Het bericht dat zeemansgraven worden geschonden |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schending zeemansgraven aangepakt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hier gaat om feitelijke grafschennis, dan wel om ontoelaatbare verstoring van de grafrust, aangezien de bemanning van Hr.Ms. O-16 in het scheepswrak haar laatste rustplaats heeft gevonden?
Op 21 oktober 2013 zou een Cambodjaans vaartuig met hijskraan gesignaleerd zijn boven de positie van een wrak van een Nederlandse onderzeeboot in de Zuid-Chinese Zee. Vanwege de ligging van twee in het gebied gezonken onderzeeboten, kan het gaan om het wrak van de O-16 of de K-17. Vermoedelijk betreft het de O-16. Men heeft de hijskraan van het vaartuig niet in bedrijf gezien. Wel is uit eerdere meldingen bekend dat (in de Zuid-Chinese Zee) wrakken worden gelicht om (schroot-)metalen van de zeebodem op te halen. Nadat in december jl. bekend werd dat er sprake was van een mogelijke schending van Nederlandse wrakken, zijn de Cambodjaanse autoriteiten verzocht opheldering te verschaffen over de activiteiten van het Cambodjaans schip in het betrokken gebied. Een reactie hierop is nog niet ontvangen.
Indien er door het vaartuig delen van de O-16 naar boven zijn gehaald, is dat een onrechtmatige verstoring van de laatste rustplaats van de bemanning van de Nederlandse onderzeeboot. Staatsschepen, waaronder oorlogsschepen, genieten te allen tijde soevereine immuniteit. Die immuniteit blijft ook na het zinken van kracht, zolang het schip door de vlagstaat als staats- of oorlogsschip wordt beschouwd. Dat is voor Nederlandse staats- en oorlogsschepen het geval. Het vernietigen of weghalen van (delen van) een gezonken oorlogsschip is daarom, naast het verstoren van de laatste rustplaats van de bemanning, tevens het vernietigen of stelen van eigendommen van de staat. Het spreekt vanzelf dat het verstoren van de laatste rustplaats eveneens ontoelaatbaar is in het geval van koopvaardijschepen.
Kunt u aangeven of u weet wat er met de stoffelijke resten van de opvarenden is gebeurd? Zo nee, bent u bereid stappen te ondernemen om dit te achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gelet op het feit dat er verschillende Nederlandse marine- en koopvaardijschepen tijdens de Tweede Wereldoorlog tot zinken zijn gebracht en het gevaar bestaat dat deze zeelieden-oorlogsgraven (ook) worden geschonden, om gezamenlijk met landen als Australië, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, die eveneens met deze problematiek kampen, de nodige stappen te ondernemen om deze schendingen op zo kort mogelijke termijn internationaal rechtelijk strafbaar te stellen en naar vermogen te voorkomen? Zo ja, welke concrete maatregelen stelt u voor? Zo nee, waarom niet?
Van strafbaarstelling is reeds sprake. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3. Dit bekent dat in voorkomende gevallen via internationale strafrechtelijke rechtshulpprocedures kan worden samengewerkt met buitenlandse autoriteiten. Een specifiek verdrag is voor het in de praktijk kunnen bieden en vragen van internationale rechtshulp niet noodzakelijk.
Via de ambassades in Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten is de vraag uitgezet welke acties deze landen hebben ondernomen bij vlagstaten van de bergingsvaartuigen en/of kuststaten na de constatering van een (mogelijke) schending van een scheepswrak met de status van een oorlogsgraf.
Dit is een eerste stap om in overleg te treden met andere betrokken landen, waaronder Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, over de bescherming van scheepswrakken van oorlogsschepen in de Zuid-Chinese Zee, ongeacht of die tevens de laatste rustplaats zijn van de opvarenden. Voor een effectieve bescherming is het echter van belang dat niet alleen de betrokken vlagstaten (zowel de vlagstaten van de wrakken als die van de plunderaars) daarbij betrokken worden, maar ook de betrokken kuststaten (in de Zuid-Chinese Zee).
De problematiek omtrent het verschroten van dergelijke scheepswrakken beperkt zich overigens niet tot de Zuid-Chinese Zee; ook op de Noordzee hebben zich incidenten voorgedaan.
Kunt u een overzicht geven van in de Tweede Wereldoorlog door vijandelijke handelingen gezonken Nederlandse marine- en koopvaardijschepen met, voor zover bekend, hun locaties?
Een dergelijk overzicht is niet als zodanig beschikbaar. Wel bestaan er verschillende overzichten van de in de Tweede Wereldoorlog gezonken marineschepen en van wrakken van koopvaardijschepen. Deze overzichten bevatten doorgaans globale aanwijzingen over de posities van de wrakken. Het zal een zeer tijdrovende en arbeidsintensieve inspanning vergen om de bestaande informatie te aggregeren tot een overkoepelend overzicht. Daarbij is het openbaar maken van een dergelijk overzicht niet opportuun, omdat daarmee juist meer incidenten zouden kunnen worden uitgelokt. Het feit dat zich de afgelopen jaren voor zover bekend nauwelijks of geen schendingen van Nederlandse WOII-koopvaardijwrakken hebben voorgedaan, hangt wellicht samen met het ontbreken van een dergelijk overzicht.
Het Europese initiatief voor het opstellen van nieuwe duurzame energiedoelstellingen voor 2030 |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Staat het kabinet nog altijd achter de ambitie uit het regeerakkoord1, dat Nederland voortrekker dient te zijn in de internationale samenwerking op het gebied van duurzaam energiegebruik?
Ja.
Heeft het kabinet kennisgenomen van de brief2, uitgevaardigd op 23 december jl., waarin acht EU-ministers pleiten voor een duidelijke Europese doelstelling op het gebied van duurzame energie in 2030?
Ja.
Hoe verhoudt deze brief zich tot de Europese Green Growth Group3, waarvan Nederland deel uit maakt?
Nederland heeft in de Green Growth Group conform de kabinetsreactie op het Europese Groenboek gepleit voor een CO2-reductiedoel van ten minste 40% ten opzichte van 1990. Binnen de Green Growth Group is over een dergelijk reductiedoel een redelijke mate van consensus ontstaan. In een brief van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje, Italië, Duitsland en Nederland van 10 januari 2014 is dit ook schriftelijk aan de Commissie overgebracht.
Dat ligt anders bij de formulering van aparte doelen voor energiebesparing en hernieuwbare energie. Het Verenigd Koninkrijk is tegen aparte doelen naast het CO2-reductiedoel, terwijl Duitsland daar juist voorstander van is.
In de kabinetsreactie op het Europese Groenboek heeft Nederland destijds geen expliciete houding ten aanzien van een hernieuwbare doelstelling ingenomen om die reden zal NL niet zijn gevraagd om de brief van 23 december jl. waarnaar in vraag 2 verwezen wordt mede te ondertekenen.
Het kabinet zal uw Kamer op korte termijn een reactie geven op het Europese Witboek, dat op 22 januari jl. is verschenen.
Heeft Nederland deelgenomen aan het opstellen van deze brief? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Betekent de Nederlandse afwezigheid bij het opstellen van deze brief dat het kabinet het Europese initiatief voor harde doelstellingen in 2030 niet steunt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de Europese samenwerking op het gebied van duurzame energie uw volle aandacht heeft, zodat in het vervolg Nederland een centrale speler blijft in de Europese overlegstructuur naar een duurzame toekomst?
Ja. Overleg op Europees niveau zal steeds belangrijker worden om de Europese vraag en het aanbod van met name elektriciteit in een steeds verder integrerende elektriciteitsmarkt in goede banen te leiden waardoor de algehele voorzieningszekerheid kan worden geborgd.
Het bericht dat Stichting Dienstverlening Serviceflats (SDS) ouderen uit serviceflats jaagt |
|
Farshad Bashir , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Weekers (VVD) |
|
Hoe reageert u op het artikel dat ouderen door Stichting Dienstverlening Serviceflats (SDS) worden gedupeerd en geïntimideerd?1
Een serviceflat is een gebouw of een complex van gebouwen met zelfstandige appartementen. Het verschil met een reguliere flat is dat bij een serviceflat verschillende diensten en voorzieningen worden aangeboden die betrekking hebben op wooncomfort, veiligheid, service, zorg, welzijn en ontspanning. Serviceflats zijn een initiatief vanuit de markt waarvoor naast de reguliere wettelijke eisen, geen aanvullende, specifieke wet- en regelgeving voor bestaat behalve de mogelijkheid om bij verhuur vanwege de additionele voorzieningen een extra opslag van 35% op de huur te vragen. Door de koop van een appartement in een (service-)flat is men van rechtswege verplicht lid van de Vereniging van Eigenaren(VvE). De VvE heeft de zorg voor het onderhoud van het complex tot doel en stelt in de VvE-vergadering, met meerderheid van stemmen, het bedrag voor de servicekosten vast. Een nieuwe appartementseigenaar is hieraan gebonden. Vanuit de markt bestaan er beheerorganisaties die VvE’s kunnen inhuren om hen te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken. Hierbij zijn ook organisaties die zich hebben gespecialiseerd in de dienstverlening aan VvE’s van serviceflats. Bij de huur van woonruimte in een serviceflat geldt het reguliere huursysteem, inclusief de mogelijkheid van genoemde serviceflattoeslag.
Uit het artikel komt naar voren dat een aantal bewoners van serviceflats klachten heeft over de uitvoering van de taken van de door hen ingehuurde diensten van de beheerorganisatie Stichting Dienstverlening Serviceflats (SDS). Ik begrijp dat dit voor bewoners een erg vervelende situatie is, waarbij ik er op voorhand van uit ga dat een beheerder de prestaties levert die contractueel overeengekomen zijn. Indien bewoners en een beheersorganisatie in een dergelijke situatie niet tot een vergelijk komen, kunnen de bewoners naar de rechterlijke macht stappen. Uit de berichtgeving maak ik op dat een aantal bewoners een dergelijke stap gezet hebben. Het is uiteindelijk aan de rechterlijke macht om een oordeel te vellen en niet aan mij om hier inhoudelijk op in te gaan.
Hoe lang bent u al op de hoogte van het misbruik en intimidatie van ouderen door SDS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de berichtgeving uit Trouw was ik op de hoogte op de dag van verschijning, 7 januari 2014.
Leidt dit misbruik naar uw oordeel tot financiële uitbuiting van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw opvatting over de methode die SDS gebruikt? Deelt u de mening dat dit een methode is die niet in het belang handelt van bewoners, maar van beleggers? Bent u van plan deze methode een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het wenselijk dat hoogbejaarde ouderen moeten procederen om in hun bestaande woning te kunnen blijven wonen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Is het waar dat de leegstand in serviceflats wordt doorgerekend in de hoge servicekosten die SDS in rekening brengt? Is het waar dat hierdoor de flats goedkoop kunnen worden opgekocht en dat bewoners de prijs betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel en welke diensten heeft SDS wegbezuinigd in de serviceflats? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de uitspraak van twee voormalige SDS medewerkers die in het artikel aangeven dat bewoners willens en wetens zijn «bedonderd»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat bestuurders van serviceflats onder één hoedje met SDS spelen? Zo nee, hoe verklaart u dan dat zij betaald worden als zij erin slagen SDS meer diensten te laten verrichten in de serviceflats?
Wat vindt u ervan dat één van de bestuurders van een serviceflat maar liefst 5.000 euro ontving, nadat SDS als dienstverlener aan de slag kon bij een serviceflat? Is deze werkwijze geoorloofd? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Hoe oordeelt u over de onafhankelijkheid van bestuurders van serviceflats en SDS, nu blijkt dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van SDS zelf werkzaam is als een bestuurder van een serviceflat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op de uitspraak van verscheidene bewoners die stellen dat de «onafhankelijke» bestuurders zich vaak intimiderend opstellen tegenover hoogbejaarde ouderen? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hoeveel situaties heeft SDS bewoners ervan overtuigd, al dan niet gedwongen, hun woning te verkopen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat verschillende bewoners melding maken van een uiterst geraffineerd samenspel, doordat SDS en een vastgoedinvesteerder elkaar bevoordelen ten koste van de bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wilt u de rapporten, waaruit blijkt dat woningen onder de taxatiekosten worden aangekocht zodat het voordeel voor de investeerder per seniorencomplex in de miljoenen kan lopen, naar de Kamer (laten) sturen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre bewoners van serviceflats, die door SDS zijn overtuigd om tot verkoop van hun woning over te gaan, een lager bedrag voor hun woning hebben gekregen dan de marktwaarde? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel bewoners van serviceflats zijn met een restschuld blijven zitten, nadat zij door SDS zijn bewogen om hun woning te verkopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid uit te zoeken hoe groot het financiële nadeel is voor oud bewoners die, onder druk van SDS, hun woning hebben verkocht? Zo nee, waarom niet?
