Boogschieten op damherten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fries damhert met pijl in kop afgeschoten»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de dader van het beschieten van het damhert met pijl en boog inmiddels is opgespoord?
Uit onderzoek door de politie is/zijn geen verdachte(n) naar voren gekomen. Aangezien verdere aanknopingspunten ontbreken, is het onderzoek stopgezet. Zodra er nieuwe informatie binnenkomt zal het onderzoek weer worden voortgezet.
Kent u het streven van de Nederlandse Vereniging voor Boogjagers om de jacht met pijl en boog c.q. kruisboog gelegaliseerd te krijgen in Nederland?
Deze vereniging heeft dit streven nooit formeel onder mijn aandacht gebracht. Wel heb ik naar aanleiding van deze schriftelijke vragen kennis genomen van een brief, gedateerd 27 september 2011, die deze vereniging op internet heeft geplaatst, alsmede van informatie op de website van deze vereniging, waarin wordt gepleit voor het toestaan van de jacht met een boog in Nederland.
Deelt u de mening dat het beschieten van dieren met pijl en boog behalve verboden ook uiterst onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van pijl en boog voor de jacht is onder de Flora- en faunawet niet toegestaan. Het gebruik van dit middel is ongeschikt, omdat het risico op onnodig lijden voor dieren te groot is.
Kunt u aangeven of er plannen zijn de boogjacht te legaliseren?
Er zijn geen plannen om de boogjacht te legaliseren.
Het bericht 'Ontslagen en faillissementen dreigen in de zorg' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ontslagen en faillissementen dreigen in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw beleid leidt tot tienduizenden ontslagen en een groot aantal faillissementen?
Ik kan geen onderbouwing in het bericht vinden voor de stelling in uw vraag.
Waarom kiest u ervoor de zorg te ontmantelen, in plaats van de fraude, de verspilling, de overhead en de bureaucratie aan te pakken?
Gezien uw vraagstelling lijkt enige toelichting op mijn beleid op zijn plaats. Allereerst verwerp ik de suggestie dat ik de zorg zou ontmantelen. Dat is verre bezijden de waarheid. Met dit kabinetsbeleid verwacht ik dat de zorg toekomstbestendig kan worden gemaakt. Dat wil zeggen dat die zorg gegeven kan worden die strikt noodzakelijk is en tegen een maatschappelijk en individueel kostenbeslag dat uit een oogpunt van houdbaarheid nog te verantwoorden is. Daarbij volgt het kabinet een aantal sporen. De elementen die u in uw vraag opsomt (bestrijding fraude, verspilling, overhead en bureaucratie) krijgen daar ook aandacht in.
Deelt u de mening dat massaontslagen, faillissementen en kortingen op het budget zullen leiden tot verschraling van de zorg? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet het geval zal zijn?
Nee, die mening deel ik niet. De zorg wordt niet primair verleend om werkgelegenheid te creëren, maar om zorgbehoevenden tegemoet te komen in hun zorgvraag. Die zorgvraag groeit sterker dan wat we als maatschappij financieel en qua bemensing aankunnen. Daardoor kunnen andere noodzakelijke overheidsuitgaven in gedrang komen.
Wanneer een andere organisatie van de zorg ertoe kan bijdragen dat aan de essentiële zorgvraag kan worden tegemoet gekomen tegen een lagere groei van de kosten, dan is dat een kans die niet mag worden gemist, ondanks het feit dat lagere kosten soms ook minder groei van werkgelegenheid kan betekenen.
Mijn beleid richt zich op de essentiële zorgvraag. Met dit beleid wordt immers voorkomen dat de zorg onbetaalbaar wordt en dus helemaal niet meer kan worden verleend.
Het systeem van de zorg is zodanig ingericht dat een faillissement van een zorgaanbieder de continuïteit van de zorg niet aantast. Een faillissement zorgt er immers voor dat falende zorgaanbieders plaats maken voor beter functionerende zorgaanbieders die er wél in slagen om binnen de budgettaire kaders te werken. Omdat de zorgvraag altijd hoog blijft, kan het dan wel voorkomen dat werknemers hun werkgever kwijtraken, maar er zal altijd wel weer vraag van andere werkgevers zijn voor die werknemers. De werkzekerheid in de zorg is, zeker in relatie tot andere sectoren van de economie, hoog.
Wat is uw oordeel over de mening van de onderzoekers dat uw beleid constant verandert en moeilijk uitvoerbaar is?
Ik lees nergens in het onderzoek dat de onderzoekers die mening zouden zijn toegedaan.
Hoe gaat u uw toezegging nakomen, dat alle kinderen die in 2014 jeugdzorg krijgen dit in 2015 van dezelfde aanbieder krijgen, nu blijkt dat 40% van de instellingen met grote financiële risico's te maken krijgt?
Op 31 oktober 2013 zullen er regionale transitiearrangementen liggen in alle regio’s waarin uitgewerkt is hoe de samenwerkende gemeenten de zorgcontinuïteit realiseren. Daarin staat ondermeer hoe de continuïteit van zorg in 2015 verloopt bij de jeugdhulpaanbieder die op 31/12/2014 deze zorg biedt.
De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd beoordeelt (voor zover mogelijk) al voorafgaand aan 31 oktober 2013 de regionale arrangementen op grond van de criteria: garanderen zorgcontinuïteit, garanderen benodigde infrastructuur en beperking frictiekosten. Indien de TSJ constateert dat de continuïteit van zorg niet lijkt te worden gerealiseerd, of de daarvoor benodigde continuïteit van de infrastructuur of de samenwerkingsafspraken tussen gemeenten niet voldoen, dan zal het Rijk een aanwijzing geven aan de betreffende regio. Deze aanwijzing houdt in welke transitieafspraken gemeenten onderling en met aanbieders verplicht zijn uit te voeren.
Klopt het dat er 50.000 medewerkers in de thuiszorg hun baan kwijtraken? Zo nee, hoeveel zijn dit er dan en uit welke berekening blijkt dit?
Uitvoering van het ingezette beleid leidt geenszins tot een verlies van 50.000 banen bij de huishoudelijke hulp, als onderdeel van de thuiszorg. Door de beperking van de bezuiniging op de huishoudelijke hulp in het zorgakkoord van 75% naar 40% en het faciliteren van de autonome groei zal het verlies aan werkgelegenheid voor de thuishulpen in de periode 2013–2017 beperkt blijven. Zeker ook omdat er in die periode sprake is van een aanzienlijke vervangingsvraag. Met de uitvoering van de sectorplannen uit het sociaal en het zorgakkoord kunnen daarnaast nadelige gevolgen in deze sector voor individuele werknemers beperkt worden. Met het onderzoeksprogramma van VWS naar de arbeidsmarkt en met de arbeidsmarkteffectrapportages zal ik de ontwikkelingen nauwlettend volgen.
Wat vindt u ervan dat de tarieven nog verder omlaaggaan volgens dit onderzoek? Hoe moet men nu goede zorg leveren als er elke keer weer beknibbeld wordt op de tarieven?
Wil de zorg betaalbaar blijven dan zal de zorg zich moeten concentreren op het wezenlijke en die wezenlijke zorg zal op de meest efficiënte wijze moeten worden geproduceerd. Via ondermeer de Kwaliteitswet en via de IGZ zal de verleende zorg op een adequaat kwaliteitsniveau worden gehouden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 10 juni 2013, wanneer het notaoverleg over de langdurige zorg plaatsvindt?
Dat zal mijn streven zijn.
Het bericht dat weidegang niet noodzakelijk is voor weidepremie |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat weidegang niet noodzakelijk is voor weidepremie?1
De Stichting weidegang stelt aan weidemelk de voorwaarde dat weidegang wordt toegepast (minimaal 120 dagen per jaar en minimaal 6 uur per dag). Ongeveer 70% van de in Nederland geproduceerde melk is afkomstig van koeien die weidegang krijgen. Het merendeel van de melkveehouders die hun koeien weiden, ontvangt daarvoor een weidepremie, maar niet al deze melk wordt ook daadwerkelijk als weidezuivel verkocht.
Enkele zuivelondernemingen stimuleren integrale duurzaamheid waarvan naast weidegang bijvoorbeeld ook milieu en dierenwelzijn onderdeel uitmaken en passen een duurzaamheidspremie toe, deze zuivel wordt niet als weidemelk verkocht.
De term «weidemelk» geldt alleen voor melk van koeien die daadwerkelijk weidegang krijgen, dat is in de praktijk ook het geval. Ik zie geen aanleiding om daarover met de betreffende bedrijven nader te spreken.
Is het u bekend of de melk waarvoor wel een premie is ontvangen als «weidemelk» verkocht is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de term «weidemelk» alleen zou mogen gelden voor melk van koeien die ook daadwerkelijk op het land lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het misleiding van de consument is wanneer er op het pak weidemelk staat, terwijl in de praktijk de verduurzaming van de stallen al voldoende is om een dergelijk predikaat te krijgen?
In artikel 29, lid 1 van de Warenwet is opgenomen dat aanduidingen, vermeldingen of voorstellingen die doordat zij onjuist of onvolledig zijn of een onjuiste indruk wekken, misleidend zijn met betrekking tot de kenmerken van de betrokken eet- en drinkwaar, en met name tot de aard, identiteit, hoedanigheden samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging, bij het verhandelen van eet- en drinkwaren, en bij de aanprijzing ervan, niet mogen worden gebezigd. Aan weidemelk wordt de voorwaarde gesteld dat weidegang wordt toegepast. Het is niet nodig om andere voorwaarden te stellen.
Deelt u de mening dat koeien in het Nederlandse landschap thuishoren en dat het voor de dieren beter is om zoveel mogelijk buiten te lopen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te bevorderen? Zo niet, waarom niet?
Weidegang is een belangrijk maatschappelijk thema. Weidende koeien kenmerken het Nederlandse landschap. Zij maken de melkveehouderij zichtbaar en bepalen mede wat het beeld dat de maatschappij heeft van de Nederlandse zuivelsector en haar producten. Weidegang komt op diverse punten tegemoet aan de behoefte van de koe om haar natuurlijk gedrag te kunnen vertonen.
In 2012 hebben 59 partijen het Convenant Weidegang ondertekend, waaronder het ministerie van Economische Zaken.
Bent u bereid om met de betreffende bedrijven te spreken over de voorwaarden die aan een term als «weidegang' zijn verbonden? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit gesprek? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u naar aanleiding van dit bericht de noodzaak om voorwaarden te stellen aan het gebruik van termen als «duurzaam», «weidemelk» en «fair» aangezien er geen standaard geldende definities zijn en de consument niet weet aan welke standaarden het voeren van dergelijke termen dan voldoen? Zo ja, welke stappen ziet u voor zich? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het gegeven dat vrouwen in achterstandswijken nog steeds geen gelijkwaardige perinatale zorg krijgen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de onderzoeksresultaten van het nieuwste EURO-PERISTAT-onderzoek?
Ja.
Deelt u de mening dat het positief is dat het verminderen van perinatale sterfte van baby's de goede kant opgaat, maar dat het onverteerbaar is dat de situatie voor vrouwen en baby's in achterstandswijken er niet evenredig beter op wordt?
