autoriteiten sinds 2009 hard werken aan de versterking van hun adoptieprocedures en dat er geen aanleiding is om adopties uit Ethiopië stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden terug te komen op mijn eerdere standpunt. In de uitzendingen is met name aandacht besteed aan zaken die in het verleden hebben plaatsgevonden en waarover mijn voorganger in algemene zin uw Kamer heeft geïnformeerd. De aanvullende maatregelen zijn in het licht daarvan genomen. Sindsdien is er geen aanleiding geweest om te concluderen dat procedures niet zorgvuldig plaatsvinden.
Welke garanties en waarborgen zijn er nu dat adopties uit Ethiopië zuiver verlopen, dat de dossiers op orde zijn en dat de daarin gelegen informatie ook juist is? Wat is hierin de rol en de verantwoordelijkheid van de Nederlandse vergunninghouder? Hoe serieus neemt de Nederlandse vergunninghouder deze rol?
De Ethiopische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de zorgvuldigheid en juistheid van de dossiers die in Ethiopië worden opgemaakt. Dit wordt ook door de Ethiopische rechtbank getoetst. De Nederlandse vergunninghouder en de Nederlandse Centrale autoriteit beoordelen eveneens de Ethiopische documenten. Als er onjuistheden in het dossier worden geconstateerd wordt er om opheldering gevraagd aan de Ethiopische autoriteiten. De extra waarborgen die Nederland heeft ingevoerd om de adoptieprocedures meer in lijn te krijgen met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag staan beschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer op 16 februari 2010. In de brief aan uw Kamer van 13 maart 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr. 1) over de beleidsdoorlichting staat tevens vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures.
Hoe beoordeelt u de rol van de vergunninghouder, Wereldkinderen, bij de adoptie die in de uitzending van Brandpunt is uitgelicht?4 Hoe kan deze organisatie beweren dat het dankzij haar inspanningen is dat de biologische ouders in Ethiopië zijn gevonden, terwijl zij in werkelijkheid juist heeft geweigerd hieraan mee te werken? Zijn er aanwijzingen dat Wereldkinderen bewust feiten heeft achter gehouden dan wel bewust bepaalde zaken niet heeft onderzocht? Op welke wijze gaat u deze organisatie hierop aanspreken?
Wereldkinderen heeft niet geweigerd inspanningen te leveren bij het vinden van de biologische familie van de uitgelichte zaak in de uitzending van Brandpunt. Vereniging Wereldkinderen heeft op meerdere manieren en momenten gezocht naar de biologische ouders die hun kind hadden afgestaan voor interlandelijke adoptie. Helaas heeft dit niet in alle gevallen het gewenste resultaat opgeleverd. Er zijn geen aanwijzingen dat vereniging Wereldkinderen bewust informatie en feiten heeft achtergehouden of zaken bewust niet heeft onderzocht. Met vereniging Wereldkinderen is hierover al in 2009 uitgebreid gesproken.
Bent u bereid onderzoek in te laten stellen naar de rol van deze Nederlandse vergunninghouder?
Ik zie geen aanleiding onderzoek in te stellen naar de rol van vereniging Wereldkinderen. Vereniging Wereldkinderen heeft onderzoek ingesteld naar mogelijke misstanden en passende actie ondernomen.
Deelt u de mening dat adopties uit Ethiopië uit het verleden onderzocht moeten worden zodat duidelijk wordt of er vaker ten onrechte vermeld is dat de Ethiopische biologische ouders overleden waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zal een dergelijk onderzoek plaats vinden en door wie zal dit verricht worden?
Ik heb mij beraden of er nog onderzoek moest worden verricht naar adoptiezaken die in het verleden hebben plaatsgevonden vanuit Ethiopië, maar heb besloten daar van af te zien. De kinderen zijn inmiddels geruime tijd in hun Nederlandse adoptiegezin, waarbij sprake is van family-life en in vrijwel alle procedures zal de adoptie naar Nederlands recht reeds zijn uitgesproken. Ik acht het niet in het belang van de reeds geplaatste kinderen en adoptiefouders om hier nader onderzoek naar te verrichten. Vanzelfsprekend vraag ik de vergunninghouders om betrokkenen te informeren zodra blijkt dat biologische ouders zich bij de Ethiopische autoriteiten hebben gemeld. De vergunninghouders hebben aangegeven uiteraard bereid te zijn de geadopteerde en de adoptiefouders hier verder in te ondersteunen. Inmiddels heeft Wereldkinderen alle adoptiefouders die betrokken waren bij het rapport Fruits of Ethiopia per brief benaderd. Daarin wordt aangegeven dat zij nogmaals in gesprek kunnen met Wereldkinderen.
De sombere CBS cijfers over de werkloosheid, de huizenprijzen en het consumentenvertrouwen over de maand januari |
|
Teun van Dijck (PVV), Roland van Vliet (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de sombere CBS-cijfers over de werkloosheid, de huizenprijzen en het consumentenvertrouwen over de maand januari?
Ja.
Deelt u de conclusie dat door het vasthouden aan de 3%-grens de economische neergang steeds verder versnelt?
Voor 2013 voorziet het kabinet een begrotingstekort van boven de 3 procent. Het woningmarktpakket waarover kabinet met D66, ChristenUnie en SGP overeenstemming heeft bereikt betekent in 2013 een stimulans voor de woningmarkt en bouwsector. Dit ondersteunt de kwetsbare werkgelegenheid in deze sector. Zo wordt onder andere de btw voor onderhoud en renovatie een jaar lang verlaagd tot 6 procent, wordt het budget voor startersleningen opgehoogd, en draagt de overheid bij aan een revolverend fonds energiebesparing. Naast de stimulansen van het woningpakket zal het kabinet bedrijven in staat stellen om investeringen die dit jaar worden gedaan, versneld af te schrijven. Bij elkaar betekent dit een impuls van ruim 800 miljoen in het lopende jaar.
Het kabinet zal verder voor 2013 de begrotingsregels handhaven; eventuele overschrijdingen zullen binnen de begroting worden opgelost, het uitgavenplafond wordt gerespecteerd. In aanvulling hierop worden in 2013 geen extra besparingsmaatregelen getroffen. Hierbij houdt het kabinet rekening met de actuele economische situatie, het al omvangrijke pakket voor 2013, de EMU-saldobelastende nationalisatie van SNS-Reaal en het beperkte instrumentarium om de begroting van een lopend jaar te beïnvloeden.
Voor 2014 en latere jaren heeft het kabinet voorstellen gedaan om het tekort duurzaam onder de 3 procent te brengen. Op deze manier wordt voorkomen dat de overheid te lang boven haar stand leeft. Financièle markten houden kritisch in de gaten dat overheden hun begroting op orde brengen.
Het op orde brengen van de overheidsfinanciën is geen doel op zich. Het is een middel om meer ruimte te bieden voor initiatief en talent en onze voorzieningen, bijvoorbeeld op het gebied van zorg, onderwijs en AOW, op een fatsoenlijk niveau in stand te kunnen houden; nu maar ook in de toekomst.
Deelt u de mening dat de hervormingen op het gebied van de woningmarkt, de arbeidsmarkt en het pensioenstelsel, contraproductief zijn voor het herstel van het consumentenvertrouwen?
Voor een duurzame economische groei en werkgelegenheid is het van belang om de belangrijke hervormingen en maatregelen uit het regeerakkoord op het gebied van de woningmarkt, de arbeidsmarkt en het pensioenstelsel door te zetten. Hiermee versterken we het structurele groeivermogen van onze economie en zorgen we voor duidelijkheid voor burgers en bedrijven over de toekomstige inrichting van ons land. Dit vormt een goede basis voor de terugkeer van vertrouwen.
Wat gaat u doen om de stijgende werkeloosheid te stoppen en de koopkracht van de gedeprimeerde belastingbetalers te versterken, zodat de koopbereidheid, de economie en het vertrouwen de broodnodige stimulans krijgen?
