Het bericht dat het sterftecijfer te hoog is bij het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat in het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis in Den Haag bij cardiochirurgische operaties jarenlang gemiddeld meer patiënten zijn overleden dan bij andere hartcentra in Nederland?1
In het algemeen geldt dat een negatieve afwijking van sterftecijfers ten opzichte van het landelijk gemiddelde niet hoeft te betekenen dat sprake is geweest van onverantwoorde zorg. Hogere sterftecijfers moeten voor het bestuur van een ziekenhuis wel aanleiding zijn voor nader en gedegen onderzoek naar de achterliggende oorzaken, zoals de zorgzwaarte.
De Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis heeft naar aanleiding van signalen over samenwerkingsproblematiek binnen de maatschap Cardiochirurgie in februari 2012 opdracht gegeven voor extern onderzoek. Uit dit onderzoek rees het vermoeden dat de resultaten van het HagaZiekenhuis over de periode 2007–2010 in negatieve zin afweken van het landelijk gemiddelde. De Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis heeft aangegeven, zodra zij in september 2012 hiervan op de hoogte was, verbetermaatregelen te hebben getroffen. Dat is mij door de IGZ bevestigd. Op dit moment voert het HagaZiekenhuis nader onderzoek uit naar aanleiding van de sterftecijfers over de periode 2007–2012.
Hoe oordeelt u over het feit dat cardiologen van het Medisch Centrum Haaglanden geen patiënten meer naar het Haga Ziekenhuis sturen vanwege de twijfel over de kwaliteit van het hartcentrum?
Het past niet binnen mijn verantwoordelijkheid om een oordeel te geven over het verwijsbeleid van ziekenhuizen. Dat is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis zelf. Het Medisch Centrum Haaglanden (MCH) geeft aan de verwijsstroom richting het HagaZiekenhuis voor reguliere thoraxchirurgie weer op te zullen starten, zodra de bezwaren zijn weggenomen. De IGZ is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van zorg en zal ingrijpen als daarvoor aanleiding is.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een van de cardiochirurgen van het Haga Ziekenhuis over de periode van 2007 tot 2010 te lage mortaliteitscijfers aanleverde bij de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT)? Welke maatregelen heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tegen de desbetreffende cardioloog genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat buiten kijf dat het opzettelijk aanleveren van verkeerde cijfers aan de NVT onacceptabel is. Uit navraag bij de IGZ blijkt dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat sprake is van opzet bij het aanleveren van de verkeerde cijfers. Inmiddels heeft het HagaZiekenhuis naar eigen zeggen het rapportagesysteem aangepast, waardoor onderrapportage in het vervolg zou zijn uitgesloten. Ook heeft het HagaZiekenhuis in februari 2013 de gecorrigeerde cijfers bij de NVT aangeleverd. Uit deze gecorrigeerde cijfers bleek een oversterfte en een onderrapportage over de jaren 2007–2010. Volgens de IGZ heeft het HagaZiekenhuis haar tijdig geïnformeerd over de situatie en de te nemen maatregelen. De IGZ ziet dan ook geen aanleiding om nadere maatregelen te treffen.
Wat is uw oordeel over het feit dat het Medisch Centrum Haaglanden al geruime tijd om de mortaliteitscijfers van het hartcentrum van het Hage Ziekenhuis vroeg maar die pas sinds een week in zijn bezit heeft? Waarom kon of wilde het Haga Ziekenhuis die cijfers niet leveren? Wat is uw oordeel daarover?
Laat ik voorop stellen dat de data die gebruikt worden voor het verbeteren van de kwaliteit van zorg volledig en juist moeten zijn. Ziekenhuizen moeten naar mijn mening openheid betrachten over hun resultaten, aangezien hieruit lering kan worden getrokken in het belang van de patiëntenzorg. Hierbij is het van belang dat sprake is van een goede samenwerking tussen maatschappen van verschillende ziekenhuizen, waarbij een open cultuur, transparantie en eerlijkheid bijdragen aan een continue verbetering van de kwaliteit van zorg.
Navraag bij het MCH en het HagaZiekenhuis levert de volgende informatie op. Het MCH geeft aan dat zij in mei 2012 verzocht heeft tot aanlevering van resultaten van de hartchirurgie in het HagaZiekenhuis. In december 2012 heeft het MCH besloten, toen na herhaald verzoek geen informatie was verkregen, de patiënten niet meer door te sturen. Volgens het HagaZiekenhuis is deze inzage wel gegeven aan de leiding van de afdeling Cardiologie, maar op een mondelinge wijze.
Is het naar uw oordeel terecht dat het Medisch Centrum Haaglanden geen patiënten meer doorstuurt naar het Haga Ziekenhuis omdat de mortaliteitscijfers «serieuze vragen» oproepen? Roepen de mortaliteitscijfers van het Haga Ziekenhuis ook bij u serieuze vragen op? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn reactie op de vragen 1 en 2.
Kunt u duidelijkheid geven over de exacte mortaliteitscijfers van het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis sinds de opening daarvan? Zo ja, wat waren die mortaliteitscijfers? Zo nee, waarom niet?
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van individuele zorgaanbieders en brancheorganisaties om inzicht te geven in de uitkomsten van de geleverde zorg. Daartoe behoren ook sterftecijfers. Dit is in het belang van de patiënten, maar het is ook onmisbaar voor ziekenhuizen zelf om hun zorg aantoonbaar te kunnen verbeteren.
Steeds meer zorgaanbieders maken hun sterftecijfers openbaar, zoals het HagaZiekenhuis door middel van onderstaande tabel. Ik juich dat toe. Maar er zijn nog teveel ziekenhuizen die niet kunnen of willen publiceren. Een goede toelichting op de sterftecijfers is uiteraard wel van belang voor een goede interpretatie van de cijfers.
Jaar
HagaZiekenhuis
Landelijk gemiddelde
2007
4,6
3,2
2008
4,9
3,2
2009
3,7
2,8
2010
3,3
2,9
2011
2,3
3,0
2012
3,2
Nog niet vastgesteld
(bron:www.hagaziekenhuis.nl).
In hoeverre liggen de mortaliteitscijfers van het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis boven de in Nederland geldende norm? Wat is uw oordeel over de mortaliteitscijfers van het Haga Ziekenhuis?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn reactie op de vragen 1 en 6.
Wat zijn de conclusies uit het rapport over de situatie in het hartcentrum dat het Haga Ziekenhuis liet opstellen? Wat is uw oordeel over de conclusies uit dat rapport? Waarom heeft het ziekenhuis dat rapport niet openbaar gemaakt? Bent u van plan dat alsnog te doen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het rapport waarop u duidt betreft een interne rapportage van een private instelling, waarover ik geen beschikking heb. Ik kan derhalve geen inhoudelijk oordeel geven over het rapport, noch het rapport publiceren. De IGZ heeft mij, na inzage in het rapport, bevestigd dat het HagaZiekenhuis verbetermaatregelen heeft getroffen naar aanleiding van de conclusies uit het rapport. De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de geleverde zorg en zal ingrijpen als daartoe aanleiding bestaat.
Is het waar dat er samenwerkingsproblemen zijn in het hartcentrum tussen drie cardiochirurgen? Hoe ernstig zijn die samenwerkingsproblemen? Is de patiëntveiligheid hierdoor in het geding of in het geding geweest? Welke actie heeft de IGZ ondernomen? Is dat naar uw oordeel voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het HagaZiekenhuis heeft op 15 maart 2013 zelf bekend gemaakt dat uit extern onderzoek is gebleken dat sprake is van samenwerkingsproblematiek binnen de maatschap Cardiochirurgie. Tevens is uit dat onderzoek gebleken dat de leiding niet goed functioneerde en dat er afwijkend geregistreerd werd aan de NVT in relatie tot de bij het ziekenhuis bekende sterftecijfers. De Raad van Bestuur heeft naar aanleiding van de onderzoeksresultaten een nieuwe leiding voor de afdeling Cardiochirurgie aangesteld en de registratie verbeterd. Tevens is de toelatingsovereenkomst van één van de chirurgen opgezegd. De IGZ acht aanvullende maatregelen op dit moment niet nodig. Zie tevens mijn reactie op vraag 11.
Waarom stelde het Haga Ziekenhuis een niet-functionerende cardiochirurg op non-actief om hem later toch weer aan het werk te laten gaan? Is het juist deze cardiochirurg die nu ook weer hartoperaties uitvoert? Is de patiëntveiligheid hiermee in het geding of in het geding geweest? Welke actie heeft de IGZ ondernomen? Is dat naar uw oordeel voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de opzegging van de toelatingsovereenkomst door het HagaZiekenhuis loopt op dit moment nog een juridische procedure. Om die reden kan ik hierover geen nadere uitspraken doen. Wel hebben het HagaZiekenhuis en de IGZ mij bevestigd dat de betreffende cardiochirurg op dit moment niet in de patiëntenzorg werkzaam is.
Sinds wanneer is de IGZ op de hoogte van de problemen bij het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis? Op welk moment is de IGZ in actie gekomen? Welke actie heeft de IGZ tot nu toe ondernomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is in september 2012 door de Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis geïnformeerd over de uitkomsten van het door het HagaZiekenhuis ingestelde onderzoek. De IGZ volgt de situatie vanaf dat moment actief. Zo heeft de IGZ verschillende bezoeken gebracht aan het HagaZiekenhuis om te beoordelen of de voorwaarden voor verantwoorde zorg aanwezig zijn, en de maatregelen van de Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis beoordeeld. Vanwege een incident dat zich op 22 maart 2013 heeft voorgedaan, heeft de Raad van Bestuur op 27 maart 2013, in nauw overleg met de IGZ, besloten de operaties op de afdeling cardiochirurgie te staken.
Is het waar dat de NVT zelf melding heeft gedaan bij de IGZ omdat zij zich ernstige zorgen maakte over de situatie in het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis? Welke actie heeft de IGZ hierop ondernomen? Is het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis onder verscherpt gesteld? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft mij geïnformeerd dat de Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis haar in september 2012 heeft geïnformeerd over de situatie. Volgens de NVT heeft de Raad van Bestuur van het HagaZiekenhuis de NVT in december 2012 op de hoogte gebracht van de disharmonie binnen de maatschap en de mogelijke problemen met de data. De Raad van Bestuur heeft de NVT om advies gevraagd naar aanleiding van de problemen met de data. De NVT heeft in maart 2013 aan de Raad van Bestuur en IGZ gezamenlijk haar zorgen geuit over de situatie. In gezamenlijk overleg (IGZ, HagaZiekenhuis en NVT) zijn afspraken gemaakt over de te ondernemen acties om onderrapportage in het vervolg te voorkomen. De IGZ acht verscherpt toezicht op dit moment niet nodig. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11.
Op welk moment heeft het Haga Ziekenhuis zelf melding gedaan bij de IGZ over de situatie in het hartcentrum? Wat hield deze melding in? Welke actie heeft de IGZ hierop ondernomen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn reactie op vraag 11.
Heeft de directie van het Haga Ziekenhuis naar uw oordeel adequaat en op tijd ingegrepen bij het hartcentrum? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar het oordeel van de IGZ heeft de Raad van Bestuur, zodra zij op de hoogte was van de problemen die binnen het hartcentrum speelden, noodzakelijke maatregelen getroffen.
Heeft de IGZ naar uw oordeel adequaat en op tijd ingegrepen bij het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft in dit geval niet met maatregelen hoeven in te grijpen, aangezien het HagaZiekenhuis zelf het initiatief heeft genomen om de noodzakelijke verbetermaatregelen te treffen. De IGZ is hierbij wel nauw betrokken geweest.
Kunt u de patiëntveiligheid in het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis op dit moment garanderen? Zo nee, wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de patiëntveiligheid in het hartcentrum op een zo kort mogelijke termijn weer te garanderen is? Deelt u de mening dat het beter is het hartcentrum van het Haga Ziekenhuis tot die tijd te sluiten? Zo ja, is dat ook de afgelopen jaren ook altijd het geval geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het HagaZiekenhuis heeft naar het oordeel van de IGZ verantwoordelijkheid genomen door de cardiochirurgische operaties tijdelijk te staken en een nieuwe leiding aan te stellen. Op 16 april 2013 heeft de Raad van Bestuur met de nieuwe leiding de definitieve probleemanalyse en aanpak aan de IGZ gepresenteerd. Naar aanleiding hiervan heeft de Raad van Bestuur in overleg met de IGZ besloten tot hervatting van het operatieprogramma per 23 april 2013.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg zicht op de kwaliteit van de andere chirurgische hartcentra in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, is de inspectie bereid hiernaar onderzoek te doen?
De IGZ houdt risicogebaseerd toezicht op de ziekenhuizen en dus ook op de hartchirurgische centra. Op basis van informatie uit risico-indicatoren, meldingen en (onaangekondigde) bezoeken heeft de IGZ een beeld van de kwaliteit van de geleverde zorg. De IGZ heeft recent inzage in de mortaliteitscijfers en complicatieregistratie gevraagd bij de ziekenhuizen die hartchirurgie en overige interventies aan het hart uitvoeren. De IGZ is verder met de NVT in gesprek over hoe deze cijfers door de ziekenhuizen en de beroepsgroep gebruikt kunnen worden om zicht te krijgen op de kwaliteit van zorg en vooral bij het verlagen van mortaliteit en vermindering van complicaties.
Heeft de inspectie aanwijzingen dat er meer centra in Nederland zijn waar de kwaliteit van de hartchirurgische zorg in het geding is? Zo ja, welke stappen gaat zij ondernemen om de kwaliteit in die centra op orde te brengen?
Nee, de IGZ beschikt momenteel niet over gegevens waaruit zou blijken dat de zorg in één van de andere hartchirurgische centra niet verantwoord is.
De sluiting van het Institut Francais |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Maison Descartes weg uit historisch pand Amsterdam», waaruit blijkt dat de culturele vertegenwoordiging van Frankrijk in Nederland het monumentale pand in Amsterdam verlaat?1
Het is jammer dat het Institut Français het monumentale pand aan de Vijzelgracht, waar het sinds 1971 gevestigd is, zal verlaten. Het is begrijpelijk gezien de hoge exploitatiekosten die een dergelijk pand met zich meebrengt.
Heeft u gereageerd op deze sluiting? Zo ja, waar bestond deze reactie uit?