In het Peristat rapport wordt niet ingegaan op de perinatale sterfte in achterstandswijken. De Peristat onderzoekers erkennen de belangrijke rol van ongelijkheid in perinatale sterfte maar hebben beperkte data beschikbaar om daar iets over te zeggen. In veel landen ontbreken daarover (nog) betrouwbare gegevens. In paragraaf 3.5 leggen de Peristat onderzoekers daarover verantwoording af. Dat laat overigens onverlet dat ik het met u eens ben dat de perinatale sterfte in achterstandssituaties een punt van zorg is. Uit een Nederlands onderzoek1 blijkt dat het wonen in een achterstandswijk gepaard gaat met een hogere perinatale sterfte dan in andere wijken. Het betreft daarbij voor een groot deel niet-medische risico’s en een laag kennisniveau over gezond zwanger worden en zwanger zijn. Ik financier daarom al geruime tijd een project van het ErasmusMC dat in 14 gemeenten wordt uitgevoerd. In dit project «Healthy Pregnancy 4 All» wordt geëxperimenteerd met een risicoselectie instrument (R4U) en met programmatische preconceptiezorg. De eerste gegevens uit dit project zullen in 2014 beschikbaar komen.
Welke vorderingen zijn er nu precies gemaakt voor vrouwen in achterstandswijken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de situatie voor deze vrouwen versneld verbetert?
In de voortgangsbrief2 over zwangerschap en geboorte die ik u eind april stuurde, heb ik u geïnformeerd over alle activiteiten die worden ondernomen om de perinatale sterfte in Nederland terug te dringen. Sommige activiteiten zijn gericht op alle (aanstaande) zwangeren en (aanstaande) moeders; sommigen zijn specifiek gericht op kwetsbare groepen. Het gaat daarbij om het eerder genoemde programma «Healthy Pregnancy 4 All», om activiteiten binnen het ZonMw-programma «Zwangerschap en Geboorte» en om activiteiten die het College Perinatale Zorg (CPZ) aanstuurt. De resultaten van al deze activiteiten worden zichtbaar in het cijfers van de Perinatale Registratie Nederland (PRN) en de Perinatale Audit Nederland (PAN). Dat is echter altijd achteraf pas zichtbaar. Ik vind het positief dat reeds in 2010 de eerste zichtbare verandering in de babysterfte in de cijfers tot uiting is gekomen, en verwacht dat de daling in een volgend rapport stevig zal hebben doorgezet.
Wordt er, na het bekend worden van deze gegevens, door het College Perinatale Zorg voldoende extra ingezet? Waaruit blijkt dat?
Ik vind dat het CPZ voortvarend aan de slag is gegaan als ik kijk naar de voortgangsrapportage van het CPZ die ik u eveneens toezond met mijn brief van 24 april jl. Projecten zijn gestart, onderzoeken lopen waardoor meer kennis beschikbaar komt en regionale samenwerking is geïntensiveerd. Het CPZ zet daarbij zowel in op verbeteringen in algemene zin als verbeteringen gericht op specifieke groepen. In het geval van achterstandsituaties zet het CPZ in op het vergroten van bewustwording van het belang van preconceptiezorg en eenduidige voorlichting aan zwangeren in achterstandswijken via kennisoverdracht en het stimuleren van projecten. Hierbij gaat het onder andere om digitale instrumenten, social media en websites zoals www.strakszwangerworden.nl. Op deze laatste website is bijvoorbeeld een animatie te vinden voor laaggeletterden. Momenteel jaagt het CPZ dergelijke ontwikkelingen aan maar het is natuurlijk op termijn wel de bedoeling dat dit structureel in de dagelijkse praktijk wordt ingebed. Ik realiseer me terdege dat dit de komende jaren nog het nodige vergt van alle bij de geboortezorg betrokken professionals, afzonderlijk maar vooral gezamenlijk.
Passende zorg voor mensen met gespecialiseerde begeleiding met minder dan 10 uur zorg per week |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zorgorganisaties kunnen veel mensen die PGB verliezen geen zorg bieden»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de meldactie die Per Saldo (de belangenvereniging voor mensen met een PGB) georganiseerd heeft voor mensen die door de 10-uurs grens op het persoonsgebonden budget (PGB) vanaf 1 januari 2014 geen PGB meer kunnen ontvangen voor hun begeleidingsvraag, waarover in het artikel wordt gesproken?
Ja. Ik heb u hierover per brief van 18 april 2013 (TK 2012–2013, 25 657, nr. 98) geïnformeerd.
Wat is uw oordeel over het feit dat 85% van de respondenten van de meldactie van Per Saldo zegt geen passende zorg te kunnen vinden bij instellingen? Wat is uw oordeel over het feit dat 56% van alle respondenten aangeeft al bij zorginstellingen geïnformeerd te hebben en nee te horen hebben gekregen? Herkent u deze signalen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen (van 11 april jongstleden) van het lid Voortman, gaat het om een niet-representatieve meldactie waarbij het zorgkantoor niet naar hun oordeel is gevraagd. Daarmee hoeven de uitkomsten geen juiste weerspiegeling te geven van de situatie van de circa 45.000 budgethouders die op 1 januari 2014 hun pgb zullen verliezen.
Desondanks neem ik het signaal zeer serieus en begrijp ik dat mensen zich zorgen maken. Ik deel de mening dat voor alle mensen met een AWBZ-indicatie, en daarmee ook voor mensen die gespecialiseerde begeleiding nodig hebben, passende zorg beschikbaar moet zijn. Het pgb kan een goed instrument zijn om de zorg beter aan te laten aansluiten bij wat mensen nodig hebben. Juist om dit instrument te behouden voor hen voor wie het bedoeld is, zijn maatregelen nodig. Ik overleg, zoals ik heb aangegeven tijdens het nota-overleg van afgelopen week over de Hervorming van de Langdurige Zorg, momenteel met Per Saldo, zorgkantoren en brancheorganisaties voor kleine aanbieders hoe de 10 uursmaatregel uitgewerkt kan worden en of er alternatieven zijn die passen binnen het beschikbare budgettaire kader. Ik verwacht uw Kamer begin juli hierover te kunnen informeren.
Heeft u zelf signalen ontvangen dat mensen die alleen gespecialiseerde begeleiding nodig hebben voor minder dan 10 uur per week en per 1 januari 2014 geen PGB meer kunnen krijgen, geen passende zorg kunnen vinden bij instellingen? Zo ja, welke signalen en om hoeveel mensen gaat het?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat mensen die gespecialiseerde begeleiding nodig hebben (vaak mensen met psychiatrische aandoeningen zoals een autismespectrumstoornis of mensen met niet-aangeboren hersenletsel) passende zorg moeten kunnen krijgen? Zo ja, hoe kunt u er zorg voor dragen dat mensen passende zorg ontvangen en welke mogelijkheden heeft u daarvoor? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Per Saldo over de resultaten van de meldactie en de mogelijkheden om passende gespecialiseerde begeleiding te borgen voor mensen ook als zij minder dan 10 uur begeleiding per week hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het bericht dat Frankrijk de handelsvergunning van de Diane-35 pil en generieke varianten van de markt heeft gehaald ondanks de aanbeveling van het PRAC?1 2
In het verleden zijn Diane 35 en generieke varianten daarvan via nationale procedures toegelaten in de lidstaten van Europa. De beoordelingsautoriteiten van de lidstaten beoordelen geneesmiddelen weliswaar op basis van dezelfde wetgeving, maar overigens onafhankelijk van elkaar op basis van zelfstandig vergaarde geneesmiddelenbewakingsgegevens: het College ter beoordeling Geneesmiddelen (CBG) voor Nederland en het Agence Nationale de Securité du Médicament et des produits de santé (ANSM) voor Frankrijk. Het kan dus voorkomen dat de weging van de baten en risico’s van het ANSM afwijkt van de bevindingen van het CBG. Dat Frankrijk op grond meldingen van bijwerkingen de weging baten en risico anders inschat en tot andere maatregelen overgaat, is een nationale bevoegdheid en staat los van de beoordeling door het CBG in Nederland. Een dergelijke inschatting is nationaal tot er een uitkomst is van de Unie-spoedprocedure (zie hieronder).
De herbeoordeling van Diane-35 en generieken is deel van de geneesmiddelenbewaking zoals neergelegd in de Geneesmiddelenrichtlijn, waaraan Nederland zich als lidstaat heeft gecommitteerd. De besluitvorming van de in dat kader gestarte Unie-spoedprocedure is nog niet afgerond. Deze procedure waarborgt dat de beoordelingsautoriteiten de individueel vergaarde kennis op (tijds)efficiënte wijze delen en op basis daarvan gezamenlijk tot een eenduidige en efficiënte aanpak op Europees niveau kunnen komen en, indien aangewezen, tot geharmoniseerde maatregelen kunnen overgaan. Nog daargelaten dat ik niet bevoegd ben om handelsvergunningen in te trekken – in Nederland is er bewust voor gekozen om de toelating en het uit de handel nemen van geneesmiddelen over te laten aan het onafhankelijke CBG – vertrouw ik op de deskundigheid van het CBG om de baten en risico’s van deze geneesmiddelen te beoordelen en om Nederland tijdens deze herbeoordeling bij het Europees Geneesmiddelenbureau EMA te vertegenwoordigen. Ik kan en wil niet vooruitlopen op deze Europese besluitvorming.
Hoe reageert u op de motivatie van de Agence Nationale de Securité du Médicament (ANSM) dat de werking van de Diane-35 en generieke varianten niet opweegt tegen de risico’s die vrouwen lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de ANSM over de risico’s die het gebruik van de Diane-35 pil met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze beslissing van de ANSM voor u reden om ook de Nederlandse handelsvergunning voor Diane-35 in te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 1.
Welke positie neemt u in de Co-ordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) in? Bent u voornemens daar te pleiten voor het in de ban doen van de Diane-35 pil en generieke varianten? Zo nee, waarom niet?3
Bij de verschillende geledingen van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) wordt Nederland in vertegenwoordigd door het CBG. Zo ook in de coördinatiegroep (CMDh). In die besluitvorming speel ik, noch in nationale zin, noch in Europese zin, een rol. Niet ik, maar het CBG beschikt immers over de vereiste deskundigheid op dat gebied. Tijdens deze herbeoordeling van Diane-35 en generieken treedt Nederland bovendien op als rapporteur en Frankrijk als co-rapporteur. Zoals op de websites van de EMA en het CBG is te lezen, is het Risicobeoordelingscomité op basis van de rapportage van Nederland met een meerderheid van 31 tegen 1 tot de aanbeveling gekomen om – kort gezegd – Diane-35 en generieken niet uit de handel te halen. Deze aanbeveling Is inmiddels op 30 mei jl. met dezelfde stemverhouding overgenomen door de CMDh. Zou sprake zijn geweest van unanimiteit in de CMDh, dan zou de Europese besluitvormingsprocedure hiermee zijn afgerond. Nu geen sprake is van unanimiteit dient de Europese Commissie een besluit te nemen.
Welke mogelijkheden hebben de Nederlandse autoriteiten om – in weerwil van afwegingen op Europees niveau – op basis van gezondheidsrisico’s en eigen afwegingen bepaalde medicijnen een handelsvergunning te weigeren dan wel in te trekken? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De Nederlandse autoriteiten zijn in het geval van decentraal toegelaten geneesmiddelen, zoals de onderhavige, bevoegd om onafhankelijk te oordelen over de verlening, schorsing en intrekking van handelsvergunningen tot aan het moment waarop sprake is van een besluit in het kader van de nieuwe Unie-spoedprocedure. Een besluit in het kader van de Unie-spoedprocedure is bindend voor alle lidstaten. In het geval van Diane-35 is op dit moment nog geen sprake van een besluit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid dat gepland staat voor 6 juni a.s.?