Bent u tevens bereid uit te zoeken hoe groot het financiële nadeel is voor de schatkist, nu oud bewoners door SDS zijn bewogen om hun woning te verkopen en deze bewoners nu met een restschuld blijven zitten die fiscaal aftrekbaar is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de handelwijze door SDS onmiddellijk stopgezet dient te worden en dat deze handelswijze uitgebreid onderzocht dient te worden? Zo ja, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te doen naar de handelswijze van SDS in deze serviceflats? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het wenselijk dat hoogbejaarde ouderen zich moeten verweren tegen dergelijke machtige instanties die niet handelen in het belang van deze ouderen, maar enkel handelen voor hun winstmarge? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen voor de gedupeerde ouderen?
Erkent u uw verantwoordelijkheid ter bescherming van (kwetsbare) ouderen omdat ze meer en meer afhankelijk worden van serviceflats nu ze niet meer in verzorgingshuizen terecht kunnen door uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Al lang is een trend van langer zelfstandig wonen gaande. Uit onderzoek blijkt dat de meeste ouderen zo lang mogelijk zelfstandig thuis willen blijven wonen. Zij kunnen daarbij ook voor een woonvorm kiezen waarbij extra diensten worden verleend, zoals in een serviceflat. Dit zijn private contracten, waar geen toezicht vanuit de overheid bij past. Zoals hierboven aangegeven, zijn er organisaties die voor de VvE taken in de sfeer van het beheer en onderhoud uitvoeren. Dit gebeurt op contractbasis, doordat het bestuur van een VvE een beheerovereenkomst voor een bepaalde periode aangaat met een dergelijke beheerder. Dit gebeurt zowel bij reguliere appartementscomplexen, als bij serviceflats.
Er is op zich niets tegen het feit dat er (commerciële) organisaties zijn die dergelijke diensten aanbieden. Sterker nog, voor veel VvE’s is dit een uitkomst omdat de bestuursleden zelf niet de tijd of kennis hebben om het VvE-beheer adequaat uit te voeren. Veelal is de VvE ook tevreden over de dienstverlening van zijn VvE-beheerder.
Tegelijkertijd hebben zich, ook in het verleden al, gevallen voorgedaan waarbij de VvE-beheerder steken heeft laten vallen. Daardoor zijn er in de branche initiatieven ontstaan die er op gericht zijn VvE-beheerders te kunnen onderscheiden en waarmee in wezen «het kaf van het koren» gescheiden kan worden. Ik doel dan op de ontwikkeling van het SKW-keurmerk voor VvE-beheerders (wordt verstrekt aan de organisatie) en het in ontwikkeling zijnde persoonsgebonden beheerdercertificaat (wordt verstrekt aan een natuurlijk persoon). Om betreffend keurmerk te behalen, moet men voldoen aan bepaalde deskundigheidseisen, waarbij periodiek wordt getoetst of nog steeds wordt voldaan aan de gestelde eisen. Ik juich deze ontwikkelingen toe en ondersteun die ook waar nodig en mogelijk. Daarnaast bestaat er de beroepscode van Vastgoedmanagement Nederland (VMG), die ook geldt voor de bij VMG aangesloten VvE-beheerders. Ik ben ook gelukkig met de gerichte voorlichtingsactiviteiten van de Vereniging Eigen Huis en VvE-Belang.
Het staat in Nederland een ieder vrij om VvE beheerdiensten aan te bieden. Met eerder genoemde branche-initiatieven wordt naar mijn mening een gedegen inspanning gedaan om frauduleuze handelingen te onderscheiden van welgemeende inzet en diensten. Andere kwaliteitsbevorderende maatregelen dan de bovenstaande zijn volgens mij dan ook niet nodig. Daarbij zij aangetekend dat ik een voorstander ben van transparante dienstverlening aan zowel VvE’s als serviceflats en dat het bij mogelijke individuele gevallen van frauduleus handelen aan de rechter is hier een oordeel over te vellen.
Hoe gaat u voorkomen dat SDS een «voorbeeld» wordt voor andere organisaties die denken kwetsbare ouderen te kunnen misbruiken en intimideren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 22.
Het bericht ‘Alcohol taboe voor ouders’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Alcohol taboe voor ouders»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Wat vindt u ervan dat ouders, omdat zij samen met hun nog niet achttienjarige kind zijn, in sommige winkels geen alcoholhoudende dranken meer kunnen aanschaffen?
In het artikel «alcohol taboe voor ouders» staat dat de in dit artikel genoemde supermarkt inmiddels heeft laten weten dat ze het personeel hebben geïnstrueerd om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals gebeurt.
Kunt u toelichten hoe een winkelmedewerker kan vaststellen of de alcoholhoudende drank die wordt aangeschaft door iemand van boven de 18, wel of niet «bestemd is voor een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt», zoals omschreven in artikel 20 van de Drank- en Horecawet?
Supermarkten en slijters mogen gewoon alcohol verkopen aan ouders die boodschappen doen met hun kinderen. Het is bijzonder dat hier verwarring of onduidelijkheid over is ontstaan, want aan de regels hierover is niets veranderd. Alleen de leeftijdsgrens is per 1 januari 2014 verhoogd van 16 naar 18 jaar. Al sinds 2000 staat in artikel 20 van de Drank- en Horecawet dat caissières of horecamedewerkers de verkoop moeten weigeren als een volwassene alcohol wil kopen die «kennelijk» bestemd is voor een jongere. Met de term «kennelijk» wordt hier bedoeld: voor iedereen overduidelijk.
Dan gaat het bijvoorbeeld om een groepje jongeren waarvan er een boven de 18 is. Of iemand die in de rij bij de kassa staat en aanbiedt drank of tabak te kopen voor een minderjarige, als de verkoop is geweigerd aan deze minderjarige. Dergelijke situaties hebben weinig te maken met ouders die samen met hun kinderen boodschappen doen en die alcohol voor zichzelf kopen.
Gezien bovenstaande uitleg zie ik dan ook geen aanleiding de Drank- en Horecawet op dit punt aan te passen.
Bent u, net als het Centraal Bureau voor Levensmiddelenhandel, van mening dat de wet onduidelijk is over verkoop van alcohol aan volwassenen in het bijzijn van jongeren onder de achttien jaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om de wet aan te passen met als doel duidelijkheid voor winkeliers te scheppen, of ziet u andere oplossingen?
Zie antwoord vraag 3.
De gevolgen van de sluiting van verzorgingshuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schrijnend dat minimaal 15.000 ouderen «opeens» te goed zijn geworden voor het verzorgingshuis?1
Ik bestrijd dit beeld. In het begrotingsakkoord 2013 is afgesproken dat nieuwe cliënten – die voorheen een indicatie zouden hebben gekregen voor ZZP 1 t/m 3 – gefaseerd langer thuis blijven wonen. Het langer thuis wonen, sluit aan bij de veranderende wensen van veel mensen en een trend die al langer zichtbaar is. In plaats van een licht zorgzwaartepakket krijgen mensen extramurale zorg en ondersteuning. Zowel mijn voorganger als ik hebben over dit onderwerp regelmatig met uw Kamer een debat gevoerd.
Waarom denkt u dat hulpverleners en deskundigen hun hart vasthouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel spreekt vooral de vrees of er «thuis wel genoeg hulp is». Als gevolg van het extramuraliseren van de lichtere ZZP’s ontvangen nieuwe cliënten in plaats van een indicatie voor een licht ZZP een indicatie voor extramurale zorg en ondersteuning. De stijging van het beroep op extramurale zorg die hieruit voorvloeit, wordt binnen de beschikbare middelen van de contracteerruimte opgevangen door een geleidelijke verschuiving van intramurale zorg naar extramurale zorg. In 2014 is de extramurale zorg nog een onderdeel van de AWBZ. Vanaf 2015 wordt de extramurale zorg gedecentraliseerd naar de Wmo en de Zvw. Bij de bepaling van de hoogte van de te decentraliseren budgetten wordt rekening gehouden met dit groeiend aantal mensen dat thuis blijft wonen en via de Wmo en de Zvw wordt geholpen.
Erkent u dat het ontzeggen van de toegang tot een verzorgingshuis in combinatie met de bezuinigingen op de thuiszorg een giftige cocktail is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid aan te passen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u voorkomen dat de angst van Unie KBO dat «duizenden ouderen met zzp3 onzichtbaar» worden, werkelijkheid wordt? Kunt u uw maatregelen uitgebreid toelichten?
Nieuwe cliënten – die voorheen een indicatie zouden hebben gekregen voor ZZP 3 – houden recht op zorg en ondersteuning, maar krijgen deze zorg en ondersteuning thuis. Zij krijgen in 2014 een indicatie voor extramurale zorg en ondersteuning vanuit de AWBZ. Daarmee blijven ze naar mijn mening zichtbaar.
Schaamt u zich ook als u leest dat mevrouw Van S. op 92-jarige leeftijd tegen haar wil moet verhuizen? Hoe reageert u op het feit dat zij het verschrikkelijk vindt dat ze zomaar wordt overgeplaatst?2
In het geval een zorginstelling tot de conclusie komt dat een locatie niet toekomstbestendig is en niet voldoet aan de wensen van huidige en toekomstige bewoners, dan kan een instelling goed besluiten om tot sluiting over te gaan. Dat kan vooral vervelend zijn voor die cliënten voor wie de huidige locatie (nog) wel voldoet aan hun wensen en die vinden dat hun persoonlijke voordelen van de verhuizing niet opwegen tegen de persoonlijke nadelen daarvan. Ik zie dat veel organisaties in het geval van een verhuizing tijdig communiceren en zorgvuldig in gesprek gaan met de cliënten over de redenen voor het besluit en over een passende nieuwe plek. Qua woonomgeving is dat vaak een verbetering, maar ik besef dat het zeer emotioneel kan zijn om te moeten verhuizen.
Is het waar dat er in de komende jaren – door de groei van 85-plussers – de woonplekken (bedden) in verzorgingshuizen weer hard nodig zijn? Kunt u de Kamer een reactie sturen op deze uitspraak van ActiZ en het eerdere onderzoek van Berenschot?3
In de komende jaren zal de behoefte aan intramurale capaciteit voor de lichtere doelgroepen afnemen als gevolg van de extramuraliseren van ZZP VV 1 t/m 3 en een deel van ZZP VV4. Voor de zwaardere doelgroepen zijn middelen beschikbaar voor de demografisch bepaalde groei.
In de transitieplannen zal ik niet alleen aandacht besteden aan de afbouw van capaciteit voor de lichtere doelgroepen, maar ook aan behoefte aan capaciteit voor de zwaardere doelgroepen.
Bent u het eens met deze uitspraak van de onderzoeker van Berenschot: «Op korte termijn leidt het beleid tot grote onrust in de ouderenzorg, op de lange termijn dreigt er een tekort aan verpleeghuisplaatsen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe reageert u op de uitkomsten van onderzoek onder huisartsen waaruit blijkt dat van de huisartsen die merken dat er verminderde toegang tot verzorgingshuizen is (73 procent) 80 procent meent dat in die gevallen niet voldoende thuiszorg wordt ingezet?4
Ik herken niet het beeld dat de thuiszorg voor de lichtere cliëntgroepen te kort zou schieten. De cliënten die voorheen ZZP 1 en 2 ontvingen, ontvingen in een instelling gemiddeld 4 tot 6 uur zorg in de week. Deze omvang van zorg en ondersteuning moet naar mijn mening goed in de eigen omgeving samen met professionele zorg vanuit de thuiszorg kunnen worden opgevangen. Ik besef dat het risico op eenzaamheid, verwaarlozing en ondervoeding vraagt om alertheid bij de thuiszorg. Dat gevaar bestaat overigens ook terdege in een intramurale setting. In de toekomst zullen wijkverpleegkundigen en de sociale wijkteams de zorg en ondersteuning van mensen in hun eigen omgeving verder vorm kunnen geven.
Wat doet u met de waarschuwing van de huisartsen voor eenzaamheid, verwaarlozing en ondervoeding?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer informeren over de verdeling van de totale korting van € 626,5 miljoen op de AWBZ in 2014?5 Hoeveel wordt er gekort op de intramurale zorg, hoeveel op extramurale zorg?
In 2014 is sprake van een groot aantal mutaties die het uitgavenniveau AWBZ beïnvloeden. Deze zijn weergegeven in de begroting VWS 2014 en tellen op tot € 626 mln. Deze mutaties zijn niet allemaal kortingen op het AWBZ-budget maar ook wijzigingen ten opzichte van de begroting van vorig jaar.