Het nieuws van de voorgenomen verkoop vernam ik uit de NRC van 18 maart 2013.
Wanneer kreeg u formeel te horen dat het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken definitief besloot het oude pand te verlaten? Wat waren de precieze redenen van deze beslissing?
Zie vraag 2.
Zijn er op ambtelijk of ministerieel niveau contacten geweest die suggereerden dat de Fransen van plan waren deze beslissing te nemen?
Nee, maar het was bekend dat de Fransen al lange tijd met hoge onderhoudskosten voor het pand kampen.
Zijn er op enig moment signalen uit Frankrijk geweest op ministerieel of ambtelijk niveau dat de overweging om het Institut Francais in Amsterdam te sluiten op wat voor manier dan ook te maken had met het Nederlandse besluit om het Institut Neerlandais in Parijs te sluiten? Zo ja, welke rol heeft dit gespeeld in uw overweging alsnog over te gaan tot sluiting van het Institut Neerlandais?
Nee. Frankrijk is niet voornemens het Institut Français te sluiten, de activiteiten gaan door op een andere locatie in Amsterdam. Er is geen verband met beëindiging subsidie IN.
Heeft Frankrijk na de notificatie dat het Institut Neerlandais gesloten zou worden formeel of informeel een reactie afgegeven? Zo ja, waar bestond deze uit?
Nee.
Deelt u de mening dat het Maison Descartes door haar centrale ligging een grote aantrekkingskracht had op Nederlanders? Deelt u de mening dat vanwege de historische achtergrond van deze locatie de aanwezigheid van het Institut Francais van groot symbolisch belang was?
Het Institut Français is sinds 1971 gevestigd in het pand aan de Vijzelgracht. De huidige locatie is inderdaad centraal gelegen. Amsterdam kent meer goede locaties en ik vertrouw er op dat het Institut Français een goed alternatief zal vinden.
Hoe zal de Franse culturele vertegenwoordiging in Nederland in de toekomst vorm krijgen? Heeft u hierover contacten met Frankrijk?
Mijn Franse collega en ik hebben tijdens onze recente contacten benadrukt dat culturele betrekkingen belangrijk zijn voor de bilaterale relatie tussen Nederland en Frankrijk. Over de nieuwe invulling van beleid aan Franse en Nederlandse zijde houden wij goed contact.
Deelt u de mening dat de sluiting van zowel het Institut Neerlandais als het Institut Francais op gespannen voet staat met uw aankondiging de banden met Frankrijk, ook op cultureel terrein, te «intensiveren»?2
Nee, zie verder antwoord op vraag 8.
Misbruik van Ziekte door werkgevers |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Werkgevers misbruiken ziekte om werknemers te ontslaan»?1
Ja
Wat is uw reactie op het in het bericht genoemde onderzoek van FNV Bondgenoten waaruit zou blijken dat werkgevers de «ziekteroute» gebruiken om te bezuinigen op loonkosten of werknemers eruit te werken?
Ik keur het niet goed dat een werknemer die na een ziekteperiode de bedongen arbeid volledig heeft hervat, administratief voor één of enkele procenten als arbeidsongeschikt geregistreerd blijft staan. De op schrift gestelde situatie is dan immers niet in overeenstemming met de feitelijke situatie. De feitelijke situatie is overigens bepalend en niet de situatie op basis van de administratie van de werkgever.
Hoewel het in de praktijk wel eens zal voorkomen dat de werknemer er niet van op de hoogte is dat hij als ziek geregistreerd staat in de administratie van de werkgever, omdat de werknemer veronderstelt dat hij weer volledig hersteld is, zal dit doorgaans niet het geval zijn. Vaker zal zich de situatie voordoen dat, als de werknemer hersteld is en weer aan het werk is, de werkgever de werknemer toch nog als ziek registreert, omdat de werkgever van mening is dat de werknemer de bedongen arbeid nog niet volledig kan verrichten. In die situatie is de werknemer nog niet volledig geschikt en is het legitiem om hem als ziek te registreren, nu de werknemer (nog) niet in staat wordt geacht om de bedongen arbeid te verrichten.
De werkgever dient zich in een dergelijk geval te baseren op een door de bedrijfsarts gegeven advies inzake de mogelijkheden voor werkhervatting door de werknemer. Een dergelijke situatie dient bij de werknemer bekend te zijn en zal in het algemeen in overeenstemming zijn met zowel het advies van de bedrijfsarts als met de feitelijke situatie.
Als de werknemer het hier niet mee eens is, omdat hij bijvoorbeeld van mening is dat hij wel volledig arbeidsgeschikt is, kan dit verschil van mening met de werkgever beslecht worden door het aanvragen van een deskundigenoordeel aan een publieke instantie, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). In laatste instantie kan het geschil bovendien aan de rechter worden voorgelegd.
Bent u op de hoogte van het feit dat zonder medeweten van de werknemers er werkgevers zijn die werknemers voor 1 procent ziek houden? Deelt u de mening dat dit ongeoorloofde praktijken zijn? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Uit uit dit onderzoek blijkt dat werknemers niet altijd toegang hebben tot een bedrijfsarts, wat is hierover uw opvatting? Wat gaat u ondernemen opdat werknemers toegang hebben tot de bedrijfsarts?
De Arbowet verplicht werkgevers om zich voor de verzuimbegeleiding te laten ondersteunen door een bedrijfsarts. Het is aan de bedrijven om met instemming van hun Ondernemingsraad een contract af te sluiten met een bedrijfsarts of arbodienst voor onder meer de verzuimbegeleiding.
Wie houdt er toezicht op de bedrijfsartsen? Welke criteria worden gehanteerd?
Bedrijfsartsen zijn medisch specialisten die zijn ingeschreven in het BIG-register van het ministerie van VWS. Zij vallen onder de systematiek van de tuchtrechter of in geval van een arbodienst onder de verplichte klachtenregeling van de arbodienst.
Deelt u de mening dat het ongeoorloofd is wanneer verzuimbegeleiders, c.q. bedrijfsartsen medische informatie verstrekken aan de werkgevers? Zo ja, welke sancties kunnen worden opgelegd? Hoe vaak werden deze sancties de afgelopen twee jaar opgelegd?
Hoort het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) de zieke werknemer nog na afloop van de twee jaar loondoorbetaling?
Als de werknemer na afloop van de twee jaar loondoorbetaling nog ziek is en de werknemer een aanvraag indient voor een WIA-uitkering, moet de werkgever een re-integratieverslag opstellen. Daarin doet de werkgever onder meer verslag van de re-integratie-inspanningen die hij heeft verricht tijdens deze twee jaar.
De werknemer heeft de gelegenheid om zijn oordeel te geven over de door de werkgever geleverde re-integratie-inspanningen, waarna hij het re-integratieverslag samen met de WIA-aanvraag indient bij het UWV.
Hoe wordt de zieke werknemer gewezen op zijn rechten?
De werknemer kan voor informatie over zijn rechten terecht bij zijn werkgever, diens bedrijfsarts/arbodienst en het UWV. De website van het UWV en websites van andere organisaties (bijvoorbeeld van vakbonden) bevatten veel informatie over de rechten van de werknemer. Daarnaast kunnen ook rechtshulpverleners en vakbonden de werknemer hierover informeren. Verder kunnen werknemer en werkgever op het Arboportaal (http://www.arboportaal.nl/onderwerpen/arbowet--en--regelgeving/verzuim/ziekteverzuimbeleid.html ) informatie vinden betreffende ziekteverzuimbeleid in de onderneming. Bij het CBP (http://www.cbpweb.nl/downloads_pb/pb_20120711-verzuimreductie-medische-gegevens.pdf ) is informatie beschikbaar over privacy en medische persoonsgegevens.
Zijn er gevallen bekend, waarbij het UWV ontslag heeft verleend voor werknemers die al geruime tijd aan het werk zijn en zich al beter hebben gemeld bij de werkgever?
Neen, dergelijke gevallen zijn mij niet bekend.
Het toestaan van de vrije vangst van de rivierprik in Nederland |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Staatscourant nr. 20987, waarin de «Regeling van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 9 oktober 2012, nr. 12329894, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling visserij ten behoeve van vereenvoudiging van regelgeving op het gebied van de binnenvisserij» wordt aangepast?1
Ja.
Wat waren de redenen voor het besluit om de rivierprik te verwijderen uit de Flora- en Faunawet en op te nemen in de Visserijwet?
In 2009 is aan de Tweede Kamer aangekondigd dat een actualisatie van de regelgeving voor de binnenvisserij zou gaan plaatsvinden (Kamerstukken II 2009/10, 29 664, nr. 94). Dit heeft betrekking op het Reglement voor de Binnenvisserij en het Reglement Minimummaten en gesloten tijden en de onderliggende regelgeving. Hierin is tevens inbegrepen een actualisatie van de lijst van vissoorten waarop de Visserijwet van toepassing is en een actualisatie van het beschermingsregime voor vissoorten die vallen onder de Visserijwet.
Uitgangspunt voor opname van een vissoort onder de Visserijwet is dat soorten die regelmatig worden gevangen of worden bijgevangen in, hetzij de beroepsmatige visserij, hetzij de sportvisserij, in principe onder de werking van de Visserijwet worden gereguleerd. Dit betekent echter niet dat deze soorten daarmee zonder beperkingen bevist kunnen worden.
Het kernelement uit de Visserijwet is dat aan de visserij nadere beperkende voorwaarden kunnen worden verbonden, waarbij expliciet de belangen van natuurbescherming worden meegewogen. Op basis hiervan is de rivierprik opgenomen in de Visserijwet, waarbij gelijktijdig een adequaat en op de omstandigheden van deze vissoort toegesneden beschermingsregime in de regelgeving is opgenomen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is het besluit om de rivierprik op te nemen in de Visserijwet definitief of bent u van plan de gevolgen hiervan te evalueren?
De rivierprik is nu onder de werking van de Visserijwet gebracht. De betreffende vissoort maakt onderdeel uit van het rijksmonitoringsprogramma zoals dat op alle grote rivieren en hiermee verbonden wateren als Haringvliet en Volkerak-Zoommeer plaatsvindt. Op basis hiervan kan de bestandsontwikkeling van de betreffende soort worden gevolgd. Indien hieruit op enig moment zou blijken dat verdere beschermende maatregelen, in aanvulling op de thans ingestelde maatregelen, noodzakelijk zijn, dan zullen de betreffende bepalingen hierop worden aangepast.
Waarom is het besluit om de rivierprik van de Flora- en Faunawet te verplaatsen naar de Visserijwet nu genomen?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Heeft u wetenschappelijk advies ingewonnen voor u het besluit nam om de rivierprik naar de Visserijwet te verplaatsen? Zo ja, wat was de strekking van dit advies? Zo nee, waarom niet?
Ja, aan de opname van de rivierprik in de Visserijwet en het hierbij toegepaste beschermingsregime ligt een analyse van IMARES ten grondslag (Bescherming zoetwatervissen, Rapport C148/10, 24 november 2010). In dit rapport wordt geconcludeerd dat de rivierprik weliswaar talrijker voorkomt in de Nederlandse riviermondingen dan voorheen werd gedacht, maar dat tegelijk de trendontwikkeling van deze soort sinds 1992 niet eenduidig is vast te stellen vanwege onzekerheden in de bemonsteringssystematiek. Daarnaast wordt geconcludeerd dat bij bevissing van deze soort een probleem kan ontstaan omdat kleine rivierprikken zeer lastig te onderscheiden zijn van de veel meer bedreigde beekprik.
Om deze redenen is bij opname van de rivierprik in de Visserijwet een strikt beschermingsregime toegepast. Dit houdt in dat een gesloten tijd (terugzetplicht) voor deze vissoort is opgenomen in de trekperiode (1 november tot en met 31 januari) en, na consultatie van onder andere de Stichting RAVON, tevens een gesloten tijd in de paaiperiode (1 maart tot en met 30 april). Daarnaast is om verwarring met de beekprik onmogelijk te maken een minimummaat ingesteld van 20 cm. Omdat rivierprik alleen goed vangbaar is in de trekperiode betekent dit in de praktijk dat bevissing van deze soort niet of nauwelijks zal kunnen plaatsvinden.
Wat betekent de verplaatsing van de rivierprik naar de Visserijwet voor de al gedane investeringen van vele miljoenen euro’s om de rivieren en beken te herstellen om zo de trekvispopulatie te versterken?
Vanwege de beperkende voorwaarden waaronder de rivierprik in de Visserijwet is opgenomen, is geen negatief effect op de bestandssituatie voor deze vissoort te verwachten. Opname onder de Visserijwet doet derhalve niets af aan het beleid om trekvispopulaties te beschermen en te versterken. Daarbij geldt dat ook andere kwetsbare trekvissoorten als bijvoorbeeld de zalm en zeeforel reeds van oudsher onder de werking van de Visserijwet vallen, waarbij de Visserijwet voorziet in het noodzakelijke beschermingsregime van deze soorten.
Kunt u de stand van de rivierprik anno 2013 specificeren? Is er sprake van een duurzame populatie in de habitatten waar de rivierprik voorkomt?
Zie de beantwoording van vraag 5. In aanvulling hierop valt nog aan te geven dat in de afgelopen periode voor de grote rivieren het bestand een stabiele tot licht opgaande lijn laat zien. De zekerheidsmarges zijn echter van dien aard dat hier voor de recente jaren geen statistisch significante trend (noch opgaand; noch neergaand) aan kan worden ontleend.
Wat is de Rode Lijst status van de rivierprik? Klopt het dat de rivierprik nog steeds in de meest recente classificering in de categorie kwetsbaar valt?
Ja.
Is het waar dat de paaipopulaties van rivierprikken in Nederland zeer klein zijn, slechts enkele tientallen tot enkele honderden per jaar, hetgeen de paaipopulaties erg kwetsbaar maakt zoals Stichting RAVON beweert? Zo ja, vindt u het niet riskant om nu de rivierprik weer op te nemen in de Visserijwet?
Zie de beantwoording van vraag 5. De precieze omvang van paaipopulaties is niet bekend. Overigens is in de regelgeving geborgd dat in de paaiperiode geen rivierprik kan worden gevangen. Voor deze periode is een gesloten tijd ingesteld.