Ja.
Het zwichten voor islamitisch antisemitisme |
|
Joram van Klaveren (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gedenkteken wijkt voor haatzaaiers»?1
Ja.
Klopt het dat een gedenksteen ter nagedachtenis aan joodse oorlogslachtoffers niet geplaatst is nadat islamitische buurtbewoners bezwaar hebben gemaakt?
Navraag heeft mij geleerd dat circa vijf jaar geleden in de betreffende wijk discussie is gevoerd over het plaatsen van een gedenkteken ter nagedachtenis aan het Joods Lyceum. Destijds speelde onder andere de vraag wat de historisch juiste locatie zou zijn van het gedenkteken. Het gesprek hierover heeft toen niet geleid tot een daadwerkelijk initiatief om een gedenkteken te plaatsen. Er was echter toentertijd voor zover bekend geen sprake van bezwaren vanuit islamitische buurtbewoners of van zorgen over islamitisch antisemitisme.
Deelt u de mening dat het niet plaatsen van een joodse gedenksteen, als gevolg van bezwaren van islamitische buurtbewoners, een verschrikkelijke vorm van dhimmitude is? Zo neen, hoe duidt u dit zwichten voor islamitisch antisemitisme dan?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de visie van professor Van der Horst dat het islamitisch antisemitisme een van de meest huiveringwekkende ontwikkelingen is van de afgelopen decennia? Op welke wijze gaat u dit probleem aanpakken?
Emeritus hoogleraar Van der Horst heeft bij zijn afscheid van de Universiteit van Utrecht in 2006 een rede gehouden met als titel «De mythe van het Joodse kannibalisme». In deze rede betoogde Van der Horst dat een «bloedsprookje» uit de Oudheid, waarbij Joden beschuldigd worden van rituele moorden en kannibalisme, opnieuw opgang doet in de moderne islamitische wereld.
Deze rede zou in mijn ogen vooral gezien moeten worden als een pleidooi om te blijven strijden tegen discriminatie en antisemitisme en de verschillende gedaanten waarin dit tot uiting komt. Het verminderen van antisemitisme vraagt om intensieve samenwerking tussen ouders, scholen, gemeenten, onderzoeksinstellingen, wijkorganisaties en gemeenschappen. De minister van OCW en ik hebben, met een afvaardiging van deze partijen, op 14 juni een Ronde Tafel georganiseerd over de bestrijding van antisemitisme onder jongeren.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk een landelijk onderzoek te starten naar het antisemitisme binnen de islamitische gemeenschap? Zo neen, waarom niet?
Tijdens het Algemeen Overleg discriminatie van 14 maart 2013 heb ik, naar aanleiding van mondelinge vragen van lid Van Klaveren over de relatie tussen de islam en antisemitisme, aangegeven dat er op korte termijn een aantal onderzoeksresultaten beschikbaar komt die inzicht zouden kunnen bieden op welke wijze antisemitisme en de islam zich tot elkaar verhouden. Het gaat hier om onderzoek dat verricht wordt in opdracht van de Anne Frank Stichting onder leraren op middelbare scholen en een onderzoek van het SCP naar ervaren discriminatie. Ik ben bereid om specifiek vervolgonderzoek te laten uitvoeren als de te verwachten onderzoeksresultaten te weinig kennis opleveren over de relatie tussen de islam en antisemitisme in Nederland en de meest doeltreffende manieren om antisemitisme te verminderen.
Het op grote schaal opnieuw aanscherpen van de kredietvoorwaarden voor MKB-ondernemers |
|
Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving dat in het eerste kwartaal van 2013 maar liefst 50% van de banken opnieuw de kredietvoorwaarden voor Midden- en Kleinbedrijf (MKB)-ondernemers heeft aangescherpt?1
Ja.
Bent u tevens op de hoogte van de uitspraken van de voorzitter van MKB-Nederland, die stelt dat MKB’ers niet meer naar de bank durven, omdat ze ervan uitgaan dat de kredietaanvraag toch afgewezen wordt?2
Ja. Ik wil daar echter wel de volgende kanttekeningen bij maken. Uit de financieringsmonitor die ik u heden stuurde blijkt dat slechts 4% van het kleinbedrijf met een financieringsbehoefte geen financiering aanvroeg omdat men verwachtte die niet te kunnen krijgen. In zijn algemeenheid zou ik gezonde bedrijven met een financieringsbehoefte die twijfelen over hun kans op succes zeker willen aanraden die financieringsaanvraag toch te doen, maar wel grondig voorbereid.
Wat vindt u van zijn stelling dat banken vooral moeilijk doen met het verstrekken van leningen tussen 50.000 en 250.000 euro, ongeveer 80 procent van de kredieten in het MKB, en dat de banken op deze leningen niet meer serieus ingaan, omdat ze in de ogen van de banken niet meer rendabel zijn, waardoor een heel groot knelpunt is ontstaan?
Banken zullen ook aanvragen tussen de 50.000 en de 250.000 euro serieus bekijken. Bedrijven zullen zich wel moeten realiseren dat gezien de economische situatie veel ondernemingsplannen op dit moment veel moeilijker te realiseren zijn. Een financier, ook een bank, zal overtuigd moeten zijn dat het plan levensvatbaar is en het krediet kan worden terugbetaald. Een goede voorbereiding is daarom essentieel. Bij die voorbereiding hoort ook een oriëntatie of bancaire financiering de juiste manier is om de financieringsbehoefte in te vullen. Is sprake van grote risico’s, dan moet een bedrijf veel meer op zoek gaan naar eigen vermogen.
Waarom gaan de banken opnieuw in tegen de breed gedeelde politieke en maatschappelijke heersende opinie dat het MKB niet verstoken mag blijven van een adequate kredietverstrekking?
Hier is sprake van een dilemma. Maatschappelijk en politiek is ook de breed gedragen opinie dat banken niet te grote risico’s mogen nemen. Daar is inmiddels ook uitgebreide regelgeving voor gereed of in voorbereiding. De stakeholders van banken zoals spaarders, de kapitaalmarkt, aandeelhouders en overheden eisen van banken ook dat zij minder risico’s nemen. Veel op de Nederlandse markt gerichte bedrijven hebben het moeilijk gezien de conjuncturele ontwikkelingen en financiering van deze bedrijven brengt reële risico’s op verliezen met zich mee. Ik probeer dat dilemma voor een deel op te lossen met garantieregelingen zoals vooral de borgstellingsregeling voor het MKB en, in samenwerking met de banken, een vangnet voor kleinere kredieten in de vorm van Qredits. In hun voorbereiding op een financieringsaanvraag kunnen bedrijven die mogelijkheden ook meenemen.
Kunt u, net als uw voorganger op 6 december 2011, opnieuw een sessie beleggen met de banken om hen opnieuw op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te wijzen? Vindt u dat de banken op dit punt erg hardleers zijn?
Ik ben in het antwoord op de vorige vraag al ingegaan op het dilemma voor banken om enerzijds te willen financieren, maar anderzijds niet onverantwoorde risico’s te mogen nemen. Daarom vind ik de aanduiding hardleers niet op zijn plaats.
De contacten met banken zijn intensief maar ook in een nieuw overleg zal de bedrijfseconomische werkelijkheid niet veranderd kunnen worden.
Wat zijn de resultaten van de krediettop (Catshuissessie) over kredietverlening aan het MKB, die heeft plaatsgevonden in april?
In de bijeenkomst tussen institutionele beleggers en een kabinetsdelegatie is besloten dat de komende maanden in kaart gebracht zal worden welke mogelijkheden er zijn voor institutionele beleggers om in het Nederlandse MKB te investeren. Een werkgroep onder leiding van Delta Lloyd CEO Hoek voert deze verkenning uit.
Zijn de door de banken genoemde redenen, zoals de toenemende kosten van de vermogenspositie en de hogere risicoperceptie, reëel te noemen?
Voor het MKB, dat veel meer dan het grootbedrijf voor de binnenlandse markt werkt, is de sterk teruggelopen vraag naar hun producten en diensten uiteraard een ernstig probleem. Daardoor worden de omzetten en winstgevendheid sterk negatief beïnvloed, hetgeen dus tot aanmerkelijk hogere bedrijfsrisico’s leidt. De hogere risicoperceptie is dus inderdaad reëel. Dat de hogere kosten van de vermogenspositie kunnen leiden tot een aanscherping van de kredietvoorwaarden is evenzeer plausibel. Overigens noemen de banken de hogere kosten van de vermogenspositie ook als reden voor het aanscherpen van de kredietvoorwaarden bij leningen aan grote bedrijven3. Banken noemen deze reden wel minder vaak4, dit kan op twee mogelijke manieren verklaard worden. Ten eerste hebben veel minder banken de kredietvoorwaarden voor het grootbedrijf aangescherpt dan voor het MKB. Ten tweede hebben leningen aan grote bedrijven gemiddeld genomen een lager risicogewicht.
Klopt het dat het MKB slechts een klein deel van de kredietportfolio uitmaakt en in hoeverre speelt het Basel 3 argument een rol? Wordt dat niet sterk overdreven?
De omvang van de kredietverlening aan het MKB wordt door experts op ca 1/3 van de totale markt voor bedrijfsfinanciering (ca € 350 mrd aan uitstaande leningen) geschat, dus zeker niet te verwaarlozen.
Knelt Basel 3 sterker voor het MKB dan voor het grootbedrijf?
Op grond van Bazel III moeten banken hun kapitaalratio verhogen. Deze gewogen kapitaalratio wordt berekend op basis van het risicogewicht van leningen. Het risicogewicht voor MKB-leningen in CRD IV (de Europese omzetting van Bazel III) is verlaagd ten opzichte van andere leningen met een vergelijkbaar kredietrisico. Het is echter wel zo dat ook na deze verlaging MKB leningen gemiddeld genomen risicovoller zijn dan leningen aan het grootbedrijf, hetgeen zich vertaalt zich in een hoger risicogewicht. Een MKB-lening zal dus gemiddeld genomen zwaarder meetellen in de berekening van de kapitaalratio van een bank. Dit is altijd zo geweest, hoewel CRD IV dus wel een versoepeling op dit punt bevat.
Is de echte reden niet dat er per MKB-klant gewoon minder winst wordt gemaakt dan op een grotere klant en klopt het dat het streven naar winstmaximalisatie en kostenminimalisatie de banken hindert in het nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?
Indien kredietverlening aan een bepaalde doelgroep zoals kleine bedrijven niet meer rendabel zou zijn, dan is deze niet duurzaam en zal deze dus op termijn verdwijnen. Wel zijn er verschillende instrumenten om in de kern gezonde ondernemers te ondersteunen bij het verkrijgen van financiering. U kunt hierbij denken aan garantieregelen zoals de borgstelling MKB, de garantie ondernemersfinanciering of aan het innovatiefonds MKB.
Hoe gaat u bevorderen dat de banken weer hun maatschappelijke verantwoordelijkheid gaan nemen?
De samenleving heeft een gedeeld belang bij een goed functionerend bankbedrijf. De crisis heeft geleerd dat banken een grote stabiliteit en continuïteit moeten kennen. Het is dan ook van groot maatschappelijk belang dat banken hun kapitaalratio verhogen. Daarnaast is het van groot maatschappelijk belang dat bedrijven met een kwalitatief goede financieringsaanvraag deze financiering ook kunnen krijgen. De contacten met de banken gaan nadrukkelijk over het functioneren van banken gegeven dit tweeledige maatschappelijke belang. Daar waar nodig ondersteun ik de kredietverlening door middel van verschillende initiatieven, waaronder verscheidene garantieregelingen.
