Mogelijke misbruik van de tegenprestatie bij het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten de normen voor de tegenprestatie in de bijstand overschrijden en de uitspraak van de rechter dat een aanbod om 32 uur per week als algemeen medewerker te worden aangesteld niet als een tegenprestatie naar vermogen kan worden aangemerkt.?1 2
Ik verwijs U voor mijn reactie naar mijn brief aan uw Kamer van 9 april jl. (Kamerstukken 30 545, nr. 121) waarin ik een reactie geef op het Zwartboek FNV en de uitzending van Nieuwsuur over werken in de bijstand.
Bent u – gezien de uitwassen in gemeenten – bereid de tegenprestatie in de bijstand te schrappen of tenminste de voorwaarden te verduidelijken opdat eerlijk werk en eerlijk loon voorop komt te staan bij het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de gerechtelijke uitspraak?
Ik ben niet van plan om de tegenprestatie zoals opgenomen in de WWB te schrappen. Ik ben van mening dat de voorwaarden die in de wet zijn opgenomen helder zijn. De rechter is in de uitspraak van 25/2/2013 tot een duidelijke afweging gekomen en ik zie dan ook geen reden om de voorwaarden verder te verduidelijken.
Wat is uw mening over het idee om de voorwaarden voor de tegenprestatie – zoals opgenomen in de notitie van de minister «wat gaat er veranderen in de WWB» – op te nemen in de Wet Werk en Bijstand, zodat voor iedere gemeente duidelijk is, dat de werkzaamheden van een tegenprestatie een paar uur per dag of per week behelzen en deze werkzaamheden niet voor langere tijd mogen worden uitgevoerd?3
De notitie van het ministerie van SZW op het Gemeenteloket waarnaar u verwijst is opgesteld om gemeenten voor te bereiden op de invoering van de tegenprestatie in de WWB. De inhoud van de passage over de tegenprestatie sluit aan bij de wettelijke bepalingen. Ik zie dan ook geen reden om de wettelijke bepalingen aan te vullen met een zelfde boodschap.
Bent u bereid om voor gemeenten een verplichting in te voeren de werkzaamheden voor de tegenprestatie in een overeenkomst met de bijstandsgerechtigde vast te leggen opdat rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden duidelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De rechten en plichten met betrekking tot de tegenprestatie zijn duidelijk vastgesteld in de WWB. Conform de WWB bepaalt het college aan de hand van de individuele omstandigheden en de beschikbare aangeboden maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie. Ik vind het niet passen om in de wet nadere bepalingen op te nemen over de wijze van uitvoering door gemeenten.
Zijn gemeenten verplicht om bij uitvoering van de tegenprestatie rekening te houden met de individuele omstandigheden van bijstandsgerechtigden en deze vooraf te bespreken door middel van een werkcoach met bijstandsgerechtigden? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat gemeenten stoppen met het aanbieden van een standaard overeenkomst in het kader van de tegenprestatie?
Zie het antwoord op vraag 4. De wijze waarop de gemeente de afweging maakt rond het opleggen van de tegenprestatie is een kwestie van uitvoering. Gemeenten hebben daarin beleidsvrijheid. Van het bestuur van Orionis Walcheren heb ik begrepen dat zij naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Breda hun uitvoeringsregels en de overeenkomst zullen aanpassen. Naar aanleiding van deze casus zie ik geen reden om verdere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat reguliere werkplekken en CAO’s onder druk worden gezet, wanneer bijstandsgerechtigden via een tegenprestatie reguliere werkzaamheden verrichten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om gemeenten die zich hier schuldig aan maken, te stoppen?
Een tegenprestatie is geen regulier werk. De wet is daar heel duidelijk over. Het is de verantwoordelijkheid van het college en vervolgens van de gemeenteraad om te bewaken dat de tegenprestatie additionele werkzaamheden betreft. De afwegingen en eventueel debat hierover dienen op lokaal niveau plaats te vinden. Cliënten en hun vertegenwoordigers hebben via cliëntenparticipatie de mogelijkheid om actief daaraan deel te nemen.
Kunt u een definitie geven van «onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden en werkzaamheden die bijstandsgerechtigden bij Orionis in het kader van een tegenprestatie moeten verrichten op straffe van een korting op de uitkering hieraan toetsen?4
De wetgever spreekt van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Het gaat dus om werkzaamheden die een maatschappelijk belang dienen. De precieze invulling daarvan is afhankelijk van de aanwezigheid van maatschappelijk nuttige werkzaamheden in een gemeente. Uit de uitspraak van de Rechtbank Breda blijkt dat in het aanhangig gemaakte geval geen omschrijving werd gegeven van de door betrokkene te verrichten werkzaamheden.
Hoe verhoudt de tegenprestatie in de bijstand zich tot artikel 4 EVRM (verbod van slavernij en dwangarbeid) en het ILO-verdrag nr. 29 (gedwongen arbeid)?5
Bij de tegenprestatie gaat het, zoals ik heb toegelicht in het antwoord op de voorgaande vraag, om het verrichten van kortdurende onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Zoals in de Memorie van Toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Kamerstukken II 2010/11, 32 815, nr. 3, p. 15–16 en nr. 7, p. 52) is aangegeven, gaat het om een nieuwe burgerlijke verplichting en niet om dwangarbeid, verplichte arbeid of gedwongen arbeid in de zin van genoemde verdragen. Het ILO-verdrag spreekt van burgerlijke verplichtingen als het gaat om diensten, uitgevoerd in het onmiddellijk belang van de gemeenschap en diensten, die uit dien hoofde beschouwd kunnen worden als normale, op de leden van de gemeenschap rustende, burgerlijke verplichtingen, op voorwaarde dat de bevolking zelf of haar rechtstreekse vertegenwoordigers het recht hebben zich uit te spreken over de noodzakelijkheid van die diensten. De tegenprestatie stemt daarmee overeen. In het geval van de tegenprestatie gaat het om het opleggen van burgerlijke verplichtingen of kleine gemeenschapsdiensten, aan uitsluitend inwoners die aangewezen zijn op uitkeringen die bekostigd worden uit de algemene middelen. Daarnaast geldt nog de beperkende voorwaarde dat de verplichtingen slechts «naar vermogen» kunnen worden opgelegd.
Staat u samen met voormalig PvdA-kamerlid Spekman achter het credo van de FNV, «Gelijk werk, gelijk loon» en bent u met uw partijgenoot van mening dat invoering van de tegenprestatie op deze manier «totale ondermijning van het minimumloon is» en de PvdA «absoluut niet voor een tegenprestatie in de bijstand is»?6
Zie het antwoord op vraag 6. De tegenprestatie betreft additionele maatschappelijk nuttig werkzaamheden. Als tegenprestatie voor de uitkering. Er is dan dus sprake van een uitkering, niet van een (minimum) loon. Ik ben van mening dat iedereen naar vermogen zijn steentje kan bijdragen aan de samenleving wanneer hij tijdelijk een bijstandsuitkering heeft. Mensen blijven op deze manier betrokken bij de samenleving.
Bent u bereid om ondernemingsraden van een instelling of bedrijf te informeren wanneer bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering, via een participatieplaats of langs de weg van een tegenprestatie voor bijstand te werk worden gesteld bij hun bedrijf of instelling? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij ondernemingsraden van individuele bedrijven of instellingen hierover te informeren. In de gevallen dat de Wet op de ondernemingsraden dit vereist, zal de bestuurder van de onderneming in overleg treden met de ondernemingsraad over de mogelijke gevolgen van een dergelijke tewerkstelling.
De handhaving van het coupeerverbod voor honden en paarden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de aflevering van Undercover in Nederland1, waarin te zien is dat er op shows in Nederland veel gecoupeerde honden rondlopen terwijl het couperen van honden sinds 2001 in Nederland verboden is?
Ja.
Wat vindt u er van dat er blijkbaar een dagelijkse praktijk is van het illegaal couperen van honden uit Nederlandse kennels in België?
In de bovengenoemde aflevering is te zien dat honden worden gecoupeerd in België door een dierenarts. Net als in Nederland is het couperen van honden in België verboden. De beelden zijn verontrustend en geven weer dat sommige houders van honden en dierenartsen bereid zijn om voor geld de wet te overtreden.
Hoe beoordeelt u de constatering dat er op hondenshows voornamelijk illegaal gecoupeerde honden rondlopen, dat hier geen controles plaatvinden en dat er volop gehandeld wordt in gecoupeerde honden?
Aangezien het niet mogelijk is om een algemeen houd- of tentoonstellingsverbod in te stellen voor gecoupeerde honden (zie mijn antwoord op de vragen 6 en 7) kan er alleen gehandhaafd worden op het verbod op het uitvoeren van de ingreep. In dit geval is de ingreep in België uitgevoerd. Handhaving daarvan is aan de Belgische handhavingsinstanties.
Wat heeft u tot nu toe gedaan om de handel in gecoupeerde honden in Nederland tegen te gaan? Bent u tevreden over de resultaten van uw beleid, gelet op het feit dat het helemaal niet moeilijk blijkt om het coupeerverbod te omzeilen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u tevreden bent met de huidige situatie? Zo neen, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw belofte in antwoord op eerdere Kamervragen2, namelijk dat u op zou treden wanneer er overtredingen van het coupeerverbod gesignaleerd zouden worden? Deelt u de mening dat het tijd is om die belofte na te komen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nu nemen om de handel in gecoupeerde honden in Nederland aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
Als er in Nederland overtredingen van het coupeerverbod worden gesignaleerd is strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving mogelijk. De bewijslast hierbij is echter niet altijd eenvoudig, met name omdat couperen in andere landen nog is toegestaan. Tegen dierenartsen die illegaal honden couperen kan door de klachtambtenaar een klacht worden ingediend bij het Veterinair Tucht College. Deze belofte om op te treden bij overtredingen van het coupeerverbod zal ik blijven nakomen.
Voor uw vraag over het aanpakken van de handel in gecoupeerde honden verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat als er al gecoupeerde dieren worden gebruikt bij keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden, de ingreep alleen om medische redenen mag zijn verricht? Bent u bereid bij keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden de deelname van dieren die gecoupeerd zijn om niet-medische redenen te verbieden?
Het is voor mij juridisch gezien niet mogelijk om een algemeen verbod in te stellen op deelname van gecoupeerde honden aan keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden. In 2002 heeft het College van beroep voor het bedrijfsleven (Cbb) zich uitgesproken over dit onderwerp.
Hierbij heeft het Cbb geconcludeerd dat het verbod op tentoonstellen van dieren waarbij een verboden ingreep is uitgevoerd (zoals couperen van honden zonder medische reden) alleen geldt als de ingreep in Nederland is uitgevoerd. Voor een in het buitenland legaal gecoupeerd dier zou een tentoonstellingsverbod in strijd zijn met het vrije verkeer van goederen en diensten.
Wel heeft de sector meerdere mogelijkheden om zelf maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door gecoupeerde honden niet toe te laten op wedstrijden of tentoonstellingen, of door ze een minder hoge beoordeling te geven. Zo mogen op shows van rasverenigingen aangesloten bij de Raad van Beheer op Kynologisch gebied geen gecoupeerde honden tentoongesteld worden tenzij de dieren afkomstig zijn uit een land waar couperen nog is toegestaan.
Bent u bereid het in bezit hebben van een gecoupeerde hond strafbaar te stellen, met ontheffingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld honden die in de opvang terecht komen en bij particulieren moeten worden herplaatst? Zo ja, wanneer kunnen we uw voorstel hierover tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Net zoals bij een verbod op tentoonstellen van gecoupeerde honden (zie mijn antwoord op vraag 6) zou ook een houdverbod van gecoupeerde honden strijd opleveren met het vrij verkeer van goederen en diensten (uitspraak Cbb, 2002). Ik kan daarom het bezit van een gecoupeerde hond niet strafbaar stellen.
Wat heeft u tot nu toe gedaan met de aangenomen motie over het omzeilen van het coupeerverbod bij paarden3 en bent u tevreden over de resultaten van uw beleid? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u tevreden bent terwijl er nog steeds gecoupeerde veulens worden aangetroffen in Nederland? Zo neen, wat gaat u hier aan doen?
Voor de antwoorden op vraag 8 en 9 verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 21 maart 2013 betreffende het nota-overleg wet dieren (Kamerstuk 31 389, nr. 124).
Bent u bereid het in het bezit hebben van een gecoupeerd paard strafbaar te stellen, met ontheffingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld paarden die om medische redenen gecoupeerd zijn? Zo ja, wanneer kunnen we uw voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het item «AFM: accountants ontduiken wetgeving» uit Nieuwsuur1 alsmede het bericht: «Fundamentele verbeteringen in gang gezet bij negen middelgrote accountantskantoren na onderzoek AFM»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de scheiding van controlediensten en advieswerkzaamheden van accountants essentieel is om de schijn van belangenverstrengeling tegen te gaan en de onafhankelijkheid en kwaliteit van de externe accountantscontrole te borgen?
Wettelijke controles van goede kwaliteit dragen bij aan het vertrouwen in de financiële verslaggeving van ondernemingen. De onafhankelijkheid van de externe accountant is belangrijk voor de kwaliteit van de wettelijke controles. Verschillende vormen van dienstverlening die de externe accountant naast de wettelijke controle verricht kunnen risico’s met betrekking tot de onafhankelijkheid met zich meebrengen. De wettelijke scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden draagt wat mij betreft dan ook bij aan het versterken van de gewenste onafhankelijkheid.
Deelt u de opvatting van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat de grote vier accountantskantoren door net voor de ingang van de overgangstermijn nieuwe contracten af te sluiten: «niet hebben gehandeld in de geest van de wet»?3
Bij de plenaire behandeling van de Wet op het accountantsberoep in de Eerste Kamer op 27 november 2012 heb ik aangegeven dat de overgangsperiode van twee jaar het mogelijk moet maken om lopende adviezen af te maken. Hiermee heb ik een interpretatie gegeven van de overgangsregeling, waarbij het voor iedereen duidelijk moet zijn geweest dat de achtergrond van deze overgangsregeling in ieder geval niet was om op het laatste moment nog geheel nieuwe adviescontracten af te sluiten. Mocht dit laatste wel het geval zijn, dan is er zeker gehandeld in strijd met de geest van de wet. Dit is een slecht signaal vanuit de sector.
Hoe beoordeelt u het verweer van de accountantsorganisaties dat er nog onduidelijkheid is over de interpretatie van de overgangsregeling?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de interpretatie van de overgangsregeling voor de scheiding van advies- en controlewerkzaamheden als een mogelijkheid om alleen lopende adviescontracten voor een periode van twee jaar uit te dienen bij cliënten waar men ook controlediensten verricht zoals ook is opgemerkt bij de wetsbehandeling4 in de Eerste Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat volgens het rapport van de AFM over de scheiding van de advies- en controlepraktijk in de laatste twee maanden van 2012, net voor de ingang van de overgangsregeling, 277 nieuwe contracten zijn afgesloten? Is u, of de AFM, bekend of dit een aanzienlijke stijging is ten opzichte van van eerdere jaren?