Wat zijn de te verwachten gevolgen voor de rivierprikpopulatie nu beroepsvissers op de rivierprik mogen vissen?
Zie de beantwoording van vraag 6.
Deelt u de mening dat Nederland aan haar internationale verplichtingen, gemaakt onder het Verdrag Inzake de Bescherming van de Rijn2, moet voldoen? Zo ja, hoe is het verplaatsen van de rivierprik naar de Visserijwet in overeenstemming met artikel 4, lid a?
Ja. Omdat verplaatsing van de rivierprik naar de Visserijwet heeft plaatsgevonden onder gelijktijdige instelling van een adequaat beschermingsregime voor deze vissoort is geen negatief effect op de bestandssituatie voor deze vissoort te verwachten.
Heeft u het verplaatsen van de rivierprik van de Flora- en Faunawet naar de Visserijwet voorgelegd aan uw andere verdragspartners, zoals onder artikel 5.1 is vastgelegd in het Verdrag Inzake de Bescherming van de Rijn?
Zie de beantwoording van vraag 11. Omdat geen negatief bestandseffect wordt voorzien, is consultatie van de overige verdragspartners niet noodzakelijk.
Is de rivierprik eetbaar en daardoor potentieel aantrekkelijk voor de commerciële visserij?
In Nederland wordt geen rivierprik gegeten. Internationaal bestaat een beperkte afzetmarkt voor deze vissoort.
Hoe groot acht u de kans dat de Nederlandse rivierprik een aantrekkelijk exportgoed wordt? Vindt u dat een wenselijk perspectief?
Met de ingestelde beperkingen voor de visserij op rivierprik zal bevissing voor commerciële doeleinden niet of nauwelijks mogelijk zijn.
Het bericht ‘Alleen provincie mag windmolenfilm zien’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Alleen provincie mag windmolenfilm zien»?1
Ja ik ben op de hoogte van het bericht.
Deelt u de mening dat alle informatie betreffende de gevolgen van (geplande) windmolencentrales openbaar dient te zijn? Zo neen, waarom niet?
Ik deel de mening dat alle informatie betreffende de gevolgen van geplande windmolenparken openbaar dient te zijn.
Hoe beoordeelt u het door het provinciebestuur achterhouden van deze cruciale informatie?
Ik ben niet van oordeel dat sprake is van het achterhouden van cruciale informatie door het provinciebestuur aangezien de windmolenfilm i.c. een 3D visualisatie is gebruikt in de voorbereidingsfase van het MER.
Zoals bekend loopt voor Windpark N33 een procedure in het kader van de Rijks coördinatie-regeling aangezien het om een windmolenproject gaat dat groter is dan 100 MW. Alvorens een Rijksinpassingsplan kan worden op- en vastgesteld dient een Milieueffectrapportage te worden gemaakt. In deze Milieu-effectrapportage zullen verschillende opstellingsvarianten voor windmolens op milieueffecten worden beoordeeld. Bij het bepalen van deze opstellings-varianten wordt o.a gebruik gemaakt van een zgn. 3D visualisatie tool. Dit instrument is door de provincie (en betrokken gemeenten) gebruikt om verschillende ontwerp-opstellingsvarianten te bekijken. Deze inzichten zijn vervolgens door de provincie ingebracht in een ontwerp-sessie, georganiseerd door de initiatiefnemer, waarbij met behulp van deze tool is geconcludeerd dat nog nader onderzoek wenselijk was om tot een juiste keuze voor de in het MER te onderzoeken opstellings-varianten te komen. Inmiddels is een keuze gemaakt en zal volgens planning begin april het provinciaal en het gemeentelijk bestuur hieromtrent worden geïnformeerd. Tevens zullen eind april twee openbare informatieavonden voor de bevolking worden gehouden.
Kent u de inhoud van de film of wordt de inhoud ook voor u achtergehouden?
De inhoud van deze 3D visualisatie wordt zeker niet voor mij achtergehouden. Op dit moment is echter nog sprake van voorbereidingshandelingen in het kader van de op te stellen MER. Hierbij is mijn Ministerie intensief betrokken. Voor de verdere gang van zaken verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid uw invloed (gezien uw vorige functie als gedeputeerde in Groningen) op het Groningse provinciebestuur aan te wenden om de in het artikel genoemde film openbaar te maken, zodat de bewoners weten wat u en het provinciebestuur met hen voor hebben? Zo neen, waarom niet?
Het is niet nodig dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu haar invloed als voormalig Gedeputeerde van Groningen uitoefent. In de maand april worden openbare informatieavonden ingepland waar de bevolking kennis kan nemen van de verschillende opstellingsvarianten die in het MER nader op milieueffecten zullen worden onderzocht. Het is de bedoeling om de varianten daarbij aanschouwelijk te maken door de inzet van genoemde 3D visualisatie.
De benoeming van de heer Meijdam door de provincie Noord-Holland in de gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vecht |
|
Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is voor u de reden om in uw antwoord op eerdere vragen niet in te gaan op de vraag of u de conclusies van de commissie «Operatie Schoon Schip» deelt dat er onder verantwoordelijkheid van de heer Meijdam een rapport over het KNSF-terrein bij Muiden geheim is gehouden? Deelt u die conclusie nu wel of niet?1
De Commissie Schoon Schip heeft in opdracht van de Provincie Noord-Holland onderzoek gedaan naar de bestuurscultuur in Noord-Holland in de periode 2003–2011. De gang van zaken rond het KNSF-terrein bij Muiden is voor dat doel als casus beschreven. De Commissie stelt vast dat het college van Gedeputeerde Staten in de periode 2004 – 2005 een rapport over deze casus niet openbaar maakt. In die periode heeft o.a. de heer Meijdam deze kwestie in portefeuille. De Commissie concludeert dat GS daarbij onvoldoende duidelijk hebben gemaakt welke belangen op welke wijze zijn afgewogen2.
Ik stel vast dat het een eigenstandige verantwoordelijkheid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland betreft om zich een oordeel te vormen over de conclusies van de Commissie.
Erkent u dat uit het KNSF-dossier ook blijkt dat in 2004 op ambtelijk niveau duidelijk is aangedrongen op openbaarmaking van het zogeheten Akro-rapport op grond van de Wet openbaar bestuur (Wob), de voordelen van openbaarmaking daarbij duidelijk werden aangegeven en dat dit advies onder verantwoordelijkheid van de heer Meijdam niet is overgenomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de door u aangehaalde conclusie over het onvoldoende duidelijk maken welke belangen op welke wijze zijn afgewogen? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat de Commissie Schoon Schip inderdaad constateert dat het college van GS ondanks ambtelijke adviezen besluit het rapport niet openbaar te maken.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat uit het KSNF-dossier ook blijkt dat KNSF echter tegen openbaarmaking was en dit enkele malen schriftelijk meldde aan het college van Gedeputeerde Staten en dat vervolgens, ondanks heldere ambtelijke adviezen over de wenselijkheid van openbaarmaking, het college van Gedeputeerde Staten besloot tot geheimhouding van het rapport van Akro Consult? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de door u aangehaalde conclusie over het onvoldoende duidelijk maken welke belangen op welke wijze zijn afgewogen? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat de Commissie Schoon Schip inderdaad constateert dat KNSF bezwaren heeft geuit tegen de openbaarmaking en dat ambtenaren deze bezwaren niet overtuigend achtten.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Is door u in het afwegingskader voor benoeming van leden en voorzitters van adviesraden en commissies een uitsluitingsgrond opgenomen vanwege schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke momenten wordt deze toegepast?
Leden en voorzitters van adviesraden worden geselecteerd op grond van hun deskundigheid en ervaring. Daarbij wordt belang gehecht aan een mix van deskundigheid en ervaring opgedaan in de wetenschap, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en het openbaar bestuur. In het afwegingskader is om die reden niet voor te schrijven dat leden van strategische adviesraden geen belangen mogen hebben in het veld waarover de betreffende raad adviseert. Bij de raad als geheel wordt gestreefd naar een evenwichtige samenstelling. De raad zorgt bij de opstelling van adviezen dat belangenverstrengeling wordt vermeden.
In Turkije opgepakte vakbondsleden |
|
Sadet Karabulut , Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Turkish police target leftists after U.S. embassy bombing»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat de Turkse politie na het dodelijke incident bij de Amerikaanse ambassade op 1 februari 2013 167 arrestatiebevelen heeft uitgevaardigd en dat inmiddels meer dan honderd mensen, waaronder leden van de onafhankelijke vakbond KESK, zijn opgepakt? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u aangeven hoeveel van de opgepakte individuen leden van de vakbond KESK of andere vakbonden zijn?
Vóór 1 februari 2013 zaten 58 leden van KESK vast. De verdenking luidt dat zij lid zijn van een terroristische organisatie, de DHKP-C.
Op 19 februari 2013 zijn 170 personen aangehouden op dezelfde verdenking. Van deze 170 bevinden zich nog 68 personen in hechtenis; zij zijn allemaal lid van KESK. De tenlastelegging is nog niet bekend.
Kunt u verder bevestigen dat in het afgelopen jaar 59 leden van de KESK vanwege hun vakbondsactiviteiten zijn gedetineerd? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op basis van welke beschuldiging(en) en welke wetgeving de bij vraag 2 genoemde mensen gearresteerd zijn? Betreft het hier anti-terrorismewetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat vakbondswetten in Turkije in strijd zijn met internationale standaarden met betrekking tot vakbondsrechten? Indien neen, waarom niet?2
De ILO heeft herhaaldelijk aangegeven hoe Turkije de wetgeving m.b.t. vakbonden zou moeten aanpassen om strijdigheid met de fundamentele ILO conventies 87 (vrijheid van vakvereniging) en 98 (recht op collectief onderhandelen) op te heffen. Turkije heeft inmiddels op enkele punten verbetering aangebracht. In haar laatste voortgangsrapport oordeelt de Europese Commissie dat in Turkije het recht van vereniging grotendeels in lijn is met Europese standaarden. Echter, er is nog niet voldaan aan de noodzaak om het wettelijk kader voor politieke partijen en vakbonden te veranderen.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat er grote problemen bestaan met betrekking tot de huidige anti-terrorismewetgeving in Turkije? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Turkije werkt aan de invoering van het vierde justitiële hervormingspakket.
Doel van dit pakket is onder meer om het aantal gedetineerden in voorarrest drastisch terug te brengen door de definitie van terrorisme te vernauwen tot geweld-gerelateerde daden.
Bent u bereid bij Turkije aandacht te vragen voor het belang dat vakbondswetgeving en anti-terrorismewetgeving in lijn met internationaal rechtelijke standaarden zijn? Bent u bereid te pleiten voor een eerlijk proces voor de bij vraag 2 genoemde opgepakte individuen? Indien neen, waarom niet?
Het justitiële hervormingsproces, in het kader waarvan anti-terrorismewetgeving een prominent onderwerp is, is regelmatig punt van aandacht in gesprekken met de Turkse regering, ook in het kader van het EU-toetredingsproces van Turkije. Vakbondswetgeving is eveneens regelmatig onderwerp van gesprek tussen de EU en Turkije en binnen de ILO. Nederland mengt zich niet in de Turkse rechtsgang, wel zal Nederland de processen met belangstelling volgen.
Het ontslaan van “ziek” personeel |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van FNV Bondgenoten, waaruit naar voren komt dat werkgevers proberen om werknemers die ziek zijn geweest te ontslaan door hen op papier ziek te houden, zodat zij na 2 jaar een ontslagvergoeding voor hen kunnen aanvragen?1
Ja
Deelt u de mening dat hier sprake is van misbruik van regelgeving?
Ik keur het niet goed dat een werknemer die na een ziekteperiode de bedongen arbeid volledig heeft hervat, administratief voor één of enkele procenten als arbeidsongeschikt geregistreerd blijft staan. De op schrift gestelde situatie is dan immers niet in overeenstemming met de feitelijke situatie. Overigens is de feitelijke situatie bepalend en niet de situatie die volgt uit de administratie van de werkgever.
Is het u bekend of er daadwerkelijk werknemers zijn ontslagen, die slechts op papier ziek waren, maar in werkelijkheid niet?
Er zijn mij geen gegevens bekend over de ziekteregistratie van werkgevers. De werkgever moet een werknemer uiterlijk na 42 weken ziekmelden bij het UWV. De Ziektewet (ZW) en het Burgerlijk Wetboek (BW) kennen niet het onderscheid tussen gedeeltelijke en volledige arbeidsongeschiktheid; een werknemer is wel of niet arbeidsongeschikt (ziek). Als een werknemer zijn arbeid niet volledig (maar slechts gedeeltelijk) kan verrichten, wordt hij voor de ZW en het BW als arbeidsongeschikt aangemerkt. Daarom hoeft de werkgever enkel aan het UWV te melden dat een werknemer arbeidsongeschikt is, en dus niet of er sprake is van gedeeltelijke of volledige arbeidsongeschiktheid. Hierdoor bestaan dus geen cijfers over het aantal werknemers dat gedeeltelijk arbeidsongeschikt is gemeld bij het UWV. Evenmin zijn mij dan ook cijfers bekend over het aantal werknemers, dat als gedeeltelijk arbeidsongeschikt geregistreerd staat bij de werkgever en waarvoor een ontslagvergunning wordt aangevraagd bij het UWV.
Ik zie geen aanleiding om onderzoek te doen naar deze gegevens c.q. naar compensatiemogelijkheden. De reden hiervoor is dat ons wettelijke systeem al een adequate rechtsbescherming biedt. Er geldt immers ontslagbescherming en de werknemer kan bezwaar maken als de werkgever een ontslagvergunning aanvraagt bij het UWV. De door de werknemer aangevoerde bezwaren kunnen reden zijn voor het UWV om de ontslagvergunning niet te verlenen.
De rechten van de werknemer zijn door ons systeem van ontslagbescherming adequaat gewaarborgd. Naast de ontslagbescherming kan het vragen van een deskundigenoordeel aan het UWV – waar ik in de antwoorden 5 en 6 nader op in zal gaan – hier bovendien ook nog soelaas bieden.
Zo ja, om hoeveel werknemers gaat het dan en hoe worden zij gecompenseerd voor het onterechte verlies van hun baan? Zo neen, bent u bereid te onderzoeken om hoeveel werknemers het gaat en te bezien hoe deze mensen kunnen worden gecompenseerd voor hun ontslag, dat op onterechte gronden is goedgekeurd door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat er mensen op deze manier worden ontslagen?
