De onbekendheid van verlofregelingen bij mantelzorgers |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat mantelzorgers vaak niet goed op de hoogte zijn van regelingen rondom verlof bij mantelzorg?1
Ja.
Wat vindt u van de resultaten uit het onderzoek van de CNV Dienstenbond dat bijna de helft van de mantelzorgers met een betaalde baan niet weet dat zij recht hebben op extra verlofdagen wanneer zij mantelzorg verlenen aan een familielid of naaste?
Naar verwachting zal de druk op het combineren van werk en privé door vergrijzing en een toenemende zorgbehoefte voor bepaalde groepen werknemers groter worden. Mantelzorgers kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die worden geboden door de Wet aanpassing arbeidsduur en het kort- en langdurend zorgverlof uit de Wet arbeid en zorg. Via het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden worden deze regelingen aangepast zodat zij ook voor mantelzorgers beter kunnen aansluiten op de behoefte. Daarnaast heb ik in de periode 2010 – 2012 door middel van een stimuleringsproject Werk en mantelzorg ingezet op het agenderen bij en het stimuleren van werkgevers om mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te voeren. De resultaten van het onderzoek geven echter aan dat er nog veel te doen is op dit terrein. Daarom zijn wij voornemens om een project gericht op voorlichting van werkende mantelzorgers en werkgevers uit te voeren. Ook zal mantelzorg aan de orde komen tijdens de arbeid-en-zorgtop die wij samen met de minister en staatssecretaris van OCW in het najaar organiseren.
Wat vindt u van de resultaten uit het onderzoek, waaruit blijkt dat ongeveer 80 procent van de werkende mantelzorgers moeilijkheden ondervindt bij het combineren van baan en zorgtaken, en dat bijna een derde van de respondenten aangeeft dat mantelzorg op het werk niet bespreekbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat mantelzorgers goed op de hoogte moeten zijn van bestaande regelingen rondom verlof en dat de werkgevers daar goede voorlichting in moeten geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid uitval van werknemers tegengaat en uiteindelijk bespaart op personeelskosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De vergrijzing en de grotere zorgbehoefte die hieruit voortvloeit kunnen de tijdsdruk voor werkenden die mantelzorg verlenen doen toenemen. Dit legt mogelijk voor sommigen een druk op de balans tussen werk- en privéleven en kan vervolgens leiden tot uitval door ziekteverzuim. Aandacht van werkgevers voor mantelzorg kan een positieve invloed hebben op het voorkomen van ziekteverzuim.
Hoe gaat u werkgevers stimuleren om mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te voeren? Kunt u de Kamer hier voor het zomerreces over informeren?
Wij gaan samen dit najaar met de minister en staatssecretaris van OCW een arbeid-en-zorgtop organiseren. Tijdens deze top zal gesproken worden over onder meer het creëren van flexibiliteit in het arbeidspatroon, kinderopvang, de aansluiting daarvan met het onderwijs en het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken. Na deze top zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over eventuele aanvullende stappen om de combinatie van arbeid en zorg te verbeteren.
Kunt u nog voor het zomerreces, wanneer u aangeeft hoe regels die bepalen of ouderen samenwonen precies zitten en wat daaraan wellicht schort, ook aangeven hoe u er zorg voor gaat dragen dat mantelzorgers voldoende op de hoogte zijn van regelingen rondom mantelzorg?2, en welke rol gemeenten, werkgevers, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierin hebben?
In de AOW is een uitzondering opgenomen voor de mantelzorg. Het AOW-pensioen van twee ongehuwde AOW-gerechtigden wordt gehandhaafd op 70% WML als zij een gezamenlijke huishouding gaan voeren omdat één van hen hulpbehoevend is en beiden over een eigen woning beschikken waarvoor ieder voor de eigen woning de financiële lasten draagt. Hulpbehoevend is de persoon die door ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard, blijvend niet is staat is om een eigen huishouding te voeren omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve hulp van anderen. De hulpbehoevendheid moet aanleiding zijn voor het gaan voeren van een gezamenlijke huishouding.
Op de website www.svb.nl wordt informatie verstrekt over deze uitzondering bij mantelzorg. In de brief van 15 mei jl. heeft de commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gevraagd een verkenning op te stellen van alternatieven voor de huidige invulling van het criterium samenwonen in de AOW. In het AO Pensioen van 30 mei jl. heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat zij daarop voor 1 september a.s. zal reageren. Verder wordt dit najaar de eerdergenoemde arbeid-en-zorgtop georganiseerd. In de voorbereiding hiervan zal worden bezien welke andere partijen voor deze top zullen worden uitgenodigd.
Het bericht dat honderden huisartsen gedwongen onveilige software gebruiken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Huisartsen gedwongen tot gebruik uiterst onveilige Java-versie»?1
Achtergrond van het artikel op Tweakers.net is de volgende. ICT-leverancier Promedico heeft een deel van haar klanten geadviseerd om nog even te wachten met de nieuwste update van Java. De reden hiervoor was dat deze nieuwste versie van Java een probleem opleverde bij het gebruik van de UZI-pas. Het advies betrof dan ook alleen Promedico-klanten die een UZI-pas gebruiken. Volgens Promedico zijn dat 134 praktijken. Promedico heeft aangegeven dat sinds maandagavond 3 juni een update voor de klanten beschikbaar is. De Promedico-klanten die gebruik maken van een UZI-pas hebben hun systeem inmiddels kunnen aanpassen.
Deelt u de mening dat het dwingen tot uitstel van een securitypatch een veiligheidsrisico met zich meebrengt, omdat reeds bekende veiligheidsproblemen in de software niet verholpen worden?
Dat zou inderdaad onwenselijk zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en de leveranciers om informatiesystemen adequaat te beveiligen, zodat veilige en betrouwbare gegevensuitwisseling mogelijk is.
Softwareleveranciers hanteren over het algemeen release-planningen zodat klanten niet te pas en te onpas met aanpassingen worden geconfronteerd. Voor wat betreft de situatie waarover het artikel handelt, geldt het volgende. Promedico heeft na de release van april het probleem geconstateerd. Besloten is om de oplossing te prioriteren voor de eerstvolgende release. Deze release stond in de release-planning voor 6 juni. Promedico heeft dit onderdeel maandagavond 3 juni, in een aparte release aan haar klanten beschikbaar gesteld.