Ja, het is mij bekend dat volgens het rapport van de AFM over de naleving overgangsregeling scheiding controle en advies van 27 maart 2013 de Big 4-kantoren in de periode 1 november tot en met 31 december 2012 in totaal 227 contracten hebben afgesloten voor niet-controlediensten bij organisaties van openbaar belang waar zij ook wettelijke controles verrichten. Niet bekend is of dit een aanzienlijke stijging is ten opzichte van eerdere jaren, maar dit doet niet af aan de constatering dat er 52 contracten zijn die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen.
Kunt u bevestigen dat van de 82 beoordeelde contracten er 52 contracten door de AFM worden gekwalificeerd als contracten «die niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen»?5 Hoe beoordeelt u de zienswijze van de accountantsorganisaties, die geen reden zien deze contracten af te breken?
Uit het rapport van de AFM over de naleving overgangsregeling scheiding controle en advies van 27 maart 2013 maak ik op dat er 52 contracten zijn die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden en de hierbij opgenomen overgangsregeling. De maatregelen die de AFM in dit kader kan nemen variëren van een goed gesprek met een betrokken accountantsorganisatie in meer informele sfeer tot het nemen van een formele bestuursrechtelijke maatregel. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Door middel van een dergelijke aanwijzing kan de AFM een accountantsorganisatie ertoe bewegen bepaalde werkzaamheden die worden verricht naast controlediensten te staken. De AFM heeft geconstateerd dat in december 2012 door alle Big 4-kantoren contracten zijn afgesloten voor niet-controlediensten die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. De AFM heeft een dringend beroep gedaan op de kantoren om alle vlak voor 1 januari 2013 afgesloten contracten te (her)beoordelen en die contracten die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van de wetgever te beëindigen of te beperken tot de redelijkerwijs nog noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden. De Big 4-kantoren hebben aangegeven contracten die evident op gespannen voet staan met de overgangsregeling alsnog te hebben ingetrokken dan wel deze niet te zullen uitvoeren. De Big 4-kantoren en de AFM zullen de naar eigen zeggen constructieve dialoog over de bevindingen van de AFM continueren.
Over welke handhavende instrumenten beschikt de AFM indien de accountantskantoren in strijd met de overgangsregeling handelen? Kan de AFM handhaven als in strijd wordt gehandeld met de overgangsregeling en zo nee, waarom niet? Welke voornemens heeft u in dat geval om dat te veranderen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de conclusie van de AFM stuitend is dat in 74% van de door de AFM beoordeelde accountantscontroles van negen OOB-vergunninghouders onvoldoende of ongeschikte controle-informatie beschikbaar was, ook gelet op de belangrijke controlerende en signalerende functie die accountantsverklaringen spelen in het commerciële verkeer?
De AFM heeft op 21 maart jongstleden verslag gedaan van de reguliere onderzoeken die de AFM in 2011 en 2012 heeft uitgevoerd bij negen accountantsorganisaties die beschikken over een vergunning die mede strekt tot het verrichten van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang. De AFM heeft in totaal 47 accountantscontroles over boekjaren 2009, 2010 en 2011, waarvan het merendeel over 2011, betrokken in dit onderzoek naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Dit betrof overigens 12 accountantscontroles bij organisaties van openbaar belang en 35 accountantscontroles bij organisaties die niet kwalificeren als organisatie van openbaar belang. De AFM heeft ernstige bevindingen aangetroffen in 35 van de 47 beoordeelde accountantscontroles. Hieruit volgt de conclusie dat in circa 74% van de door de AFM beoordeelde accountantscontroles de externe accountants geen voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen.
De financiële verslaggeving van ondernemingen vormt een belangrijke bron van informatie voor beleggers en andere stakeholders om zich een oordeel te kunnen vormen over de waardering en toekomstverwachting van een onderneming. Het maatschappelijk verkeer wil een onafhankelijk oordeel horen over de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Dit oordeel moet afkomstig zijn van een onafhankelijke deskundige, de externe accountant. Het maatschappelijk verkeer moet daarom kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de uitgevoerde accountantscontroles. Dit maatschappelijke belang speelt vooral bij organisaties van openbaar belang.
Uit het rapport van de AFM van 21 maart jongstleden blijkt dat de onderzochte negen accountantsorganisaties nog het nodige werk hebben te verzetten om de kwaliteit van de door hen uitgevoerde accountantscontroles te waarborgen. Aangezien vertrouwen in controle door en verklaringen van accountants cruciaal is, moet hier met grote urgentie door de sector aan worden gewerkt. Inmiddels zijn maatregelen ter verbetering ingezet. Zo heeft de AFM met de beleidsbepalers van de betrokken organisaties normoverdragende gesprekken gevoerd en zal de AFM in 2013 de uitwerking van de verbeterplannen die de betrokken organisaties hebben opgesteld nauwlettend volgen. Daarnaast heeft de AFM aangekondigd in 2014–2015 bij de betrokken kantoren eenzelfde onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de accountantscontrole en dan waar nodig verdere formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten. De betrokken kantoren hebben in gesprekken met de AFM aangegeven open te staan voor het nemen van verdergaande kwaliteitsmaatregelen. Dit zal nu direct ter hand moeten worden genomen.
Over welke sanctionerende en andere handhavende bevoegdheden beschikt de AFM ten aanzien van accountants en wanneer mag de AFM deze inzetten? Kan de AFM voldoende afschrikwekkende straffen opleggen, bijten deze genoeg? Zo nee, welke voornemens heeft u om dat te veranderen?
Accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten dienen op grond van de Wta over een door de AFM verleende vergunning te beschikken en staan onder doorlopend toezicht van de AFM. Vergunninghoudende kantoren moeten aantonen blijvend aan de bij of krachtens de Wta gestelde eisen te voldoen. De AFM beschikt in dit kader over diverse sanctionerende en andere handhavende bevoegdheden. De AFM kan bij overtredingen van de Wta overgaan tot het inzetten van meer formele handhavingsinstrumenten. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde redelijke termijn een bepaalde gedragslijn te volgen en het opleggen van een last onder dwangsom respectievelijk een bestuurlijke boete. Het bedrag van een op te leggen bestuurlijke boete kan oplopen tot € 4.000.000,- en bij recidive binnen vijf jaar wordt het bedrag van de bestuurlijke boete verdubbeld. In het uiterste geval kan de AFM een op grond van de Wta verleende vergunning, indien de houder niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels, beperken of zelfs intrekken. Het bestaande handhavingsinstrumentarium lijkt mij voldoende adequaat.
In hoeverre kunnen de ernstige bevindingen van de AFM over de kwaliteit van de externe accountantscontrole aanleiding zijn voor tuchtrechtelijk ingrijpen bij een individuele accountant?
De externe accountant is ten aanzien van zijn beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak op de voet van de Wet tuchtrechtspraak accountants ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde. Wanneer de AFM daartoe aanleiding ziet kan zij net als ieder ander bij een vermoeden van een dergelijk handelen of nalaten tegen de betreffende externe accountant een klacht indienen bij de Accountantskamer.
Kunt u bevestigen dat bij vier van de negen gecontroleerde OOB-vergunninghouders (OOB: organisatie van openbaar belang) bij alle onderzochte accountantscontroles ernstige gebreken geconstateerd zijn (een 100%-score in negatieve zin)? Kunt u bevestigen dat door de AFM suggesties worden gedaan voor kwaliteitsverbetering bij de negen OOB-vergunninghouders? Zijn de beweegredenen van de AFM om niet sanctionerend op te treden gegeven de ernst en omvang van de bevindingen?
De AFM heeft in haar onderzoek geconstateerd dat zich tussen de negen onderzochte accountantsorganisaties die beschikken over een vergunning die mede strekt tot het verrichten van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang verschillen voordoen in zowel de ernst als de mogelijke oorzaken van de kwaliteitsproblemen. Uit tabel 3 van het door de AFM verstrekte rapport van 21 maart jongstleden blijkt inderdaad, dat er bij vier van de negen onderzochte vergunninghouders bij alle beoordeelde accountantscontroles sprake was van ernstige bevindingen.
Uit de gesprekken die de AFM heeft gevoerd met de negen onderzochte kantoren bleek dat zij openstaan voor het nemen van verdergaande kwaliteitsmaatregelen. De AFM heeft de accountantsorganisaties in dit kader gevraagd om een gedegen analyse te maken van de oorzaken die ten grondslag liggen aan de tekortkomingen in de kwaliteit van de door de AFM onderzochte accountantscontroles. In het rapport van de AFM van 21 maart jongstleden staan de maatregelen beschreven die de negen kantoren hebben opgenomen in de herstel- en verbeterplannen die zij aan de AFM hebben toegestuurd naar aanleiding van de bevindingen van de AFM. Deze maatregelen zijn erop gericht om de toon aan de top, waaronder de bedrijfscultuur, het stelsel van kwaliteitsbeheersing en -bewaking en de kwaliteit van de externe accountant te versterken. De AFM is van mening dat meer aandacht voor deze factoren binnen accountantsorganisaties een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole.
Gedurende 2013 zal de AFM de implementatie van de herstelmaatregelen en kwaliteitsmaatregelen van de betreffende kantoren nauwlettend monitoren. Daarnaast heeft de AFM aangekondigd in 2014–2015 bij de betrokken kantoren eenzelfde onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Wanneer de AFM dan opnieuw ernstige bevindingen heeft, heeft zij aangegeven dat formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten zijn. De AFM bepaalt als zelfstandig bestuursorgaan binnen de contouren van de Wta op welke wijze zij invulling geeft aan het door haar uit te oefenen onafhankelijk toezicht op accountantsorganisaties.
Hoe oordeelt u over de stijging van zes accountants die uit het ambt worden gezet door de Accountantskamer in 2008, naar 21 in 2012? Is het een signaal dat de handhaving is geïntensiveerd of is dit een signaal dat er juist nog heel veel mis is in de accountancy sector?
De stijging van het aantal door de Accountantskamer opgelegde doorhalingen in het accountantsregister kan onder meer worden gerelateerd aan een stijging van het aantal ingediende klachten. Daarnaast is de handhaving gewijzigd, in de zin dat het tuchtrecht voor accountants met inwerkingtreding van de Wet tuchtrechtspraak accountants sinds 1 mei 2009 meer op afstand van de beroepsgroep is geplaatst door het aanwijzen van de Accountantskamer als tuchtrechtelijke instantie. Bij de behandeling van een klacht bestaat de samenstelling van de Accountantskamer altijd in meerderheid uit leden van de rechterlijke macht, aangevuld met één of meer accountantsleden. Het is niet duidelijk in hoeverre deze wijziging aan de stijging heeft bijgedragen.
Het bericht “Bestuurlijke crisis bij VU – rapport velt hard oordeel over onderwijs” |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bestuurlijke crisis bij VU- rapport velt hard oordeel over onderwijs»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de vertrouwensbreuk op de Vrije Universiteit (VU) tussen het college van decanen en de Raad van Toezicht?
Ik betreur dat aan een van onze universiteiten bestuurlijke onrust is ontstaan. Inhoudelijk heb ik geen oordeel over een eventuele vertrouwensbreuk. Ik begrijp dat het gaat om een draagvlakprobleem binnen de VU, vooral tussen het College van Bestuur en het College van Decanen.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de bestuurlijke onrust bij de VU en de onvrede onder het college van decanen?
Eind maart ben ik geïnformeerd via mijn ambtenaren, die door de voorzitter van het College van Bestuur op de hoogte waren gebracht; op woensdag 3 april ben ik persoonlijk geïnformeerd door de voorzitter van het College van Bestuur.
De Inspectie van het Onderwijs heeft naar aanleiding van de berichtgeving in de NRC inmiddels gesprekken gevoerd met VU-bestuurders. Ik laat mij door de IvhO informeren over verdere ontwikkelingen, mede op basis van nadere informatie die door haar bij de VU wordt ingewonnen.
Deelt u de opvatting van de interne commissie, die in het artikel vermeld wordt, dat de onderwijsvisie «onvoldoende concreet» is? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, waarom niet?
Met het nieuwe accreditatiestelsel is de instellingstoets kwaliteitszorg geïntroduceerd. Doel van de instellingstoets kwaliteitszorg is om vast te stellen of de instelling haar interne kwaliteitsborging op orde heeft en er een goede kwaliteitscultuur bestaat. Na een positieve instellingstoets komt de accreditatie van alle opleidingen van de instelling in het beperkte regime. De NVAO stelt een commissie van deskundigen in, die adviseert over de aanvraag van een instelling om de instellingstoets kwaliteitszorg uit te voeren.
Ter voorbereiding op de instellingstoets kwaliteitszorg, waarbij een NVAO-commissie de interne kwaliteitszorg van de instelling beoordeelt, staat het de instelling vrij om een eigen intern proces te organiseren. De VU heeft ter voorbereiding op de instellingstoets door de NVAO, een proefaudit laten uitvoeren. Ik heb begrepen dat in die proefaudit is geconstateerd dat de onderwijsvisie «onvoldoende concreet» is. Het is niet aan mij daarover nu een oordeel te geven; wel wijs ik er op dat een proefaudit juridisch en qua procedure losstaat van het beoordelingsproces voor de instellingstoets kwaliteitszorg en kan de instelling helpen om verbeterpunten te signaleren, zodat zij hiermee haar voordeel kan doen ter voorbereiding op de beoordeling t.b.v. de «echte» instellingstoets kwaliteitszorg.
Kunt u inzichtelijk maken wat de bestuurlijke onrust bij de VU voor gevolgen heeft voor de voorgenomen fusie tussen de bètafaculteiten van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit? Deelt u de opvatting dat een dergelijke fusie onwenselijk is zolang de onderwijskwaliteit in twijfel wordt getrokken en er sprake is van bestuurlijke onrust?
De voorgenomen samenvoeging van de bètafaculteiten van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit is een zaak van beide instellingen; zie ook mijn antwoorden d.d. 13 maart jl. op de vragen van het lid Jasper van Dijk van uw Kamer over een nieuwe bètafaculteit van de Universiteit van Amsterdam en Vrije Universiteit. Het komt mij voor dat alle betrokkenen ervan doordrongen zijn, dat de voortzetting van dit project gebaat is bij bestuurlijke rust en duidelijkheid – in positieve zin – over de onderwijskwaliteit.
De weigering van de minister van Infrastructuur en Milieu om de bouwvergunning te vernietigen die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u begrip voor de lokale gevoeligheden betreffende het plaatsen van een geitenstal in een gebied waar veel mensen getroffen zijn door Q-koorts, en dat tevens momenteel niet alle geitenhouders hun geiten hebben ingeënt?1
Ik ben mij terdege bewust van de lokale gevoeligheden en heb daar zeker begrip voor. Bij brief van 14 juli 2011 is de Kamer geïnformeerd over een deskundigenadvies over Q-koorts dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juni 2011 hebben ontvangen. De deskundigen adviseerden dat het uitbreidingsverbod als maatregel geen toegevoegde waarde meer had onder voorwaarde dat professioneel gehouden melkgeiten en melkschapen en schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie steeds tijdig (voor het dekken) en volledig gevaccineerd worden. Naar aanleiding van onder meer het deskundigenadvies heeft het Rijk besloten om het uitbreidingsverbod in te trekken.