Weliswaar kan het in de praktijk voorkomen dat de werknemer er niet van op de hoogte is dat hij als ziek geregistreerd staat in de administratie van de werkgever en de werknemer veronderstelt dat hij weer volledig hersteld is, maar doorgaans zal dit niet het geval zijn. Vaker zal zich de situatie voordoen dat, als de werknemer hersteld is en weer aan het werk is, de werkgever de werknemer toch als ziek registreert, omdat de werkgever van mening is dat de werknemer de bedongen arbeid nog niet volledig kan verrichten.
In die situatie is de werknemer nog niet volledig geschikt en is het legitiem om hem als ziek te registreren, nu de werknemer (nog) niet in staat wordt geacht om de bedongen arbeid te verrichten.
Als de werknemer het hier niet mee eens is, omdat hij van mening is dat hij volledig arbeidsgeschikt is, kan dit verschil van mening met de werkgever beslecht worden door het aanvragen van een deskundigenoordeel aan het UWV. Daarna kan het geschil bovendien aan de rechter worden voorgelegd.
Voorts is er een aantal waarborgen waardoor de werknemer door zijn werkgever geïnformeerd wordt over zijn ziektegeval. Op grond van Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar moet de werkgever namelijk in overleg met de zieke werknemer een plan van aanpak opstellen. Dit plan van aanpak moet de werkgever regelmatig evalueren met de zieke werknemer, waardoor regelmatig contact is gewaarborgd. Deze verplichtingen gelden ongeacht het percentage waarvoor de werknemer als ziek is geregistreerd.
Naar mijn mening zijn de plichten van de werkgever en de rechten van de werknemer hierdoor adequaat gewaarborgd.
Worden de werkgevers die zich met deze praktijken bezighouden gestraft? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een ontslagen notaris die als kandidaat op zijn eigen kantoor verder werkt |
|
Jan de Wit , Jeroen Recourt (PvdA), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ontslagen notaris, weer kandidaat op eigen kantoor»?1
Ja.
Klopt het dat een uit het ambt gezette notaris zich weer direct heeft ingeschreven als kandidaat-notaris?
Ja.
Hoe kan het dat een uit het ambt gezette notaris als kandidaat-notaris zijn werkzaamheden voortzet, te meer nu de werkzaamheden van een kandidaat-notaris in de praktijk niet veel verschillen van die van een notaris?
Er is een cruciaal verschil tussen de werkzaamheden van een notaris en die van een kandidaat-notaris. Een kandidaat-notaris is iemand die – kort gezegd – notarieel recht heeft gestudeerd en notariële werkzaamheden verricht onder verantwoordelijkheid van een notaris. De kandidaat-notaris kan weliswaar een belangrijke bijdrage leveren aan de totstandkoming van akten, maar de notaris is degene die de akte passeert en is eindverantwoordelijk. Wie uit het ambt ontzet is mag die eindverantwoordelijkheid als notaris niet meer dragen.
In hoeverre verhoudt een dergelijke handelwijze zich tot de strekking en de geest van het notarieel tuchtrecht en het oordeel van Bureau Financieel Toezicht (BFT)?
In deze specifieke casus heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) een klacht ingediend bij de tuchtrechter in eerste aanleg, die heeft inmiddels uitspraak heeft gedaan. De tuchtrechter heeft geoordeeld dat de notaris bij zijn personeelsbeleid zal moeten beoordelen of hij, door een ontzette notaris aan zijn kantoor te binden, niet handelt in strijd met de eer en het aanzien van het ambt. (Kamer voor het notariaat, ’s-Hertogenbosch 18 maart 2013, LJN: YC0924). Het toezicht en het tuchtrecht zijn dus effectieve instrumenten om in situaties als deze in te grijpen.
Deelt u het standpunt van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat hier sprake is van een hiaat, nu artikel 103, zevende lid, van de wet op het notarisambt slechts regelt dat een notaris na ontzetting uit het ambt geen waarnemer of toegevoegd notaris kan zijn en nergens in de wet staat dat een uit het ambt gezette notaris effectief aan de slag kan blijven door zich als kandidaat-notaris in te schrijven?
Het verheugt mij dat de KNB haar verantwoordelijkheid heeft genomen en een klacht heeft ingediend tegen de notarissen die verantwoordelijk zijn voor de betreffende kandidaat-notaris. Het is een van de taken van een publiekrechtelijke beroepsorganisatie om in dergelijke gevallen actief op te treden. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 al heb aangegeven, toont de genoemde uitspraak aan dat er nu al mogelijkheden zijn om in dit soort situaties op te treden.
In deze zaak is hoger beroep ingesteld. De uitkomst daarvan wacht ik met belangstelling af. Aangezien deze zaak nog onder de tuchtrechter is en de genoemde uitspraak nog niet onherroepelijk is, onthoud ik mij van verder commentaar. Het aanpassen van de Wet op het notarisambt acht ik onder de gegeven omstandigheden niet aangewezen.
Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen een dergelijke lacune in de wet te dichten en op welke termijn mag de Kamer daar voorstellen over verwachten, zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het eerder voorgekomen dat een uit het ambt gezette notaris als kandidaat doorwerkt?
Dit is, voor zover mij bekend, de eerste keer sinds de inwerkingtreding van de Wet op het notarisambt in 1999 dat een uit het ambt ontzette notaris werkzaamheden als kandidaat-notaris verricht.
De gevolgen van de energietransitie voor onze werkgelegenheid, concurrentiepositie en staatskas |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Altmaier rügt Vorgänger»1 en het TNO-rapport «Naar een toekomstbestendig energiesysteem voor Nederland» (12-03-2013)?
Ja.
Deelt u de mening van Altmaier dat Duitsland nu de consequenties ondervindt van een te snelle, geforceerde verduurzaming waardoor de betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid van hun energievoorziening nu zwaar onder druk staat? Zo nee, waarom niet?
Duitsland kiest met de Energiewende voor een snelle transitie naar een duurzame energievoorziening. Deze snelle transitie heeft inderdaad consequenties voor betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid. In Nederland streven we naar een kostenefficiënte overgang naar een duurzame energievoorziening.
Kunt u aangeven in hoeverre u rekening houdt met dergelijke consequenties voor Nederland, aangezien dit kabinet vooralsnog rucksichtslos doorgaat met het verduurzamen van onze energievoorziening? Zo ja, kunt u dan ook aangeven op welke punten u om deze redenen op de rem heeft getrapt als het gaat om de verduurzaming van onze energievoorziening?
Nederland kiest voor een kostenefficiënte overgang naar een duurzame energievoorziening. Om de doelstelling in 2020 te halen zetten we door middel van de SDE+ in op de uitrol van de meest kostenefficiënte duurzame technologieën. Daarnaast zetten we in op innovatie om de kostprijs van duurzame opties voor de langere termijn te verlagen.
Het TNO rapport waarschuwt voor het belang van fossiele brandstoffen voor Nederland; kunt u aangeven hoe u de circa 50 miljard aan fossiele brandstoffen gerelateerde inkomsten voor de Staat wilt opvangen als deze door uw verduurzamingstransitie drastisch afnemen en kunt u dit overzichtelijk in een tabel tot aan 2020 uiteenzetten? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft de inkomsten van de Staat uit het aardgas (de aardgasbaten) verwijs ik naar de volgende tabel uit de Miljoenennota en de Begroting EZ (bedragen in mld €).
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Transactiebasis
Niet-belastingmiddelen (op Begroting EZ)
12,70
11,75
11,80
11,95
11,50
11,05
Vennootschapsbelasting (op begroting Financiën)
1,80
1,70
1,65
1,50
1,40
1,30
Totaal
14,50
13,45
13,45
13,45
12,90
12,35
Kas-inkomsten
Niet-belastingmiddelen
11,95
12,00
11,75
11,85
11,65
11,15
Vennootschapsbelasting
1,70
1,80
1,65
1,50
1,40
1,30
Totaal
13,65
13,80
13,40
13,35
13,05
12,45
Hieruit blijkt dat de inkomsten voor de Staat uit het Nederlandse aardgas naar verwachting in de komende jaren zullen afnemen. Dit staat los van de verduurzaming van de energiehuishouding maar heeft alles te maken met afnemende aardgasvoorraden. Aangezien deze afname zich ook na 2017 voor zal doen, zullen de uit het Nederlandse aardgas voortvloeiende inkomsten voor de Staat navenant verder dalen.
In hoeverre bent u bereid om de waarschuwing van TNO op te volgen om, voordat de duurzame energietransitie wordt doorgezet, eerst de consequenties van een energietransitie voor de Nederlandse werkgelegenheid, concurrentiepositie en staatskas duidelijk uit te werken? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom u kennelijk dit advies van TNO, dat spreekt van «dramatische consequenties bij een onzorgvuldige transitie naar een duurzaam energiesysteem», niet serieus neemt?
U kent het initiatief van de SER om te komen tot een nationaal energieakkoord gericht op duurzame groei. Het kabinet steunt dat streven. In dit verband wordt nadrukkelijk gekeken naar ondermeer de economische consequenties van de energietransitie. De intentie van alle betrokkenen is daarbij de feiten goed te betrekken en te komen tot doorrekening van de effecten van de afspraken in het akkoord. Komende zomer wordt het akkoord afgerond. Ook TNO is betrokken bij dit proces. Ik ben voorstander van een doorrekening op zowel effecten voor klimaat en energie alsook op de economische indicatoren als werkgelegenheid en concurrentiepositie.
Kunt u daarbij tevens de gevolgen voor de betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid van onze Nederlandse energievoorziening in kaart brengen? Zo nee, waarom niet?
In een transitie naar een duurzame energievoorziening zijn betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid belangrijke randvoorwaarden. In het SER-traject wordt dit, mede op verzoek van het kabinet, ook nadrukkelijk meegenomen.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Energie op 17 april 2013 beantwoorden?
Het bericht ‘Nederland groot en snel groeiend leverancier jihadstrijders’ en het rapport ‘Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland groot en snel groeiend leverancier jihadstrijders»1 en het rapport «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland»?2
Ja.
Is het waar dat het aantal personen dat zich vanuit Europa aansluit bij de jihadstrijders in Afghanistan, Somalië en Syrië voor een groot deel Nederlandse jongeren, althans Nederlandse personen betreft? Om welke aantallen gaat het?
In de afgelopen jaren hebben zich in totaal naar schatting ongeveer honderd Nederlandse ingezetenen aangesloten bij de jihadstrijd, vooral in Syrië maar ook in gebieden als Afghanistan, Pakistan en Somalië. Precieze aantallen zijn voor Europa niet te geven, bovendien fluctueert het aantal. Het is echter niet aannemelijk dat Nederland wat jihadreizigers betreft uit de pas zou lopen met diverse andere Europese landen.
Kunt u aangeven waarom Nederlandse personen in deze groep zijn oververtegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de risico’s voor de veiligheid van Nederlandse personen en/of instellingen op het moment dat deze Nederlandse jihadstrijders terugkeren in Nederland?
Terugkerende jihadstrijders kunnen anderen inspireren tot radicalisering en jihadgang en hen daarbij faciliteren. Ze hebben de kennis hoe de gebieden te bereiken en beschikken over contacten met jihadistische groepen daar. Verder hebben vele terugkeerders strijdervaring en kennis over wapens en explosieven opgedaan. Sommigen van hen kunnen zeer radicaal, getraumatiseerd en in hoge mate geweldsbereid zijn. In dat geval kunnen zij een gevaar zijn voor personen en objecten in Nederland.
Kunt u aangeven in hoeverre deze jongeren, als zij tezamen met jihadstrijders ten strijde trekken, deelname aan een criminele organisatie kan worden verweten?
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in de art. 140 en 140a Sr kan slechts dan sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning geeft aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.
Staan de groeperingen waarbij zij zich aansluiten op de terreurlijst van de Europese Unie dan wel Nederland?
Nee.
Zijn de huidige juridische mogelijkheden afdoende hen, in geval van deelname aan de strijd via een terroristische organisatie, het staatsburgerschap te ontnemen analoog aan wat in vroeger tijden «in vreemde krijgsdienst» heette?
Nee. Bij personen die in bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokkene naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is.
De huidige regelgeving ter zake «vreemde krijgsdienst» bevat weliswaar een verliesbepaling, echter deze geldt in bedoelde gevallen niet.
Er is sprake van automatisch verlies van de Nederlandse nationaliteit in het geval van vrijwillige krijgsdienst bij een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk der Nederlanden dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. De Nederlandse nationaliteit vervalt niet als dit staatloosheid tot gevolg heeft. Deelname aan legers van opstandelingen, guerillagroeperingen of anderszins paramilitaire groepen valt er niet onder. Een daartoe strekkend voorstel is verworpen op 17 februari 2000 (TK 1999–2000, 25 891, nr. 15).
Het Europees Nationaliteitsverdrag, waarbij Nederland sinds 1 juli 2001 partij is, staat alleen het opnemen toe van een verliesbepaling wegens het vrijwillig in vreemde krijgsdienst treden en deze mogelijkheid is in de wet opgenomen. Het in een burgeroorlog betrokken zijn bij handelingen van opstandelingen tegen een regime leidt dus niet tot verlies van het Nederlanderschap.
Welke mogelijkheden bestaan er deze personen bij terugkomst in Nederland te detineren en te vervolgen? Wat zijn de slagingskansen van een dergelijke vervolging en welke juridische waarde kan er in dat verband worden toegekend aan de ambtsberichten van de zijde van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?
Voor het eerste gedeelte van de vraag verwijs ik u graag naar de brief aan uw Kamer met de beleidsopvolging op het 32e Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) (29 754, nr. 217). Ik verwijs u in het bijzonder naar onderdeel 2 (opsporing en vervolging) van deze brief.
De AIVD kan via ambtsberichten informatie omtrent vermeende strafbare feiten aan het Openbaar Ministerie geven. De wettelijke bevoegdheid voor het verstrekken van deze ambtsberichten is gelegen in art. 36 t/m art. 38 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002). Volgens jurisprudentie van het Hoge Raad (HR 5 september 2006, NJ 2007, 336) kan AIVD-informatie worden gebruikt als startinformatie voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Ook kan door de AIVD vergaard materiaal als bewijs in een strafzaak worden gebruikt. De strafrechter zal van geval tot geval met de nodige behoedzaamheid moeten beoordelen of het overgedragen materiaal, gelet op de beperkte mogelijkheden tot toetsing van de betrouwbaarheid, tot het bewijs kan meewerken (HR 15 november 2011, LJN BP7544).