De laatste politieke ontwikkelingen op Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de laatste politieke ontwikkelingen op Sint Maarten?1
Ja
Bent u er mee bekend dat er parlementaire steun is voor een regering bestaande uit ministers van UP, DP en het onafhankelijke statenlid Laville, waarbij laatstgenoemde genoemd wordt als Minister van Toerisme, Economische Zaken, Telecommunicatie en Vervoer?
Hoewel ik niet betrokken ben bij het formatieproces van een nieuwe regeringscoalitie op Sint Maarten, ben ik op de hoogte van dergelijke berichten. Het is echter niet aan mij om uitspraken te doen over de integriteit van mogelijke individuele kandidaat-ministers van Sint Maarten. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat een zeer strikte toets op integriteit, naar het voorbeeld van Curaçao, zeer wenselijk is. De rijksministerraad heeft dit ook bij herhaling uitgesproken.
Bent u er ook mee bekend dat statenlid Laville nog recentelijk publiekelijk heeft verklaard dat hem door de lijsttrekker van de UP een bedrag van USD 350.000,00 is geboden om weer terug te keren naar de UP?2 Bent u er ook mee bekend dat daarnaast statenlid Laville nog verdacht is van vermeend wapenbezit en bedreiging?3 Heeft u vertrouwen in de integriteit van deze beoogde Minister?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de vicevoorzitter van de Staten aangifte heeft gedaan van poging tot omkoping door de leider van de UP?4
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de status van het onderzoek naar het kopen van stemmen door de leider van de UP bij de Statenverkiezingen van 2010? Bent u er mee bekend dat het onderzoek hier naar door de Landsrecherche sindsdien nog niet van de grond is gekomen, althans nog niet is afgerond, zoals onder meer blijkt uit publicaties?5
Rechtshandhaving valt onder de autonome bevoegdheden van de landen. Dit betekent dat het aan het Openbaar Ministerie op Sint Maarten is om onderzoeken te verrichten en te bepalen of en zo ja wie vervolgd zou moeten worden. Ik ben als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland niet verantwoordelijk voor eventuele strafrechtelijke onderzoeken van het land Sint Maarten.
Deelt u de opvatting dat het kopen van stemmen een ernstig aantasting van de democratie is? Zo nee, waarom niet? Bent u voorts van mening dat een dergelijk onderzoek binnen een redelijke termijn, met het oog op de huidige omstandigheden, dient te zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Indien er stemmen worden gekocht is dat inderdaad een ernstige aantasting van elke democratie, waar dan ook. Ik ben niet in de positie om uitspraken te doen over redelijke termijnen van strafrechtelijke onderzoeken op Sint Maarten.
Is het vorenstaande al voldoende reden om te twijfelen aan de integriteit van Theo Heyliger, lijsttrekker van de UP en beoogd Minister van Volkshuisvestiging, Ruimtelijke Ordening, Infrastructuur en Milieu? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 2,3,4
Deelt u de mening dat na alle commotie rondom de net afgetreden Minister van Justitie Duncan er goed gelet moet worden op de screening van de nieuwe ministersploeg en dat dit van belang is voor het internationaal aanzien van Sint Maarten en daarmee van het Koninkrijk? Zo nee, waarom niet?
Ja. De screening van aanstaande ministers is een landsaangelegenheid van Sint Maarten, geregeld in de Landsverordening integriteitbevordering ministers. Nederland is hierbij dan ook niet betrokken. Het mag echter als vanzelfsprekend worden beschouwd dat niet alleen Sint Maarten, maar ook het gehele Koninkrijk baat heeft bij een goede screeningsprocedure voor de kandidaat-ministers van Sint Maarten. De rijksministerraad heeft er bij Sint Maarten dan ook op aangedrongen werk te maken van een zorgvuldige screening bij het aantreden van een nieuwe regering. De gouverneur van Sint Maarten heeft in de formatieopdracht aan minister-president Wescot aandacht gevraagd voor het screeningsproces. Daarmee wordt zichtbaar opvolging gegeven aan de uiting van zorg van de Rijksministerraad.
Heeft u er vertrouwen in dat de screening van de beoogde kabinetsleden zorgvuldig zal worden uitgevoerd? Kunt u aangeven of Nederland hierbij zal assisteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De band tussen de Moslimbroederschap en een Amsterdamse moskee |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Koeweit aan de macht in buurtmoskee Slotervaart»?1
Ja.
Klopt het dat de eigenaar van de Blauwe Moskee, de Koeweiti Mutlaq Alqarawi (via de stichting Europe Trust Nederland), gelieerd is aan de Moslimbroederschap?
Dit is bij ons niet bekend. De overheid houdt geen overzicht bij van welke individuen aan welke organisaties zijn gelieerd. Alleen wanneer daartoe aanleiding is, zoals wanneer uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van enige illegale handelingen blijkt, doen de bevoegde overheidsinstanties onderzoek naar individuen.
Deelt u de visie dat een organisatie, die in haar motto stelt dat de koran haar wet is en de jihad haar weg, niet getolereerd dient te worden in Nederland en dus ook nooit invloed mag hebben op moskeeën?
In Nederland gelden de vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. In de Nederlandse samenleving is daarom, binnen de grenzen van de wet, ruimte voor diverse levensbeschouwingen en opvattingen.
In Nederland dient iedereen zich aan de wet te houden en is het bijvoorbeeld verboden om aan te zetten tot geweld. Waar er concrete aanleiding bestaat is het aan de bevoegde instanties om actie te ondernemen, bijvoorbeeld door middel van opsporing en vervolging. Als er aanwijzingen zijn dat (buitenlandse) financiering van een moskee een mogelijke dreiging voor de nationale veiligheid oplevert, dan kan de AIVD onderzoek verrichten. Zo’n onderzoek kan uiteindelijk leiden tot vervolging door het Openbaar Ministerie.
Kunt u aangeven welke moskeeën in Nederland gefinancierd zijn door buitenlandse mogendheden en welke moskeeën en mogendheden dat zijn? Zo neen, waarom niet?
De kamer is eerder geïnformeerd over de risico’s van buitenlandse financiering (TK 2008–2009, 29 754, nr. 145). In deze brief wordt onder andere in gegaan op de weerbaarheid van moskeeën zelf die de risico’s van buitenlandse financiering kan beperken. Er wordt tevens aangegeven dat de overheid een goed systeem kent voor toezicht-, handhaving- en sanctiemogelijkheden, als ongebruikelijke transacties, of illegale financiële activiteiten zich voordoen.
Op 4 juni jl. is de motie-Segers c.s. (29 754, nr. 221) over een onderzoek naar financiële steun vanuit onvrije landen aangenomen. De Tweede Kamer zal naar aanleiding van deze motie verder over dit onderwerp worden geïnformeerd.
Bent u van mening dat de financiering van moskeeën door OIC-landen (landen behorende bij de Organisatie van de Islamitische Samenwerking) of aan deze landen gelieerde organisaties verboden zou moeten worden? Zo neen, waarom niet?
Nee. Vanwege het beginsel van scheiding van kerk en staat, alsmede de vrijheid van godsdienst, is overheidsinmenging in kerkgenootschappen niet altijd mogelijk, noch wenselijk. De overheid kan in beginsel geen maatregelen nemen ten aanzien van de samenstelling van een moskeebestuur en de financiering van een moskee, ook niet als deze (gedeeltelijk) vanuit het buitenland plaatsvindt. Het is vreemde mogendheden daarnaast toegestaan om contact te onderhouden met (voormalig) onderdanen zolang dit op basis van vrijwilligheid gebeurt en er geen sprake is van integratiebelemmering.
Zie verder vraag 4.
De absurde verhoging van de EU-uitgaven aan ontwikkelingshulp |
|
Joram van Klaveren (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «EU Ministers set the tone for development action»?1
Ja.
Klopt het dat er begroot is dat Nederland in 2013 € 470 miljoen uitgeeft aan EU-ontwikkelingshulp? Zo neen, om welk bedrag gaat het dan?
Nederland draagt op twee manieren bij aan Europese ontwikkelingssamenwerking.
Allereerst via de Europese begroting. Categorie IV van die begroting voorziet in de uitgaven voor het extern beleid van de Unie. Daarnaast draagt Nederland bij aan het Europees Ontwikkelingsfonds dat buiten de EU-begroting valt.
Uit de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 20132 blijkt dat Nederland in 2013 een bedrag van € 507 miljoen uitgeeft aan EU-ontwikkelingssamenwerking, te weten € 177 miljoen via het Europees Ontwikkelingsfonds en € 330 miljoen via de EU-begroting.
In hoeverre klopt het dat de EU via het European Development Fund € 31,5 miljard wil uitgeven in de periode 2014–2020? Vanwaar deze stijging ten opzichte van de eerder begrote 29,9 miljard? Hoeveel zal Nederland hier in totaal aan bijdragen?
In het oorspronkelijk voorstel van de Europese Commissie voor het Europees Ontwikkelingsfonds 2014–2020 (EOF11)3 bedroeg de totale enveloppe voor het EOF11 € 34,3 miljard (in lopende prijzen) (€ 30 miljard in prijzen van 2011).4 De definitieve omvang van EOF11 werd bepaald tijdens de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 in het kader van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (2014–2020). Deze is aanzienlijk lager dan het oorspronkelijke Commissievoorstel en bedraagt € 30,5 miljard (in lopende prijzen) (€ 26,9 miljard in prijzen van 2011).5 Deze uitkomst is in lijn met de Nederlandse inzet. Het in het artikel genoemde bedrag van € 31,5 miljard betreft het binnen EOF11 gereserveerde bedrag van € 29 miljard voor de ACS-landen (landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan) en beschikbare leningen voor investeringen in de ACS-landen met een plafond van totaal € 2,5 miljard vanuit de eigen middelen van de Europese Investeringsbank (EIB).
Overigens bedraagt de omvang van het (huidige) EOF10 € 22,7 miljard in lopende prijzen voor een periode van zes jaar. Om een vergelijking met EOF11 mogelijk te maken wordt gerekend met een fictieve looptijd van 7 jaar. Uitgedrukt in prijzen van 2011 bedraagt EOF10 dan € 26,8 miljard. De omvang van EOF11 blijft derhalve nagenoeg reëel constant ten opzichte van de huidige periode. De verdeelsleutel voor de bijdragen van de lidstaten is daarnaast meer in lijn gebracht met de verdeelsleutel van het EU-budget. De Nederlandse percentuele bijdrage voor de periode 2014–2020 zal 4,78% bedragen (vergelijk: de bijdrage aan EOF10 is 4,85%).
Deelt u de visie dat het absurd is dat Nederland in 2013 meer dan 4 miljard uitgeeft aan ontwikkelingshulp terwijl in eigen land verzorgingstehuizen worden gesloten en burgers worden opgezadeld met enorme lastenverzwaringen? Zo neen, waarom niet?
In het Regeerakkoord is een forse taakstelling opgenomen met betrekking tot het budget voor ontwikkelingssamenwerking. In de periode 2014 tot en met 2016 zal de ODA-begroting met jaarlijks € 750 miljoen worden verlaagd en vanaf 2017 met jaarlijks € 1 miljard. Het kabinet zet daarom in op een effectiever en efficiënter ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Daarbij focust het kabinet op thema’s waar Nederland een bijzondere meerwaarde kan bieden en wordt sterker ingezet op duurzame economische ontwikkeling en zelfredzaamheid.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde deze miljardenstroom van Nederlands belastinggeld richting de bodemloze putten van ontwikkelingshulp te stoppen?
