Grote winstmarges voor banken op hypotheken |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat, hoewel de banken de hypotheekrente met enkele tienden van procenten hebben verlaagd, tegelijkertijd hun winstmarge tussen januari 2012 tot en met januari 2013 verder steeg?1
Ja.
Deelt u de analyse van VEH dat de oorzaak van de extra winststijging is dat de financieringskosten van de banken op de kapitaalmarkten (de inkoopkosten) harder dalen dan de renteverlagingen die zij aan hun klanten presenteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De algemene conclusie van VEH, dat de marges op hypotheken zijn gestegen, wordt onderschreven in een recente studie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Deze studie betreft een update van een eerdere sectorstudie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit over de margeontwikkelingen op de hypotheekmarkt (2011). In haar studie concludeert de ACM dat de marges op hypotheken sinds februari 2011 opgelopen zijn. De studie van de ACM wordt u gelijktijdig toegezonden met deze antwoorden.
Klopt het dat de kosten die banken maken voor het lenen van geld op de kapitaalmarkten, daalden met ruim 1 procentpunt van 4,14% in januari 2012 naar 3,03% een jaar later?
Uit de studie van de ACM blijkt dat sinds februari 2011 de marges op hypotheken zijn gestegen en dat gemiddeld genomen de marges na de kredietcrisis hoger liggen dan daarvoor. Het berekenen van de absolute hoogte van de marge wordt omgeven door onzekere factoren en aannames aangezien de operationele kosten en risico-opslagen moeilijk precies te meten zijn. Ook kunnen de marges per berekenmethode verschillen.
Op basis van de analyse van de ACM kan gesteld worden dat de banken momenteel een hogere marge hanteren op hypotheken dan vóór de crisis, maar kunnen geen uitspraken worden gedaan over de kwantitatieve conclusies van de VEH. Hoeveel en of de absolute marge hoger is zal per aanbieder en consument verschillen. De ACM heeft wel op basis van haar eigen onderzoek kwantitatieve conclusies getrokken die een indicatie geven van de stijging van de winstmarges, daaruit blijkt dat de winstmarges op hypotheken na de kredietcrisis in 2008 zijn gestegen met gemiddeld 0,24 tot 0,74 procentpunt. Voor een consument die na de crisis een hypotheek heeft afgesloten van 200.000 euro heeft de ACM berekend dat de hypotheeklasten gemiddeld 40 tot 123 euro per maand hoger zijn (bruto). Tegelijkertijd merkt ook de ACM op dat de absolute hoogte van de marge onzeker is en dat uitspraken over de hoogte van de marge vooral betrekking hebben op het relatieve verloop van de marge.
Klopt het dat de hypotheekrente die klanten betaalden in dezelfde periode daalde met 0,2 procentpunt?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de zogenaamde «overwinst» van de banken op de hypotheekrente naar 1,62 procentpunt is gestegen voor hypotheken met de veelvoorkomende tien jaar vaste renteperiode? Wat is uw mening hierover en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat als gevolg van deze ontwikkeling voor een huishouden met een hypotheek van 250.000 euro de hoge extra winstopslag van hun bank een verhoging van de bruto-maandlast van ruim 300 euro met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre onderschrijft u de stelling van VEH dat over alle hypotheekvormen, de Nederlandse banken in januari 2013 gemiddeld 1,35 procentpunt aan extra winst berekenen, daarmee duidend op de winst die bovenop de gebruikelijke winstopslag komt die de banken voor de crisis aan klanten berekenden?
Zie antwoord vraag 3.
Als u de winstmarges op hypotheken in 2013 afzet tegen die uit 2008, kunt u dan aangeven hoe groot het surplus aan hypotheekrenteaftrek is, die als gevolg van deze toename in winstmarges door de Staat is uitgekeerd aan de hypotheekhouders in Nederland? Kunt u dit toelichten?
Zie hiervoor de eerdere antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 van de leden Tony van Dijck en Van Klaveren (beiden PVV) welke naar uw Kamer gezonden zijn op 25 maart 2013.
Kunt u aangeven wat de invloed is op de doorstroming binnen de koopmarkt en vanuit de huur- naar de koopmarkt als gevolg van deze hypotheekmarges? Bent u het eens met de stelling dat deze winstmarges het kopen van een eigen woning voor veel middengroepen moeilijker maakt?
De woningmarkt is gebaat bij lage financieringskosten. Een hoger rentetarief maakt de aankoop van een woning duurder. Dat geldt voor alle (potentiële) kopers. De studie van de ACM laat zien dat capaciteitsrestricties en verminderde mogelijkheden tot toetreding de belangrijkste verklaringen voor de stijging van de hypotheekmarges zijn. De ACM heeft aangegeven nog dit jaar nader onderzoek te zullen verrichten naar mogelijkheden voor verbeteringen van de marktwerking in de bancaire sector, waaronder de hypotheekmarkt. Daarbij zal specifiek aandacht worden besteed aan de toetredingsdrempels en capaciteitsrestricties op de markt.
De Wet Uniformering Loonbegrip |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat de Wet uniformering loonbegrip, en meer in het bijzonder artikel 11d Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB), naast een impact op het belastbare loon van voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) verzekerde werknemers eveneens een impact heeft op werknemers die in een andere EU-lidstaat verzekerd zijn tegen ziektekosten, en zo ja, wat is die impact naar uw mening, zowel in stelsels waar een werkgeversbijdrage bestaat als in stelsels waarin geen werkgeversbijdrage in de ziektekostenverzekering bestaat?
Als gevolg van de Wet uniformering loonbegrip (hierna: Wet ULB) is de inhoudingsplichtige met ingang van 1 januari 2013 een inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. Ingevolge artikel 11d van de Wet op de loonbelasting 1964 behoort deze bijdrage niet tot het loon van de werknemer. Ten opzichte van het jaar 2012 zijn werknemers over hun belastbare loon zelf niet meer bijdrageplichtig voor de Zvw en vervalt de belaste vergoeding die zij van hun werkgever hiervoor ontvingen. Voor de werknemer blijft er dan een voordeel over omdat hij minder belasting is verschuldigd. Dit voordeel is geneutraliseerd door de verhoging van het belastingtarief van de eerste schijf. Werknemers die voor de ziektekosten onder een buitenlands stelsel verzekerd zijn, ondervinden niet de gevolgen van de wijzigingen van de Zorgverzekeringswet, terwijl zij voor hun in Nederland belastbare loon wel te maken hebben met de verhoging van het belastingtarief.
Artikel 11d van de Wet op de loonbelasting 1964 is niet van toepassing op werknemers die voor de ziektekosten onder een buitenlands stelsel zijn verzekerd. Het maakt daarvoor niet uit of het buitenlandse stelsel voor de ziektekosten een werkgeversbijdrage kent of niet. Zie verder de antwoorden op vragen 4, 5 en 6.
Welke impact heeft artikel 11d Wet LB daarnaast op het Nederlandse fiscaal loon dat in Nederland wonende maar in België werkende grensarbeiders dienen aan te geven in hun Nederlandse aangifte Inkomstenbelasting ten behoeve van de berekening van de compensatieregeling?
Een vergelijkbaar effect als beschreven bij antwoord 1 doet zich voor bij inwoners van Nederland die in België in dienstbetrekking werkzaam zijn en recht hebben op de compensatieregeling van artikel 27 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag. Zij vallen in het algemeen onder de Belgische wettelijke ziektekostenverzekering. De Nederlandse verhoging van de belastingtarieven leidt tot vermindering van de compensatie.
Is het uitvoeringsvoorschrift van artikel 3.12, lid 4, Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 – tot de belaste waarde van een Belgische ziektekostenverzekeringsaanspraak behoort de inkomensafhankelijke Zvw-werkgeversbijdrage – onverbindend vanwege de wettelijke bepaling van artikel 11d Wet LB, dat bij het bepalen van de omvang van het loon géén rekening wordt gehouden met de ter zake van het loon verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in de Zvw? Zo neen, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 is vermeld, is artikel 11d van de Wet op de loonbelasting 1964 niet van toepassing op werknemers die voor de ziektekosten onder een buitenlands stelsel zijn verzekerd. Artikel 3.12, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 is dan ook niet in strijd met artikel 11d van de Wet op de loonbelasting 1964.
Worden niet in Nederland sociaal verzekerde werknemers ongelijk behandeld ten opzichte van werknemers die wel in Nederland sociaal verzekerd zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarin ligt de rechtvaardiging voor die ongelijke behandeling? Is mogelijk sprake van strijd met het EU-recht?
Om het onderscheid tussen werknemers die onder de Nederlandse Zorgverzekeringswet vallen en werknemers die onder een vergelijkbaar buitenlands stelsel vallen, weg te nemen, zal ik in een wetsvoorstel voor de buitenlandse situaties een aan artikel 11d van de Wet op de loonbelasting 1964 vergelijkbare bepaling opnemen. Vervolgens zal in het te actualiseren besluit van 7 april 2009, nr. CPP2009/93M, Stcrt. 2009, 76, voor het vaststellen van het loon naar Nederlandse fiscale maatstaven worden bepaald hoe voor (onder andere) de Belgische en Duitse ziektekostenregelingen de wettelijk verschuldigde bijdragen zich verhouden tot de bijdragen die verschuldigd zijn op grond van de Nederlandse Zorgverzekeringswet.
Bent u bereid een besluit uit te vaardigen dat inhoudt dat bij de bepaling van de omvang van het belastbare loon van een in Nederland belastingplichtige maar niet sociaal verzekerde werknemer, het werkgeversaandeel in een buitenlandse ziektekostenregeling volledig buiten beschouwing blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat werknemers die grensoverschrijdend in Nederland werken en hier belastingplichtig zijn, maar niet sociaal verzekerd, als gevolg van de inwerkingtreding per 1 januari 2013 van de Wet uniformering loonbegrip, een hogere belastingdruk op hun loon ondervinden dan de met hen vergelijkbare werknemers die in Nederland sociaal verzekerd zijn?
Zie antwoord vraag 4.
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom u het dictum van de motie Bisschop over het weigeren van openbaarmaking van toetsresultaten, waarin de regering verzocht wordt gebruik te maken van de mogelijkheid van artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB), als een oproep tot bestuurlijke ongehoorzaamheid beschouwt?1
Uitgangspunt van de WOB is openbaarheid. Documenten die onder de reikwijdte van de WOB vallen, moeten openbaar gemaakt worden, tenzij een uitzonderingsgrond van artikel 10 of 11 van de WOB van toepassing is. De ruimte voor een bewindspersoon om een verzoek tot openbaarmaking af te wijzen is beperkt. Dit is wat ik aan het einde van een intensief debat over het wetsvoorstel Eindtoets PO op 21 maart 2013 heb willen benadrukken toen ik uw motie met een kwinkslag ontraadde.
Na ampele overweging heb ik besloten dat het algemeen belang van openbaarmaking zwaarder weegt dan het eventueel onevenredig nadeel dat scholen ondervinden. Uit zorgvuldigheid heb ik toepassing gegeven aan de bepaling in de WOB die de mogelijkheid biedt om openbaarmaking uit te stellen als rekening gehouden moet worden met bezwaren. Daar heeft een substantieel aantal schoolbesturen gebruik van gemaakt. In het kader van de bezwaarprocedure zal ik het door mij genomen besluit tot openbaarmaking heroverwegen, ook op het punt van het ingeroepen onevenredig nadeel voor de scholen. Op de uitkomst van deze heroverweging – die nog moet plaatsvinden – kan ik niet vooruitlopen. De jurisprudentie is casuïstisch. Het eventuele onevenredige nadeel moet aannemelijk worden gemaakt. Daartoe hebben de schoolbesturen de gelegenheid bij mijn heroverweging op bezwaar.
Uiteraard zal ik u informeren over de beslissing op bezwaar zodra deze is genomen.
Onderkent u dat artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de WOB bewust een ruime grondslag biedt om met het oog op de belangen van betrokkenen, zoals de overheid en scholen, openbaarmaking te kunnen weigeren?2 Zou het gelet op het karakter van deze bepaling niet merkwaardig zijn om juist op voorhand, zonder tussenkomst van de rechter, te stellen dat er geen juridische mogelijkheden zijn om openbaarmaking te weigeren?