Onderdeel van deze mutaties is een aantal gerichte maatregelen om de uitgaven te beperken. Dit zijn de vermindering van de AWBZ-uitgaven ter compensatie van de maatregelen uit het regeerakkoord op dagbesteding en persoonlijke verzorging (€ 330 mln.), de maatregelen uit het zorgakkoord om de loonkosten te verlagen (ILO: € 60 mln.), de verlaging van de ZZP-tarieven (€ 160 mln.) en de verlaging van de contracteerruimte (€ 21 mln.). In totaal € 571 mln. Hiervan heeft € 330 mln. betrekking op extramurale zorg; € 160 mln. op intramurale zorg en € 81 mln. op beide zorgcomponenten.
Kunt u aangeven waar precies de groeiruimte van de AWBZ zit in de komende jaren, terwijl er in de komende jaren respectievelijk € 626,5 miljoen (2014), € 3,5 miljard (2015), € 4,6 miljard (2016) en € 5,8 miljard (2017) bezuinigd wordt?6
Overigens geldt, vergelijkbaar met de beantwoording van vraag 10, dat de mutaties zoals weergegeven in tabel 9 op bladzijde 183 niet gelijk zijn aan de ombuigingen.
Vanaf 2015 is bijvoorbeeld in tabel 9 ook € 1,6 mld. opgenomen in het kader van overheveling van uitgaven van AWBZ naar Zvw (‘overige mutaties’) en bevat tabel 9 ook bijstellingen van de loon- en prijsontwikkelingen van het CPB (‘macrobijstellingen’).
Zoals aangegeven in mijn brieven aan de Kamer over de herziening van de langdurige zorg, is de omvang van de ombuiging op de uitgaven van de langdurige zorg € 3,4 mld. in 2017 (inclusief huishoudelijke verzorging).
Het bericht ‘Hundreds of thousands from outside EU could head for UK in passport loophole |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hundreds of thousands from outside EU could head for UK in passport loophole»?1
Ja
Is het waar dat Bulgarije en Roemenië kennelijk zomaar een paspoort verstrekken aan mensen uit Moldavië, Macedonië, Servië, Oekraïne en Turkije, die vervolgens direct naar Noord-Europa kunnen komen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De Nederlandse regering is ervan op de hoogte dat Moldaviёrs gebruikmaken van de mogelijkheid een Roemeens paspoort te verwerven op grond van historische banden met Roemenië. Nationaliteitswetgeving is geen bevoegdheid van de Europese Unie en iedere lidstaat heeft derhalve eigen wetgeving op basis waarvan vastgesteld wordt wie recht heeft op de betreffende nationaliteit. Het kabinet gaat ervan uit dat andere lidstaten dezelfde zorgvuldigheid betrachten als Nederland en dat nationaliteitswetgeving in andere lidstaten in lijn is met internationale verdragen.
Voor de laatste vraag onder 3 verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Wat vindt het kabinet ervan dat 4 miljoen mensen die momenteel in Moldavië wonen binnen twee weken na aanvraag een Roemeens paspoort kunnen krijgen? Hoeveel van deze mensen komen volgens dit kabinet naar Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u exact aangeven hoeveel arbeidsmigranten u verwacht vanuit Roemenië en Bulgarije naar Nederland?
Er valt niet te zeggen hoeveel mensen uit Moldavië die een Roemeens paspoort hebben gekregen naar Nederland komen. Evenmin valt precies te voorspellen hoeveel arbeidsmigranten er uit Roemenië en Bulgarije naar Nederland zullen gaan. Ondanks deze onzekerheden is het kabinet op alles voorbereid en ik heb samen met de gemeenten maatregelen genomen om de komst van Roemenen en Bulgaren in goede banen te leiden.
Tot nu toe is het aantal nieuwkomers uit Roemenië en Bulgarije dat zich heeft ingeschreven bij gemeenten beperkt: het betreft 81 Bulgaren en 143 Roemenen.
Hoe lang gaat het nog duren voordat dit kabinet beseft dat het vrij verkeer van werknemers binnen de EU een fiasco is?
Met zijn open en internationaal georiënteerde economie profiteert Nederland van de Europese Unie en de bijbehorende verworvenheden. We moeten echter ook oog hebben voor de schaduwkanten van het vrij verkeer van personen. De vaak slechtere sociaaleconomische positie van migranten uit Midden- en Oost-Europa kan leiden tot onwenselijke sociale situaties en maatschappelijke overlast. De arbeidsmigratie uit Roemenië en Bulgarije mag niet leiden tot oneerlijke concurrentie en een race naar de bodem voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden.
Daarom zijn er in de afgelopen jaren veel acties in gang gezet. Kabinet en gemeenten werken aan verbetering van de registratie van EU-burgers, aan voorlichting aan EU-arbeidsmigranten, aan de aanpak van malafide uitzendbureaus en aan het stimuleren van het leren van de Nederlandse taal. Ook ben ik afgelopen jaar een project gestart om schijnconstructies te bestrijden.
De toepassing van arsenicum in de kippen- en kalkoenindustrie in de Verenigde Staten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Roxarsone, Inorganic Arsenic, and Other Arsenic Species in Chicken: A U.S.-Based Market Basket Sample »,? waaruit blijkt dat arsenicum in de Verenigde Staten nog steeds in de kippen- en kalkoenindustrie wordt gebruikt?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Ik beoordeel het als positief dat er ook in de Verenigde Staten aandacht is voor dit onderwerp.
Kunt u bevestigen dat arsenicum door de Europese Commissie verboden is?
Ja. Het gebruik van arseen in diervoeders is binnen Europa verboden. Aangezien de stof ook van nature voorkomt, zijn er op Europees niveau maximale limieten voor deze ongewenste stof in diervoeders vastgesteld. Deze limieten mogen niet worden overschreden.
Kunt u bevestigen dat arseen en arseenverbindingen verdacht kankerverwekkend zijn, zeer toxisch voor de mens en op lange termijn schadelijke effecten kunnen veroorzaken in het milieu?
Arseen kan in verschillende vormen voorkomen. Vanuit toxicologisch oogpunt verdient blootstelling van de mens aan anorganisch arseen met name aandacht. Langdurige inname van anorganisch arseen via de voeding of het drinkwater kan bepaalde vormen van kanker veroorzaken. Daarnaast kan langdurige inname ook tot andere effecten dan kanker leiden, waaronder schadelijke effecten op de huid, het hart, het zenuwstelsel en de ontwikkeling. Arseen en arseenverbindingen zijn toxisch voor de mens, maar de mate van giftigheid is beperkt in vergelijking tot veel andere stoffen.
Het is tevens bekend dat arseen schadelijke effecten kan hebben in het milieu. In het kader van het bodembeleid zijn er normen voor arseen afgeleid die schadelijke effecten moeten voorkomen.
Kunt u aangeven in welke landen arsenicum nog meer verwerkt wordt in veevoer? Zo ja, in welke landen? Is de aanwezigheid van arsenicum op de etiketten van de verwerkte producten vermeld?
Ik heb geen overzicht in welke landen arseen wel mag worden verwerkt in veevoer en welke eisen in de betreffende landen aan etikettering worden gesteld. In Europa mag alleen diervoeder worden geproduceerd of geïmporteerd dat aan de geldende Europese regelgeving voldoet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het gebruik van arseen in diervoeders binnen Europa verboden.
Kunt u aangeven wat het standpunt van de Europese Unie is, in de onderhandelingen met de Verenigde Staten over een Vrijhandelsakkoord, betreffende groeimiddelen en gentechnologie en de risico’s hiervan voor de volksgezondheid en het milieu?
Verlaging van het hoge beschermingsniveau in Europa voor de gezondheid van mens, dier, plant en milieu door een vrijhandelsakkoord met de VS is niet aan de orde. Vanaf het begin van de onderhandelingen heeft de EU duidelijk gemaakt dat de basiswetgeving ten aanzien van gentechnologie en gebruik van groeibevorderaars bij de vleesproductie niet ter discussie staat. Er zal niet ingeboet worden op consument- en productveiligheid. Nederland ondersteunt dit standpunt.
Kunt u aangeven of de onderhandelingen over een Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten ruimte bieden voor de import van vleesproducten, afkomstig van dieren die groeimiddelen (zoals arsenicum) toegediend hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u garanderen dat Nederland niet akkoord gaat met een Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, waarbij gentechnologie en de import van vleesproducten afkomstig van dieren die groeimiddelen (zoals arsenicum) toegediend hebben gekregen, toegestaan wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'accijnzen nekslag pomphouders' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «accijnzen nekslag pomphouders»?1
Ja.
Is dit een voldoende signaal om u in te laten zien dat met dit destructieve, door Brussel verordonneerde beleid van lastenverhogingen ondernemers massaal het faillissement en de werkloosheid worden injaagd? Zo neen, waarom niet?
Het is evident dat pomphouders in de grensstreek gevolgen ondervinden van de accijnsmaatregelen. Ik heb begrip voor hun situatie en het in kaart brengen van de gevolgen voor de grensstreek staat dan ook hoog op mijn agenda. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd voor de zomer een rapportage aan de Kamer te zullen zenden. Ik heb inmiddels langs verschillende lijnen onderzoek uitgezet. Met de gevonden versnellingen in het proces kan naar verwachting een beeld worden opgeleverd per half mei 2014, van de eerste uitkomsten van een evaluatie van de effecten van de accijnsverhogingen van diesel en LPG. Het is nu echter nog te vroeg om te kunnen vaststellen wat de uiteindelijke gevolgen van de accijnsmaatregelen voor de totale belastinginkomsten en voor het tankgedrag langs de grens zullen zijn.
Wat is uw boodschap aan al die pomphouders in de grensstreek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de accijnzen te verlagen tot 1 cent onder het niveau van de omringende landen, zodat er juist meer automobilisten bij de Nederlandse pomphouders komen tanken, zodat de belastinginkomsten juist toe zullen nemen in plaats van afnemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat er vanaf 1 januari 2014 in Lelystad ’s nachts geen apotheker meer geopend is |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat er vanaf 1 januari 2014 in Lelystad ’s nachts geen apotheker meer geopend is?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Het feit dat er ’s nachts geen apotheek geopend is in Lelystad betekent niet dat er ’s nachts geen spoedmedicatie beschikbaar is in Lelystad. Ten algemene geldt dat op zorgverzekeraars de plicht rust om voldoende verantwoorde zorg te contracteren voor hun verzekerden. Daaronder valt ook de farmaceutische zorg die in de avond, nacht en op zondag (ANZ) wordt geleverd. Zoals al eerder in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Gerven (SP) is aangegeven, rust op apothekers de plicht om 7 dagen per week en 24 uur per dag toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten te organiseren. De vorm waarin apothekers de toegang tot farmaceutisch zorg in de avond, nacht en op zondagen organiseren, is vrij. Apothekers kunnen deze diensten zelf leveren dan wel in samenwerking met andere apotheken (rouleren) of uitbesteden aan een, al dan niet gezamenlijke, dienstapotheek.2 Of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht of er verantwoorde zorg wordt geleverd.
Wat is de reden dat apothekers in Lelystad hebben besloten om de nachtelijke opening te schrappen?
Blijkens het nieuwsbericht van omroep Flevoland (zie onderstaande link) hebben de apothekers aangegeven dat zo weinig mensen gebruik maken van de nachtapotheek dat de nachtapotheek daardoor onbetaalbaar is geworden. In een interview met omroep Flevoland geeft zorgverzekeraar Achmea aan dat de nachtapotheek in Lelystad een erg dure voorziening is (300 keer zo duur als de gewone apotheek). Achmea geeft verder aan dat spoedmedicatie voor het beperkte aantal patiënten zal worden betrokken van de apotheek van het Flevoziekenhuis in Almere waarbij de spoedmedicatie ook zal worden thuisbezorgd per taxi: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1386317 .
Volledigheidshalve merk ik op dat het ook de taak van zorgverzekeraars is om de zorg betaalbaar te houden en zo nodig om betaalbare zorg te organiseren.
Is het wat u betreft acceptabel dat inwoners van Lelystad en omgeving ’s nachts voortaan naar Almere moeten reizen voor geneesmiddelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verstrekken van spoedmedicatie betekent niet per definitie dat er door de patiënt of zijn vertegenwoordiger zal moeten worden gereisd. Enerzijds omdat spoedmedicatie veelal door de (huis)arts wordt verstrekt. Anderzijds omdat verstrekken van spoedmedicatie ook op een andere, meer klantvriendelijke, snellere en goedkoper manier kan worden georganiseerd waarbij de medicatie wordt thuisbezorgd zoals zorgverzekeraar Achmea aangeeft. Zie verder de antwoorden op vragen 2 en 6.
Deelt u de mening dat de zorg voor patiënten door deze nachtelijke sluiting onder een acceptabel niveau terechtkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars en individuele apothekers hiermee voldoen aan hun plicht om toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten zeven dagen per week en 24 uur per dag te organiseren? Vindt u niet dat zorgverzekeraars bij de apothekers of ziekenhuisapotheker moeten afdwingen dat ook ‘s nachts in nood medicijnen kunnen worden verkregen in Lelystad?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Of wordt voldaan aan de plicht om toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten zeven dagen per week 24 uur per dag te organiseren, staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouders NZA en IGZ.