Zie antwoord vraag 4.
De stijging van de energieprijzen op Bonaire als gevolg van een conflict tussen de energieproducent (Ecopower) en de het Water en Energiebedrijf Bonaire (WEB) |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de stijging van de energieprijzen op Bonaire als gevolg van een conflict tussen de energieproducent (Ecopower) en de het Water en Energiebedrijf Bonaire (WEB)?
De recente tariefstijging is in belangrijke mate veroorzaakt door enerzijds de kostenontwikkeling van de elektriciteitsproductie en anderzijds het langdurig verzuim van het bestuurscollege de tarieven kostendekkend vast te stellen. Het laatste is veeleer aanleiding geweest voor de spanning tussen WEB en Ecopower over de te verrekenen kosten.
Hoe groot is de subsidie uit Nederland die nodig was om de tariefstijging van energie op Bonaire te beperken?
EZ heeft in 2012 WEB € 5,5 miljoen ter beschikking gesteld en I&M € 2,3 miljoen voor de periode tot eind 2013. Het vorige kabinet heeft besloten tot een aansluitende tijdelijke voorziening te regelen in de aanstaande wet elektriciteits- en drinkwatervoorziening voor CN.
Is er nu een kostendekkend tarief voor de levering van energie op Bonaire?
Ja.
Zijn de betalingen van het WEB aan Ecopower nu volledig conform de facturering?
Ja.
Wat is de stand van zaken van de «operationele audit» zoals aangegeven in de antwoorden van de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?1
De audit van WEB is uitgevoerd door de Auditdienst Rijk. Het belangrijkste beeld dat naar voren kwam was dat van een bijna failliet bedrijf dat geruime tijd geen diepte en onderhoudsinvesteringen heeft verricht. Belangrijke adviezen om de tarieven te verhogen, de kwaliteit van het management te verbeteren en te zorgen voor een oplossing van het conflict met Ecopower alsmede te zorgen voor een degelijke externe financiering zijn ter harte genomen en geëffectueerd.
Wat is de status van het onderzoek dat de Gezaghebber van Bonaire naar aanleiding van het conflict had aangegeven te zullen instellen naar de integriteit van bestuurders van het WEB?
De gezaghebber van Bonaire heeft in het najaar van 2012 voorgesteld een dergelijk onderzoek uit te voeren. Inmiddels is dit voornemen nader geconcretiseerd. Het onderzoek zou zich moeten richten op de verantwoordingsmechanismen in de verhouding tussen WEB, het openbaar lichaam Bonaire als aandeelhouder van WEB en het bestuurscollege met als doel om voor de toekomst lessen te trekken uit de wijze waarop deze mechanismen de afgelopen jaren hebben gefunctioneerd. Het onderzoek wordt naar verwachting dit najaar afgerond.
Ik vind het een belangrijk en positief signaal dat door het bestuur van Bonaire het initiatief is genomen om een dergelijk onderzoek uit te voeren in aanvulling op de stappen die het eilandbestuur in de afgelopen periode al heeft gezet om de governance rond WEB te versterken. Zo is recent een nieuw management aangetreden en heeft in samenspraak met de Rijksoverheid een aantal verschuivingen plaatsgevonden in de samenstelling van de Raad van Commissarissen.
Deelt u de mening dat er sprake is geweest van bestuurlijke onbehoorlijkheid van het bestuur van het WEB in de richting van ECO power en dat een integriteitsonderzoek dus essentieel is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, is het zakelijk conflict tussen WEB en Ecopower ingegeven door de voortdurende discrepantie tussen kosten en opbrengsten uit de tarieven. In algemene zin, en achteraf, kan worden gesteld dat het jammer is het bestuur van WEB en Ecopower niet eerder een oplossing hebben gezocht langs de weg van bemiddeling, arbitrage of de stap naar de rechter. Het is niet aan mij om te beoordelen of de betrokken bestuurders onbehoorlijk hebben gehandeld. Wel ondersteun ik, zoals aangegeven, het voornemen van het bestuurscollege om een onderzoek uit te voeren dat zich richt op de verantwoordingsmechanismen in de verhouding tussen WEB, het openbaar lichaam Bonaire als aandeelhouder van WEB en het bestuurscollege. Uit dit onderzoek kunnen lessen worden getrokken zodat de situatie die zich tussen Ecopower en WEB heeft voorgedaan in de toekomst kan worden voorkomen.
Bent u bereid, als er geen sprake is van een onderzoek van de zijde van de Gezaghebber, om dat integriteitsonderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat door onbehoorlijk bestuur van de zijde van het WEB een energiebedrijf in de problemen is gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het niet volledig voldoen van de rekening van Ecopower door WEB lijkt Ecopower op enig moment financieel in problemen te hebben gebracht wat repercussies had voor de continuïteit van de elektriciteitsproductie.
Deelt u de zorgen dat het WEB met opzet te weinig betaalde aan Ecopower om de prijs van het aandeel Ecopower te laten dalen om op die manier het bedrijf goedkoop op te kunnen kopen?
Daar zijn geen concrete aanwijzingen voor. Er was in elk geval sprake van een zakelijk conflict dat door middel van een arbitrageprocedure is opgelost.
In hoeverre is er sprake van een failliet van Bonaire, aangezien het WEB een NV van de overheid is? Moet het openbaar lichaam Bonaire voor de kosten opdraaien die uit de arbitrage voortvloeiden.?
Van een failliet van Bonaire is geen sprake.
De eerder genoemde structurele discrepantie tussen kosten en tariefinkomsten is weggenomen door de tariefstijging, de bijdrage van EZ en I&M en door een degelijke externe financiering die de directie van WEB heeft verkregen.
Is er sprake van een artikel 12 gemeente, aangezien de begroting van Bonaire een dergelijke rekening niet zou kunnen betalen en Nederland is ingesprongen met een geldbedrag zoals genoemd in vraag 1?
De wet financiën openbare lichamen Bonaire Sint Eustatius en Saba kent geen bepaling vergelijkbaar met artikel 12 van de financiële verhoudingswet. Op dit punt wijkt de financiële verhouding van het Rijk met de openbare lichamen dus af van de financiële verhouding van het Rijk met gemeenten. Bij de transitie is ervoor gekozen om het BES-fonds niet te integreren in het gemeentefonds. Ook is in het BES-fonds geen sprake van solidariteitsgedachte: elk openbaar lichaam heeft recht op een eigen uitkering uit het fonds. Een fonds dat integraal onderdeel is van de Rijksbegroting en daar dus de solidariteit is belegd. Dit laatste vloeit logischerwijs ook voort uit het feit dat het slechts om drie eilanden gaat: Het ligt dan niet in de rede om eventuele financiële problemen van Bonaire te leggen bij de andere twee (kleine) eilanden. Verder kunnen departementen (net zoals bij gemeenten) doeluitkeringen verstrekken conform artikel 91 van de wet financiën BES; dat is wat het minister van Economische Zaken hier heeft gedaan.
Welke rol speelde het bestuurscollege in dit conflict tussen het WEB en Ecopower, gelet op het feit dat het WEB een NV van de overheid is? Welke rol speelde de gezaghebber om het conflict eerder te beslechten en op die manier het oplopen van de betalingsachterstand te voorkomen?
Het bestuurscollege heeft het ministerie van EZ medio 2011 gevraagd te bemiddelen in het conflict. Waar deze bemiddeling niet direct resultaat opleverde, heeft deze er wel toe geleid dat partijen zich hebben gebonden aan arbitrage.
Toen door het wegvallen van de stroomvoorziening in augustus 2011 de openbare orde in gevaar dreigde te komen, heeft de Gezaghebber het initiatief genomen de voorziening te herstellen en te borgen.
Welke afwegingen zijn gemaakt om te komen tot de oplossing zoals deze nu tot stand is gekomen? Waarom is de locatiekeuze juist op die plek gevallen? Waarom is er gekozen voor de combinatie van wind en energie die nog nergens anders in productie was?
Op de eilanden van Caribisch Nederland kan door het bijzonder gunstige windklimaat enerzijds, en de hoge kosten van fossiele brandstof anderzijds, met wind elektriciteit duurzaam en voordelig worden opgewekt. Op Bonaire wordt circa 35% van de elektriciteit opgewekt door middel van windenergie. De twaalf windturbines zijn gesitueerd aan zee aan de noordkant van het eiland in een gedeelte dat onbewoond is en waar de windcondities gunstig zijn. Ik beschik niet over informatie welke afwegingen zijn gemaakt om tot deze aanpak te komen, inclusief de locatiekeuze. Ik beschik ook niet over informatie die aannemelijk maakt dat bij deze besluiten sprake is geweest ongewenste belangenverstrengeling. Ik verwijs in dit kader nogmaals naar het governance-onderzoek. Het betreft hier immers een onderwerp dat expliciet onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam valt. Ik zal aan het bestuurscollege van Bonaire verzoeken om dit onderwerp bij dit onderzoek te betrekken.
Wie waren de beslissers om tot de verschillende besluiten te komen? Is er in die groep van beslissers een ongewenste samenloop van belangen die gescheiden hadden moeten zijn of de schijn van belangenverstrengeling in zich hebben?
Zie antwoord op vraag 14.
Is hier een rol weggelegd voor de Onderzoeksraad Integriteit Overheid? Zo ja, hoe gaat u die inschakelen? Zo nee, waarom niet?
Neen, de Onderzoeksraad Integriteit Overheid is bevoegd ten aanzien van Rijk, politie, defensie, provincies en zbo’s. Daarnaast zal de onderzoeksraad met ingang van 1 januari 2014 naar alle waarschijnlijkheid ook het bevoegde externe meldpunt voor medewerkers uit de sector Gemeenten worden. De openbare lichamen op Caribisch Nederland alsmede Ecopower en het Water- en Energiebedrijf Bonaire vallen daar niet onder.
De verkeersveiligheid op de N57 |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat op de N57, zowel op het Zeeuwse als op het Zuid-Hollandse weggedeelte waar geen fysiek gescheiden rijbaan aanwezig is, veel zeer ernstige ongevallen plaatsvinden?1
Het is mij bekend dat er ongevallen gebeuren, soms met ernstige afloop, wat ik uiteraard betreur. Het risicocijfer (aantal [ernstige] slachtoffers per miljoen gereden voertuigkilometers) voor de N57 is echter niet afwijkend ten opzichte van soortgelijke rijkswegen in andere regio’s.
Wat zijn hier de mogelijke oplossingen? Heeft Rijkswaterstaat al gekeken naar het aanbrengen van een fysieke middenberm over het gehele traject (of waar dit mogelijk is)?
Rijkswaterstaat heeft gekeken naar de mogelijkheden van fysieke rijrichtingscheiding op de N57 om de verkeersveiligheid verder te verbeteren. Daarbij dient te worden opgemerkt dat voor 80 km/u gebiedsontsluitingswegen andere vormen van rijrichtingscheiding worden gebruikt dan voor 100 km/u stroomwegen. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke richtlijnen voortvloeiend uit het programma Duurzaam Veilig.