In uw vraag wijst u er terecht op dat het merkwaardig zou zijn om, in situaties waarin aan de zijde van betrokkenen sprake kan zijn van belangen die de WOB beoogt te beschermen, zonder tussenkomst van de rechter tot openbaarmaking te besluiten. Dit zal vooral het geval zijn in situaties waarin rekening moet worden gehouden met bezwaren van deze belanghebbenden. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, opent de WOB de mogelijkheid om in zulke situaties weliswaar tot openbaarmaking te besluiten, maar de uitvoering van dat besluit uit te stellen totdat belanghebbenden in de gelegenheid zijn geweest rechterlijke tussenkomst in te roepen. Van die mogelijkheid is hier gebruik gemaakt. Naar aanleiding daarvan heb ik uit overwegingen van zorgvuldigheid besloten de openbaarmaking verder uit te stellen totdat ik op de bezwaarschriften een beslissing heb genomen. En als die beslissing daartoe aanleiding mocht geven, zal ik belanghebbenden opnieuw in de gelegenheid stellen rechterlijke tussenkomst in te roepen alvorens tot feitelijke openbaarmaking over te gaan. Zolang belanghebbenden dat om moverende redenen wensen, zal dus niet zonder rechterlijke tussenkomst tot openbaarmaking worden overgegaan. Voor de goede orde wijs ik er nog op dat het aan belanghebbenden is een overheidsbesluit aan een rechterlijk oordeel te onderwerpen. Ik kan dat niet zelf.
Welke argumenten heeft u om geen gebruik te maken van artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de WOB? Erkent u dat het feit dat sommige eigenaren van toetsresultaten zelf besloten hebben om resultaten te publiceren onvoldoende voorwaarde is om als overheid de resultaten van alle scholen openbaar te kunnen maken?
Het feit dat een aantal eigenaren van toetsresultaten deze resultaten eigener beweging publiceert, hoeft op zichzelf niet te betekenen dat andere eigenaren geen belang meer zouden hebben bij niet-openbaarmaking. Ik kan betreffende vraag dus bevestigend beantwoorden. Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden bij vraag 1 en 2.
Kan uit uw toelichting dat u gezocht heeft naar mogelijkheden om openbaarmaking te weigeren opgemaakt worden dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens volgens u onwenselijk is voor het onderwijs? Zo ja, noopt juist die overtuiging niet tot gebruik van artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de WOB?
Zie het antwoord bij vraag 1.
Kunt u op basis van jurisprudentie aangeven dat een beroep op deze bepaling volslagen kansloos zal zijn? Zo nee, ligt het op grond van uw toelichting dat u niet blij bent met het WOB-verzoek en gezien uw verantwoordelijkheid op grond van artikel 23, eerste lid, van de Grondwet niet voor de hand dat u het verzoek weigert en dat u indien nodig het oordeel over de reikwijdte van de WOB aan de rechter overlaat? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij de vragen 1 en 2.
Bent u bereid deze vragen, gezien de opschorting van de levering van de gegevens, zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De aanwezigheid van castoreum als smaak- of geurstof |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er in levensmiddelen castoreum, afkomstig van bevers, aanwezig is als smaak- of geurstof?1 2 Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mogelijk dat castoreum-extract als aroma aanwezig is in levensmiddelen.
Kunt u aangeven in welke levensmiddelen die in Nederland verkrijgbaar zijn castoreum is verwerkt, of de aanwezigheid van castoreum altijd staat vermeld op het etiket van het product en op welke manier dit staat vermeld? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Castoreum-extract is een natuurlijk aromatiserend preparaat afkomstig van een geurklier van de bever en wettelijk toegestaan voor gebruik in levensmiddelen. De wetgeving voor aroma’s is Europese Wetgeving (Verordening 1334/2008) waarvan de etiketteringvoorschriften zijn opgenomen in het «Warenwetbesluit-Etikettering-van-levensmiddelen». Dit besluit stelt dat een aromatiserend preparaat als castoreum, net als overigens alle andere aroma’s of aromapreparaten op de verpakking moet worden aangeduid met de benaming «aroma» of, wanneer meer dan 95% van het betreffende aroma of aromapreparaat bestaat uit natuurlijke bestanddelen, dit mag worden aangeduid met de benaming «natuurlijk aroma».
Gezien het feit dat castoreum-extract wettelijk is toegestaan voor gebruik als aroma in levensmiddelen zie ik geen aanleiding om te onderzoeken in welke levensmiddelen castoreum-extract is verwerkt.
Deelt u de mening dat stoffen die afkomstig zijn van dieren, duidelijk als zodanig herkenbaar vermeld zouden moeten worden op voedseletiketten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dat bereiken?
Er van uitgaand dat u met stoffen bedoelt aromastoffen, wijs ik u erop dat de wetgeving hiervoor vrij recent tot stand is gekomen en dat hierbij niet voorzien is in de door u gewenste vermelding. Ik zie momenteel geen reden deze recente wetgeving op dit moment weer ter discussie te stellen.
Komt castoreum ook voor in andere producten dan levensmiddelen? Zo ja, in welke producten en is de aanwezigheid van castoreum op de etiketten van deze producten vermeld?
Castoreum-extract mag ook worden gebruikt in cosmetica en dient dan volgens de etiketteringvoorschriften te worden aangeduid met de benaming «castoreum». Echter wanneer castoreum-extract wordt gebruikt als parfum-ingrediënt in parfum, dan mag dit worden aangeduid met «parfum».
Kunt u aangeven waar het castoreum dat is verwerkt in producten vandaan komt, of het ook afkomstig is van bevers uit Europa en op welke wijze het is verkregen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Het castoreum-extract is niet afkomstig van bevers uit de Europese Unie omdat Europese bevers een beschermde diersoort zijn. In Noord Amerika zijn bevers niet beschermd en mogen worden gevangen. Daarbij gaat het dan vooral om de vacht en de geurklieren.
Een Chinees veiligheidssysteem in Tibet |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «China creëert «orwelliaans» veiligheidssysteem in Tibet» en het daaraan verwante artikel «China: Alarming New Surveillance, Security in Tibet»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat China sinds januari 2012 een veiligheidssysteem (GRID) in de Tibetaanse Autonome Regio heeft geïmplementeerd, volgens Chinese bronnen als een manier om de toegang van de burgers tot basisvoorzieningen te vergroten, maar de facto een controlemechanisme om «kritische» groepen Tibetanen scherper in de gaten te houden?
Het systeem van «rastering» wordt door heel China toegepast. Het houdt in dat stedelijke gemeenschappen in kleine eenheden worden opgedeeld, en dat binnen elke eenheid informatie wordt verzameld die in een database wordt opgeslagen. De bedoeling is dat stadsbesturen publieke diensten en middelen zo gerichter kunnen inzetten. Zowel binnen als buiten China worden zorgen geuit dat het systeem de mogelijkheid biedt om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van burgers.
Wat is uw mening over het extra monitoren van het dagelijkse leven van Tibetanen, het plaatsen van 676 permanente politieposten alsmede patrouillering en onwettige huiszoekingen door zogenaamde «Red Armband Patrols»?
Nederland maakt zich zorgen over de inperking van vrijheden van Tibetaanse burgers en heeft recentelijk, mede in EU-verband en VN verband, diverse malen de Chinese regering opgeroepen zowel de burger- en politieke rechten als de economische, sociale en culturele rechten van de Tibetaanse bevolking te respecteren. Daarnaast dringt Nederland, mede in EU verband, bij de Chinese regering aan op het adresseren van de diepgewortelde oorzaken van onvrede en frustraties van de Tibetanen. Verder spoort Nederland, mede in EU verband, beide partijen aan op een hervatting van de dialoog tussen de vertegenwoordigers van de Tibetaanse bevolking en de Chinese autoriteiten.
Hoe zijn volgens u de recente ontwikkelingen in Tibet en de algehele jarenlange onderdrukking van het Tibetaanse volk verenigbaar met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), zoals ook onderschreven door China in 1948?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over het feit dat China het uit de UVRM voortvloeiende Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten wel getekend heeft, maar nog altijd niet geratificeerd?
Sinds de ondertekening van China van het BuPo-verdrag in 1998, dringen Nederland en de EU aan op spoedige ratificatie van het BuPo-verdrag. De bilaterale mensenrechtenconsultaties en de EU-China mensenrechtendialoog zijn hier mede op gericht. Tegelijkertijd moedigen Nederland en de EU China aan institutionele en juridische hervormingen door te voeren die de weg voor ratificatie effenen. Waar mogelijk wordt concrete ondersteuning geboden in de vorm van samenwerking en projecten. Ratificatie moet leiden tot betere bescherming van de burger- en politieke rechten van alle Chinese burgers, inclusief de Tibetaanse bevolking.
Wat gebeurt er concreet op bilateraal niveau en binnen EU-verband om China te bewegen tot ratificatie van dit verdrag en hoe zou dit kunnen bijdragen aan een oplossing voor het Chinese conflict met Tibet?
Zie antwoord vraag 5.
Is er al een politiek dialoog geagendeerd met de nieuwe Chinese autoriteiten? Zo ja, bent u van plan deze kwestie te bespreken? Wat is uw huidige inschatting van de te varen koers van het nieuwe Chinese regime in de kwestie Tibet?
Het nieuwe leiderschap heeft nog geen ingrijpende beleidswijzigingen ten aanzien van Tibet geformuleerd. Zolang geen verbeteringen in de situatie zich voordoen, zal Nederland, mede in EU-verband zich blijven inzetten om de situatie van Tibetanen regelmatig onder de aandacht van de Chinese autoriteiten te brengen, zowel tijdens de EU-China mensenrechtendialoog als in verklaringen en demarches. De mensenrechtenambassadeur heeft in december 2012 een bezoek gebracht aan de Tibetaanse wijk in Chengdu en met de Tibetaanse gemeenschap gesproken. Zijn verzoek om Tibet of de Tibetaanse gebieden in de provincie Sichuan te bezoeken werd door de Chinese autoriteiten niet gehonoreerd. Het mensenrechtenfonds zal Tibetaanse projecten blijven ondersteunen.
Bent u bereid om in EU-verband een steviger geluid te laten horen richting China met betrekking tot de onderdrukking van Tibetanen en de inperking van hun vrijheden en het GRID veiligheidssysteem hoge prioriteit te geven op de agenda van de EU-China Mensenrechtendialoog? Indien neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u dat doen?
Zie antwoord vraag 7.
Het rapport ‘Verloren tijd’ |
|
Sietse Fritsma (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Verloren tijd», waarin het advies staat dat asielzoekers dagbesteding moeten krijgen?1
Ja, dit advies is mij op 22 maart 2013 aangeboden.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat er zwaar bezuinigd gaat worden op de dagbesteding van ouderen, gehandicapten, en andere hulpbehoevenden, maar dat asielzoekers wel dagbesteding zouden moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals te doen gebruikelijk wordt binnen drie maanden na verschijning van een rapport van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden. Op dit moment beraad ik mij op de inhoud van het rapport en de strekking van de aanbevelingen. Natuurlijk spelen de economische situatie en de noodzaak om vertrek te realiseren van vreemdelingen zonder verblijfsrecht in Nederland, een rol bij de beoordeling hiervan.
Deelt u de mening dat opvang van asielzoekers op een humane, maar zo sober mogelijke manier dient plaats te vinden en dat niet overgegaan moet worden tot verruiming van de mogelijkheden tot educatie en recreatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat asielzoekers, zolang zij geen verblijfsrecht in Nederland hebben verkregen, hun tijd en energie dienen te besteden aan het voorbereiden op de terugkeer naar het land van herkomst in plaats van aan bijvoorbeeld het volgen van cursussen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit waardeloze rapport vandaag nog in de papierversnipperaar te doen?
Zie antwoord vraag 2.
De verslechterende situatie van mensenrechtenverdedigers in Colombia |
|
Marit Maij (PvdA), Désirée Bonis (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving omtrent de verslechterende situatie van mensenrechtenverdedigers in Colombia en de problemen omtrent de landteruggave aan oorspronkelijke rechtmatige eigenaren in Curvaradó River Basin? 1 2
Ja.
Deelt u de opvatting dat bedreigingen van en geweld tegen de mensenrechtenverdedigers in Colombia onacceptabel zijn en dat de Colombiaanse overheid alles in het werk moet stellen om de veiligheid van mensenrechtenverdedigers te waarborgen? Zo ja, wilt u deze boodschap overbrengen aan de Colombiaanse overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja en die boodschap is herhaaldelijk overgebracht in de dialoog met de Colombiaanse autoriteiten. Het kabinet zal dit blijven doen.
Deelt u de constatering van José de Jesús Orozco – president van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten – dat in Colombia de obstakels die mensenrechtenverdedigers tegenkomen hen ervan weerhouden hun werk veilig uit te kunnen voeren?
De Colombiaanse overheid heeft een uitgebreid programma om mensenrechtenverdedigers te beschermen. Sommige mensenrechtenverdedigers hebben daar geen vertrouwen in en willen er geen gebruik van maken. Dit neemt niet weg dat er voor verdedigers, ook waar bescherming wordt geboden, veiligheidsrisico’s bestaan en dat velen aan bedreigingen blootstaan.
Bent u bereid om de Colombiaanse overheid aan te sporen door te gaan met onderzoek naar alle bedreigingen en moorden die hebben plaatsgevonden in de humanitaire zones, en specifiek naar de moord op Manuel Ruiz en zijn 15-jarige zoon, die vermoord zijn omdat ze zich inzetten voor de teruggave van geroofd land aan oorspronkelijke eigenaren?