De maatregelen uit het regeerakkoord hebben bij uitstek het doel het vertrouwen in de Nederlandse economie weer te herstellen. Het kabinet doet dit onder meer door zekerheid te bieden over de woningmarkt, door de zorg houdbaar te maken voor de toekomst en door de AOW betaalbaar te houden. Alleen op deze manier zal Nederland de transitie maken naar een toekomstbestendig groeimodel maken.
Tegelijkertijd vraagt de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt nadrukkelijk om aandacht en actie van het kabinet. Daarom werkt het kabinet, in samenspraak met de sociale partners, aan versterking van de Nederlandse economie waardoor de kansen op werk voor iedereen worden vergroot. Op korte termijn leidt de verslechterde economische situatie tot een snel oplopende werkloosheid. Voor mensen die hun baan verliezen of wiens baan onzeker is, zijn dit zware tijden. Het kabinet heeft daarom extra middelen uitgetrokken voor de ondersteuning van zowel jongere als oudere werklozen in 2013 en 2014. Daarnaast heeft het kabinet sociale partners gevraagd om sectorale plannen in te dienen. In deze sectorale plannen kunnen sociale partners afspraken maken over bijvoorbeeld van-werk-naar-werk trajecten. Het kabinet is bereid om, onder voorwaarden, deze sectorale plannen via cofinanciering te faciliteren.
Om de werkloosheid onder jongeren te bestrijden en te voorkomen, wordt een nieuwe impuls gegeven aan de regionale aanpak van jeugdwerkloosheid. Door de herinvoering van School Ex 2.0 stimuleren we jongeren langer door te leren en te kiezen voor een opleiding met meer arbeidsmarktperspectief. Daarnaast blijft het kabinet onverminderd inzetten op het versterken van de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt en het verder terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters. Om de Aanpak Jeugdwerkloosheid kracht bij te zetten stelt het kabinet op korte termijn een ambassadeur voor de Aanpak Jeugdwerkloosheid in.
Mogelijke marktverstoring door Keuringsinstituut Kiwa |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kiwa weer in opspraak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Kiwa niet-onderbouwde uitspraken doet over het afnemende rendement van zonnepanelen?
Ik heb hier geen professionele mening over. Kiwa draagt zelf verantwoordelijkheid voor zijn uitspraken.
Deelt u de mening dat Kiwa met de oprichting van een kwaliteitsregister de acties van de overheid, installateurs en leveranciers om de markt voor zonnepanelen transparanter te maken, doorkruist?
De aanvankelijke berichtgeving heeft onmiskenbaar gezorgd voor onduidelijkheid bij consumenten en bedrijven over de kwaliteit van zonnepanelen. Ik constateer dat Kiwa zijn uitspraken inmiddels ook heeft genuanceerd.
Vindt u het wenselijk dat een keuringsinstituut informatie verspreidt, die vooral de eigen commerciële belangen lijkt te dienen?
Dat lijkt niet in alle gevallen handig, zoals deze casus ook lijkt te illustreren. Keuringsinstituten zijn echter reguliere commerciële bedrijven. Zij mogen dus informatie verspreiden die de eigen commerciële belangen dienen.
Wat is het wettelijk kader voor de oprichting van een kwaliteitsregister voor zonnepanelen? Welke rol ziet u daarin weggelegd voor de overheid?
Als bedrijven zonnepanelen op de markt brengen moeten zij zich houden aan de Warenwet en de Richtlijn laagspanning (2006/95/EG), waarin veiligheidsaspecten worden geregeld. De NVWA houdt toezicht op de veiligheid van de producten, waaronder zonnepanelen.
Zou de sector in uw ogen gebaat zijn bij het instellen van een onafhankelijk keurmerk voor zonnepanelen, dan wel het aansluiten bij een Duits keurmerk?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven, is de overheid verantwoordelijk voor de naleving van de veiligheid van zonnepanelen. De sector kan zelf het beste de afweging maken of er meerwaarde zit in een keurmerk dat ziet op levensduur of opwekcapaciteit van zonnepanelen. Zonnepanelen zijn in deze zin niet verschillend van andere producten of diensten.
Het bericht dat het subsidieplafond van de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) voor het jaar 2013 is vastgesteld op nul |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat het subsidieplafond van de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) voor het jaar 2013 is vastgesteld op nul?1
Ja. Het betreft hier voortzetting van staand beleid. Vanwege de bezuinigingen is in 2011 door het vorige kabinet besloten in de meerjarenbegroting voor OS ook het budget voor Burgerschap & Internationale Samenwerking (B&IS) terug te brengen. Hiertoe is de openstelling van tenders voor de subsidiefaciliteit SBOS opgeschort. Vanwege bezuinigingen van het huidige kabinet is besloten deze opschorting voort te zetten.
Kunt aangeven welke overwegingen ten grondslag liggen aan dit besluit? Kunt u daarnaast aangeven waarom de Kamer niet over dit besluit is geïnformeerd tijdens het wetgevingsoverleg over het deel Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de Begroting Buitenlandse Zaken voor 2013?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze keuze toelichten in het licht van de toezegging van uw voorganger om te «bekijken of wij voor 2013 mogelijkheden hebben om SBOS ruimte te bieden om het nuttige werk te doen»2 en uw uitspraak tijdens het wetgevingsoverleg dat u eigenlijk wel «tevreden bent met de manier waarop we het nu doen»?3
In het wetgevingsoverleg refereerde ik in algemene zin aan de uitgangspunten voor het B&IS-beleid dat wordt uitgewerkt via beleidscommunicatie, kennisontsluiting en advisering, en medefinanciering van activiteiten. Uit SBOS lopen tot en met 2014 diverse B&IS-activiteiten, maar voor aanvragen voor nieuwe projecten of programma’s zie ik op dit moment geen budgettaire ruimte.
Hoe hangt dit besluit samen met door u toegezegd onderzoek naar de mogelijkheden om het geefgedrag van particulieren te stimuleren, in reactie op de motie Van der Staaij c.s.4?
Dit besluit hangt daar niet mee samen.
Bent u op de hoogte van het feit dat kleinschalige particuliere initiatieven gezamenlijke draagvlakactiviteiten organiseren, participeren in de discussie over de Geefwet en zoeken naar verbeterde samenwerking om een bijdrage te leveren aan armoedebestrijding in ontwikkelingslanden? Deelt u de mening dat SBOS een belangrijke bijdrage levert aan de facilitering van dit kleinschalig maatschappelijk initiatief in Nederland?
Kleinschalige particuliere ontwikkelingsinitiatieven zijn een positief teken van actieve burgerbetrokkenheid over grenzen heen. Nederland kent er vele. Een recente SCP-studie schat het aantal tussen de 6.400 tot 15.000. Van grootschalig gecoördineerde activiteiten in de betreffende landen is geen sprake. Daarvoor is het aantal activiteiten te groot en het scala aan thema’s en landen te breed en te divers. Het belang van financiële ondersteuning uit SBOS in deze is uiterst beperkt.
Het overgrote deel van deze initiatieven wordt zonder overheidssubsidie bekostigd en geeft daarmee nadrukkelijk invulling aan wat deze initiatieven kenmerkt: de eigen particuliere verantwoordelijkheid. Ik heb daar veel waardering voor.
Particuliere verbanden in dit veld zijn belangenbehartiger Partin, serviceclubs, kerkelijke netwerken etc. Ter bevordering van samenwerking en afstemming tussen kleinschalige particuliere ontwikkelingsinitiatieven én om van elkaar te leren heeft een aantal organisaties het platform MyWorld.nl opgezet. Mijn ministerie maakt dat financieel mede mogelijk.
Gezien de bezuinigingstaakstelling kan ik geen toezeggingen doen over eventuele additionele mogelijkheden voor ondersteuning. Wat betreft kleinschalige particuliere ontwikkelingsinitiatieven blijft de inzet dat ondersteuning zijdens de overheid vooral inhoudelijk en faciliterend van aard moet zijn. Of aanpassing van de Geefwet kan zorgen voor meer financiële ruimte voor particuliere initiatieven zal ik bespreken in mijn brief aan uw Kamer over toekomstige samenwerking met maatschappelijke organisaties.