Klopt het dat via deze veiligheidsproblemen computers in theorie overgenomen kunnen worden, en dat daardoor patiëntendossiers mogelijk door onbevoegden kunnen worden ingezien?
Het is Promedico niet bekend dat met de betreffende Java versie computers kunnen worden overgenomen. Echter in deze Java versie zaten wel de nodige security issues. De Java update heeft betrekking op de PC van de arts die met het centrale systeem Promedico-ASP werkt. Promedico heeft aangegeven dat bij Promedico-ASP de patiëntgegevens niet op het systeem van de arts staan, maar dat alle patiëntgegevens staan opgeslagen in beveiligde datacenters. Inloggen in de dossiers is beveiligd met middelen als Digi-pas en UZI pas. In de datacenters wordt gebruik gemaakt van firewalls om hacken te voorkomen. Alle gegevens worden versleuteld verzonden van datacenter naar de arts.
Deelt u de mening dat bij het verwerken van medische gegevens een dergelijke situatie niet voor zou mogen komen, en dat hiermee niet wordt voldaan aan wettelijke eisen voor gegevensbescherming?
Dit is inderdaad geen wenselijke situatie. Het is aan het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) te beoordelen of in een dergelijke situatie wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor gegevensbescherming.
Kunt u toelichten waar de verantwoordelijkheid voor adequate gegevensbescherming in dergelijke situaties ligt? Ligt die verantwoordelijkheid bij de huisarts, of juist bij de leverancier?
De zorgaanbieder is op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens verantwoordelijk voor een veilige verwerking van de gegevens van zijn patiënten. De noodzakelijke beveiligingseisen zouden in de afspraken (de zogenaamde bewerkersovereenkomst) tussen zorgaanbieders en ICT-leveranciers duidelijk vastgelegd moeten zijn.
Hoe gaat u dergelijke situaties in de toekomst voorkomen?
ICT leveranciers moeten met de zorgaanbieders het beheer en onderhoud van hun systemen zo vormgeven, dat de kans op dergelijke situaties minimaal is. Het CBP ziet toe op het naleven van deze verantwoordelijkheden op basis van de Wet Bescherming Persoonsgegevens.
Specifiek voor de gezondheidszorg is de combinatie van bijzondere functionele eisen aan de informatievoorziening («een overal bereikbaar patiëntdossier») met bijzondere risico’s (soms levensbedreigend, zeer privacygevoelig). Hiervoor is voor de informatiebeveiliging in de zorg een speciale norm opgesteld: NEN 7510. De NEN 7510 geeft aanwijzingen voor het organisatorisch en technisch inrichten van de informatiebeveiliging. NEN 7510 wordt verder ingevuld door NEN 7512 en NEN 7513, die respectievelijk handelen over de veiligheid van gegevensuitwisseling tussen partijen en logging. In de toelichting bij het wetsvoorstel cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens is aangegeven dat naar deze NEN-normen bij algemene maatregel van bestuur dwingend zal worden verwezen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 509, nr. 3).
De brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u in een tijdslijn aangeven wat er op 3 juni jl. bij het chemiebedrijf ELD in Oosterhout is gebeurd en hoe en op welk moment hier door de veiligheidsdiensten en hulpdiensten is opgetreden?1
De brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout vond plaats op dinsdag 4 juni 2013.
De tijdslijn van de belangrijkste gebeurtenissen vanaf de melding is als volgt:
21.15 u Melding van een explosie en brand in loods 3 van ELD te Oosterhout.
21.17 u Alarmering 2 tankautospuiten, 1 redvoertuig, Officier van Dienst (OVD) -Brandweer, Adviseur Gevaarlijke Stoffen Brandweer en Milieudienst. De inzet van de brandweer was gericht op het voorkomen van uitbreiding en het bestrijden van de brand. Er heeft ook inzet van schuim plaatsgevonden.
21.20 u Opschaling naar zeer grote brand, alarmering OVD-Geneeskundig, OVD-Politie en OVD-Bevolkingszorg en informeren burgemeester.
21.25 u Alarmering drie waarschuwings- en verkenningseenheden. Op basis van de waarnemingen van deze eenheden is vastgesteld dat er geen sprake was van ontoelaatbare en/of onaanvaardbare concentratie van gevaarlijke stoffen in de lucht. Dit is ook mede reden dat de verantwoordelijke officieren van de brandweer het niet noodzakelijk achtten om de sirenes te laten afgaan.
21.29 u Opschaling naar GRIP 1.
21.39 u Alarmering Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen.
21.40 u Opschaling naar GRIP 2.
23.30 u Brand meester.
Voor de communicatietijdslijn wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
N.B.: Bij de beantwoording van deze en navolgende vragen is ondermeer gebruik gemaakt van de Bestuurlijke verantwoording aan het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio MWB, Tilburg/Breda, 18 juni 2013.
Op welk momenten werd opgeschaald naar Grip 1 en Grip 2 en om welke reden?
21.29 u Opschaling naar GRIP 1 met als reden de behoefte aan eenhoofdige leiding ter plaatse.
21.40 u Opschaling naar GRIP 2 met als reden een rookwolk die zich uitstrekt boven meerdere woonwijken, zodat effecten zouden kunnen ontstaan in een gebied buiten de brandlocatie.
Wanneer werd het bedrijf voor het laatst bezocht door de inspectie en wat waren toen de bevindingen?
Op 27 november 2012 werd het bedrijf bezocht door de samenwerkende toezichthouders Regionale Milieudienst Midden West Brabant, Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheidsregio Midden en West Brabant (jaarlijkse inspectie in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999).
Er werden toen 4 overtredingen geconstateerd op het gebied van de arbeidsveiligheid – tekortkomingen bij de identificatie van gevaren en het beoordelen van risico’s en de borging van oefeningen van de bedrijfshulpverleners. Eén overtreding betrof het niet geborgd zijn van het melden van ongewone voorvallen. Laatstgenoemde overtreding is opgeheven. De overige overtredingen moesten opgeheven zijn op 1 juni 2013. Hierop vindt de komende tijd controle plaats.