In Nederland is voor professionele melkgeiten en melkschapenbedrijven en bedrijven met een publieksfunctie een jaarlijkse Q-koortsvaccinatie vóór
1 augustus verplicht. Er wordt door de NVWA strikt toegezien op de jaarlijkse vaccinatie van geiten en schapen. Uit de controle is in de afgelopen jaren steeds gebleken dat een relatief groot aantal geitenhouders pas laat voldoet aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen zelfs te laat. Overigens zijn in de afgelopen jaren alle geiten binnen enkele dagen na het verlopen van de termijn ook daadwerkelijk gevaccineerd. Uw Kamer is daarover ook geregeld geïnformeerd, onder andere op 21 november 2012.
Gezien uw weigering om de bouwvergunning te vernietigen, bent u van mening dat de beslissing tot een bouwstop en uitbreidingsstop voor geitenstallen indertijd terecht was? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De provincie heeft, gelet op de specifieke Brabantse situatie, besloten de provinciale bouwstop voor geitenhouderijen vooralsnog niet in te trekken. Met mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van GS, doe ik geen uitspraak – in de brief is dat ook expliciet weergegeven – over de wenselijkheid van de uitbreiding van de geitenstal en ook niet over de besluitvorming rond de verlenging van de bouwstop.
Het gaat in de casus over de geitenstal te Landerd niet om de beoordeling van een bouwstop of de verlenging daarvan, maar om de vraag of toepassing van het beleidskader schorsing en vernietiging had moeten leiden tot het doen van een voordracht aan de Kroon tot vernietiging. Ik heb besloten om het verzoek van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant niet ter vernietiging voor te dragen aan de Kroon, omdat de verleende bouwvergunning en het vrijstellingsbesluit niet in strijd zijn met het recht of het algemeen belang.
Bent u van mening dat het handhaven van de bouw- en uitbreidingsstop door de provincie Brabant terecht is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de bouw- en uitbreidingsstop indertijd niet van toepassing diende te zijn op gevallen waarin de vergunning reeds was vergeven, maar de stalbouw nog niet was afgerond? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De wet biedt geen ruimte om terugwerkende kracht toe te kennen aan voorbereidingsbesluiten of provinciale verordeningen, aangezien uit de wet volgt dat die provinciale besluitvorming niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen. In de brief van de provincie aan onder andere de gemeente Landerd, geschreven ter informatie van het voorbereidingsbesluit, geeft de provincie zelf ook expliciet aan dat het voorbereidingsbesluit niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen.
Bent u van mening dat ten tijde van een Q-koortsepidemie de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan de vergunning reeds is afgegeven, kleiner zijn dan de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan nog geen vergunning is afgegeven? Kunt u dit toelichten?
Als gedoeld wordt op de bouwvergunning, dan is mijn antwoord dat mij lijkt dat – als er al gevolgen voor de volksgezondheid zijn door de bouw – het al dan niet beslist hebben op de aanvraag, niet van belang is. Als gedoeld wordt op de milieuvergunning (het betreffende bedrijf heeft een revisievergunning gekregen): BenW hebben dan wel de mogelijkheid om in belang van de volksgezondheid voorschriften te verbinden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. Voor de goede orde: GS hebben niet de milieuvergunning voorgedragen voor vernietiging maar de bouwvergunning/het vrijstellingsbesluit.
Bent u van mening dat de uitbreiding van de geitenhouderij in 2010 bij de vergunningverlening plaats had mogen vinden?
Nee, toentertijd was het uitbreidingsverbod van kracht, ingesteld door het Rijk.
Wat is de juridische onderbouwing die u hanteert voor de weigering om de bouwvergunning die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal te vernietigen? Hoe ziet u de rol van uw discretionaire bevoegdheid in deze?
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan de Kroon een besluit van het gemeentebestuur of het provinciebestuur vernietigen wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang. Vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het Beleidskader schorsing en vernietiging (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Steeds dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval een zorgvuldige afweging gemaakt te worden van alle bij het besluit betrokken belangen. In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, kan het instrument van vernietiging niet worden toegepast.
Mijn oordeel dat geen sprake was van strijd met het recht (zie antwoord 10 over de strijd met het algemeen belang) is gebaseerd op de volgende overwegingen. Het voorbereidingsbesluit van 11 december 2009 raakte de aanvraag van 11 december 2007 niet, evenmin als de in de Verordening ruimte opgenomen bouwstop (inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2010) de bouwvergunning van 27 april 2010. De bouwvergunning moest worden verleend omdat geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden aan vergunningverlening in de weg stond (ook niet de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de tevens te verlenen vrijstelling). Bij het verlenen van de vrijstelling heeft het gemeentebestuur een zekere vrijheid, maar die gaat niet zover dat het die vrijstelling had kunnen weigeren vanwege de (niet op de aanvraag van toepassing zijnde) provinciale voorbereidingsbesluiten, die genomen zijn met het oog op de volksgezondheid, en de daaropvolgende wijzigingen van de Verordening ruimte.
De bouwvergunning is rechtmatig verleend en ook bij de vrijstelling heeft het gemeentebestuur in redelijkheid geen betekenis toegekend aan de voorbereidingsbesluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de daarop volgende wijzigingen van de Verordening ruimte. Dat het gemeentebestuur wellicht ruimte had om ten tijde van besluitvorming – gezien de beide in werking getreden voorbereidingsbesluiten en het van kracht zijn van de Verordening ruimte, fase 1 – alsnog geen vrijstelling te verlenen, levert het niet gebruiken van die door GS gestelde ruimte naar mijn mening nog geen strijd op met het recht op.
In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, biedt het beleidskader mij geen (discretionaire) ruimte om alsnog een voordracht tot vernietiging te doen.
Waarom verwijst u als onderbouwing voor uw weigering naar het advies van de Gezondheidsraad, terwijl het kabinet noggeen standpunt heeft ingenomen over dat advies van de Gezondheidsraad?
Waarom bent u van oordeel dat de uitbreiding van de geitenhouderij niet in strijd is met het algemeen belang? Welke rol speel het economische belang en welke rol speelt het volksgezondheidsbelang in deze afweging?
In het verzoek tot voordracht tot vernietiging werd door GS aangedrongen om het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Op 30 november 2012 is het advies van de raad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» gepubliceerd. Het kabinet bereidt een reactie voor op het advies van de raad. In mijn afwijzing heb ik alleen opgemerkt dat het advies, geschreven op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport teneinde een beoordelingskader te ontwikkelen over risico’s van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden, mij geen houvast geeft om te kunnen concluderen dat het gemeentebestuur van Landerd met het verlenen van deze bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang.
Bent u zich ervan bewust dat Provinciale Staten van Noord-Brabant op 22 maart jongstleden de bouwstop voor geiten- en schapenhouderijen met een jaar hebben verlengd, terwijl er een instrument wordt ontwikkeld om alleen nog stallen te kunnen toestaan die geen gezondheidsrisico’s voor mensen inhouden?
Uit het eerder genoemde beleidskader blijkt dat de Kroon zeer terughoudend moet optreden wanneer er geen strijd is met het recht maar er mogelijk alleen strijd is met het algemeen belang. Er mag niet lichtvaardig ingegrepen worden op de constitutioneel verankerde vrijheid van gemeenten om de belangen te dienen die aan hen zijn toevertrouwd. Zo komt ook in het beleidskader aan de orde, dat de betekenis van het criterium «strijd met het algemeen belang» beperkt is. Van strijd met het algemeen belang in onderhavige zaak zou evident duidelijk moeten worden dat het besluit van het gemeentebestuur in strijd is met het provinciaal belang. Ik zie wel dat met de verlenging van de bouwvergunning de bedoeling van de bouwstop wordt doorkruist. Immers de facto wordt met de vergunningverlening uitbreiding met een extra stal mogelijk gemaakt. Maar dat levert op zichzelf nog geen strijd met het algemeen belang op.
Waarom beloont u het bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop voor geitenstallen door de gemeente Landerd, terwijl de gemeente wel degelijk meerdere malen door de provincie is gewezen op die bouwstop en op de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen die de volksgezondheid beschermen?
Ja.
Erkent de staatssecretaris dat ook zij de juridische mogelijkheid had om anders te handelen, namelijk om de bouwstop van Brabant niet te overrulen en de bouwvergunning van de geitenhouderij in Landerd wel te vernietigen? Kunt u een juridische onderbouwing geven van de mogelijkheden en onmogelijkheden in zijn algemeenheid en een uitleg waarom u binnen de juridische mogelijkheden gekozen heeft voor deze insteek? Was dit volgens u een puur juridische keus, of was er sprake van een inhoudelijke afweging? Zo ja, welke afweging en welke belangen speelden hier?
Er is geen sprake van een bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop, duidelijk was dat de afhandeling van de bouwaanvraag niet geraakt werd door de maatregelen van de provincie. Uit het eindrapport van de raadsenquêtecommissie, het onderzoek naar de bestuurlijke en ambtelijke besluitvorming inzake het verlenen van een milieu en bouwvergunning voor een geitenstal in Landerd, blijkt dat de provincie ambtelijk diverse malen heeft gereageerd naar de gemeente naar aanleiding van de aanvraag voor de milieuvergunning.
Onderschrijft u de conclusies van de recent gehouden raadsenquête van Landerd? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is het eerdergenoemde beleidskader, waarin aangegeven staat dat als een besluit in strijd met het recht wordt bevonden, er de mogelijkheid bestaat om dat besluit voor te dragen voor vernietiging door de Kroon. Echter aan de vraag of daartoe had moeten worden overgegaan, wordt niet toegekomen, omdat het gewraakte besluit niet in strijd was met het recht. Met name bij de beoordeling van strijd met het recht is er sprake van een rechtmatigheidstoetsing, anders gezegd, een juridisch toets, vergelijkbaar met wat een bestuursrechter had gedaan als beroep was ingesteld tegen de bouwvergunning. Een bestuursrechter had dan beoordeeld of zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening had voorgedaan.
Onderschrijft u de conclusies van de evaluatiecommissie Q-koorts (Van Dijk) volledig? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik voel mij niet geroepen om een oordeel te geven op de conclusies van de raadsenquêtecommissie, de aanbevelingen zien op de interne werkwijze binnen de gemeente.
Bent u zich ervan bewust dat nog steeds niet alle geitenhouders in Brabant hun dieren hebben ingeënt en dat sommige geitenhouders veel te laat hebben gevaccineerd?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de reactie op «Van verwerping tot verheffing» over de aanpak van Q-koorts die uw Kamer op
26 november 2011 heeft ontvangen.
Wat is uw mening over het gedrag van geitenhouders die hun dieren niet inenten?
Zie mijn antwoord onder 1.
Hoeveel nieuwe Q-koortsgevallen zijn er in het afgelopen jaar gemeld? Hoeveel mensen zullen naar schatting nog voortijdig overlijden aan de gevolgen van Q-koorts? Welke gegevens zijn er over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving? Hoe schat u de besmettingsrisico’s op Q-koortsrisico’s momenteel in?
Er is geen sprake van dat geitenhouders hun dieren niet vaccineren tegen Q-koorts. Wel voldoet een relatief groot aantal geitenhouders pas laat aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen na de deadline van 1 augustus. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ik vind dat de betreffende veehouders hiermee niet uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden van hun bedrijven. Voor de volksgezondheid is het van het allergrootste belang dat dieren gevaccineerd worden voordat ze gedekt worden. Daartoe wordt niet alleen strikt toezicht gehouden op de vaccinatieverplichting maar ook op het fokverbod voor ongevaccineerde dieren.
Bent u zich ervan bewust dat de sector van de geitenhouderij de dieren in halfopen stallen houdt, waardoor zoönotische bacteriën zich makkelijk kunnen verspreiden?
Het aantal gemelde patiënten met Q-koorts is in 2012 verder gedaald. Het RIVM ontving tot nu toe in 2013 4 meldingen van patiënten met Q-koorts, in 2012 68 meldingen. De Q-koortsepidemie is daarmee voorbij en het besmettingsrisico is terug op het niveau van voor de epidemie. Er zijn geen specifieke gegevens bekend over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving. Wel is bekend dat Q-koortsbacteriën lang kunnen overleven.
Heeft u in uw besluitvorming meegewogen dat de uitbreiding van de geitenhouderij een wisseling van opfokgeiten naar melkgeiten betekent en dat melkgeiten een veel hoger volksgezondheidsrisico vormen dan opfokgeiten? Zo ja, hoe heeft u dit aantoonbaar bij de besluitvorming een rol laten spelen?
De Gezondheidsraad schrijft in zijn advies, dat grotere bedrijven met een zeer open stalinrichting tijdens de Q-koorts uitbraak vermoedelijk een sterkere emissiebron van de Q-koortsbacterie vormden, maar dat kwantitatieve informatie hierover ontbreekt. Risico’s voor de volksgezondheid zijn altijd en overal aanwezig. Zoals de staatssecretaris van EZ (mede namens de minister van VWS) in antwoord op eerdere Kamervragen al heeft gemeld (Aanhangsel 2012–2013, 1116 van 7 februari 2013), is er dankzij de getroffen maatregelen, waarvan de vaccinatie tegen Q-koorts de belangrijkste is, geen verhoogd risico voor de omwonenden op Q-koorts.
Welke mogelijkheden zijn er nog om de komst van de geitenhouderij tegen te houden?
Nee, in mijn afwijzingsbrief heb ik wel gemeld dat de gemeente heeft aangevoerd dat er in feite geen sprake is van een uitbreiding. Mij is niet bekend of in de milieuvergunning voorschriften zijn opgenomen die zien op de wijziging in de veestapel. Alle bedrijven met melkgeiten- en melkschapen in Nederland zijn verplicht hun geiten tijdig en juist te vaccineren en worden gemonitord. De bedrijven die op basis van deze monitoring besmet verklaard zijn, worden vermeld op de website van de NVWA. Uit de gegevens van 4 april blijkt dat er in Noord-Brabant tien besmet verklaarde bedrijven zijn. Geen van de bedrijven staat in de gemeente Landerd.
Bent u bereid uw beslissing terug te draaien of anderszins te verhinderen dat de uitbreiding van de geitenhouderij plaatsvindt?
Het betreffende bedrijf is reeds een geitenhouderij maar heeft een bouwvergunning voor een extra stal. Tegen de bouwvergunning is geen beroep ingesteld en met de afwijzing van het verzoek tot vernietiging is de onherroepelijkheid van de vergunning onderstreept. Ik zie geen juridische mogelijkheden om de ondernemer te weerhouden van zijn bouwvergunning gebruik te maken.
Wilt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
Nee. Ten behoeve van (nader) onderzoek heb ik destijds besloten om de bouwvergunning te schorsen en deze schorsing eenmaal te verlengen. Ik zie geen redenen om terug te komen op mijn beslissing om het besluit niet voor te dragen voor vernietigen. Artikel 10:40 van de Algemene wet bestuursrecht verbiedt bovendien om na afloop van de schorsing een besluit te vernietigen.
