Het capaciteitsverlies van de Koninklijke Marechaussee door het handhaven van het qat-verbod |
|
Vera Bergkamp (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag «Qat blijft Nederland binnenkomen» d.d. 12 maart 2013?1
Ja.
Erkent u dat de Koninklijk Marechaussee veel capaciteit verliest door het handhaven van het qat-verbod?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) wordt niet specifiek ingezet voor de handhaving van het qatverbod. Handhaving door de KMar vindt plaats als de KMar stuit op qat tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden. In het geval van de uitzending van Een Vandaag was dit vanuit het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Van het totale aantal handhavingsincidenten binnen het MTV in januari en februari 2013 was slechts in 1% van de zaken sprake van qat. De registratie van ingezette uren binnen het MTV vindt vooral plaats op basis van het primaire operationele proces (te weten Controle MTV en Afhandelen binnen MTV). Dit betekent dat er in de registratie van uren geen onderscheid wordt gemaakt naar soort vangst of incident.
Hoeveel capaciteit kost de handhaving van dit verbod?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel uur besteedt de Marechaussee aan handhaving en opsporing van qat-handel? Hoeveel controles worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er door het handhaven van het qat-verbod minder tijd is voor andere controles?
Uiteraard is het zo dat de beschikbare handhavingscapaciteit over het hele veld waarvoor handhavingsdiensten verantwoordelijk zijn verdeeld moet worden. Dit betekent echter niet dat de handhaving hierdoor in kwaliteit zou inboeten. De beschikbare capaciteit wordt zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet.
Ten koste van welke andere controles gaat het handhaven van het qat-verbod?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het qat-verbod geleid tot minder qat-gebruik?
Er zijn nog geen gegevens voorhanden waaruit zou blijken dat het qatverbod leidt tot minder qatgebruik, dat de straatwaarde van qat hetzij gestegen, gedaald dan wel gelijk gebleven is en of een eventueel hogere prijs de illegale handel en criminaliteit zal bevorderen.
Klopt het dat sinds het qat-verbod de straatwaarde van qat is gestegen?
Zie antwoord vraag 7.
Bevordert een hogere prijs van verboden qat de illegale handel en de criminaliteit?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de illegale handel van qat en de straatoverlast toegenomen? Kunt u cijfers geven over de situatie voor en na het qat-verbod?
Er zijn geen gegevens voorhanden die een toename van illegale handel en straatoverlast bevestigen.
Is de import en/of export van qat toegenomen? Kunt u concrete cijfers geven over de situatie voor en na het qat-verbod?
In 2012 werd 854.000 kilogram qat in Nederland geïmporteerd. Sinds de strafbaarstelling van qat zal de omvang van de import vanzelfsprekend fors zijn gedaald. Ik heb slechts cijfers over de inbeslaggenomen hoeveelheid qat, niet over de omvang van de illegale invoer van qat.
Klopt het dat het verslavingsprobleem van qat-gebruikers niet is veranderd sinds het qat-verbod?
Daarover zijn geen gegevens bekend. Problematisch qatgebruik wordt niet afzonderlijk als hulpvraag in het systeem Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) geregistreerd. Voor zover Somaliërs een beroep doen (en de afgelopen jaren hebben gedaan) op verslavingszorg is dat vooral vanwege problematisch gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne.
Welke maatregelen zijn er genomen om het verslavingsprobleem van qat-gebruikers te verminderen? Wilt u zich inzetten voor een verbetering van de verslavingszorg voor deze doelgroep?
Somaliërs weten de verslavingszorg te vinden indien zij problemen hebben met het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. De verslavingszorg als zodanig behoeft op dit punt geen verbetering. Maatregelen om problematisch qatgebruik terug te dringen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit verbetering van de toeleiding van problematische qatgebruikers naar zorg. Gemeenten waarin een belangrijk deel van de problematische qatgebruikers verblijft kunnen daar, bijvoorbeeld door samenwerking met lokale organisaties, invulling aan geven.
Welke effecten heeft het qat-verbod op het gebruik van andere legale en illegale drugs?
Er zijn geen indicaties uit de Somalische gemeenschap of uit de verslavingszorg dat er sprake is van een verschuiving naar andere middelen.
Kunt u aangeven welke gemeenten overlast hebben van qat-gebruikers?
Dat zijn onder meer de gemeenten Tilburg en Groningen. Deze gemeenten hebben eerder ook verzocht om een verbod van qat.
Kunnen deze gemeenten via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de incidenten afdoende aanpakken?
Alle handelingen met qat zoals omschreven in de Opiumwet zijn strafbaar. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet kunnen gemeenten thans overgaan tot het sluiten van panden van waaruit qat wordt verhandeld. Waar qatgebruik overlast veroorzaakt en deze overlast gepaard gaat met verstoring van de openbare orde, zoals parkeeroverlast, geluidsoverlast en vervuiling van de openbare weg, kunnen deze vormen van overlast ook worden aangepakt via de APV. Handhaving van de APV-voorschriften is een zaak van het lokale gezag. Dit geldt eveneens voor toepassing van de in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden op het gebied van de openbare orde.
Bent u bereid de mogelijkheden van het gebruik van de APV ter bestrijding van qat-overlast bij gemeenten onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 16.
De recentelijke aanval op de christelijke gemeenschap in Lahore |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recentelijke aanval op de christelijke gemeenschap in Lahore, waarbij onder andere 180 huizen zijn afgebrand? Heeft de Nederlandse ambassade hierop gereageerd? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, waarom is er geen reactie geweest van de Nederlandse Ambassade?
Ja. De Nederlandse ambassadeur heeft tijdens een recent bezoek aan Lahore de aartsbisschop van Lahore zijn medeleven betuigd.
Bent u bekend met het feit dat leden van het parlement van de deelstaat Punjab (waaronder Asad Ashraf) en een lid van het nationale parlement (Riaz Malik), beiden leden van de regerende politieke partij PML-N, deel hebben genomen aan het geweld?1 Zo ja, deelt u de mening dat zij als politici een voorbeeldrol hebben? Bent u tevens van mening dat zij door hun voorbeeldrol mede verantwoordelijk zijn voor het geweld?
In het rapport van de Asian Human Rights Commission staat vermeld dat leden van het parlement van de deelstaat Punjab en van het nationaal parlement hebben deel genomen aan het geweld. Geconfirmeerde informatie hierover is niet beschikbaar. Zowel Nederland als de EU bepleiten bij de Pakistaanse autoriteiten de voortvarende aanpak en berechting van alle daders van geweld tegen religieuze minderheden, en zeker ook die van de recente aanval op christenen in Lahore.
Bent u bekend met het feit dat het geweld voortkomt uit een geschil over landrechten, waarbij de blasfemiewetgeving is misbruikt om de christenen van het land te verdrijven? Zo, ja wat is hierover uw mening?
Ja, dit heb ik vernomen en baart mij zorgen. Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de blasfemiewetgeving uiterst gevoelig voor misbruik.
Heeft de mensenrechtenambassadeur tijdens zijn recente bezoek aan Pakistan gesproken over het aanpassen van de blasfemiewetgeving om misbruik te voorkomen? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn recente bezoek aan Pakistan zowel bij de Pakistaanse autoriteiten als bij het maatschappelijk middenveld misbruik van de blasfemiewetgeving aan de orde gesteld. Gesprekspartners gaven aan dat conservatieve islamitische politieke partijen en militante groeperingen het publieke debat over noodzakelijke aanpassingen van de blasfemiewetgeving belemmeren.
Deelt u de mening dat in het ontbreken van een goed onderwijssysteem, aangezien in het onderwijscurriculum een negatief beeld wordt neergezet over minderheden, vrouwen en India, een belangrijke oorzaak kan worden gezien van de negatieve beeldvorming over minderheden? Zo ja, ziet u hierbij een rol voor de pilot Godsdienstvrijheid om de negatieve beeldvorming te doorbreken?
Ja. Stereotypering van met name religieuze minderheden in het leerplan en de lesboeken is een belangrijke, zij het niet enige oorzaak, van negatieve beeldvorming. De Nederlandse regering is met u van mening dat inzet op het onderwijscurriculum positieve gevolgen kan hebben voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Pakistan. Inzet op dit specifieke terrein kwam ook naar voren als één van de aanbevelingen in de analyse die in het kader van de pilot godsdienstvrijheid is uitgevoerd. De rol van de pilot godsdienstvrijheid is complementair aan de meer grootschalige inzet van andere donoren in de onderwijssector. Onlangs is het door Nederland gefinancierde UNICEF programma «Onderwijs en Vredesopbouw» in Pakistan gestart waarbij met name wordt ingegaan op voorgenoemde problematiek.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering zich moet inzetten voor strikte mensenrechten benchmarks bij de onderhandelingen over een mogelijk handelsverdrag tussen Pakistan en de Europese Unie (GSP+) om zo de mensenrechten te bevorderen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het toetsingskader voor GSP+ is de ratificatie en implementatie door Pakistan van 27 internationale verdragen, de meeste hiervan op het gebied van mensenrechten. Nederland zal bij de beoordeling van de GSP+ aanvraag van Pakistan toetsing aan deze criteria bepleiten.
Kinderen die noodgedwongen bij hun ouders moeten aankloppen ondanks een ontbrekende band of voogdij |
|
Nine Kooiman , Jasper van Dijk |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de geanonimiseerde brief, die melding maakt van het feit dat een kind, om in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende beurs, contact op moet nemen met de vader waarmee het kind geen contact heeft omdat vader de moeder heeft vermoord?1
Hoeveel leerlingen of studenten moeten noodgedwongen contact opnemen met een ouder, waarmee een slechte of ontbrekende relatie is (bijvoorbeeld vanwege mishandeling, verdwijning of detentie), om op die manier in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende beurs? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel leerlingen of studenten komen niet in aanmerking voor een aanvullende beurs omdat zij – om welke reden dan ook – onmogelijk in contact kunnen komen met hun ouder(s) vanwege zulke extreme omstandigheden? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel ouders, die niet het ouderlijk gezag hebben omdat er sprake is van een voogdij-maatregel, hebben kinderen die wel een aanvullende beurs ontvangen? Hoeveel ouders hebben kinderen bij wie het niet lukt deze aanvullende beurs te ontvangen? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, wanneer een ouder geen voogdij meer heeft, het kind niet aan zou hoeven kloppen bij deze ouder om in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om met een oplossing te komen voor leerlingen of studenten in dergelijke zeer moeilijke situaties, zodat zij niet financieel «gestraft» worden voor het (wan)gedrag van hun ouder(s)?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over het slachtofferbeleid op 28 maart a.s.? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat ouderen steeds vaker een fatale val maken en de kans hierop door dit kabinetsbeleid toe neemt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer ouderen maken fatale val»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal ouderen dat overlijdt na een val met 18% gestegen is?
Ieder overlijden als gevolg van vallen, is een persoonlijk drama. Ik vind dan ook dat de ouderen en alle betrokkenen om hem of haar heen zich moeten inspannen om het aantal fatale vallen, en de kansen daarop, maximaal terug te dringen.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de verzorgingshuizen en de zware bezuinigingen op de zorg thuis ertoe zullen leiden dat er steeds meer ouderen zullen komen te vallen, met alle gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de factsheet «Valongevallen 65-plussers» van Veiligheid.nl wordt aangegeven dat een substantieel deel van de valongevallen met een ernstige afloop plaatsvindt in of om een woonhuis. Ik vind dit een belangrijk signaal. Het is van belang dat er in de thuissituatie van ouderen extra op valveiligheid wordt gelet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangeef, zijn er veel mogelijkheden om de valpreventie bij thuiswonende ouderen te verbeteren. Ik kan mij voorstellen dat hier nog «winst» valt te behalen. Bij het voorkomen van valincidenten, ook in de thuissituatie, speelt ook de vraag hoever men wil gaan om valrisico’s te vermijden. Het voorkómen van ieder risico heeft ook een keerzijde, namelijk dat er zodanige (drastische) beperkingen kunnen ontstaan bij de bewegingsvrijheid van ouderen dat de kwaliteit van leven van mensen vermindert.
Deelt u de mening dat het niet langer vergoeden van de rollator uit het basispakket eraan zal bijdragen dat het aantal (fatale) vallen alleen maar zal toenemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet, dat het niet langer vergoeden van de rollator zal bijdragen aan een toename van het aantal valincidenten. Los van de vraag naar het precieze oorzakelijk verband tussen de aanwezigheid van een rollator en de frequentie van valincidenten, gaat het om de aanwezigheid van een rollator, en niet om wie deze betaalt. De burger heeft immers zelf een verantwoordelijkheid om voor zijn gezondheid te zorgen. Dit geldt in het bijzonder voor die zorgvormen of hulpmiddelen waarvan de kosten te overzien zijn en die bij het dagelijks leven behoren. Om die reden is in het Begrotingsakkoord 2013 besloten de eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen, waaronder de rollator, met ingang van 1 januari 2013 niet langer te vergoeden uit hoofde van het Zvw-pakket. Bij deze beslissing waren de criteria «algemeen gebruikelijk» en «financieel toegankelijk» doorslaggevend.