In de contacten met de autoriteiten in Bogota en met de Colombiaanse ambassade in Den Haag wordt dit punt opgebracht.
Wilt u de Colombiaanse overheid oproepen de verantwoordelijken voor deze misdaden te bestraffen, herhaling koste wat het kost te voorkomen, en de aanwezigheid van vermeende paramilitairen te onderzoeken in Curvarado en Jiguamiando? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik zal bij de Colombiaanse autoriteiten aandringen op onderzoek, berechting en bestraffing om herhaling te voorkomen. Dit doe ik tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad (23 april) en in de politieke dialoog.
Bent u bereid de Colombiaanse overheid aan te sporen om het integrale plan ter voorkoming van mensenrechtenschendingen en bescherming van mensenrechten en de sanering van het territorium te presenteren en implementeren zoals in verschillende gerechtelijke uitspraken is gesteld en om de gerechtelijke uitspraak 299 te implementeren die een nieuwe risico evaluatie vraagt van Maria Ligia Chaverra en Enrique Petro? Zo nee, waarom niet?
Ik zal zowel in de bilaterale dialoog als in EU-verband, de Colombiaanse overheid aansporen gerechtelijke uitspraken met betrekking tot de mensenrechten te implementeren.
Bent u voornemens de Colombiaanse overheid aan te sporen om elk type laster tegen mensenrechtenverdedigers en de leden van de humanitaire zone tegen te gaan? Wilt u er bij de Colombiaanse overheid op aandringen dat ze zich houdt aan de richtlijn 09 van het ministerie van Defensie waarin staat dat leden van het Colombiaanse leger zich moeten onthouden van ongefundeerde verklaringen die mensenrechtenverdedigers in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Nederland heeft een programma ondersteund dat was gericht op de implementatie van maatregelen ter bevordering van de mensenrechten binnen de krijgsmacht. Nederland blijft in zijn ontmoetingen met het ministerie van Defensie aandacht vragen voor mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid van door de krijgsmacht begane schendingen.
In gevallen waar laster aantoonbaar is, zal dit opgebracht worden in de dialoog.
Het optreden van een imam in de aula van een middelbare school in Vlissingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «School wist niets van haatimam»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de komst en de toespraak van deze omstreden imam in de aula van een middelbare school tot stand zijn gebracht en zijn georganiseerd?
Het is aan het Scheldemond College te bepalen aan wie schoolruimte wordt verhuurd.
Navraag bij de school leert dat de school niet wist dat de imam Khalid Yasin een lezing zou houden op 16 maart.
De werkgroep Isra heeft bij de school een verzoek ingediend om een ruimte te huren. Bij deze verhuur is de inhoud van het evenement niet getoetst. Het hoofd bedrijfsvoering vraagt bij een verzoek om het gebouw te huren om het tijdstip, het aantal personen, de (personele) benodigdheden en beoordeelt of er een risico is voor het gebouw.
Hoe kan het dat deze openbare middelbare school in Vlissingen geen weet had van de komst van deze imam naar het schoolgebouw? Heeft u indicaties dat de organisator van zijn komst, de lokale werkgroep «Isra», geen volledige openheid aan de school heeft verschaft over de aard en inhoud van de bijeenkomst in de aula van de school? Deelt u de mening dat de school daardoor ernstig in verlegenheid is gebracht?
De school verhuurt regelmatig ruimte voor evenementen waarbij de school de inhoud van het evenement niet toetst. De verhuur van het schoolgebouw heeft als doel om onder meer extra inkomen te genereren.
De werkgroep Isra heeft de komst van de heer Yasin niet specifiek gemeld. Het Scheldemond College stelt dat, als zij dit eerder hadden geweten, de verhuur niet was doorgegaan. De school wil elke schijn voorkomen dat de school geassocieerd kan worden met omstreden uitlatingen van de heer Yasin over homo’s en joden. De school stelt dat zij, naar aanleiding van dit voorval, in de toekomst verzoeken van verhuur ook inhoudelijk gaat beoordelen.
Wat waren de beweegredenen voor de werkgroep Isra om deze omstreden imam uit te nodigen? Deelt die werkgroep de denkbeelden van deze imam? Wie waren de genodigden van de bijeenkomst?
Navraag bij de Stichting Droom, de koepelorganisatie van de werkgroep Isra, leert dat de werkgroep de heer Yasin had uitgenodigd, omdat hij met liberale standpunten een aansprekende figuur zou zijn. In Vlissingen zijn problemen met jongeren met een Marokkaans-Nederlandse achtergrond, en de werkgroep Isra was op zoek naar iemand die deze jongeren op een positieve wijze aanspreekt. De lezing, op 16 maart door de heer Yasin uitgesproken, is door de werkgroep Isra als positief ervaren, en biedt hun aanknopingspunten om met de jongeren aan de slag te gaan om hun leven een andere en positieve wending te geven.
Er waren geen specifieke genodigden. Het was een openbare bijeenkomst waar iedereen naar toe kon. Via de (sociale) media is deze bijeenkomst aangekondigd. In Nederland is de vrijheid van meningsuiting wettelijk vastgelegd. Mensen zijn vrij hun opvattingen en standpunten te verkondigen binnen de grenzen van de wet.
Deelt u de algemene mening dat in het geval van dit soort mogelijk controversiële bijeenkomsten maximale openheid moet worden betracht, zeker als daar publieke gebouwen als een school voor worden gebruikt?
De school is verantwoordelijk voor het gebruik en de verhuur van het schoolgebouw. De school stelt dat zij, naar aanleiding van dit voorval, in de toekomst verzoeken van verhuur ook inhoudelijk zal beoordelen.
Heeft u de beschikking over de inhoudelijke samenvatting van de toespraak van de imam in de aula van de school? Zo ja, kunt u die verstrekken?
Nee; deze toespraak is wel integraal audiovisueel te bekijken op Youtube: http://www.youtube.com/watch?v=FWrLelr5_OY
De verdenking van mishandeling op koranscholen in Tilburg |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdenking van mishandeling op koranscholen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Tilburgse burgemeester Noordanus aangifte heeft gedaan van mogelijke kindermishandeling op twee koranscholen? Kunt u een uiteenzetting geven van de incidenten die het betreft?
Burgemeester Noordanus heeft aangifte gedaan van mogelijke kindermishandeling bij twee organisaties die koranonderwijs verzorgen in Tilburg. De organisaties zijn stichting ISOOK en stichting SOON. Het gaat om zes signalen van mogelijke kindermishandeling. In alle zes gevallen gaat het om het getuige zijn van mishandeling; in één signaal werd daarnaast aangegeven dat het kind in kwestie éénmaal in het verleden zelf fysiek mishandeld was.
Eerder bereikten verontrustende signalen over het koranonderwijs van de moskee in Tilburg- Noord het veiligheidshuis2 Tilburg. Navraag bij de gemeente Tilburg leert dat de signalen niet concreet genoeg waren om te concluderen dat er sprake was van een onveilig pedagogisch klimaat. Er waren geen meldingen van fysiek geweld. De gemeente Tilburg heeft de GGD Hart van Brabant gevraagd onderzoek te doen naar het pedagogisch klimaat in de sociale leefomgeving3 van kinderen in Tilburg Noord. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is alsnog aangifte gedaan.
Hebben u en/of de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) eerder signalen gehad over geweldsincidenten op de weekendschool die hoort bij de moskee in Tilburg en op het wijkcentrum Ypelaer in Tilburg? Zo ja, welke waren dit?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel signalen krijgt u jaarlijks van geweldsincidenten op scholen die voortkomen uit fysieke bestraffing? Vinden die incidenten relatief vaker plaats op scholen met een religieuze grondslag? Zo ja, wat is hier de oorzaak van?
Fysieke bestraffing past niet in het onderwijs of in de sociale leefomgeving van kinderen. In het reguliere Nederlandse onderwijs ontvangen de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs meldingen van eventuele fysieke bestraffing. De afgelopen vijf jaar is er geen enkele melding van fysieke bestraffing (lijfstraffen) als pedagogische maatregel in het reguliere onderwijs binnengekomen. Een werkgever kan, indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst, op grond van zijn gezag naar een werknemer disciplinaire maatregelen nemen, waaronder schorsing of ontslag, als daarvoor redelijke gronden zijn en als dat proportioneel is ten opzichte van het verwijtbare gedrag. Daarnaast geldt dat degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve (afhankelijk van de kwalificatie van het feit), kunnen worden vervolgd. Het is aan het Openbaar Ministerie om strafbare feiten te vervolgen en aan de rechter om daar een oordeel over te vellen.
Koranscholen bieden niet-formeel onderwijs en vallen als zodanig niet onder het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. Er is geen aparte registratie bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling van geweldsincidenten die voortkomen uit fysieke bestraffing binnen het niet-formele onderwijs in Nederland. In 2011 is in opdracht van de ministers van VWS en VROM onderzoek gedaan naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving4, waar niet-formeel religieus onderwijs onder valt. Het doel van dit onderzoek was meer inzicht te verkrijgen in de prevalentie en aard van signalen van kindermishandeling op onder andere koranscholen. Het onderzoek is uitgevoerd in Rotterdam, Den Haag en Eindhoven, waar bij respectievelijk 443, 1935 en 969 kinderen navraag is gedaan naar veiligheid in de sociale leefomgeving. Naar aanleiding hiervan zijn 17 signalen geregistreerd van kindermishandeling. Op basis van het inventariserende onderzoek, op 29 mei 2012 aan uw Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 015, nr. 80), kan niet gesteld worden dat kindermishandeling in de sociale leefomgeving grootschalig voorkomt in Nederland. Wel bleek uit dit onderzoek dat de signalen die geregistreerd werden in hoofdzaak betrekking hadden op niet-formeel koranonderwijs.
Deelt u de mening dat fysieke bestraffing van kinderen op Nederlandse scholen niet toegestaan is en dat scholen die zich daar desondanks schuldig aan maken, los van het strafrechtelijke traject, op moeten worden aangesproken? Bent u bereid dat zo nodig te doen?
Deze mening deel ik. Fysieke bestraffing is niet toegestaan op Nederlandse scholen, noch in de sociale leefomgeving van kinderen. In het reguliere onderwijs is in de afgelopen vijf jaar geen melding geweest van fysieke bestraffing. Voor niet-formeel onderwijs, onderdeel van de sociale leefomgeving van kinderen, geldt dat het de verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten is om bij signalen van fysieke bestraffing betreffende instellingen aan te spreken.
Deelt u de mening dat docenten die zich schuldig maken aan fysieke bestraffing door de school berispt, geschorst of ontslagen dienen te worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de kinderen die slachtoffer zijn van deze vormen van fysieke bestraffing voldoende vrijheid en mogelijkheden om te kiezen voor een andere school?
Ja. Nederlandse kinderen en hun ouders hebben keuzevrijheid wanneer het gaat om het kiezen van een reguliere onderwijsinstelling. De incidenten in Tilburg deden zich echter voor binnen de sociale leefomgeving van kinderen. Ook hier geldt keuzevrijheid om deze zelf, naar eigen inzicht en overtuiging, in te richten. Ouders zijn hierbij primair verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kind.
Belastingontwijking door microkredietfondsen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Microkredietfondsen ontwijken belasting»? 1
Ja.
Klopt het bericht dat microfinancieringsorganisaties belasting ontwijken in ontwikkelingslanden en dat Nederland een spil vormt in de gebruikte fiscale constructies?
Het is goed bij microfinancieringsorganisaties onderscheid te maken tussen microfinancieringsinstellingen (MFI’s; de in het (ontwikkelings-)land actieve microkredietorganisaties) en de verstrekkers van kapitaal voor microkrediet, waaronder Nederlandse organisaties en fondsen. Uit contact met een aantal Nederlandse organisaties die actief zijn op het gebied van microfinanciering krijg ik de indruk dat de MFI’s allemaal lokaal belasting betalen over de winsten die zij in die landen realiseren, tenzij zij hier van zijn vrijgesteld door het betreffende land vanwege hun sociale doelstelling. Het is mij eveneens duidelijk dat sommige verstrekkers van kapitaal voor microkrediet uit voornamelijk logistieke overwegingen gebruik maken van speciaal daartoe opgezette rechtspersonen in derde landen, bijvoorbeeld omdat organisaties uit verschillende landen samen in een fonds participeren om microfinancieringsorganisaties in één of meerdere ontwikkelingslanden met kapitaal, leningen en/of garanties te ondersteunen. Zij doen dit dan bij voorkeur in jurisdicties, die hiervoor het meest geschikt zijn (goede rechtszekerheid; lage administratieve kosten) en waar het deelnemen via een gezamenlijk fonds niet leidt tot extra/hogere belastingheffing. Ik beschik niet over kwantitatieve gegevens in hoeveel gevallen Nederland hiervoor als intermediair land wordt opgenomen, en kan dus ook geen antwoord geven op de vraag of Nederland in deze een spilfunctie vervult. Op korte termijn zal ik in overleg treden met vertegenwoordigers van de sector en het Platform for Inclusive Finance (NPM), om meer inzicht te krijgen in de huidige praktijken en te onderzoeken wat we aan eventuele belastingontwijking kunnen doen.