Duitse pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in augustus aan het parlement geschreven heeft: «Inmiddels verstrekken de Duitse Renteversicherungen wel gegevens aan de Duitse belastingdienst en zijn ze ook bereid om onder de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 automatisch gegevens met de Nederlandse Belastingdienst uit te wisselen. Voor de inwoners van Nederland zijn drie Renteversicherungen bevoegd (Westfalen, Bund en Knappschaft-Bahn-See). De door hen verstrekte gegevens (ongeveer 45.000) betreft alle inwoners van Nederland met een Duits wettelijk pensioen. Deze drie Renteversicherungen hebben inmiddels bevestigd dat niet slechts 80%, maar 100% van de gegevens zijn uitgewisseld. De gegevens van diegenen die vrijwillig dienst hebben genomen bij bijvoorbeeld de SS, zijn daaronder niet begrepen, omdat deze geen Duits wettelijk pensioen ontvangen, maar een militair pensioen.»?1
Ja.
Is het waar dat de Duitse autoriteiten alle gegevens van de pensioenen van oorlogsgetroffenen met de Nederlandse belastingdienst deelt, zodat mensen die zo’n pensioen ontvangen het altijd opgeven bij hun belastingaanslag en dus door het hogere verzamelinkomen lagere zorg- en huurtoeslag krijgen?
De Belastingdienst ontvangt sinds kort gegevens over Duitse wettelijke pensioenen («Duitse Rente») die worden betaald aan inwoners van Nederland. Deze gegevens ontvangt de Belastingdienst van de Deutsche Renteversicherungen (DRV) via automatische uitwisseling op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009. Onder degenen die een «Duitse Rente» ontvangen is ook een beperkte groep van personen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Duitsland als dwangarbeider hebben gewerkt en op grond daarvan een «Duitse Rente» ontvangen. Duitse pensioengegevens, andere dan de «Duitse Rente», ontvangt de Belastingdienst momenteel niet via automatische gegevensuitwisseling. Dit geldt dus ook voor Duitse pensioen- of inkomensgegevens van oorlogsgetroffenen die in Nederland wonen, zoals bijvoorbeeld de zogenoemde art. 2 Fonds uitkeringen die aan Joodse vervolgingsslachtoffers worden betaald.
Welke gegevens over Duitse militaire pensioenen (en uitkeringen wegens fysieke of psychische schade) van Nederlanders die vrijwillig krijgsdienst genomen hebben bij de Duitse bezetter (of van hun nabestaanden), krijgen de Nederlandse belastingautoriteiten bij de uitwisseling van belastinggegevens?
De Belastingdienst ontvangt via automatische gegevensuitwisseling momenteel geen gegevens over Duitse militaire pensioenen en uitkeringen wegens fysieke of psychische schade die worden betaald aan inwoners van Nederland.
Bent u bekend me het feit dat Duitsland pensioenen op een andere wijze heeft uitgekeerd in het verleden2, en weet u of dat op dit moment in Nederland gebeurt? Indien u dat niet weet, bent u dan bereid hiernaar navraag te doen bij de Duitse autoriteiten?
Nee, dit is mij niet bekend en het is ook niet bekend of dit in de verhouding tot Nederland gebeurt. Over de inlichtingenuitwisseling neemt de Belastingdienst op korte termijn contact op met de Duitse autoriteiten. Het is, zoals in onderdeel I al uiteengezet, mijn streven dat de huidige uitwisseling van fiscale gegevens met Duitsland (Regeling van 16 oktober 1997, nr. AFZ97/3934, Stcrt. 1997, 235) wordt uitgebreid tot pensioengegevens van inwoners van Nederland. Nederland is daarover in overleg met Duitsland. Verder geldt met ingang van 1 januari 2015 tussen de lidstaten van de Europese Unie de verplichte automatische inlichtingenuitwisseling van pensioengegevens over het belastingjaar 2014 op basis van Richtlijn 2011/16/EU van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (Pb EU van 11 maart 2011, L 64/1).
Hoeveel Nederlanders hadden na de oorlog recht op een pensioen uit Duitsland, omdat zij daar in het leger gediend hadden (en daar eventueel fysieke of geestelijke schade aan overgehouden hadden) en hoeveel mensen hebben ook werkelijk zo’n pensioen ontvangen en hoeveel mensen ontvangen nog steeds zo’n pensioen uit Duitsland?
Er zijn in Nederland geen gegevens beschikbaar waaruit blijkt hoeveel Nederlanders recht hadden op een pensioen uit Duitsland vanwege Duitse krijgsdienst. Exacte informatie over het aantal Nederlanders dat vanwege Duitse krijgsdienst na de oorlog een pensioen uit Duitsland ontvangt, kan alleen door de Duitse autoriteiten worden verschaft.
De Nederlandse regering heeft kennisgenomen van de discussie die (in het verleden) in het Duitse parlement is gevoerd over de vraag of de «Versorgungsrenten» (op basis van het «Bundesversorgungsgesetz») moeten worden uitbetaald aan mensen, al dan niet in het buitenland woonachtig, die tijdens de Tweede Wereldoorlog vrijwillig in dienst zijn getreden bij de Duitse krijgsmacht en mogelijk verdacht worden van oorlogsmisdaden. De discussie over de hoogte van Duitse pensioenen, van welke aard dan ook, acht ik in beginsel een Duitse interne aangelegenheid. Mij is verder geen informatie bekend over de daadwerkelijke intrekking van dergelijke Duitse pensioenen. Uit de discussie die hierover in het Duitse parlement is gevoerd, kan worden afgeleid dat ook aan Duitse zijde hierover slechts beperkte informatie aanwezig is. Een eventueel verzoek van de Duitse autoriteiten om informatie zal Nederland positief beantwoorden.
Voor de positie van voormalige dwangarbeiders (of hun nabestaanden) verwijs ik graag naar de informatie die over deze discussie al aan het parlement is gestuurd met betrekking tot de Vierde Aanvullende Overeenkomst bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake sociale verzekering van 29 maart 1951. Omdat voormalige dwangarbeiders tijdens hun verblijf in Duitsland geen rechten voor de Nederlandse Invaliditeitswet opbouwden, hebben zij over deze periode alsnog in Nederland rechten toegekend gekregen. Nederland heeft van Duitsland een afkoopsom ontvangen voor het afzien van de rechten op de Duitse wettelijke pensioenen («Duitse Rente»).
Bij de toekenning van Nederlandse uitkeringen voor oorlogsgetroffenen (zoals bijvoorbeeld uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers) controleert de Sociale verzekeringsbank het oorlogsverleden van de verzoeker. Dit gebeurt door onderzoek bij het Nationaal Archief, waar de dossiers van de bijzondere rechtspleging van direct na de oorlog (CABR) zijn opgeslagen. Indien er een onderzoek is ingesteld naar een persoon, hetgeen bij nagenoeg iedereen is gebeurd die in Duitse legerdienst is geweest en zich direct na afloop van de oorlog weer in Nederland heeft gevestigd, dan is dit dossier nog te raadplegen. Indien zo iemand een uitkering in het kader van de oorlogswetten aanvraagt, dan zal deze «onwaardig» worden verklaard en geen uitkering op grond van deze wetten ontvangen, als de aanvraag niet na het bekend worden van deze feiten door de aanvrager wordt ingetrokken.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer De Coninck uit België die in zijn land onderzoek gedaan heeft naar pensioenen van collaborateurs en dwangarbeiders en concludeert: «Ik stoot op aanvullende pensioenen van 425 tot 1275 euro per maand (bij collaborateurs). Bij de dwangarbeiders spreken we van 50 euro per maand.»?3
Zie antwoord vraag 5.
Worden in Nederland vergelijkbare bedragen uitgekeerd aan collaborateurs en aan voormalig dwangarbeiders (of hun nabestaanden) en is daar ooit onderzoek naar gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat het in de Duitse wetgeving sinds 1998 mogelijk is om oorlogspensioenen geheel of gedeeltelijk in te trekken, indien iemand zware misdaden begaan heeft en dat sindsdien 99 pensioenen ingetrokken of geweigerd zijn?4
Zie antwoord vraag 5.
Zijn ook pensioenen van Nederlandse oorlogsmisdadigers sinds die tijd ooit ingetrokken of is er in overleg met de Duitse autoriteiten ooit een poging toe gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat voor Nederlandse gevangenen de AOW-uitkering stop gezet wordt?
Op grond van artikel 8b AOW vervalt het recht op AOW als de pensioengerechtigde een gevangenisstraf ondergaat van ten minste een maand.
Wordt een Duits oorlogspensioen stopgezet indien iemand levenslang gestraft wordt vanwege de misdaden begaan in de Tweede Wereldoorlog?
Paragraaf 1a van het Bundesversorgungsgesetz biedt de mogelijkheid om «Versorgungsrenten» stop te zetten als de gerechtigde tijdens de Tweede Wereldoorlog misdaden tegen de menselijkheid heeft gepleegd. Met name is dit aan de orde bij het vrijwillige lidmaatschap van de SS. Of een pensioen moet worden stopgezet is ter feitelijke vaststelling van de Duitse autoriteiten.
Kunt u deze vragen uiterlijk 20 april beantwoorden, zodat het antwoord samen met de brief over pensioenen en belastingen voor dwangarbeiders, vervolgingsslachtoffers en Nederlanders, die in het Duitse leger gevochten hebben, aan de Kamer wordt gestuurd?
Helaas is dit niet gelukt.
Toezicht op de medische kinderopvang |
|
Loes Ypma (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bij medische kinderopvang worden nooit controles uitgevoerd»?1
Ja.
Welke kwaliteitseisen gelden er in de medische kinderopvang? In hoeverre worden deze eisen nageleefd? In hoeverre is er toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen?
In een medisch kinderdagverblijf worden veelal verschillende vormen van zorg voor jeugd aangeboden aan jonge kinderen (0–7 jaar). Toegang tot deze zorg verloopt via de indicatie van bureau jeugdzorg. Voor zover het provinciale jeugdzorg betreft gelden de kwaliteitseisen en het toezicht van de Wet op de jeugdzorg. Het kan bij medische kinderdagverblijven ook gaan om jeugd-geestelijke gezondheidszorg; dan geldt het regime van de Awbz en/of Zvw en de daarbij behorende wettelijke kwaliteits- en toezichtregels (zoals de Kwaliteitswet zorginstellingen). Bovendien gelden de professionele kwaliteitsregels van de Wet BIG voor alle BIG-geregistreerden waarop de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt.
Anders dan de naam suggereert is een medisch kinderdagverblijf een ander soort verblijf dan een regulier kinderdagverblijf.
De Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg houden risicogebaseerd toezicht, wat betekent dat de inspecties toezicht houden op die plaatsen waar volgens hun inschatting de risico’s van kwaliteitstekorten of de onveiligheid voor de jongeren het grootst zijn. Deze inschatting maken zij op basis van een zo breed mogelijke risicoanalyse van de verschillende aanbieders van jeugdzorg.
De IJZ heeft de afgelopen jaren een aantal (onderdelen van) jeugdzorgaanbieders bezocht die kunnen worden omschreven als medisch kinderdagverbliif. De bevindingen en eventuele aandachtspunten heeft de inspectie gedeeld met de betreffende zorgaanbieders. Uit deze bezoeken zijn geen ernstige zorgen of risico’s gebleken die nader ingrijpen noodzakelijk maakten. Bij de IJZ en IGZ zijn geen signalen binnengekomen die nader ingrijpen noodzakelijk maakten.
Wat is u reactie op de stelling dat in de medische kinderopvang de veiligheidscontroles niet goed geregeld zijn? Is het waar dat screening van medewerkers op nieuwe strafbare feiten niet verplicht is? Is het waar dat het vierogenprincipe in de medische kinderopvang niet verplicht is?
Voor de jeugdzorg wordt momenteel onderzocht of permanente screening van medewerkers mogelijk en opportuun is. Zoals reeds gemeld in de brief van 25 juni 20122 is het invoeren van het vier-ogen principe daarentegen praktisch niet mogelijk. Anders dan in de kinderopvang heeft de jeugdzorg een divers hulpaanbod en wordt de zorg geboden op veel verschillende locaties en oplopend tot 24-uurs zorg. Naast ambulante hulp thuis, is er jeugd- en opvoedhulp overdag (individueel of groepsgericht), op locatie (bijv. in samenwerking met onderwijs en vrouwenopvang), deeltijd of 24 uurverblijf in een pleeggezin of in een residentiële instelling en behandeling in gesloten setting. Zo is de begeleiding van leefgroepen in de rustige uren en ’s nachts bijvoorbeeld vaak beperkt. In gezinshuizen of de pleegzorg is het vier-ogen niet uitvoerbaar aangezien alleenstaanden ook pleegouder kunnen worden. Ook in de ambulante hulpverlening is veelal sprake van één-op-één contacten met het gezin. Het vier-ogen principe is om deze redenen niet goed uitvoerbaar in de jeugdzorg.
Wat is uw reactie op de stelling dat voor de medische kinderopvang onduidelijk is wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren van controles? Op welke wijze kan hierover meer duidelijkheid verschaft worden? Welke stappen bent u bereid in deze te nemen?
Voor zover het provinciale jeugdzorg betreft gelden de kwaliteitseisen en het Rijkstoezicht op grond van de Wet op de jeugdzorg. De Inspectie Jeugdzorg houdt hierop toezicht. Daar waar het zorg op basis van de Awbz en/of Zvw betreft houdt ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht. Daar waar het BIG-geregistreerden betreft is tevens de Wet BIG van toepassing, waarop de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt. Het nemen van verdere stappen is gezien bovenstaande niet nodig.
Waarom ligt het toezicht op de medische kinderopvang niet op het niveau van het toezicht op de reguliere kinderopvang? Had het niet voor de hand gelegen om, in navolging van het aangescherpte toezicht op de reguliere kinderopvang, ook het toezicht op de medische kinderopvang aan te scherpen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het juist met betrekking tot de medische kinderopvang, waar het gaat om kwetsbare groepen kinderen, van belang is dat de regels helder zijn, en dat er scherp toezicht is? Bent u bereid het toezicht op de medische kinderopvang op het niveau van de reguliere kinderopvang te brengen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn denkt u dit te kunnen realiseren? Zo niet, waarom niet?
Inderdaad moeten de regels helder en het toezicht scherp zijn. Er is Rijkstoezicht conform de Wet op de jeugdzorg en/of Awbz/Zvw en de Wet BIG op de medische kinderdagverblijven. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 4.
Veiligheidscontroles bij medische kinderdagverblijven |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat de veiligheidscontroles bij medische kinderdagverblijven niet goed geregeld zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat de veiligheid van alle kinderen, en vooral van de meest kwetsbare, gewaarborgd moet zijn in medische kinderdagverblijven?
Ja.
Kunt u aangeven waarom de kwaliteitseisen voor reguliere kinderdagverblijven die de laatste jaren zijn aangescherpt, zoals de screening van werknemers en het vier-ogen principe, niet verplicht zijn voor medische kinderdagverblijven?