Zo ja, bent u bereid deze organisaties duidelijkheid te geven over de subsidiefaciliteiten die in de komende jaren ter beschikking zullen worden gesteld? Zo nee, hoe beziet u de rol van SBOS in de toekomst en die van het particuliere initiatief op het gebied van ontwikkelingssamenwerking binnen uw bredere beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden en in ieder geval voordat u de Kamer informeert over uw integrale beleidsvisie?
Beantwoording van deze vragen vóór publicatie van de beleidsbrief «Wat de wereld verdient» bleek helaas niet mogelijk.
Het bericht dat zeker honderd buurthuizen gesloten zijn en vele tientallen met sluiting worden bedreigd |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat honderden buurthuizen inmiddels zijn gesloten?1
Ik kan goed begrijpen dat het sluiten van een buurthuis voor de bezoekers, de vrijwilligers en de werknemers vervelend is. Het al dan niet sluiten van buurthuizen is een lokale verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) moeten gemeenten onder meer er voor zorgen dat mensen elkaar kunnen ontmoeten. Dit kan via een voorziening als een buurthuis maar dat kan ook op andere manieren. Ik ga ervan uit dat gemeenten een afgewogen afweging maken welke faciliteiten zij hiervoor beschikbaar stellen. Zij leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Hoeveel buurthuizen zijn de afgelopen 2 jaar gesloten, en in welke steden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel buurthuizen zijn gesloten. Een nader onderzoek vind ik niet zinvol omdat het weinig zegt over de inzet van gemeenten om ontmoeting en sociale contacten tussen inwoners te stimuleren.
Buurthuizen kunnen helpen om sociale contacten tussen mensen te bevorderen. Het sluiten van een buurthuis is echter niet bij voorbaat positief of negatief te duiden. Het kan zijn dat bijvoorbeeld te weinig mensen van een buurthuis gebruik maken. In het land zijn diverse vernieuwende initiatieven om sociale contacten tussen mensen te bevorderen. Een voorbeeld is het samengaan van een buurthuis en een kerkelijk ontmoetingscentrum om daarmee één ontmoetingsplek in een wijk te creëren of een sportkantine die ook buurtbewoners ruimte biedt om elkaar te ontmoeten. Daarnaast zijn er buurthuizen die – zonder of met beperkte overheidssubsidie – succesvol draaien op zelfbeheer door vrijwilligers.
Deelt u de mening dat juist buurthuizen de basis kunnen zijn voor het sociale netwerk van mensen? Zo ja, waarom staat u het toe dat deze buurthuizen verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten mensen in de komende jaren gebruik maken van hun sociale netwerk, als gemeenten door bezuinigingen gedwongen worden buurthuizen te sluiten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het artikel waarin gesteld wordt dat mensen vereenzamen omdat ze geen koffie meer kunnen drinken in hun buurt? Welke maatregelen gaat u in samenspraak met gemeenten nemen om vereenzaming van mensen te voorkomen?
Ik vind eenzaamheid een groot maatschappelijke probleem waar vele partijen zoals gemeenten een rol spelen in de oplossing ervan. Het is een probleem dat niet afhankelijk is van het al dan niet aanwezig zijn van een buurthuis. Veel gemeenten zijn al actief met dit vraagstuk bezig. De brief over eenzaamheid die u in oktober 2012 heeft ontvangen, bevat de rijksmaatregelen op het bestrijden van eenzaamheid. Daarnaast vindt in het kader van de decentralisatie naar de Wmo intensief overleg plaats met de VNG en wordt gesproken met koepels van aanbieders en gebruikers. Hier wordt ook gesproken over de manier waarop doelen zoals participatie en zelfredzaamheid het best kunnen worden bereikt zonder daarbij vast te willen houden aan bestaande vormen.
Ik verspreid in dit kader ook voorbeelden hoe sociale contacten in wijken kunnen worden verbeterd. In de Wmo-werkplaatsen wordt ook gewerkt aan methodieken ter voorkoming van eenzaamheid.
Wat is uw reactie op het artikel waarin gesteld wordt dat critici waarschuwen dat het sociaal-cultureel werk, dat in decennia is opgebouwd, nu in korte tijd wordt afgebroken? Wat gaat u doen om deze afbraak tegen te gaan?
Op het ogenblik zitten we in een overgangsfase voor het welzijnswerk. Steeds meer komt de eigen kracht en de mogelijkheden van burgers centraal te staan. In deze overgangsfase zullen soms bestaande voorzieningen worden afgebouwd of omgebouwd en nieuwe concepten (juist ook geïnitieerd door mensen zelf) worden vorm gegeven. Ik ga ervan uit dat de decentralisatie van delen van de AWBZ naar gemeenten ook meer mogelijkheden zal bieden om inwoners op maat ondersteuning te bieden. In het TransitieBureau, waarin ik met de VNG samenwerk, worden deze ontwikkelingen gestimuleerd en goede voorbeelden hiervan verspreid.
Deelt u de mening dat behoud van het welzijnswerk, en dus ook het jongerenwerk, van groot belang is, gezien het feit dat straks de jeugdzorg overgaat naar de gemeenten, en het welzijnswerk een belangrijke preventieve functie heeft?
Ik verwacht dat de bij vraag 6 genoemde ontwikkelingen en de decentralisatie van de jeugdzorg nieuwe vormen van jongerenwerk zullen ontstaan, die aansluiten bij de behoeften en de mogelijkheden van jongeren.
Met welke redenen heeft u eerder niet ingegrepen bij gemeenten die buurthuizen inmiddels hebben gesloten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het besluit van gemeenten om bepaalde voorzieningen zoals buurthuizen te sluiten, is voor mij geen reden om in te grijpen. Gemeenten bepalen op grond van de lokale omstandigheden welke voorzieningen voor burgers de lokale beleidsdoelen – zoals het bevorderen van sociale contacten – het best realiseren. Zoals al eerder is aangegeven, leggen zij hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Welke afspraken gaat u met gemeenten maken om sluiting van buurthuizen en uitholling van het welzijnswerk te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er is de afgelopen jaren door VWS geïnvesteerd in de vernieuwing van het welzijnswerk bij gemeenten via onder meer de programma’s Welzijn Nieuwe Stijl, Beter in Meedoen en de Kanteling. In het kader van de decentralisatie naar de Wmo die gaat plaatsvinden, verspreid ik samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten via het TransitieBureau Begeleiding de ervaringen en voorbeelden die bij gemeenten, welzijnswerkers, zorgaanbieders en anderen zijn en worden opgehaald. Deze voorbeelden gaan ook over hoe sociale contacten in wijken kunnen worden verbeterd, bijvoorbeeld door het inzetten van steunpunten, het opzetten van wijknetwerken of het beter benutten van buurthuizen of andere accommodaties.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel gemeenten het afgelopen jaar hebben bezuinigd op het welzijnswerk? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om te bepalen hoe de doelen van de Wmo op efficiëntere wijze kunnen worden bereikt.
De vergoeding van luchtvaartmaatschappijen aan passagiers bij vertraging |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het uitspraak van 26 februari jl. van het Europese Hof van Justitie, waarin is vastgesteld dat passagiers bij een vertraging van meer dan drie uur ook bij een vlucht met overstap recht hebben op een vergoeding van de luchtvaartmaatschappij?1
Ja.
Bent u bekend met het recente onderzoek van claimbureau Vluchtvertraagd waaruit blijkt dat luchtvaartmaatschappijen ondanks uitspraken van het Europese Hof van Justitie de regels voor compensatie van passagiers bij vertraging van vluchten niet nakomen, en in veel gevallen niet binnen de termijn reageren op claims van passagiers?2
Ja. Op basis van de gegevens kan ik overigens niet beoordelen waar deze getallen op zijn gebaseerd en of het gegronde klachten betreft. De inspectie Leefomgeving en Transport (verder: de inspectie) herkent dergelijke aantallen niet uit haar praktijk. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het in het belang van de passagier is dat luchtvaartmaatschappijen de Europese jurisprudentie inzake het recht op een vergoeding bij vertraging naleven?