Voldeed het bedrijf op het moment van uitbreken van de brand aan alle voorschriften? Was ook de actuele lijst met aanwezige stoffen ter plaatse? Welke stoffen waren dat?
Behalve de hierboven vermelde Brzo-inspectie heeft er in 2012 op verschillende momenten zowel aangekondigd als onaangekondigd toezicht plaatsgevonden, onder leiding van het bevoegd gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op geconstateerde overtredingen vond handhaving plaats.
Op dit moment loopt het onderzoek nog, waardoor het nog onduidelijk is of het bedrijf op het moment van uitbreken van de brand aan alle voorschriften voldeed.
Er was een actuele stoffenlijst aanwezig die tijdens de brand is overhandigd aan de brandweer en vervolgens ook aan de politie. Bij het bedrijf stonden gevaarlijke stoffen van verschillende gevaarcategorieën en stoffen die niet als gevaarlijk zijn ingedeeld. Wat de gevaarlijke stoffen betreft ging het om brandbare vloeistoffen, giftige stoffen, corrosieve stoffen en milieugevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen lagen volgens de stoffenlijst niet in de betreffende loods die is afgebrand.
Was er een rampenbestrijdingsplan opgesteld en is conform dat plan gehandeld?
Er was een rampbestrijdingsplan opgesteld.
Voor zover van toepassing zijn de rampbestrijdingsprocessen door de hulpverlenende diensten opgestart en uitgevoerd conform het crisisplan van de Veiligheidsregio Midden West Brabant en het rampbestrijdingsplan ELD.
Hoe en via welke kanalen verliep de communicatie richting omwonenden en kunt u dit in een tijdlijn uitzetten? Verliep dit volgens plan? Is het luchtalarm nu wel of niet afgegaan?
Communicatie bij dit soort incidenten is een lokale verantwoordelijkheid. Bij deze brand is de communicatie richting bevolking verlopen via de perswoordvoering en de twitteraccounts van brandweer, politie en gemeente Oosterhout. De sirene (het WAS: Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) is niet afgegaan. De verantwoordelijke officieren van de brandweer achtten dit op grond van de bedrijfsinformatie (geen gevaarlijke stoffen in de brandende loods) en de meetresultaten niet noodzakelijk.
De lokale autoriteiten hebben aangegeven dat de alarmering van de regionale en lokale crisisorganisatie conform vastgestelde procedures is verlopen. Dit geldt eveneens voor de taakorganisatie crisiscommunicatie van de gemeente Oosterhout. De communicatie richting inwoners van het effectgebied had echter volgens de lokale autoriteiten met meer centrale regie en inhoudelijke duidelijkheid over de feitelijke situatie plaats moeten vinden.
Ter toelichting hierbij de volgende informatie over de communicatie richting bevolking en media:
Op welk moment kregen de bewoners benedenwinds zoals in Breda, Zundert en omstreken te horen dat zij ramen en deuren moesten sluiten? Hoe verhoudt zich dat tot het tijdstip dat de rook met giftige stoffen over hen heen trok?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom is ook nu weer bericht dat er geen gevaarlijke stoffen zijn vrijgekomen?
De lokale autoriteiten hebben mij hierover de volgende informatie verschaft:
De ervaring leert dat communiceren over brand en gevaarlijke stoffen lastig is. Rook is immers altijd schadelijk, maar de mate (de dichtheid van de rook) en duur van de blootstelling zijn hierbij bepalend. De brandweer en GGD Groningen hebben samen een praktische campagne gemaakt om uit te leggen wat je moet doen als er brand in de buurt is. Verder heeft de Minister van VWS in juni de handreiking «Communicatie over gevaarlijke stoffen» laten publiceren op www.rivm.nl, voor lokale bestuurders en hun communicatieadviseurs. Via mijn ministerie zullen de bovengenoemde publicaties eveneens actief onder de aandacht worden gebracht van bestuurders en hulpverleners.
Het huren van kantoren door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van bedrijven die niet in Nederland gevestigd zijn |
|
Paul Ulenbelt |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting dat het UWV geen kantoren zou moeten huren van bedrijven die Nederlandse belasting ontwijken en dat daarvoor grondig onderzoek naar de groepen waartoe de verhuurders behoren noodzakelijk is?1 Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op uw eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr.2386) gaf ik aan dat bij het aangaan van huurovereenkomsten de taak van UWV zich beperkt tot het sluiten van een rechtmatige overeenkomst met een verhuurder. Een onderzoek naar de organisatie- en financieringsstructuur van de groep waartoe deze verhuurder mogelijk behoort is hier geen onderdeel van.
De inrichting van de organisatie- en financieringsstructuur is de verantwoordelijkheid van de verhuurder. Logischerwijs mag deze inrichting niet leiden tot het ontplooien van criminele activiteiten of frauduleus handelen door een verhuurder. In dat geval is het de rol van de Politie om deze criminaliteit op te sporen en het Openbaar Ministerie om vervolging in te stellen, de opsporing van financiële, economische en fiscale fraude is in handen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst. Daarnaast wordt het vanaf 1 juli 2013 ingevolge de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) mogelijk het Bureau Bibob om een integriteitsbeoordeling van een verhuurder te vragen. Zo voorkomt de overheid dat zij ongewild criminele activiteiten mogelijk maakt. UWV kan eveneens van een dergelijke beoordeling gebruik maken bij het aangaan van huurovereenkomsten.
Aangezien er in deze casus geen sprake is van onrechtmatig of frauduleus handelen door een verhuurder, zie ik geen reden onderzoek te verrichten naar de structuur en daarmee de identiteit van en groepen waartoe verhuurders behoren en hun vestigingsplaats.