De vraag hoeveel rollators er precies vergoed kunnen worden voor hetzelfde bedrag als de kosten van een gemiddeld valincident, laat onverlet dat de eerdergenoemde eigen verantwoordelijkheid van de burger hier voorop staat. De burger kan met de aanschaf van een rollator voor lage kosten voorkomen dat hij valt, en zodoende de ernstige gevolgen voor zichzelf voorkómen.
Waarom kiest u er niet voor om de rollator weer uit het basispakket te vergoeden? Klopt het dat er 164 rollators vergoed kunnen worden voor hetzelfde bedrag als de kosten van een gemiddeld valincident? Zo nee, kunt u aantonen waarom dit niet klopt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om het aantal (fatale) vallen omlaag te brengen?
Ik vind het nemen van preventieve maatregelen ter voorkoming van (fatale) vallen een zaak van alle betrokkenen, primair van de oudere en diens directe omgeving. De oudere moet zich bewust zijn van de valrisico’s in en om het eigen huis en van de mogelijkheden die er zijn om die risico’s zo klein mogelijk te laten zijn. In de sfeer van de maatschappelijke ondersteuning zijn er op lokaal niveau allerlei initiatieven om ouderen hierbij te ondersteunen. Bijvoorbeeld via periodieke preventieve huisbezoeken door seniorenadviseurs, professionele scans waarbij woningen van ouderen op valrisico’s worden doorgelicht, het inzetten van valpreventiebussen en andere laagdrempelige ideeën om ouderen te bereiken; al dan niet in samenwerking met verzekeraars. Ik vind dat een goede zaak. Ik stimuleer aandacht voor preventie van valincidenten en -calamiteiten. Ik noem bijvoorbeeld het programma Zorg voor Beter. Via het Zorg voor Beter kennisplein (www.zorgvoorbeter.nl) zijn tal van inspirerende tips en voorbeelden beschikbaar voor zorgmedewerkers om vallen te voorkomen. Ook via het Nationaal Programma Ouderenzorg, gericht op het verbeteren van de zorg voor kwetsbare ouderen, worden enkele interventies ontwikkeld die bijdragen dat het verkleinen van het valrisico. Een voorbeeld is de Senior-Stap Studie, uitgevoerd door het ouderenzorgnetwerk Nijmegen, die eind 2013 een eenvoudig toe te passen «kompas» voor mobiliteit en stabiliteit moet opleveren.
Daarnaast zijn er diverse andere projecten gericht op valpreventie, zoals projecten die via ZonMw worden uitgevoerd. Twee innovatieve voorbeelden in dit verband zijn PROFIT en FARAO. PROFIT heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de bijdrage die ICT kan leveren aan disease management bij valpreventie en behandeling. FARAO heeft tot doel om innovatieve methoden te ontwikkelen en te toetsen waarmee vallen en dreigend balansverlies kunnen worden vastgesteld en waarmee valrisico kan worden ingeschat. Deze informatie wordt beschikbaar gesteld aan zorgverleners en huisartsen om de preventie van vallen te ondersteunen.
Ook op internationaal niveau heeft valpreventie aandacht. In het Ambient Assisted Living Joint Programma (AAL) werkt Nederland samen met 22 andere Europese landen en de Europese Commissie aan ICT oplossingen om de kwaliteit van leven van ouderen te verbeteren en hen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en te leven. AAL is gericht op verschillende levensdomeinen, onder andere mobiliteit en veiligheid. In dat kader worden producten ontwikkeld als het Personal Protection and Caring System (2PCS), waarin een aantal systemen, waaronder valsensoren en alarmering, geïntegreerd worden.
Ten slotte kan ik u melden dat de Gezondheidsraad onlangs de voedingsnormen voor vitamine D heeft geëvalueerd. Voldoende inname van vitamine D houdt verband met botgezondheid. Het advies van de Gezondheidsraad aan ouderen (70+) is om dagelijks een voedingssupplement van 20 microgram in te nemen. Voor ouderen vanaf 70 jaar zijn er namelijk overtuigende aanwijzingen uit onderzoek dat 10 tot 20 microgram extra vitamine D per dag het risico een bot te breken kan verminderen. Aannemelijk is dat een dergelijke dosis vitamine D het risico op vallen kan verminderen bij kwetsbare ouderen. Het Voedingscentrum zorgt voor de communicatie van dit suppletieadvies.
De aanval op een christelijke wijk in de Pakistaanse stad Lahore |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de gewelddadige aanval van moslims op een christelijke wijk in de Pakistaanse stad Lahore?1
Ja.
Kunt u de achtergrond van deze gewelddadigheden duiden? Hoe beoordeelt u de toedracht en de gevolgen?
Op 9 maart jl. vernietigde een menigte van circa 3000 personen volgens mediaberichten circa 150 huizen, kerken en winkels van christenen in de christelijke wijk Joseph Colony (Badami Bagh) in Lahore (provincie Punjab). Aanleiding voor het geweld waren volgens deze berichten vermeende godslastering geuit door een 28-jarige christelijke bewoner van de wijk, Sawan Masih. De autoriteiten in Lahore hebben Masih, zijn vader en één van zijn broers op 8 maart j.l. gearresteerd en zijn een onderzoek gestart.
Hoe hebben de Pakistaanse overheden gereageerd op deze gewelddadigheden? Acht u dit optreden adequaat?
De Chief Minister van de provincie Punjab, Shahbaz Sharif, heeft een gerechtelijk onderzoek naar de gewelddadigheden bevolen. Daarnaast hebben de provinciale autoriteiten elke getroffen familie financiële compensatie toegezegd van omgerekend 1500 euro. De getroffen families hebben tevens tijdelijke huisvesting gekregen.
Welke trend is in Pakistan zichtbaar ten aanzien van de christelijke minderheid in het bijzonder en de geloofsvrijheid in het algemeen?
De situatie van religieuze minderheden in Pakistan is al jaren zorgelijk als gevolg van toenemende intolerantie en geweld. De Pakistaanse overheid is onvoldoende in staat om bescherming te bieden aan religieuze minderheden.
Wat zijn de consequenties en concrete effecten van de omstreden wet tegen godslastering voor de religieuze minderheden in dit land? Hoeveel mensen zitten inmiddels gevangen vanwege een beschuldiging op grond van deze wet?
Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de wetgeving uiterst gevoelig voor misbruik. Het feit dat de doodstraf op verschillende blasfemie-vergrijpen staat is eveneens een reden tot grote zorg. De blasfemiewetgeving staat op onderdelen op gespannen voet met de internationale mensenrechtenstandaarden.
Ik beschik niet over geconfirmeerde cijfers over het aantal personen dat gevangen zit vanwege een beschuldiging op grond van deze wet. Hoewel vooral moslims voor blasfemie worden veroordeeld, treft de blasfemiewetgeving ook regelmatig religieuze minderheden.
Welke leermomenten en effecten biedt de Nederlandse pilot godsdienstvrijheid, waarop ook Pakistan prijkt? Wat wordt hiermee concreet ten aanzien van Pakistan gedaan en met welke consequenties? Welke projecten worden er door Nederland gesteund waardoor Pakistaanse christenen voorzien worden van een veilig onderkomen wanneer zij ernstig bedreigd worden?
Het is nog te vroeg om te spreken over leermomenten en beleidsconsequenties van de pilot godsdienstvrijheid in Pakistan. De eerste fase van deze pilot, die de post in Pakistan recent heeft afgerond, bestond uit het uitvoeren van een analysefase ten aanzien van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Pakistan. Het is de bedoeling dat deze analyse concrete handvaten biedt voor eventuele toekomstige beleidsinterventies. De analyse richtte zich op het hele spectrum van geloofsvrijheid in Pakistan. De ambassade in Islamabad zal in samenwerking met betrokken partners bezien waar de Nederlandse inzet het meest effectief is. Op dit moment wordt reeds een project van CLAAS (Center for Legal Aid Assistance & Settlement) gefinancierd, dat slachtoffers van valse aangiftes op basis van de blasfemiewet ondersteunt.
Op welke wijze wordt Pakistan momenteel door de internationale gemeenschap aangesproken op haar bejegening van religieuze minderheden, inclusief haar kwalijke gebruik van de wet op de godslastering?
Tijdens het landenexamen van Pakistan bij de Mensenrechtenraad van oktober jl. heeft een groot aantal landen Pakistan aangesproken op (misbruik van) de blasfemiewetgeving. Daarnaast heeft de EU op 11 maart jl. raadsconclusies aangenomen waarin het geweld tegen kwetsbare religieuze minderheden in Pakistan streng wordt veroordeeld. Ook staan mensenrechten centraal in het onlangs vastgestelde 5-Year Engagement Plan van de EU. Dit plan voorziet in een jaarlijkse mensenrechtendialoog met de Pakistaanse autoriteiten.
Bent u bereid de huidige casus te benutten om opnieuw – waar mogelijk in internationaal verband – de Pakistaanse autoriteiten kritisch aan te spreken op het gebruik van de wet op de godslastering en hun houding ten opzichte van geloofsvrijheid? Welke aanvullende middelen heeft u tot uw beschikking om de druk richting Pakistan op te voeren?
Nederland stelt de kwestie rondom de positie van religieuze minderheden in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde en zal dit blijven doen. Daarbij wordt specifiek ingegaan op misbruik van de blasfemiewetgeving en de intolerantie ten opzichte van religieuze minderheden. Meest recent gebeurde dit tijdens de bilaterale consultaties met Pakistan op 11 februari jl. te Den Haag en het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Pakistan van 4 tot 7 maart jl. Onderdeel van het toetsingskader voor GSP+ is de ratificatie en implementatie door Pakistan van 27 internationale verdragen, de meeste hiervan op het gebied van mensenrechten.
Nederland zal bij de beoordeling van de GSP+ aanvraag van Pakistan toetsing van Pakistan bepleiten.
Het propageren van mensenoffers en kannibalisme in Egypte |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «the promotion of human sacrifice and cannibalism in Egypt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat de Al-Azhar universiteit bevordert dat leerlingen lesmateriaal krijgen waarin het doden en eten van afvalligen wordt goedgekeurd?
Het aangehaalde materiaal betreft geen moderne, academische leerstelling of aanmoediging, maar refereert aan theoretische stellingen van enkele willekeurige denkers uit de historie van de islam.
Wordt deze universiteit direct of indirect gesubsidieerd door Nederland of door de Europese Unie en/of wordt er door Nederland of door Nederlandse universiteiten samengewerkt met deze universiteit? Zo ja, wilt u bevorderen dat hiermee zo snel mogelijk wordt gestopt?
Er is geen directe of indirecte subsidiëring van deze universiteit door Nederland of de Europese Unie. Wel is Al-Azhar als instelling, net als de koptische kerk, deelnemer aan een door Nederland gefinancierde interreligieuze dialoog. Er is geen aanleiding of intentie om deze samenwerking stop te zetten.
Hoe beoordeelt u de overige gevallen van het aanmoedigen c.q. goedkeuren van mensenoffers c.q. kannibalisme door geestelijke autoriteiten en geleerden in Egypte en Saoedi-Arabië?
Ik ben met dergelijke gevallen niet bekend.
Deelt u de mening dat de islam tot op de dag van heden moslims inspireert tot het propageren van barbaarse en onmenselijke praktijken? Welke consequenties verbindt u hieraan voor uw beleid ten opzichte van islamitische staten?
Nee. Het kabinet verbindt hier geen consequenties aan.
Het ‘mislukken van Single European Sky’ |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «The future of the Single European Sky suffers another serious setback» van de Association of European Airlines (AEA), de European Business Aviation Association (EBAA), de European Low Fares Airline Association (ELFAA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)?1
Ja.
Kunt u ingaan op de kritiek van deze organisaties dat het aannemen van het zogenaamde compromisvoorstel een behoorlijke klap is voor het bereiken van het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim?
De kritiek van de luchtvaartmaatschappijen betreft de aanpassingen van de Europese Verordening 691/2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en Verordening 1794/2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten die in hun ogen niet vergaand genoeg zijn. Het Europese prestatieschema beoogt om verplichte prestatiedoelstellingen voor luchtverkeersdienstverlening vast te stellen voor de gehele Europese Unie, die daarna worden opgelegd aan de lidstaten. De prestatiedoelstellingen betreffen kostenefficiency, capaciteit (maximale gemiddelde vertraging per vlucht), veiligheid en milieu. De lidstaten dienen plannen op FAB2-niveau op te stellen waarin wordt aangegeven hoe aan de doelstellingen invulling gaat worden gegeven.