In dat kader is reeds een aantal maatregelen uitgevoerd, onder meer op de volgende gebiedsontsluitingswegen:
In 2014 staan onderstaande maatregelen gepland om uitgevoerd te worden:
Bent u bereid om (op zeer korte termijn) samen met de provincies Zeeland en Zuid-Holland te overleggen over de veiligheidssituatie op de N57? Bent u bereid om samen met de provincies te zorgen voor een concreet veiligheidsplan? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In samenspraak met de beide provincies zijn mogelijke maatregelen reeds besproken. Deze maatregelen zijn genoemd in het antwoord bij vraag 2.
Het bericht Banken verkopen pingedrag klanten |
|
Gerard Schouw (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Banken verkopen pingedrag klanten»1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Voor een reactie verwijzen wij naar de antwoorden hierna.
Kunt u bevestigen dat het dataverwerkingsbedrijf Equens reeds dergelijke «pinsporen» heeft verkocht?
Nee. Equens heeft in een persbericht van 24 mei 2013 aangegeven dat het voorgenomen activiteiten betreft en dat die tot nader order zijn gestaakt. 2
Deelt de onze mening dat bij zulke «pinsporen» sprake is van persoonsgegevens zoals in de Wet bescherming Persoonsgegevens (Wbp)?
Of er in het geval van de gegevens waar de voornemens van Equens op zagen sprake is van persoonsgegevens is afhankelijk van het antwoord op de vraag of er sprake is van gegevens die een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Verder is ten aanzien van Equens in paragraaf 2 van de toelichting op de in antwoord 5 genoemde Gedragscode onomwonden aangegeven dat dit bedrijf als bewerker in de zin van de Wbp moet worden aangemerkt, en dat het haar in die hoedanigheid niet vrijstaat om de haar bij de afwikkeling van het betalingsverkeer toevertrouwde persoonsgegevens voor andere doeleinden te gebruiken.
Equens heeft zich op het standpunt gesteld dat de wijze waarop zij analyses en afleidingen maakt van de door haar als bewerker gebruikte gegevens neerkomt op het verwerken van gegevens die niet of niet langer zijn aan te merken als persoonsgegevens. Het past ons niet een uitspraak te doen over de vragen of de gegevens persoonsgegevens betreffen en of sprake is van verenigbaarheid met de Wbp. Het onafhankelijke College bescherming persoonsgegevens (CBP) is belast met de het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het CBP kan, als het daar aanleiding toe ziet, in een concreet geval de Wbp interpreteren.
Deelt u de mening dat het weghalen van een naam en vervangen door een wijknummer als een postcode volstrekt niet betekent dat data geanonimiseerd zijn?2 3
In zijn algemeenheid kan worden aangegeven dat anonimisering op vele manieren kan plaatsvinden en dat alleen anonimisering die onomkeerbaar is volledige anonimiteit kan garanderen.
Klopt het dat er van niemand verwacht mag worden dat hij bij het aangaan van een PIN-transactie toestemming geeft voor het verwerken (en doorverkopen) van zijn persoonsgegevens en dat er dus per definitie geen sprake is van een gerechtvaardigd belang zoals in artikel 8 f van de Wbp?
Bij het aangaan van een PIN-transactie worden persoonsgegevens verwerkt. De rechtsgrondslag van deze verwerking is in de regel de overeenkomst die de cliënt met zijn bank heeft gesloten. Op de verwerking van persoonsgegevens benodigd voor de uitvoering van deze overeenkomst zijn in Nederland de Algemene Bankvoorwaarden, vastgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken, en de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen van toepassing. Daarin zijn de doeleinden voor gegevensverwerking nader uitgewerkt. Wanneer er sprake is van een overeenkomst als rechtvaardigingsgrond voor gegevensverwerking, sluit dit niet per definitie gegevensverwerking gebaseerd op één van de andere in artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) genoemde rechtvaardigingsgronden uit.
Betekent dit dat hetgeen Equens voorstelt een overtreding is van de Wbp?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u of het College bescherming persoonsgegevens (CBP) al een onderzoek heeft gestart? Bent u bereid dit aan het CBP aan te dragen?
Het CBP heeft mij meegedeeld, naar aanleiding van de bekendmaking door Equens dat het tot nader order alle voorgenomen activiteiten heeft gestaakt, nu geen aanleiding te zien voor het instellen van een onderzoek. Het CBP bepaalt als onafhankelijke toezichthouder zelf in welke gevallen het een onderzoek instelt.
Bent u bereid om niet te wachten op een eventueel onderzoek van het CBP en reeds het gesprek aan te gaan met Equens om het bedrijf te overreden te stoppen met het verkopen van «pinsporen»?
Zoals hiervoor aangegeven, heeft Equens in een persbericht verklaard de desbetreffende plannen voorlopig niet door te zetten. Verschillende banken en ook de Consumentenbond hebben vraagtekens gezet bij dit plan. Wij delen de zorgen van deze partijen en vinden het dan ook verstandig dat Equens het plan heeft opgeschort en heeft erkend dat het bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak ook een belangrijke factor is. Het ligt voor de hand dat het door Equens aangekondigde nadere overleg wordt gevoerd tussen Equens en het bankwezen en eventuele andere stakeholders. Zij kunnen een zienswijze vragen aan het CBP.
Het bericht dat 135 thuiszorgmedewerkers ontslagen worden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorggroep VDA in Veghel vraagt ontslag aan voor 135 medewerkers»?1
Ik heb van dit bericht kennisgenomen. Het is aan de Zorggroep VDA om afwegingen te maken over de inzet van de onderneming.
Verwacht u dat er de komende tijd meer thuiszorgaanbieders zullen stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik beschik op dit moment niet over een landelijk beeld. Verwacht mag worden dat aanbieders rekening houden met de voorgestane vernieuwing van de langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Dat is ook noodzakelijk om de met de hervorming beoogde effecten te realiseren. Er zullen aanbieders zijn die zich terugtrekken en er zullen ook nieuwe aanbieders tot de markt toetreden. Dit kan de benodigde innovatie een impuls geven. Thuiszorgaanbieders zullen ook in de nieuwe situatie een zeer belangrijke rol spelen. De daadwerkelijke effecten van de hervormingen op de arbeidsmarkt worden nauwlettend in de gaten gehouden en in beeld gebracht door een arbeidsmarkteffectrapportage (AER).
Heeft u concrete aanwijzingen dat ook andere thuiszorgaanbieders stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Zo ja, welke? Op welke termijn gebeurt dit? Hoeveel ontslagen hangen hiermee samen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de directeur van VDA die aangeeft dat het bieden van thuiszorg verliesgevend is vanwege het zorgakkoord en bezuinigingen van de regering?
Zorggroep VDA heeft ervoor gekozen om voor 135 thuishulpen ontslag aan te vragen. De organisatie heeft afgewogen of zij rendabel thuiszorg kon bieden en heeft een inschatting gemaakt van de vooruitzichten. Zoals gezegd, het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Voor zover de voorgenomen korting op het budget van de huishoudelijke hulp bijgedragen zou hebben aan het besluit om ontslag aan te vragen, geldt dat ik deze korting in 2015 en latere jaren aanzienlijk verzacht heb en dat voor 2014 geldt dat ook nieuwe cliënten een beroep kunnen doen op huishoudelijke hulp. Een en ander laat dus veel ruimte voor gemeenten en aanbieders om een goede invulling te geven aan gemeentelijk beleid.
Komt u door deze ontslagen tot het inzicht dat bezuinigen op de thuiszorg onverantwoord is?
In mijn brief aan uw Kamer van 25 april 2013 heb ik u mijn visie op de hervorming op de langdurige zorg toegelicht. De hervorming is noodzakelijk om de kwaliteit te verbeteren, de zorg houdbaar te maken voor toekomstige generaties en aan te laten sluiten bij de wijze waarop we samen leven en meer voor elkaar willen zorgen. Dit neemt niet weg dat de veranderingen veel gaan vragen van alle betrokkenen. Daar ben ik mij zeer van bewust.
Ziet u in dat niet alleen de medewerkers die nu ontslagen worden de dupe zijn van bezuinigingen op de thuiszorg, maar ook de mensen die zorg krijgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt de zorg geregeld voor mensen die nu huishoudelijke verzorging van VDA ontvangen?
Zorggroep VDA heeft mij aangegeven dat zij in goed overleg met alle gemeenten waarin zij actief is plannen gemaakt heeft om de continuïteit van ondersteuning voor de cliënten te waarborgen. Daarnaast heeft de organisatie collega-aanbieders benaderd met de vraag of zij interesse hebben om de cliënten en het personeel over te nemen. Het uitgangspunt daarbij is dat de cliënten hun huidige thuiszorgmedewerker behouden. Thuiszorgmedewerkers zullen wel moeten solliciteren bij de andere aanbieders. In dit proces gelden de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (CAO VVT) hierover hebben gemaakt. Op dit moment is dit proces nog gaande.
Kunt u garanderen dat de mensen die nu huishoudelijke zorg ontvangen straks hun vertrouwde en vaste thuiszorgmedewerker terugkrijgen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke andere zorgaanbieders kunnen of willen de thuiszorgmedewerkers overnemen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorggroep VDA heeft zoveel mogelijk aanbieders in de regio waar zij actief is benaderd om de werknemers over te nemen. Dit zijn enkele tientallen aanbieders. Of en zo ja onder welke voorwaarden deze medewerkers worden overgenomen is op dit moment nog niet bekend. Uitgangspunt is dat hetgeen in de CAO VVT daarover vastgelegd is, wordt gevolgd.
Kunt u garanderen dat de thuiszorgmedewerkers die door een andere zorgaanbieder worden overgenomen onder goede arbeidsvoorwaarden worden overgenomen en loon ontvangen volgens FWG 15 (FunctieWaardering Gezondheidszorg)? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen salarisgarantie bieden als een bedrijf op basis van een eigenstandige afweging besluit om ontslag aan te vragen voor haar medewerkers en medewerkers vervolgens bij een andere aanbieder in dienst treden. Uitgangspunt is dat de CAO VVT gevolgd wordt bij de overname van het personeel.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van VDA dat de doorgeschoten bureaucratie één van de oorzaken van de problemen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb contact opgenomen met de directeur van Zorggroep VDA en gevraagd om een toelichting op de aan hem toegeschreven uitspraken in het artikel. De uitspraak over drie controlerende ambtenaren per thuiszorgmedewerker was figuurlijk bedoeld en illustreerde het sentiment dat de directeur tijdens het interview voelde bij de hoogte van de beheerslast voor de huishoudelijke hulp. Het is dus niet een feitelijke weergave van de werkelijkheid. Wel deel ik de opvatting dat de administratieve lasten voor de zorgaanbieder en de burger zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Mede in het kader van uitwerking van de visie op de hervorming van de langdurige zorg bezie ik de mogelijkheden om de bureaucratie aan te pakken. Waar het mogelijk is om de uitvoering te versimpelen, dan zal ik dat doen.
Waarom zijn er drie controlerende ambtenaren per thuiszorgmedewerker? Komt dit vaker voor? Zo ja, waar? Kunt u aangeven hoeveel geld hiermee verspild wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke maatregelen gaat u treffen om de bureaucratie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 11.
Uitspraken van de directeur van de IND inzake toepassing van de discretionaire bevoegdheid in de zaak van een dorststaker uit Kameroen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de mededeling van de directeur van de IND dat in het geval van een dorststaker uit Kameroen de discretionaire bevoegdheid is toegepast op grond van nieuw bekend geworden gegevens?1
Ja.