Bent u bereid uit te zoeken welke organisatie- en financieringsstructuren worden toegepast door de groepen waartoe de verhuurders van UWV-kantoren behoren, zodat eventuele belastingontwijking tegen kan worden gegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de identiteit en de fiscale vestigingsplaatsen van de directe of indirecte aandeelhouders van de groep waar het UWV van huurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Vertrek bestuurder kost ZuidZorg 170.000 euro'. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vertrek bestuurder kost ZuidZorg 170.000 euro»?1
Ja, ik heb het gelezen.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat deze bestuurder 170.000 euro gekregen heeft voor zeven weken werk? Zo nee, waarom niet?
Bij lezing van het artikel en uit navraag bij Zuidzorg blijkt het volgende.
Er is kort na de indiensttreding van de bestuurder gebleken dat men niet meer met elkaar verder kon. Dan zijn er de contractuele bepalingen uit de arbeidsovereenkomst en het Burgerlijk Wetboek plus de feitelijke omstandigheden die vervolgens de afwikkeling en de afwikkelingskosten bepalen. Kennelijk is hier dus geen goede procedure gevolgd bij de vervulling van de vacature. Het feit dat dit tot deze hoge kosten leidt, is zeer betreurenswaardig.
Deelt u de mening dat geld, dat bedoeld is voor zorg, aan zorg moet worden besteed? Wat gaat u doen om dit geld terug te vorderen, zodat het gespendeerd kan worden aan zorg?
Wil ik geld kunnen terugvorderen dan moet er a) een juridische titel voor zijn en b) die juridische titel moet bij mij liggen. Aan geen van beide voorwaarden is in dit geval voldaan.
Vindt u het niet onverkoopbaar dat u zware bezuinigingen door gaat voeren op de langdurige zorg, terwijl dergelijke bestuurders er met de poet vandoor gaan?
Voor de houdbaarheid van de langdurige zorg zijn hervormingen nodig. Met de Wet normering topinkomens (Wnt) worden nu grenzen gesteld aan de beloning en aan de vertrekpremies.
Waarom kiest u ervoor om hulpbehoevenden en ouderen hun zorg af te pakken, in plaats van bestuurders hun veel te riante ontslagvergoedingen af te pakken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bestuur van ZuidZorg?2 Wat vindt u ervan dat het bestuur in luttele maanden tijd voor 350.000 euro aan tenenkrommende ontslagvergoedingen over de balk heeft gesmeten? Wat gaat u doen om hier een einde aan te maken?
Ja, die herinner ik me. De Raad van Toezicht is in dit geval het verantwoordelijke gremium, die raad is de formele werkgever van de bestuurder. Ik betreur het zeer dat deze Raad van Toezicht hier niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld. Dat is niet goed voor betrokkenen zelf, maar ook niet voor het beeld van de zorg.
Zoals aangegeven, wordt met de Wnt paal en perk gesteld aan excessieve beloningen en vertrekpremies.
Het onlangs afgesloten belastingverdrag met China |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het onlangs door Nederland afgesloten belastingverdrag met China alsmede de berichtgeving over het belastingverdrag met Mongolië?1
Ja.
Bent u bekend met de beleidsnota «Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen» van de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Kunt u aangeven hoe het onlangs afgesloten belastingverdrag met China zich verhoudt tot het in de nota benadrukte belang van beleidscoherentie in Nederlands beleid, en het belang van het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag voor multinationals?2 Draagt het onlangs afgesloten belastingverdrag bij aan het nastreven van deze belangen?
Ja, ik ben bekend met de genoemde beleidsnota zoals mijn collega de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die op 5 april jl. naar de Tweede Kamer heeft gezonden. De nota schetst de inzet voor de huidige kabinetsperiode op de terreinen handel en investeringen, armoedebestrijding en de toenemende raakvlakken daartussen. De drie ambities zoals geformuleerd in de begeleidende brief bij de nota bestaan uit het streven naar het uitbannen van extreme armoede, het streven naar duurzame en economische groei overal ter wereld en het bevorderen van succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland. Het op 31 mei jl. ondertekende nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en China (hierna: het verdrag) staat zeker niet aan deze ambities in de weg. Integendeel: het beoogde doel van het verdrag is de economische kracht van beide landen te bevorderen en in het bijzonder zo min mogelijk fiscale belemmeringen te laten bestaan ten aanzien van grensoverschrijdend verkeer tussen beide landen.
Voornoemde nota van mijn collega kent een aansprekende passage over China, die ook haar waarde heeft voor een goed beeld van het verdrag en de totstandkoming daarvan. Die passage luidt als volgt: «De economische macht van Azië en Zuid-Amerika is ook zichtbaar in de politieke verhoudingen. China en India hebben hun plek aan de internationale onderhandelingstafels opgeëist." Daarbij zij er ook nog eens op gewezen dat China de status van arme ontwikkelende economie achter zich heeft gelaten. Inmiddels kwalificeert China als een «Upper Middle Income Country» volgens de DAC-kwalificatie van de OESO,4 en zal naar verwachting de komende periode rap klimmen in de ranglijsten van economische ontwikkeling. Dit vertaalt zich ook in kennis en kunde op het gebied van het sluiten van internationale overeenkomsten.
Er is geen twijfel over dat de delegatie die namens China het verdrag heeft onderhandeld, voldoende geëquipeerd en ervaren is om volwaardig en met besef van het wereldwijde fiscale krachtenveld tot een overeenkomst te komen. China heeft een groot belastingverdragennetwerk en is in de vorm van de zogenoemde «enhanced relationship»-contacten met de OESO ook op de hoogte van en betrokken bij de wereldwijde actuele fiscale ontwikkelingen rondom belastingverdragen. Gezien de jarenlange ervaring met verdragsonderhandelingen, het hoge opleidingsniveau van de Chinese delegaties en de Chinese betrokkenheid bij fiscale discussies in OESO-verband getuigt het bijna van onderschatting van China om te veronderstellen dat het land zich bij het sluiten van een verdrag als het onderhavige in een situatie zou brengen waardoor fiscaal ongewenst gedrag door multinationals wordt bevorderd.