Later dit jaar zullen de Europees brede doelstellingen voor de periode 2015–2019 worden vastgesteld. Bij het vaststellen van deze doelstellingen dient een balans te worden gevonden tussen de gewenste en noodzakelijke verbeteringen van het serviceniveau van de luchtverkeersdienstverleners aan de luchtvaartmaatschappijen op de genoemde kernprestatiegebieden en de eisen die op die gebieden redelijkerwijs aan de luchtverkeersdienstverleners gesteld kunnen worden. De luchtvaartmaatschappijen zullen in dit proces worden geconsulteerd.
De aanpassingen van de hierboven genoemde Verordeningen betreffen in overwegende mate verscherpingen in de regelgeving waarmee de druk op de lidstaten en luchtverkeersdienstverleners wordt vergroot om te komen tot betere prestaties. Er is bijvoorbeeld een verplichte boete ingevoerd wanneer luchtverkeersdienstverleners de capaciteitsdoelstelling niet behalen. Dit heeft echter tot gevolg dat de financiële risico’s toenemen voor de luchtverkeersleidingsorganisaties en in de situatie van Nederland mogelijkerwijs ook voor de Staat als eigenaar van LVNL.
De Nederlandse Staat is er verantwoordelijk voor dat luchtverkeersdienstverlening wordt verleend en dat de continuïteit van die dienstverlening wordt gewaarborgd. In potentie kunnen grotere financiële risico’s hierop een negatieve invloed hebben. In het licht van het voorgaande is met de wijzigingen van de Verordeningen gezocht naar een balans, waarbij ook de belangen van de luchtvaartmaatschappijen in het oog zijn gehouden.
Welke stappen gaat u zetten om het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim weer op de rails te zetten en dit doel versneld dichterbij te brengen?
De implementatie van het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim is een gezamenlijke activiteit van de lidstaten van de Europese Unie en enkele derde landen. Deze samenwerking biedt kansen voor significante verbeteringen in het Europese luchtruim, maar beperkt ook de ruimte voor de beïnvloeding door individuele staten. Nederland zal zich blijven richten op de implementatie van FABEC. Binnen FABEC is Nederland zeer actief in projecten over de indeling van het luchtruim en de organisatie van de luchtverkeersdienstverlening. Naast deze projecten zullen de FABEC staten een gezamenlijk prestatieplan opstellen voor de periode 2015–2019 om daarmee te voldoen aan de dit jaar vast te stellen
Europees brede prestatiedoelstellingen. Nederland zal hierbij inzetten op ambitieuze, maar ook realistische, doelstellingen. Binnen Nederland zal de uitvoering van de Luchtruimvisie voortvarend ter hand worden genomen.
De Europese Commissie heeft recent vragen gesteld aan alle Functionele Luchtruimblokken en betreffende lidstaten, waaronder aan de vijf FABEC landen die deel uitmaken van de Europese Unie, over de voortgang van de implementatie van de Functionele Luchtruimblokken. Deze vragen worden gesteld in de vorm van een zogenaamde EU pilot. De vragen komen voort uit de beoordeling van de Europese Commissie van alle Functionele Luchtruimblokken die wordt uitgevoerd aangezien de datum van 4 december 2012 waarop de Functionele Luchtruimblokken geïmplementeerd moesten zijn is verstreken. De Europese Commissie besluit over eventuele vervolgstappen nadat zij de antwoorden op de vragen en alle overige beschikbare informatie over FABEC heeft beoordeeld aan de hand van de vereisten die de Single European Sky regelgeving stelt aan Functionele Luchtruimblokken.
Salmonellabesmetting in zalm |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wanneer komt de brief van de regering aan de Kamer die in november 2012 door de vaste commissie voor Economische zaken gevraagd is over de salmonellabesmetting in zalm waar veel mensen ziek van geworden zijn en vier doden door zijn gevallen en waarbij de commissie heeft verzocht in te gaan op het aantal steekproeven per jaar op salmonella (totaal en positief), de handhavingscapaciteit van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en voorgangers op salmonella anno nu in vergelijking met de voorgaande tien jaar, afspraken met de sector om salmonellavrij te produceren (maatregelen, resultaten) en controle, afspraken en maatregelen betreffende import?1
Betreffende brief (Kamerstuk II 26 991, nr. 344) is op 21 maart 2013 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Kunnen de rapporten van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) over de salmonellabesmetting van zalm naar de Kamer gestuurd worden? Heeft u samen met de VWA een analyse gemaakt van de zalmcrisis, geëvalueerd waar het misging en lessen hieruit getrokken? Zo ja, kunnen deze rapporten naar de Kamer gestuurd worden? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit alsnog gebeuren?
De NVWA heeft een interne evaluatie uitgevoerd. De hier uit gekomen verbeteracties zijn en zullen opgenomen worden in het handboek Incident- en Crisisbeheersing (NHIC) van de NVWA. Zo is de interne communicatiestructuur aangepast en wordt het gebruik van situatie rapportage (sitraps) sterker benadrukt.
Omdat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) onderzoek doet naar deze zaak voert VWS geen eigen evaluatie uit. De resultaten van het onderzoek van de OvV worden na de zomer verwacht. Ik zal u deze evaluatie na het uitkomen sturen.
Kunt u een tijdsverloop sturen aan de Kamer: wanneer kwamen de eerste meldingen van voedselvergiftiging binnen; wanneer is hierop welke actie ondernomen; wanneer is bron van besmetting ontdekt; welke actie is hierop wanneer ondernomen en wanneer is hoe gepoogd de besmette zalm uit de handel te nemen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ontving 15 augustus 2012 de eerste melding van het RIVM over een lichte verhoging van het aantal ziektegevallen waarbij Salmonella Thompson werd aangetoond. Het RIVM heeft zich vanaf dat moment, in nauwe samenwerking met de GGD en NVWA, ingezet om de bron van deze (mogelijk voedselgerelateerde) Salmonella infectie te achterhalen. Het aantal gemelde ziektegevallen was de eerste weken na de signalering beperkt en niet verontrustend.
Eind september werd een plotselinge toename van het aantal gemelde patiënten gezien. Op 26 september hadden de NVWA, GGD en RIVM, op basis van het brononderzoek, duidelijke aanwijzingen dat gerookte zalm de mogelijke oorzaak was. Op die dag werd gelijk een inspectie, inclusief monstername, bij Foppen te Harderwijk uitgevoerd. Op 27 september was duidelijk dat verschillende partijen gerookte zalm van Foppen besmet waren met Salmonella DNA. Er is toen door de NVWA direct actie ondernomen. Foppen is daarbij aangesproken op zijn verantwoordelijkheid om verdachte zalmproducten uit de handel te nemen. De acties die daarna door de NVWA zijn ondernomen zijn onderwerp van nader juridisch onderzoek. Om deze reden kan daarover momenteel geen informatie worden gegeven.
Het toegenomen aantal gemelde ziektegevallen dat optrad na het bekend worden van de besmettingsbron (na week 40) is deels te verklaren door de toegenomen alertheid van artsen en patiënten.
Het verloop van deze Salmonella-uitbraak is te vinden op: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/Onderwerpen/S/Salmonella_Thompson_uitbraak_2012
Waarderen de VWA en de regering het tijdsverloop en de reactiesnelheid als voldoende en waarmee wordt in deze waardering vergeleken?
Mijn inzet is om de volksgezondheid te beschermen en in het geval van voedselinfecties de mogelijke volksgezondheidsschade te minimaliseren. Ik betreur het zeer dat bij deze uitbraak mensen ziek zijn geworden en enkele van hen zijn overleden. Zoals we bij de EHEC uitbraak in Duitsland hebben gezien is het vaak niet mogelijk de bron te achterhalen. Door een goede samenwerking tussen GGD, RIVM en NVWA is het in dit geval gelukkig in relatief korte tijd wel gelukt. Hierdoor is ernstigere schade voorkomen.
Wat is het meldingsprotocol na voedselvergiftiging? Hoe is dit proces in het geval van de zalm verlopen? Hoe wordt getracht de bron op te sporen?
De NVWA beschikt over een standaard processchema met betrekking tot communicatie (intern/extern) dat voor alle meldingen bij de NVWA geldt. Dit is beschreven in het handboek Incident- en Crisisbeheersing (NHIC) van de NVWA. Bij grotere uitbraken op het terrein van voedselgerelateerde microbiële infecties werkt de NVWA nauw samen met GGD en/of het RIVM. Hierbij proberen de GGD en/of het RIVM via vragenlijsten te achterhalen waardoor patiënten ziek zijn geworden. Hiervoor verzamelt de GGD ook ontlasting (en/of braaksel) van patiënten voor microbiologisch onderzoek. Indien door epidemiologisch onderzoek duidelijker wordt wat de mogelijke infectiebron is kan de NVWA hier nader onderzoek naar doen. Hiervoor zal de NVWA monsters van de verdachte voedingsmiddelen nemen en deze nader onderzoeken.
Welke exacte wettelijke verplichting heeft een producent of importeur, zoals het bedrijf Foppen, betreffende de traceerbaarheid en in welk tijdsbestek moeten producten traceerbaar zijn?
Volgens artikel 18 van de Algemene Levensmiddelenverordening (Vo. (EG) nr. 178/2002) dienen bedrijven een adequate procedure te hebben om de traceerbaarheid van voedingsmiddelen te garanderen. Bedrijven moeten kunnen nagaan van wie zij producten hebben ontvangen en aan wie zij producten hebben geleverd.
Traceren berust op de aanpak «één stap terug, één stap vooruit». Voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven betekent dit dat zij moeten beschikken over:
Volgens het interpretatiedocument van deze Verordening2, moet de naam, het adres van de leverancier, de aard van de door hem geleverde producten en de naam, het adres van de afnemer en de aard van de aan hem geleverde producten en datum aflevering in alle gevallen snel en accuraat ter beschikking gesteld kunnen worden aan de bevoegde autoriteit. De NVWA houdt hiervoor een tijdsduur van 4 uur aan.
In hoeverre is aantoonbaar dat het bedrijf Foppen aan de wettelijke traceerbaarheidseisen voldaan heeft? In hoeverre voldeden de bedrijven waar Foppen zalm aan leverde aan de wettelijke traceerbaarheidseisen? Hoe presteerde Foppen in de ogen van de VWA met vergelijkbare bedrijven op het gebied van traceerbaarheid en voedselveiligheid? Krijgt elke inkomende en uitgaande batch zalm een uniek nummer bij het bedrijf?
Het Openbaar Ministerie (OM) en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA doen momenteel onderzoek naar deze zaak. Daarom kunnen er, zolang dit onderzoek loopt, geen details worden vrijgegeven.
Participeerde het bedrijf Foppen indertijd in een vrijwillig certificerings- of kwaliteitssysteem zoals British Retail Consortium (BRC)? Wat behelsde dit traceringssysteem en werden ook extra voedselveiligheidseisen gesteld?
Het bedrijf Foppen had in die periode zowel een BRC- als IFS (International Food Standard)-certificaat. De certificerende instantie hiervoor is SGS Nederland BV te Spijkenisse. Zowel BRC als IFS zijn geen traceringssystemen, maar zijn standaarden inzake het voedselveiligheidsplan (HACCP). Traceerbaarheid maakt wel deel uit van een voedselveiligheidssysteem. Voor de eisen die gesteld worden aan een BRC- en IFS-certificaat, verwijzen wij u door naar de betreffende certificerende instantie.
Waarom is het, ondanks wettelijke traceringssystemen, niet mogelijk gebleken om de besmette partij zalm tijdig te traceren en uit de handel te nemen? Is de wettelijke traceringssystematiek onvoldoende, heeft het bedrijf Foppen, of andere bedrijven in de keten, zich er niet aan gehouden, of is de uitvoering van het onderzoek dat de besmette partij zalm probeerde te achterhalen onvoldoende geweest? Als het geen van deze antwoorden is: hoe verklaart u dan dat de besmette zalm niet tijdig uit de handel genomen kon worden om doden en vele zieken te voorkomen of was dit onvermijdelijk?
Traceringsystemen zijn bedoeld als vangnet voor het geval de basisvoorwaarden en/of HACCP procedures hebben gefaald en er onveilige levensmiddelen op de markt terecht zijn gekomen. Tot voor kort werd Salmonella op gerookte zalm niet als een mogelijk gevaar beschouwd. Beheers- en controlemaatregelen waren hier dan ook niet specifiek op gericht. Hierdoor heeft een tijdige ontdekking van de met Salmonella besmette zalm niet plaatsgevonden. Het traceringsysteem heeft er wel voor gezorgd dat de besmette gerookte zalm uit de handel kon worden genomen. Of de tracering uiteindelijk snel genoeg is uitgevoerd wordt door het OM en de IOD onderzocht. Om die reden kan, zolang dit onderzoek loopt, geen specifieker antwoord worden gegeven op bovenstaande vragen.