Welke microfinancieringsorganisaties hebben een vestiging in Nederland?
Er bestaat geen register van in Nederland gevestigde microfinancierings-organisaties. Ons ministerie onderhoudt contact met NPM en haar leden. Van dit platform zijn de grotere Nederlandse organisaties lid die actief zijn op gebied van microfinanciering, bijvoorbeeld de MFS-organisaties, fondsen die investeren in MFI’s en banken.
Kunt u een inschatting geven hoeveel inkomsten ontwikkelingslanden mislopen vanwege belastingontwijking via Nederland door microfinancieringsorganisaties? Zo ja, welke instellingen betreft het en om hoeveel euro gaat het? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb hierover geen gegevens. Hiervoor is overigens ook nodig dat eerst antwoord wordt gegeven op de vraag wanneer sprake is van belastingontwijking. Zoals uit verschillende brieven en antwoorden op Kamervragen van de staatssecretaris van Financiën blijkt is dat een ingewikkeld vraagstuk dat een zorgvuldige analyse en een bij voorkeur internationale benadering vereist. Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen staat ons niet toe informatie te verschaffen over de belastingpositie van individuele belastingplichtigen.
Deelt u de opvatting dat belastingontwijking door microfinancieringsorganisaties in tegenstelling is met de doelstelling van microfinanciering, zijnde duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze voorkomt u dat de microfinancieringsorganisaties via Nederland belasting ontwijken?
Ik sta op het standpunt dat kostenbeheersing door microfinancieringsorganisaties niet mag leiden tot belastingontwijking in de ontwikkelingslanden. Ik zie wel een dilemma. Immers verstrekkers van kapitaal voor microkrediet kunnen kostenbeheersing ook gebruiken om tegen lagere rentes te lenen, om (langdurige) verliezen in het ene land te compenseren met in andere landen gemaakte winst, of om winsten te herinvesteren met als doel meer klanten te kunnen bereiken.
Belastinginkomsten zijn voor ontwikkelingslanden hard nodig. Daarom heb ik met staatssecretaris Weekers afgesproken dat we ontwikkelingslanden helpen bij het verbeteren van hun belastingstelsels en dat we belastingverdragen met een aantal ontwikkelingslanden tegen het licht gaan houden en dat het ministerie van Financiën zo nodig met de betrokken landen het gesprek zal aangaan. Die verdragen gelden niet alleen voor het bedrijfsleven, maar ook voor ngo’s en microfinancieringsinstellingen. Belastingverdragen moeten dubbele belasting voorkomen, niet er toe leiden dat belasting op ongewenste wijze wordt ontweken. Daarom zal ik met vertegenwoordigers van de sector en het NPM in gesprek gaan en onderzoeken wat we aan eventuele belastingontwijking kunnen doen.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat Nederlandse microfinancieringsorganisaties belasting ontwijken in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke wijze spreekt u hen hierop aan en kunt u voor het zomerreces de Kamer op de hoogte brengen van de geboekte resultaten? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord verwijs ik naar vraag 5. Het NPM is bereid gevonden dit onderwerp zo spoedig mogelijk te agenderen. Ik ben gaarne bereid uw Kamer nader te informeren op het moment dat het overleg tot resultaat heeft geleid.
Deelt u de mening dat zelfregulering niet optimaal werkt wanneer belasting wordt ontweken, terwijl belasting in ontwikkelingslanden juist kan bijdragen aan ontwikkeling en armoedebestrijding? Zo ja, op welke wijze draagt u bij aan een betere werking van zelfregulering? Zo nee, waarom niet?
De microfinancieringssector heeft de afgelopen jaren een enorme groei doorgemaakt waarbij er voor vele armen en achtergestelde groepen in ontwikkelingslanden een verbeterde toegang tot financiële diensten is gerealiseerd. Zonder deze sector was dit nimmer gelukt, juist omdat zij in een behoefte voorziet die traditioneel niet door de reguliere banken wordt aangeboden. Dat bepaalde microfinancieringsorganisaties winst maken biedt de mogelijkheid voor hen om de dienstverlening uit te breiden. Echter dit dient wel op een maatschappelijk verantwoorde wijze te gebeuren. Sinds 2005 is de microfinancieringssector via zelfregulering bezig om meer sociale aspecten te incorporeren in de bedrijfsvoering onder andere op het vlak van meer transparante bedrijfsvoering en bescherming en eerlijke behandeling van klanten. Hieruit zijn op succesvolle wijze enkele standaarden voortgekomen bijvoorbeeld de Principles for Investors in Inclusive Finance (PIIF), Client Protection Principles (CPP), de Universal Standards for Social Performance van de Social Performance Task Force (SPTF), en het inzichtelijk maken van rentepercentages via Microfinance Transparency (MFT). Belastingontwijking is een nieuw element in de discussie over standaarden. In gesprekken met de sector hoop ik helderheid te krijgen of de sector bereid is te ijveren voor het opnemen van het vermijden van ongewenste belastingontwijking in deze internationale standaarden.
Welke voorwaarden stelt u aan microfinancieringsorganisaties die met Nederlands geld worden gefinancierd, rechtstreeks vanuit de begroting voor ontwikkelingssamenwerking of via Nederlandse organisaties? Is het tegengaan van belastingontwijking daar ook een voorwaarde bij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Maatschappelijke organisaties die subsidie ontvangen van het ministerie dienen te voldoen aan algemene principes van goed bestuur, transparantie en verantwoording. Het tegengaan van belastingontwijking is geen apart criterium voor subsidies aan maatschappelijke organisaties. Voor bedrijven geldt echter dat zij de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen moeten onderschrijven. Deze richtlijnen bevatten een apart hoofdstuk over het betalen van belastingen. Zoals hierboven aangegeven, ga ik nu eerst met de sector in overleg en ik zal u over de uitkomsten hiervan informeren.
Het bericht dat Griekenland Griekse delen van Cypriotische banken gaat kopen |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Cypriotische bijkantoren worden verkocht aan Griekenland?1
Hoe is het mogelijk dat Griekenland deze Cypriotische banken kan kopen, terwijl Griekenland 240 miljard euro aan noodsteun heeft ontvangen om het bankroet van het land en de financiële sector te voorkomen? Wordt deze aankoop niet gewoon betaald uit onze noodsteun, waardoor feitelijk de Nederlandse belastingbetaler deze aankoop financiert?
Gaat u deze aankoop blokkeren, zolang Griekenland de noodsteun niet heeft terugbetaald? Zo nee, waarom niet?
Wanneer komt u tot inkeer en stopt u met het pompen van miljarden van Nederlands belastinggeld in de Zuid-Europese bodemloze putten?
Het aangekondigde onderzoek naar woningcorporatie Woonbron. |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe de vraagstelling gaat luiden voor het aangekondigde onderzoek naar de financiële problemen bij woningcorporatie Woonbron?1
Al enige jaren is het beleid van het Rijk dat bij incidenten woningcorporaties verzocht wordt te onderzoeken of de geleden schade verhaald kan worden. Ik heb Woonbron verzocht een dergelijk onderzoek te laten verrichten, zodra de ss Rotterdam verkocht is. Dit aangezien na de verkoop de geleden schade pas kan worden vastgesteld. De vraagstelling moet nog door Woonbron, in overleg met het ministerie van BZK, worden bepaald.
Waarom wordt pas 5 jaar nadat het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) melding deed van dubieuze facturen besloten tot het doen van een onderzoek?
Op 3 december 2007 heeft het toenmalige bestuur van Woonbron aan Deloitte opdracht gegeven om te onderzoeken of Woonbron de herontwikkeling van de ss Rotterdam voldoende in zijn greep had. Op basis van dit onderzoek heeft het CFV op 28 maart 2008 onder meer gemeld dat van circa 43% van de gefactureerde prestaties de rechtmatigheid op formele en materiële gronden onzeker was gebleken.
De geconstateerde tekortkomingen in het projectmanagement bij Woonbron zijn aanleiding geweest tot het maken van een aantal afspraken tussen Woonbron, het ministerie, het CFV en het WSW met als doel het goed afronden van de ontwikkeling van de ss Rotterdam en het daarmee mogelijk maken van de afgesproken verkoop. Daarbij is er voor gekozen Woonbron de rust en de ruimte te bieden om eerst de afbouw af te ronden.
Wanneer was bij uw ministerie bekend dat de exploitatie van de SS Rotterdam onrendabel zou zijn?
In de eerder genoemde brief van 28 maart 2008 van het CFV staat: «..... thans is uitgekomen op een mogelijke totale investering van € 157 miljoen waarbij Woonbron, als 100% eigenaar en 100% financier, het volledige risico draagt. Met een (volgens het forensisch rapport) totaal opgerekte exploitatie-uitkomst van € 118 miljoen zou dit op een verlies van € 39 miljoen kunnen uitkomen.» Derhalve was vanaf het eerste moment dat het CFV de casus onderzocht sprake van een onrendabele investering.
In het overleg met uw Kamer op 30 juni 2011 heeft toenmalig minister Donner aangegeven dat met de afwaardering van het schip tot € 80 miljoen voor zover hij dat kon overzien, de exploitatie sluitend zou worden, behoudens eventueel de rentelasten over het totale bedrag. Uit de stukken van de exploitatiemaatschappij De Rotterdam B.V. over 2010 en 2011 blijkt een positief resultaat. Het positieve resultaat is mede het gevolg van de financiële herstructurering (omzetting lening naar een kapitaalinbreng) die heeft plaatsgevonden, mede met het oog op het afstoten van het schip (en/of de BV’s) conform de met mijn ministerie gemaakte afspraken.
Ik hecht er aan op te merken dat het al dan niet rendabel zijn van de exploitatie van de ss Rotterdam niet van invloed is op de plicht van Woonbron om tenminste 80% van (de aandelen in) het schip te verkopen, aangezien de activiteiten op het schip grotendeels niet passen binnen het werkdomein van een woningcorporatie.
Wordt door het CFV systematisch toezicht gehouden op het inkopen van diensten c.q. het huren van accommodaties door woningcorporaties bij dochterondernemingen c.q. participaties? Zo nee, heeft het CFV wel de bevoegdheid voor dergelijk toezicht? Onderschrijft u dat beter inzicht in deze geldstromen wenselijk is? Zo ja, hoe groot is de omvang van deze geldstroom? Wordt er voor deze gevallen getoetst of de inkoop feitelijk een sluiksubsidie is, door een vergoeding te betalen boven de marktprijs?
Door het CFV wordt geen systematisch toezicht gehouden op activiteiten als het inkopen van diensten c.q. het huren van accommodaties door woningcorporaties bij dochterondernemingen.
Het CFV houdt op dit punt wel toezicht op de invloed die verbindingen uitoefenen op de financiële positie van woningcorporaties en het risicoprofiel van die verbindingen. In dit verband rapporteren corporaties onder meer over de omvang van de kapitaalinbreng, leningen, rekeningcourant en garanties die corporaties hebben uitstaan bij verbindingen.
Op basis van specifieke signalen heeft het CFV de mogelijkheid gericht extra informatie bij een corporatie op te vragen over bijvoorbeeld verbindingen van woningcorporaties. In het kader van deze casus is de aandacht met name gericht geweest op het afbouwen van de positie van Woonbron in het schip conform de eerdere gemaakte afspraken.
De overeenkomst die Woonbron heeft met de exploitant (Exploitatie Maatschappij BV) is gebaseerd op een aanbesteding in de markt. Van sluiksubsidie is om deze reden geen sprake.
Heeft de door uw voorganger aangestelde extern toezichthouder in 2010 vastgesteld2 of er in het geval van Woonbron/ss Rotterdam de facto sprake was van sluiksubsidie? Zo ja, waarom is er destijds niet direct actie ondernomen? Zo nee, is de toezichthouder op dit punt in gebreke gebleven? Waarom is na publicatie van het jaarverslag over 2010 van Rederij de Rotterdam niet door het CFV en/of door uw inspectie vastgesteld dat er sprake was van sluiksubsidie?
De externe toezichthouder heeft geen melding gemaakt van sluiksubsidies. Zoals hiervoor aangegeven is daarvan ook geen sprake geweest. De extern toezichthouder is derhalve op dit punt niet in gebreke gebleven.