Wat is wat u betreft de maximale afstand die patiënten mogen reizen om in de nachtelijke uren aan noodzakelijke geneesmiddelen te kunnen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vragen 3 en 4 is aangegeven, is het niet altijd noodzakelijk dat moet worden gereisd om spoedmedicatie te ontvangen.
Er zijn geen concrete wettelijke normen ten aanzien van een maximale afstand die patiënten of hun vertegenwoordigers mogen reizen om in de nachtelijke uren (of overdag) aan noodzakelijke geneesmiddelen te komen. Overigens speelt de afstand een minder grote rol dan de tijd die verstrijkt tussen de afgifte van het recept van de arts en de daadwerkelijke ontvangst en toediening van de geneesmiddelen. Nogmaals merk ik op dat een en ander ter beoordeling staat van de hiervoor al genoemde specifieke toezichthouders.
Zijn er meer gemeenten waar deze ontwikkeling zich voordoet? Zo ja, welke gemeenten betreft dit? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Het is mij niet bekend of er meer gemeenten zijn waarbij deze ontwikkeling zich voordoet.
Teneinde zorg te dragen dat farmaceutische spoedzorg voor alle Nederlandse ingezetenen beschikbaar en betaalbaar blijft, ook in minder bevolkte gebieden, kopen zorgverzekeraars vanaf dit jaar de farmaceutische spoedzorg gezamenlijk in op basis van een representatiemodel. Dit is een uitvloeisel van de kwaliteitsagenda die is vastgesteld in het kader van het Bestuurlijk overleg farmacie naar aanleiding van de bevindingen van de verkenners extramurale farmacie, de heren Rinnooy Kan en Reibestein. Achterliggende gedachte hierbij is om een volledige spreiding en dekking van farmaceutische spoedzorg te bewerkstellingen en daarbij aansluiting te zoeken bij de reguliere acute zorgstructuur.
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat apothekers in Lelystad zorg dragen voor een nachtelijke opening?
Zie antwoord vraag 7.
Fiscale tip-en toongelden, samenwerking door de fiscus met criminelen en het opvolgen van de aanbevelingen van de commissie-van Traa |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
![]() |
Kunt u omschrijven waaruit het nieuwe project Vierde categorie over tipgeversbeleid bestaat?1
Bij dit in 2012 gestarte project gaat het om via een tipgever ontvangen informatie over ongeveer 150 Nederlanders, die via een Belgische constructie geld hebben overgemaakt naar een Zwitserse vennootschap, die vervolgens zorg zou dragen voor belegging. Deze informatie is door de Belastingdienst in behandeling genomen en gebleken is dat de meeste betrokken belastingplichtigen hierover aangifte hebben gedaan.
«Het handelen van de Belastingdienst en de FIOD zal worden bepaald en beperkt door het hierna genoemd kader, welke voortvloeit uit de reeds bestaande tipgeldregeling van 1985» schreef de toenmalige Staatssecretaris van Financiën in 2010 (Kamerstuk 31 066, nr. 85); is het beleid sindsdien onveranderd of zijn er in de tussentijd criteria bijgekomen of geschrapt?2 Waarom is aan de Kamer nooit melding gemaakt van de memo van 20 september 1994 en komt die eerst bij een WOB-verzoek naar boven? Welke nieuwe criteria zijn aan het beleid toegevoegd?
Het door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën in de door u genoemde brief geschetste beleidskader voor het handelen van de Belastingdienst in gevallen waarin informatie over fiscale fraude tegen betaling wordt aangeboden, is sindsdien niet gewijzigd en nog steeds een toereikend kader.
Is dit document een beleidsdocument, is het een informatief memo of heeft het een andere status?
Het memo van 20 september 1994 is een intern informatief memo van de toenmalige plv. directeur Algemene Fiscale Zaken aan de toenmalige Directeur-generaal der Belastingen om laatstgenoemde op de hoogte te stellen van het geldende beleid en de stand van zaken op dat moment. Dit memo bevat dan ook geen nieuwe beleidscriteria. Het was en is geen gebruik om dergelijke interne memo’s actief aan de Kamer te verstrekken. Aangezien het memo geen nieuwe beleidscriteria bevat, is het ook niet de basis geweest voor concrete besluitvorming.
Is de inhoud of strekking van het document betrokken geweest bij concrete besluitvorming? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en wanneer is opvolging gegeven aan de aanbevelingen van de commissie-Van Traa (enquête opsporingsmethoden) bij tip- en toongeldregelingen in de fiscaliteit? Welke precieze maatregelen zijn genomen op welke precieze aanbevelingen en kunt u onder andere ingaan op verslaglegging en deals met criminelen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is op dit moment het fiscale beleid voor tipgevers van fiscale fraude? Zijn er (interne) richtlijnen waarin is opgenomen hoe FIOD-ambtenaren moeten handelen in hun contacten met tipgevers/informanten en kunt u die richtlijnen openbaar maken?
De aanbevelingen van de Commissie Van Traa hebben betrekking op opsporingsmethoden in de strafrechtelijke sfeer. Dat is bij het door de Belastingdienst gebruikmaken van fiscale tipgevers niet aan de orde. Om die reden was het niet nodig op dat terrein aan bedoelde aanbevelingen gevolg te geven.
Wanneer komt een tip of informatie over fiscale fraude in aanmerking voor een (opbrengstafhankelijke) beloning en wie maakt die afweging?
Zoals in het antwoord op vraag 2 verwoord, is het fiscale beleid voor tipgevers weergegeven in de brief van de toenmalige Staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer d.d. 2 februari 2010 en is dat nog steeds van kracht. Graag mag ik u daarnaar verwijzen. Er gelden geen bijzondere interne richtlijnen ter zake. Als een tip binnenkomt, wordt een afweging gemaakt op basis van de in genoemde brief vermelde criteria en wordt de beslissing over het al dan niet maken van afspraken met een tipgever uiteindelijk door mij genomen of namens mij door de Directeur-generaal Belastingdienst.
Voor het Team Criminele Inlichtingen (TCI) (voorheen: Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE)) van de FIOD gelden andere regels. Dit team is gelet op het zuiver strafrechtelijke karakter van de werkzaamheden gehouden aan de Regeling bijzondere opsporingsgelden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Welk protocol geldt voor degenen die bij het Ministerie van Financiën, de Belastingdienst of de FIOD een klikbrief, een tip of anderszins informatie verstrekken over fiscale fraude?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt er verslaglegging plaats in de precontractuele fase, dat is na melding, maar voordat er een contract wordt opgesteld, met een (potentiële) tipgever?
Er geldt binnen het ministerie en de Belastingdienst (incl. de FIOD) geen apart protocol voor dit soort aangelegenheden. Klikbrieven en tips komen op verschillende plaatsen in de organisatie binnen, die deze vervolgens beoordelen op relevantie voor behandeling door de Belastingdienst.
Hoe zijn de administratieve organisatie en interne controle, de vastleggingen en audits geregeld? Hoe worden de regels en voorwaarden zoals die door de Commissie-Van Traa zijn geformuleerd, gewaarborgd?
In de precontractuele fase worden de onderhandelingen met een potentiële tipgever gevoerd door een medewerker van de FIOD en – in daartoe aanleiding gevende gevallen – mede door de landsadvocaat. Zij doen daarvan uiteraard verslag, voordat een overeenkomst wordt aangegaan.
Op welke wijze wordt gewaarborgd en verzekerd dat geen sprake is van door de overheid geïnitieerde en gefaciliteerde onrechtmatige bewijsgaring?
Naast de reguliere regels voor de administratieve organisatie, interne controle, vastleggingen en audits binnen het ministerie en de Belastingdienst gelden op dit terrein geen bijzondere regels. Zoals hiervoor vermeld, zijn de regels en voorwaarden van de Commissie Van Traa hier niet van toepassing, omdat het hier niet gaat om strafrechtelijke aangelegenheden maar om door tipgevers verstrekte informatie die door de Belastingdienst in beginsel in de bestuursrechtelijke sfeer wordt gebruikt.
Waarom bestaat er naast de Regeling bijzondere opsporingsgelden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie terzake van de aanpak van vermogensdelicten (die ook geldt voor de FIOD, zie circulaire 5679199/10 van 30 december 2010) een apart fiscaal tipgeversbeleid? Waarom is het fiscale tipgeversbeleid niet aangepast na de aanbevelingen van de Commissie-Van Traa?
Dit wordt gewaarborgd door – zoals verwoord in meergenoemde brief van de toenmalige Staatssecretaris – zo terughoudend mogelijk om te gaan met de mogelijkheid van het aangaan van tipgeversovereenkomsten. Om die reden is ook door hem voorgesteld niet tot een nadere detaillering van de tipgeldregeling over te gaan, om daarmee te voorkomen dat daarvan een stimulans zou kunnen uitgaan voor de zogenoemde fiscale premiejager. Er mag geen crimineel gedrag worden uitgelokt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat onrechtmatig verkregen bewijs door de belastinginspecteur voor de belastingheffing mag worden gebruikt tenzij hij, vrij vertaald, de onrechtmatigheid heeft geïnitieerd of gefaciliteerd. Dit laatste wil de Belastingdienst uiteraard voorkomen.
Bestaat er een FIOD-document genaamd «Wenken en Mededelingen» van 6 juni 1990, waarin richtlijnen staan vermeld over het handelen van FIOD-ambtenaren ten opzichte van tipgevers/informanten? Zo ja, kunt u dat openbaar maken?
Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, gaat het bij het fiscaal tipgeversbeleid om het door de Belastingdienst gebruikmaken van een tipgever voor de belastingheffing, dus in de bestuursrechtelijke sfeer. De regeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft betrekking op de opsporing in de strafrechtelijke sfeer. Dat is de reden waarom er een aparte regeling is voor fiscale tipgevers en deze niet hoeft te worden aangepast aan de aanbevelingen van de Commissie Van Traa.
Bestaan er naast eerder genoemde «Wenken en Mededelingen» van 6 juni 1990 nog andere instructies c.q. richtlijnen voor FIOD-medewerkers in hun contacten met (potentiele) tipgevers? Zo ja, kunt u die openbaar maken?
Zoals in de beslissing op een Wob-verzoek van 20 november 2013, kenmerk DGB/2013/5756, is aangegeven zijn de door u bedoelde wenken en mededelingen niet in de archieven aangetroffen en konden deze dus ook niet worden verstrekt.
Klopt het dat een ex-FIOD ambtenaar, die eerder als bedenker en later als projectleider bij de FIOD betrokken was bij het Rekeningenproject (verzwegen buitenlands vermogen, inkeerregeling), na zijn dienstbetrekking actief richting de Belastingdienst optrad als financieel adviseur van een landelijk bekende, veroordeelde drugscrimineel?3
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 7 en 8.
Hoe wordt voorkomen dat een premiejagerscultuur ontstaat en crimineel gedrag wordt uitgelokt en aan crimineel gedrag (zoals witwassen) wordt meegewerkt?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik hierover geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven hoeveel potentiële tipgevers zich vanaf 2001 hebben gemeld bij respectievelijk de FIOD, het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst? Met hoeveel van deze tipgevers zijn contractuele afspraken gemaakt en hoeveel tipgevers zijn beloond en welke bedragen zijn daarmee gemoeid (geweest)?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 12.
Nederlands belastinggeld voor anti-Israëlische propaganda |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-funded NGO for youth on PA TV: Israelis in Jerusalem are «crows and rats»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ontmenselijking van joden en Israëlische soldaten in de betreffende televisie-uitzending, door te stellen dat het kraaien en ratten zijn, meer dan walgelijk is en niets meer dan virulent antisemitisme?
Het kabinet veroordeelt dergelijk opruiend taalgebruik. Het kabinet wijst dit nadrukkelijk af. Onverdraagzaamheid is een terugkerend probleem dat het kabinet herhaaldelijk bij beide partijen aan de orde stelt, laatstelijk tijdens het bezoek van de Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken en mijzelf in december 2013.
Klopt het dat het NDC (NGO Development Center), dat ook afgelopen jaar weer miljoenen van de Nederlandse staat ontving, meebetaald heeft aan deze antisemitische propaganda via co-producent PYALARA?
Nee. In 2013 heeft PYALARA geen fondsen ontvangen van het NDC.
Wat betreft de Nederlandse betrokkenheid bij het NDC droeg Nederland in 2013 € 691.872 bij aan het Mensenrechten Secretariaat daarvan. Dit secretariaat is een samenwerkingsinitiatief van vier Europese donoren.