Hoeveel mensen (fte) zijn voor welke periode door de VWA op deze zaak gezet? Welke pogingen zijn ondernomen om de besmette zalm te detecteren en uit de handel te nemen?
Er is sinds het eerste contact met het RIVM, op 15 augustus 2012, tot heden door de NVWA ongeveer 2500 uur aan deze zaak gewerkt. Tijdens de piek in deze uitbraak waren ongeveer 50 NVWA medewerkers van verschillende afdelingen actief betrokken bij het onderzoek naar de besmette zalm.
Het tweede onderdeel van de vraag is aan de orde in het onderzoek van het OM en de IOD naar deze zaak; om die reden kan hierop nu geen antwoord worden gegeven.
Hoeveel controles zijn er de afgelopen drie jaar geweest bij het bedrijf Foppen en wat waren de resultaten?
Het bedrijf is de laatste drie jaar 11 maal door de NVWA gecontroleerd. Tijdens deze controles zijn verschillende tekortkomingen geconstateerd. Deze tekortkomingen hadden betrekking op hygiëne en bouwkundigen aspecten, op het voedselveiligheidssysteem en op de naleving van de microbiologische criteria. Als vervolg daarop is zes keer een schriftelijke waarschuwing gegeven en één maal een boeterapport opgemaakt.
Betrof dit vooraangekondigde controles? Zo nee, hoeveel onaangekondigde controles waren er? Zo ja, waarom is het VWA-beleid om dergelijke controles vooraf aan te kondigen?
Hier ging bij het bedrijf Foppen eenmaal om een aangekondigde controle de andere controles waren niet aangekondigd. De NVWA voert bij bedrijven zowel aangekondigde als onaangekondigde controles uit. De controles op de naleving van één of meerdere specifieke onderdelen van het voedselveiligheidssysteem vinden onaangekondigd plaats. Controle van het gehele voedselveiligheidssysteem in één keer (een audit) vindt vanuit praktische overwegingen aangekondigd plaats. Dit is als zodanig ook in de in Europese regelgeving (Vo. (EG) nr. 854/2004 en Vo. (EG) no. 882/2004) geregeld. Medewerkers van het bedrijf moeten hiervoor worden vrij gemaakt en beschikbaar te zijn voor de uitwisseling van informatie met de NVWA.
In hoeverre waren dit papieren controles of zijn er ook daadwerkelijk tests en monsters genomen? Zo ja, hoeveel?
Bij het bedrijf Foppen werden alleen fysieke controles uitgevoerd, wat inhoudt dat het bedrijf daadwerkelijk bezocht is. De nadruk bij deze controles ligt op het voedselveiligheidssysteem en de naleving van procedures en wettelijk voorschriften. Bij Foppen werd de afgelopen jaren tweemaal een monstername uitgevoerd.
Hierbij wil ik opmerken dat het de verantwoordelijkheid van de producent zelf is om de veiligheid van zijn voedingsmiddelen te borgen. Voor deze borging zal hij testen moeten uitvoeren. Hierin verwijs ik ook naar mijn antwoord op uw brief met kenmerk 2012Z19221/2012D43463.
Wat is het opleidings- en ervaringsniveau van de controleurs die dergelijke controles uitvoeren en is dit opleidings- en ervaringsniveau hetzelfde of anders dan tien jaar geleden?
De NVWA verwacht sinds 1 januari 2012 dat inspecteurs een gerichte vooropleiding hebben op ten minste hbo-niveau. Daarnaast volgt de inspecteur diverse (interne) opleidingen zowel gericht op het terrein van bestuurs- en strafrecht, als op het vakgebied waarin hij/zij werkzaam is. Hierbij komen onder andere de meest recente ontwikkelingen in wet- en regelgeving en sectorkennis aan de orde.
Wat zijn de wettelijke eisen betreffende voedselveiligheid en salmonella aan de fabrikant, en in hoeverre is dit nageleefd?
Volgens de Algemene Levensmiddelenverordening (Vo. (EG) nr. 178/2002) artikel 14, eerste en tweede lid, mogen «levensmiddelen niet in de handel worden gebracht indien zij onveilig zijn. Aanwezigheid van Salmonella op kant-en-klare, direct te consumeren, levensmiddelen zoals gerookte zalm wordt als schadelijk voor de gezondheid beschouwd. De concrete microbiologische risico’s per type levensmiddelen zijn Europees vastgesteld in Vo. (EG) nr. 2073/2005.
Het tweede onderdeel van de vraag speelt een rol in het onderzoek van het OM en de IOD naar deze zaak en om die reden kan hierop, zolang dit onderzoek loopt, geen antwoord worden gegeven.
Het bericht " Lanterfanten is gezond" |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Lanterfanten is gezond»?1
Ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u van de geschetste situatie op de Amsterdamse school? Deelt u de mening dat het belangrijk is voor het jonge kind om spelenderwijs bezig te zijn en dat de geschetste situatie daarmee strijdig is? Kunt u in uw antwoord daarbij ook de situatie in Finland betrekken, waar kinderen pas op hun zesde naar school gaan, terwijl het Finse onderwijs tot het beste ter wereld behoort?
De schoolbesturen in Amsterdam hebben gezamenlijk afgesproken om toetsen af te nemen in de groepen 1 en 2. Scholen zijn dus niet verplicht om hier aan deel te nemen. Voor de leraar is het belangrijk om het onderwijsaanbod aan te laten sluiten bij het vermogen van het kind. De leraar stelt doelen voor het kind, observeert, gaat aanvullend toetsen en registreert, om zo vervolgens het kind beter te kunnen ondersteunen (opbrengstgericht werken). Ieder kind kan zo op zijn eigen niveau meedoen en krijgt zo voldoende zelfvertrouwen en uitdaging. Observeren en toetsen zijn bedoeld om kinderen te volgen in hun ontwikkeling en zijn een hulpmiddel voor de leraar. Op deze wijze kan een goed beeld worden verkregen van de vaardigheden van kinderen of van opvallende patronen in de klas. Spelen en leren hoeven elkaar niet in de weg te zitten. In dat opzicht vind ik dat het toetsen van kinderen, als onderdeel van opbrengstgericht werken, een goed initiatief en is het niet strijdig met spelenderwijs bezig zijn.
Het Finse onderwijssysteem is niet te vergelijken met het Nederlandse systeem. Kinderen gaan in Finland tot en met 6 jarige leeftijd naar de dagopvang/kinderopvang. In de dagopvang/kinderopvang in Finland staat echter ook het spelend leren centraal, is er aandacht voor beginnende geletterdheid en gecijferdheid. In dat opzicht verschilt dat niet met wat er in de voorschoolse periode in Nederland plaatsvindt. Dit geldt ook voor de leeftijd (groep 3) waarop de meeste leerlingen in zowel Nederland als Finland intensief aan de slag gaan met taal en rekenen.
Zijn er buiten Amsterdam nog meer steden die een kleutertoets verplicht hebben gesteld? Vindt u het tot de bevoegdheid van de gemeenten horen om een kleutertoets te verplichten? Is dit niet aan de scholen zelf om te bepalen? Zo nee, bent u bereid maatregelen te treffen en zo ja welke? Deelt u de mening dat de resultaten van peuter- en kleutertoetsen wetenschappelijk gezien nogal discutabel zijn en hooguit als momentopname mogen worden gebruikt en niet als weergave van waar het kind staat in zijn ontwikkeling?
De onderwijsinspectie verwacht dat alle scholen in groep 1 en 2 minstens één maal in die twee kleuterjaren een methodeonafhankelijke toets voor beginnende geletterdheid en gecijferdheid afnemen. In meer steden worden dan ook kleutertoetsen afgenomen. Een gemeente kan het gebruik van een kleutertoets niet verplichten; het gebruik van de kleutertoets is gebaseerd op vrijwillige lokale afspraken. Ik zie geen aanleiding om te treden in lokaal gemaakte afspraken. In Amsterdam is wel instemming van schoolbesturen geweest. Peuter- en kleutertoetsen maken naast het observeren, onderdeel uit van opbrengstgericht werken, waarvan bewezen is dat dit bijdraagt aan de verhoging van resultaten van kinderen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om steeds meer nadruk te leggen op het belang van toetsen en dat uw besluit om de CITO-toetsen openbaar te maken de kwaliteit van het onderwijs verengt tot toetsen alleen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de reactie van het CITO op uw voornemen de toetsresultaten openbaar te maken, namelijk dat de toetsen niet bedoeld zijn voor het afrekenen van scholen?
RTL Nieuws heeft op 11 januari 2013 met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur gevraagd om onder andere databestanden inzake de eindresultaten van de leerlingen van groep 8 op basisscholen. Ik heb het besluit genomen om deels aan het verzoek van RTL Nieuws tegemoet te komen en de gemiddelde schoolscore van scholen openbaar te maken. Ik heb de schoolbesturen als belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld om tegen het besluit tot openbaarmaking een bezwaarschrift in te dienen en om een voorlopige voorziening aan te vragen.
Cito stelt dat de eindtoets bedoeld is als hulpmiddel bij de verwijzing naar het voorgezet onderwijs. De toets fungeert als het tweede, objectieve, gegeven naast het advies van de basisschool. Met de toets meten scholen wat leerlingen van groep 8 kennen en kunnen op het gebied van de Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en studievaardigheden. De resultaten op de toets zijn een belangrijke indicatie voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Maar de kwaliteit van scholen is vanzelfsprekend meer dan alleen de uitslag op een toets. Ook Cito geeft aan dat de inspectie van het onderwijs daarom het oordeel over de kwaliteit van het onderwijs niet op toetsresultaten alleen baseert. De inspectie kijkt ook naar andere aspecten van kwaliteit, zoals het didactisch handelen, het leerstofaanbod en de leerlingenzorg. Op basis daarvan geeft de inspectie een onderbouwd oordeel geven over de school.
Kortom: ik maak de resultaten van de Citotoetsen openbaar, omdat ik mij gehouden weet aan de Wob. Ik ben het eens met diegenen die aangeven dat de kwaliteit van een school meer is dan de resultaten van de toets alleen. Dit neemt echter niet weg dat de resultaten op de eindtoets een indicatie vormen van de kwaliteit en dat de inspectie hier op een evenwichtige manier mee omgaat.
Bent u bereid op korte termijn te komen met een uitgebreide visie op de ontwikkeling van het jonge kind?
Ik kom eind april met een brief aan de TK waarin ik inga op de stand van zaken rondom VVE.
Iraanse gasexport naar Nederland e.a. |
|
Raymond de Roon (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iran beats sanctions»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het effect van de bestaande sancties tegen Iran?
De Iraanse gassector heeft al langer te lijden onder de internationale sancties. Door het gebrek aan buitenlandse investeringen en financiering worden gasvelden onvoldoende ontwikkeld waardoor de gasproductie minder hard groeit. Op grond van die gegevens beoordeel ik de sancties als effectief. Naar verwachting leggen de sancties, die in december 2012 van kracht werden, een verdere druk op de Iraanse gassector. Het effect kan evenwel worden vergroot: zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid een nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van de Iraanse bewering dat dat land, ondanks de sancties, toch in 2012 gas heeft geëxporteerd naar Nederland? Zo neen, waarom niet?
Nee. De sancties op de import van gas waarmee de aanschaf, invoer en vervoer van aardgas uit Iran worden verboden zijn van kracht geworden op 21 december 2012 (EU verordening 1263/2012). Hierdoor is er geen sprake van overtreding van sancties indien voor die datum gas naar Nederland is geëxporteerd.
Wilt u ook bevorderen dat er een internationaal onderzoek plaatsvindt naar Iraanse gasexporten naar andere landen? Zo neen, waarom niet?
De EU-sancties hebben een territoriale werking. Zij zien toe op het handelen van EU-onderdanen en handelingen binnen het grondgebied van de EU. Zij houden geen Iraans exportverbod in, maar een absoluut EU-importverbod. Alleen sancties die door de VN-Veiligheidsraad worden aangenomen hebben een wereldwijde werking. Iraanse export naar landen buiten de EU levert geen schending van de EU-sancties op. De EU heeft niet de mogelijkheid om een dergelijk handelen door Iran te voorkomen. Wel voert de EU een actieve lobby bij derde landen om zich bij de sancties aan te sluiten.
De politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
In hoeverre maakt het fonds dat op 8 maart jl.1 door u is aangekondigd onderdeel uit van de Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW)? Of bent u voornemens om dit in een apart fonds onder te brengen?