Anders dan de naam suggereert is een medisch kinderdagverblijf een ander soort verblijf dan een regulier kinderdagverblijf. Dit omdat in een medisch kinderdagverblijf veelal verschillende vormen van zorg voor jeugd worden aangeboden aan jonge kinderen (0–7 jaar). Toegang tot deze zorg verloopt via de indicatie van bureau jeugdzorg. Voor zover het provinciale jeugdzorg betreft gelden de kwaliteitseisen en het Rijkstoezicht conform de Wet op de jeugdzorg. Het kan bij medische kinderdagverblijven ook gaan om jeugd-geestelijke gezondheidszorg; dan geldt het regime van de Awbz en/of Zvw en de daarbij behorende wettelijke kwaliteits- en toezichtregels (zoals de Kwaliteitswet zorginstellingen). Bovendien gelden de professionele kwaliteitsregels van de Wet BIG voor alle BIG-geregistreerden waarop de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt.
Op de reguliere kinderdagverblijven is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen van toepassing.
Voor de zorg voor jeugd wordt momenteel onderzocht of permanente screening van medewerkers mogelijk en opportuun is. Zoals reeds gemeld in de brief van 25 juni 20122 is het invoeren van het vier-ogen principe daarentegen praktisch niet mogelijk. Anders dan in de kinderopvang heeft de jeugdzorg een divers hulpaanbod en wordt de zorg geboden op veel verschillende locaties en oplopend tot 24-uurs zorg. Naast ambulante hulp thuis, is er jeugd- en opvoedhulp overdag (individueel of groepsgericht), op locatie (bijv. in samenwerking met onderwijs en vrouwenopvang), deeltijd of 24 uurverblijf in een pleeggezin of in een residentiële instelling en behandeling in gesloten setting. Zo is de begeleiding van leefgroepen in de rustige uren en ’s nachts bijvoorbeeld vaak beperkt. In gezinshuizen of de pleegzorg is het vier-ogen niet uitvoerbaar aangezien alleenstaanden ook pleegouder kunnen worden. Ook in de ambulante hulpverlening is veelal sprake van één-op-één contacten met het gezin. Het vier-ogen principe is om deze redenen niet goed uitvoerbaar in de jeugdzorg.
Deelt u de mening dat voor medische kinderdagverblijven ten minste dezelfde kwaliteitseisen en veiligheidscontroles moeten gelden als voor de reguliere kinderopvang?
Zie antwoord vraag 3.
Gelden er ook aanvullende kwaliteitseisen voor medische kinderdagverblijven omdat daar ook medische handelingen plaatsvinden?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 en 4 geldt voor medische kinderdagverblijven het regime van de Wet op de jeugdzorg en/of de Awbz en de Zvw en de Wet BIG.
Kunt u aangeven wie toezicht houdt op medische kinderdagverblijven en wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren van veiligheids- en kwaliteitscontroles bij deze kinderdagverblijven?
Op grond van de Wet op de jeugdzorg houdt de Inspectie Jeugdzorg toezicht. Daar waar het zorg op basis van de Awbz en/of Zvw betreft houdt ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht.
Kunt u aangeven hoeveel veiligheids- en kwaliteitscontroles jaarlijks worden uitgevoerd bij medische kinderdagverblijven?
De IGZ houdt niet jaarlijks toezicht op alle medische kinderdagverblijven maar maakt gebruik van risicogebaseerd toezicht en heeft recentelijk geen signalen ontvangen over mogelijke veiligheidsrisico’s voor kinderen in medische kinderdagverblijven.
De IJZ heeft de afgelopen jaren een aantal (onderdelen van) jeugdzorgaanbieders bezocht die kunnen worden omschreven als medisch kinderdagverbliif.
De bevindingen en eventuele aandachtspunten heeft de inspectie gedeeld met de betreffende zorgaanbieders. Uit deze bezoeken zijn geen ernstige zorgen of risico’s gebleken die nader ingrijpen noodzakelijk maakten. Ook zijn er bij de IJZ geen signalen binnengekomen die nader ingrijpen noodzakelijk maakten.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om ervoor te zorgen dat de veiligheid en de kwaliteit van medische kinderdagverblijven gewaarborgd zijn?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u voornemens om de Wet Kinderopvang van toepassing te laten zijn op medische kinderdagverblijven, omdat deze op dit moment niet onder die wet vallen?
Nee. De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) dient een ander (niet medisch) doel. De Wko biedt ouders de gelegenheid om deel te nemen aan het arbeidsproces en draagt er met het speelzaalwerk aan bij dat kinderen hun talenten kunnen ontwikkelen.
Het bericht 'Erdogan maakt werk van Yunus' |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Erdogan maakt werk van Yunus»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat de stap van Turkije naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens een schoffering is van de Nederlandse soevereiniteit? Hoe gaat u dit kenbaar maken aan de Turkse regering?
Het is niet bevestigd dat Turkije de zaak Yunus aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voorlegt.
Deelt u de mening dat Erdogan geen enkele zeggenschap heeft over onze cultuur, normen en waarden en zich dan ook volledig buiten deze kwestie inzake Yunus dient te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat dit weer eens aantoont dat een islamitisch land als Turkije niets te zoeken heeft in de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Het toetredingsproces van Turkije is voor de EU – en dus ook voor Nederland – van wezenlijk strategisch en economisch belang. Bovendien is dit proces een belangrijke motor voor hervormingen in Turkije, mede op het gebied van mensenrechten. Het gaat hier om een proces met een open einde, waarvan de uitkomst niet op voorhand vaststaat. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het Kabinet ziet geen aanleiding om af te wijken van dit beleid.
Gaat u de Turkse regering nu eindelijk klip en klaar wijzen op het feit dat men in Nederland geen rekening houdt met homofobe en antichristelijke denkbeelden uit de islam? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het ontduiken van wetgeving door accountants |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het item «AFM: accountants ontduiken wetgeving»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat er eind 2012 volgens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zo'n vijftig erg dubieuze contracten zijn afgesloten tussen accountants en hun klanten en dat hiermee nieuwe wetgeving ontdoken wordt?
Wettelijke controles van goede kwaliteit dragen bij aan het vertrouwen in de financiële verslaggeving van ondernemingen. De onafhankelijkheid van de externe accountant is belangrijk voor de kwaliteit van de wettelijke controles. De wettelijke scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden draagt wat mij betreft bij aan het versterken van de gewenste onafhankelijkheid.
Op 1 januari 2013 is de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden in werking getreden. Het was duidelijk dat dit de nodige impact zou hebben op accountantsorganisaties en hun controlecliënten. Om de overgang naar de nieuwe situatie niet al te abrupt te laten verlopen is er dan ook een overgangsregeling van twee jaar gecreëerd. Bij de plenaire behandeling van de Wet op het accountantsberoep in de Eerste Kamer op 27 november 2012 heb ik aangegeven dat deze periode van twee jaar het mogelijk moet maken om lopende adviezen af te maken. De achtergrond van deze overgangsregeling is niet geweest om op het laatste moment nog geheel nieuwe adviescontracten voor een duur van twee jaar af te sluiten. Mocht dit laatste wel het geval zijn, dan is dit inderdaad zorgelijk te noemen. De verplichte scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden dient immers de onafhankelijkheid van de externe accountant en met het oog hierop wordt van de accountantssector hoe dan ook een gedragsverandering verlangd.
Wat betekent dit voor de beoogde scheiding tussen advies en controle en de onafhankelijkheid van de accountantscontrole?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de AFM dat het zorgelijk is als er een loopje wordt genomen met de wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kan de AFM of kunt u nemen tegen accountantskantoren die de nieuwe wetgeving ontwijken? Kunnen contracten die gesloten zijn om nieuwe wetgeving te omzeilen nietig worden verklaard?
Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden en de hierbij opgenomen overgangsregeling. De maatregelen die de AFM in dit kader kan nemen variëren van een goed gesprek met een betrokken accountantsorganisatie in meer informele sfeer tot het nemen van een formele bestuursrechtelijke maatregel. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Door middel van een dergelijke aanwijzing kan de AFM een accountantsorganisatie ertoe bewegen bepaalde werkzaamheden die worden verricht naast controlediensten te staken. De AFM heeft geconstateerd dat in december 2012 door alle Big 4-kantoren contracten zijn afgesloten voor niet-controlediensten die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. De AFM heeft een dringend beroep gedaan op de kantoren om alle vlak voor 1 januari 2013 afgesloten contracten te (her)beoordelen en die contracten die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van de wetgever te beëindigen of te beperken tot de redelijkerwijs nog noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden. De Big 4-kantoren hebben aangegeven contracten die evident op gespannen voet staan met de overgangsregeling alsnog te hebben ingetrokken dan wel deze niet te zullen uitvoeren. Het eventueel nietig verklaren van betreffende contracten is hiermee niet meer aan de orde, en behoort overigens ook niet tot de bevoegdheden van de AFM. De Big 4-kantoren en de AFM zullen de naar eigen zeggen constructieve dialoog over de bevindingen van de AFM continueren.
Wat is uw oordeel over het zelfreinigend vermogen van de accountantsbranche?
Het maatschappelijk verkeer wil een onafhankelijk oordeel horen over de kwaliteit van de financiële verslaggeving van ondernemingen. Dit oordeel moet afkomstig zijn van een onafhankelijke deskundige, de externe accountant. Na de begin 2012 gehouden consultatie accountancy2 bleek dat alle respondenten het er over eens waren dat het maatschappelijk verkeer niet is overtuigd van de onafhankelijkheid van de accountant vandaag de dag. De accountantsbranche heeft inmiddels te maken met de nodige nieuwe wetgeving ter versterking van de gewenste onafhankelijkheid. Duidelijk is dat hiermee een gedragsverandering wordt verlangd van de accountantssector. Aangezien vertrouwen in controle door en verklaringen van accountants cruciaal is, moet hier met grote urgentie door de sector aan worden gewerkt.
De aanstelling van een toezichthouder als tijdelijk voorzitter van de raad van bestuur van het Slotervaartziekenhuis |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat een lid van de Raad van Toezicht van het Slotervaartziekenhuis is aangesteld als tijdelijk voorzitter van de Raad van Bestuur?1
Ik vind het van belang dat bestuurders en toezichthouders van zorgaanbieders onafhankelijk van elkaar functioneren. Het combineren van een functie in de raad van bestuur met een functie in de raad van toezicht van dezelfde aanbieder is in dat licht onverenigbaar. In artikel 6.1, eerste lid, onderdelen a en b van het Uitvoeringsbesluit van de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) is daarom bepaald dat personen niet tegelijk deel uit kunnen maken van het de algemene of dagelijkse leiding en van het toezichthoudend orgaan van een zorgaanbieder en dat de samenstelling van het toezichthoudend orgaan zodanig moet zijn dat zij ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. De IGZ is belast met het toezicht op de WTZi. De IGZ doet nu onderzoek naar mogelijke overtreding van de WTZi bij het Slotervaartziekenhuis.
Zijn die twee functies wat u betreft te verenigen? Kan een lid van de Raad van Toezicht die ook zitting heeft in de Raad van Bestuur wat u betreft onafhankelijk en kritisch opereren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze aanstelling ingaat tegen de zorgbrede Governance Code? Deelt u de mening dat iedere zorginstelling zich aan deze Governance Code zou moeten houden?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1 en 2 aangaf, vind ik een combinatie van de functies van bestuurder en toezichthouder onverenigbaar. De scheiding in functies is daarom wettelijk geregeld. Een combinatie van de functies is dus niet toegestaan. De IGZ doet nu vervolgonderzoek naar mogelijke overtreding van de WTZi bij het Slotervaartziekenhuis.
De (vernieuwde) Zorgbrede Governancecode is in 2010 door de Brancheorganisatie Zorg (BOZ) uitgebracht. 2 3Het zijn de raad van bestuur en de raad van toezicht die verantwoordelijk zijn voor de governancestructuur en de naleving van de Zorgbrede Governancecode (art. 2.1.3). Het is niet aan mij om een oordeel te geven of wel of niet aan de Zorgbrede Governance is voldaan. De zorginstelling dient in zijn jaarverslag aan te geven welke van toepassing zijnde openbaar gemaakte normen zij hanteert voor goed bestuur en het afleggen van openbare verantwoording over haar beleid en activiteiten. Hierbij dient de Zorgbrede Governancecode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Op basis van het principe van «pas toe of leg uit» wordt in ieder geval aangegeven van welke normen uit de Zorgbrede Governancecode is afgeweken en waarom. Dit dient expliciet in de verslaggeving te worden opgenomen4.
Het Slotervaartziekenhuis geeft in het jaarverslag over 2011 aan de aanbevelingen van de goverance Zorgbrede Governancecode te onderschrijven en alleen af te wijken op het punt ten aanzien van het informatieprotocol.
Ik onderschrijf dat de Zorgbrede Governancecode zorgaanbieders kan ondersteunen bij het duidelijk en transparant inrichten van hun bestuursstructuur. Het onderschrijven van de Zorgbrede Governancecode is daarvoor in de huidige situatie geen vereiste, naleving van de WTZi is dat wel. Voor de zomer kom ik met een brief over de governance in de zorg. In die brief ga ik verder in de op de rol die de Zorgbrede Governancecode mijns inziens kan spelen bij de verbetering van bestuursstructuren in de zorg.
Deelt u voorts de mening dat iedere zorginstelling, ongeacht of deze lid is van een brancheorganisatie of niet, gebonden zou moeten zijn aan de Governance Code? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de vrees dat met de invoering van de winstuitkering in zorginstellingen voor medisch specialistische zorg het aantal zorginstellingen dat zich onttrekt aan de Governance Code toeneemt? Zo nee, waarom niet? Welke garanties kunt u geven? Zo ja, waarom bent u dan toch voornemens de winstuitkering in te voeren?
Nee. Ook zorgaanbieders die winst willen gaan uitkeren zullen aan de wet (WTZi) moeten voldoen. De wetgever bepaalt de werking en rechtskracht daarvan. In het najaar kom ik conform afspraak met de Tweede Kamer met voorstellen over het versterken van de governance in de zorg.
Vindt u het in het publieke belang dat de zeggenschap over het ziekenhuis op dit moment voor de rechter wordt uitgevochten? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik vind het belangrijk dat er wordt toegezien op de randvoorwaarden. Dat betekent dat ik vind dat de kwaliteit en veiligheid in ziekenhuizen op orde moet zijn, dat de governance op orde moet zijn en dat cruciale zorg wordt doorgeleverd ook als het financieel tegenzit. Dergelijke belangen moeten goed geborgd zijn. Ik heb op het moment geen signalen dat de publieke belangen zoals kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid als gevolg van een meningsverschil tussen aandeelhouders in het geding zijn. De IGZ houdt de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten
Welke veranderingen zijn er in de statuten van het Slotervaartziekenhuis aangebracht?3
Ik heb begrepen dat bij statutenwijziging van 14 maart 2013 het Slotervaartziekenhuis de mogelijkheid heeft gecreëerd om naast gewone aandelen ook preferente aandelen uit te geven. Het gaat hier om zogenaamde cumulatief preferente aandelen. Deze preferente aandelen kunnen, volgens de statuten, worden uitgegeven zonder dat deze evenredig over de huidige aandeelhouders verdeeld dienen te worden. Zij kunnen dus ook aan één persoon of bedrijf worden verkocht.