Ja. Europese jurisprudentie is onderdeel van het geldend recht en moet daarom bij de uitvoering van de Verordening betrokken worden. In mijn brief van 27 februari (TK 31 936 nr. 132) heb ik u gemeld dat luchtvaartmaatschappijen hebben aangegeven de uitspraak te respecteren. De inspectie ziet dit in de praktijk inmiddels ook aangetoond.
Deelt u de mening dat een stringenter sanctieregime (sneller beboeten) voor luchtvaartmaatschappijen kan helpen bij het beschermen van de rechten van de luchtvaartpassagier?
Ja. Om die reden heb ik bij brief van 27 februari 2013 reeds een wijziging van het sanctieregime aangekondigd. Daarin wordt voorzien in het sanctioneren door middel van boetes.
Interlandelijke adoptie uit Ethiopië |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt over interlandelijke adoptie uit Ethiopië?1
Ja
Is het waar dat er diverse kinderen uit Ethiopië zijn geadopteerd, waarbij met de procedure voor adoptie naar Nederland is gefraudeerd? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?2 Is er naar aanleiding van de uitzending van Brandpunt reden om aan te nemen dat er na 2010 alsnog adopties hebben plaatsgevonden door middel van bemiddeling van Stichting Wereldkinderen? Is er na 2010 door deze vergunninghouder op andere wijze onzorgvuldig gehandeld rond adopties uit Ethiopië? Wat zijn uw ervaringen met de andere vergunninghouder voor dit land, Stichting Afrika? Wat is de uitkomst van het onderzoek dat deze stichting heeft uitgevoerd naar de dossiers en achtergronden van de kinderen in procedure? Worden er op dit moment nog of weer adopties uitgevoerd vanuit Ethiopië?
Er is niet gefraudeerd met adopties vanuit Ethiopië. Wel zijn er onzorgvuldigheden in de procedure geconstateerd die in het verleden hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan zijn er extra waarborgen in de procedures gevoegd. Deze maatregelen zijn beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr.32). Er is geen reden aan te nemen dat er na 2010 nog nieuwe adopties vanuit Ethiopië hebben plaatsgevonden via Vereniging Wereldkinderen. Immers, Vereniging Wereldkinderen heeft sinds 2009 alleen lopende procedures afgerond en heeft daarna geen nieuwe bemiddelingen meer gerealiseerd.
Naar aanleiding van de signalen over onzorgvuldige procedures heeft Stichting Afrika voor alle dossiers die toen in procedure waren extra onderzoek verricht door alle biologische ouders nogmaals te bezoeken, te counselen en nogmaals te laten tekenen voor hun afstand. Stichting Afrika heeft in 2009 tevens twee werkbezoeken afgelegd aan Ethiopië. Stichting Afrika werkt sindsdien met de extra waarborgen, zoals beschreven in mijn brief aan uw Kamer op 16 februari 2010, waardoor de procedures meer in lijn zijn met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag.
Stichting Afrika heeft in 2012 16 kinderen uit Ethiopië geadopteerd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in de uitzending dat adoptiefouders, die in Nederland geen informatie krijgen en daarmee in onzekerheid blijven over de zorgvuldigheid van adoptieprocedures, en ouders, die in Ethiopië op zoek zijn naar hun biologische kinderen, en adoptiekinderen, die te horen krijgen dat hun biologische ouders dood zijn terwijl ze nog leven, allen slachtoffer zijn van een falend adoptiebeleid?
Als de zogenoemde adoptiedriehoek (kind, biologische ouders en adoptiefouders) het gevoel heeft slachtoffer te zijn van een falend adoptiebeleid dan betreur ik dat. Echter, uitgangspunt voor een goede adoptieprocedure is dat alle beschikbare informatie, waar mogelijk, gedeeld wordt met betrokken partijen.
Heeft Vereniging Wereldkinderen een rol gespeeld bij onzorgvuldige en onzuivere adoptieprocedures vanuit Ethiopië? Zo ja, welke? Zo nee, hoe verklaart u dan de uitspraken dienaangaande gedaan in de uitzending van Brandpunt? Bent u bereid om interlandelijke adopties vanuit Ethiopië via deze vergunninghouder ook formeel stil te leggen totdat is vast komen te staan dat de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures in Ethiopië gewaarborgd zijn?
Adoptieprocedures via Wereldkinderen hebben op legitieme wijze plaatsgevonden, waarbij wel achteraf is gebleken dat er een aantal verbeteringen nodig waren om de procedures zorgvuldiger te maken. Door het invoeren van een aantal extra maatregelen zijn de procedures meer in lijn met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag. Stichting Afrika voert de procedures uit conform de «nieuwe» werkwijze. Vereniging Wereldkinderen bemiddelt al enige jaren niet meer uit Ethiopië. Ik zie dan ook geen aanleiding om adopties uit Ethiopië via Wereldkinderen formeel stil te leggen.
Deelt u de mening dat interlandelijke adoptie altijd zodanig moet plaatsvinden dat daarmee het hoogste belang van het kind wordt nagestreefd, de grondrechten van het kind worden geëerbiedigd en kinderhandel wordt voorkomen? Zo ja, op welke wijze kan bewerkstelligd worden dat er meer en betere controle wordt uitgeoefend op de zuiverheid en zorgvuldigheid bij interlandelijke adoptieprocedures vanuit met name Afrikaanse landen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening. In mijn brief van 13 maart 2012 aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr. 1) over de beleidsdoorlichting uit 2012 staat vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures.
Waaruit bestaan de extra waarborgen die in 2010 zijn ingevoerd bij procedures voor interlandelijke adoptie vanuit Ethiopië?
Ik verwijs u naar mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2010.
In hoeverre is het mogelijk om in een zo vroeg mogelijk stadium in de adoptieprocedure een zorgvuldigheidstoets door de Nederlandse autoriteiten uit te laten voeren, vergelijkbaar met de toets in het kader van de machtiging tot voorlopig verblijf (MVV), voor het uitreizen vanuit deze Afrikaanse landen naar Nederland?
Met de Tweede Kamer afgesproken dat de IND een verkorte MVV toets doet in het kader van interlandelijke adoptieprocedures. In dat licht wordt er ook door de Nederlandse vergunninghouders ieder matchingsvoorstel ter beoordeling voorgelegd aan de Nederlandse Centrale autoriteit. De Centrale autoriteit beoordeelt het matchingsvoorstel voordat het voorstel daadwerkelijk aan de aspirant-adoptiefouders gedaan wordt. De beoordeling vindt plaats aan de hand van het kwaliteitskader voor vergunninghouders. Een adoptie kan geen doorgang vinden als de Centrale autoriteit geen toestemming heeft gegeven. De IND weegt de toestemming van de Centrale autoriteit mee in de beoordeling van een MVV aanvraag.
Bent u bereid om in samenspraak met de minister van Buitenlandse Zaken ambtsberichten op te laten stellen waarin de situatie in Afrikaanse landen beschreven kan worden, voor zover van belang voor de beoordeling van de zorgvuldigheid en zuiverheid van adoptieprocedures aldaar? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer een nader voorstel dienaangaande verwachten? Zo nee, waarom niet?
Als blijkt dat dat er vanuit de vergunninghouder, of de contacten tussen de Europese Centrale autoriteiten, onvoldoende informatie beschikbaar komt over de adoptiesituatie in een land, kan en zal ik gebruik maken van de specifieke kennis en ervaring op het gebied van adoptiewetgeving en procedures van de Nederlandse ambassade in de betreffende landen in aanvulling op de andere informatiekanalen. Het gebruik maken van ambtsberichten zoals u voorstelt, acht ik daarom niet nodig.
De komst van de winnaar van de verkiezingen op Curacao die Nederlanders bodybags in het vooruitzicht heeft gesteld |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Weet u dat de winnaar van de laatste verkiezingen op Curaçao, dhr. Wiels, heeft gezegd dat er bodybags klaarliggen voor Macamba’s (Nederlanders)?