Het oorspronkelijke FLOW-fonds heeft 34 partners. Het «Women on the Frontline» programma wordt betaald uit de ophoging van 10 miljoen die voor FLOW middels een amendement van de Tweede Kamer beschikbaar is gesteld. Zo worden onze inspanningen in de MENA-regio uitgebreid.
Op grond van welke overwegingen heeft u gekozen voor de landen Syrië, Bahrein, Jemen, Irak, Egypte, Tunesië en Libië?
Het overkoepelende doel van het Women on the Front Line-programma is het versterken van vrouwenorganisaties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika om de volledige en gelijkwaardige participatie van vrouwen in de veranderende samenlevingen in deze regio te bevorderen, in het bijzonder in Tunesië, Egypte, Libië, Jemen, Bahrein, Syrië en Irak. Om dit overkoepelende doel te bereiken zijn er op twee niveaus subdoelen geformuleerd.
Deze landen zijn gekozen tegen de achtergrond van het proces van maatschappelijke transformatie, waarin zij zich bevinden. Een ander aspect is de meerwaarde (kennis, contacten, etc.) die de uitvoerende organisaties Hivos, Oxfam Novib en PricewaterhouseCoopers (PwC) hebben in deze landen. Daarnaast kunnen naast deze landen ook regionale (MENA) initiatieven worden ondersteund. Deze regionale partners kunnen ook in andere landen werkzaam zijn.
Wat zijn de exacte doelstellingen van het fonds?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt het fonds op alle afzonderlijke landen toegespitst (tailer made) of is er sprake van een one-size-fits-all aanpak?
Het fonds ondersteunt tailor-made de geselecteerde organisaties in hun werk en aanpak.
Is ten aanzien van het toegezegde geld ook steeds voorzien in evaluaties over onder meer bestedingen en behaalde resultaten? Zo ja, op welke wijze, door wie en wanneer vinden deze evaluaties plaats?
Ja, Hivos levert jaarlijks een financiële en inhoudelijke rapportage (over de bestedingen en behaalde resultaten) aan het ministerie. Na afloop van het programma levert Hivos een inhoudelijke en financiële eindrapportage en evaluatie in.
Alle interne procedures en regelgeving van Hivos zijn ISO 9001:2000 gecertificeerd en alle procedures worden gedocumenteerd in het Hivos kwaliteitshandboek. De naleving van deze procedures wordt geverifieerd door externe accountants. Hivos legt regelmatig projectbezoeken af en één keer per jaar vinden regionale consultaties plaats waarbij voortgang, uitdagingen en kansen worden besproken. Bevindingen worden teruggekoppeld aan het ministerie.
Op welke wijze zijn de subsidies van FLOW het afgelopen jaar besteed? Welk deel is precies naar de stimulatie van politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio gegaan en hoeveel geld was met dit deel gemoeid?
Aan FLOW is het afgelopen jaar € 21.164.054 besteed. Het betreft subsidies conform contracten met 34 organisaties die eerder geselecteerd zijn voor een 4-jarige subsidie. Een tweetal van deze partners houdt zich bezig met het vergroten van politieke en economische participatie van vrouwen in de Arabische regio. Het totaal van hun budget is € 1.200.000.
Bent u op de hoogte van het «Know Me Initiative», dat gericht is op aanmoediging van politieke participatie van vrouwen en deelt u de mening dat dit initiatief van belang is voor de participatie van vrouwen en actieve steun vanuit Nederland behoeft?2 Zo ja, op welke wijze zal Nederland dit initiatief steunen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van dit initiatief. Het is een nieuw initiatief van de organisatie International Centre for Development. Ik ben niet van mening dat dit initiatief steun vanuit Nederland behoeft, omdat het een niet-gespecialiseerde organisatie betreft zonder aangetoonde ervaring en expertise op dit thema. Verder constateer ik dat er reeds verschillende andere waardevolle projecten op dit terrein ondersteund worden.
Hoe ziet u de rol van het maatschappelijk middenveld in de MENA-regio bij het bevorderen van politieke participatie van vrouwen?
Actief burgerschap en een sterk maatschappelijk middenveld zijn essentieel voor vrouwen om op te komen voor hun belangen, ook in de MENA-regio. Op deze manier proberen zij ongelijke machtsverhoudingen die ten grondslag liggen aan gender ongelijkheid te wijzigen. Sterke effectieve vrouwenorganisaties vertegenwoordigen de belangen van vrouwen en eisen noodzakelijke veranderingen in het machtssysteem van een land om gelijkwaardige politieke en economische participatie van vrouwen te garanderen.
Worden vrouwenorganisaties naar uw mening voldoende betrokken bij internationale overleggen over de veiligheid in de MENA-regio? Hoe kan Nederland dit verder bevorderen?
Nee, vrouwen en hun organisaties worden momenteel niet voldoende betrokken bij internationaal overleg. Via Women on the Frontline wil Nederland vrouwen steunen hun stem duidelijker te laten doorklinken. Nederland zal ook zelf in bilaterale contacten met landen in de MENA-regio vragen vrouwen en hun organisaties meer bij internationaal overleg te betrekken.
Bent u bereid de politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio expliciet onder de aandacht te brengen in Europees verband?
Ja.
Bent u voornemens om nog andere maatregelen te nemen ter bevordering van politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio?
Bilaterale en EU-steun aan landen in de MENA-regio zal moeten bijdragen aan politieke participatie van vrouwen. De minister van Buitenlandse Zaken en ik zullen verder in diplomatieke betrekkingen en besprekingen de noodzaak van politieke participatie van vrouwen en gelijkheid voor de wet aan de orde blijven stellen. Deze gesprekken voeren we, bijvoorbeeld, ook met de Syrische oppositie.
Het bericht op CNV Publieke zaak " Herregistratie BIG- register'' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht op CNV Publieke zaak «Herregistratie BIG- register»?
Ja.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van voorbehouden handelingen (bij)scholing vergt? Zo ja, bent u dan van mening dat er op de werkvloer voldoende scholing plaatsvindt?
De Wet BIG maakt onderscheid tussen het uitvoeren van voorbehouden handelingen op eigen indicatie en in opdracht. Uitsluitend de in artikel 36 en 36a van de Wet BIG benoemde beroepsbeoefenaren zijn zelfstandig bevoegd om voorbehouden handelingen op eigen indicatie te verrichten. Het gaat om artsen, tandartsen en verloskundigen (artikel 36) en verpleegkundig specialisten en physician assistants (artikel 36a). Zelfstandig bevoegden zijn alleen bevoegd indien ze ook bekwaam zijn de genoemde handeling behoorlijk te verrichten. Het is verboden dat andere beroepsbeoefenaren dergelijke handelingen op eigen indicatie verrichten. Andere beroepsbeoefenaren mogen wel in opdracht van een zelfstandig bevoegde dergelijke handelingen uitvoeren. De opdrachtnemer (bijv. een verzorgende) moet bekwaam zijn om de handeling uit te voeren en de opdrachtgever moet voorzien – voor zover redelijkerwijs nodig – in het geven van aanwijzingen, het verzekeren van toezicht en in de mogelijkheid tot tussenkomst.
In alle gevallen speelt bekwaamheid dus een belangrijke rol. Ik deel de mening dat scholing een belangrijk instrument is om bekwaamheid te verkrijgen en onderhouden. Naast scholing speelt ook ervaring een rol in het verkrijgen en onderhouden van bekwaamheid. De vraag of op de werkvloer voldoende scholing plaatsvindt kan ik niet generiek beantwoorden. Het is de verantwoordelijkheid van de zelfstandig bevoegde om zich te vergewissen van de bekwaamheid van de opdrachtnemer. Wat betreft de bij- en nascholing van beroepsbeoefenaren geldt dat de beroepsgroep zelf aan zet is. Zij bepalen de inhoud en de daarop afgestemde duur van de opleidingen. Dit wordt afgestemd met de vragen en wensen van de werkgevers. Het is de verantwoordelijkheid van instellingen om verantwoorde zorg te leveren. Onderdeel van het leveren van verantwoorde zorg is het voorzien in de aanwezigheid van voldoende bevoegd en bekwaam personeel.
Wat zou u ervan vinden als blijkt dat steeds meer instellingen in de gehandicaptenzorg professionals met een lage kwalificatie of een niet aansluitende opleiding voorbehouden handelingen laten uit voeren?
Zoals bij vraag 2 aangegeven mogen voorbehouden handelingen alleen uitgevoerd worden indien men daartoe bekwaam is.
Wat vindt u van het feit dat de Wet big (Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) geen betrekking heeft op zorgverleners (MBO niveau 2 en 3), waardoor deze professionals zich niet kunnen beroepen op de grondslag: «zich bekwaam achten is bevoegd zijn»? Waar kunnen medewerkers zich melden als zij voorbehouden handelingen moeten uitvoeren waar zij niet bevoegd voor zijn?
Het is juist dat er geen beroepen op MBO niveau 2 of 3 zijn opgenomen in de Wet BIG die een zelfstandige bevoegdheid ten aanzien van voorbehouden handelingen kennen. Het is niet juist dat de Wet BIG in zijn geheel niet van toepassing is op zorgverleners met MBO niveau 2 en 3. De regeling voorbehouden handeling zoals omschreven in het antwoord op vraag 1 is van toepassing op alle beroepsbeoefenaren. Zorgverleners op MBO niveau 2 en 3 kunnen in opdracht voorbehouden handelingen verrichten, onder de voorwaarden die zijn beschreven in de Wet BIG. Het is niet toegestaan dat medewerkers voorbehouden handelingen verrichten waar ze niet bekwaam voor zijn. Indien medewerkers zich zorgen maken over hun eigen bekwaamheid ten aanzien van voorbehouden handelingen kunnen ze dit bij hun werkgever of indien nodig bij hun vakbond aangeven.
Is u bekend dat een werknemer risico loopt op het maken van fatale fouten als deze onvoldoende geschoold is om voorbehouden handelingen uit te voeren en dan persoonlijk, juridisch en tuchtrechtelijk aansprakelijk is?
Het risico op fouten kan inderdaad toenemen als personeel onvoldoende geschoold is voor de te leveren zorg. Voor zover de werknemer BIG-geregistreerd is, is het tuchtrecht van toepassing op zijn beroepsmatig handelen. Zowel werknemer als werkgever kunnen aansprakelijk zijn indien zij strafrechtelijke of civielrechtelijke normen hebben overtreden. Of daar sprake van is hangt af van de omstandigheden en de geldende normen.
Deelt u de mening dat de werkgever niet van eerdergenoemde zorgverleners (MBO niveau 2 & 3) mag vragen om deze handelingen bij de zorgvrager uit te voeren als zij daar niet voor geschoold en of opgeleid zijn? Welk toezicht houdt de Inspectie hierop?
Een werkgever mag niet van een zorgverlener vragen een handeling te verrichten waartoe hij niet bekwaam is. Bekwaamheid kan verkregen en onderhouden worden door opleiding, scholing en/of ervaring. De inspectie houdt toezicht op het verlenen van verantwoorde zorg door instellingen. Zij houdt onder andere toezicht op de regeling voorbehouden handelingen zoals opgenomen in de Wet BIG. Zo wordt bij een inspectiebezoek nagegaan of de instelling werkt met een uitvoeringsverzoek (opdrachtverlening) voor het verrichten van voorbehouden en risicovolle handelingen en of vastgelegd is dat de instelling te allen tijde beschikt over voldoende bevoegd en bekwaam personeel.
Het bericht dat onbemande militaire vliegtuigen (‘drones’) steeds vaker in Nederland worden ingezet als opsporingsmiddel van de politie |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de politie in Nederland inmiddels veelvuldig gebruik maakt van onbemande militaire vliegtuigen die in bewoonde gebieden ongemerkt op 300 meter hoogte vliegen in het kader van de opsporing?1
Het klopt dat de politie meerdere malen gebruik heeft gemaakt van een zogenoemde Raven van Defensie. Dit zijn onbemande vliegtuigjes die zijn uitgerust met een dag- en een nachtcamera en die op ca. 300 meter hoogte vliegen. De Ravens zijn ingezet in opsporingsonderzoeken en in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, bijvoorbeeld met als doel om een beter overzicht te verkrijgen van mensenmassa’s.
In 2012 zijn 14 aanvragen gehonoreerd om ten behoeve van de politie onbemande vliegtuigen van Defensie in te zetten. Drie aanvragen hadden betrekking op de handhaving van de openbare orde. De overige aanvragen werden gedaan in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Een aanvraag kan meerdere vluchten betreffen. In totaal werden 112 vluchten aangevraagd. Of een aangevraagde vlucht ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd is onder andere afhankelijk van de weersomstandigheden. In 2012 zijn 81 vluchten uitgevoerd door Defensie ten behoeve van de politie.