De situatie bij het Slotervaartziekenhuis |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Onder welke voorwaarden heeft u in 2006 besloten dat Meromi Holding BV de eigenaar werd van het toen in nood verkerende Slotervaartziekenhuis? Kunt u een overzicht geven van de contacten, overleggen, toezeggingen en afspraken waar uw ambtenaren en uw ambtsvoorganger bij betrokken waren? Zo nee, waarom niet?1
Aan de overname is een door het College Sanering Zorginstellingen (CSZ) begeleide openbare en transparante biedingprocedure voorafgegaan. De toenmalige Minister van VWS heeft het CSZ verzocht de objectiviteit en de transparantie van het verkoopproces te waarborgen zodat andere bieders gelijke kansen hebben. Rondom dit proces is verschillende malen contact geweest tussen het ministerie van VWS en het Slotervaartziekenhuis. De toenmalige Minister en ambtenaren van VWS hebben met name verschillende malen tegenover het bestuur en de advocaten van het Slotervaartziekenhuis benadrukt dat het Slotervaartziekenhuis aan de WTZi moet voldoen. Een overzicht van relevante contacten geef ik hieronder.
Op 19 juli en 5 september 2006 informeerden ambtenaren het Slotervaartziekenhuis namens de toenmalig Minister van VWS dat het ziekenhuis gebonden is aan de regels van de WTZi en dat een eventuele toekomstige vervreemding van onroerend goed is onderworpen aan goedkeuring door het CSZ. De transactie waarvoor werd gekozen zorgde er immers voor dat het verschil tussen de overeengekomen prijs en de waardering van de totale schuldpositie door Meromi betaald werd en aan het eigen vermogen van het ziekenhuis werd toegevoegd. Het Slotervaartziekenhuis bleef onderworpen aan het regiem van de WTZi, met onder andere de winstklem. Dit werd ook besproken met CSZ. Op 13 september 2006 informeerde het Slotervaartziekenhuis de toenmalige Minister van VWS over de voorgenomen verkoop van het ziekenhuis aan Meromi. Op 18 september 2006 informeerde de toenmalige minister daarover de Tweede Kamer. Andere potentiële kopers zijn dan afgevallen, onder andere omdat zij in tegenstelling tot Meromi niet bereid waren een overbruggingskrediet te verstrekken om het voortsbestaan van het ziekenhuis op heel korte termijn te garanderen. In oktober 2006 informeerde het Slotervaartziekenhuis de toenmalige Minister van VWS over een bestuurswisseling. In dezelfde maand heeft de toenmalige Minister van VWS schriftelijk aangegeven inzicht te willen hebben in het interne toezicht en bestuur van Slotervaart. Slotervaart werd in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de governance zodanig was geregeld dat aan de WTZi werd voldaan en dat er geen winst werd uitgekeerd. Slotervaartziekenhuis heeft het ministerie van VWS daarop in december geïnformeerd over de wijze waarop het ziekenhuis aan de WTZi voldeed bij de omzetting van de stichting in besloten vennootschap (bv). Daarbij werden ook de statuten van het Slotervaartziekenhuis overlegd.
Ook hebben vertegenwoordigers van het ministerie van VWS en van het CSZ mondeling en schriftelijk antwoord gegeven op vragen die vertegenwoordigers van het Slotervaartziekenhuis gesteld hebben. Die vragen betroffen met name de wijziging van de toelating, de rol van het CSZ en de bereidheid van de toenmalige Minister om toegang tot het CSZ te bieden. De toenmalige Minister van VWS heeft de advocaten van het Slotervaartziekenhuis gevraagd deze antwoorden ter beschikking te stellen aan potentiële overnamekandidaten.
Aan het einde van de biedingprocedure heeft het CSZ geconstateerd, mede na advies over de waarde van het Slotervaatziekenhuis van externe experts en contra-experts, dat aan de voorwaarden van een transparant verkoopproces is voldaan. In een brief van 27 januari 2007 aan de Tweede Kamer schreef de toenmalige Minister op basis van het oordeel van het CSZ dat «Meromi tegen tenminste een marktconforme waarde de zeggenschap heeft verkregen.» Ook constateerde de toenmalige Minister op dat moment dat «de bv voldoet aan alle voorwaarden die gelden voor een toelating op grond van de WTZi« voldeed.
Daarna is het ministerie van VWS nog geïnformeerd over een statutenwijziging in 2008. Deze statutenwijziging betrof een aantal wijzigingen met betrekking tot de informatieuitwisseling tussen raad van bestuur en raad van toezicht. Over de meest recente wijziging is het ministerie van VWS niet geïnformeerd. Het ziekenhuis was hiertoe op basis van de WTZi of op basis van de eigen statuten ook niet verplicht.
Klopt het dat u toestemming hebt gegeven om van het Slotervaartziekenhuis een besloten vennootschap te maken onder voorwaarde dat er goedgekeurde statuten zouden komen? Kunt u aangeven wat die voorwaarden waren?
Voor een omzetting van de rechtsvorm van een zorgaanbieder is en was geen toestemming nodig. De toenmalige Minister van VWS heeft destijds benadrukt dat het Slotervaart ingeval het zou worden omgevormd tot een bv de WTZi toelating uitsluitend zou krijgen, indien het zou voldoen aan de wettelijke vereisten. Deze vereisten zijn onder andere het verbod op winstuitkering en de aanwezigheid van een onafhankelijk toezichthoudend orgaan. De toenmalige Minister constateerde op dat moment dat «de bv voldoet aan alle voorwaarden die gelden voor een toelating op grond van de WTZi« voldeed.
Is het waar dat de overnamesom van 1 euro hoger was geweest als de nieuwe eigenaar (Meromi Holding BV) van plan was geweest om het vastgoed apart te zetten van de ziekenhuisactiviteiten? Hoe hoog was de prijs van het ziekenhuis dan geweest?
De toenmalige Minister van VWS heeft geconstateerd op basis van adviezen van het CSZ en haar externe adviseurs, dat de prijs die betaald is op dat moment een marktconforme waarde was voor de overeengekomen transactie. Ik weet niet hoe hoog de prijs toen geweest zou zijn, als er een andere transactie had plaatsgevonden en of dat hoger zou zijn dan de transactie die toen is voltrokken.
Bent u bereid om alle bemoeienis (aanvragen, correspondentie, adviezen etc.) die het College Sanering Zorginstellingen (CSZ) heeft gehad met het Slotervaartziekenhuis omtrent het vastgoed naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het CSZ geeft wel inzicht in de uitkomst van verkoopprocessen, maar niet over de inhoud van het proces. Ik kan mij dit voorstellen omdat dergelijke bedrijfsvertrouwelijke informatie raakt aan de economische belangen van betrokkenen. Het CSZ heeft geconstateerd dat het bedrag in het bod op het Slotervaartziekenhuis marktconform was en heeft vastgesteld dat dit bod tot stand gekomen is in een open en transparant biedingsproces. Ik heb het CSZ gevraagd u deze aanvragen, correspondentie en adviezen toe te sturen, maar gezien de gevoeligheid van de informatie zal daar een speciale procedure voor gebruikt moeten worden.
Hoeveel publiek geld zit er in het Slotervaartziekenhuis?
Het Slotervaaartziekenhuis is in 1997 geprivatiseerd en in 2006 in een bv ondergebracht. Bij de overgang naar een bv is een marktconforme prijs betaald voor het geheel van het Slotervaartziekenhuis. Er is derhalve geen sprake van dat er publiek geld in het Slotervaartziekenhuis zit na die transactie, met uitzondering van eventueel later verkregen subsidies. De kopers van het Slotervaartziekenhuis hebben dan immers afgerekend en alle schulden overgenomen en zich er aan gecommitteerd na die transactie de wettelijke winstklem in acht te nemen. Het vastgoed mag ook daarna uitsluitend buiten de zorg verkocht worden na toestemming van het CSZ. Dat volgt uit de WTZi.
Ik heb niet kunnen vaststellen dat er na 2006 omvangrijke subsidies zouden zijn verstrekt. Dat laat onverlet dat het Slotervaartziekenhuis een lening heeft bij de Gemeente Amsterdam.
Klopt het dat er nieuwe aandeelhouders zijn ontstaan doordat Meromi Holding BV een deel van haar uitstaande schuld heeft verkocht aan derden? Hoeveel procent is er verkocht en aan wie?
Ik heb begrepen dat aandelen gekocht zouden zijn door een van de kapitaalverschaffers. Daardoor zou de uitstaande schuld verminderd zijn. Ik heb niet kunnen vaststellen hoeveel procent verkocht is. Op het moment is het geen openbare informatie wie de aandeelhouders van een bv zijn, tenzij er slechts één aandeelhouder is. In januari heeft het kabinet aangekondigd dat zij een wetsvoorstel voorbereidt om hier verandering in te brengen.2
Erkent u dat er een nieuwe situatie is ontstaan met meerdere aandeelhouders van het ziekenhuis waarmee de continuïteit van het ziekenhuis in het geding kan komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen dat het Slotervaartziekenhuis al meerdere aandeelhouders had voor 14 maart jl. In die zin is de situatie dan ook niet gewijzigd. Het hebben van een aantal aandeelhouders of privaatkapitaalverschaffers betekent niet dat de continuïteit van het ziekenhuis sneller in het geding komt. Het hebben van verschillende aandeelhouders kan juist ook zorgen voor stabiliteit in de financiering en een stabiel eigen vermogen.
Wat gaat u doen met deze nieuwe situatie? Gaat u toekijken hoe aandeelhouders het ziekenhuis mogelijk gaan opknippen in rendabele onderdelen met als doel onrendabele onderdelen af te stoten of failliet te laten gaan? Wat is hiervan het gevolg voor het ziekenhuis?
Ik vind het belangrijk dat er wordt toegezien op de randvoorwaarden. Dat betekent dat ik vind dat de kwaliteit en veiligheid in ziekenhuizen op orde moet zijn, dat de governance op orde moet zijn en dat cruciale zorg wordt doorgeleverd. De IGZ doet een onderzoek naar de vraag of aan de eisen van de WTZi is voldaan. Of aandeelhouders het ziekenhuis gaan opknippen is, voor zover mij bekend, op dit moment niet aan de orde.
Wat gebeurt er als de aandeelhouders hun geld terugtrekken uit het ziekenhuis? Welke garantie geeft u voor het voortbestaan van het ziekenhuis?
Aandeelhouders kunnen als zodanig niet hun geld terugtrekken uit een zorgaanbieder. Zij houden aandelen waarvoor zij aan de zorgaanbieder hebben betaald. Die aandelen kunnen zij eventueel verkopen aan andere aandeelhouders. Voor zo ver mij bekend worden op dit moment ook geen leningen die het Slotervaartziekenhuis heeft uitstaan opgeëist door de kapitaalverschaffers. Ik geef geen garantie voor het voorbestaan van individuele zorgaanbieders. Ik vind het ook veel meer van belang dat er garanties zijn voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van cruciale zorg. Dat wordt geregeld via de zorgplicht. Zorgverzekeraars zijn in eerste instantie aangewezen om de noodzakelijke zorg voor hun verzekerden in te kopen en te organiseren.
Erkent u dat er grote schade zal optreden in de werkgelegenheid in Amsterdam en de toegankelijkheid van de zorg, wanneer de aandeelhouders het ziekenhuis laten vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat er als gevolg van het opeisen van leningen acute financiële problemen ontstaan bij het Slotervaartziekenhuis. Ten aanzien van de continuïteit van cruciale zorg heb ik in de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg» van april 2011 uiteengezet hoe de overheid zal handelen met betrekking tot de continuïteit.
Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot het wetsvoorstel om winstuitkeringen (Kamerstukken 33 168) toe te staan? Wordt met dat wetsvoorstel de aandeelhoudersconstructie voor ziekenhuizen de nieuwe norm?
Momenteel is winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg verboden, ongeacht de rechtsvorm van de zorgaanbieder. De meeste ziekenhuizen hebben de vorm van een stichting, waarvoor winstuitkering te allen tijde is uitgesloten. Als een aanbieder van medisch specialistische zorg de rechtsvorm van een bv of die van een andere kapitaalvennootschap aanneemt, moet die rechtspersoon dus laten zien dat er geen winst wordt uitgekeerd, bijvoorbeeld door dat in de statuten te regelen.
Algemene ziekenhuizen, categorale ziekenhuizen en Zelfstandige Behandel Centra mogen na inwerkingtreding van de wet voorwaarden aan winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg – onder specifieke voorwaarden – winst gaan uitkeren. Dat kan zich echter pas voordoen als er sprake is van een kapitaalvennootschap zoals een bv of nv of van een coöperatie. Zoals in de toelichting van het wetsvoorstel is gemotiveerd is het niet waarschijnlijk dat dit de norm wordt. De verwachting is dat ongeveer 10 tot 15% van de aanbieders van medisch specialistische zorg in de komende jaren winst zal willen gaan uitkeren om op die manier kapitaal aan te trekken.