De heer Wiels, en het mede door hem gesteunde takenkabinet Hodge, zijn actief bij het onderhouden van een goede relatie met Nederland en de andere landen in het Koninkrijk. Deze houding en inzet wordt gewaardeerd door het Nederlandse Kabinet.
Deelt u de mening dat iemand die Nederlanders dood wil hebben, en zo’n voor Nederlanders vijandige uitspraak heeft gedaan, niets in ons land heeft te zoeken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om dhr. Wiels de toegang tot Nederland te ontzeggen omdat genoemde uitspraak een duidelijke oproep tot geweld is? Zo neen, waarom niet?
Neen. In het Koninkrijk bestaat geen mogelijkheid tot «ontzeggen van toegang» aan personen met een Nederlandse nationaliteit.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de aankomst in Nederland van de delegatie waar dhr. Wiels deel van uitmaakt? Zo neen, waarom niet?
Neen, de heer Wiels verblijft inmiddels al in Nederland.
Een steakhouse dat al 63 jaar paard verkoopt als rund |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Piet de Leeuw biecht nu alles maar op: «We serveren paard sinds 1949»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Warenwet niet toestaat vlees als biefstuk te verkopen wanneer het niet afkomstig is van rund? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) opdracht te geven proces verbaal op te maken?
De Warenwet staat toe dat vlees verkocht kan worden als biefstuk terwijl het niet afkomstig is van rund. Er zijn geen specifieke regels waar de benaming «biefstuk» aan moet voldoen.
Wel moet getoetst worden aan artikel 16 van de Algemene Levensmiddelenwetgeving ((EG) 178/2002) en aan de artikelen 4, eerste lid en 29 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen: algemene vereisten voor de benaming van een levensmiddel en het algemene verbod om te misleiden.
In artikel 16 van de Algemene Levensmiddelenwetgeving is bepaald dat de etikettering van, de reclame voor en de aanbiedingsvorm van levensmiddelen, de wijze waarop zij worden gepresenteerd, de omgeving waarin zij zijn uitgestald en de informatie die erover wordt verstrekt via ongeacht welke kanalen, de consument niet mag misleiden.
Het is ook niet toegestaan om de consument foutief of onvolledig te informeren over de oorsprong van het vlees. In artikel 29 is namelijk bepaald dat het niet is toegestaan informatie over onder andere de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling en de oorsprong of herkomst te verstrekken die een onjuiste indruk kan wekken en derhalve misleidend is voor de consument.
Of er sprake is van misleiding zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden.
Hoe verklaart u dat een restaurant haar klanten ruim 60 jaar bewust in verwarring kan laten over de herkomst van het geserveerde vlees, in strijd met de wettelijke bepalingen, en wat zegt dat voor u over de opsporingsinstanties?
Ik ben niet op de hoogte van het feit dat het restaurant haar klanten bewust in verwarring heeft gelaten over de herkomst van het vlees. Uit de berichtgeving blijkt dat het restaurant biefstuk op de kaart had staan en klanten dit ook zo bestelden.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 al heb aangegeven, dient van geval tot geval beoordeeld te worden of er sprake is van misleiding. Daarbij spelen naast de benaming ook andere factoren een rol, bijvoorbeeld de wijze van presentatie. De beoordeling of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding is voorbehouden aan de NVWA.
Hoe beoordeelt u het feit dat het personeel van het betreffende restaurant door de eigenaar verplicht werd te zwijgen over de herkomst van het vlees?
Alleen uit de berichtgeving heb ik vernomen dat er onder het personeel sprake was van een soort geheimhoudingsplicht. Het enige dat voor mij daadwerkelijk van belang is het feit dat op grond van de Warenwet de klant niet misleid mag worden. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat tegen het betreffende restaurant nog steeds geen proces verbaal is opgemaakt wegens misleiding en overtreding van de Warenwet en dat de NVWA heeft aangegeven daaraan geen prioriteit te geven? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en bent u bereid alsnog vervolging in te stellen? Zo nee, wanneer is proces verbaal opgemaakt en op basis van welke verdenking?
Er is tot op heden geen proces verbaal opgemaakt wegens misleiding en overtreding van de Warenwet. De handhaving van de NVWA is risicogebaseerd: hoe meer risico hoe meer prioriteit. Daarom heeft voedselveiligheid de hoogste prioriteit. Maar ook bij vormen van ernstige misleiding treedt de NVWA op. Zoals gemeld is het voorbehouden aan de NVWA om te beoordelen of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding. Zo ook in deze casus. Ik heb de NVWA verzocht hieraan de vereiste aandacht te geven en mij te informeren over hoe zij deze specifieke casus beoordeelt.
Het weigeren van blindengeleidehonden door taxichauffeurs |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de reportage van PowNews waarin aangetoond wordt dat taxichauffeurs mensen met een blindengeleidehond weigeren?1
Ja, ik heb de uitzending gezien.
Bent u ook verbaasd dat het de betreffende vrouw niet lukt een taxi te krijgen vanwege haar blindengeleidehond?
Helaas ben ik niet verbaasd. Uit eerdere berichtgeving is mij gebleken dat het weigeren van blindengeleidehonden in taxi’s voorkomt. Ik vind dit ongewenst en ongepast.
Deelt u de mening dat mensen niet geweigerd mogen worden voor een taxirit op basis van de aanwezigheid van een blindengeleidehond? Welke maatregelen zijn er reeds genomen om de toegankelijkheid van taxivervoer voor mensen met een handicap, en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder, te waarborgen?
Ik deel deze mening. Voor het taxivervoer via standplaatsen (de «opstapmarkt») geeft de Taxiwet van oktober 2011 gemeenten de mogelijkheid kwaliteitseisen te stellen, in aanvulling op de algemene wettelijke eisen. Gemeenten kunnen dus ook eisen stellen aan de toegankelijkheid van taxivoertuigen en een vervoerplicht opleggen. Ik zal bij de gemeenten aandringen dit punt in hun locale taxiregelgeving op te nemen, zoals ik heb aangekondigd in de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel handelingen 1398).
Bij besteld taxivervoer (de «belmarkt») kan de klant tevoren aangeven dat hij een beperking heeft en eventueel een blindengeleidehond meevoert. De taxivervoerder kan zijn aanbod dan hierop afstemmen.
Reizigers met een fysieke of mentale handicap, en reizigers met een rolstoel kunnen ook gebruik maken van speciaal taxivervoer («contractvervoer»). Hieronder vallen onder meer het Wmo-vervoer, vervoer via Valys en het leerlingenvervoer. Dit taxivervoer wordt vaak met taxibusjes uitgevoerd die geschikt zijn voor het meenemen van reizigers in rolstoelen.
Bent u na het zien van deze uitzending van mening dat het taxivervoer voldoende toegankelijk is voor mensen met een handicap en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder? Zo nee, welke (wettelijke) maatregelen kunt en wilt u nemen om de toegankelijkheid van het taxivervoer voor deze mensen wel te waarborgen?
Gelet op mijn antwoord op vraag 3 ben ik van mening dat het goed zou zijn als gemeenten waar nodig de toegankelijkheid verder verbeteren door eisen aan het locale taxivervoer te stellen, in de zin dat zij een vervoerplicht eisen voor deze specifieke groep(en). In mijn antwoord op vraag 3 heb ik ook aangegeven dat ik de gemeenten zal aansporen van hun bevoegdheid gebruik te maken.
Deelt u de mening dat het toelaten van mensen met een blindengeleidehond tot de taxi onderdeel zou moeten zijn van de vergunningverlening voor taxivervoerders? Is bij u bekend hoeveel gemeenten deze eis expliciet in de vergunningverlening hebben opgenomen? Bent u tevreden over de wijze waarop door gemeenten wordt toegezien op naleving van deze toelatingseisen?
Als gemeenten een vervoerplicht opleggen impliceert dit dat blindengeleidehonden niet mogen worden geweigerd.
Mij is niet bekend hoeveel gemeenten sinds het van kracht worden van de Taxiwet in oktober 2011 een vervoerplicht hebben ingevoerd. Zoals bekend voert de gemeente Amsterdam per 8 mei 2013 de vervoerplicht in voor de opstapmarkt.