Bent u bereid direct alle hulp aan het NDC en de Palestijnse Autoriteit stop te zetten? Zo neen, waarom weigert u deze vorm van antisemitisme aan te pakken?
Gezien voorgaand antwoord is dit niet van toepassing. Zie verder antwoord op vraag 2.
Het bericht Mali missie in matig pak |
|
Gert-Jan Segers (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen het artikel «Mali missie in matig pak»?1 Herinnert u zich tevens de verworpen motie Segers over geen genoegen nemen met minimale kwaliteitseisen bij de aanschaf van materiaal?2
Ja.
Kunt u aangeven of er uit financiële overwegingen inderdaad gekozen is voor een uniform van inferieure kwaliteit uit China? Is het waar dat het dat het uniform Defender M., afkomstig van het Nederlandse bedrijf Ten Cate, meer veiligheid biedt aan militairen en om deze reden wordt afgenomen door verschillende NAVO-bondgenoten? Is het waar dat het uniform van Nederlandse makelij meer «vertragingseconden» biedt bij brand in het gevechtspak, zoals in het artikel wordt gesuggereerd? Zo niet, wat is dan wel de situatie?
Defensie schaft geen kleding aan van inferieure kwaliteit. Het feit dat technologische vooruitgang nieuwe materialen en mogelijkheden oplevert, laat onverlet dat de huidige kleding voor de Nederlandse militairen – ook die naar Mali gaan – voldoet aan de eisen die bij de aanschaf werden gesteld. Het gaat om kleding van het type dat eerder is gebruikt in woestijnachtige gebieden, zoals in Irak, Afghanistan en Afrika, en dat in de praktijk geschikt is gebleken. Op grond van de praktijkervaringen is de kleding regelmatig verder verbeterd. Defensie schaft niet voor iedere missie nieuwe kleding aan.
Bij de vaststelling van de eisen voor kleding werkt Nederland samen met bondgenoten. De meeste bondgenoten hanteren soortgelijke eisen aan de brandwerendheid van kleding. Enkele Navo-landen gebruiken gevechtskleding met verhoogde brandwerende eigenschappen of hebben plannen om dergelijke kleding te verwerven. Voor zover bekend is vooralsnog alleen de gevechtskleding van de Verenigde Staten gemaakt van de stof Defender M.
Bent u van mening dat, zoals ook in de bovengenoemde motie wordt verzocht, er niet genoegen genomen mag worden met minimale kwaliteitseisen wanneer de veiligheid van onze militairen in het geding is? Zo ja, hoe verhoudt dit zich dan tot de reactie vanuit uw ministerie in het bovengenoemde artikel: «Misschien is Defender M». een beter product, maar ook het huidige uniform voldoet aan de eisen»?
De veiligheid van militairen is cruciaal. Bij al het materieel waarmee Nederlandse militairen werken, staat kwaliteit voorop. De Commandant der Strijdkrachten is verantwoordelijk voor de behoeftestelling voor materieel en bepaalt de eisen daarvoor. Bij kleding gaat het om eisen op het gebied van onder andere brandwerendheid, slijtage, camouflage, warmte of kou, vochtafdrijving, draagcomfort en duurzaamheid. Als meer producten aan de gestelde eisen voldoen, speelt ook de prijs-kwaliteitverhouding een rol. Het feit dat technologische vooruitgang nieuwe materialen en mogelijkheden oplevert, laat onverlet dat de huidige kleding voldoet.
Zoals bekend bereidt Defensie momenteel in het project Defensie Operationeel Kledingsysteem de vervanging van de gevechtskleding voor. Hierover bent u geïnformeerd in het Materieelprojectenoverzicht 2013 (Kamerstuk 27 830, nr. 113 van 17 september 2013). Zodra de behoefte aan de nieuwe gevechtskleding is vastgesteld, zal ik de Kamer hierover informeren, in overeenstemming met het Defensie Materieel Proces. Dit is naar verwachting in de loop van dit jaar. De keuze voor een leverancier is in deze fase dus nog niet aan de orde. Gevechtskleding wordt verworven via een Europese aanbesteding. Wanneer de behoeftestelling is vastgesteld, worden, binnen de kaders van de Europese regelgeving, de marktmogelijkheden verkend en zal uiteindelijk een leverancier worden gekozen. In het kader van de behoeftestelling wordt vanzelfsprekend gekeken naar nieuwe technologische mogelijkheden en internationale ontwikkelingen.
Kunt u, zo nodig vertrouwelijk, de Kamer informeren op welke wijze u heeft gekozen voor het huidige uniform?
Voor de missie naar Mali is geen nieuwe gevechtskleding aangeschaft. De huidige gevechtskleding van het type desert (woestijnprint) is al sinds 1996 bij de Nederlandse krijgsmacht in gebruik voor inzet in woestijnachtige gebieden. Mede op grond van opgedane ervaringen is de kleding sindsdien in vervolgbestellingen regelmatig verder verbeterd, zoals door impregnatie met insectenwerende middelen en verstevigingen en aanpassingen tegen slijtage. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 verwacht ik de Kamer in de loop van dit jaar te kunnen informeren over de behoeftestelling voor nieuwe gevechtskleding.
De berichten ‘Tieners roven impulsief en voor de kick’ en ‘Stoere straatrover in de cel vaak een grienend jochie’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Tieners roven impulsief en voor de kick» en «Stoere straatrover in de cel vaak een grienend jochie»?1 2 Klopt het wat hierin vermeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Deze berichten ken ik. Het beeld dat daarin wordt geschetst is herkenbaar.
Deelt u de mening dat straatrovers jonger dan 16 jaar keihard aangepakt en bestraft moeten worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertoe nemen? Zo nee, waarom niet?
Het terugdringen van de zogenaamde High Impact Crimes (HIC) waaronder straatroven, is een van mijn topprioriteiten. De laatste jaren heb ik fors geïnvesteerd in een integrale aanpak van HIC. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke daling van onder meer het aantal overvallen en straatroven en tot een aanzienlijke stijging van de ophelderingspercentages van deze vormen van criminaliteit. Het aantal straatroven is de afgelopen twee jaren met bijna 20% gedaald, terwijl het aantal aangehouden verdachten in dezelfde periode met bijna 60% is gestegen.
Zowel meerderjarige als minderjarige daders van strafbare feiten worden hard aangepakt en bestraft, ook wanneer het minderjarigen betreft die jonger zijn dan 16 jaar. Het jeugdstrafrecht biedt daarvoor voldoende mogelijkheden. Bij de geïntensiveerde aanpak van jeugdcriminaliteit wordt de repressieve aanpak gecombineerd met interventies op het terrein van bijvoorbeeld zorg, preventie en openbare orde, de zogenaamde integrale meersporenaanpak. Die aanpak richt zich dus niet alleen op de persoon, maar ook op de sociale omgeving van deze persoon (gezin, familie, vrienden). Uit onderzoek is gebleken dat deze aanpak de meest effectieve is. Daarnaast wordt de zogenaamde patseraanpak als strafrechtelijke interventie ingezet. Hiermee wordt crimineel verworven vermogen afgepakt. Overigens zijn mijn inspanningen er ook op gericht te voorkomen dat minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt, de zogenaamde 12-minners, crimineel worden.
Bent u bereid in 2014 nu eens een keertje te laten zien dat u een minister bent van de stevige aanpak, door niet alleen in woorden uw afschuw uit te spreken, maar door minderjarig straattuig keihard aan te pakken en te regelen dat veertien- en vijftienjarige daders van misdrijven ook onder het volwassenen strafrecht kunnen vallen? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval bereid dit persoonlijk uit te komen leggen aan de slachtoffers van de straatrovers?
Ik zie in de leeftijd van de straatrovers -zoals bedoeld in het krantenartikel- geen aanleiding de in antwoord 2 beschreven aanpak verder te verstevigen. De mogelijkheden om stevig en zorgvuldig in te grijpen in dit criminele gedrag zijn toereikend en worden succesvol ingezet. Overigens zou het toepassen van het volwassenen strafrecht op 14- en 15-jarigen in strijd zijn met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Het standaard toepassen van de instrumenten die in vraag 4 worden voorgesteld staan op gespannen voet met dit kinderrechtenverdrag. Bij de inzet van dergelijke instrumenten moet immers rekening worden gehouden met de persoon, de ontwikkelingsfase van de minderjarige en de ernst van het gepleegde strafbare feit.
Deelt u de mening dat dit straattuig zich nooit vrijwillig mag melden bij de politie, maar standaard geboeid moet worden meegenomen naar het politiebureau en altijd voor de rechter moet verschijnen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit zo snel mogelijk te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het succes van de straatroventeams bevestigt wat de PVV al jaren zegt, namelijk dat harder optreden wel degelijk helpt om recidive te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Snel en hard optreden gecombineerd met de integrale meersporenaanpak is, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, de meest effectieve aanpak.
Bent u bereid om dergelijke straatroventeams wegens gebleken succes landelijk in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij maar aan de lokale driehoek (burgemeester, politie en Openbaar Ministerie) om te bepalen hoe de politiecapaciteit wordt ingezet, afhankelijk van de ernst van de lokale veiligheidsproblematiek. Er is dan ook geen sprake van een landelijk netwerk van straatroventeams. Afgezien van in Den Haag werkt men ook in andere gemeenten, zoals Utrecht en Almere, met straatroventeams. Deze teams verrichten overigens niet alleen opsporingsactiviteiten, maar ook toezichtactiviteiten.
Bent u bereid het verschrikkelijke adolescentenstrafrecht, op grond waarvan volwassenen tot en met 22 jaar volgens het jeugdstrafrecht berecht kunnen worden, terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Het adolescentenstrafrecht biedt de mogelijkheid bij jongvolwassenen een stevige aanpak te combineren met een gericht sanctiearsenaal, waarbij meer dan voorheen rekening wordt gehouden met de persoon, de ontwikkelingsfase van de dader en de ernst van het strafbare feit. Ik ben daarom niet van plan mijn voornemen tot invoering van het adolescentenstrafrecht terug te draaien. Het blijft overigens mogelijk 16- en 17-jarigen volgens het volwassenenstrafrecht aan te pakken.
Het vastrecht bij de productie- en leveringsbedrijven van energie |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Komt het in andere branches voor dat leveranciers een vastrecht in rekening brengen «... onder andere ten behoeve van tijdige en juiste facturatie, incassokosten en klantenservice»?1 Zo ja, welke?
Ja, er zijn verschillende branches waar een soortgelijke vaste, verbruiksonafhankelijke post in rekening wordt gebracht. Voorbeelden hiervan zijn drinkwater, de telecomsector en de bancaire sector.
Welke criteria hanteert de Autoriteit Consument en Markt voor het beoordelen van de redelijkheid van het in rekening gebrachte vastrecht door productie- en leveringsbedrijven van energie?
Energieleveranciers zijn verplicht om op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden energie te leveren aan consumenten en bedrijven. Dit is vastgelegd in de Elektriciteitswet en in de Gaswet. ACM houdt hier toezicht op en heeft daarvoor een beoordelingsmodel ontwikkeld. Op basis hiervan worden de tarieven van de energieleveranciers als geheel, dus de verbruiksafhankelijke en verbruiksonafhankelijke tarieven samen, beoordeeld. Het beoordelingsmodel bestaat uit gemodelleerde kosten, zoals bijvoorbeeld de inkoopkosten die een doelmatig opererende leverancier redelijkerwijs maakt, plus een redelijk rendement. Hieruit volgt een benchmark, die de basis vormt van de beoordeling van de combinatie van het vastrecht en het verbruiksafhankelijke tarief.
Over dit beoordelingsmodel en de criteria die daarin worden gebruikt verstrekt ACM geen gedetailleerde informatie, omdat uit een openbaar beoordelingsmodel een maximumtarief is af te leiden, dat als richtprijs voor de markt kan gaan gelden.
Zijn er leveranciers van energie die voor het (standaard-)contract voor onbepaalde tijd geen vastrecht in rekening brengen en hoeveel verschillen de vastrechttarieven voor het standaardcontract bij de leveranciers die dit wel doen? Indien er geen leveranciers zijn die geen vastrecht in rekening brengen en indien het vastrechttarief bij de leveranciers die die wél doen nauwelijks verschilt, waarop baseerde u dan uw antwoord dat «De energieleveranciers kunnen daarom verschillende typen contracten aanbieden, met verschillende hoogtes van verbruiksonafhankelijke en verbruiksafhankelijke leveringstarieven. Dit zorgt ervoor dat consumenten ook daadwerkelijk iets te kiezen hebben, al naar gelang persoonlijke situaties en voorkeuren»?