Kunt u toezeggen dat de Nederlandse nationaliteit van deze personen, binnen de juridische mogelijkheden, zoveel mogelijk zal worden ontnomen? Is hiervoor een veroordeling noodzakelijk of kan een dergelijke intrekking ook reeds na een ambtsbericht van de AIVD volgen?
Bij personen die naast de Nederlandse nationaliteit over een tweede nationaliteit beschikken kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als betrokkene onherroepelijk is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf. De wet eist voor de intrekking van de nationaliteit namelijk een onherroepelijke veroordeling. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van deze bevoegdheid tot intrekking, is duidelijk geworden dat een veroordeling voor een misdrijf dat een ernstige schending vormt van de internationale rechtsorde wordt beschouwd als een ernstige schending van de essentiële belangen van het Koninkrijk (TK 2009–2010, 31 813, nr. 27). De schending van de essentiële belangen van het Koninkrijk is de grondslag in het Europees Nationaliteitsverdrag om de bevoegdheid tot intrekking van de nationaliteit in de Rijkswet op het Nederlanderschap op te nemen. Niet op voorhand is te zeggen of in elk individueel geval sprake zal zijn van het nemen van een beschikking waarbij het Nederlanderschap wordt ingetrokken, dat hangt af van de omstandigheden van het geval.
Is het juridisch mogelijk te komen tot een sanctie op het zonder toestemming reizen naar een specifiek door de overheid aangewezen gebied, een soort omgekeerd visum dat verder reikt dan een negatief reisadvies? Welke rol speelt daarbij het ambtsbericht van de AIVD? Kan een dergelijk verbod preventieve werking hebben op de jongeren die op dit moment naar Syrië reizen? Welke wetswijzigingen zijn daarvoor noodzakelijk?
Welke maatregelen bent u van plan te nemen en ziet u hierbij ook nog ruimte voor maatregelen in de preventieve sfeer?
Executies in Saoedi-Arabië |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Saudi Arabia executes seven men for armed robbery»?1 Kunt u bevestigen dat deze zeven in 2009 veroordeelde individuen onlangs zijn geëxecuteerd?
Ja. De zeven mannen zijn inderdaad geëxecuteerd.
Deelt u de kritiek van onafhankelijke VN-experts en Amnesty International betreffende deze zaak, namelijk dat de beschuldigingen tegen de geëxecuteerden verzonnen waren, dat de processen oneerlijk waren en dat marteling plaats zou hebben gevonden tijdens de processen? Indien neen, waarom niet?
Nederland deelt de ernstige zorgen van VN-experts en Amnesty International over berichten over de oneerlijke procesgang en berichten dat de veroordelingen grotendeels gebaseerd zouden zijn op bekentenissen verkregen door marteling.
Is het waar dat twee van de geëxecuteerden nog minderjarig waren toen zij hun vermeende misdaden begingen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
In de media wordt veelvuldig bericht dat twee van de geëxecuteerden minderjarig waren ten tijde van hun vermeende misdaad. Dit kan tot op heden niet met zekerheid worden bevestigd.
Bent u ermee bekend dat de mensenrechtenambassadeur tijdens zijn bezoek aan Saoedi-Arabië vorig jaar er in het bijzonder voor pleitte de doodstraf in het geval van minderjarige daders niet ten uitvoer te brengen en dat er onder beleidsmakers in Saoedi-Arabië een voorzichtige discussie plaatsvindt over de tenuitvoerlegging van de doodstraf in geval van minderjarigheid?2 Hoe beoordeelt u in dit licht de recente executies in Saoedi-Arabië? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het feit dat onder Saoedische beleidsmakers een voorzichtige discussie plaatsvindt over het doodstrafbeleid en minderjarigheid blijkt onder andere uit de oproep van de Shura Council in 2008 om de minderjarigheidsgrens van 15 jaar naar 18 jaar te verhogen. In 2010 werd opnieuw gedebatteerd over de leeftijdsgrens met betrekking tot een wet tegen kindermishandeling. Helaas hebben deze discussies nog niet geleid tot concrete beleidswijziging.
Ik betreur in hoge mate dat acties van de mensenrechtenambassadeur en van vele mensenrechtenorganisaties, de EU en de VN niet hebben kunnen voorkomen dat de zeven mannen zijn geëxecuteerd.
Kunt u bevestigen dat in 2012 ten minste 69 mensen zijn geëxecuteerd in Saoedi-Arabië? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Hoeveel van hen waren minderjarig toen zij hun vermeende strafbare feiten begingen?
Cijfers van internationale NGO’s en persbureaus wijzen er inderdaad op dat er in 2012 ten minste 69 executies hebben plaatsgevonden in Saoedi-Arabië. Er zijn geen gegevens bekend van personen in 2012 die ten tijde van hun vermeende misdrijf nog minderjarig waren.
Deelt u de opvatting dat meer druk op Saoedi-Arabië nodig is zodat het land een einde maakt aan het uitvoeren van de doodstraf in het algemeen en de doodstraf voor minderjarigen in het bijzonder? Indien neen, waarom niet? Indien ja, hoe bent u van plan hier invulling aan te geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland streeft naar de wereldwijde afschaffing van de doodstraf en zal zich hiervoor blijven inzetten. Gezien de mogelijke betrokkenheid van minderjarigen gaat in dit kader extra aandacht uit naar Saoedi-Arabië. Nederland zet de continue dialoog over het doodstrafbeleid met de Saoedische autoriteiten voort. Aangezien de EU meer gewicht in de schaal legt, zullen wij dat vooral samen met EU partners doen.
De gevolgen van extramuralisering voor zorgaanbieders |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de beleidsbrief van Menzis zorgkantoor, dat aangeeft dat het nog maar de vraag is of zorgaanbieders de vrijkomende capaciteit kunnen verhuren op een bedrijfseconomische duurzame manier, zodra mensen met een indicatie voor een zorgzwaartepakket 1,2,3 en 4 niet meer naar een verzorgingshuis kunnen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind het goed dat het zorgkantoor van Menzis haar beleid ten aanzien van het extramuraliseren van de zorgzwaartepakketten (ZZP’s) 1 tot en met 4 toelicht aan haar stakeholders. Het zorgkantoor van Menzis geeft daarmee aan dat zij zich voorbereidt op de verdere stappen ten aanzien van extramuralisering. Steeds meer mensen willen langer thuis blijven wonen. Met het beleid ten aanzien van extramuralisering sluit ik aan bij deze trend. Dit heeft tot gevolg dat zorginstellingen te maken kunnen krijgen met een (geleidelijke) teruggang in de vraag naar hun intramurale aanbod. Het zorgkantoor van Menzis stelt terecht de vraag of alle zorginstellingen de daarmee vrijkomende capaciteit kunnen verhuren op een bedrijfseconomisch duurzame manier. Of dat mogelijk is, hangt af van vele factoren, waaronder de prijs-kwaliteitverhouding. Deze zal steeds meer worden vergeleken met een alternatief aanbod aan combinaties van wonen, zorg en ondersteuning. Over de precieze invulling van de voorgenomen extramuralisering kom ik terug in mijn aangekondigde brief over de hervorming van de langdurige zorg.
Hebben alle 27 zorgkantoren inmiddels een standpunt ingenomen over de gevolgen van deze maatregel? Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hiernaar gekeken, en dit goedgekeurd? Wat is de bemoeienis van de NZa in deze? Wilt u de standpunten van de zorgkantoren en de reactie van de NZa naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of alle zorgkantoren een standpunt hebben ingenomen over de gevolgen van de maatregel. Ik heb de NZa gevraagd om in hun Onderzoek Uitvoering AWBZ te onderzoeken in hoeverre zorgkantoren voorbereid zijn op het vervullen van hun zorgplicht.
Waarom stelt Menzis zorgkantoor vast dat mensen moeten kunnen blijven wonen in de gemeente waar zij altijd gewoond hebben, ook als zij een indicatie hebben voor hogere zorgzwaartepakketten, maar een uitzondering maakt voor mensen die een indicatie hebben voor zorgzwaartepakket 7? Wilt u uw antwoord toelichten?
Indien een zorgaanbieder in de eigen gemeente op een verantwoorde manier de zorg aan deze cliëntgroepen kan verlenen, dan is het mogelijk dat cliënten in hun eigen gemeente zorg krijgen. Het zorgkantoor van Menzis geeft aan dat het bij ZZP VV 7 gaat om specifieke cliëntengroepen (bijvoorbeeld jong dementerenden of cliënten met de ziekte van Korsakov) die specialistische zorg nodig hebben die niet in elke gemeente voorhanden is.
Hoeveel verzorgingshuizen kunnen hun capaciteit overzetten naar verpleeghuiszorg in een neutraal budget? Hoeveel zorgkantoren hanteren dit beleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Dit is mij niet bekend. Het is aan ieder zorgkantoor om binnen de regionale contracteerruimte voor alle doelgroepen (zowel cliënten met een intramurale als met een extramurale indicatie) op een doelmatige manier zorg in te kopen die aansluit op de wensen van de cliënten. Bij de zorginkoop houden zorgkantoren rekening met de specifieke situatie in de regio. Het is aan de NZa om toezicht te houden op de doelmatige en rechtmatige uitvoering van de AWBZ door de zorgkantoren.
Hoeveel verzorgingshuizen kunnen vanwege bouwkundige beperkingen hun capaciteit niet omzetten naar verpleeghuiszorg? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Cliënten willen langer thuis blijven wonen. De cliënten die in een instelling verblijven,hebben in de loop der tijd een steeds intensievere zorgvraag gekregen. Veel instellingen hebben zich al voorbereid op deze trend die al langer zichtbaar en gaande is. Andere instellingen moeten deze slag nog maken. Zij kunnen dit doen door in te zetten op zwaardere intramurale zorgverlening, maar ook door het verhuren van kamers en dit combineren met extramurale zorgverlening of door het verhuren van kamers aan derden of het afstoten van capaciteit. Wat de meest verstandige beslissing is hangt af van de lokale situatie, zoals de locatie van het vastgoed dat in bezit is (dit is belangrijk voor de waardering van het vastgoed), de restwaarde van het vastgoed dat in bezit is, de lengte van de huurcontracten met de woningbouwcorporatie en het woon- en zorgaanbod in de regio. Verzorgingshuizen zullen samen met bijvoorbeeld woningbouwcorporaties, gemeenten, zorgkantoren, banken en (vertegenwoordigers van) cliënten het gesprek aan moeten gaan over hun langere termijn beleid. Er is thans derhalve geen eenduidig antwoord op de vraag te geven. Het is aan deze partijen om inzicht te hebben in onder andere de mogelijkheden om hun gebouwen om te zetten naar verpleeghuiszorg.
Hoeveel, en welke zorgkantoren trekken hun (eventuele) toezeggingen in over capaciteitsmutaties? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel, en welke zorgkantoren hebben hun toezegging over bouwvergunningen ingetrokken? Vindt u het wenselijk dat verzorgingshuizen die nieuw gaan bouwen hiermee moeten stoppen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend hoeveel verzorgingshuizen nieuwbouwplannen hebben stopgezet.
Hoe groot zijn de consequenties voor verzorgingshuizen door deze maatregel, en hoeveel verzorgingshuizen moeten hun nieuwbouwplannen stopzetten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, is mij niet bekend hoeveel verzorgingshuizen nieuwbouwplannen hebben moeten stop zetten.
Uit een onderzoek (financiële zorgthermometer 1e kwartaal 2013) uitgevoerd in opdracht van HEAD (beroepsvereniging van financiële professionals in de zorg) blijkt dat instellingen zich voorbereiden op het langer thuis wonen. In de sector verpleging en verzorging verwachten de financiële professionals ongeveer 7% meer leegstand in de instellingen. Van de zorginstellingen geeft 72% aan dat ze een gedeelte van hun capaciteit willen verzelfstandigen.
Klopt het beeld dat zorgkantoren geen inkoopgaranties kunnen geven voor een hogere zorgzwaartemix? Leidt dit tot wachtlijsten in de langdurige zorg? Wat gaat u hieraan doen?
Het is aan ieder zorgkantoor om binnen de regionale contracteerruimte voor alle doelgroepen (zowel cliënten met een intramurale als met een extramurale indicatie) op een doelmatige manier zorg in te kopen die aansluit op de wensen van de cliënten. Dit geldt zowel voor mensen met een hoge zorgvraag als met een lage zorgvraag. Het zorgkantoor staat het vrij om keuzes te maken bij welke zorginstellingen ze deze zorg willen inkopen.
Op 4 december 2012 (TK 2012-2013, 30 597, nr. 277) heb ik u geïnformeerd over de kern van de wachtlijst. De omvang van de wachtlijst van de mensen met een urgente zorgvraag, die al langer dan de Treeknorm wachten op een plek, en voor wie er geen overbruggingszorg is, is min of meer stabiel gebleven de afgelopen jaren. Ik zal u in april informeren over de stand van zaken met betrekking tot de wachtlijst.
Hoeveel zorgkantoren hanteren ditzelfde beleid?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op het beleid van Menzis zorgkantoor dat aangeeft geen verantwoordelijkheid te willen nemen zodra verzorgingshuizen in de problemen komen door leegstand? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het eens met het zorgkantoor van Menzis dat wanneer zorginstellingen te maken krijgen met leegstand en daardoor in problemen komen, de zorginstelling de verantwoordelijkheid heeft om de problemen op te lossen. Het is aan het bestuur van de zorginstelling zelf om haar beleid te bepalen met inachtneming van de belangen van haar stakeholders. Het zorgkantoor van Menzis geeft wel aan bereid te zijn om samen met de andere stakeholders naar oplossingen te zoeken. Het is voor zorgkantoren niet mogelijk om te betalen voor niet geleverde zorg (en in het geval van leegstand wordt er geen zorg geleverd). Het zorgkantoor mag wel betalen voor geleverde zorg aan zwaardere cliënten of voor geleverde extramurale zorg (die bijvoorbeeld geleverd kan worden in de verhuurde appartementen). Naast het feit dat mensen langer thuis willen wonen is er ook een maximum aan de groei van het aantal zwaardere cliënten. Menzis sluit met haar brief aan bij de ingezette weg van extramuralisering.