Over de naleving van toelatingseisen kan ik geen oordeel geven, omdat nog geen gemeentelijke taxiverordeningen van kracht zijn. Dit punt neem ik wel mee in de evaluatie van de Taxiwet in 2014.
Bent u van mening dat gemeenten voldoende toezicht kunnen houden op de toegankelijkheid van het taxivervoer voor mensen met een blindengeleidehond, zeker gezien het in deze reportage gaat om een gemeente waarvan u eerder stelde dat deze in de verordening heeft vastgelegd dat taxichauffeurs geen mensen met een blindengeleidehond mogen weigeren?2
Gemeenten kunnen voldoende toezicht houden op de toegankelijkheid van taxivervoer, als dit in hun taxiverordening is opgenomen. Gemeenten kunnen daartoe handhavingscapaciteit inzetten. De gemeente Amsterdam heeft aangekondigd vanaf 8 mei 2013 streng toe te zien op naleving van de taxiverordening door de TTO’s, de Toegelaten Taxi Organisaties.
Bent u nog steeds van mening dat landelijke wetgeving voor de toegankelijkheid van taxivervoer voor mensen met een handicap, en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder, niet noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 4. Ik vind dat er voldoende mogelijkheden zijn om op locaal niveau maatregelen te nemen. Locaal maatwerk past mijns inziens het beste bij het aanpakken van het weigeren van blindengeleidehonden in straattaxi’s.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de ratificatie van het VN verdrag voor mensen met een handicap? Per wanneer denkt u dit verdrag te kunnen ratificeren?
Een wetsvoorstel tot goedkeuring van het VN-verdrag wordt met bijbehorend voorstel voor een invoeringswet dit jaar bij uw Kamer ingediend. Volgens planning zal het VN-verdrag medio 2015 geratificeerd zijn.
Het bericht ‘Klant nog geen koning met het provisieverbod’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Klant nog geen koning met provisieverbod»?1
Ik ken het bericht. In het genoemde artikel schetst de Consumentenbond haar bevindingen dat er dure service-abonnementen worden aangeboden waarvan de inhoud niet altijd even duidelijk is en dat banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten in rekening brengen bij klanten.
Ik deel niet de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod. In de eerste plaats is door het provisieverbod de transparantie van de kosten van dienstverlening nu zodanig dat consumenten nadrukkelijker geconfronteerd worden met prijzen en tarieven. Onder het provisiesysteem betaalden klanten deze kosten (of meer) vaak ook al, alleen was dat niet altijd even inzichtelijk. Ten tweede is het provisieverbod nog niet zo lang van kracht. Marktpartijen zijn nog druk doende om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe regelgeving die zeer ingrijpend is. Ten derde is de transparantie over de aard en reikwijdte van de dienstverlening al wel uitgebreid, maar nog niet gestandaardiseerd. Ik verwacht dat met de introductie van het vernieuwde, gestandaardiseerde dienstverleningsdocument per 1 juli 2013 daar nog een belangrijke stap gezet zal worden. Dan verwacht ik dat de transparantie omtrent kosten en voorwaarden er nog meer toe zal bijdragen dat consumenten in staat zijn te kiezen tussen aanbiedingen en dienstverleners, waardoor marktdiscipline zal leiden tot redelijke prijzen en voorwaarden. Tenslotte is er ook nog een bepaling die de AFM in staat stelt op te treden tegen kennelijk onredelijke adviestarieven.
Deelt u de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod dat 1 januari 2013 van kracht werd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat hypotheekketens dure serviceabonnementen aanbieden waar ze weinig voor doen en banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten rechtstreeks doorberekenen aan hun klanten? Indien ja, wat vindt u hiervan? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom moeten klanten vaak apart betalen voor een adviesgesprek of aanpassing van hun lening terwijl ze al een duur servicecontract hebben afgesloten?
In een servicecontract dient duidelijk te worden gemaakt waarvoor een klant betaalt en waarvoor niet. Klanten moeten daarmee in staat worden gesteld een goed geïnformeerde beslissing te nemen over het al dan niet afsluiten van een serviceabonnement. Het is ook in het belang van de dienstverlener de klant niet voor verrassingen te stellen. Dubbel in rekening brengen is uiteraard niet toegestaan. Daartegen kan de AFM optreden uit hoofde van het verbod op kennelijk onredelijke adviesvergoedingen.
Klopt het dat het provisieverbod op het gebied van lijfrentes nog niet heeft geleid tot een transparante verhouding tussen kosten en opbrengsten en dat banken en verzekeraars allerlei kostenposten benoemen, zoals afhandelingskosten en kosten per uitkering? Indien ja, wat kunt hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het provisieverbod zelf leidt tot grotere transparantie over de beloning van de adviseur/bemiddelaar, omdat die rechtstreeks door de klant betaald moet worden. Naast het provisieverbod is er een aantal maatregelen genomen ter bevordering van transparantie over kosten van een financieel product. Banken en verzekeraars dienen de totale productprijs zonder advies- en distributiekosten transparant te maken. Alle financieel dienstverleners, ook banken en verzekeraars, dienen aan de klant de aard en reikwijdte en kosten van hun dienstverlening bekend te maken in de oriëntatiefase, zodat klanten in staat worden gesteld een goed geïnformeerde keuze te maken omtrent de dienstverlening die ze wensen. Aanbieders dienen ook hun advies- en distributiekosten apart en rechtstreeks bij de klant in rekening te brengen. Ook daarmee is de transparantie toegenomen ten opzichte van de periode voor introductie van het provisieverbod.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop het provisieverbod nu wordt uitgevoerd door aanbieders en adviseurs niet bijdraagt aan het oorspronkelijke doel van het provisieverbod, namelijk het belang van de klant centraal stellen? Zo ja, bent u bereid om in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te monitoren of het provisieverbod op een juiste wijze wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvatting niet, maar ik begrijp de zorgen die er zijn. Daarom houd ik de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten en monitort de AFM de uitvoering van het provisieverbod intensief.
Agenten die Twitter gebruiken |
|
Nine Kooiman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat individuele twitteraccounts per 1 april 2013 verboden zijn? Wat is hiervan de reden?1
Nee, deze bewering is onjuist.
Klopt het dat er plannen zijn om individuele twitteraccounts van agenten te vervangen door teamaccounts? Wat is de meerwaarde van deze teamaccounts ten opzichte van individuele accounts?
Nee, integendeel: individuele accounts worden juist gestimuleerd. De ervaringen in verschillende delen van het land leren dat social media in het algemeen en twitter in het bijzonder, een waardevolle aanvulling vormen op de traditionele communicatiemiddelen tussen politie en burger.
De politie zet dan ook juist in op het gebruik van deze social media in haar contact met de burger. Twitter is een belangrijk medium voor een wijkagent in de contacten met de inwoners en ondernemers in zijn of haar buurt. Inmiddels twitteren er al ruim 1300 wijkagenten. Vrijwel alle wijkagenten hebben een smartphone en worden gefaseerd opgeleid in het gebruik van twitter.
Er wordt daarbij gekozen voor een twitteraccount waarin de naam van de wijk of buurt terugkomt en de naam van de betreffende wijkagent. In buurten waar wijkagenten als duo opereren wordt vooral de naam van de buurt primair gebruikt.
Daarnaast worden vanuit de woordvoerders van de politie ook algemene twitteraccounts ingezet om burgers te informeren, zoals @politie_leiden, @politie_adam. Ook is er een landelijke account: @politie.
Tevens wordt soms gekozen voor thema-accounts, bijvoorbeeld «politieheli» of «stoploverboy», om specifieke onderwerpen onder de aandacht te brengen.