De ondersteuning van de politie door eenheden van Defensie, zowel bij de handhaving van de openbare orde en veiligheid als bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, wordt gebaseerd op de bijstandsregeling uit hoofdstuk 5 Politiewet 2012 (voorheen hoofdstuk 5 Politiewet 1993). Met betrekking tot het opsporingsproces wordt de grondslag verder gevonden in de algemene politietaak uit artikel 3 van de Politiewet 2012 en in de omschrijving van artikel 132a van het Wetboek van Strafvordering waarin onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Hoeveel van deze vluchten zijn in 2012 boven Nederlands grondgebied uitgevoerd? Welke wettelijke grondslag hadden deze vluchten en in het kader van welke bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 1.
Wat voor type onbemande vliegtuigen worden gebruikt voor deze vluchten boven Nederlands grondgebied en met welke apparatuur zijn deze toestellen uitgerust?
Voor de in antwoord op vraag 2 genoemde inzetten is steeds gebruik gemaakt van onbemande vliegtuigen van het type Raven. Voor de technische kenmerken en overige informatie over de (inzet van deze) apparatuur verwijs ik naar de brief die de Minister van Defensie uw Kamer op 26 maart 2013 heeft gestuurd.2
Beschikt de politie over eigen onbemande vliegtuigen of worden deze steeds bij defensie aangevraagd? Indien de politie over eigen toestellen beschikt, hoeveel heeft de aanschaf van deze toestellen gekost en is de politie voornemens om er meer aan te schaffen?
De Landelijke eenheid van de politie heeft de beschikking over enkele onbemande vliegtuigjes. Deze zijn in 2012 ingezet voor innovatiedoeleinden en onderzoek. Zij zijn met nadruk niet gebruikt voor opsporingsdoeleinden of in het kader van de handhaving van de openbare orde. De aanschaf van deze toestellen heeft in totaal € 183.291,00 gekost. Op dit moment wordt een politiebrede visie ontwikkeld op de inzet van onbemande vliegtuigen ten behoeve van politietaken. De ervaringen die zijn opgedaan, zowel met de toestellen van Defensie als die van de landelijke eenheid, worden hierin meegenomen. De uitkomsten hiervan zullen als basis dienen voor de besluitvorming over eventuele verdere aanschaf.
Wat zijn de kosten van de inzet van onbemande vliegtuigen boven Nederlands grondgebied en ten laste van wiens budget gaat dit?
De additionele uitgaven voor de inzet van de Raven ten behoeve van de politie (dat wil zeggen: de meeruitgaven die samenhangen met de specifieke inzet van militaire middelen en die niet zouden zijn gemaakt indien de inzet niet zou hebben plaatsgevonden) zijn afhankelijk van de individuele casus. De kosten van inzet liepen in 2012 uiteen van 2351 euro voor een dagdeel tot 34079 euro voor een langdurige inzet. De uitgaven die samenhangen met het verlenen van militaire bijstand worden verrekend op grond van het Convenant inzake de financiering nationale inzet krijgsmacht (FNIK). Hiervoor hebben het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Vereniging Nederlandse Gemeenten structureel een bedrag overgeheveld naar het ministerie van Defensie. Het ministerie van Defensie verantwoordt deze additionele uitgaven onder artikel 1, «Inzet», van de Defensiebegroting.
Wie is juridisch aansprakelijk voor de inzet van een onbemand vliegtuig, de eigenaar of de gebruiker?
In het algemeen berust de juridische aansprakelijkheid voor het gebruik van een onbemand luchtvaartuig bij de bedienaar, de operator en eigenaar van dit luchtvaartuig. Voor zover een onbemand vliegtuig van Defensie op verzoek van de minister van Veiligheid en Justitie wordt ingezet is afgesproken dat deze, behoudens opzet of grove schuld aan de zijde van Defensie, de aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van de inzet aanvaardt.
Hoe verloopt de besluitvorming over de inzet van deze toestellen en de toetsing aan de juridische kaders? Wie geeft er toestemming voor de inzet?
Op grond van artikel 58 van de Politiewet 2012 bepaalt de Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met de minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend. De aanvragen worden ingediend door het bevoegd gezag. Dit is de burgemeester voor zover de inzet van een Raven wordt gevraagd bij de handhaving van de openbare orde en veiligheid, en de officier van justitie in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De aanvraag van de officier van justitie verloopt via het College van procureurs-generaal.
Op welke wijze wordt voorzien in de vereiste speciale training en accreditatie, volgens de eisen van de luchtvaartwetgeving, om boven bevolkte delen van Nederland te kunnen en mogen vliegen? Moet een vlucht met een onbemand vliegtuig boven een bepaalde hoogte gemeld worden aan de luchtverkeersleiding?
Operators van de onbemande luchtvaartuigen van Defensie dienen de status van expert operator te hebben. Om deze status te verkrijgen wordt een opleidingsprogramma gevolgd. Om deze status te behouden wordt de praktische en theoretische bekwaamheid van de operator periodiek beoordeeld. Of een vlucht al dan niet moet worden aangemeld bij de luchtverkeersleiding is afhankelijk van de luchtverkeersregels die gelden in het betreffende luchtruim; daarbij maakt het geen verschil of een vlucht bemand of onbemand is. In de praktijk worden alle vluchten met onbemande vliegtuigen vooraf bekend gesteld bij de luchtverkeersleiding.
Voor de onbemande vliegtuigen van de politie zijn, ter voorbereiding om te komen tot een formele politie UAS-organisatie (Unmanned Aerial Services), enkele medewerkers van de Landelijke eenheid opgeleid en geëxamineerd voor de opleiding «Basistraining Rotorcraft UAS-vlieger» bij het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) in Amsterdam.
Voor recreatieve vluchten met civiele onbemande luchtvaartuigen (modelluchtvaartuigen) geldt een maximale hoogte van 300 meter. Voor vluchten binnen een gecontroleerd luchtverkeersgebied (Luchtruim Klasse C), moet, naast de wettelijke basis(vergunning), een convenant met de luchtverkeersleiding zijn afgesloten. De luchtverkeersleiding kan daarin andere maximale hoogtes opnemen. In de ontheffingen voor bedrijven die werken met lichte onbemande luchtvaartuigen wordt een maximale vlieghoogte van 120 m boven grond of water aangehouden.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat informatievergaring vanuit de lucht, die met laagvliegende onbemande vliegtuigen bijzonder gedetailleerd kan zijn, niet in strijd is met privacyregels?
De Raven opereert op een hoogte van ongeveer driehonderd meter. Op deze hoogte is de beeldkwaliteit van de daglichtcamera onvoldoende voor gezichtsherkenning. De nachtcamera produceert een tweekleurig beeld waarbij slechts de contouren van warmtebronnen worden weergegeven. Een en ander impliceert dat de camera’s wel beelden kunnen produceren waarop personen zijn te zien, doch geen beelden waarop deze personen herkenbaar zijn.
De beelden die met de Raven worden gemaakt worden rechtstreeks doorgezonden naar een grondstation en worden veelal «live» meegekeken door de politie. Ze dienen ter ondersteuning voor het nemen van beslissingen op de grond. Aan het einde van een inzet worden de beelden door Defensie overgedragen aan de politie. Deze bewaart ze uitsluitend voor zover ze relevant zijn voor het desbetreffende strafrechtelijk onderzoek. Mogelijk zijn deze beelden later, als andere gegevens of informatie in het desbetreffende strafrechtelijk onderzoek beschikbaar komen, in combinatie met die gegevens of informatie tot een persoon te herleiden. In zoverre zijn het persoonsgegevens die onder het regime van de Wet politiegegevens dan wel de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens vallen. Zie hierover verder het antwoord op vraag 10.
Heeft informatie verzameld met de inzet van onbemande vliegtuigen geleid tot rechtsvervolging op basis van die informatie? Zo ja, in hoeveel gevallen en met welk resultaat? Kan een burger over wie informatie is verzameld, bijvoorbeeld beeldmateriaal, daar inzage in krijgen? Wat gebeurt er met de verzamelde gegevens en na hoeveel tijd worden deze vernietigd?
In enkele henneponderzoeken heeft de inzet van een Raven daadwerkelijk geleid tot de vervolging van verdachten. De warmtebeelden van de Raven leidden tot aanwijzingen voor de aanwezigheid van een kwekerij. In combinatie met aanwijzingen uit het politie-onderzoek heeft dit geleid tot een verdenkingen voor overtreding van de Opiumwet. Bij doorzoekingen zijn vervolgens diverse kwekerijen ontmanteld. De inzet van de Raven is in deze gevallen in het strafdossier vastgelegd en de beelden van de betreffende woningen zijn bij het proces-verbaal gevoegd.
Personen kunnen, binnen de restricties die respectievelijk de Wet politiegegevens en de Wet strafvorderlijke en justitiële gegevens daaraan verbinden, inzage krijgen in hun persoonsgegevens zoals die in datasystemen bij de politie en bij het OM zijn verzameld. Die inzage zou zich in theorie ook uit kunnen strekken over de beelden van een Raven, voor zover zij op persoonsniveau aan de dossiers zijn toegevoegd.
Is het waar dat binnen de politie een werkgroep is opgezet voor nationale coördinatie van zogeheten drone-activiteiten? Zo ja, wat houdt de coördinatie van deze werkgroep precies in en ten aanzien van welke instanties en langs welke juridische maatstaven zal deze werkgroep activiteiten nationaal monitoren? Onder wiens gezag functioneert deze werkgroep?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Worden burgers geïnformeerd over vluchten door laagvliegende onbemande toestellen boven het door hen bewoonde gebied? Zo ja, op welk moment en op welke wijze? Wordt het lokale bevoegd gezag voor de openbare orde en de desbetreffende gemeenteraad actief en op voorhand op de hoogte gebracht van de inzet van onbemande vliegtuigen?
Er is geen standaard manier om burgers over onbemande vluchten boven bewoond gebied te informeren. Deze worden overigens alleen in bijzondere omstandigheden toegestaan. In het antwoord op vragen 13 en 14 ga ik hier verder op in. Dit antwoord gaat ook in op de betrokkenheid van de (regio)burgemeester, die veelal nauw betrokken is bij of zelfs het verzoek heeft gedaan tot het uitvoeren van de onbemande vluchten.
Verder is van belang dat militaire onbemande luchtvaartuigen alleen mogen vliegen in een bijzonder luchtverkeersgebied (BVG) en in militaire plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden. Een BVG voor militaire onbemande luchtvaartuigen wordt ingesteld door de Minister van Defensie in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De betreffende beschikking wordt in de Staatscourant gepubliceerd. In 2012 was sprake van 30 BVG’s. In de helft daarvan is besloten de beschikking pas achteraf te publiceren. Overige luchtvarenden worden voorafgaand aan de inzet geïnformeerd via een uit te geven NOtice to AirMen (NOTAM). Vliegers zijn verplicht voor hun vlucht de NOTAMS te raadplegen. Deze informatie wordt in uitzonderlijke gevallen verstrekt via de luchtverkeersleiding. Militaire onbemande luchtvaartuigen worden alleen boven bewoond gebied ingezet op specifiek verzoek van het bevoegd gezag.
Voor civiele onbemande luchtvaartuigen is de meldingsplicht (via een NOTAM) opgenomen in de ontheffing. In het antwoord op vragen 13 en 14 ga ik hier verder op in.
Welke nationale en lokale (overheids)diensten maken nog meer gebruik van onbemande vliegtuigen voor patrouilles boven bewoond gebied in Nederland en hoe is de besluitvorming en het toezicht daarop geregeld?
Naast de politie maken nationale en lokale (overheids)diensten als brandweer en Rijkswaterstaat gebruik van onbemande luchtvaartuigen. Zij doen dit vooral door commerciële dienstverleners in te huren. De branchevereniging voor onbemande luchtvaartuigen in Nederland, DARPAS, heeft aangegeven dat de sector momenteel uit ruim 100 bedrijven bestaat, van consultancybedrijven tot fabrikanten van onbemande luchtvaartuigen. Typische operaties die door deze bedrijven worden uitgevoerd zijn: foto-/videorapportages vanuit de lucht van gebouwen, terreinen of evenementen, inspecties van industriële objecten, windmolens, hoogspanningsmasten, pijpleidingen, luchtobservaties van mensenmassa’s, branddetectie en -monitoren, milieuhandhaving in natuurgebieden, opsporen van drenkelingen, en landmeetkundige diensten voor onder andere gemeentes en projectontwikkelaars.