Ik vind het belangrijk dat de continuïteit van zorg voor mensen die zorg nodig hebben, gewaarborgd blijft, ook als instellingen in financiële problemen komen. Zorgaanbieders en zorgkantoren zijn hiervoor samen verantwoordelijk. Zorgkantoren hebben een zorgplicht. Op basis van die zorgplicht contracteren zij zorg en maken verzekeraars ook afspraken met de zorgaanbieder over tijdige signalering van mogelijke problemen die de continuïteit van zorg bedreigen. Zo nodig, bijvoorbeeld in geval van een faillissement van een zorgaanbieder, zal de zorgverzekeraar moeten zorgen voor vervangend zorgaanbod voor zijn verzekerden. De NZa zorgt voor de handhaving. Alleen als blijkt dat de verzekeraars niet kunnen voorzien in de continuïteit van zorg heeft de overheid een publieke verantwoordelijkheid. De NZa toetst of dit het geval is. Zo ja, dan kan de overheid een vangnetstichting oprichten. De continuïteit van cruciale zorg in de AWBZ en Zvw voor cliënten staat bij mij voorop, niet de continuïteit van de instelling. In die zin wordt de lijn uit de kamerbrief Waarborgen voor continuïteit van zorg van 27 april 2011 op overeenkomstige wijze gevolgd.
Deelt u de mening dat, vanwege de zorgplicht, zorgkantoren te allen tijde verantwoordelijk zijn voor de zorg die zij inkopen, en het zorgkantoren wel aangaat als gecontracteerde zorgaanbieders in de problemen raken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11. Ik onderstreep nogmaals dat zorgkantoren verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van zorg, en niet voor de continuïteit van de zorginstelling.
Met welke reden geeft Menzis zorgkantoor wel een budgetgarantie aan zorginstellingen zodra zij erin slagen hun capaciteit te extramuraliseren en generieke ruimtes te verhuren, maar geen garantie om zorgaanbieders te helpen zodra zij in de problemen raken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat mensen geen nieuwe indicaties voor zorg met verblijf meer krijgen voor de zorgzwaartepakketten 3 en 4? Is dit een taakstelling die is opgedragen aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit klopt niet, nieuwe cliënten komen ook in 2013 nog steeds in aanmerking voor een ZZP 3 of 4. Er is dus geen sprake van een taakstelling die aan het CIZ is opgedragen.
Klopt het dat er zorgkantoren zijn die geen plekken in verzorgingshuizen meer inkopen voor de zorgzwaartepakketten 3 en 4? Garandeert u dat mensen met een zorgzwaartepakket 3 en 4 nog – indien zij willen – naar een verpleeghuis/verzorgingshuis kunnen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 14 heb aangegeven, komen nieuwe cliënten ook in 2013 nog steeds in aanmerking voor een ZZP 3 of 4. Daarnaast zijn er ook nog de bestaande cliënten, die hun recht op zorg in een instelling behouden, zelfs bij een eventuele herindicatie. Zorgkantoren moeten voor alle cliëntengroepen (dus ook voor de cliënten met ZZP 3 en 4) op een doelmatige wijze zorg inkopen die aansluit op de behoefte van de cliënt. Het zorgkantoor kan keuzes maken bij welke zorgaanbieder de zorg wordt ingekocht.
De cijfers en feiten rond schuldenlast van studenten bij het sociaal leenstelsel |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de uitzending van 1 Vandaag over het sociaal leenstelsel en de gedane omschrijving van de schuld die studenten in een nieuw leenstelsel opbouwen?1
Het Bureau Krediet Registratie (BKR) waarschuwt voor een schuldenberg die zou ontstaan door het sociaal leenstelsel. In de uitzending heb ik aangegeven dat ik de conclusie van BKR voorbarig en onjuist vind.
Herkent u zich in het door het Bureau Kredietregistratie (BKR) geschetste beeld over de schuldenlast van studenten als gevolg van het sociaal leenstelsel? Zo, nee, kunt u toelichten waarom u zich niet in het geschetste beeld herkent?
Nee, het beeld dat BKR schetst vind ik niet juist. We moeten niet doen alsof we op dit moment een studiefinancieringstelsel hebben met alleen beurzen en straks een stelsel krijgen met alleen leningen. Het is en blijft een combinatie van beide. Bij de invoering van het sociaal leenstelsel wordt van studenten gevraagd om een groter deel van de kosten van hun levensonderhoud te financieren. Dit is te rechtvaardigen, omdat het om een groep gaat die na afronding van de studie over het algemeen significant meer gaat verdienen dan andere groepen in de samenleving. Nu draagt de overheid nog bij aan de kosten die een student maakt om te voorzien in het levensonderhoud. Het kabinet vindt dat dit socialer kan èn moet. De overheid blijft ook straks nog steeds een groot deel van de kosten voor het volgen van een studie dragen (gemiddeld € 25.000 per opleiding van 4 jaar). De samenleving als geheel investeert daarmee fors in de ontwikkeling van de student.
Wanneer een student het bedrag van de basisbeurs gedurende een 4-jarige studie geheel gaat lenen, dan is zijn studieschuld door het leenstelsel hoger dan voorheen (tussen € 5.300 voor thuiswonende studenten en € 14.700 voor uitwonende studenten). Indien zijn inkomen het toelaat, betaalt hij dan tussen de € 35 en € 101 extra per maand af (terugbetalen in 15 jaar, rente 2,5%). Mocht het inkomen na de studie te laag zijn in relatie tot de schuld, dan geldt een belangrijke sociale leenvoorwaarde en wordt het maandbedrag aangepast aan de draagkracht. Een eventuele restschuld wordt aan het einde van de terugbetaaltermijn kwijtgescholden. Dit verzekeringselement maakt het onnodig om studenten bang te maken om te lenen.
We moeten ook niet doen alsof het sociaal leenstelsel alleen maar over een schuldenberg gaat. De kabinetsvoorstellen maken het mogelijk om de besparingen van het stelsel om te zetten naar investeringen in de kwaliteit van het onderwijs.
Belangrijk blijft dat studenten bewust lenen. Daarom is goede voorlichting aan (aankomend) studenten en ouders essentieel, ook over de waarde van een diploma. Arbeidsmarktvergelijkingen maken duidelijk dat een hoger opgeleide gemiddeld 1,5 tot 2 keer zoveel verdient als een afgestudeerde mbo’er. Studeren blijft de best renderende investering die je in jezelf kunt doen.
Kunt u aangeven wat uw beeld is over de juistheid van de door het BKR beschreven cijfers over de hoogte van rentepercentages, de gemiddelde hoogte van toekomstige studieleningen en de hoogte van de openstaande totale studieschuld, o.a. in het licht van de afwijkende gegevens die u zelf beschreven heeft in de brief over de contouren van het leenstelsel?2
Het BKR onderbouwt zijn betoog met meerdere feitelijke onjuistheden. Zo beweert BKR dat de overheid jaarlijks miljarden aan studiekredieten verstrekt en het afgelopen jaar zelfs 4 miljard euro, terwijl dit in werkelijkheid veel minder is, namelijk € 1,2 miljard.
De hoogte van het uitstaande bedrag aan studieleningen bedroeg eind 2012 circa € 12 miljard. Daarnaast stond er circa € 8 miljard uit aan prestatiebeurs. Van de prestatiebeurs weten we dat die voor het overgrote deel (circa 90%) uiteindelijk in een gift wordt omgezet bij het behalen van het diploma. De € 12 miljard aan studieleningen vind ik een fors verschil met de € 20 miljard die het BKR noemt.
En volgens BKR zou ik hebben gerekend met de huidige rente op studieleningen van 0,6 procent, terwijl dat niet zo is. In de brief van 25 februari 2013 (Kamerstuk 24 724 nr. 106) staat duidelijk dat ik ben uitgegaan van 2,5 procent. Dit is de reële risicovrije rente waar de overheid mee rekent in maatschappelijke kosten-batenanalyses.
BKR stelt wel terecht dat hoe hoger de rente, hoe hoger de studieschuld. Maar de keuze van BKR om in de uitzending voorbeeldschulden te presenteren bij 7,6 procent rente, vind ik misleidend. Dit rentepercentage is te hoog. De gemiddelde rente in de studiefinanciering over de afgelopen tien jaar bedraagt 2,6 procent.
Naast de rente hangt de hoogte van toekomstige studieschulden af van individuele omstandigheden en keuzes. Net als nu zullen zich extremen kunnen voordoen. Door het sociaal leenstelsel kan de schuld verder toenemen (bedragen zie vraag 2). Maar dit soort schulden is niet per definitie problematisch. Oud-studenten zijn dankzij de draagkrachtregeling verzekerd tegen een ondraaglijke schuld.
Kunt u uiteenzetten hoe u aankijkt tegen de opvatting van het BKR dat een consumptief krediet vergelijkbaar zou zijn met een studielening en daarom in het registratiesysteem van de commerciële instelling BKR thuis zou horen?
Ik verschil met BKR van mening of registratie in het BKR nodig is. Een studielening is geen consumptief krediet maar eerder een investeringskrediet met sociale voorwaarden. Ik constateer dat hypotheekverstrekkers bijvoorbeeld prima in staat zijn om invulling te geven aan hun zorgplicht jegens kredietaanvragers met studieschulden. Ik ga ervan uit dat ook andere kredietverstrekkers voldoende mogelijkheden hebben om de maandlasten van studieschulden in kredietbeoordelingen mee te nemen. Er kan bijvoorbeeld worden gevraagd naar het studieschuldoverzicht van DUO. Het is dan aan de betrokkene zelf om te beoordelen of hij daarin wil mee gaan of de kredietaanvraag wil stopzetten.
Witwassen via prepaid- en cadeaukaarten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Witwassen via cadeaukaart»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Financial Action Task Force uit 2011 dat Nederland vatbaar is voor witwassen vanwege haar grote financiële sector, open economie en de omvang van illegale verdiensten? Kunt u een inschatting maken van het bedrag dat jaarlijks wordt witgewassen in Nederland?
Ja. Een goed ontwikkelde en betrouwbare financiële sector, zoals de Nederlandse, is niet alleen aantrekkelijk voor legaal, maar veelal om dezelfde redenen eveneens voor illegaal verkregen kapitaal. Dit is ook de reden dat Nederland een sterk anti-witwasbeleid heeft ontwikkeld, zoals ook door de FATF wordt erkend.
In haar meest recente rapport over witwassen2 gaat de United Nations Office on Drugs and Crimes (UNODC) uit van de schatting dat wereldwijd een bedrag van ca. 2,7% van het BNP wordt witgewassen. In 2011 schatte de FATF het bedrag dat jaarlijks wordt witgewassen in Nederland op ca. 1,8% van het Nederlandse BNP3. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het onderzoek mede gelden omvat die weliswaar opbrengsten zijn van laakbaar handelen, maar niet noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het plegen van misdrijven. Dit onderscheid speelt vooral bij allerlei vormen van frauduleus handelen, blijkens het onderzoek goed voor ongeveer 80 procent van het «illegale geld».
Welke maatregelen moeten aanbieders van betaal- of cadeaukaarten nemen ter voorkoming van witwaspraktijken?
Betaalkaarten is een overkoepelende term die vaak wordt gebruikt voor alle kaarten waarmee «elektronisch» geld gebruikt kan worden. Naast de prepaid kaarten (waaronder cadeaukaarten) vallen hier ook reguliere «pinpassen» of credit cards onder. In mijn antwoorden ga ik verder niet in op pinpassen of creditcards, maar alleen op prepaid kaarten.
Elektronisch geld is een betaalmiddel dat door elektronisch geldinstellingen (EGI’s) en banken kan worden uitgegeven. EGI’s en banken vallen onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en dienen derhalve aan alle vereisten van deze wet te voldoen. Deze wettelijke vereisten houden onder meer in een gedegen cliëntenonderzoek, het actueel houden van cliëntgegevens en voortdurende controle op de relatie en transacties, en in voorkomend geval het melden van ongebruikelijke transacties.
Slechts in gevallen waarin niet of nauwelijks het risico van witwassen wordt gelopen zijn EGI’s van deze wettelijke vereisten uitgezonderd. Zo is de EGI uitgezonderd die elektronisch geld uitgeeft waarmee alleen kan worden betaald binnen de eigen bedrijfsgebouwen, binnen een beperkt netwerk van dienstverleners of voor een beperkte reeks van goederen en diensten (zoals bv. de nationale bioscoopbon).
Opgemerkt dient te worden dat cadeaukaarten naar hun aard nauwelijks interessant lijken voor crimineel gebruik; tot op heden kunnen er uitsluitend een beperkt soort goederen of diensten voor aangeschaft worden en vindt dit volgens de brancheorganisatie voor cadeaukaarten Verenigde betaalinstellingen in Nederland (VebiN), in de praktijk slechts plaats voor een maximaal bedrag van € 250,-. De meeste cadeaukaarten vallen daarom dan ook onder de bovengenoemde uitzonderingen.
Geldt voor de storting op cadeaukaarten ook dat verdachte transacties gemeld moeten worden? Zo ja, hoe wordt deze meldplicht gehandhaafd en hoeveel meldingen van verdachte stortingen zijn er over 2012 gedaan?
De Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU) constateert een aanzienlijke toename van het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties die betrekking hebben op prepaid kaarten, voor zover dit in de meldingen wordt aangegeven door de meldingsplichtige elektronisch geldinstellingen en banken. In 2010 werden 146 meldingen gedaan, in 2011 waren dat er 1.804 terwijl in 2012 3.996 meldingen werden gedaan. Het merendeel van de meldingen in 2012 vloeide voort uit het cliëntonderzoek dat werd ingesteld door geldtransactiekantoren waarbij gestuit werd op mogelijk risico van witwassen of terrorisme financiering of op moeilijk te verklaren bevindingen.
Voor alle aanbieders van cadeaukaarten (met uitzondering van de aanbieders van kaarten met een beperkte toepassing, zoals betaling voor een beperkte reeks goederen) geldt dat zij een betaling voor een kaart die ongebruikelijk is moeten melden aan de Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU) op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Een betaling kan ongebruikelijk zijn als er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financiering van terrorisme. Een dergelijke transactie wordt altijd als ongebruikelijk bestempeld wanneer het gaat om een contante betaling van een bedrag van € 2.000,- of meer.