ACM heeft aangegeven dat in 2013 in alle contracten vastrecht in rekening werd gebracht, zowel bij contracten voor bepaalde tijd, als bij contracten voor onbepaalde tijd. In de beantwoording van de eerdere schriftelijke Kamervragen over vastrecht (Kamervragen (aanhangsel) 2013–2014, nr. 841) is gekeken naar het standaardproduct met een variabele prijs en een onbepaalde looptijd. Het verschil tussen het hoogste vastrechttarief (€ 74,38) en het laagste vastrechttarief (€ 23,95) was € 50,43 (excl. btw) op jaarbasis voor elektriciteit. Voor gas was het verschil tussen het hoogste vastrechttarief (€ 74,38) en het laagste vastrechttarief (€ 15,–) € 59,38 (excl. btw) per jaar. Uit deze analyse blijkt dat er verschillen zijn in de hoogte van het vastrecht dat leveranciers hanteren. Daarom valt er dus wat te kiezen voor consumenten, afhankelijk van hun verbruik en hun voorkeuren.
Indien u bij de beantwoording met name contracten voor bepaalde duur in gedachten had, waarop is het verschil in vastrecht tussen contracten voor onbepaalde en bepaalde duur gebaseerd? Waaruit blijkt dat bij de laatste contracten de kosten voor facturatie, incassokosten en klantenservice lager zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Uit het antwoord op vraag 3 blijkt dat het gemiddeld vastrecht (gas+elektriciteit) in de periode 2006–2013 gestegen is van € 36,57 naar € 65,10 per jaar, een stijging van 78%, terwijl de verbruiksafhankelijke tarieven voor elektriciteit en gas in dezelfde periode met respectievelijk 4% en 7,3% stegen; waaruit blijkt dat de kosten voor facturatie, incasso en klantenservice de afgelopen zeven jaar extreem veel sterker gestegen zijn dan die voor de levering van elektriciteit en gas?
Omdat er geen wettelijke verplichting is voor energieleveranciers om bepaalde posten wel of niet onder het vastrecht te scharen, mogen de marktpartijen zelf bepalen welke kosten zij onder de post vastrecht in rekening brengen. Daarom kan niet worden gesteld dat de kosten voor facturatie, incasso en klantenservice de afgelopen zeven jaar extreem veel sterker gestegen zijn dan die voor de levering van elektriciteit en gas. Wel kan worden geconcludeerd dat energieleveranciers er de laatste jaren voor kiezen om gemiddeld genomen een (relatief) grotere vaste post in hun producten te verwerken.
Acht u het uit het oogpunt van energiebesparing wenselijk dat een steeds groter deel van de energierekening van de consument bestaat uit vaste posten? Hoe hoog is dit percentage voor een huishouden met een verbruik van 1.000 m3 gas en 1.500 kWh elektriciteit en hoe hoog voor een huishouden met een verbruik van 4.000 m3 gas en 6.000 kWh elektriciteit?
Acht u het uit het oogpunt van energiebesparing wenselijk dat een steeds groter deel van de energierekening van de consument bestaat uit vaste posten? Hoe hoog is dit percentage voor een huishouden met een verbruik van 1.000 m3 gas en 1.500 kWh elektriciteit en hoe hoog voor een huishouden met een verbruik van 4.000 m3 gas en 6.000 kWh elektriciteit?
Het percentage vaste kosten op de energierekening bij verschillend verbruik zijn in onderstaande tabellen aangegeven. Naast de gevraagde voorbeelden is als derde categorie een gemiddeld huishouden opgenomen met een jaarverbruik van 1.484 m3 gas en 3.312 kWh elektriciteit (zie tabel 3)2. In de berekening zijn de volgende kosten opgenomen als vaste kosten: vastrecht, netwerkkosten en de vaste teruggave van de energiebelasting (heffingskorting).
Als verbruiksafhankelijke kosten zijn opgenomen: de verbruiksafhankelijke leveringskosten voor elektriciteit en gas en de verbruiksafhankelijke energiebelasting. Alle onderdelen zijn berekend inclusief btw.
€ 112,98
10%
€ 989,27
90%
€ 112,98
3%
€ 3.957,09
97%
€ 112,98
6%
€ 1.716,19
94%
Het totaal van alle vaste kosten op de energierekening van een gemiddeld huishouden komt uit op 6%. Gemiddeld genomen is dus 94% van de energiekosten zelf te beïnvloeden door de consument. Vanuit het oogpunt van energiebesparing constateer ik daarom dat de consument voldoende mogelijkheden heeft om met zijn verbruik de energierekening te beïnvloeden.
Het bericht 'Mali-missie in matig pak' |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de stelling van de vakbonden dat de gevechtspakken, waarmee Nederlandse troepen vanaf maandag naar Mali worden uitgezonden, van inferieure kwaliteit zijn? Wat gaat u er aan doen opdat onze mannen en vrouwen wel met goede tenues naar Mali gaan? Waarom vindt u de tenues wel goed en waarop is dat oordeel gebaseerd?
De kleding voor de Nederlandse militairen die naar Mali gaan is, voldoet aan de eisen die bij de aanschaf werden gesteld. Het gaat om kleding van het type dat eerder is gebruikt in woestijnachtige gebieden, zoals in Irak, Afghanistan en Afrika, en dat in de praktijk geschikt is gebleken. Op grond van de praktijkervaringen is de kleding regelmatig verder verbeterd. Defensie schaft niet voor iedere missie nieuwe kleding aan.
Is het waar dat NAVO-bondgenoten hun gevechtspakken laten maken van Defender M van het Nederlandse bedrijf Ten Cate? Maakt Nederland gebruik van producten van Ten Cate? Is Defender M daar één van? Zo, nee waarom niet?
Voor zover bekend beschikken vooralsnog alleen de Verenigde Staten over gevechtskleding van de stof Defender M van de firma TenCate. Defensie beschikt momenteel niet over gevechtskleding waarin producten van TenCate zijn verwerkt. Gevechtskleding wordt verworven via een Europese aanbesteding. De aanbestedingen hebben eerder niet geleid tot gunningen aan de firma TenCate.
Is de beschuldiging van Defensie waar, zoals die in het artikel wordt gemaakt: «De stof van TenCate is tot tweemaal toe door de Dienst Materieel Organisatie (DMO) onderzocht. Volgens bronnen bij Defensie werd daarbij textiel achtergehouden en doorgespeeld aan China en Indonesië met de vraag of dezelfde kwaliteit kon worden geleverd»? Om welke procedure of welke verwerving gaat dit?
Deze beschuldiging is onjuist. Defensie heeft stofmonsters van verschillende leveranciers getest, om vast te stellen welke eisen aan de nieuwe gevechtskleding technologisch gezien mogelijk zijn. Defensie heeft geen stalen van stof van TenCate aan andere leveranciers gegeven.
Het zwichten van voetbalclub Vitesse voor de jodenhaat van de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Geert Wilders (PVV), Reinette Klever (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vitessenaar Mori niet welkom in Abu Dhabi»?1
Ja, ik ken het artikel.
Deelt u de walging dat voetbalclub Vitesse zwicht voor de jodenhaat van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE)? Zo neen, hoe duidt u deze dhimmitude dan?
Het was een slecht signaal van Vitesse om zonder haar eigen speler Mori af te reizen naar de Verenigde Arabische Emiraten. Je zou verwachten dat men met het voltallige team afreist of niet. Vitesse heeft zelf ook aangegeven dat de beslissing om zonder de speler Dan Mori af te reizen een ongelukkige is geweest.
In zijn algemeenheid, deel ik de zorg over hedendaags antisemitisme en de verschillende gedaanten waarin dit tot uiting komt in Nederland. Ik heb eerder toegezegd een onderzoek te laten uitvoeren naar de achterliggende oorzaken daarvan. Dit onderzoek zal gericht zijn op de context waarbinnen jongeren antisemitische opvattingen op doen. De invloed van een islamitische thuisomgeving zal daarin worden meegenomen.
Erkent u het verband tussen het antisemitisme van de VAE en de islam? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen tegen dhimmie-voetbalclub Vitesse?
Geen.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de betreffende voetballer alsnog tot het land wordt toegelaten?
Nu Vitesse inmiddels is teruggekeerd, is deze vraag niet meer van toepassing.
Het bericht dat onverzekerde Oost-Europeanen ziekenhuizen miljoenen kosten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat ziekenhuizen miljoenen mislopen doordat onverzekerde Oost-Europeanen de rekening niet kunnen betalen?1
Ik ben van mening dat iedereen verzekerd moet zijn of zijn rekening dient te betalen, omdat anders de solidariteit van het stelsel wordt aangetast. Wel merk ik op dat in onze maatschappij ook het uitgangspunt geldt dat indien mensen acuut medische zorg nodig hebben, onverzekerd zijn en de rekening niet zelf kunnen betalen, deze zorg toch niet wordt onthouden.
Kunt u een overzicht geven hoeveel geld ziekenhuizen de afgelopen vijf jaar zijn misgelopen? Kunt u dat uitsplitsen per jaar?
Oost-Europeanen die in Nederland wonen of in Nederland werken zijn verzekeringsplichtig voor de Zvw. Ingevolge de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering (Ovoz) kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen aan de hand van het burgerservicenummer worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie, maar het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) houdt niet de nationaliteit bij, omdat dit voor de uitvoering van die wet geen relevant gegeven is.
De door u gevraagde informatie is derhalve niet bij het CVZ beschikbaar.
Ik heb recent aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) gevraagd of zij in kaart willen brengen welke opbrengsten ziekenhuizen missen door onverzekerden en om welke aantallen onverzekerden het gaat die zich melden voor medische hulp. Ook moet zo zichtbaar worden of het fenomeen zich concentreert in bepaalde ziekenhuizen of dat het min of meer gelijk verdeeld is over het land.
Tevens zal ik aan hen vragen of en in welke mate het mogelijk is deze verder uit te splitsen naar nationaliteit. Als ik deze cijfers van de ziekenhuizen ontvangen heb, zal ik u daar over informeren.
Kunt u een overzicht geven hoeveel Oost-Europeanen die in Nederland woonachtig en werkzaam zijn geen verplichte zorgverzekering hebben afgesloten? Kunt u deze cijfers uitsplitsen per land?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt het aantal onverzekerde Oost-Europeanen de afgelopen jaren toe of af? Kunt u inzicht verschaffen in de trendmatigheid van het aantal onverzekerden? Kunt u deze trend nader verklaren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onverzekerde Oost-Europeanen in Nederland woonachtig en werkzaam zijn omdat het de solidariteit in het zorgstelsel ondermijnt?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft dit als gevolg dat Oost-Europeanen in sommige gevallen verstoken blijven van noodzakelijke zorg? Hoe vaak komt dit voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedereen in Nederland heeft toegang tot de voor hem of haar medisch noodzakelijke zorg. Het is exclusief aan de arts om te beoordelen of zorg medisch noodzakelijk is.
De arts neemt de gezondheid van en de zorg voor de patiënt als uitgangspunt. De grondslagen van het werk van artsen zijn vastgelegd in de artseneed en in wetgeving. Deze zijn vertaald naar gedragscodes, die artsen verplichten om hun kennis en vaardigheden in te zetten ter bevordering van de gezondheid en het welzijn van de patiënt, kwalitatieve zorg te bieden, daarbij het recht op zelfbeschikking van de patiënt te respecteren en in het belang van de volksgezondheid te handelen.
Ik heb geen signalen dat voorkomt dat medisch noodzakelijke zorg aan deze groep personen of andere onverzekerden niet zou zijn gegeven.
Welke verklaring heeft u ervoor dat Oost-Europeanen onverzekerd zijn? Welke rol spelen werkgevers en uitzendbureaus daarin? Wat is hun verantwoordelijkheid in dezen?
Oost-Europeanen die in Nederland wonen of werken zijn verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Een mogelijke verklaring is dat personen wel verzekeringsplichtig zijn in Nederland, maar zich niet aanmelden bij een Nederlandse zorgverzekeraar. In de praktijk blijkt dat werkgevers en uitzendbureaus hier – evenals de overheid – een voorlichtende rol op zich nemen.
Europese arbeidsmigranten worden in de rijksoverheidsbrochure «Nieuw in Nederland» voorgelicht over hun rechten en plichten in Nederland, waaronder de plicht tot het afsluiten van een Nederlandse zorgverzekering. Daarbij wordt tevens verwezen naar de internetpagina van het CVZ, waarin duidelijk wordt gemaakt dat men als onverzekerde een boete kan verwachten.
Deze brochure voor Europese arbeidsmigranten is er in 14 Europese talen. Arbeidsmigranten worden bij verschillende gelegenheden geattendeerd op deze brochure. Bijvoorbeeld als arbeidsmigranten zich inschrijven als niet-ingezetene. Of bijvoorbeeld bij gemeentelijke bijeenkomsten voor arbeidsmigranten of andere contacten met de gemeente. Voorts is de brochure verspreid onder de verschillende ambassades en EURES kantoren.