Aangezien de kwaliteitseisen aan luchtvaartuigen, operators en piloten nog in ontwikkeling zijn, wordt alleen gevlogen boven bewoond gebied als er sprake is van een groot maatschappelijk belang (te duiden door de (regio)burgemeester) in combinatie met een operationeel plan waaruit blijkt dat de risico’s tot het minimum zijn beperkt (betrouwbaar systeem, zeer ervaren vliegers, georganiseerd werkend bedrijf). De inzet van onbemande vliegtuigen door particulieren gebeurt hierdoor nagenoeg altijd op afstand (minimaal 150 meter) van mensenmenigten, bebouwd gebied, kunstwerken, industrie- en havengebieden, openbare wegen en spoorlijnen.
Om de recente toename van civiele operaties gecontroleerd en veilig te laten verlopen stelt de Inspectie Leefomgeving en Transport sinds 2012 de eis dat de operator over een ontheffing voor operator, luchtvaartuig en bestuurder beschikt tijdens de operatie. Voor alle afgegeven ontheffingen geldt dat de vluchten alleen mogen worden uitgevoerd binnen zichtafstand van de vlieger tot een hoogte van 120 meter en tot een horizontale afstand van 500 meter van de vlieger.
Welke particulieren maken nog meer gebruik van onbemande vliegtuigen voor patrouilles boven bewoond gebied in Nederland en hoe is de besluitvorming en het toezicht daarop geregeld?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt de inzet van onbemande vliegtuigen voor opsporingsdoeleinden zich tot de motie Voordewind c.s.2 waarin wordt gesproken over inzet in Nederland in het kader van bijvoorbeeld het patrouilleren op zee, dijkbewaking en het in goede banen leiden van grote groepen mensen?
De inzet van onbemande vliegtuigen zoals die thans in Nederland plaatsvindt en in de voorgaande vragen is besproken is in lijn met deze motie.
Hoe verhoudt de inzet van onbemande vliegtuigen voor civiele doeleinden zich tot het onderzoek dat minister van Buitenlandse Zaken door de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) laat uitvoeren naar de rechtmatigheid en voorwaarden voor het gebruik van «drones» voor defensiedoeleinden?
De vragen aan de CAVV hebben betrekking op de inzet van onbemande bewapende vliegtuigen. De inzet van onbemande vliegtuigen in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid of de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft onbewapende vliegtuigen.
Waarom is het gebruik van onbemande vliegtuigen in het Nederlandse luchtruim niet opgenomen in de luchtruimvisie van de regering? Bent u voornemens om dit op korte termijn alsnog hierin op te nemen?
In de luchtruimvisie wordt het gebruik van onbemande luchtvaartuigen wel genoemd. Momenteel vinden onbemande vluchten echter vooral plaats in delen van het luchtruim waar normaliter slechts zeer beperkt bemand luchtverkeer vliegt. In de toekomst wordt een toename van het aantal vluchten met onbemande luchtvaartuigen verwacht. Daarbij zal ook sprake kunnen zijn van nieuwe toepassingen, waardoor bemande en onbemande luchtvaartuigen wel in hetzelfde luchtruim zullen vliegen.
Uitspraken van de president van het gerechtshof Den Bosch |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zeeland op het verkeerde been gezet» in de Provinciale Zeeuwse Courant van 9 maart 2013?
Ja.
Klopt het dat u de Kamer in december 2012 heeft medegedeeld dat Middelburg een zittingsplaats wordt van het gerechtshof Den Bosch en dat daardoor ook hoger beroepszaken in Zeeland behandeld kunnen worden?
Ja. In artikel 2 onder d van het Besluit zittingsplaatsen gerechten (Stb. 2012, nr. 601) is bepaald dat onder meer Middelburg een zittingsplaats is van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Dit betekent dat hoger beroepzaken in Zeeland kunnen worden behandeld.
Wat vindt u van de uitspraak van de president van het gerechtshof Den Bosch dat uw uitspraak «feitelijk juist is, al gaan we het in beginsel niet doen»?
De bevoegdheid om binnen het ressort te bepalen waar zaken worden afgedaan, is wettelijk toebedeeld aan het gerechtsbestuur (artikel 21 van de Wet op de rechterlijke organisatie). Hierbij dient het gerechtsbestuur rekening te houden met in ieder geval het belang van een goede toegankelijkheid van de rechtspraak. In het ressort Den Bosch is onder meer Middelburg als zittingsplaats aangewezen. Als er zaken worden behandeld met bijvoorbeeld een groot belang voor de provincie Zeeland, of een zaak waarbij veel regionale partijen zijn betrokken, dan kan het gerechtsbestuur ervoor kiezen de zittingen in Middelburg te houden.
Staat u achter deze uitspraak? Zo ja, betekent dat dan dat er ondanks de gewekte verwachtingen geen hoger beroep zittingen in Zeeland plaats zullen vinden? Zo nee, wat gaat u doen om de president duidelijk te maken dat uw toezegging aan Zeeland serieus genomen moet worden en er dus wel regelmatig hoger beroepszaken in Middelburg gehouden moeten worden?
Met de stelling dat in beginsel geen hoger beroepzaken in Middelburg worden gedaan, kan ik mij niet verenigen. Nu ik, mede gelet op de wettelijke systematiek, de uitspraak van de president niet anders kan begrijpen dan dat hij tot uitdrukking heeft willen brengen dat zaken in Den Bosch worden behandeld, maar dat zaken ook in Middelburg zullen worden afgedaan, kan ik mij daarin vinden.
Kunt u zich voorstellen dat de uitspraken van de president van het gerechtshof in Den Bosch in Zeeland tot verontwaardiging leiden en het vertrouwen in andere toezeggingen, onder andere met betrekking tot de beschikbaarheid van openbaar ministerie, rechtbank en politie in Zeeland, op de proef stelt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 14 december 2012 (Kamerstuk II 29 628, nr. 348) ben ik helder geweest over mijn visie op het locatiebeleid en meer specifiek over wat mijn verwachtingen zijn voor de regio Zeeland. Ik doe mijn toezeggingen gestand.
Het artikel "Patrick Illidge seen in tape apparently accepting bribe" |
|
Ronald van Raak , Pierre Heijnen (PvdA), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Patrick Illidge seen in tape apparently accepting bribe»?1
Ja.
Wanneer heeft u kennisgenomen van het feit dat op het filmpje is te zien? Was de informatie wel al beschikbaar op het departement?
Ik heb kennis genomen van de opname. Over het moment van de mogelijke beschikbaarheid van de film bij de AIVD kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Deelt u de indruk dat deze film wijst op mogelijke omkoping van tenminste één lid van het openbaar bestuur op Sint Maarten?
Het is aan het Openbaar Ministerie van Sint Maarten om nader onderzoek te verrichten en te bepalen of en zo ja wie vervolgd zou moeten worden. Het onderzoek daar is inmiddels gaande. Er is op diverse plaatsen huiszoeking verricht en daarbij is materiaal voor onderzoek in beslag genomen.
Deelt u de indruk dat het hierbij gaat om omkoping in relatie tot prostitutie – dat op Sint Maarten verboden is – en daarmee tot criminaliteit?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat zelfs alle schijn van mogelijke omkoping vermeden dient te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk dat, nu de naam van de minister van Justitie van Sint Maarten in verband is gebracht met deze mogelijke transacties, het land Sint Maarten hier nog zelfstandig in kan optreden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het Openbaar Ministerie op Sint Maarten in staat en bevoegd om onderzoek te doen naar deze handelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er op dit moment onderzoek gaande naar de minister van Justitie van Sint Maarten ten aanzien van de mogelijke relaties die hij heeft, mogelijk via een bedrijvenconstructie, met een of meerdere bordelen op Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 3.
Is de video al sinds september 2012 in roulatie? Zijn de mensen die kennis hebben gehad van deze informatie strafbaar? Geldt dat ook voor Statenleden, ministers en de minister-president van Sint Maarten?
Neen.
Is hier een rol voor de Rijksrecherche weggelegd? Zo ja, wat is deze en zo nee, waarom niet? Kan de Rijksrecherche alleen op verzoek van Sint Maarten worden ingezet?
Neen, de Rijksrecherche is een dienst van het land Nederland, niet van het Koninkrijk. Zij kan alleen optreden in Nederland, en hooguit op Sint Maarten worden ingezet als door Sint Maarten een verzoek tot ondersteuning door de Rijksrecherche zou worden ingediend.
Is er door deze zaak sprake van internationale imagoschade voor het Koninkrijk en/of Nederland?
Zie het antwoord op de vragen 3, 4, 5, 6, 7 en 8.
Welke rol heeft de minister-president van Sint-Maarten in dit dossier?
De minister-president van Sint Maarten is de voorzitter van de Sint Maartense ministerraad. Ik heb contact gehad met haar en zij heeft mij te kennen gegeven dat de berichtgeving bij haar bekend is en haar aandacht heeft.
Ziet u hier een aanleiding om artikel 43, tweede lid van het Statuut, de zogenaamde waarborgfunctie, toe te passen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Neen, de zgn. waarborgfunctie van het Koninkrijk zoals geregeld in artikel 43, tweede lid, van het Statuut komt aan de orde wanneer in het desbetreffende land structureel geen redres mogelijk blijkt te zijn van een ontoelaatbare toestand ten aanzien van de handhaving van de mensenrechten, de rechtszekerheid of de deugdelijkheid van bestuur2.
Kunt u deze vragen op zo kortst mogelijke termijn beantwoorden?
Bij dezen.
De dagelijkse imperialistische moskee-oproep |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Elke dag moskee-oproep Deventer»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat het dagelijks laten klinken van de imperialistische moskee-oproep tekenend is voor de islamisering van ons land?
Ziet u in dat het dagelijks laten klinken van de islamitische oproep tot het gebed schadelijk is voor de integratie? Zo neen, waarom niet?
Deelt u de mening dat moskeeën en de islamitische oproep tot het gebed niet thuishoren in Nederland? Zo neen, waarom niet?
Deelt u de mening dat de oproep tot het islamitisch gebed totaal overbodig is gezien het feit dat in Nederland gewoon klokken hangen en verondersteld mag worden dat ook moslims kunnen klokkijken?
Bent u bereid zo snel mogelijk maatregelen te treffen die het onmogelijk maken voor moskeeën hun oproep te laten klinken?
Daarvoor bestaat geen grond.
Preventie van obesitas bij kinderen door het toevoegen van smaakjes aan melkproducten te ontraden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Noel et al.1, waarin wordt geconcludeerd dat het ontraden van het toevoegen van smaakjes aan melkproducten een positief effect kan hebben op het voorkomen van overgewicht bij kinderen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Zoals in het artikel van Noel et al. wordt gemeld, zijn er nog maar weinig onderzoeken gedaan naar een mogelijke relatie tussen de consumptie van melkproducten met toegevoegde smaakjes en overgewicht bij kinderen. Hieraan kunnen nog geen conclusies worden verbonden.
Deelt u de mening dat teveel consumeren van melkproducten een factor kan zijn in de zorgwekkende toename van kinderobesitas en dat het toevoegen van smaakjes aan melkproducten de consumptie van melkproducten door kinderen stimuleert? Zo nee, waarom niet en waarop baseert u uw oordeel? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Een teveel aan melkproducten kan, net als een teveel aan andere voedingsmiddelen, tot overgewicht leiden. Zoals ook uit het artikel van Noel et al. blijkt, kan een te hoge inname van kilocalorieën an sich in het gehele eetpatroon een bepalende factor voor overgewicht zijn. Mijn beleid richt zich daarom niet op specifieke voedingsmiddelen, maar op het gehele eetpatroon.
Melkproducten zijn een belangrijk onderdeel van een gezond Nederlands eetpatroon en zijn opgenomen in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. De Schijf van Vijf is gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad. Het Voedingscentrum beveelt aan om magere melkproducten te consumeren.
Er is een groot assortiment voedingsmiddelen op de markt, waaronder melkproducten met toegevoegde smaakjes. Welke voedingsmiddelen kinderen eten en drinken is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de ouders en opvoeders. Het is belangrijk dat deze doelgroep een afgewogen keuze kan maken in de consumptie van voedingsmiddelen. Ouders en opvoeders kunnen informatie over de voedingswaarde en de samenstelling van voedsel onder andere krijgen bij de Centra voor Jeugd en Gezin, het consultatiebureau, via school en het Voedingscentrum. Bij het maken van een goede keuze is het Vinkje, dat op het etiket of de verpakking van veel producten staat, een handig hulpmiddel. Het Vinkje maakt in één oogopslag duidelijk wat de gezondere en meer verantwoorde keuze binnen een productgroep is.
Verder is het de verantwoordelijkheid van de industrie om het toevoegen van smaakjes aan producten op verantwoorde wijze te doen en terughoudend te zijn in de marketing van deze producten gericht op kinderen. Ik verwacht dat de industrie hier op een goede manier invulling aan geeft en ik spreek de partijen hier ook op aan.