Is het toegestaan de statuten van een ziekenhuis op zo’n manier te wijzigen dat winstuitkeringen mogelijk worden? Is dat bij het Slotervaartziekenhuis het geval? Zo ja, hoe is dat mogelijk terwijl het wetsvoorstel nog moet worden behandeld in de Tweede Kamer?
Winstuitkering is op grond van de WTZi en het Uitvoeringsbesluit verboden voor aanbieders van medisch specialistische zorg. Bovendien is in de statuten van het Slotervaartziekenhuis een statutaire winstklem opgenomen. Dat betekent dat winstuitkering door het Slotervaartziekenhuis niet alleen in strijd met de wet zou zijn, maar ook in strijd met de eigen statuten.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat zorgverzekeraar Achmea niet met een voor het publiek bekende directeur een contract afsluit en wel met een – voor het publiek – onbekende aandeelhouder? Hoe verklaart u het dat Achmea nu wel bereid is een contract af te sluiten met het Slotervaartziekenhuis?4
Het contract dat Achmea heeft afgesloten is een contract met het Slotervaartziekenhuis, niet met een of meerdere aandeelhouders van het ziekenhuis. Namens het Slotervaartziekenhuis is het contract ondertekend door Dees Brandjes en Jos Beijnen. Zij maken deel uit van het bestuur van het ziekenhuis.
Naar ik heb begrepen zijn de afspraken die gemaakt zijn in overeenstemming met het hoofdlijnenakkoord waarmee ziekenhuizen en zorgverzekeraars zich hebben gecommitteerd om de kostengroei in de curatieve zorg te beteugelen. Ik ken de precieze inhoud van het contract niet. Ik vind dat ook niet nodig. Verzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden. De wijze waarop zij contracteren om aan die zorgplicht te voldoen is aan henzelf.
Wat is de inhoud van het afgesloten contract tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis? Welke struikelblokken zijn er weggenomen? Is er nog sprake van een maximumbedrag dat het ziekenhuis mag uitgeven aan medicijnen voor reuma- en kankerpatiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Nederland uitgerangeerd’ |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland uitgerangeerd»?1
Ja.
Was u bekend met het voornemen van spoorbedrijf Eurostar om een snelle verbinding te onderhouden tussen Amsterdam en London? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals onder andere gemeld in de Kamerbrief van 20 juni 2011 (Kamerstuk 22 026, nr. 335) ben ik bekend met het feit dat spoorbedrijf Eurostar overweegt om een hogesnelheidstreindienst te starten tussen Amsterdam en Londen. In de 32e Voortgangsrapportage HSL-Zuid (Kamerstuk 22 026, nr. 396) die ik begin april jl. aan uw Kamer heb gestuurd, meldde ik reeds dat zowel Deutsche Bahn als Eurostar de mogelijkheden voor een dergelijke treinverbinding bestuderen, maar deze treindiensten niet voor 2018 kunnen starten.
Hoe is, tegen de achtergrond dat Europees is bepaald dat concurrentie op internationale spoorverbindingen is toegestaan, het toelaten van buitenlandse vervoerders op het hogesnelheidsnet geregeld in Nederland? Bent u bereid na te gaan waarom Eurostar niet voornemens is om een snelle trein te laten rijden tussen Amsterdam en London? Zo nee, waarom niet?
Het internationale personenvervoer per spoor is door middel van de liberaliseringsrichtlijn in geheel Europa opengesteld. Deze «Open Access» bepalingen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. In de Wet Personenvervoer 2000 is echter vastgelegd dat het nationale reizigersvervoer door grensoverschrijdende treindiensten op de HSL-Zuid niet onder de «Open Access»- bepalingen valt. Dit betekent dat iedere toegelaten spoorwegonderneming internationale treindiensten mag aanbieden over de HSL-Zuid op voorwaarde dat daarbij geen nationaal reizigersvervoer wordt verricht.
Ik heb Eurostar om een reactie gevraagd. Eurostar heeft mij laten weten dat de Nederlandse berichtgeving onjuist is en dat zij onveranderd geïnteresseerd zijn om een hogesnelheidsverbinding Amsterdam – Londen op te zetten. Een besluit over het starten van een dergelijke verbinding zal echter pas over enkele jaren genomen worden, wanneer Eurostar over geschikt hogesnelheidsmaterieel beschikt.
Deelt u de mening dat Nederland goed moet zijn aangetakt op het hogesnelheidsnet inclusief een verbinding tussen Amsterdam en London? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat Nederland goed aangetakt is op het hogesnelheidsnet, al dan niet met overstap. Er is momenteel een goede treinverbinding tussen Amsterdam en Londen, door middel van een overstap in Brussel. Meerdere vervoerders hebben de verbinding bestudeerd. De uitkomsten hiervan zijn dat deze verbinding momenteel sterk onrendabel is. Ik laat het aan de markt over om al dan niet een directe verbinding Amsterdam – Londen op te zetten.
Hoe duur is het gebruik van het Nederlandse snelle spoor in vergelijking met de ons omringende landen, tegen de achtergrond dat in het genoemde artikel staat dat de bedragen die moeten worden betaald voor het snelle spoor in Nederland fors zijn? Kunt u een vergelijking toevoegen aan uw antwoord? Zo nee, waarom niet? Wat betaalt Thalys voor het gebruik van het snelle spoor in Nederland in deze vergelijking?
De kosten voor het gebruik van het hogesnelheidsspoor is in Nederland afwijkend ingericht. In tegenstelling tot de meeste Europese landen is de prijs per kilometer in Nederland grotendeels afhankelijk van het totaal aantal gereden kilometers (van alle treinvervoerders) over de HSL-Zuid. De concessiehouder HSA betaalt jaarlijks een vast totaalbedrag. Hoe meer treindiensten HSA uitvoert over de HSL-Zuid, hoe lager de gebruikskosten zullen zijn voor buitenlandse vervoerders en omgekeerd.
Een zuivere vergelijking is onmogelijk omdat in ieder land de infrakosten anders worden berekend. Zo worden bij sommige landen energiekosten meegerekend in de infrakosten en kent bijvoorbeeld Frankrijk ook nog extra belastingen toe. De hoogte van het bedrag dat voor Thalys-treinen betaalt wordt, is een zaak tussen HSA en Thalys. HSA en Thalys hebben afspraken gemaakt hoe zij deze jaarkosten onderling verrekenen.
Het bericht dat PostNL mensen met een arbeidshandicap aan een baan gaat helpen als postbezorger |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe sociaal is PostNL» waarin wordt belicht dat PostNL voornemens is om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen als postbezorger?1
Ik heb kennis genomen van het voornemen van PostNL om ongeveer 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen in de (brief)postbezorging. PostNL werkt hierbij nauw samen met de netwerkorganisatie Locus en de brancheorganisatie Cedris. Het gaat om medewerkers die vanuit een Sw-bedrijf of vanuit de bijstand gaan werken als parttime postbezorger. Medewerkers worden duurzaam gedetacheerd bij PostNL. Het Sw-bedrijf is verantwoordelijk voor de werving, opleiding en dagelijkse inzet en begeleiding op de werkvloer. Het voornemen van PostNL sluit aan op een eerdere inzet van PostNL Pakketten om werk te bieden aan 1.200 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de nieuwe pakketsorteercentra. Tijdens een werkbezoek op 26 maart 2013 aan een locatie van PostNL in Waddinxveen heb ik kennisgemaakt met een mensen die als postbezorger en als pakketsorteerder aan de slag zijn.
Ik beoordeel dit initiatief van PostNL als positief. Het sluit aan bij de ambitie van het kabinet om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen.
Deelt u de mening dat mensen met een arbeidsbeperking niet zomaar ingezet mogen worden als goedkoop personeel, zonder uitzicht op een vaste baan? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
De inzet van het kabinet is dat zoveel mogelijk mensen participeren. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat nog niet kan door op een andere manier te participeren in de samenleving. Ik vind het positief als mensen aan de slag gaan, ook als dit deeltijdwerk en/of tijdelijk werk betreft.
Deelt u de angst dat deze constructie van PostNL zal leiden tot verdringing van reguliere postbezorgers, mede gezien het feit dat uit onderzoek van de Erasmus Universiteit blijkt dat voor bedrijven, die arbeidsgehandicapten inzetten, de economische belangen zwaarder wegen dan de sociale motieven?
De inzet van PostNL is om de functies van postbezorgers in te vullen met mensen die een parttime arbeidsovereenkomst krijgen. PostNL blijft in heel Nederland werven en selecteren voor de functie van postbezorger. Volgens PostNL is er daarom geen sprake van verdringing.
Het is aan CNV Publieke Zaak en PostNL om eventuele zorgen over arbeidkosten te bespreken. Het is aan bedrijven om, binnen het wettelijk kader, te bepalen welke productiemiddelen worden ingezet. Het beleid van de overheid is erop gericht om, in aansluiting op de bedrijfseconomische afwegingen die bedrijven maken bij het inzetten van kapitaal en arbeid, werkgevers te compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt die ze aannemen. De sociale motieven om mensen met afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen zijn erg belangrijk, maar er moet tevens aan bedrijfseconomische voorwaarden worden voldaan.
Wat is uw reactie op de kritiek van de vakbond CNV Publieke Zaak die van mening is dat dit plan van PostNL vooral gericht is op het verlagen van de arbeidskosten?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bijstandsgerechtigden worden met behoud van uitkering tewerkgesteld en voor hoe lang? Hoeveel van deze werkzoekenden hebben of krijgen een dienstverband bij PostNL?
PostNL schat in dat indicatief 10 procent van de 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt afkomstig zal zijn uit de doelgroep van bijstandsgerechtigden. Hierbij is sprake van een re-integratieplek om werknemersvaardigheden op te doen. Doel is om duurzame uitstroom naar betaald werk te realiseren. PostNL geeft aan dat deze mensen kunnen reageren op vacatures voor postbezorging en dat zij bij gebleken geschiktheid in dienst kunnen komen bij PostNL. Overigens zoeken bijstandsgerechtigden vaak fulltime werk, terwijl PostNL alleen parttime functies biedt.
Erkent u, nu PostNL keihard zegt dat mensen met een beperking wel goed genoeg zijn om via detachering of met behoud van uitkering werk te doen voor het bedrijf, maar niet goed genoeg zijn om hen in dienst te nemen, de aangekondigde bezuinigingen op de sociale werkplaatsen van tafel moeten?
Nee. De inzet van PostNL om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen sluit aan bij de doelstelling van de Participatiewet om zo veel mogelijk mensen te laten participeren.
Gaat u, nu met PostNL nogmaals duidelijk is geworden dat bijstandsgerechtigden onder het wettelijk minimumloon als nog goedkopere arbeidskrachten tewerkgesteld worden, een einde maken aan de verdringing en uitbuiting die dit als gevolg heeft?
Ik heb thans geen aanwijzingen dat er sprake is van verdringing en uitbuiting.
Het bericht ‘Intern onderzoek naar vervalsing telefoontaps’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van he bericht «Intern onderzoek naar vervalsing telefoontaps»?1
Ja.
Is het waar dat de rechtbank Alkmaar heeft geoordeeld dat de politie heeft geknoeid met bewijsmateriaal door tapgesprekken te manipuleren?
De rechtbank heeft in haar vonnis geen gebruik gemaakt van de bewoordingen «geknoeid» en «manipuleren». Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat van de achttien uitgewerkte tapgesprekken er vier in strijd met de werkelijkheid zijn uitgewerkt, één onvolledig is en één oncontroleerbaar is uitgewerkt. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het denatureren van in elk geval drie tapgesprekken. Bovenstaand oordeel van de rechtbank heeft geleid tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Klopt het dat de verdachte vrijuit gaat omdat er sprake is van ernstige schending van een behoorlijke procesorde en van grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte?
Ja. De uitspraak is echter nog niet onherroepelijk nu het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft aangetekend.
Is het waar dat er telefoongesprekken zijn uitgewerkt die niet waren gevoerd en dat er telefoongesprekken anders zijn weergegeven dan op de bandopname?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vervalsen van ambtsedige processen-verbaal een zeer ernstige aantasting van het rechtssysteem is?
Ambtsedig opgemaakte processen-verbaal fungeren als een belangrijk ankerpunt in de strafrechtspleging. Het Openbaar Ministerie en de politie zijn daarom verplicht tot het leveren van hoge kwaliteit, waarbij de waarheidsgetrouwheid van processen-verbaal voorop moet staat. Hoewel de uitkomst van het hoger beroep moet worden afgewacht is het sowieso te betreuren dat de waarheidsgetrouwheid van enkele tapverslagen voor discussie vatbaar bleek.
Het Openbaar Ministerie heeft in samenspraak met de politie besloten om een onderzoek in te stellen. Hierbij heeft het Openbaar Ministerie Noord-Holland in overleg met het Landelijk Parket bezien of de inzet van de Rijksrecherche geïndiceerd was. Met inachtneming van de «Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche» is geconcludeerd dat dit niet het geval is. Besloten is het onderzoek te laten verrichten door een aparte afdeling binnen de politie Noord-Holland, te weten de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten. Het onderzoek heeft inmiddels een aanvang genomen. Als de bevindingen van dit onderzoek daar aanleiding toe geven zou de Rijksrecherche alsnog kunnen worden ingeschakeld.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie een intern onderzoek door de politie wil laten doen? Is het omwille van de objectiviteit niet verstandiger om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren door de Rijksrecherche?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te bevorderen dat in deze zaak onderzoek wordt gedaan door de Rijksrecherche?
Zie antwoord vraag 5.
Een vergunning voor de omstreden geitenstal in Landerd |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de bouw van de omstreden geitenstal in de gemeente Landerd alsnog doorgaat en gedetailleerd uiteenzetten op grond waarvan besloten is dat de bouw toch door mag gaan?1
Ik heb uit de pers begrepen dat de ondernemer heeft aangekondigd spoedig met het afbouwen van de geitenstal verder te gaan.
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan de Kroon een besluit van het gemeentebestuur of het provinciebestuur vernietigen wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang. Vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het Beleidskader schorsing en vernietiging (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Steeds dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval een zorgvuldige afweging gemaakt te worden van alle bij het besluit betrokken belangen. In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, kan het instrument van vernietiging niet worden toegepast.
Mijn oordeel dat geen sprake was van strijd met het recht is gebaseerd op de volgende overwegingen (zie antwoord 3 over de strijd met het algemeen belang). Het voorbereidingsbesluit van 11 december 2009 raakte de aanvraag van 11 december 2007 niet, evenmin als de in de Verordening ruimte opgenomen bouwstop (inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2010) de bouwvergunning van 27 april 2010. De bouwvergunning moest worden verleend omdat geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden aan vergunningverlening in de weg stond (ook niet de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de tevens te verlenen vrijstelling). Bij het verlenen van de vrijstelling heeft het gemeentebestuur een zekere vrijheid, maar die gaat niet zover dat het die vrijstelling had kunnen weigeren vanwege de (niet op de aanvraag van toepassing zijnde) provinciale voorbereidingsbesluiten, die genomen zijn met het oog op de volksgezondheid, en de daaropvolgende wijzigingen van de Verordening ruimte.