Met het toezicht op de implementatie en naleving van de Wwft, waaronder de meldplicht, door de aanbieders van cadeaukaarten (elektronisch geldinstellingen en betaaldienstagenten met een Nederlandse vergunning of notificatie) is de Nederlandsche Bank (DNB) belast.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid om 100.000 euro of meer op een kaart te kunnen houden? Dienen dergelijke kaarten dan nog voor gewoon betalingsverkeer?
De laatste jaren is mondiaal een ontwikkeling te zien dat prepaid kaarten als volwaardig alternatief voor traditionele betaalmiddelen dienen. Dit lijkt een nuttige en logische ontwikkeling in met name het zakelijke verkeer.
Voor het saldo of het storten op prepaid kaarten bestaat geen wettelijke limiet. Het is dan ook niet uitgesloten dat kaarten met dergelijke hoge bedragen worden gebruikt in het gewone betalingsverkeer. Hoewel bij uitgifte in Nederland van prepaid kaarten vooralsnog geen sprake lijkt te zijn van hoge bedragen, acht ik het zinvol mogelijkheden op misbruik van deze kaarten nader te onderzoeken. Daarbij merk ik wel op dat een eventuele nationale aanpak in principe wel mogelijk is, maar dat de grootste zorg uitgaat naar de kaarten die in het buitenland worden uitgegeven.
Ofschoon er ook voor een cadeaukaart geen wettelijke limiet bestaat op het saldo worden in Nederland in de praktijk volgens VebiN geen cadeaukaarten uitgegeven met een saldo van meer dan € 250,-. In principe kan er tot dit bedrag geld op een cadeaukaart worden gestort (herladen), maar in de praktijk blijkt hier geen gebruik van te worden gemaakt zo blijkt uit opgave van VebiN.
Bestaat momenteel een limiet op het bedrag dat op een cadeaukaart kan worden gestort? Zo ja, hoe beziet u het voorstel deze limiet te verlagen teneinde witwaspraktijken en geldsmokkel tegen te gaan? Zo nee, bent u ertoe bereid een stortingslimiet of kaartlimiet vast te leggen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat cadeaukaarten niet onder de wettelijke definitie van liquide middelen vallen, waardoor deze niet hoeven te worden aangegeven bij een douanecontrole aan de grensovergang? Zo ja, bent u bereid te bekijken of de controle op geldsmokkel kan worden versterkt door cadeaukaarten onder de wettelijke definitie van liquide middelen te brengen?
Op grond van Verordening EU nr. 1889/2005 zijn personen die de Europese Unie binnenkomen of verlaten verplicht om aangifte te doen van liquide middelen met een waarde groter dan € 10.000, -. De cadeaukaarten (maar ook alle andere vormen van prepaid kaarten) vallen niet onder de definitie van «liquide middelen» in die Verordening. Daardoor vallen deze kaarten niet onder de aangifteplicht bij de Douane en heeft de Douane op dit moment geen wettelijke bevoegdheden om controles op prepaid kaarten uit te voeren.
Ik ben zeker bereid te bekijken of cadeaukaarten, of meer algemeen prepaid kaarten, onder de wettelijke definitie van liquide middelen gebracht kunnen worden. Dit aspect maakt onderdeel uit van het onderzoek waar ik in mijn beantwoording van uw vragen 5 en 6 reeds aan refereerde.
Het bericht "Verstandelijk beperkte jongen week vast in Amsterdamse cel" |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verstandelijk beperkte jongen week vast in Amsterdamse cel»?1
Ja.
Klopt het dat de jongen werd opgepakt toen het busje waarin hij naar huis werd gebracht werd gecontroleerd door de politie? Vind u het verantwoord dat iemand met een verstandelijke beperking op deze manier is opgepakt?
Zoals ook is aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Recourt, Marcouch en Ypma werd de betreffende personenauto (een privéauto, geen schoolbusje of taxi) door de politie staande gehouden omdat deze een straat inreed waar dat niet mocht. Hierbij werd geconstateerd dat betrokkene, die passagier was in de auto, geen gordel droeg waarvoor hij een bekeuring kreeg. Hiervoor werd om zijn legitimatiebewijs gevraagd. Aangezien betrokkene zich niet kon legitimeren werd hij, zoals gebruikelijk is, meegenomen naar het politiebureau. De dienstdoende agent heeft geen reden gehad om te twijfelen aan het verstandelijke vermogen van betrokkene.
Waarom is de jongen op deze manier opgepakt, terwijl het terugkeergesprek al gepland was? Deelt u de mening dat hij beter meteen naar huis gestuurd had kunnen worden om daar zijn gesprek af te wachten?
Het terugkeergesprek was op het moment van inbewaringstelling niet gepland. Betrokkene heeft zich niet altijd gehouden aan een eerder opgelegde meldplicht. Een lichter toezichtmiddel was reeds opgelegd en leek niet te werken. Daarom is hij door de hulp officier van justitie in bewaring gesteld.
Klopt het dat de jongen vijf dagen lang niet met zijn familie heeft mogen spreken en hij in die tijd niets gegeten heeft? Is de hulp van zorgverleners ingeroepen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet correct. Betrokkene heeft dagelijks, vanaf het moment van staandehouding, met zijn familieleden mogen spreken en dit ook gedaan. Ook heeft hij gegeten. Betrokkene noch zijn familie of advocaat hebben zijn beperking gemeld. Gelet op de gesprekken die hij met agenten, de hulp officier van justitie, personeel van DJI en de DT&V, heeft gehad, was er ook geen aanleiding om een beperking aan te nemen of om de hulp van zorgverleners in te roepen.
Gaat u er zorg voor dragen dat de jongen nazorg krijgt om deze traumatische gebeurtenis zo snel mogelijk te boven te komen?
Nee.
Deelt u de mening dat dit nooit had mogen gebeuren? Zo ja, wat gaat u doen om incidenten zoals dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat gelet op de berichten in de media een beeld is ontstaan waardoor u zich zorgen maakt over deze situatie. Wanneer ik kijk naar de daadwerkelijke feiten moet ik constateren dat de staandehouding correct is verlopen. Het meenemen van een persoon ter vaststelling van zijn identiteit na het begaan van een overtreding is een normale gang van zaken. Gelet op de informatie over de persoon van betrokkene die achteraf bekend is geworden, was inbewaringstelling niet het meest geëigende middel. Hierom heb ik de advocaat van betrokkene enkele dagen na de opheffing van de bewaring door de DT&V een schadevergoeding aangeboden.
De introductie van separate buslijnen voor joodse Israëli’s en Palestijnen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de Israëlische regering onlangs separate buslijnen heeft geïntroduceerd, waarmee Palestijnen en joodse Israëli’s, waaronder kolonisten, gescheiden van de Westelijke Jordaanoever naar Israël reizen?1
Ja. Ik heb kennis genomen van de invoering van twee buslijnen voor Palestijnen die naar Israël reizen om daar te werken. De Israëlische autoriteiten hebben toegezegd dat de reeds bestaande buslijnen onverminderd toegankelijk blijven voor Palestijnen. Nederland gaat er vanuit dat Israël deze toezegging gestand doet.
Heeft u kennisgenomen van berichten dat Palestijnen bij checkpoints of bushaltes in bezet Palestijns gebied door Israëlische soldaten uit een reguliere bus worden gehaald, hun identiteitspapieren moeten tonen, niet mogen doorreizen en vervolgens gesommeerd worden kilometers te lopen naar een andere checkpoint of bushalte om aldaar een aparte bus te nemen?2
Ja. De regering gaat er op dit moment vanuit dat het om incidenten gaat.
Klopt het dat het gescheiden busvervoer geïntroduceerd is na aandrang van kolonisten?
Het is mij bekend dat kolonisten hebben aangedrongen op de introductie van gescheiden busvervoer. Ongeacht de motivatie die mogelijk ten grondslag ligt aan de introductie van de nieuwe buslijn houdt Nederland Israël aan de toezegging dat de reeds bestaande buslijnen onverminderd toegankelijk blijven voor Palestijnen.
Klopt het dat Palestijnen met een vergunning voor toegang tot Israël volgens de Israëlische wet het recht hebben aldaar openbaar vervoer te gebruiken?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Israëlische krant Haaretz, die de separate buslijnen heeft gekwalificeerd als «racistische segregatie» en «een onderdeel van een apartheid benadering»?3 Wat vindt u van deze kwalificaties?
De regering heeft hiervan kennisgenomen. De berichtgeving geeft aanleiding om de situatie kritisch te blijven volgen.
Deelt u de opvatting van Haaretz dat de segregatie bij busvervoer «deel is van een meer principiële scheiding tussen de [Israëlische en Palestijnse] bevolkingen die tot uiting komt op bijna alle terreinen», waaronder de toewijzing van bouwland, verschillende rechtssystemen, de ongelijke verdeling van hulpbronnen en discriminatoire voorschriften bij reizen?4 Wilt u uw antwoord toelichten?
De regering deelt de zorgen over de gesignaleerde verschillen in behandeling. Israël heeft als bezettende mogendheid de plicht om de belangen van de Palestijnse bevolking in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht te behartigen. Israël is daarnaast gehouden om de mensenrechten van eenieder die binnen zijn rechtsmacht valt te verzekeren. Daaronder valt het verbod op discriminatie.
Hoe beoordeelt u de introductie van separaat busvervoer door de Israëlische regering, mede in het licht van het feit dat Israël volgens samenwerkingsafspraken met de Europese Unie gehouden is democratische principes en mensenrechten te eerbiedigen?
De regering houdt Israël aan de gemaakte samenwerkingsafspraken alsook aan andere internationaalrechtelijke verplichtingen, waaronder humanitair oorlogsrecht en mensenrechten. De regering zal die positie ook in EU-verband blijven uitdragen.
Gaat u zich, bilateraal en in Europees verband, inzetten om de Israëlische autoriteiten te bewegen het separate busvervoer op te heffen en andere discriminatoire praktijken te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Mocht blijken dat de nieuwe buslijnen – in strijd met de toezegging door Israël – leiden tot ongelijke behandeling, dan wel inperking van de bewegingsvrijheid van de Palestijnse bevolking, dan zal Nederland bilateraal en in EU-verband ervoor pleiten dat dit systeem wordt aangepast.
Het niet langer toestaan van zwanendriften |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de ontheffing die in 2008 afgegeven is aan een zwanendrifter op grond van artikel 34 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren voor het houden en doden van zwanen afloopt op 31 maart 2013 en dat het na deze datum niet langer toegestaan is om zwanen te houden voor productie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Houdt u zich aan de belofte dat u vanaf 1 april 2013 geen ontheffingen meer zult afgeven aan zwanendrifters voor het houden van zwanen voor productie?1 Zo ja, zullen er na 1 april 2013 nog zwanendrifters actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zullen geen ontheffingen meer worden verleend. Het is mogelijk dat er ook na 1 april 2013 nog zwanendrifters actief zullen zijn. De zwanen kunnen worden gehouden als siervogels. Voor deze manier van houden is geen ontheffing vereist. Het leewieken van de vogels, dat nodig is om ze te kunnen houden, is na 2018 niet meer toegestaan.
Zijn er in 2012 inderdaad onverwachtse controles bij zwanendrifters uitgevoerd zoals in uw brief staat aangegeven? Zo ja, hoeveel controles zijn er uitgevoerd en zijn hier overtredingen bij vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja. In 2012 zijn twee controles uitgevoerd. Daarbij zijn door de NVWA geen overtredingen vastgesteld.
Het aanvragen van de voorlopige aanslag |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat over 2012 voor ruim 4 miljoen mensen de fiscus de belastingaangifte geheel vooraf invult en dat dit bij de andere helft al grotendeels gebeurt?1
Ja.
Is de doelstelling daarvan vooral om het invullen van de aangifte voor de mensen te vergemakkelijken en het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting te vereenvoudigen?
Met het vooraf invullen van gegevens worden meer doelen gediend. Het dienstverleningsaspect speelt zeker een grote rol: het doen van aangifte wordt inderdaad gemakkelijker; daardoor boeken burger en Belastingdienst tijdwinst. De Consumentenbond heeft in een enquête vastgesteld dat 95% van de burgers de vooringevulde aangifte als een gemak ervaart.
Door het voorinvullen wordt bovendien voorkomen dat bij het invullen van de aangifte fouten worden gemaakt; daardoor wordt het proces bij de Belastingdienst efficiënter (er is geen foutherstel en geen correspondentie met de burger nodig). En ten slotte is er een toezichtsaspect: goed en volledig ingevulde aangiften kunnen snel worden afgehandeld (en zelfs direct een definitieve aanslag krijgen), zodat er meer aandacht kan worden besteed aan de slechte aangevers.
Kunt u bevestigen dat mensen, die in het verleden automatisch een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering van de Belastingdienst ontvingen, deze voor het jaar 2013 individueel moeten aanvragen en invullen?
Eind 2012 en begin 2013 zijn – zoals elk jaar – ongeveer 3,9 mln. eerste voorlopige aanslagen Inkomstenbelasting 2013 opgelegd en verzonden. Anders dan in andere jaren kon in ongeveer 0,1 mln. gevallen geen eerste voorlopige aanslag worden opgelegd. Door de wijzigingen in het inkomen als gevolg van de Wet uniformering loonbegrip was er volgens de gegevens van de Belastingdienst geen recht meer op een voorlopige aanslag of kon de Belastingdienst op grond van de gegevens waar hij over beschikte niet tot een juiste aanslag komen. Daarom is besloten in deze gevallen geen eerste voorlopige aanslag op te leggen, maar deze burgers per brief te vragen – als zij menen toch recht te hebben op een eerste voorlopige aanslag – een nieuwe aanvraag in te dienen.
Waarop baseerde de Belastingdienst deze voorlopige aanslag toen deze nog automatisch werd opgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Waar worden de mensen, die voor het jaar 2013 een voorlopige aanslag willen aanvragen, geacht zich op te baseren bij hun aanvraag? Kunnen zij zich daarbij baseren op de vooringevulde aanslag en dezelfde gegevens gebruiken?