Op basis van het wetsvoorstel is aan winstuitkering een aantal voorwaarden verbonden. Winst mag worden uitgekeerd na een positieve beoordeling van vooraf gestelde minimumkwaliteitseisen door de IGZ. Winst mag worden uitgekeerd na een positieve beoordeling van de financiële reserves, volgens de geldende vennootschapsrechtelijke eisen. Winstuitkering mag nooit leiden tot continuïteitsproblemen in de liquiditeit, rentabiliteit en solvabiliteit. Winst mag pas worden uitgekeerd na het verstrijken van drie jaar na het moment van investeren, de zogenaamde «driejaarstermijn». In de nota van wijziging is aanvullend opgenomen dat winst niet mag worden uitgekeerd als het eigen vermogen uitgedrukt als percentage van het balanstotaal niet ten minste 20% is. Niet gerealiseerde winsten (boekwinsten als gevolg van herwaardering) mogen niet worden meegeteld. Deze «solvabiliteitseis» moet berekend worden voor de geconsolideerde groep. Zo kunnen schulden niet verstopt worden in een aparte bv. Op de berekening zijn de regels voor de jaarverslaglegging uit BW en WTZi van toepassing. Ook is daar geregeld dat winst niet mag worden uitgekeerd indien het resultaat uit normale bedrijfsuitoefening (dus exclusief buitengewone baten) niet tenminste drie achtereenvolgende jaren positief is. Door deze norm kan pas winst worden uitgekeerd indien een zorgaanbieder voor een langere periode structureel gezond is. Voor alle duidelijkheid, momenteel is winstuitkering door ziekenhuizen en ZBC’s verboden.
Is het in het belang van de ziekenhuiszorg in Amsterdam als het Slotervaartziekenhuis zou verdwijnen door een gevecht om de financiën en de macht tussen de private eigenaren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot de continuïteit vind ik het belangrijk dat cruciale zorg gegarandeerd is zodat de cruciale zorg voor patiënten toegankelijk blijft. Daartoe hebben zorgverzekeraars een zorgplicht en zal de overheid als ultimum remedium garant staan voor de levering van cruciale zorg. Op dit moment heb ik geen signalen dat de continuïteit van cruciale zorg in het geding is. Bovendien heb ik op dit moment geen aanwijzingen dat het Slotervaartziekenhuis op het punt staat te verdwijnen. Huisartsen moeten er op kunnen vertrouwen dat de geleverde zorg van een zorgaanbieder waarnaar zij doorverwijzen voldoet aan de gestelde kwaliteits- en veiligheidseisen. Daar ziet de IGZ op toe.
Wat is het oordeel van de patiënten over de ontstane situatie? Zijn zij blij als het ziekenhuis zou verdwijnen?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is het oordeel van de huisartsen over de ontstane situatie? Wat is hun oordeel over het functioneren en het bestaansrecht van het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u gelukkig met de afloop van het «avontuur» met private financiers als het ziekenhuis verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw oordeel over de relaties tussen toezichthouders, eigenaren en directie in de zakelijke en privésfeer zoals gemeld in de nieuwsbladen Parool en NRC?2 3
In 2010 is een (vernieuwde)Zorgbrede Governancecode door de Brancheorganisaties Zorg (BOZ) uitgebracht. 6 7 Het zijn de raad van bestuur en de raad van toezicht/commissarissen die verantwoordelijk zijn voor de governancestructuur en de naleving van de code (art. 2.1.3). Het is niet aan mij om een oordeel te geven of wel of niet aan de code is voldaan. De zorginstelling dient in zijn jaarverslag aan te geven welke van toepassing zijnde openbaar gemaakte normen zij hanteert voor goed bestuur en het afleggen van openbare verantwoording over haar beleid en activiteiten. Hierbij dient de Zorgbrede Governancecode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Op basis van het principe van «pas toe of leg uit» wordt in ieder geval aangegeven van welke normen uit de Zorgbrede Governancecode is afgeweken en waarom. Dit dient expliciet in de verslaggeving te worden opgenomen.8
Los van deze Zorgbrede Governancecode, ben ik van mening dat het toezichthoudend orgaan zodanig moet zijn samengesteld dat de leden ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. De WTZi verplicht deze onafhankelijkheid ook. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om de governance zo te organiseren dat dit het geval is. De IGZ is belast met het toezicht op de WTZi. Uit onduidelijkheden in de governance kunnen immers risico’s met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid voortvloeien. De IGZ houdt de ontwikkelingen met betrekking tot veiligheid en kwaliteit dan ook nauwlettend in de gaten. Als eerste stap heeft de IGZ op 19 maart jl. een inspectiebezoek aan het Slotervaartziekenhuis afgelegd. Tijdens dat bezoek is gesproken over de positie en de rol van de raad van bestuur in het licht van de ontwikkelingen bij het ziekenhuis. De inspectie heeft tijdens het bezoek geen signalen ontvangen dat de kwaliteit van zorg, de patiëntveiligheid en/of de continuïteit op dat moment anders was dan voor de statutenwijziging van 14 maart jl. De IGZ doet nu onderzoek naar mogelijke overtredingen op de WTZi.
Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de vraag of een zorgaanbieder voldoet aan de Zorgbrede Governancecode. Indien de IGZ echter een overtreding van de WTZi constateert dan zal worden opgetreden. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen.
In hoeverre wordt de Zorgbrede Governancecode door het Slotervaartziekenhuis geschonden?
Zie antwoord vraag 16.
Is hier sprake van c.q. de schijn van belangenverstrengeling tussen de directie, eigenaren en de toezichthouders c.q. Raad van Commissarissen?4
Zie antwoord vraag 16.
Is het waar dat een zus van directielid B. samenwoont met de heer M., die lid is van de Raad van Commissarissen? Hoe beoordeelt u dit gegeven in het kader van de Governancecode?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen de voorzitter van de Raad van Commissarissen de heer D. en het lid de heer Z. en de (mede)eigenaren van het Slotervaartziekenhuis, de familie S., die zakelijke banden met elkaar hebben gehad of nog hebben? Is een dergelijke (schijn van) belangenverstrengeling in strijd met de Governancecode?
Zie antwoord vraag 16.
In hoeverre zijn de huidige eigendoms- en toezichtsverhoudingen in strijd met afspraken die u in 2006 heeft gemaakt?
De betrokkenheid van de toenmalige Minister van VWS betrof, zoals hierboven aangegeven, het biedingsproces ten tijde van de overgang naar een bv. Vertegenwoordigers van het ministerie van VWS hebben er destijds immers op gewezen dat aan de wettelijke vereisten uit de WTZi moest worden voldaan. Deze vereisten bevonden zich met name op het terrein van de eigendomsverhoudingen (verbod op winstuitkering) en governance (onafhankelijkheid van de raad van toezicht). Of het Slotervaartziekenhuis nog voldoet aan de WTZi is, zoals ik hierboven ook opmerkte, onderworpen aan een onderzoek van de IGZ. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen.
Wie van de toezichthouders c.q. Raad van Commissarissen is verantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van het ziekenhuis? Welk lid heeft relevante kennis en ervaring in de zorg zoals de Governancecode bepleit? Hoe is het toezicht op dit terrein geborgd door het Slotervaartziekenhuis?
Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de vraag of een zorgaanbieder voldoet aan de Zorgbrede Governancecode. Indien er echter sprake is van een overtreding van de WTZi dan zal de IGZ op treden. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen.
Hebben de leden van de Raad van Commissarissen ook andere commissariaten? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven en past dit binnen de aangenomen wet om het aantal commissariaten bij instellingen voor de publieke sector zoals de zorg te beperken?
De wet bestuur en toezicht regelt over de gevolgen van het hebben van meer dan 5 commissariaten en toezichtfuncties het volgende.9 Een besluit tot benoeming van een persoon tot lid van de raad van toezicht leidt er toe dat de benoeming van de betrokkene hierdoor automatisch ongeldig wordt als de betrokkene het wettelijk toegestane aantal commissariaten en toezichthouderschappen overschrijdt. Voor de overgangssituatie is geregeld dat de beperking van het aantal commissariaten en toezichthoudende functies niet van toepassing is op benoemingen die voor de inwerkingtreding van de wet hebben plaats gevonden, maar wel bij een eventuele herbenoeming in die functie.
Indien de IGZ een overtreding van de WTZi constateert dan zal worden opgetreden. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen
Is het waar dat de ING-bank haar handen heeft afgetrokken van het Slotervaartziekenhuis en dat acute liquiditeitsproblemen dreigen? Wat betekent dit voor de betaling van de salarissen van het personeel in de directe toekomst?
Welke rol ziet u weggelegd voor de dominante zorgverzekeraar Achmea?
Welke consequenties verbindt u aan de huidige ontwikkelingen? Hoe borgt u de kwaliteit en continuïteit van het Slotervaartziekenhuis?
Ik vind het belangrijk dat we strikt toezien op de randvoorwaarden met name op het vlak van kwaliteit en veiligheid en daarmee verbonden governance. Naarmate zorgaanbieders meer eigen verantwoordelijkheid krijgen om zich zo te organiseren dat zij de patiënt in hun ogen optimaal kunnen bedienen, wordt toezicht op de randvoorwaarden belangrijker. De IGZ doet dan ook onderzoek en om in te kunnen grijpen indien dat nodig blijkt. Met betrekking tot de continuïteit vind ik het belangrijk dat cruciale zorg geleverd blijft zodat cruciale zorg voor de patiënten toegankelijk blijft. Ik heb op dit moment geen signalen dat de continuïteit daarvan in het geding is.
Het bericht dat het Integraal Kankercentum Zuid de ex-directeur 160.000 euro moet betalen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het Integraal Kankercentum Zuid (IKZ) de ex-directeur 160.000 euro moet betalen, geld wat opgebracht is door de Nederlandse belasting- of premiebetaler? 1)
De kantonrechter heeft bepaald dat de voormalig directeur van het IKZ een ontslagvergoeding ontvangt van € 160.000. Ik heb hier formeel geen positie in.
Wat is uw oordeel over het gedwongen vertrek van de directeur van het IKZ? Bent u van mening dat het ontslag van de directeur van het IKZ terecht is? Betreurt u niet dat u niet heeft ingegrepen op 20 december jl. om dit ontslag te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is in het algemeen gesproken triest voor de betrokkenen als een dienstbetrekking op een dergelijke manier eindigt. Dat gezegd hebbend, heb ik al meerdere malen te kennen gegeven dat ik niet ga over het ontslaan of aannemen van een directeur.
Deelt u de indruk dat het functioneren van de betreffende directeur helemaal niet ten grondslag lag aan het gedwongen vertrek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de Raad van Toezicht van het IKZ om te beoordelen of de betreffende directeur goed functioneert en hier eventueel consequenties aan te verbinden. Zoals ik al gezegd heb ga ik niet over het ontslag van een directeur.
Wat is uw oordeel over het feit dat door de Raad van Toezicht als reden voor ontslag in eerste instantie wordt aangevoerd dat de directeur de Letter of Intent niet wilde ondertekenen, omdat zij vond dat dit niet in het belang was van het IKZ, waarin zij recent door de kantonrechter in het gelijk is gesteld, en waarbij later bleek dat de handelwijze van de directeur, daarin gesteund door het personeel, juist heeft geleid tot wezenlijke aanpassingen?
Er is voor zover mij bekend geen directe relatie tussen het vertrek van de voormalig directeur en het niet willen ondertekenen van de letter of intent. Er was sprake van een vertrouwensbreuk tussen de directeur en haar Raad van Toezicht. Het klopt wel dat er later, na het vertrek van de voormalig directeur, nog aanpassingen zijn gedaan aan de letter of intent. Vervolgens is de letter of intent door beide partijen ondertekend op 28 februari 2013.
Welke rol heeft uw ministerie gespeeld? Is het waar dat uw ministerie op 27 november 2012 heeft gedreigd de financiering van het IKZ stop te zetten indien de Letter of Intent niet getekend werd? Ziet u hier een verband met het ontslag van de directeur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk verband?
Ik heb een jaar geleden al aan zowel het IKZ als het IKNL aangegeven dat de subsidie niet meer aan twee organisaties overgemaakt zal worden. Dat betekent niet dat het IKZ geen geld krijgt, het gaat alleen via een andere route. Voor 2013 is nu afgesproken dat beide organisaties het eerste half jaar nog een afzonderlijke subsidie ontvangen, zodat ze beide de tijd krijgen om de fusie op poten te zetten. De tweede helft van het jaar zal de subsidie volledig via het IKNL lopen. Wel heb ik toegezegd dat de verworvenheden van het IKZ en de regionale inbedding behouden moeten blijven. Hier zal bij het toekennen van de subsidie rekening mee gehouden worden.
Bent u van mening dat het vertrek van de directeur van het IKZ voorkomen had kunnen worden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat op die manier 160.000 euro was bespaard dat besteed had kunnen worden aan goede zorg of onderzoek zoals het IKZ dat nu al jaren naar volle tevredenheid doet om deze te borgen c.q. te bewerkstelligen?
Zoals ik al heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 ga ik niet over het ontslaan van een directeur.