Deelt u de mening dat individuele accounts van bijvoorbeeld wijkagenten een meerwaarde hebben voor het werk, omdat agenten daardoor veel informatie over de wijk krijgen en de afstand tussen inwoners en agent verkleind wordt? Zo ja, waarom wordt er dan toch voor gekozen individuele accounts te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot uw voornemen om meer vertrouwen te stellen in de capaciteiten van de individuele agent?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een eventueel verbod op het individueel gebruik van twitter te heroverwegen en in overleg met gebruikers te komen tot duidelijke richtlijnen, zodat fouten in het gebruik zoveel mogelijk worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zie antwoord vraag 2.
Het opgeklopte bericht dat de plofkip verdwijnt uit de Nederlandse schappen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Voor supermarkt gefokte kip krijgt extra ruimte vanaf 2015» en het bericht «Plofkip in flauwekulsaus»?1
Ik ben verheugd met het initiatief van de supermarkten en de pluimveevleesketen om een nieuw marktsegment voor vers pluimveevlees te gaan produceren voor de Nederlandse supermarkten. Het is van groot belang dat alle betrokken partijen in de volle breedte afspraken hebben gemaakt over dierenwelzijn, milieu, het verder beperken van het gebruik van antibiotica en over de afzet van het pluimveevlees van producent tot de Nederlandse supermarkt. Het past in de aanpak van de Commissie Van Doorn in het kader van het Verbond van Den Bosch en in mijn beleid dat markt- en ketenpartijen samen met maatschappelijke organisaties vraaggestuurd werken aan de verdere verduurzaming van de productie en consumptie van onder andere pluimveevlees.
De gemaakte afspraken zijn een belangrijke eerste stap. Verduurzaming is een continu proces en gaat stap voor stap. Om te kunnen blijven voldoen aan de vragen vanuit de samenleving is het nodig dat er verdergaande stappen worden gezet voor met name dierenwelzijn.
Kunt u aangeven wat de precieze rol van supermarkten, slachterijen en pluimveehouders in dit proces is, hoe zij de taken verdelen en wat de gevolgen voor alle drie afzonderlijk zijn? Kunt u daarbij tevens aangeven welk deel van de sector niet betrokken is en welke gevolgen dit heeft?
De supermarkten stellen vanuit een oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoord en betaalbaar voedsel de eisen vast waaraan duurzaam pluimveevlees moet voldoen. Hierbij is gezocht naar een balans tussen dier, mens en milieu en wat prijstechnisch voor de consument en maatschappelijk gezien volgens de supermarkten verantwoord is. Namens de supermarkten was een aantal individuele supermarkten betrokken. Daarnaast vertegenwoordigde het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) alle overige supermarkten.
De rol van de pluimveevleesketen (vertegenwoordigd door twee pluimveeslachterijen, de Nederlandse Pluimveevlees verwerkende industrie (Nepluvi), de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) en de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP)) was het nagaan van de kosten voor de ketenpartijen en de effecten op het milieu. Belangrijke aandachtspunten hierbij waren dat de Kip van Morgen prijstechnisch voor de consument en kostentechnisch voor de producent verantwoord moet zijn. De slachterijen hebben verder een spilfunctie als contractpartner voor de individuele supermarkten, waarbij een eerlijke doorberekening van de extra productiekosten in de consumentenprijs van groot belang is voor een economisch duurzaam marktconcept.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de gemaakte afspraken ook daadwerkelijk worden nageleefd? Zijn er sancties verbonden aan het niet naleven van de afspraken?
Elke supermarktketen maakt leveringsafspraken over de Kip van Morgen met zijn leveranciers (slachterijen, vleesverwerkers en vleeskuikenhouders). De leveringsvoorwaarden en de inkoopspecificaties worden geborgd en gehandhaafd door de private kwaliteitsystemen waaronder IKB-KIP en GlobalGap. Onderdeel van deze kwaliteitsystemen is een pakket van sanctiemaatregelen waaronder in het uiterste geval schorsing of intrekking van het kwaliteitscertificaat van een bedrijf.
Wat zijn de te verwachten effecten van deze plannen voor de milieudruk?
De milieubelasting van de Kip van Morgen (broeikasgas emissies, energiegebruik, landgebruik, stikstofemissies en fosfaatproductie) is zonder aanvullende maatregelen minder gunstig dan bij de gangbare kip. De komende periode werken de supermarkten en de pluimveevleesketen samen met Stichting Natuur en Milieu de milieucriteria nader uit waarmee de milieubelasting van de Kip van Morgen kan worden verminderd.
Deelt u de mening dat de gepresenteerde plannen om de kippen extra ruimte ter grote van een luciferdoosje te geven en hun enkele dagen extra in leven te laten, niet significant en onvoldoende zijn, zeker wanneer dit vergeleken wordt met het leven van de kip die één ster krijgt van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming? Zo ja, welke inspanningen verwacht u wel? Zo nee, waarom niet?2
De betrokken partijen hebben gekozen voor een integrale aanpak waarbij niet alleen naar verbeteringen voor het dierenwelzijn is gezocht. Er is gekozen voor een balans tussen dierenwelzijn, milieu, dier- en volksgezondheid en economische haalbaarheid voor de consument. Ten aanzien van het dierenwelzijn is het overschakelen naar andere trager groeiende vleeskuikenrassen een substantiële stap. Onderdeel van de afspraken tussen de Nederlandse supermarkten en de pluimveevleesketen is verder dat de retail ook andere diervriendelijkere pluimveevleesproducten met het Beter Leven Kenmerk in de schappen blijft aanbieden zodat de consument verschillende keuzemogelijkheden heeft. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn deze afspraken een belangrijke eerste stap maar wat betreft dierenwelzijn geen eindstation.
Bent u van mening dat er voldoende invulling wordt gegeven aan het initiatief «Vlees Beter Initiatief: Ander Vlees in 2020»? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u aanleiding om aanvullende afspraken te maken met de sector?
Naast pluimveevlees werken de Nederlandse supermarkten samen met de varkensvleesketen en maatschappelijke organisaties aan inkoopspecificaties voor duurzamer varkensvlees. Deze besprekingen zijn nog niet afgerond. Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) streeft ernaar hierover voor de zomer te communiceren. Ik zie geen aanleiding om hierover aanvullende afspraken te maken met de sector omdat dit belangrijke initiatief voortkomt uit de bij het Verbond van Den Bosch betrokken partijen.
Verwacht u dat in 2020 de Nederlandse schappen inderdaad «plofkipvrij» zijn? Zo ja, waar baseert u die verwachting op? Zo nee, bent u van plan aanvullende maatregelen te treffen?
Ik zie dit met vertrouwen tegemoet omdat alle supermarkten de Kip van Morgen hebben onderschreven en in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen deze stap willen zetten.
Is er zicht op de mogelijkheid om op termijn het dierenwelzijn via de Europese regels zichtbaar te maken op de verpakking van alle dierlijke producten, bijvoorbeeld door een Europees keurmerk of EU label voor dierenwelzijn, vergelijkbaar met de bestaande aanpak van biologische producten? Zo ja, kan het bestaande Nederlandse systeem met sterren (Beter leven keurmerk) daarbij als basis dienen en bent u bereid dit in Europees verband onder de aandacht te brengen?
Er bestaat reeds een aantal EU-regels met betrekking tot de etikettering van het welzijnsniveau van het houderijsysteem van bepaalde landbouwhuisdieren, zoals de code voor het houderijsysteem van leghennen, de facultatieve aanduiding van het houderijsysteem bij scharrelpluimveevlees en het systeem van de biologische productie. De Raad van Landbouwministers heeft vorig jaar geconcludeerd dat vrijwillige etiketteringsregelingen een manier kunnen zijn om hogere standaarden voor dierenwelzijn te bevorderen, wanneer deze vertrouwenwekkend, transparant en betrouwbaar zijn, de welzijnsboodschap goed overbrengen en verder gaan dan minimumeisen in de wetgeving. De Europese Commissie studeert momenteel op verbeteringsmogelijkheden van voorlichting en informatievoorziening over dierenwelzijn. Zij neemt hierbij de instelling van een Europese database met informatie voor consumenten en andere belanghebbenden in overweging.