Lopende het jaar moet uitgegaan worden van een geschat inkomen, want de Belastingdienst ontvangt de meeste gegevens voor het vaststellen van het inkomen pas na afloop van het jaar. De burger is daarom ook altijd zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van een schatting van zijn inkomen gedurende het jaar indien zijn inkomen wijzigingen ondergaat.
Waar burgers zich op kunnen baseren is afhankelijk van het moment waarop zij de aanvraag indienen. Als burgers een verzoek hebben ingediend voor 1 maart 2013, dan konden zij zich baseren op de gegevens uit de aangifte of aanslag inkomstenbelasting 2011. Ook konden zij gebruik maken van hun loonstrook die zij in 2013 hebben ontvangen.
Dienen burgers na 1 maart 2013 een aanvraag in, dan kunnen zij gebruik maken van de – al dan niet gedownloade – gegevens die zij gebruiken voor de aangifte 2012.
In beide situaties geldt dat de burger goed moet controleren of de gebruikte gegevens voor de aanvraag nog steeds actueel zijn. In 2013 kunnen de omstandigheden immers gewijzigd zijn als gevolg van bijvoorbeeld een andere dienstbetrekking, ontslag of verhuizing.
Kunt u bevestigen dat mensen tot 2013 tevens de mogelijkheid hadden om de voorlopige aanslag te wijzigen indien zij (wezenlijke) wijzigingen in hun inkomenspositie in het belastingjaar verwachtten? Hoeveel mensen deden dat daadwerkelijk in 2011, zowel absoluut als relatief?
Mensen kunnen het programma «verzoek of wijziging voorlopige aanslag» gebruiken om hun voorlopige aanslag te wijzigen. Die mogelijkheid bestond altijd al en bestaat nog steeds. In de toelichting bij de voorlopige aanslag en in de brief «geen automatisch voorlopige aanslag» werden zij hier ook expliciet op gewezen. Er wordt geen onderscheid gemaakt in een eerste aanvraag of een wijziging. Ongeveer 900.000 voorlopige aanslagen IH 2011 (ca. 20%) zijn opgelegd naar aanleiding van een ingediend verzoek of wijzigingsverzoek.
Waarom stelt u tegenover het vergemakkelijken en het vereenvoudigen van de aangifte juist een verzwaring van de administratieve last met betrekking tot de voorlopige aanslag?
Er is geen sprake van een structurele verzwaring van de administratieve last. Zoals uit het antwoord op de vragen 3, 4 en 8 blijkt was de wijziging van het inkomen als gevolg van de Wet uniformering loonbegrip de reden waarom er dit jaar voor een kleine groep geen juiste automatische voorlopige aanslag opgelegd kon worden.
Heeft u bij deze wijziging van de werkwijze met betrekking tot de voorlopige aanslag er tevens rekening mee gehouden dat mensen daardoor na afloop van het belastingjaar 2013 opeens geconfronteerd kunnen worden met een (extra) fors bedrag aan belastingaanslag, waarmee zij geen rekening hebben gehouden en dat zij anders gespreid hadden kunnen betalen, en daardoor in betalingsproblemen kunnen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u de werkwijze met betrekking tot de voorlopige aanslag herzien op zodanige wijze dat mensen een automatische aanslag krijgen opgelegd en een wijziging daarvan kunnen aanvragen indien zij een wezenlijke wijziging in hun inkomenspositie voorzien in het desbetreffende belastingjaar? Zo neen, waarom niet?
Zoals eerder is geantwoord zijn ongeveer 3,9 mln. eerste voorlopige aanslagen opgelegd. In de toelichting worden burgers er op gewezen om bij wijziging van het inkomen zelf een wijzigingsverzoek voor een aangepaste voorlopige aanslag in te dienen. Burgers waarvan de eerste voorlopige aanslag niet is verlengd hebben een brief gekregen, met een soortgelijk verzoek.
Is er al een stabiele koppeling mogelijk met de basisadministratie inkomensgegevens? Zo neen, waarom niet?
De basisregistratie inkomen (BRI) wordt voor de burgers die aangifte doen gevuld met het verzamelinkomen zoals bepaald na afloop van het belastingjaar in bijvoorbeeld hun definitieve aanslag. Voor de mensen die geen aangifte doen wordt in de basisregistratie inkomen het fiscale jaarloon gebruikt.
Hoeveel geld is er inmiddels uitgegeven aan de opzet en uitvoering van de basisadministratie inkomensgegevens?
De BRI maakt onderdeel uit van het project Basisregistraties. Het project Basisregistraties is één van de ICT-projecten waarover aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk en via het Rijks ICT-dashboard. De investeringskosten van de BRI zijn binnen het project Basisregistratie niet separaat geadministreerd, maar worden in zijn totaliteit geschat op circa € 20 mln. Met de uitvoering van de BRI, inclusief de kosten van beheer en onderhoud, is circa € 2,5 mln. per jaar gemoeid.
Een illegale verstandelijk gehandicapte jongen die in een schoolbus is opgepakt en een week in vreemdelingenbewaring heeft verbleven |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jongen met IQ van 48 week lang in cel gezet»?1
Ja.
Onder welke omstandigheden is het schoolbusje stopgezet, is deze jongen staande gehouden en vervolgens aangehouden? Was dit in het kader van strafrechtelijk onderzoek of in het kader van vreemdelingentoezicht? Welke legitieme reden was er om de jongen te vragen naar zijn identiteitsbewijs? Deelt u de mening dat het aanhouden van een busje waarin kinderen zitten die van school komen intimiderend en geen juiste wijze is om illegale vreemdelingen op te pakken?
Van het aanhouden van kinderen in een schoolbusje was geen sprake. De betreffende personenauto (een privéauto, geen schoolbusje of taxi) is door de politie staande gehouden wegens het negeren van een geslotenverklaring. De bestuurder van de auto werd hiervoor bekeurd. Omdat hierbij werd geconstateerd dat betrokkene, die passagier in de auto was, geen gordel droeg, werd deze ook bekeurd, waarvoor om zijn legitimatiebewijs werd gevraagd. Aangezien betrokkene zich niet kon legitimeren werd hij staande gehouden en meegenomen naar het politiebureau om zijn identiteit vast te stellen.
Deelt u de opvatting dat het zich slecht verhoudt tot het recht van illegale jongeren om onderwijs te volgen, om hen aan te houden kort nadat zij van school komen? Deelt u de vrees dat daardoor het risico ontstaat dat illegale jongeren niet meer naar school durven en zij hun recht op onderwijs daardoor niet meer durven uit te oefenen?
Zoals ik bij vraag 2 heb geantwoord betrof het geen gerichte controle van een jongere die uit school kwam. Het recht van illegale minderjarigen op onderwijs is en blijft gewaarborgd.
Klopt het dat de verstandelijk gehandicapte jongen na de aanhouding vijf dagen in vreemdelingenbewaring heeft verbleven, ook al had hij een nog een beroep lopen tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning? Wat waren de gronden voor deze inbewaringstelling? Is aan hem rechtsbijstand verleend bij de inbewaringstelling? Zijn de familieleden op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester van Amsterdam had signalen ontvangen van vroegere docenten van betrokkene over diens beperking. Nadat deze informatie bekend is geworden bij de DT&V is meteen de benodigde actie ondernomen.
Ik wil benadrukken dat op het moment van inbewaringstelling deze informatie niet bekend was bij de politie en evenmin gemeld is door betrokkene zelf, zijn familie of advocaat, waardoor er ook geen rekening mee gehouden kon worden bij de inbewaringstelling en tijdens de bewaring.
Reden voor de inbewaringstelling was dat betrokkene zich niet altijd heeft gehouden aan een eerder opgelegde meldplicht. Dit gecombineerd met onder meer een nuldagen vertrektermijn heeft ertoe geleid dat het risico op onttrekking aan het toezicht door de politie reëel werd geacht. Een lichter toezichtmiddel was reeds opgelegd en leek niet te werken. Daarom is hij door de hulp officier van justitie in bewaring gesteld. Betrokkene heeft uiteindelijk 6 dagen in vreemdelingenbewaring gezeten.
Gelet op de informatie over de persoon van betrokkene die achteraf bekend is geworden, was inbewaringstelling niet het meest geëigende middel. Hierom heb ik de advocaat van betrokkene enkele dagen na de opheffing van de bewaring door de DT&V een schadevergoeding aangeboden.
Ik wil bekijken hoe ik situaties als deze in de toekomst kan voorkomen. Zoals aangegeven zal ik uw Kamer voor het zomerreces de toekomstvisie vreemdelingenbewaring en de inzet van alternatieve toezichtmiddelen bij terugkeer aanbieden. Daarin zal ik nader ingaan op de omgang met kwetsbare vreemdelingen.
Op welke wijze is zijn verstandelijke handicap onderzocht, herkend en meegewogen bij de beslissing om hem in bewaring te stellen? Deelt u de mening dat het onacceptabel is om een jongen met zo’n geestelijke kwetsbaarheid in bewaring te stellen?
De verstandelijke handicap is op het moment van inbewaringstelling niet gemeld door betrokkene of zijn familie. Uit zijn antwoorden tijdens het gehoor blijkt dat destijds geen aanleiding was voor de politie om een dergelijke beperking te veronderstellen.
Ook voor iemand met een beperking geldt dat hij in bewaring kan worden gesteld wanneer hij of zij zich niet aan zijn vertrekplicht wil houden en een reëel risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, er zicht op uitzetting is en andere, lichtere, toezichtmiddelen niet tot vertrek hebben geleid. Daartegenover staat dat dan binnen bewaring extra aandacht en zorg voor de persoon aanwezig zal zijn.
Wat behelst precies het protocol om vast te stellen of een illegale vreemdeling wel of niet detentiegeschikt is? Bent u bereid om dit protocol tegen het licht te houden en te bezien of de werking ervan in de praktijk afdoende is?
Detentiegeschiktheid wordt individueel bekeken bij een inbewaringstelling. Bij het in bewaring stellen van een niet rechtmatig verblijvende vreemdeling wordt onder meer gekeken of een ander (lichter) toezichtmiddel mogelijk is, of de vreemdeling wil meewerken aan terugkeer, of er een reëel risico op onttrekking aan het toezicht is en of gedwongen vertrek mogelijk is. Bewaring is het ultimum remedium en soms zijn er geen andere middelen mogelijk, hoe moeilijk dat ook is.
Naar verwachting gaat de Adviescommissie vreemdelingenzaken in haar advies over het proces van inbewaringstelling hier ook op in. Ik verwacht dit advies binnenkort. Het advies zal ik betrekken bij de toekomstvisie vreemdelingenbewaring en de inzet van alternatieve toezichtmiddelen bij terugkeer. Daar zal ik ook de detentiegeschiktheid bij meenemen. De toekomstvisie zal voor het zomerreces aan uw Kamer worden gezonden.
Deelt u de mening dat een standaard 48-uurstoets door de rechter bij een inbewaringstelling kan voorkomen dat dit soort kwetsbare mensen in de cel terechtkomt en dat, als dit toch gebeurt, zij zo snel mogelijk worden vrijgelaten? Bent u bereid een verkenning te doen naar deze optie en de Kamer daarover te informeren?
Met u ben ik van mening dat bij detentie spoedig een rechterlijke toets moet plaatsvinden. De termijn waarbinnen en de wijze waarop deze toets moet plaatsvinden was een belangrijk onderwerp bij de totstandkoming van de gewijzigde Europese opvangrichtlijn. In dat verband is uitgebreid gekeken naar de mogelijkheid om een rechterlijke toets binnen 72 uur te realiseren. Hierover is uw Kamer ook meermaals geïnformeerd. Steeds is daarbij geconcludeerd dat een rechterlijke toets binnen 72 uur een te zware belasting van de rechterlijke macht met zich mee zou brengen. Daarbij en daardoor zou een dergelijke toets de kwaliteit van de rechtsbijstand aan de vreemdeling en van de beoordeling door de rechterlijke macht niet ten goede komen. Een 72-uurs toets is ook geen onderdeel geworden van de gewijzigde Europese Opvangrichtlijn. Nu nog zo recent naar de mogelijk en wenselijkheid van een versnelde toets is gekeken, acht ik het op dit moment niet opportuun onderzoek te doen naar een toets binnen 48 uur.
Kunt u aangeven op welke wijze bij zijn verblijf in het detentiecentrum rekening is gehouden met zijn bijzondere kwetsbare situatie? Onder welk regime heeft hij daar verbleven, en welke mogelijkheden had hij voor dagbesteding? Is de jongen tijdens zijn verblijf door artsen onderzocht? Zo ja, wat waren de bevindingen?
Doordat de beperking van betrokkene niet bekend was en ook niet bleek tijdens de bewaring, heeft DJI daar geen rekening mee kunnen houden. Hij heeft onder het gewone regime voor vreemdelingen verbleven en had dezelfde mogelijkheden voor dagbesteding als de andere vreemdelingen. Het dagprogramma duurt van acht uur ’s ochtends tot twaalf uur en van een uur ’s middags tot vijf uur ’s avonds. In deze periode zijn de deuren van de kamers open en kan gebruik worden gemaakt van de gemeenschappelijke ruimte. Daarnaast worden activiteiten aangeboden, zoals sporten, creatieve mogelijkheden, gesprekken met een geestelijk verzorger en mag een vreemdeling bezoek ontvangen.
Hij is tijdens zijn verblijf niet door artsen onderzocht. Daar was geen aanleiding toe en hij heeft er ook niet om gevraagd.
Waarom moet de burgemeester van Amsterdam er aan te pas komen om de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) ervan te overtuigen dat deze kwetsbare jongen niet in een detentiecentrum hoort en moest worden vrijgelaten? Bent u bereid om de vreemdelingendiensten, zoals de DT&V, te instrueren dat zij, naast de activiteiten gericht op de terugkeer van vreemdelingen, ook voortdurend alert moeten zijn op de kwetsbaarheid van sommige vreemdelingen en daarnaar moeten handelen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om deze zaak uitgebreid te onderzoeken en de Kamer daarover te informeren?
Met het beantwoorden van uw vragen voldoe ik aan uw verzoek. Persoonlijke informatie over betrokkene en zijn vreemdelingrechtelijke status is zo veel als mogelijk beperkt in deze antwoorden, gelet op zijn privacy.