De bouwvergunning is rechtmatig verleend en ook bij de vrijstelling heeft het gemeentebestuur in redelijkheid geen betekenis toegekend aan de voorbereidingsbesluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de daarop volgende wijzigingen van de Verordening ruimte. Dat het gemeentebestuur wellicht ruimte had om ten tijde van besluitvorming – gezien de beide in werking getreden voorbereidingsbesluiten en het van kracht zijn van de Verordening ruimte, fase 1 – alsnog geen vrijstelling te verlenen, levert het niet gebruiken van die door GS gestelde ruimte naar mijn mening nog geen strijd met het recht op.
Kunt u aangeven hoe de toestemming voor het vervolg van de bouw zich verhoudt tot de eerdere schorsing van de bouwvergunning2, de bouwstop van geiten- en schapenhouderijen in Noord-Brabant, daaraan gerelateerde bevoegdheden van de gemeente en het onjuist handelen van de gemeente ten tijde van de vergunningverlening?3
Vernietiging is een zwaar middel en kan niet eerder worden toegepast dan na zorgvuldig onderzoek of er sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang. Om die reden kan het gewenst zijn – en was dat ook in deze zaak – om tijdelijk de werking van de bouwvergunning te schorsen, ten einde dat onderzoek af te ronden. Het is niet zo dat na schorsing automatisch vernietiging volgt. In dit geval heeft het onderzoek ertoe geleid dat geconcludeerd is dat er geen sprake was van strijd met het recht of het algemeen belang. Om deze reden is het verzoek tot vernietiging van gedeputeerde staten van Noord-Brabant afgewezen. Het gemeentebestuur kon met de door het provinciebestuur vastgestelde bouwstop geen rekening houden bij de afwikkeling van onderhavige bouwaanvraag.
Kunt u uiteenzetten op basis waarvan is besloten dat de bouw van de geitenstal niet in strijd is met het algemeen belang, en welke belangen hierin en op welke manier zijn meegewogen?
Uit het eerder genoemde beleidskader blijkt dat de Kroon zeer terughoudend moet optreden wanneer er geen strijd is met het recht maar er mogelijk alleen strijd is met het algemeen belang. Er mag niet lichtvaardig ingegrepen worden op de constitutioneel verankerde vrijheid van gemeenten om de belangen te dienen die aan hen zijn toevertrouwd. Zo komt ook in het beleidskader aan de orde, dat de betekenis van het criterium «strijd met het algemeen belang» beperkt is. Voor strijd met het algemeen belang in onderhavige zaak moet, gelet op het verzoek van het provinciebestuur, het besluit van het gemeentebestuur worden afgewogen tegen het belang dat het provinciebestuur met de bouwstop wilde dienen. Ik zie wel dat met de verlening van de bouwvergunning de bedoeling van de bouwstop wordt doorkruist. Immers de facto wordt met de vergunningverlening uitbreiding met een extra stal mogelijk gemaakt. Maar dat levert op zich nog geen strijd met het algemeen belang op.
Deelt u de mening dat volksgezondheid een belangrijk aspect is van het algemeen belang, en dat geiten- of schapenhouderijen een extra risico vormen voor de volksgezondheid, zoals ook de Gezondheidsraad in zijn rapport van 30 november 2012 concludeert? Zo ja, hoe is het belang voor de volksgezondheid meegenomen in de afweging, om niet tot vernietiging van de bouwvergunning over te gaan? Zo nee, waarom niet?
In het rapport van de Gezondheidsraad «Gezondheidsrisico's rond veehouderijbedrijven» van 30 november 2012 wordt diverse malen over Q-koorts gesproken. Voorzover het rapport conclusies trekt over Q-koorts, is dit alleen over de uitbraakperiode. Verder is uw Kamer bij brief van 14 juli 2011 geïnformeerd over een deskundigenadvies over Q-koorts dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juni 2011 hebben ontvangen. De deskundigen adviseerden dat het uitbreidingsverbod als maatregel geen toegevoegde waarde meer had onder voorwaarde dat professioneel gehouden melkgeiten en melkschapen alsook schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie steeds tijdig (voor het dekken) en volledig gevaccineerd worden. Naar aanleiding van onder meer het deskundigenadvies heeft het Rijk besloten om het uitbreidingsverbod in te trekken.
In het verzoek tot voordracht tot vernietiging van het besluit van het gemeentebestuur werd er door GS op aangedrongen om het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Op 30 november 2012 is het advies van de raad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» gepubliceerd. Het kabinet bereidt een reactie voor op het advies van de raad. In mijn afwijzing heb ik daarover opgemerkt dat het advies, geschreven op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport teneinde een beoordelingskader te ontwikkelen over risico’s van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden, mij geen houvast geeft om te kunnen concluderen dat het gemeentebestuur van Landerd met het verlenen van deze bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang. Dat brengt ook met zich mee dat het niet nodig was om de kabinetsreactie af te wachten. Bovendien staat artikel 10:44 van de Algemene wet bestuursrecht in de weg aan een tweede verlenging van de schorsing, die op
1 april 2013 is afgelopen.
Kunt u aangeven of en hoe bij de beoordeling het provinciaal belang is meegewogen, en toelichten waarom er bij de uiteindelijke beoordeling voorbij is gegaan aan het provinciaal belang?
Als gezegd is het door het provinciebestuur met de bouwstop te realiseren doel een algemeen belang. Het gemeentebestuur was niet aan die bouwstop gebonden bij de beslissing over de bouwvergunning, zodat geen sprake was van strijd met het recht. Er bestond onvoldoende grond om de bevoegdheden van het gemeentebestuur te doorkruisen wegens de met de bouwstop te dienen belangen. Zie antwoord 3.
Deelt u de mening dat de provincie Noord-Brabant terecht een bouwstop heeft ingesteld, en dat deze bouwstop zwaar moet worden meegenomen in de besluitvorming rond de bouwvergunning? Zo nee, waarom niet?
Met mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van GS doe ik geen uitspraak – in de brief is dat ook expliciet weergegeven – over de wenselijkheid van de uitbreiding van de geitenstal en ook niet over de besluitvorming rond de verlenging van de bouwstop. Wel heb ik aangegeven dat ik begrip heb voor de wens van GS om vanuit een voorzorgsprincipe de bouwstop vooralsnog te willen verlengen. Het gaat in de casus over de geitenstal te Landerd niet om de beoordeling van een bouwstop of de verlenging daarvan, maar om de vraag of het besluit van het gemeentebestuur voor vernietiging door de Kroon in aanmerking kwam. De bouwstop had geen betrekking op de aanvraag voor de gewraakte bouwactiviteit en kan geen rol spelen bij de bouwvergunning.
Kunt u uitleggen waarom het verzoek tot vernietiging van de bouwvergunning is afgewezen, terwijl er nog geen kabinetsreactie is op het rapport van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen, en waarom er niet is gewacht met het nemen van een beslissing totdat de kabinetsreactie er is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de bouwvergunning alsnog te schorsen, en pas een definitieve uitspraak te doen wanneer de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad klaar is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ten behoeve van (nader) onderzoek heb ik destijds besloten om de bouwvergunning te schorsen en deze schorsing eenmaal te verlengen. Ik zie geen redenen om terug te komen op mijn beslissing om het besluit niet voor te dragen voor vernietigen. Daarbij staat de wet staat slechts een eenmalige schorsing toe.
Is er bij de heroverweging van de vergunning overleg geweest met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Economische Zaken over de risico’s van de komst van de geitenstal? Zo ja, welke risico’s zijn meegenomen, en wat hebben de betrokken bewindspersonen geadviseerd? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid alsnog met andere betrokken bewindspersonen te overleggen?
Ja, de bewindslieden van EZ, VWS en BZK zijn betrokken bij de voorbereiding van mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 7.
Bent u bereid in overleg met alle betrokken bewindspersonen inzake deze kwestie alsnog tot vernietiging van de vergunning over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Europees Parlement stemt voor sloopfonds zeeschepen’ |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europees Parlement stemt voor sloopfonds zeeschepen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het nadelig kan zijn voor de Nederlandse concurrentiepositie om zeeschepen een heffing te laten betalen om Europese havens aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, maar dan met name voor de Nederlandse short sea sector daar de categorie schepen die hier toe behoort relatief veelvuldig EU havens aanloopt.
Deelt u de mening dat Nederland relatief meer nadeel zal ondervinden van dit sloopfonds dan andere Europese landen gezien het grote marktaandeel van Nederlandse havens in Europa? Zo nee, waarom niet?
Ja, alhoewel ik bij voorkeur zou spreken van «kan ondervinden» in plaats van «zal ondervinden». Het relatief grote marktaandeel van Nederland binnen Europa is in deze kwestie niet allesbepalend. De impact op de havens aan de buitengrenzen van de EU mag ook niet worden onderschat in verband met het «weglekken» van lading naar havens buiten de EU, dat juist aan de buitengrenzen het meest gevoeld zal worden.
Deelt u de mening dat het logischer zou zijn om bijvoorbeeld bij de aanschaf of registratie van een schip een eenmalige heffing op te leggen ten behoeve van het sloopfonds, in plaats van dit van schepen te eisen als zij (Nederlandse) havens aandoen? Kunt u dit toelichten?
Een eenmalige heffing bij de aanschaf of registratie van een schip zou meer voor de hand liggend zijn. Op die manier worden de administratieve lasten gemoeid met de uitvoering van een dergelijk complex systeem niet op de havens afgewenteld. Bovendien wordt de hoogte van de sloopheffing in zo’n geval niet bepaald door het aantal havenaanlopen dat een schip maakt.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dit plan daadwerkelijk ten uitvoer gebracht gaat worden? Kunt u dit toelichten?
Hoewel het uiteindelijke voorstel en de consequenties daarvan nog niet geheel duidelijk zijn, is mijn inzet voor de verdere onderhandelingen in de Raad en met het Europees Parlement helder. Nederland staat in principe open voor een financieel instrument om het naleven van de verordening te stimuleren, maar voor het sloopfonds zoals voorgesteld door het Europees Parlement bestaat onvoldoende draagvlak bij het bedrijfsleven. Aan een sloopfonds waarbij schepen bij elke aankomst in de haven een bijdrage moeten leveren, kleven voor Nederland grote bezwaren, te weten:
De publicatie van sterftecijfers door Nederlandse ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Precieze sterftecijfers ziekenhuizen openbaar»1 en «Schippers wil sterftecijfers openbaar»2?
Ja.
Deelt u de mening dat transparantie, het openbaar maken van cijfers over kwaliteit, met duiding, van groot belang is voor de dialoog met patiënten en de kwaliteit van zorg ten goede komt?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer positief is dat openheid van zaken over sterftecijfers per diagnose en leeftijdsgroep wordt gegeven?
Ja.
Deelt u de mening dat er een cultuurverandering moet komen zodat ook alle overige, nabij negentig, Nederlandse ziekenhuizen op zo kort mogelijke termijn gedetailleerde cijfers per diagnose en leeftijdsgroep openbaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te stimuleren?
We weten dat betrouwbare registraties van (ervaren) uitkomsten van zorg leiden tot doelmatigheid en een betere kwaliteit van zorg. Betrouwbare data zijn onmisbaar voor professionals, ziekenhuisafdelingen en het bestuur van ziekenhuizen om de zorg die zij leveren aantoonbaar te kunnen verbeteren. Sterftecijfers hebben een signaalfunctie en kunnen de bewustwording van ziekenhuizen over de veiligheid van hun patiënten vergroten. Registratie is dus onmisbaar willen ziekenhuizen hun sterftecijfers kunnen monitoren en sterftegevallen kunnen onderzoeken. Als je geen onderzoek doet, kun je ook geen trends herkennen, opmerkelijke afwijkingen constateren die nader moeten worden onderzocht of van je fouten leren.
Verder is er een maatschappelijk belang om geleverde en ervaren kwaliteit en kwaliteitsverschillen in de zorg te delen in het publieke domein. De kwaliteit van de geleverde zorg moet transparant zijn voor patiënten en zorgverzekeraars om hen in staat te stellen te kiezen voor kwalitatief goede zorg en deze in te kopen. De kwaliteit van de geleverde zorg moet ook transparant zijn voor het (risicogestuurd) toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Ik vind publicatie van sterftecijfers daarom belangrijk. Het publiceren van gegevens zoals de HSMR kan een prikkel vormen om de registratie van kwaliteit verder te verbeteren en daaruit voortvloeiend ook de kwaliteit van zorg. Het belang van publicatie heb ik eerder aangeven in mijn brief aan uw Kamer over patiëntveiligheid van 15 november 2012 en tijdens een recent interview met het NRC.
Allereerst moet volledigheid en kwaliteit van de gegevensregistratie worden verbeterd. In november 2012 constateerde de IGZ al in haar rapport «De veiligheid telt3» dat de nodige verbeteringen gerealiseerd moeten worden. Slechts een deel van de ziekenhuizen neemt volledig deel aan de Landelijke medische Registratie (LMR) of de Landelijke Basisregistratie Zorg (LBZ). Ik spreek de ziekenhuisbesturen maar ook de brancheorganisaties daarop aan.
Deelname is in combinatie met een betrouwbare en volledige gegevensregistratie een vereiste om betrouwbare en betekenisvolle sterftecijfers te kunnen berekenen. Over het jaar 2011 hebben 63 ziekenhuizen alleen de HSMR (het gewogen gemiddelde sterftecijfer) gepubliceerd en hebben 6 ziekenhuizen alle sterftecijfers per aandoening (SMR’s) openbaar gemaakt. Er zijn 26 ziekenhuizen die nog geen sterftecijfer publiceren. Het is wanneer data zo snel als mogelijk beschikbaar komen.
Mede omdat de publicatie van sterftecijfers onvoldoende van de grond komt organiseert VWS een breed bestuurlijk overleg (NVZ, NFU, Orde van medisch specialisten, V&VN, NPCF, ZN, ZKN) met als doel om concrete afspraken ten aanzien van patiëntveiligheid te maken waaronder over publicatie van sterftecijfers. Dat overleg zal naar verwachting in mei 2013 plaatsvinden.
Registratie en publicatie van betrouwbare gegevens, inclusief betekenisvolle sterftecijfers is primair de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizenbesturen samen met professionals, maar ook de brancheorganisaties hebben hierin een rol.
De brancheorganisaties NVZ en NFU hebben zich in 2009 gecommitteerd aan publicatie van sterftecijfers door de ziekenhuissector en de doorontwikkeling van het HSMR model. Echter, ik constateer dat deze toezegging tot op heden niet tot concrete resultaten heeft geleid. Mij is ook geen informatie bekend is waaruit blijkt dat er concrete initiatieven terzake in voorbereiding zijn.
Op dit moment bestaat er nog geen formele verplichting om sterftecijfers te publiceren.
Daarom zoek ik naar mogelijkheden om een verplichting tot publicatie van sterftecijfers vorm te geven. In dat kader ben ik in gesprek met de IGZ en Het Kwaliteitsinstituut over sterftecijfers als kwaliteitsindicator. In overleg met de NZa ga ik na of Artikel 38 van de Wmg concrete mogelijkheden biedt voor de openbaarmaking van sterftecijfers. Op grond van artikel 38 van de Wmg zijn zorgaanbieders verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden prestaties en diensten op een zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn.