Bent u bereid, in navolging van de conclusie van dit onderzoek, het toevoegen van smaakjes aan melkproducten te ontraden, ter preventie van kinderobesitas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Het bericht "EU leitet Beihilfeverfahren gegen Deutschland ein” |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «EU leitet Beihilfeverfahren gegen Deutschland ein», waarin wordt aangekondigd dat de EU de vrijstelling van transportkosten voor energie als mogelijke concurrentievervalsing ziet?1
Ja.
Kunt u aangeven of het door de EU aangekondigde onderzoek ook consequenties kan hebben voor de Nederlandse industrie, en aluminiumsmelter Aldel in het bijzonder, met het oog op de door u aangekondigde regeling met betrekking tot korting op transportkosten voor energie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties voorziet u?
Het aangekondigde staatssteunonderzoek is een positief teken, omdat de Europese Commissie (EC) daarmee het Nederlandse standpunt onderkent dat de Duitse vrijstellingregeling van 100% een verstoring oplevert van het gelijk speelveld. Mijn voorganger heeft daarover in februari 2012 een brief gestuurd aan de EC. Ook binnen Duitsland staat de grootverbruikerregeling van 100% onder druk: het regionale gerechtshof in Düsseldorf heeft deze 7 maart nietig verklaard.
Naar aanleiding van deze ontwikkelingen heeft de Duitse regering aangekondigd dat zij voornemens is om een nieuwe grootverbruikerregeling vorm te geven die de bestaande regeling zal vervangen. Hoe hoog de tarieven voor de netkosten van Duitse grootverbruikers zullen zijn is nog niet duidelijk. De oude Duitse grootverbruikerregeling, die een maximale korting van 50% bewerkstelligde, blijft zowel in het onderzoek van de EC als de uitspraak van de Duitse rechter buiten beschouwing. Er zijn daarom geen aanwijzingen dat een Nederlandse grootverbruikerregeling, die tevens beoogt een korting van maximaal 50% te bewerkstelligen, door de EC aangemerkt zal worden als ongeoorloofde staatssteun.
Het staatssteunonderzoek van de EC en de uitspraak van de Duitse rechter onderstrepen het belang van zorgvuldigheid bij het uitwerken van een regeling voor grootverbruikers. Ik zal contact onderhouden met EC om op de hoogte te blijven van de mogelijke invulling van Europese juridische kaders omtrent een grootverbruikerregeling.
Welke maatregelen neemt u voor het behoud van werkgelegenheid in Nederland, als (gedeeltelijke) vrijstelling van transportkosten door EU regelgeving niet mogelijk is?
Europese regelgeving geldt voor alle lidstaten. Indien Europese regels geen (gedeeltelijke) vrijstelling van netkosten toelaat geldt dit dus ook voor alle lidstaten. Dit bevordert het gelijk speelveld binnen de EU. Dit is goed voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid.
Palestijnse gevangenen in Israëlische detentie |
|
Harry van Bommel , Désirée Bonis (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de situatie van de Palestijnse burgers Samer Issawi1 en Ayman Sharawneh2 in Israëlische gevangenschap, die reeds langere tijd in hongerstaking zijn en nu in levensgevaar verkeren?
Ayman Sharawneh is op 17 maart ontslagen uit Israëlische detentie en overgebracht naar Gaza waar hij 10 jaar moet verblijven alvorens terug te kunnen keren naar zijn woonplaats op de Westelijke Jordaanoever. De Palestijnse gevangene Samer Issawi is eind februari overgebracht naar het penitentiair ziekenhuis in Israël als gevolg van de langdurige hongerstaking.
Deelt u de mening dat bij deze gevangenschap feitelijk sprake is van administratieve detentie, aangezien de tenlasteleggingen niet door een onafhankelijke rechter zijn getoetst?
Er is geen sprake van administratieve detentie. In het geval van Ayman Sharawneh en Samer Issawi is de rechtsgang uitgemond respectievelijk kan die uitmonden – afhankelijk van eventueel ingesteld beroep door de heer Issawi zelf – in toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie, in beide gevallen het Hooggerechtshof.
Deelt u de mening dat dit des te ernstiger is aangezien het ontbreken van een behoorlijke rechtsgang in beide gevallen leidt tot een detentie van tientallen jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bilateraal of in EU-verband te interveniëren om voor beide gedetineerden te bewerkstelligen dat zij hun hongerstaking kunnen opgeven op basis van een geloofwaardige toezegging dat de aanklachten tegen hen op korte termijn behandeld zullen worden in een behoorlijk proces door een civiele rechtbank? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering deelt de zorgen over de schaal en duur van deze detenties. De situatie van de Palestijnse gevangenen in Israëlische detentie wordt door Nederland en de EU nauwgezet gevolgd. In februari jl. heeft de EU-vertegen-woordiger in Tel Aviv administratieve detentie bij de Israëlische autoriteiten aan de orde gesteld. Ook tijdens het EU-Israël-sub comité voor politieke dialoog op 11 december 2012 stond de kwestie op de agenda. Op 16 februari jl. gaf de woordvoerder van de Hoge Vertegenwoordiger een verklaring af waarin de HV oproept tot nakoming van het recht op familiebezoek, naleving van internationale verplichtingen en het indienen van formele aanklachten tegen de gedetineerden.
Deelt u de mening van mensenrechtenorganisaties in en buiten Israël dat de Israëlische autoriteiten de rechtsorde ondermijnen c.q. mensenrechten schenden door de schaal waarop zij mensen in administratieve hechtenis nemen (enige honderden op enig moment) en de duur van die hechtenis (oplopend tot enige jaren)? Zo nee, waarom niet? Zo ja: welke stappen gaat u bilateraal en in EU-verband zetten om Israël hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de bezorgdheid van Israëlische mensenrechtenorganisaties als B’tselem en Hamoked – die daarover, met financiële steun van de EU, rapport uitbrachten – over de mishandeling van Palestijnse gevangenen in Israëlische detentie?
De regering deelt de zorg over de omstandigheden in de Israëlische gevangenissen en de behandeling van de gedetineerden, zoals geschetst door B’tselem3 en Hamoked in hun rapport in 2010. De behandeling van gevangenen moet in overeenstemming zijn met het internationale recht, waaronder ook humanitair oorlogsrecht en mensenrechten.
Na de vrijlating van de Israëlische militair Gilad Shalit in oktober 2011 hebben de Palestijnse gedetineerden en de Israëlische gevangenisautoriteit in mei 2012 een afspraak gemaakt om de situatie voor de Palestijnse gevangenen in Israëlische detentie te verbeteren. Het is echter niet mogelijk om een volledig beeld te krijgen van de omvang en impact van de verbeteringen, zolang de overeen-gekomen regeling niet wordt vrijgegeven.
Deelt u de opvatting van de Verenigde Naties3 dat onafhankelijk en transparant onderzoek geboden is naar de omstandigheden waaronder Arafat Jaradat overleed in Israëlische gevangenschap rond 22 februari jl. en dat de resultaten daarvan zo spoedig mogelijk openbaar gemaakt moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja: bent u bereid bilateraal en via de EU aan te dringen op een dergelijk onderzoek?
De regering deelt de opvatting dat onafhankelijk onderzoek naar deze omstandigheden geboden is en meent dat de uitkomsten openbaar moeten zijn.
Eind februari heeft een eerste onderzoek plaatsgehad waarbij een Palestijnse patholoog-anatoom aanwezig was. Deze claimde dat Arafat Jaradat was gemarteld. Het Israëlische ministerie van Volksgezondheid stelt echter dat er – afgezien van de fysieke gevolgen van een langdurige reanimatie – geen verwondingen op het lichaam van Jaradat zijn gevonden. Het ministerie baseert zich daarbij op een onderzoek dat mede is uitgevoerd door het Nationaal Centrum voor Forensische Geneeskunde en het Pathologisch instituut. Er zal uitgebreider onderzoek naar de doodsoorzaak plaatsvinden.
Een gebrek aan integriteitsplannen bij de overheid |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «veel overheden missen integriteitsplan»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Klopt de bevinding dat een op de drie overheden «geen of een zeer gebrekkig integriteitsbeleidsplan» heeft? Zo ja, deelt u de mening dat dit «zorgwekkend» is en wat gaat u concreet doen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) heeft 30 organisaties binnen de sectoren Rijk, Provincies en Waterschappen onderzocht betreffende hun integriteitsbeleidsplan. Het onderzoek toont aan dat ongeveer 10 organisaties geen of een zeer gebrekkig integriteitsbeleidsplan hebben. BIOS geeft aan dat deze respons niet genoeg is voor representatieve uitspraken over de gehele overheid, maar het toont wel de noodzaak voor continue aandacht voor integriteit en laat zien dat er nog veel verbeterd kan worden. De bevindingen lijken mij daarom een goede signalerende aanvulling op de resultaten van de Integriteitsmonitor 2012. Het toont des te meer aan dat organisaties en koepelorganisaties niet achterover kunnen leunen. Ik zal dit onderzoek daarom ook bij de betreffende koepelorganisaties onder de aandacht brengen. Te meer, omdat het rapport voorziet in een aantal aanbevelingen en suggesties waar organisaties zelf mee aan de slag kunnen indien nodig. Overigens wil het ontbreken van een schriftelijk vastgelegd integriteitsplan niet zeggen dat de betreffende organisatie niet integer is of helemaal niets aan integriteit doet. De onderzochte organisaties beschikken bijvoorbeeld veelal wel over een gedragscode, maar een samenhangende (verankerende) visie op integriteit en een concreet actieplan, is nog niet overal in voldoende mate aanwezig.
Hoe verhoudt het gestelde, dat veel overheden geen of geen adequaat integriteitsbeleidsplan hebben, zich tot de wettelijke voorschriften en bestuurlijke afspraken op dit gebied?
De Ambtenarenwet vereist dat «het bevoegd gezag van ambtenaren die door of vanwege het rijk, de provincies, de gemeenten of de waterschappen zijn aangesteld» een integriteitsbeleid voeren. In de Modelaanpak Basisnormen Integriteit (2006) wordt de wenselijkheid van het schriftelijk vastleggen van integriteitsbeleid aangegeven. Deze normen zijn in samenspraak met het Rijk, en de koepelorganisaties van Provincies, Waterschappen en Gemeenten opgesteld en worden ook door de sectoren op waarde geschat. Daarom is destijds ook met de genoemde sectoren overeengekomen dat alle betrokken overheidsorganisaties zullen beschikken over een integriteitsbeleid dat ten minste voldoet aan deze basisnormen, waaronder dus ook een schriftelijk vastgelegd integriteitsbeleid. Dit is ook vastgelegd in de Bestuursafspraken 2007/2008 met de sectoren Rijk, Provincies en Gemeenten.
Deelt u de mening dat integriteitsbeleid zeker bij overheden niet vrijblijvend dient te zijn? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de in het bericht genoemde bevindingen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat u als «als systeemverantwoordelijke (...) overheidsorganisaties die tekort schieten (moet) aansporen, stimuleren»? Zo ja, hoe gaat u dat concreet doen? Zo nee, waarom niet?
In mijn rol van systeemverantwoordelijke stel ik kaders vast die organisaties aanmoedigen om te (blijven) werken aan integriteit. Deze zijn onder meer neergelegd in de Ambtenarenwet. Van vrijblijvendheid is derhalve geen sprake. Echter, de wijze waarop organisaties aan deze kaders invulling geven en ook de wijze waarop zij dat vastleggen, wil ik niet voorschrijven. Dit behoort primair tot de verantwoordelijkheid van de betreffende organisaties zelf. Zij kunnen het beste inschatten wat gegeven de lokale situatie wel of niet werkt. Het proces waarin men gezamenlijk komt tot een integriteitsbeleid is bovendien een belangrijke stap in het bewustwordingstraject. Ik wil dat proces dus niet overnemen, maar organisaties waar mogelijk wel bijstaan met advies en best practices. Daartoe strekken onder meer de gezamenlijk overeengekomen basisnormen en de door BIOS opgestelde handreiking «Integriteitsbeleidsplan». De democratisch gelegitimeerde organen hebben tot taak op dit alles toe te zien. Zo is in de Ambtenarenwet vastgelegd dat het bevoegd gezag jaarlijks verantwoording aflegt over het gevoerde integriteitsbeleid en de naleving van de gedragscode. Dit neemt overigens niet weg dat naar mijn mening een deugdelijk samenhangend integriteitsbeleidsplan hoort bij een professionele overheidsorganisatie. Daarom zal ik, zoals gezegd, de bevindingen van dit rapport onder de aandacht van de koepelorganisaties brengen.
Kunt u het in het bericht genoemde onderzoek van BIOS voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen?
In de bijlage2 doe ik u het onderzoek van BIOS toekomen. Voor mijn reactie verwijs ik naar de voorgaande antwoorden.