Bent u bereid de Kamer vóór het eerstvolgende algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid middels een vertrouwelijk ter inzage te leggen brief inzicht te geven in het samenstel van de bijzondere (nieuwe) omstandigheden dat heeft geleid tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid in deze zaak?
Zoals ik reeds eerder heb aangegeven in mijn beantwoording aan uw Kamer (2013Z08916) vind ik het niet wenselijk om in de beantwoording van Kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een uw Kamer vertrouwelijk ter inzage te leggen brief.
Zo nee, waarom deelt u de mening niet dat de Kamer -op vertrouwelijke wijze- inzicht moet hebben in de manier waarop de discretionaire bevoegdheid wel of niet wordt toegepast, zoals overigens ook in andere zaken is gebeurd en zoals dat in lijn ligt van de controlerende taak van de Kamer?
Vanzelfsprekend respecteer ik de wens van uw Kamer om inzichtelijk te krijgen op welke wijze beleid wordt uitgevoerd, opdat uw Kamer haar controlerende taak kan vervullen. Ik ben ook altijd bereid antwoorden over de uitvoering van het beleid te geven en uw Kamer uitvoerig te informeren over de uitvoeringsprocessen. Daarbij ben ik van mening dat het in het algemeen mogelijk is uw Kamer deze inzage te bieden zonder in te hoeven gaan op de individuele achtergrond van vreemdelingen. Wanneer vreemdelingen met hun dossier niet actief de publiciteit zoeken, past mij in het bijzonder grote terughoudendheid met het vertrouwelijk verstrekken van persoonlijke informatie.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk volgende week te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer deze beantwoording zo spoedig als mogelijk doen toekomen.
Kent u het artikel «How the EU subsidises Israel’s military-industrial complex»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat binnen het Seventh Framework Program (FP7) van de EU het Israëlische bedrijf IAI, dat een belangrijke leverancier is voor het Israëlische leger, subsidie voor onderzoek heeft ontvangen, waaronder voor de ontwikkeling van onbemande vliegtuigen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja, het Israëlische bedrijf Israel Aerospace Industries heeft onder het Seventh Framework Program (FP7) onder meer subsidie ontvangen voor onderzoek – samen met twaalf andere Europese onderzoeksinstellingen – naar de ontwikkeling van onbemande vliegtuigen.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies die de EU binnen het FP7 heeft verstrekt aan Israëlische bedrijven die (ook) actief zijn in de militaire industrie?
Op basis van de voor handen zijnde gegevens kan ik u melden dat 23 Israëlische entiteiten voor een totaalbedrag van 26 miljoen euro deelnemen aan 49 FP7-projecten met het thema maatschappelijke veiligheid. Dit onderzoek in FP7 kent een zuiver civiele oriëntatie.
Kunt u bevestigen dat het Israëlische bedrijf Ahava, dat in een illegale nederzetting actief is, binnen het FP7 van de EU subsidie voor onderzoek heeft ontvangen?2 Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Het bedrijf Ahava Dead Sea Laboratories voert vier projecten uit onder het Nanosciences, Nanotechnologies, Materials and new Production Technologies-programma (NMP). Dit zijn projecten over nanodeeltjes, milieu en gezondheid.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies die de EU binnen het FP7 heeft verstrekt aan bedrijven die in illegale nederzettingen actief zijn?
De Europese Commissie beschikt niet over een dergelijk overzicht. Ik kan u wel melden dat alle Israëlische bedrijven die genoemde subsidie ontvangen juridisch gevestigd zijn binnen de internationaal erkende grenzen van de staat Israël.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat de EU door middel van subsidies investeert in de Israëlische militaire industrie en in Israëlische bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ten aanzien van de criteria voor de toekomstige toekenningen aan derde landen van het genoemde programma vinden momenteel verkenningen plaats door de Europese Commissie. Zodra deze hebben geleid tot meer duidelijkheid over de technische en juridische (on)mogelijkheden van aanpassing van de criteria, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Vooruitlopend daarop kan ik u al wel melden dat wat het kabinet betreft bij de toekenning van Europese subsidies aan defensie-onderzoek in derde landen het voor de hand ligt aansluiting te zoeken bij de criteria die gelden binnen het EU-wapenexportbeleid. Voorkomen moet worden dat subsidiestromen bijdragen aan interne conflicten, regionale instabiliteit en/of mensenrechtenschendingen.
Deelt u de opvatting dat er een einde aan deze praktijken moet worden gemaakt en dat binnen de opvolger van FP7, Horizon 2020, EU subsidies voor de Israëlische militaire industrie en voor Israëlische bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen expliciet uitgesloten zouden moeten worden? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid hier in EU-verband op aan te dringen?
Zie antwoord vraag 6.
Het toepassen van een te lage beslagvrije voet voor mensen die wel willen maar niet kunnen betalen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) over het toepassen van een te lage beslagvrije voet door gemeenten en waterschappen voor personen die wel willen maar niet kunnen betalen?1
Het kabinet vindt dat, zoals aangegeven in de reactie op het rapport Paritas Passé3, handhaving van de wettelijke beslagvrije voet noodzakelijk is. De beslagvrije voet stelt mensen met schulden immers in staat om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Mensen die niet kunnen betalen hebben recht op de beslagvrije voet van 90% van de bijstandnorm en mogen niet, enkel doordat zij niet kunnen betalen, aangemerkt worden als notoire wanbetalers. Een beslagvrije voet van 81% heeft vergaande gevolgen. Het gaat mij erg aan het hart indien mensen hier ten onrechte mee worden geconfronteerd en dit moet dan ook worden voorkomen. De brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) neem ik dan ook uiterst serieus. De ministeries van BZK en I&M zullen met gemeenten en waterschappen in contact treden om te bezien in hoeverre de door de LOSR geschetste situaties in de praktijk optreden en hoe deze voorkomen kunnen worden.
Kunt u aangeven hoeveel personen in 2012 zijn aangemerkt als notoire wanbetaler en daardoor te maken hadden met een beslagvrije voet van 81%? Kunt u dit ook aangeven voor 2011 en 2010?
Nee, dergelijke gegevens worden niet centraal geregistreerd.
Deelt u de mening van de LOSR dat de in de wet als notoire wanbetaler aangeduide personen mensen zijn die wel kunnen maar niet willen betalen en dus geen personen zijn die wel willen maar niet kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Het in de Invorderingswet opgenomen begrip «notoire wanbetaler» verwijst naar mensen die niet willen betalen, althans die ten aanzien van het niet betalen een verwijt treft, en niet naar mensen die niet kunnen betalen.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat deze groep personen van slechts 81% van het sociaal minimum rond moet komen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw wens om mensen uit de schulden te helpen? Zo nee, bent u bereid te bevorderen dat de wet op dit onderdeel wordt aangepast zodat voor deze gevallen ook de beslagvrije voet van 90% geldt?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven vindt het kabinet het noodzakelijk dat de wettelijke beslagvrije voet wordt gehandhaafd. Dit betekent dat mensen die niet kunnen betalen recht hebben op een beslagvrije voet van 90% van de bijstandsnorm. Voor mensen die een verwijt treft, de notoire wanbetaler, geldt terecht een lagere norm.
Ziet u mogelijkheden om de definitie van notoire wanbetaler aan te scherpen, zoals voorgesteld door de LOSR, zodat mensen die wel willen maar niet kunnen betalen niet de dupe zijn van de te lage beslagvrije voet? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de gesprekken met gemeenten en waterschappen wordt bekeken of, en zo ja welke acties gewenst zijn om te voorkomen dat mensen die niet kunnen betalen geconfronteerd worden met een lagere beslagvrije voet.
Het ministerie van SZW zal gemeenten in de volgende verzamelbrief wijzen op de juiste interpretatie van het in de wet opgenomen begrip notoire wanbetalers. De ministeries van BZK en I&M zullen per brief hetzelfde doen richting de waterschappen. Dit om eventuele onduidelijkheden weg te nemen over de interpretatie van de Invorderingswet.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg van 13 juni 2013 over armoede- en schuldenbeleid?
Ja, deze vragen worden beantwoord voor het AO Armoede- en Schuldenbeleid.
Inzake risico's van de bezuinigingen voor de kwaliteit van de kinderopvang |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Abvakabo FNV onder medewerkers in de kinderopvang?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 76% van de ondervraagde medewerkers vindt dat de kwaliteit van de organisatie onder druk staat?
Ik vind dit een zorgelijk signaal. Kinderopvangorganisaties moeten voldoen aan de geldende kwaliteitseisen. De GGD houdt hier toezicht op. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, handhaven gemeenten. Ik onderstreep het belang van kwaliteit en wijs hierbij op de lijn die is ingezet vanuit het risicogestuurd toezicht. Locaties waar veelvuldig en/of zware overtredingen (zoals op de beroepskracht-kindratio) worden geconstateerd, worden extra vaak bezocht door de GGD.
Deelt u de zorgen over de uitkomst van het onderzoek dat een derde van de medewerkers aangeeft wel eens met te weinig leidsters op een groep te staan, waardoor de veiligheid in het geding komt?
Ja, deze zorgen deel ik. Voor mijn toelichting hierbij verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
Deelt u de zorgen over de uitkomsten van het onderzoek over de naleving van de leidster-kindratio, dat 56% van de medewerkers aangeeft dat deze een enkele keer niet wordt nageleefd, dat 32% aangeeft dat dit één tot twee dagdelen per week gebeurt en bij 13% dit zelfs meer dan twee dagdelen per week gebeurt?
Ja, deze zorgen deel ik. Daar waar de GGD een dergelijke situatie constateert, wordt een tekortkoming geconstateerd. Gemeenten kunnen vervolgens handhaven. Omdat de GGD niet altijd zicht kan hebben op overtredingen, wil ik hierbij ook een beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid van beroepskrachten. Zij kunnen zelf (eventueel anoniem) een melding te doen van overtredingen bij de GGD.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 63% van de medewerkers aangeeft dat er geen vaste contracten meer worden gegeven binnen hun organisatie en dat 53% aangeeft dat er juist meer 0-urencontracten worden gegeven, wat de kwaliteit niet ten goede komt? Deelt u de zorgen over de kwaliteit van de kinderopvang door een verschuiving naar meer 0-urencontraten?
Ik zie geen direct verband tussen een toename van het aantal 0-urencontracten en de kwaliteit van de kinderopvang. Ook bij 0-urencontracten blijven alle kwaliteitsregels van toepassing. Zo blijft bijvoorbeeld gelden dat maximaal drie vaste beroepskrachten mogen worden toegewezen aan een kind, waarvan altijd tenminste één beroepskracht op de groep van het kind werkzaam is.
Overigens acht ik teveel flexibele contracten vanuit het perspectief van zekerheid voor medewerkers ongewenst. In het sociaal akkoord is afgesproken om de bescherming van flexibele krachten en vaste krachten beter met elkaar in balans te brengen. Het wetsvoorstel hiertoe wordt momenteel uitgewerkt en dit najaar aan uw Kamer toegestuurd.
Bent u bekend met de berichtgeving over het samenvoegen van drie werkmaatschappijen in de kinderopvang?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat ook na deze samenvoeging mogelijk nog overgegaan moet worden tot het sluiten van locaties?
Het concentreren van de opvang op een aantal vestigingen is voor ondernemers een manier om de concurrentie met andere instellingen aan te gaan. Het is aan ondernemers om een afweging te maken over het al dan niet openhouden van vestigingen.