Fiscaal ongewenst gedrag door multinationals in relatie tot het nieuwe belastingverdrag ligt allerminst voor de hand. In het verdrag zijn ook gerichte regels terug te vinden die duidelijk maken dat dit verdrag ongewenste belastingstructuren voorkomt. Ik licht dat graag toe. Het verdrag biedt voordelen voor belastingplichtigen op het gebied van bijvoorbeeld dividend en vervreemdingswinsten, maar ook ten aanzien van vaste inrichtingen, interest en royalty's. Daar staan echter twee belangrijke nuanceringen tegenover. Om te beginnen blijven Chinese nationale heffingsrechten ondanks de tegemoetkomingen nog in aanzienlijke mate behouden. De mate van tegemoetkomingen op dit punt van Chinese zijde is derhalve aan beperkingen onderworpen. China zoekt daarmee een eigen evenwicht tussen zo min mogelijk bronheffing om wederzijds investeren te bevorderen, maar ook behoud van een deel van de Chinese belastinggrondslag De algehele benadering in het verdrag past overigens naadloos in het beleid dat China in verdragen met West-Europese landen hanteert en het sluit aan op de ervaring die China met al zijn bestaande verdragen heeft opgedaan. Daarnaast – en dat is de tweede belangrijke nuancering – gaan de beperkingen van nationale heffingsrechten in het nieuwe belastingverdrag gepaard met stevige regels om verdragsmisbruik te voorkomen. Zo is in de artikelen over dividend, interest en royalty's een zogenoemde «main purpose»-toets opgenomen die garandeert dat artificiële geldstromen niet worden gefacilieerd. Daarnaast is ook een afzonderlijk artikel opgenomen dat zeker stelt dat de antimisbruikinstrumenten in het nationale recht van beide landen hun werking behouden in gevallen waar dat op zijn plaats is.
Daarmee ben ik van mening dat met betrekking tot dit verdrag met China geen enkele reden is om te vrezen dat uitholling van de grondslag hiermee mogelijk wordt. Sterker nog: de mogelijkheden om ongewenste structuren tegen te gaan – voor zover die in relatie met China zich zouden voordoen – worden onder het nieuwe verdrag beter dan onder het huidige belastingverdrag met China uit 1987. Vraag 4 lijkt gezien het voorgaande ten aanzien van dit verdrag niet relevant. Mocht tegen alle verwachting in toch blijken dat juist met betrekking tot dit nieuwe verdrag fiscale grensverkennerij wordt geëntameerd door fiscalisten, dan bieden de contacten tussen de Chinese en Nederlandse autoriteiten een uitstekende basis om constructief en voortvarend problemen te adresseren. Ik wijs in dat verband graag op de contacten die met het onderhandelen over dit verdrag nog eens zijn versterkt en dat is een wezenlijke meerwaarde die ook aan dit verdrag is verbonden. Ik zal niet aarzelen voortvarend aan de slag te gaan als zich een situatie van fiscale grensverkenning met betrekking tot dit verdrag zou voordoen. Zoals gezegd, lijkt dat echter niet aannemelijk. Het verdrag bevat een goed evenwicht tussen tegemoetkomingen en het voorkomen van misbruik.
Ten slotte wijs ik erop dat de concept memorie van toelichting bij het verdrag onlangs is voorgelegd of zeer binnenkort aan de Raad van State zal worden voorgelegd. Spoedig daarna zal het verdrag aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Ik kijk uit naar een gedegen en constructieve Kamerbehandeling van het verdrag, waarin ik eventuele vervolgvragen graag beantwoord.
Klopt het dat de fiscale structuur van het Nederlandse belastingverdrag met China het voor buitenlandse multinationals mogelijk maakt om gebruik te maken van de bepalingen in dit verdrag en zo belastingvoordelen te realiseren? Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere uitspraken over de onwenselijkheid van «fiscale grensverkennerij» en uw constatering dat de belastingverdragen hun oorspronkelijke doelen voorbij schieten?3
Zie antwoord vraag 2.
U heeft aangegeven dat fiscalisten hun verantwoordelijkheid moeten nemen om fiscale grensverkennerij door multinationals te voorkomen; hoe controleert u of zij deze verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot het zojuist afgesloten belastingverdrag? Welke concrete maatregelen neemt u om hen daarin te stimuleren en kunt u aangeven welke concrete maatregelen u zult nemen wanneer blijkt dat er naar aanleiding van dit belastingverdrag met China opnieuw «fiscale grensverkennerij» plaatsvindt door (buitenlandse) multinationals?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de uitspraak van de Mongoolse regering dat Mongolië door deze overeenkomst meer dan 4 miljard euro aan belastinginkomsten misliep? Zo nee, kunt u aangeven hoeveel inkomsten Mongolië dan wel misliep? Klopt het dat het belastingverdrag met Mongolië de mogelijkheid bood aan buitenlandse multinationals om via een in Nederland geregistreerde brievenbusconstructie Mongoolse belastingen te ontduiken?
Met betrekking tot het genoemde bedrag merk ik op voorhand op dat niet duidelijk is waarop dit is gebaseerd en hoe de berekening daarvan tot stand is gekomen. In de contacten met het Mongoolse ministerie van Financiën is een dergelijk bedrag nimmer genoemd en zijn ook geen andere concrete bedragen aan gemis van belastinginkomsten naar voren gebracht. Ik veronderstel dat het hier gaat om het bedrag dat een official van de nationale Ontwikkelingsbank van Mongolië heeft genoemd in een interview met de BBC World Service in april dit jaar. Daarin was ten aanzien van het mijnbouwproject Oyu Tolgoi sprake van een bedrag van 5,5 miljard US dollar (ca. 4,20 miljard euro).
Dit bedrag had betrekking op potentieel verlies aan belastinginkomsten (via bronheffing op dividend) voor Mongolië, zoals de official aangaf (er is kennelijk nog geen belastingopbrengst misgelopen). Een toelichting op de berekening werd niet gegeven. Verder had het mogelijke verlies betrekking op de gehele looptijd van het mijnbouwproject, die in de investeringsovereenkomst van 2009 tussen de Mongoolse regering en Oyu Tolgoi is vastgesteld op 30 jaar en met 20 jaar kan worden uitgebreid. Overigens heeft Oyu Tolgoi, blijkens informatie verstrekt aan het Mongoolse parlement, in 2012 aan de Mongoolse staat in totaal 280 miljoen US dollar (ca. 210 miljoen euro) betaald aan belastingen en heffingen (inkomstenbelasting, BTW, douaneheffingen, sociale premies e.d.).