Een andere verklaring kan zijn dat mensen nog in hun land van herkomst verzekerd zijn. De meeste lidstaten kennen een ingezetenenstelsel, zodat iemand die kort in Nederland verblijft en acuut zorg nodig heeft, in beginsel verzekerd is in het woonland. In Europese regelgeving is voorzien in betaling van de kosten in deze situaties. Uit informatie van CVZ blijkt, dat er geen betalingsproblemen met deze landen zijn.
Wat doet u om onverzekerde Oost-Europeanen op te sporen? Is het waar dat de opsporing van onverzekerde Oost-Europeanen zeer gebrekkig is?
Voor het antwoord op deze vraag is het noodzakelijk onderscheid te maken naar de verblijfstitel. Op grond van Europese regelgeving hebben personen met de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland het recht om in een ander EU-land te kunnen verblijven. Voor een verblijf van minder dan drie maanden mogen geen voorwaarden worden gesteld en hoeft betrokkene alleen in het bezit te zijn van een identiteitsbewijs. Dit betekent dat «toeristen» uit deze landen hier vrij kunnen verblijven, ook als zij niet beschikken over een dekking tegen ziektekosten.
Als deze personen langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven moeten zij aantonen dat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien en een zorgverzekering hebben. Voor verblijf langer dan drie, respectievelijk vier maanden is inschrijving bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), respectievelijk in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) verplicht. Werknemers uit vrijwel alle landen van de EU of de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen in Nederland werken zonder vergunning. 2
Indien een EU-ingezetene in Nederland wonen of gaan werken, wordt op hen de Nederlandse wetgeving van toepassing, en ontstaat uit dien hoofde AWBZ-verzekering en Zvw-verzekeringsplicht.
Op grond van de nationale wetgeving is een persoon verzekerd ingevolge de volksverzekeringen, waaronder de AWBZ, en verzekeringsplichtig ingevolge de Zorgverzekeringswet, als hij ingezetene is van Nederland of als niet-ingezetene in Nederland werkt. Alleen dan mag en moet hij een Nederlandse zorgverzekering sluiten.
Ingevolge de Wet Ovoz kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie. Opsporing gebeurt immers aan de hand van het burgerservicenummer.
Met ingang van 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen in werking getreden. De basisregistratie personen (bpr) wordt gevormd uit de GBA en de (nieuw opgezette) registratie niet-ingezetenen (RNI). In de RNI worden onder meer personen opgenomen die niet of korter dan vier maanden in Nederland wonen en een relatie hebben met Nederlandse overheidsinstellingen, zoals mensen die tijdelijk in Nederland werken of in het buitenland pensioen ontvangen. Vanaf genoemde datum kunnen niet-ingezetenen bij achttien gemeenten in Nederland terecht voor inschrijving in de RNI. Ook wordt de RNI gevuld door de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, het UWV en het CVZ met gegevens van personen die buiten Nederland verblijven en een inkomensverhouding met Nederland hebben. Iemand die is ingeschreven in de GBA of RNI krijgt ook een burgerservicenummer. Op den duur kunnen dus ook verzekeringsplichtige niet-ingezetenen beter worden opgespoord dan op basis van de huidige bestandsvergelijking.
Opsporing van EU-onderdanen die zich niet inschrijven of hebben ingeschreven in de GBA of RNI, omdat het op grond van de regelgeving niet nodig is of omdat zij dit hebben nagelaten, is op grond van de Wet Ovoz niet mogelijk omdat deze mensen geen burgerservicenummer hebben. Als het gaat om mensen die hier korten dan drie maanden verblijven, zoals toeristen, is dit ook ondoenlijk en ongewenst.
Het kabinet heeft al eerder aangegeven de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken, bijvoorbeeld door betere voorlichting en door betere handhaving van de registratieplicht. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief van 13 september 2013 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175). Het beleid van is om mensen zonder burgerservicenummer uit EU-landen op te sporen, bijvoorbeeld via gegevensuitwisseling tussen de Inspectie SZW en gemeenten, en hen alsnog in te schrijven in GBA of RNI.
Hoelang bent u bekend met dit probleem en welke actie heeft u ondernomen? Bent u van mening dat dit afdoende was?
Dat ziekenhuizen in algemene zin worden geconfronteerd met onverzekerden die hun rekening niet kunnen betalen is niet nieuw. Dat onderdanen van EU-landen in toenemende mate onverzekerd zouden zijn is een relatief nieuw geluid.
Het bredere onderwerp van grenzen, mobiliteit en migratie en daarbinnen «migratie en gezondheid», is overigens ook een onderwerp dat de aandacht heeft in Europa. De huidige voorzitter van de EU, Griekenland, ziet dit onderwerp als een prioriteit van het Voorzitterschap.
Het kabinet heeft uw Kamer al eerder gemeld de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken. Ik verwijs kortheidshalve naar onder meer de brieven van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 augustus 2012 over de voortgang maatregelen EU-arbeidsmigratie (Kamerstukken II, 29 407, nr. 149), van 13 september 2013 (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175), het Verslag van het algemeen overleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 17 oktober 2013 (Kamerstukken II, 29 407, nr. 178) en de bij Kamerstuk 29 407, nr. 149 behorende (meest recente) rapportage over aantallen geregistreerde en niet-geregistreerde burgers uit lidstaten die in Nederland verblijven.
Wat gaat u ondernemen om het aantal onverzekerde Oost-Europeanen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 8.
Een schikking van het Openbaar Ministerie met KPMG |
|
Jan de Wit , Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de schikking die het Openbaar Ministerie (OM) heeft getroffen met KPMG naar aanleiding van haar betrokkenheid in een fraude-affaire van Ballast Nedam?1 2
Ja.
Bent u op grond van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties over de voorgenomen schikking van tevoren geraadpleegd en hebt u hiermee ingestemd? Zo ja, waarom?
Het College van Procureurs-Generaal heeft het voorstel tot deze hoge transactie conform de Aanwijzing hoge transacties en bijzonder transacties aan mij voorgelegd en ik heb daarmee ingestemd. Over deze transactie heeft het Functioneel Parket een persbericht naar buiten gebracht, waarin is toegelicht waarom aan KPMG een hoge transactie is aangeboden. Het gaat om oude feiten, terwijl de voor deze feiten primair verantwoordelijken niet meer bij KPMG werkzaam zijn. Met deze transactie is het onderzoek naar verantwoordelijke natuurlijke personen niet beëindigd; dat onderzoek wordt voortgezet. KPMG betreurt de gang van zaken rondom de controles van Ballast Nedam en heeft aangegeven deze ten sterkste af te keuren. KPMG en de accountants hebben meegewerkt aan het onderzoek en volledige openheid van zaken gegeven. De onderneming heeft lering getrokken uit deze zaak en maatregelen getroffen. Mede naar aanleiding van deze zaak is het compliancebeleid bij KPMG verder aangescherpt en vastgelegd in aanvullende maatregelen om de integriteit van de organisatie te waarborgen. De aanvullende integriteits-, compliance- en kwaliteitsmaatregelen waar KPMG zichzelf aan heeft gecommitteerd zijn van preventieve en repressieve aard. De preventieve maatregelen dienen bijvoorbeeld om problemen tijdig te signaleren en misstanden te voorkomen. De repressieve maatregelen variëren van herschikking van taken tot opzegging van de arbeidsrelatie. Op de naleving daarvan wordt door de Autoriteit Financiële Markten toegezien. Verder is van belang dat ook door de strafrechter aan een rechtspersoon slechts een financiële sanctie kan worden opgelegd en dat eerder ook aan Ballast Nedam een hoge transactie is aangeboden.
Ik ben bekend met het feit dat in de bouwfraude waarover een parlementaire enquête heeft plaatsgevonden schaduwboekhoudingen een prominente rol speelden. Hoewel de context van de schaduwboekhouding in deze zaak een andere is, speelt het een rol in de waardering van de feiten. Het Openbaar Ministerie spreekt dan ook van ernstige strafbare feiten. De clementieregeling die na de parlementaire enquête is ingericht heeft alleen betrekking op de aanpak van kartels door de Autoriteit Consument en Markt en is niet van toepassing op de strafrechtelijke afdoening van een zaak. Dit aspect heeft daarom geen rol gespeeld bij de beoordeling van de hoge transactie.
Ik ben van oordeel dat deze hoge transactie, na afweging van alle belangen, een passende afdoening vormt. Met de aanzienlijke geldboete en ontneming en de publieke bekendheid daarvan worden de strafdoelen repressie en preventie gediend en wordt vervolgingscapaciteit efficiënt ingezet. Met deze afdoening wordt voldoende recht gedaan aan de ernst van de strafbare feiten en de maatschappelijk verontwaardiging daarover.
Hoe hebt u bij uw afweging het feit beoordeeld dat het OM spreekt van zonder meer verwijtbaar ontoereikende accountantscontroles, dat in deze zaak sprake is van een schaduwboekhouding die kennelijk door KPMG werd verhuld en dat er nagenoeg op hetzelfde moment in de Tweede Kamer een parlementaire enquête werd gehouden over de bouwfraude waarin schaduwboekhoudingen een prominente rol speelden?
Zie antwoord vraag 2.
Moet de reactie van het OM nu niet zijn dat KPMG wordt vervolgd en zich voor de rechter in het openbaar dient te verantwoorden nu zij kennelijk haar betrokkenheid bij deze schaduwboekhouding niet eerder zelf heeft gemeld en zij ook geen gebruik heeft gemaakt van de na de bouwenquête door de Nederlandse mededingingsautoriteit ingestelde clementieregeling, conform de toezegging die destijds de regering de Tweede Kamer deed in het kader van de totstandkoming van deze clementieregeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt door deze schikking nog wel recht gedaan aan de in de samenleving naar aanleiding van deze affaire ontstane verontwaardiging over de handelwijze van Ballast Nedam en over de handelwijze van haar accountant KPMG? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijkheden om deze schikking terug te draaien? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervoor in antwoord op de vragen 2 tot en met 5 aangegeven waarom ik heb ingestemd met deze hoge transactie. Ik sta achter die beslissing en de afwegingen die ik daarbij heb gemaakt. Van het terugdraaien hiervan kan geen sprake zijn.
De enquête onder brandweerpersoneel |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de enquête onder brandweerpersoneel over de reorganisatie van de brandweer?1
Ja.
Wat vindt u van het resultaat dat 80% van mening is dat door de reorganisaties de veiligheid voor burgers is afgenomen? Hoe verhoudt zich dat tot de opstelling van de commissie Hoekstra, die constateert dat invoering van de veiligheidsregio’s de veiligheid juist heeft verbeterd?
De uitkomsten van de enquête van EenVandaag komen niet overeen met het beeld dat ik heb. Zo tonen de cijfers niet aan dat Nederland steeds onveiliger wordt, en is Nederland op de Europese en internationale ladder een van de meer veilige landen.
De invoering van veiligheidsregio’s heeft, zo constateert de commissie Hoekstra, onder meer geleid tot intensivering van de samenwerking en een verbeterde afstemming. Werken in het verband van de veiligheidsregio brengt ook voor de brandweerorganisatie veranderingen met zich. De regionalisering van de brandweer is daar een voorbeeld van. Regionalisering betekent dat veel taken nu op een grotere schaal worden geregeld. Het is onnodig dat taken als inkoop, personeelszaken, financiën en opleidingen per brandweerpost en per gemeente worden geregeld. Die zaken worden na de regionalisering per veiligheidsregio georganiseerd en dat betekent juist dat de lokale post zich kan richten op de echt belangrijke taak van de brandweer: blussen van branden en redden van mens en dier.
Ik wijs er ook op dat de regionalisering van de brandweer pas sinds 1 januari jl. in alle regio’s geformaliseerd is. Het is dan ook nog te vroeg om over de effecten daarvan uitspraken te doen.
Als grootste probleem worden organisatieproblemen als bureaucratie, teveel afstand van het management en gebrekkige communicatie genoemd; zijn u deze problemen bekend en wat gaat u hieraan doen?
Ik neem de signalen uit de enquête serieus en ben daarover in contact met de werkgevers, de veiligheidsregio’s. Met het Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland bespreek ik welke signalen herkend worden, en hoe problemen kunnen worden aangepakt. Bezien wordt onder meer of er echt zoveel geld naar bureaucratische organisatielagen gaat, en of de afstand tussen management en werkvloer werkelijk zo groot is.
Het Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland willen net als ik eerst een nader beeld van de situatie. Daarom verricht Brandweer Nederland een (aanvullend) onderzoek onder alle medewerkers, zowel de beroepskrachten als de vrijwilligers. Dat medewerkersonderzoek wordt nog dit jaar afgerond en wordt periodiek ingericht. Brandweer Nederland heeft ook tenminste drie maal per jaar inhoudelijk overleg met de vakbonden en de vertegenwoordiging van de ondernemingsraden om te horen wat er op de werkvloer speelt.