Hoe beoordeelt u het handelen van bemiddelaar E. en de voorzitter van de Raad van Toezicht B. van het IKZ in dit conflict? Had een meer deëscalerende opstelling van beiden niet een dergelijke vertrekpremie kunnen voorkomen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De heer Eenhoorn is op verzoek van beide partijen, aangesteld om het fusie proces in goed banen te leiden. Ik ben erkentelijk voor zijn optreden dat heeft geresulteerd in een intentieverklaring tot fusie. De heer Eenhoorn was niet betrokken bij het conflict wat zich afspeelde. Een vertrouwensbreuk tussen de Raad van Toezicht en de voormalig directeur heeft uiteindelijk geleid tot het vertrek van de voormalig directeur. Daar staat de heer Eenhoorn buiten. Ik heb geen opvattingen over het handelen van de Raad van Toezicht in deze, ik ga niet over het aanstellen of ontslaan van directeuren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het fusietraject? Is er wel zicht op een fusie waar ook het IKZ naar tevredenheid op de haar eigen karakteristieke wijze, dicht op het veld, erg patiëntgericht en met veel maatschappelijke subsidies kan functioneren en belangrijke werkwijzen en netwerken behouden kunnen blijven?
Beide partijen zijn in overleg over het vormgeven van een nieuwe organisatie en de inbedding van de verworvenheden van het IKZ in deze organisatie. Ik verwacht dat beide partijen 1 juli 2013 gefuseerd zijn tot één landelijke organisatie zoals afgesproken is.
Wordt het niet eens tijd dat er hoogwaardige adviseurs van oncologische, epidemiologische, patiëntgeoriënteerde en informatiekundige huize advies uitbrengen over de gewenste onafhankelijke werkwijze voor het realiseren en benutten van de kankerregistratie voor een optimale kwaliteit van zorg, strokend met de uitkomsten en adviezen van het door de EU (Directoraat Research & Innovatie) in het kader van het 7de kaderprogramma gesubsidieerde Eurocourse project waarvan het IKZ de coördinator was? Bent u bereid dit op gang te brengen?
Ik ben het met u eens dat het optimaal benutten van de kankerregistratie van groot belang is. In de intentieverklaring tot fusie worden ook doelen genoemd met betrekking tot een goede inrichting van de kankerregistratie. Ook het KWF heeft mij laten weten dat het belangrijk is dat de nationale kankerregistratie maximaal gebruikt wordt (en zodanig wordt ingericht) voor het verkrijgen van inzicht in de kwaliteit van de oncologische zorg en voor het bevorderen van de kwaliteit van de oncologische zorg.
Het IKNL stelt momenteel een Raad van Advies samen met adviseurs uit het oncologische wetenschappelijke veld die een onafhankelijke rol gaan spelen bij het benutten van de kankerregistratie. Ook het IKZ is bij dit project betrokken.
De rechterlijke uitspraak dat de uitvoering van de huishoudelijke zorg in Emmen niet aan de wet voldoet |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op de uitspraak van de rechter waarin wordt geoordeeld dat de voorliggende schoonmaakvoorziening in het Wmo-beleid van de gemeente Emmen in strijd met de wet is?1
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Assen inzake het beroep dat een inwoner van Emmen had aangespannen tegen de gemeente Emmen (LJN: BZ 4141). De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de inhoud van het gemeentelijk beleid met betrekking tot huishoudelijke hulp, maar wel over de wijze waarop de gemeente dit beleid in de specifieke situatie tot uitvoering heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank voldeed de uitvoering in deze specifieke situatie niet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
De uitspraak wordt primair door de gemeente Emmen maar uiteraard ook door mij nader bestudeerd. Ik heb de gemeente verzocht mij haar analyse te doen toekomen en mij te informeren over de vervolgacties. De gemeente Emmen heeft aangegeven niet in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De vier cliënten die beroep aantekenden ontvangen een nieuw besluit. Dit geldt ook voor nieuwe cliënten die vanaf 1 januari 2013 gebruik maken van de «algemene voorziening schoonmaakondersteuning». Hierin staat of iemand toegelaten wordt. Daarbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter oordeelt dat het aanbieden van een algemene voorziening niet past omdat er onvoldoende gekeken wordt naar de zorgbehoefte van de burger die aanklopt in het kader van het compensatiebeginsel?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat uw oordeel «Het is zeker niet in strijd met de wet om dat (het uitvoeren van de compensatieplicht) op twee manieren te doen, namelijk door een algemene voorziening te treffen waarvan burgers gebruik kunnen maken en vervolgens op individueel niveau afspraken te maken over de aanvullingen die nodig zijn» onjuist is geweest? Zo nee, waarom niet?2
Het oordeel van de rechtbank geeft voor mij geen aanleiding om op mijn eerdere uitspraak terug te komen. De gemeente Emmen hanteert sinds 1 januari 2013 een nieuw beleid ten aanzien van het verstrekken van huishoudelijke hulp: deze wordt niet langer per definitie als individuele voorziening verstrekt maar in de vorm van een algemene voorziening die «schoonmaakondersteuning» wordt genoemd. Indien deze algemene voorziening in een individuele situatie onvoldoende de beperkingen van betrokkene compenseert, wordt – op aanvraag – een individuele beoordeling gemaakt en maatwerk geleverd.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 2 heb opgemerkt heeft de rechtbank zich niet over de (on)mogelijkheid van het aanbieden van huishoudelijke hulp als algemene voorziening uitgesproken, maar over de zorgvuldigheid van de uitvoering in de concrete situatie.
Staat u nog steeds achter uw woorden dat «dit kabinet van mening is dat gemeenten zich dienen te houden aan de wet» en bent u bekend met de uitspraken van de Algemene Rekenkamer dat het Rijk systeemverantwoordelijk blijft ook na een overheveling van taken? Zo ja, hoe gaat u de wet handhaven? Zo nee, waarom niet?3 4
Ik sta nog steeds achter mijn woorden. Ik ben verantwoordelijk voor het systeem van de Wmo en zoals ik mijn brief van 18 februari 2013 (TK 2012 – 2013, 29 538, nr. 142) aan uw Kamer heb aangegeven, kan en zal ik vanuit die rol zo nodig ingrijpen indien wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als besluiten in strijd zijn met het recht of algemeen belang. Uitgangspunt van de Wet Revitalisering Generiek Toezicht is wel het vertrouwen dat een bestuurslaag zijn taken goed uitoefent en dat de horizontale verantwoording op orde is. Het is primair aan gemeenten om zorg te dragen voor het respecteren en uitvoeren van wettelijke kaders in beleid en tot correctie over te gaan indien is gebleken dat dit onvoldoende het geval is.
Hoe oordeelt u over de ontkenning van de gemeente Emmen dat zij op de vingers zijn getikt door de rechter? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gemeente Emmen zich zo spoedig mogelijk aan de wet houdt en het beleid aanpast?5
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 2 heb opgemerkt, is het primair aan de gemeente Emmen om de uitspraak te analyseren en de noodzakelijke vervolgacties, zowel in deze concrete situatie als voor het gemeentelijk beleid en uitvoering daarvan te bepalen. Ik ga er van uit dat de gemeente Emmen de consequenties van de uitspraak voor de overige betrokken cliënten zorgvuldig in kaart zal brengen en op eigen initiatief corrigerende acties zal ondernemen. De gemeente heeft mij geïnformeerd dat te gaan doen.
Op welke manier zal de gemeente Emmen volledig rekening houden met de persoonskenmerken en krijgt bijvoorbeeld deze eiseres weer het aantal uren dat zij nodig heeft, omdat de rechtbank schrijft: «Uit niets blijkt dat deze toegekende voorziening schoonmaakondersteuning rekening houdt met de persoonskenmerken, de behoeften en met de capaciteit van eiseres om zelf in maatregelen te kunnen voorzien. Immers, eerst nadat een aanvraag om een individuele voorziening is gedaan wordt hiernaar onderzoek verricht en een besluit genomen. Dit klemt in het geval van eiseres te meer, nu zij in het bestreden besluit is geïndiceerd voor huishoudelijke hulp naar een omvang van 4 uur en 35 minuten, terwijl volgens de beleidsregels de schoonmaakondersteuning 2,5 uur bedraagt.»?6
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het wenselijk dat alle bijna 5000 inwoners van de gemeente Emmen, die zorg nodig hebben, naar de rechter moeten stappen om op die manier te krijgen wat ze nodig hebben? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen?7
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat u zetten om gemeenten die naar voorbeeld van de gemeente Emmen handelen en van plan zijn om mensen met lichte huishoudelijke verzorging categoriaal terug te zetten naar 1 uur? (regio Kennermerland)
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten zelf om jurisprudentie die betrekking heeft op wetgeving waar zij uitvoeringsverantwoordelijkheid voor heeft te volgen en, waar nodig, hun beleid daarmee in overeenstemming te brengen. Wel zal ik de VNG vragen om gemeenten te informeren over deze uitspraak, zodat gemeenten in voorkomende gevallen hier rekening mee kunnen houden bij het opstellen en uitvoeren van beleid.
Bent u bereid om de uitspraak van de rechter te verspreiden onder gemeenten om hen af te houden van het overtreden van de wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “Inwoners EU hebben recht op uitkering” |
|
Barry Madlener (PVV), Roland van Vliet (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Inwoners EU hebben recht op uitkering»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bizar is dat zolang er twijfel bestaat aan de rechtmatigheid van het verblijf van een EU-burger er volgens de Centrale Raad van Beroep toch aanspraak op een bijstandsuitkering kan worden gemaakt? Zo neen, waarom niet?
De recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep bevestigen dat een beroep op bijstand door een EU-burger die onvoldoende middelen van bestaan heeft, kan leiden tot de beëindiging van het verblijfsrecht. De Centrale Raad verduidelijkt in zijn uitspraken de bevoegdheidsverdeling tussen de gemeenten (die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand) en de IND (die toetst of het beroep op bijstand gevolgen heeft voor het verblijfsrecht). Voorts is het uitgangspunt van de EU-richtlijn vrij verkeer van personen dat een EU-burger in een EU-gastland verblijfsrecht heeft totdat de bevoegde instanties in het EU-gastland vaststellen dat er geen verblijfsrecht (meer) bestaat. Het oordeel van de Centrale Raad is naar mijn mening dan ook niet bizar, maar in lijn met het standpunt van het kabinet, zoals onder meer uiteengezet in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Fritsma en Van Vliet2.
In deze antwoorden is uitgelegd dat EU-burgers die langer dan drie maanden rechtmatig in Nederland willen verblijven, dienen te voldoen aan de voorwaarden van de Richtlijn vrij verkeer van personen. Dit betekent onder meer dat zij moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat zij een beroep doen op het sociale bijstandsstelsel. Op grond van deze richtlijn leidt een beroep op de bijstand, indien de EU-burger hier langer verblijft dan drie maanden, niet automatisch tot verblijfsbeëindiging.
Of na een beroep op bijstand door een EU-burger tot verblijfsbeëindiging kan worden overgegaan, hangt af van een individuele belangenafweging. Indien de gemeente twijfelt of het ontvangen van de bijstand gevolgen heeft voor het verblijfsrecht moet zij dit voorleggen aan de IND, die in tegenstelling tot de gemeente, bevoegd is tot deze beoordeling.
Indien de EU burger eerder heeft gewerkt, kan ingevolge de richtlijn het verblijfsrecht in bepaalde gevallen niet meer worden beëindigd wegens beroep op bijstand, of pas nadat zes maanden bijstand is ontvangen.
Indien het beroep op de bijstand leidt tot verblijfsbeëindiging, dient de EU-burger Nederland te verlaten.
Hoe is het mogelijk dat aan EU- onderdanen bijstandsuitkeringen worden verstrekt terwijl een inkomenseis van toepassing is? Wat gaat er mis met het handhaven van deze inkomenseis op grond waarvan bijstand juist onthouden kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat voortaan geen bijstandsuitkeringen worden verstrekt aan mensen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben c.q. aan een inkomenseis moeten voldoen? Zo neen, waarom niet?
Mensen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, hebben geen recht op bijstand. Zoals in antwoord 2 is aangegeven beschikken EU-burgers die in Nederland wonen, doch niet langer voldoen aan de voorwaarden van artikel 7 van de EU-richtlijn (o.a. inkomenseis), niet langer over verblijfsrecht nadat dit door de IND is vastgesteld. Uit de Richtlijn volgt dat de IND een individuele belangenafweging moet maken en dat het geen automatisme is. Zodra het verblijfsrecht is beëindigd, bestaat er alleen om deze reden al geen recht op bijstand.
Kunt u toezeggen dat alle uitkeringen die na toetsing ten onrechte aan vreemdelingen blijken te zijn uitbetaald tot op de laatste cent worden teruggevorderd? Zo neen, waarom niet?
De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan de gemeenten. In dit kader hebben de gemeenten de verantwoordelijkheid voor het terugvorderingbeleid van verstrekte bijstand.
Het bericht dat de uitkering van een kankerpatiënte is gestopt omdat haar vriend te vaak langskwam |
|
John Kerstens (PvdA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Regels zijn regels, kanker of geen kanker»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Vindt u het ook onwenselijk dat de uitkering van een kankerpatiënte is gestopt omdat haar vriend te vaak langskwam voor ondersteuning?