Aangezien de commerciële productie van het project naar verwachting eind juni dit jaar zal starten blijkens informatie verstrekt aan het Mongoolse parlement en er daarom nog geen dividenden zullen zijn uitgekeerd, is er nog geen sprake van misgelopen inkomsten. Als er geen dividenduitkeringen plaatsvinden vóór 2014, zal er vanuit verdragsperspectief geen nultarief van toepassing zijn op dividenduitkeringen vanaf 2014, omdat vanaf dat jaar het verdrag niet meer van toepassing is. Ik laat daarbij eventuele afspraken in genoemde investeringsovereenkomst over een nultarief tussen de Mongoolse regering en Oyu Tolgoi voor de gehele looptijd van het project, waarop ik geen invloed kan uitoefenen, buiten beschouwing.
In dit verband verwijs ik nog naar de voorbeeldberekening van het belastingverlies, zoals gemaakt door het Mongoolse ministerie van Financiën en zoals opgenomen in de antwoorden op Kamervragen van het lid Groot over Mongolië (Aanhangsel Handelingen II, 2012/13, nr. 1677, slot antwoord 3, blz. 2/3), met mijn reactie daarop. Ook wordt nog eens benadrukt dat blijkens een IMF-studie uit 2010 de Mongoolse overheid een heel goede investeringsovereenkomst heeft gesloten met Oyu Tolgoi. Ik verwijs hiervoor naar antwoord 1 op uw Kamervragen over Mongolië (Aanhangsel Handelingen II, 2012/13, nr. 1676, blz. 1/2).
Wat de vraag betreft of het klopt dat het belastingverdrag met Mongolië de mogelijkheid bood aan buitenlandse multinationals om via een in Nederland geregistreerde brievenbusconstructie Mongoolse belastingen te ontduiken, merk ik het volgende op.
Zoals ik heb vermeld in antwoord 5 op de genoemde Kamervragen van het lid Groot, heb ik bij verschillende gelegenheden duidelijk gemaakt dat ik mij ervan bewust ben dat vragen worden gesteld bij de mogelijkheden voor in Nederland gevestigde vennootschappen om gebruik te maken van verdragen. Ik heb daarbij ook duidelijk gemaakt dat dit in eerste instantie een zaak is van onze verdragspartner, die binnen de grenzen van het verdrag zelf beslist over al dan niet terugtreden bij de uitoefening van zijn heffingsrechten. Daarnaast heb ik duidelijk gemaakt dat Nederland altijd bereid is gerichte en proportionele antimisbruikbepalingen in verdragen op te nemen. Daarom had ik in eerste instantie onder meer Mongolië aangeboden om in het verdrag een antimisbruikbepaling op te nemen en later daarnaast een verdragstarief van 5% voor deelnemingsdividenden geaccepteerd.
Verder wijs ik er nog eens op dat de mogelijkheid om gebruik te maken van belastingverdragen waarin een nultarief voor deelnemingsdividenden is opgenomen, samenhangt met het zogenoemde klassieke stelsel, waarbij dezelfde winst zowel bij de vennootschap (via winstbelasting) als bij de aandeelhouder (via bronheffing) wordt belast. Hierdoor ontstaat voor ondernemingen economisch dubbele belasting, die als problematisch wordt ervaren. Dat is ook de reden waarom Nederland in zijn nationale wetgeving al sinds jaar en dag een deelnemingsvrijstelling kent, die overigens steeds meer landen in hun wetgeving hebben opgenomen, en een nultarief voor deelnemingsdividenden ook deel uitmaakt van het met de Kamer afgestemde verdragsbeleid.
Zoals met de Kamer afgesproken, wordt op dit uitgangspunt inbreuk gemaakt door ontwikkelingslanden ruimte te geven voor heffing van bronbelasting om zo inkomsten te genereren voor de ontwikkeling van hun land, die via aangiftebelastingen vaak moeizamer zijn te genereren.
U wilt opnieuw een belastingverdrag met Mongolië afsluiten; kunt u aangeven wat de eisen van Mongolië zijn waaraan Nederland moet voldoen alvorens Mongolië bereid is opnieuw met Nederland te onderhandelen? Vindt u deze eisen redelijk? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven waar u bereid bent Mongolië in zijn eisen tegemoet te komen? Wat betekent dit voor de Nederlandse belastingverdragen met andere landen?
Het feit dat Mongolië het verdrag met Nederland heeft opgezegd, wil niet zeggen dat Mongolië niet meer bereid zou zijn een nieuw verdrag te sluiten. Mongolië heeft zich reeds bij de definitieve aankondiging van de opzegging bereid verklaard om met Nederland te onderhandelen over een geheel nieuw verdrag, zoals de Mongoolse viceminister van Financiën nog eens heeft bevestigd in zijn laatste brief. De reden waarom nu nog niet kan worden onderhandeld, ook niet met andere landen, is tweeërlei. Enerzijds wenst Mongolië zijn nationale belastingwetgeving te moderniseren, aangezien deze niet meer spoort met zijn huidige economische belangen, en anderzijds wil het zijn modelbelastingverdrag ontwikkelen op basis van het modelverdrag, zoals de Verenigde Naties dat hebben geformuleerd, en daarbij rekening houden met de aanbevelingen van het IMF. Men verwacht dat deze activiteiten pas eind dit jaar zullen zijn afgerond, en men ziet daarom geen mogelijkheden om vóór die tijd onderhandelingen te voeren met andere landen, waaronder Nederland. De indruk die in het artikel in de Volkskrant wordt gewekt, namelijk dat Nederland niet welkom zou zijn in Mongolië, beantwoordt dan ook niet aan de werkelijkheid.