Hoe gaat u concreet stimuleren dat in aanvulling op de 65 ziekenhuizen die hun algemene sterftecijfers publiceerden ook de overige Nederlandse ziekenhuizen tenminste inzage geven in het algemene sterftecijfer, de zogenoemde Hospital Standardized Mortality Ratio (HSMR)?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het verkrijgen van betrouwbare kwaliteitsgegevens in de zorg van groot belang is en dat het wenselijk is dat deze gegevens zo actueel mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet? Welke bijdrage kan de HSMR volgens u aan de kwaliteitsgegevens geven? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de HSMR niet de resultaten in het jaar t-2, maar het jaar t-1 beschrijft? Op welke wijze kunt u deze aanpassing stimuleren?
Zie antwoord vraag 4.
Welke voorwaarden stelt u aan de publicatie van sterftecijfers? Wat verstaat u onder «volledige, uniforme en betrouwbare gegevensregistratie»?3 Bent u van mening dat de HSMR een adequaat instrument is op basis waarvan gewogen sterftecijfers tussen ziekenhuizen kunnen worden vergeleken? Zo nee, is een alternatief voorhanden? Op welke manier kan er op korte termijn, maar wel op zorgvuldige wijze, vooruitgang worden geboekt?
Er bestaat consensus over het feit dat variatie in HSMR door andere bronnen kan worden veroorzaakt dan door de kwaliteit van zorg. In wetenschappelijke literatuur is uitvoerig gerapporteerd over het huidige HSMR model, over de beperkingen van het model en over de vraag hoe het model te verbeteren is door alle factoren die bijdragen aan de kwaliteit in de casemixcorrectie te betrekken.
De sector zelf heeft vaker aangegeven dat ondanks de beperkingen van het HSMR model, het berekenen van sterftecijfers een ontwikkeling is die past binnen het streven naar verbetering en zichtbaarheid van kwaliteit. Veel ziekenhuizen lichten op hun eigen website het gepubliceerde sterftecijfer toe. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat sommige ziekenhuizen voor het niet publiceren van hun sterftecijfers zich blijven verschuilen achter een «onvolledige registratie» of «omdat voor de HSMR moet worden betaald»?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen?
Ja, dat vind ik niet acceptabel. Voor een toelichting verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat alle Nederlandse ziekenhuizen de HSMR over het jaar 2012 publiceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete mogelijkheden heeft u om de ziekenhuizen te dwingen deze informatie openbaar te maken, omdat daar de kwaliteit van zorg bij gebaat is? Welke van deze mogelijkheden gaat u inzetten? Welke rol heeft de zorgverzekeraar hierin?
Ja dat vind ik wenselijk. De publicatie van de HSMR moet door de ziekenhuizen zelf worden verzorgd. De HSMR heeft niet alleen extern betekenis, maar is vooral voor het interne kwaliteitsbeleid van ziekenhuizen en ziekenhuisafdelingen van belang. Wat betreft de codeerpraktijken en de kwaliteit en volledigheid van de gegevens zijn de instellingen zelf aan zet om daar orde op zaken te stellen. Van ziekenhuizen mag echt verwacht worden dat zij in staat zijn om relevante gegevens op verantwoorde wijze te produceren die kunnen bijdragen aan landelijke kwaliteitsdata over zorgprocessen en zorguitkomsten.
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6 ben ik mogelijkheden aan het verkennen om publicatie te verplichten, nu blijkt dat de sector zelf geen resultaten en geen initiatieven laat zien. Zorgverzekeraars Nederland heeft laten weten dat zorgverzekeraars streven naar uitkomstindicatoren, waaronder sterftecijfers. Sterftecijfers geven patiënten en zorgverzekeraars belangrijke informatie over het succes van een behandeling en daarmee over de kwaliteits(verschillen) van zorg. Zorgverzekeraars kunnen echter moeilijk beschikken over deze gegevens op uitkomstniveau, onder meer omdat sommige klinische registraties onvoldoende betrouwbaar zijn en daarom niet openbaar. Gezien de waarde van deze informatie, streven zorgverzekeraars ernaar om voor verschillende aandoeningen, op korte termijn, over sterftecijfers te kunnen beschikken. Zorgverzekeraars hebben een eigen inkoopbeleid waarbij onder andere op basis van kwaliteitsindicatoren selectief wordt ingekocht. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Op basis van welke concrete criteria constateert u dat de inspanningen van individuele instellingen en brancheorganisaties onvoldoende opleveren? Hoeveel tijd geeft u de zorginstellingen om betrouwbare gegevens te publiceren?
De resultaten heb ik genoemd in mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6. Ik heb in mijn brief aan uw Kamer van 15 november 2012, waarin ik mijn reactie geeft op het IGZ rapport «Het resultaat Telt Veiligheidsindicatoren 2009, 2010 en 2011. De veiligheid telt» aangegeven dat de ziekenhuizen vanaf het verslagjaar 2014 sterftecijfers op basis van diagnosegroepen (SMR’s) zouden moeten kunnen publiceren.
De uitzending van De Vijfde Dag op 27 februari 2013 |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van De Vijfde Dag op 27 februari 2013? Zo ja, klopt het wat hierin vermeld wordt?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de brief (Kamerstuk II 33 400-VI, nr. 99) die ik uw Kamer heden heb toegezonden over deze zaak.
Deelt u de mening dat de rol van de politie en het Openbaar Ministerie (OM) cruciaal is bij de opsporing en vervolging van een verdachte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze cruciale rol van doorslaggevend belang is aangezien het Openbaar Ministerie een monopoliepositie heeft in de vervolging van een verdachte en dat daarom blind vertrouwd moet kunnen worden op het Openbaar Ministerie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit onmiddellijk te veranderen, aangezien uit bovengenoemde uitzending het tegendeel bleek?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er meer gevallen bekend waarin een officier van justitie (structureel) gelogen heeft en hiermee de Nederlandse rechtsstaat ondermijnd heeft? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om per direct maatregelen te treffen tegen de liegende officier van justitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om dit soort totaal ontoelaatbare situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor treffen?
Zie antwoord vraag 1.
Het kennisgebrek ten aanzien van verplichtingen van MKB-ondernemers |
|
Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Helft MKB’ers weet niet van plicht doorbetalen verzuim»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek dat de helft van de ondervraagde ondernemers niet weet dat, als de ondernemer geen verzekering heeft afgesloten, een personeelslid twee jaar moet worden doorbetaald bij ziekte?
Uit de berichtgeving in de media kan het beeld ontstaan dat ondernemers onvoldoende kennis hebben van de verplichting om het loon door te betalen bij ziekte en dat dit tot problemen zou kunnen leiden, voor zowel de werkgever als de werknemer. Uit de berichtgeving blijkt echter niet hoeveel van deze ondernemers zich wel of niet hebben verzekerd tegen dit risico. Als zij zich wel hebben verzekerd, hebben deze ondernemers dit risico immers afgedekt en draagt de verzekeraar zorg voor de inkomensvervanging van het loon als het personeel ziek wordt.
Uit het onderzoek «Transparantie verzuimverzekeringen» van EIM, uit november 2009 blijkt dat ongeveer 80% van de werkgevers met minder dan 10 werknemers in dienst een verzuimverzekering heeft afgesloten. Veel ondernemers in het MKB hebben zich dus verzekerd tegen het risico, dat het loon maximaal twee jaar moet worden doorbetaald ingeval van ziekte. Dit betekent dat zij zich voldoende hebben geïnformeerd over de verplichting die geldt om het loon door te betalen ingeval van ziekte en hiervoor een adequate voorziening hebben getroffen. Met name het feit dat 80% van de kleine werkgevers een verzekering heeft, duidt er op dat de meeste werkgevers zich goed (hebben laten) informeren. Uit het eerder genoemde onderzoek (over de transparantie van verzuimverzekeringen) blijkt bovendien dat ondernemers op enig moment weliswaar een beslissing hebben genomen, maar dat zij inhoudelijk weinig verstand hebben van de materie en het hele proces hebben uitbesteed aan een adviseur. Kleine ondernemers zijn bezig met ondernemen en hebben niet altijd tijd en interesse om zich vergaand te verdiepen in dergelijke verzekeringen.
Dat laat onverlet dat deze ondernemers hun zaken met betrekking tot het doorbetalen van loon aan ziek personeel vaak wel op orde hebben.
Deelt u de mening dat dit kennisgebrek, zoals gesteld door het payrollbedrijf Please, tot grote problemen kan leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de aard van de bedrijven die geen verzekering hebben tegen langdurig verzuim?
Het is een individuele afweging van een ondernemer om wel of geen verzuimverzekering te sluiten. Uit mijn vorenstaande antwoorden blijkt dat kleine ondernemers vaker een verzuimverzekering afsluiten dan grote ondernemers.
Is u bekend wat de oorzaak is van gebrekkige kennis op het gebied van de plicht om door te betalen bij ziekte? Zo nee, bent u bereid daar nader onderzoek naar te doen?
Uit onderzoek blijkt dat kleine ondernemers bezig zijn met ondernemen en dat zij zelf niet altijd tijd en interesse hebben om zich vergaand te verdiepen in hun verplichtingen en verzekeringen; deze zaken regelen zij doorgaans via hun adviseur. Bovendien blijkt uit het onderzoek van APE «Toepassing van de Wet verbetering poortwachter» uit september 2011 dat kleine bedrijven (gelukkig) zelden te maken hebben met langdurig verzuim. Daardoor hebben zij geen ervaring en routine met de dan geldende verplichtingen.
In hoeverre zijn MKB-ondernemers in het algemeen goed op de hoogte van verplichtingen rond (de aanstelling van) medewerkers?
Zoals reeds opgemerkt bij de beantwoording van vraag 2 en 3, verzekeren veel MKB-ondernemers zich tegen de gevolgen van verzuim van hun personeel. Dit duidt erop dat zij op de hoogte zijn van de verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte. Onderzoeken naar de bekendheid van MKB-ondernemers met betrekking tot hun verplichtingen rond (de aanstelling van) medewerkers in het algemeen zijn mij niet bekend. Wel bleek uit de evaluaties (in 2006) van de Wet verbetering poortwachter (WVP), de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 (Wet VLZ) en het onderzoek in het kader van de evaluatie van de Wet WIA (2011), een gebrek aan kennis van kleine ondernemers ten aanzien van de systematiek van de Wet WIA en hun loondoorbetalings- en poortwachterverplichtingen. Ook bestond er behoefte aan ondersteuning in het MKB. Dit heeft ertoe geleid dat er op brancheniveau tal van initiatieven zijn ondernomen. Voorts zijn er diverse sites ontwikkeld voor met name werkgevers waarop de WVP uitgebreid wordt behandeld en vertaald naar handige hulpmiddelen, zoals een verzuimprotocol voor werkgevers.
Daarnaast is op diverse sites, zoals die van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en op het arboportaal van de rijksoverheid (www.arboportaal.nl ) veel informatie te vinden voor werkgevers. Ook de website Antwoord voor bedrijven (www.antwoordvoorbedrijven.nl ) geeft informatie over de regels voor en verplichtingen van werkgevers rondom het thema personeel.
Er is in mijn ogen dan ook voldoende en adequate informatie voorhanden.
Welke kennislacunes vallen in het bijzonder op?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen neemt u om de kennis bij MKB-ondernemers te verbeteren over verplichtingen op het gebied van ziekte en verzuim van medewerkers en overige verplichtingen?
Zie antwoord vraag 6.
Het onderzoek ‘Do time restrictions on alcohol advertising reduce youth exposure’ |
|
Nine Kooiman , Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Do time restrictions on alcohol advertising reduce youth exposure», waarin onder andere de resultaten van de invoering van het Nederlandse tijdslot voor alcoholreclame tussen 6 uur en 21 uur beschreven zijn?1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitkomsten van het onderzoek.
Deelt u de mening dat de groep jongeren van 12–18 jaar zoveel mogelijk gevrijwaard dient te worden van de confrontatie met alcoholreclame via tv, radio en internet?
Eén van de onderdelen van het alcoholbeleid betreft het beperken van de invloed van alcoholreclame op jonge kinderen. Daarom is een aantal jaren geleden een verbod op alcoholreclame tot 21.00 uur ingesteld op radio en televisie. Uit de «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» blijkt dat in ieder geval jonge kinderen minder worden geconfronteerd met alcoholreclame. Ook worden er via de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken (zelfregulering) regels gesteld aan reclames, zodat deze niet gericht zijn op jongeren en ook minder jongeren bereiken. Zo mag er bijvoorbeeld geen alcoholreclame worden uitgezonden rond programma’s waar veel jongeren naar kijken. Alcoholreclames worden bovendien vooraf getoetst door de STIVA toetsingscommissie.
Ik ben mij er echter van bewust dat niet alle reclame bij jongeren vandaan kan worden gehouden. De vraag is ook of dat wenselijk is, aangezien wij leven in een samenleving waarin media een prominente tol spelen. Naast het tijdslot is het daarom goed om jongeren verstandig te leren omgaan met reclame-uitingen.
O.a. de inzet van Mediawijzer.net bevordert de bewustwording onder jongeren van prikkels die hen bereiken via de media en de weerbaarheid daartegen.
Wat vindt u ervan dat in het genoemde onderzoek de conclusie bevestigd wordt dat het huidige tijdslot voor alcoholreclame contraproductief is als instrument om de blootstelling aan alcoholreclame voor hoog-risico jongeren te doen afnemen?
Voor de volledigheid wil ik benadrukken dat uit het door u aangehaalde onderzoek en het rapport «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» ook blijkt dat het tijdslot juist voor jonge kinderen wel effectief is.
Ik zal, zoals eerder aangegeven tijdens het debat over het initiatiefwetsvoorstel verhoging leeftijd alcohol, binnenkort met het ministerie van OCW bespreken op welke manier jongeren tussen de 12–18 jaar verder kunnen worden beschermd tegen de invloed van alcoholreclame. Daarbij wil ik kijken naar de hierboven genoemde instrumenten, zoals zelfregulering, mediawijzer en de tijdsgrens. Ik zal u hierover informeren.
Wat is op dit moment het beeld van de naleving van de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken?
Uit cijfers van Stichting Reclame Code blijkt dat de naleving van de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken goed is. Het aantal klachten dat in 2012 werd ingediend bij de Reclame Code Commissie over strijdigheid van reclame met de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken bedroeg 13. Hiervan zijn 5 klachten toegewezen. Er zijn geen alcoholadverteerders bekend die in 2012 een uitspraak van de Reclame Code Commissie niet hebben nageleefd.
Bent u bereid om regelmatig de effectiviteit van het tijdslot te evalueren? Zo ja, op welke wijze gaat u daaraan invulling geven?
Het rapport «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» beschrijft al de effectiviteit van het huidige tijdslot. Sinds deze evaluatie zijn geen veranderingen opgetreden in de regelgeving. Ik vind daarom de huidige evaluatie voldoende.
Bent u – gezien de conclusie dat het huidige tijdslot een contraproductief effect heeft voor de hoog risico groep – bereid het tijdslot uit te breiden of andere effectieve instrumenten in te zetten om de blootstelling van jongeren aan alcoholreclame te doen afnemen?
Zie antwoord vraag 3.