Hoe worden de zorgen van de brandweermensen, zowel de vrijwilligers als beroepskrachten, gebruikt om de organisatie te verbeteren?
Brandweer Nederland en het Veiligheidsberaad hebben mij aangegeven dat de verbetering van de organisatie een continu proces is waarbij de medewerkers op allerlei wijzen betrokken worden, afhankelijk van de fase en de aard van de verbetering. Dit vindt plaats door middel van bijeenkomsten, enquêtes, formele en informele overleggen, en vooral door een goede positionering van de medezeggenschap. Dat geldt voor zowel de beroeps- als ook de vrijwillige brandweermensen.
Ook wijs ik op de recent verschenen Visie op Vrijwilligheid, gemaakt door de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) en Brandweer Nederland. Daaruit blijkt dat een tekort aan vrijwilligers niet per se een gevolg is van de regionalisering; bij «nieuwe vrijwilligers» is vooral behoefte aan andere werkwijzen binnen korpsen. Men wil zich minder lang binden, wil ook projectmatig worden ingezet en er blijkt behoefte aan flexibele werktijden. Ik verwacht veel van de implementatie van die visie.
Welke ambitie heeft de korpsleiding op het terrein van medewerkerstevredenheid? Wordt de tevredenheid in het komende jaar vastgesteld bij wijze van nul-meting?
Zoals van leidinggevenden verwacht mag worden, streeft de korpsleiding naar tevredenheid van de medewerkers. Dat is ook de ambitie die het Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland expliciet hebben benoemd. Het initiatief van Brandweer Nederland om een aanvullend onderzoek te doen, getuigt daarvan.
Bijstellingsregeling directe belasting |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Farshad Bashir , Raymond Knops (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer heeft u het bijstellingsregeling directe belasting (Nr. DB2013/569M), voor het eerst gelezen en wanneer heeft u die getekend?
De staatssecretaris van Financiën heeft tussen 6 december 2013 en 10 december 2013 kennis genomen van de wettelijke indexaties. De Bijstellingsregeling directe belastingen is getekend op 18 december 2013. Het is niet gebruikelijk om de uitkomsten van wettelijke indexeringsmechanismes aan leden van het kabinet mede te delen.
Wanneer was in het kabinet bekend dat het eigenwoningforfait voor huizen met een waarde tussen € 75.000 en € 1.040.000 verhoogd zou worden van 0,6% naar 0,7%?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de minister op 13 december 2013 nog zijn berekeningen in de Eerste Kamer gepresenteerd onder de aanname: «Tevens is in de uitwerking als veronderstelling gehanteerd dat het eigenwoningforfaitpercentage 0,6 (cijfer 2013) bedraagt»? Wist hij toen al dat het eigenwoningforfaitpercentage in 2014 (het jaar waarin de berekeningen starten) 0,7% zou bedragen? (Kamerstuk 33 819, B)
Op een vraag van het lid van de Eerste Kamer de heer Essers heeft de minister aangegeven dat bij de gevraagde berekening is gerekend met het voor 2013 geldende percentage voor het EWF. Hier is dus sprake geweest van een aanname voor de berekening, die betrekking had op de komende 35 jaar. Daaruit kan geenszins de conclusie kan worden getrokken dat het percentage van 0,6 ook in 2014 (of de jaren daarna) zou gelden. De minister is (zoals te doen gebruikelijk) bij de aanname uitgegaan van het op dat moment geldende percentage.
Kunt u de berekeningen van de minister overdoen met het herziene eigenwoningpercentage?
De vraag van de heer Essers was er ons inziens op gericht om de verschillen tussen de verschillende aflossingsregimes in kaart te brengen. Voor de beide op pagina 33 en 34 van de memorie van antwoord van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II opgenomen tabellen, heeft dit slechts tot gevolg dat alle getallen (met uitzondering van de nullen) per tabel met eenzelfde bedrag omhoog gaan. Die verschillen blijven ook na aanpassing van het voor de berekening van het EWF van belang zijnde percentage gelijk. Voor het antwoord op het door de heer Essers gevraagde is een nieuwe berekening dan ook niet relevant. Ten overvloede merk ik op dat in de periode waarop de tabellen betrekking hebben, namelijk een periode van 35 jaar, het waarschijnlijk is dat het betreffende percentage zowel naar boven als naar beneden kan worden bijgesteld.
Klopt het dat de verhoging van het eigenwoningforfaitpercentage in 2014 338 miljoen euro (sleuteltabel 2013) dan wel 318 miljoen euro (sleuteltabel 2014) oplevert in vergelijking met de situatie dat het percentage constant gehouden zou zijn op 0,6%?
Met een verhoging met 0,1%-punt zou een bedrag van € 318 miljoen gemoeid zijn als de WOZ-waarde waarover het EWF% wordt berekend gelijk zou blijven. De WOZ-waarde is echter gedaald. Per saldo neemt de belastingopbrengst met circa € 200 miljoen toe, waarvan circa € 100 miljoen door het deels wegvallen van de gunstige afrondingsregel. De opbrengst is het gevolg van een in de wet vastgelegd indexeringsmechanisme. Voor het overige verwijs ik naar de gelijktijdig met deze beantwoording verstuurde Kamerbrief.
Klopt het dat de verhoging van het eigenwoningforfait in 2014 meer oplevert dan de beperking van de hypotheekrenteaftrek in 2014?
De beperkingen op het gebied van de hypotheekrenteaftrek hebben in de eerste jaren een zeer beperkte budgettaire opbrengst. De introductie van de aflossingseis per 1 januari 2013 kent in 2014 een opbrengst van € 7 miljoen. De tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning die per 1 januari 2014 in werking is getreden kent in 2014 een opbrengst van € 45 miljoen. Deze laatste opbrengst wordt overigens volledig teruggesluisd. Deze in totaal € 52 miljoen is daarmee lager dan de extra opbrengst van het EWF in 2014 ten opzichte van 2013 zoals opgenomen in de Kamerbrief die gelijktijdig met deze beantwoording is gestuurd.
Op welke wijze heeft u de verhoging van het eigenwoningforfait aan de Staten-Generaal meegedeeld en acht u dit adequaat?
De verhoging is bekendgemaakt door middel van publicatie in de Staatscourant van 30 december 2013, Stcrt. 2013, nummer 35144. Zoals gebruikelijk bij de vaststelling en publicatie van een ministeriële regeling is hiervan is geen melding gedaan aan de Staten-Generaal.
Klopt het dat het eigenwoningforfait harder stijgt door de stijging van de huren? Zo ja, op welke wijze is dat meegedeeld in de wet op de huurverhoging zag en is het meegenomen in de ramingen in die wet? Zo ja, waar is dat meegedeeld?
De hoogte van het eigenwoningforfaitpercentage is afhankelijk van de prijsontwikkeling van woningen en van de prijsontwikkeling van de huren. Alleen door de stijging van de huren, stijgt ook het eigenwoningforfait. De prijsontwikkeling van de woning wordt geneutraliseerd in het eigenwoningpercentage zodat uit dien hoofde het eigenwoningforfait gelijk blijft. In de wetgeving die toeziet op de huurverhoging is geen verband gelegd met het eigenwoningforfait. De opbrengst van eventuele huurstijgingen die doorwerken in het eigenwoningforfait is het gevolg van het wettelijke indexeringsmechanisme. Deze opbrengst is conform de begrotingsregels niet lastenrelevant. Daarnaast is het aan de verhuurder om te bepalen of, en met welk percentage de huren stijgen. Het is derhalve niet mogelijk om eventuele opbrengsten die uit een stijging van de huren volgen te ramen. Het huurindexcijfer wordt door het CBS vastgesteld en is gebaseerd op de reële huren. Binnen de bestaande indexatiesystematiek is het dan ook niet mogelijk om rekening te houden met de voorshands onbekende gevolgen van het huurbeleid op de ontwikkeling van de reële huurprijzen.
Kunt de een geüpdatete raming van de opbrengsten van de huurstijging aan de Kamer doen toekomen, waarin precies is aangegeven hoe hoog de lasten voor huurders en kopers zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u bij de berekening van de voorlopige teruggave 2014, die sinds november aangevraagd kan worden, gerekend met een eigenwoningforfait van 0,6% of van 0,7%? Indien het 0,7% was, sinds welke datum is dat dan bekend bij de belastingdienst?
In de geautomatiseerde voorlopige aanslagen 2014, die zoals gebruikelijk eind november en begin december 2013 verstuurd zijn, is voor de berekening van het eigenwoningforfait uitgegaan van 0,65%. Dit percentage was het op dat moment meest actuele percentage waarin al wel rekening is gehouden met de huurontwikkeling. De andere voor het eigenwoningforfait relevante factor is de prijsontwikkeling op de koopwoningmarkt. Die is pas bekend geworden nadat de geautomatiseerde voorlopige aanslagen 2014 administratief zijn vastgesteld. Gezien het massale proces is deze vaststelling al enige tijd voor het moment van verzending van de voorlopige aanslagen.
Als een belastingplichtige een nieuwe aanvraag doet of een wijziging van een voorlopige aanslag 2014 doorgeeft, is voor de berekening van het eigen woningforfait bij het vaststellen van de aanslag uitgegaan van een percentage van 0,7%. Vanaf eind november waren deze cijfers voor het jaar 2014 bekend en opgenomen in het Aanslag Belastingen Systeem van de Belastingdienst. Bij het gebruik van het programma «Verzoek of wijziging voorlopige aanslag 2014» wordt een proefberekening van de aanslag gemaakt. Hierbij wordt nog gerekend met 0,65%. Na ontvangst van het verzoek wordt een definitieve berekening gemaakt waarbij wel wordt uitgegaan van 0,7%. Bij nieuwe verzoeken of wijzigingen van de voorlopige aanslagen wordt de aanslag dus op basis van de juiste cijfers vastgesteld. Deze maand zal de proefberekening worden aangepast zodat ook in die berekening wordt uitgegaan van 0,7%, zoals jaarlijks te doen gebruikelijk is.
Indien met 0,6% gerekend is, betekent dat dan honderdduizenden mensen aan het eind van het jaar moeten bijbetalen?
In die gevallen waarbij is gerekend met 0,65% heeft de belastingplichtige de mogelijkheid om zijn aanslag gedurende het jaar 2014 aan te passen. Hij hoeft hier niet mee te wachten tot na afloop van 2014. Hiermee kan voorkomen worden dat moet worden bijbetaald na afloop van het jaar. Overigens merk ik op dat bij de berekening van de voorlopige aanslag nog is uitgegaan van de WOZ-waarde over belastingjaar 2013. Indien de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2014 hiervan afwijkt kan belastingplichtige zijn voorlopige aanslag ook op dit punt aanpassen.
Is in de koopkrachtplaatjes van de regering, van het CPB en van het NIBUD gerekend met een percentage van 0,6% of 0,7%?
De koopkrachtplaatjes van de regering zijn conform de veronderstelling van het CPB gebaseerd op een percentage van 0,7. Dit was op dat moment een eigen inschatting van het CPB. Het NIBUD gaat bij zijn berekeningen enkel uit van huurwoningen en baseert zijn koopkrachtplaatjes dus op de huren. Het EWF speelt bij hun koopkrachtplaatjes dan ook geen rol.
Kunt u een overzicht geven van alle belastingtarieven en schijven, waarvan nu al bekend is, bijvoorbeeld door overgangsrecht, dat zij in op 1 juli 2014, 2015, 2016 of later zullen veranderen en dus van elk verandermoment (inclusief in ieder geval toeslagen, IB schijfgrenzen, IB schijfhoogtes, brandstofaccijns, alle heffingskortingen, overdraagbare algemene heffingskorting per cohort, eigenwoningforfait (villabelasting), waterbelasting, aftrektarief hypotheekrenteaftrek en alle andere belastingen die wij in Nederland kennen)?
In diverse wetten zijn indexatiebepalingen opgenomen die veelal leiden tot een jaarlijkse bijstelling. Jaarlijks worden onder meer de schijfgrenzen bijgesteld evenals de meeste bedragen die zijn opgenomen in onder meer de inkomsten- en loonbelasting. Naast deze aanpassingen vinden er ook aanpassingen plaats op basis van nieuw beleid. Een voorbeeld hiervan zijn algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Deze toekomstige wijzigingen zijn opgenomen in het Belastingplan 2014. De in de bijstellingsregelingen opgenomen bedragen en percentages worden in beginsel conform de wet jaarlijks aangepast.
Hoeveel individuele veranderingen vanaf 1 juli 2014 (één verandering is één wijziging op één tijdstip) in de belastingschijven en tarieven liggen op dit moment al vast in de wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 13.