De Wet werk en bijstand (WWB) biedt mij geen ruimte om een uitspraak te doen over de stopzetting van een bijstandsuitkering in een individuele situatie. De WWB is gedecentraliseerd en wordt uitgevoerd door de gemeenten. Het college van burgemeester en wethouders verantwoordt zich tegenover de gemeenteraad over de uitvoering van de wet in volle omvang.
In hoeverre dwingt wetgeving en/of jurisprudentie tot het stopzetten van de uitkering in dergelijke gevallen? Of is dit een besluit dat binnen de discretionaire bevoegdheid van de gemeente valt?
Van een gezamenlijke huishouding is volgens de wet sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (huisvestingscriterium) en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (verzorgingscriterium) (artikel 3, derde lid, van de WWB). Het aantal dagen en nachten dat samen wordt doorgebracht is van belang voor de beoordeling van het huisvestingscriterium. Op grond van de jurisprudentie en de uitvoeringspraktijk is het feitelijk verblijf in een woning een belangrijk criterium bij de beoordeling of er sprake is van het hoofdverblijf. Onder feitelijk verblijf wordt verstaan de tijd dat een belanghebbende feitelijk in een woning verblijft.
Als aan beide criteria is voldaan, kan een gezamenlijke huishouding worden aangenomen. In dat geval worden de ongehuwd samenwonenden qua rechten en plichten gelijkgesteld aan gehuwden. Dit betekent dat bijvoorbeeld het inkomen en vermogen van de partner meetelt voor de middelentoets in de bijstand. Een en ander kan gevolgen hebben voor het recht op en de hoogte van de bijstand.
De gemeente stelt op basis van objectieve feitelijke omstandigheden in het individuele geval vast of aan het huisvestingscriterium en het verzorgingscriterium wordt voldaan en er dus sprake is van een gezamenlijke huishouding. De op dit punt gevormde jurisprudentie biedt daarvoor handvatten. Kern van de jurisprudentie is dat het uiteindelijke oordeel het resultaat is van een afweging van alle factoren, die uitsluitend in het individuele geval kan plaatsvinden.
Naast deze individuele afweging van alle factoren dient het college invulling te geven aan het individualiseringsbeginsel, dat inhoudt dat het college de bijstand dient af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende (artikel 18, eerste lid, van de WWB).
Zijn er maatregelen mogelijk om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen?
Ook bij de beantwoording van deze vraag kan ik, direct noch indirect, in individuele situaties treden. Voor belanghebbenden die het niet eens zijn met de beslissing van de gemeente staan de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open. In algemene zin geldt dat ik vertrouwen heb in de wijze waarop de colleges invulling geven aan de taken en bevoegdheden die de WWB aan hen heeft toevertrouwd, alsmede in de rol die de gemeenteraad en de rechtspraak in deze spelen.
Het bericht "Uitstoot ammonia bij BASF in De Meern” |
|
Jaco Geurts (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitstoot ammonia bij BASF in De Meern»?1
Ja.
Is het waar dat de productie stilgelegd is, omdat de veiligheid niet meer geborgd is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de gemeente heeft op 21 maart 2013 met bestuursdwang de installatie stilgelegd omdat er geen zekerheid was dat de norm uit de vergunning niet opnieuw zou worden overschreden bij het opnieuw opstarten van de installatie. Dit was nodig nadat zich op zondag 17 maart 2013 emissies van stikstofoxiden en ammoniak hebben voorgedaan bij BASF.
Op 2 april 2013 is de bestuursdwang door de gemeente Utrecht opgeheven.
De Inspectie SZW heeft geen bedrijfsonderdelen stilgelegd naar aanleiding van het incident van 17 maart 2013 aangezien de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak niet zodanig was dat de veiligheid van de werknemers in gevaar is geweest.
Welke inspecties zijn de afgelopen vijf jaar door het bevoegd gezag uitgevoerd (onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport en haar rechtsvoorgangers, de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en daarvoor de Arbeidsinspectie, provincie en gemeente) en welke overtredingen van vergunningen en wetten zijn daarbij geconstateerd?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet niet toe op het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO). Wel heeft de ILT controles uitgevoerd in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De ILT heeft een intentieverklaring getekend om te komen tot een handhavingsconvenant met BASF Nederland. Dit betreft vier vestigingen van BASF waarvan de vestiging in De Meern er één is.
De ILT heeft in september 2012 een audit uitgevoerd op het gebied van vervoer gevaarlijke stoffen bij BASF in De Meern en de overige vestigingen. Het eindoordeel van de audit bij De Meern was onvoldoende om te komen tot een convenant.
BRZO-inspecties hebben van 2008 tot en met 2012 jaarlijks plaatsgevonden. Deze BRZO-inspecties worden gezamenlijk uitgevoerd door Inspectie SZW met het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning (de gemeente Utrecht) en de Veiligheidsregio. De tabel in de bijlage1 toont het overzicht van geconstateerde overtredingen en de afhandeling.
Naast de jaarlijkse controles op basis van het BRZO heeft de gemeente Utrecht er begin 2011 voor gekozen om met integrale controles de veiligheid bij BASF in kaart te brengen. Er is daarbij door een integraal inspectieteam gecontroleerd op: de Wet milieubeheer met onderliggende vergunningen, het Bouwbesluit en verleende bouwvergunningen, het toenmalige Gebruiksbesluit, verleende gebruiksvergunningen en brandveiligheidseisen. Deze integrale controles hebben geleid tot een lijst van tekortkomingen van 107 punten. Het betreft overtredingen ten aanzien van de brandcompartimentering binnen de inrichting, constructie-eisen, vluchtroutering, sprinklerinstallatie, brandveiligheid, (opslag gevaarlijke stoffen) en onderhoud en keuring van installaties en tanks.
Er zijn in 2011 en 2012 waarschuwingen en dwangsombeschikkingen afgegeven.
Tot op heden heeft BASF voldaan aan de gestelde begunstigingstermijnen.
Welke maatregelen en sancties zijn naar aanleiding daarvan opgelegd? Kunt u een overzicht geven van de boetes, waarschuwingen en andere maatregelen die in de afgelopen vijf jaar door het bevoegd gezag aan BASF de Meern zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Van welke gevaarlijke stoffen (zoals ammonia en stikstofoxiden) is bekend dat zij gelekt zijn vanuit BASF de Meern in die periode en in welke hoeveelheden op welk moment? Is daarbij op enig moment sprake geweest van gezondheids- of veiligheidsrisico's voor personeel en omwonenden?
De omgevingsvergunning van BASF staat de emissie van onder andere ammoniak en stikstofoxiden toe. Door de gemeente is in een aantal gevallen vastgesteld dat de emissienorm van de vergunning is overschreden.
20 augustus 2009: stikstofoxidenemissie 120 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
31 augustus 2009: stikstofoxidenemissie 337 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
15 september 2011: ammoniakemissie 150 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
28 februari 2012: stikstofoxidenemissie 1000 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
23 oktober 2012: ammoniakemissie 171 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
17 maart 2013: ammoniakemissie 125 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
Volgens de gemeente Utrecht is daarbij nooit sprake geweest van gevaar voor de volksgezondheid. Dit is afgestemd met de GG&GD.
De Inspectie SZW geeft aan dat er geen veiligheidsrisico’s zijn geweest voor het personeel.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Leefomgeving op 3 April 2013?
Met mijn brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1853) heb ik aangegeven dat beantwoording van deze vragen meer tijd zou vergen.
Het bericht dat de Amerikaanse autoriteiten onderzoek doen naar de mogelijke corruptie bij Microsoft |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Onderzoek corruptie bij Microsoft»1, waarin wordt belicht dat de Amerikaanse autoriteiten onderzoek doen naar mogelijke corruptie bij Microsoft?
Het is een goede zaak dat de Amerikaanse autoriteiten een vermoeden van fraude onderzoeken.
Sluit u uit dat Microsoft ook in Nederland overheidsfunctionarissen heeft omgekocht of benaderd om software-contracten binnen te slepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van omkoping is mij niets bekend. Overigens is contact tussen overheidsfunctionarissen en bedrijven een normale zaak.
Heeft u reeds contact gehad met buitenlandse collega-ministers en/of de Amerikaanse overheid om informatie in te winnen over dit mogelijke corruptieschandaal?
Nee. Lopende het Amerikaanse onderzoek is er geen aanleiding om informatie in te winnen.
Kunt u aangeven welke invloed Microsoft heeft gespeeld bij Nederland Open In Verbinding (NOiV)? Is er contact geweest en zo ja, welk?
Het programmabureau NOiV heeft contact gehad met zeer veel bedrijven over het NOiV-beleid, waaronder ook Microsoft. In overleg met leveranciers is het Leveranciers Manifest Open Standaarden opgesteld. Dit is door bijna 40 leveranciers ondertekent, Microsoft behoort daar niet toe.
Het dreigende collectieve ontslag bij Prins Dokkum |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voorgenomen collectieve ontslag bij Prins Dokkum door beleidswijzigingen van het Noorse moederbedrijf Saferoad?1
Ja
Wat is de juridische waarde van de werkgaranties die Saferoad in 2010 heeft afgegeven bij de overname van het nog steeds winstgevende Prins Dokkum?
Wat de juridische waarde is van de werkgaranties die Saferoad in 2010 heeft afgegeven bij de overname van Prins Dokkum is afhankelijk van de bepalingen die in die werkgarantie zijn opgenomen, de daarbij gehanteerde formuleringen en de juridische vormgeving. Relevant is ondermeer of sprake is van een absolute werkgarantie of van een streven tot behoud van werk en of in bepaalde nader omschreven omstandigheden kan worden afgeweken van de werkgarantie. Het is niet aan mij om verdere uitspraken te doen over de juridische waarde van de werkgarantie in dit individuele geval. Wel kan ik opmerken dat de UWV-ontslagprocedure zich in een beginfase bevindt en nog niet duidelijk is of een werkgarantie is afgegeven en zo ja, wat de inhoud en strekking daarvan is.
Worden afgegeven werkgaranties bij een collectieve ontslagaanvraag meegewogen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij het al dan niet verlenen van toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen toetst UWV aan de hand van het Ontslagbesluit of het ontslagmotief aannemelijk is. In de beleidsregels van UWV bij de ontslagprocedure zijn de criteria die worden gehanteerd nader uitgewerkt. Wanneer tijdens de ontslagprocedure blijkt dat er een werkgarantie is afgegeven, dan wordt deze bij de beoordeling van de bedrijfseconomische noodzaak van het ontslag betrokken. Uiteraard zijn de inhoud en juridische vormgeving van de werkgarantie uiteindelijk bepalend voor de mate waarin de werkgarantie meeweegt en de eventuele consequenties daarvan.
Wordt bij collectieve ontslagaanvragen van een besloten vennootschap (bv) alleen gekeken naar de situaties in deze bv of worden de situaties van de andere bv’s van het moederbedrijf meegewogen? Zo ja, hoe vindt deze afweging plaats?
Bij de beoordeling van ontslagaanvragen om bedrijfseconomische redenen wordt onder meer bezien of er een bedrijfseconomische noodzaak aanwezig is voor ontslag en of herplaatsing van de betrokken werknemers mogelijk is.
Bij de beoordeling van de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag wordt gekeken naar de onderneming waarbij de voor ontslag voorgedragen werknemers in dienst zijn. Indien uit de cijfers van de onderneming blijkt dat deze weliswaar tot een in haar geheel winstgevende groep behoort, maar zélf verliesgevend is en voor de toekomst weinig winstperspectieven heeft, kan het redelijk zijn dat de werkgever passende maatregelen treft, activiteiten reorganiseert en zo nodig op personeelskosten bezuinigt. Het feit dat het concern in zijn geheel in een florissante positie verkeert, doet hieraan niet af.
Wat betreft herplaatsing geldt dat alles wat binnen een redelijk bereik van de werkgever ligt van hem mag worden gevergd. Is de onderneming bijvoorbeeld onderdeel van een concern dan mag verwacht worden dat de werkgever onderzoekt of herplaatsing bij een zusteronderneming binnen het concern mogelijk is. Per werkgever zullen de mogelijkheden divers zijn; de aard en omvang van de organisatie zijn hierbij relevant. Hebben de bv’s bijvoorbeeld eenzelfde directie, dan is sprake van een geheel andere relatie dan wanneer de bv’s geheel onafhankelijk van elkaar opereren. De omstandigheden van het betrokken bedrijf zijn maatgevend; het gaat om de individuele situatie.
Hoe worden garanties die worden afgegeven bij overnames meegenomen bij de beoordeling van collectieve ontslagen in het algemeen?
Hoe garanties die zijn afgegeven worden meegenomen bij de beoordeling van collectieve ontslagen is afhankelijk van de aard van de garantie. Kortheidshalve verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.