Eén van de wensen van Mongolië is vervanging van het nultarief voor deelnemingsdividenden door een tarief van 5%. Nu de Mongoolse wens in het kader van de discussie over een wijzigingsprotocol reeds was geaccepteerd, zal deze wens geen bezwaar voor Nederland hoeven op te leveren, mede gezien de uitgangspunten neergelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 en de motie van de leden Groot en Braakhuis. Met betrekking tot de Mongoolse wensen voor aanpassing van de bronheffingen op interest, royalty’s en technische fees en een heffingsrecht over vermogenswinst op aandelen in onroerendgoedmaatschappijen heb ik Mongolië bij de discussie over een wijzigingsprotocol duidelijk gemaakt dat Nederland deze niet op voorhand zou afwijzen. Nederland zal de uitgangspunten van de genoemde notitie en motie hanteren, op grond waarvan voor bronheffingen meer ruimte mogelijk is. Wanneer met de betrokken landen opnieuw onderhandeld wordt, zullen de genoemde uitgangspunten ook worden gehanteerd.
Het artikel ‘Alleen losers betalen belasting’ |
|
Bram van Ojik (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel en het redactioneel commentaar over belastingontduiking van multinationals, waarin de rol van Nederland wordt belicht en waarin duidelijk wordt dat moeder-dochterconstructies met daarin brievenbusmaatschappijen een essentieel onderdeel vormen in het systeem van belastingontduiking?1
Ja.
Heeft u de indruk dat de naar schatting 24.000 in Nederland gevestigde brievenbusmaatschappijen – die een schakel zijn in de belastingontduiking – zich ook aan de OESO richtlijnen houden (zie het staande beleid, zoals wederom verwoord in de nota «Wat de Wereld Verdient» dat u van in Nederland gevestigde bedrijven verwacht dat zij zich aan de OESO-richtlijnen houden)? Kun u aangeven waar u deze indruk op baseert?
Alom wordt onderkend dat de internationale afstemming van de uiteenlopende nationale fiscale stelsels niet is meegegroeid met de globalisering van het bedrijfsleven, een ontwikkeling die heeft gezorgd voor een exponentiële groei van het aantal internationale financiële transacties. Als gevolg hiervan doen zich situaties voor waarin multinationale ondernemingen te maken hebben met belastingheffing over dezelfde inkomsten door meer dan één overheid, maar ook een toenemend aantal situaties waarin geen of weinig belasting wordt geheven. Bovendien proberen steeds meer bedrijven, mede uit concurrentieoverwegingen, binnen het kader van de onvoldoende afgestemde fiscale stelsels hun belastingafdrachten te optimaliseren. In Nederland gevestigde bijzondere financiële instellingen vervullen daarin een functie. In de brief van de staatssecretaris van Financiën en mijzelf d.d. 30 augustus jl. (kenmerk IFZ/2013/320-U) is daar dieper op ingegaan.
De OESO-richtlijnen doen multinationale ondernemingen aanbevelingen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in het licht van hun specifieke activiteiten en omstandigheden. Hoofdstuk XI van de OESO-richtlijnen stelt onder meer: «In het bijzonder dienen zij (d.w.z. ondernemingen) de belastingwetten en -regelgeving in alle landen waarin zij actief zijn naar de letter en de geest na te leven. Naleving naar de letter en de geest houdt in dat men de intentie van de wetgeving onderkent en volgt.» In hoeverre multinationale ondernemingen die uit oogpunt van het optimaliseren van hun belastingafdrachten bijzondere financiële instellingen in Nederland hebben gevestigd, in voornoemd opzicht voldoende opvolging geven aan deze aanbevelingen is ter beoordeling van de Nationale Contact Punten.
Teneinde de oordeelsvorming door de Nationale Contact Punten te ondersteunen zal ik aan de OESO vragen of de Working Party for Responsible Business Conduct in overleg met het Committee on Fiscal Affairs een nadere duiding kan geven van de OESO-richtlijnen in het geval van fiscale optimalisatie door multinationale ondernemingen.
Heeft u op dit moment voldoende mogelijkheden en middelen om zich adequaat te informeren of in Nederland gevestigde multinationale ondernemingen, inclusief brievenbusmaatschappijen, zich daadwerkelijk aan de OESO-richtlijnen houden? Zo neen, welke stappen zijn daarvoor dan nodig en bent u bereid deze te zetten. Zo ja, kunt u dan aangeven waaruit deze informatie bestaat?
Vragen over de naleving van de OESO-richtlijnen kunnen – onderbouwd – worden voorgelegd aan Nationale Contact Punten. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is er ooit een klacht via het Nationaal Contact Punt (NCP) ingediend tegen een in Nederland gevestigde brievenbusmaatschappij?
Nee. Noch het Nederlandse NCP noch een buitenlands NCP heeft tot nu toe een klacht ontvangen die betrekking heeft op een in Nederland gevestigde bijzondere financiële instelling.
Bent u ermee eens dat het gebrek aan openbaar toegankelijke informatie over de activiteiten en eigendomsstructuur van brievenbusmaatschappijen een obstakel zouden kunnen vormen voor burgers om een NCP klacht in te dienen? Zo neen, waarom niet?
De beantwoording, waarover nog overleg gaande is met Staatssecretaris Weekers, zal zo spoedig mogelijk volgen.
Bent u van mening dat Nederlandse burgers ook tegen een in Nederland gevestigde brievenbusmaatschappij een NCP klacht zou moeten kunnen indienen?
Ja. Het is wel de vraag of het Nederlandse NCP het meest aangewezen zal zijn om de melding in behandeling te nemen. Dit zal onder meer afhankelijk zijn van de wijze waarop beslissingsbevoegdheden omtrent de vennootschap zijn geregeld. Indien het gaat om een bijzondere financiële vennootschap waarover het besluit tot oprichting in het buitenland om fiscale redenen is genomen, of waaraan geld wordt overgemaakt op basis van besluiten van een moederbedrijf dat elders is gevestigd, zal het naar verwachting de voorkeur genieten om de behandeling door te geleiden naar het NCP in het land van het moederbedrijf, ervan uitgaande dat het moederbedrijf in een land is gevestigd dat de OESO-richtlijnen onderschrijft. Indien het betrokken moederbedrijf niet is gevestigd in een land dat de OESO-richtlijnen onderschrijft, lijkt de behandeling van een melding bij het Nederlandse NCP op voorhand niet eenvoudig. Overigens kunnen belanghebbenden zich tot het Nederlandse NCP richten wanneer men duiding wil over een Nederlandse multinational die om fiscale redenen gebruik maakt van een buitenlandse bijzondere financiële instelling.