Mijn voorganger heeft bij de Europese Commissie reeds bepleit dat een Europees benchmarkingsysteem en beoordelingskader voor diervriendelijk geproduceerde producten, samen met etikettering, een stimulerende rol kan spelen. De Europese Commissie is verzocht om hierbij rekening te houden met reeds ontwikkelde goede praktijken. Het Beter leven kenmerk is afgelopen jaar door Nederland als voorbeeld van een reeds ontwikkelde goede praktijk ingebracht in het raadswerkgroepcircuit over de EU-strategie dierenwelzijn. Ik zal het Nederlandse Beter Leven Kenmerk bij de Europese Commissie onder de aandacht blijven brengen als een mogelijke bijdrage aan het eerder genoemde Europese benchmarkingsysteem en de databank waar de Commissie zich thans over buigt.
Het bericht dat jongeren geen jeugdzorg meer krijgen vanaf hun 18e levensjaar |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie over de situatie van Jabko die geen recht meer heeft op jeugdzorg, omdat hij 18 jaar is geworden en er tevens nog geen alternatieve plek voor- handen is?1
Het doel van een opname in de jeugdzorg is dat jongeren daarna in staat zijn naar hun mogelijkheden in de samenleving te participeren. Wanneer het niet mogelijk is weer thuis in het gezin of zelfstandig te wonen moet er een vervolgvoorziening zijn waar de jong-volwassene kan verblijven. Ik vind het niet wenselijk dat zich situaties als die van Jabko voordoen waarin geen vervolgvoorziening gevonden zou kunnen worden die voor hem geschikt is.
Hoeveel soortgelijke situaties zijn er waarin jongeren geen zorg meer krijgen vanaf hun 18e levensjaar, maar waarbij het wel wenselijk is dat deze zorg doorloopt en er geen nieuwe plek voorhanden is? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Helaas doen zich deze situaties vaker voor, maar het is mij niet bekend hoe vaak dat gebeurt. Ik ben bereid uit te zoeken hoe vaak dit gebeurt en daarover de Kamer te informeren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van de Hoenderloo Groep die spreekt van een soort kortzichtig systeem, omdat vervolgzorg niet geregeld of voorhanden is? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen is de vervolgzorg na een opname in een instelling voor jeugdzorgplus goed geregeld. Door de invoering van de trajectbenadering willen de instellingen dit nog verbeteren. De problemen die het geeft om in dit geval passende vervolgzorg voor Jabko te vinden laten zien dat het helaas niet altijd lukt. Het is een verantwoordelijkheid van instellingen een geschikt aanbod te ontwikkelen en voor een verantwoorde overdracht zorg te dragen. Financiers hebben op hun beurt een zorgplicht.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de moeder van Jabko, die aangeeft dat zij de deskundigheid niet in huis heeft om haar zoon goed te kunnen helpen? Deelt u de mening dat het van groot belang is dat deze jongeren terecht moeten kunnen in een zorginstelling? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er volledig begrip voor dat de moeder van Jabko zegt dat zij niet in staat is zelf haar zoon goed te kunnen helpen. Ik vind ook dat deze jongeren, indien nodig, terecht moeten kunnen in een zorginstelling.
Bent u bereid de leeftijdsgrens van 18 jaar voor zorg vanuit Bureau Jeugdzorg te verhogen naar 21 jaar? Zo ja, wanneer gaat u dit instellen? Zo nee, waarom niet?
Het bureau jeugdzorg heeft nu al de taak om voor jeugdigen die voor hun achttiende jeugdzorg ontvingen vervolgzorg te regelen als ze achttien geworden zijn en nog zorg behoeven. Dat kan zijn binnen de jeugdzorg, want de huidige Wet op de jeugdzorg kent een leeftijdsgrens van 18 jaar met een doorloopregeling tot 23 jaar. Daarnaast kan een jeugdige ook na het 18e levensjaar aanspraak maken op zorg op basis van andere wettelijke kaders, zoals de Zorgverzekeringswet en de AWBZ.
Ik zie daarom geen aanleiding de leeftijdsgrens te verhogen. Volledigheidshalve verwijs ik ook naar de reactie op de motie-Bruins Slot en Kooiman over wettelijke mogelijkheden en beperkingen om de leeftijdsgrens in de nieuwe jeugdwet te verhogen tot 23 jaar.2 Daarin staat waarom een algemene verhoging tot 23 jaar niet wenselijk is.3 Dezelfde argumenten zijn ook van toepassing bij een beoordeling van de vraag of een verhoging tot 21 jaar wenselijk is.
Waar kunnen jongeren zoals Jabko terecht na hun 18e levensjaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Jongeren zoals Jabko (jong-volwassenen met autisme en ernstig probleemgedrag) hebben een zorgvoorziening nodig waarin meerdere disciplines bijdragen aan een adequate zorg. Daarom worden op dit moment voor Jabko zowel opties verkend binnen de ggz als binnen de gehandicaptenzorg.
Hoeveel vervolgplekken zijn er voor jongeren zoals Jabko, en hoe gaat u ervoor zorgen dat er voldoende vervolgplekken komen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 3 en 10.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in het geval van Jabko er een oplossing wordt gezocht, zodat hij niet zonder zorg komt te zitten?
De situatie is nu zo dat voor Jabko verschillende opties onderzocht worden. Het is belangrijk dat dit een duurzame oplossing is. Dat vraagt tijd. Daarom heb ik toegestaan dat de huidige plek voor Jabko, die hij en zijn ouders nu ook als goed en veilig ervaren bij de Hoenderloo Groep, ook nu hij achttien is tijdelijk beschikbaar blijft.
Is de situatie van Jabko vergelijkbaar met de zorg voor jongeren die in een vergelijkbare situatie zitten als Brandon? Is er voor deze jongeren ook geen passende zorg na het 18e levensjaar? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze jongeren een juiste plek krijgen binnen de AWBZ, ook na hun 18e levensjaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
De situatie van Jabko is niet te vergelijken met die van jonge mensen als Brandon. Brandon is een jongeman met een verstandelijke beperking. Zijn leefsituatie kwam twee jaar geleden in het nieuws. In de instelling waar hij verbleef werd hij namelijk regelmatig ernstig in zijn vrijheid beperkt. De instelling wist niet goed hoe anders met zijn gedragsproblemen om te gaan. Hij is kort daarna overgeplaatst naar een andere instelling voor mensen met een verstandelijke beperking (ASVZ) en het gaat nu goed met hem. Mensen met vergelijkbare problematiek als Brandon (verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen) verblijven veelal levenslang in een instelling binnen de gehandicaptenzorg. Jongeren als Brandon hoeven dan ook niet vanwege het bereiken van een bepaalde leeftijd te verhuizen.
Welke structurele oplossingen gaat u bewerkstelligen om te zorgen dat jongeren met ernstige gedragsstoornissen zorg krijgen vanaf hun 18e levensjaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Centrum voor Consultatie en Expertise brengt binnenkort een notitie uit over het ontbrekende zorgaanbod over jong-volwassenen met autisme en ernstig probleemgedrag. Mede op basis daarvan wil ik met de betrokken koepelorganisaties, zoals GGZ Nederland, Jeugdzorg Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en Zorgverzekeraars Nederland bezien hoe passende zorg voor jong-volwassenen met autisme en ernstig probleemgedrag geboden kan worden.
Verder noem ik de werkgroep «Vanuit autisme bekeken» die mijn voorgangster heeft ingesteld en tot eind 2014 actief zal zijn. Deze werkgroep van acht (ervarings)deskundigen inventariseert de knelpunten in zorg en ondersteuning voor mensen met autisme, stimuleert waar mogelijk oplossingen voor die knelpunten en verspreidt goede voorbeelden. De werkgroep doet haar werk zoveel mogelijk met en in samenspraak met alle betrokkenen. Daarvoor is recent ook een website www.vanuitautismebekeken.nl en digitaal platform geopend. Met dit antwoord voldoe ik tevens aan het verzoek van mevrouw Bruins Slot die tijdens het AO van 28 februari 2013 met de Minister van VWS over de EU-gezondheidsraad informeerde naar de stand van zaken van deze werkgroep.