Kunt u aangeven hoeveel van de voor kinderopvangtoeslag voor 2013 gereserveerde middelen dit jaar niet besteed zullen worden door de terugloop in het gebruik van formele kinderopvang? Hoeveel verwacht u dat de structurele onderbesteding zal zijn van de middelen beschikbaar voor kinderopvangtoeslag?
Zoals gemeld bij Voorjaarsnota (Kamerstukken, 2013–2014, 33640, nr.3 wordt er in 2013 een meevaller van € 221 miljoen verwacht op de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag, oplopend naar € 276 miljoen in 2018.
Bent u bereid de onderbesteedde middelen alsnog te investeren in de kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
Gezien de economische situatie is er momenteel geen ruimte om extra te investeren in de kinderopvang. Tegenover de meevaller op de kinderopvangtoeslag staan diverse tegenvallers, zoals op het kindgebonden budget. De meevaller is bij Voorjaarsnota ingezet om de begroting van SZW sluitend te krijgen.
Twee Chinese tolken die door de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) op non-actief zijn gezet |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Worden de tolken waarover eerder schriftelijke vragen zijn gesteld die op 26 april 2013 zijn beantwoord, strafrechtelijk vervolgd voor het lekken van vertrouwelijke en gevoelige informatie aan de Chinese autoriteiten?1 Zo nee, waarom niet?
Er is door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangifte gedaan tegen de betreffende tolken. De verdere beoordeling van de aangifte komt toe aan het Openbaar Ministerie.
Waren deze twee tolken beëdigd in de zin van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) of stonden zij op de uitwijklijst van het Bureau beëdigde tolken en vertalers (Bbtv)? Hoe komt het dat zij door de bijbehorende screening zijn gekomen?
De IND maakt sinds 2000 (man), respectievelijk 2004 (vrouw) gebruik van de tolkdiensten van de betreffende tolken. Bij de opname in het IND-tolkenbestand heeft de man een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) overgelegd. Ten aanzien van de vrouw werd met haar toestemming door de IND een uittreksel uit het strafregister opgevraagd, hetgeen in 2004 de gebruikelijke werkwijze was.
De Wet Beëdigde Tolken en Vertalers (Wbtv) is sinds 2009 van kracht en ten behoeve van inschrijving in het register of op de uitwijklijst dient een VOG overgelegd te worden. Beide tolken zijn in 2009 op de uitwijklijst geplaatst en hebben toen ten behoeve van de inschrijving op de uitwijklijst ook een VOG overgelegd. Het Bureau beëdigde tolken en vertalers (Bureau btv).
hanteert een geldigheidsduur van vijf jaar met betrekking tot de overgelegde VOG.
Plaatsing op de uitwijklijst van het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) is drie jaar geldig en vervalt nadien van rechtswege. In mei 2012 is de aanvraag tot verlenging afgewezen omdat niet voldaan werd aan de gestelde bijscholingseisen, waarna de inschrijving automatisch is komen te vervallen.
Beide tolken bleven wel ingeschreven staan in het IND-tolkenbestand, daar het Oeigoers een schaarse en minder gangbare taal betreft waarvoor weinig tolken beschikbaar zijn. De door het Bureau btv gehanteerde geldigheidsduur van de VOG van vijf jaar geldt ook voor het IND-tolkenbestand. Omdat de gestelde termijn van vijf jaar in 2012 nog niet verstreken was, had de IND op dat moment geen reden een nieuwe VOG te verzoeken. Indien gerede twijfel bestaat over de integriteit van een tolk, behoudt de IND zich het recht voor om de tolk tussentijds een nieuwe VOG te laten overleggen.
Vindt er naast het overleggen van een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) ook een diepgaandere screening plaats door bijvoorbeeld de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de Wbtv is opgenomen dat voor inschrijving in het register of op de uitwijklijst een VOG moet worden overgelegd. Voor de beoordeling van aanvragen van een VOG geldt een terugkijktermijn van tien jaar. Een tolk of vertaler die minder dan vijf jaar in Nederland woonachtig is, dient in aanvulling op de VOG tevens een integriteitverklaring van de bevoegde autoriteit in het land van herkomst te overleggen. Ook kan van de tolk of vertaler geëist worden tussentijds of voorafgaand aan een inzet een VOG te overleggen, indien gerede twijfel bestaat over de integriteit van de tolk.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel beëdigde tolken en vertalers in 20072 is de vraag naar een screening door de AIVD aan de orde geweest. Door mijn ambtsvoorganger is toen aangegeven dat een VOG een veel zwaardere screening is dan wordt gedacht. Voor de screening wordt gekeken naar de gegevens die in de justitiële documentatie staan en naar de politiegegevens. Dit betekent dat er niet alleen gekeken wordt naar veroordelingen, sepots en transacties, maar ook naar de zogenaamde zachte gegevens in de politieregisters. Daarbij is van belang dat de weging van al deze informatie wordt gedaan met inachtneming van het feit dat de tolk of vertaler werkzaamheden kan verrichten voor het justitiedomein. Een standaard screening door de AIVD van tolken en vertalers is derhalve niet noodzakelijk.
Kunt u toelichten wat u bedoelt als u stelt dat betreffende tolken niet meer zullen worden ingezet bij asielprocedures? Betekent dit dat deze tolken nog wel kunnen worden ingezet bij reguliere procedures en/of voor andere tolkactiviteiten door de overheid? Zo ja, waarom?
Zoals ik u op 26 april jl. heb geschreven is het ambtsbericht van de AIVD voor de IND aanleiding geweest om de betrokken tolken niet langer in te zetten. Ook de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) zullen geen gebruik meer maken van de diensten van beide tolken. Daarnaast is het Openbaar Ministerie en de politie geïnformeerd en verzocht geen gebruik meer te maken van de diensten van beide tolken. Tevens zijn de Raad voor Rechtsbijstand en de bemiddelingsbureaus, die bemiddeling van tolk- en vertaaldiensten verzorgen, ingelicht over sterke aanwijzingen voor niet-integer handelen en is hen verzocht de tolken niet meer in te zetten. De Raad voor de Rechtspraak is telefonisch ingelicht over deze kwestie.
In de betreffende bewaringszaak is de tolk opgeroepen door de rechtbank. Gebleken is dat de betreffende rechtbank, ondanks de ondernomen acties, niet voldoende op de hoogte is geraakt van de gerezen twijfel aan de integriteit van betrokkenen. Naar aanleiding van dit incident is de Raad voor de Rechtspraak in navolging van voorgaande alsnog schriftelijk verzocht alle gerechten te informeren over betrokkenen. Tevens draagt het Parket-Generaal in aanvulling hierop zorg voor het informeren van alle parketten.
Is tijdens een bewaringszaak d.d. 14 mei 2013 één van de twee door de IND geschorste Chinese tolken door de rechtbank opgeroepen om te tolken in een zitting?2 Waren de rechtbank in kwestie en de aanwezige procesvertegenwoordiger van de IND niet op de hoogte van de namen van de geschorste tolken? Zo ja, hoe komt dat en hoe vaak zijn deze tolken sinds hun schorsing in januari 2013 ingezet bij andere vreemdelingrechtelijke zaken? Zo nee, kunt u dan toelichten wat er precies is gebeurd tijdens de zitting van 14 mei 2013?
Zie antwoord vraag 4.
Betekent dit dat er nog steeds gebruik wordt gemaakt van deze twee tolken? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de twee Chinese tolken ingezet in andere zaken dan asielzaken? Zo ja, op welke wijze is dan onderzocht of er in die zaken is gelekt en wat hiervan de consequenties zijn?
Het onderzoek door de IND naar de betrokkenheid van tolken bij toelatingsprocedures heeft uitgewezen dat het overgrote deel van de zaken waarin gebruik is gemaakt van de betrokken tolken, asielprocedures betreft. Met name in deze zaken is deze vaststelling relevant omdat in dit geval Oeigoerse vreemdelingen zich tot de Nederlandse overheid hebben gewend met een vraag tot bescherming.
Zoals ik uw Kamer op 26 april 2013 heb gemeld4, heb ik besloten om asielaanvragen van Oeigoeren te herbeoordelen in die gevallen waarbij tijdens de asielprocedure gebruik is gemaakt van één van beide tolken. Conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 19 juni jl. meld ik u dat alle zaken zijn herbeoordeeld. In nagenoeg alle zaken is een verblijfsvergunning asiel verleend. In een zeer klein aantal gevallen, minder dan tien, is sprake van een gevaar voor de openbare orde en is om die reden geen verblijfsvergunning verleend.
Worden de betrokkenen van de 75% van de zaken waarin de Chinese tolken een rol speelden ingelicht over het feit dat er mogelijk vertrouwelijke informatie over hen aan de Chinese overheid is doorgespeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nog afgezien van het gegeven dat niet zeker is of, en zo ja, welke informatie door de tolken in een individuele zaak mogelijk is doorgespeeld aan de Chinese autoriteiten, hebben betrokkenen rechtmatig verblijf in Nederland. Het beoordelen van de risico’s bij terugkeer naar China is dus niet langer aan de orde voor deze groep. Wel zal in hun dossier bij de IND een aantekening worden opgenomen als vaststaat dat er een contactmoment is geweest met één van beide tolken.
Hoeveel Chinezen, die tijdens hun asielprocedure te maken hebben gehad met betreffende tolken, zijn reeds uitgezet en/of overgedragen aan andere EU-landen in het kader van het Dublin-verdrag? Wat kunt u nog voor hen betekenen?
Er zijn geen Oeigoeren uitgezet naar China waarbij tijdens de asielprocedure gebruik is gemaakt van de betreffende tolken. Wel zijn er twee Oeigoeren overgedragen, waarbij de betreffende tolken zijn ingezet, aan een andere EU-lidstaat in het kader van de Dublinverordening. Uit navraag is gebleken dat in beide zaken na overdracht een asielvergunning is verstrekt.
Op welke wijze gaat u zoveel mogelijk voorkomen dat familieleden, vrienden en relaties in China van Oeigoeren in Nederland van wie informatie is gelekt, problemen of negatieve aandacht krijgen van de Chinese autoriteiten? Worden de Oeigoeren in Nederland die asielbescherming hebben gekregen ingelicht over deze risico's?
Zoals ik reeds in antwoord op vraag 8 heb gemeld is onzeker of, en zo ja, welke informatie de betrokken tolken hebben doorgespeeld aan de Chinese autoriteiten. Daarnaast blijkt uit de opeenvolgende ambtsberichten dat familieleden van Oeigoeren die in het buitenland verblijven, niet noodzakelijkerwijs te maken krijgen met negatieve aandacht van de autoriteiten. Ik blijf de situatie van Oeigoeren in China voor zover mogelijk nauwlettend te volgen.
Waarom heeft het feit dat Chinese autoriteiten zich vergaand inspannen om op de hoogte te blijven van asielaanvragen in het buitenland tot dusver niet geleid tot de conclusie dat elke Oeigoer bij terugkeer naar China het risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, omwille van het enkele feit dat hij Oeigoer is?
Uit het jaarverslag van de AIVD van 2011 blijkt inderdaad dat de Chinese autoriteiten geïnteresseerd zijn in de Chinese minderheden in Nederland en deze nauwlettend in de gaten houden. Deze activiteiten geven echter geen aanleiding om te veronderstellen dat elke Oeigoer bij terugkeer het risico loopt op vervolging in zin van artikel 3 EVRM, maar deze informatie is vanzelfsprekend relevant bij de individuele beoordeling van de asielaanvragen van Oeigoerse asielzoekers.