Bent u bereid om na te gaan wat de obstakels zijn om zo’n klacht in te dienen en voorstellen te doen om deze weg te nemen?
Zie het antwoord op vraag 5.
De exorbitante ontslagvergoedingen van bestuurders in de zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wordt u ook zo moe van al die berichten over oud-bestuurders die vertrekken met exorbitante ontslagvergoedingen?1 2 3
Het is goed dat dit kabinet de Wnt (wet normering topinkomens) per 1 januari 2013 in werking heeft laten treden. Op termijn zal daardoor dit soort casuïstiek niet meer aan de orde kunnen zijn.
Vindt u het wenselijk dat een oud bestuurder van Medisch Centrum Haaglanden een exorbitante ontslagvergoeding van € 200.000 heeft ontvangen? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de Wet normering topinkomens (Wnt) die 1 januari 2013 in werking is getreden, heeft het kabinet de aanvaardbare norm vastgelegd voor vertrekregelingen, namelijk maximaal € 75.000. In de door u aangeduide casus is duidelijk sprake van een overschrijding van die norm. Maar ten tijde van het ontstaan van het recht op die vertrekregeling was de Wnt nog niet van kracht.
Met welke reden heeft het Medisch Centrum Haaglanden geen verklaring gegeven voor deze exorbitante ontslagvergoeding? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ken de reden niet. De regelgeving rond transparantie over bestuurdersinkomens dwingt hen echter wel de ermee gemoeide bedragen te verantwoorden.
Vindt u het verantwoord dat het UMC Radboud € 650.000 heeft betaald aan twee oud-bestuurders die vertrokken zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zorgt u er niet voor dat er strenger opgetreden wordt?
Op deze casus ben ik eerder ingegaan op eerdere vragen van uw kant, zie Aanhangsel 2010, 2012–2013.
Wat is uw reactie op het bericht dat een bestuurder van Zuidzorg voor 7 weken werk een vergoeding heeft ontvangen van € 170.000, waarvan € 57.000 ontslagvergoeding? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie de antwoorden van de staatssecretaris op de vragen van het lid Agema over dit onderwerp (2013Z11284).
Vindt u het normaal dat dergelijke exorbitante bedragen worden afgegeven voor 7 weken werk? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben deze oud- bestuurders naar uw mening prestaties geleverd die deze exorbitante ontslagvergoeding rechtvaardigen? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u deze ontslagvergoeding terugvorderen?
Zie het antwoord op vraag 1. Zie verder het antwoord van de staatssecretaris op de vragen van het lid Agema over dit onderwerp (2013Z11284).
Met welke reden keurt u het goed dat bestuurders zichzelf verrijken met tonnen geld, terwijl er fors wordt bezuinigd op de langdurige zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik keur dat in het geheel niet goed, in tegendeel. Bestuurders dienen zich per 1 januari jl. aan de Wnt te houden. Zie ook de antwoorden van de staatssecretaris op vragen 4 en 5 van het lid Agema (2013Z11284).
Vindt u het verantwoord dat zorgaanbieders tonnen geven aan bestuurders en dit geld niet bestemmen aan de zorg voor patiënten en personeel? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat dit geld teruggevorderd wordt en aan de zorg wordt teruggegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen dat in het kader van kostenbesparende maatregelen in de zorg u zorgverleners vraagt een deel van hun salaris in te leveren maar de bestuurders buiten beschouwing laat? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uw suggestie dat de inkomens van bestuurders buiten beschouwing worden gelaten, is een onjuiste. De inwerkingtreding van de Wnt normeert hun inkomen en in het regeerakkoord is zelfs nog een aanscherping van de Wnt opgenomen.
Wilt u een overzicht sturen van alle exorbitante ontslagvergoedingen, bonussen, salarissen en tegemoetkomingen voor bolides van bestuurders in de zorg van de afgelopen jaren? Zo nee, waarom niet?
VWS heeft de transparantie op dit vlak geregeld waardoor al deze gegevens in de jaarverslagen moeten worden verantwoord. Al deze jaarverslagen zijn voor eenieder toegankelijk gemaakt via de website www.jaarverslagenzorg.nl. Verder stuurt VWS ieder jaar een rapportage over de inkomens van de zorgbestuurders naar de Kamer gebaseerd op de jaarverslagen van het jaar daarvoor.
Bent u bereid de Wet Normering Topinkomens zodanig aan te scherpen dat met terugwerkende kracht deze exorbitante tegemoetkomingen kunnen worden teruggevorderd? Zo neen, waarom niet?
De voornemens ten aanzien van de aanscherping van de WNT zijn in het regeerakkoord opgenomen. De door u geuite wens is juridisch onuitvoerbaar, want strijdig met de beginselen van behoorlijk bestuur.
De ongewogen kapitaalratio |
|
Henk Nijboer (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de wetenschappelijke literatuur die de tekortkomingen van risicogewogen kapitaalratio’s benadrukt?1
Ja.
Klopt het dat er verschillen bestaan in de berekening van risicogewogen kapitaalratio’s tussen verschillende landen?2 Ziet u het gevaar dat deze verschillen de mogelijke functionaliteit van Bazel III beperken?
Onder bepaalde voorwaarden (zo is onder meer toestemming van de toezichthouder vereist) is het banken toegestaan gebruik te maken van interne modellen voor het berekenen van risicogewogen activa ten behoeve van de kapitaaleisen. Verschillen in bijvoorbeeld aannames die banken hierbij hanteren voor het bepalen van de kans op wanbetaling, kunnen leiden tot variatie in de risicogewogen activa die banken voor bepaalde typen activa berekenen.
Voor het toestaan van eigen berekeningen bestaan goede argumenten. Zo kan de accuraatheid van de berekening worden vergroot omdat banken rekening kunnen houden met de specifieke aard van de betreffende activa en de lokale omstandigheden. Ook kan deze aanpak een positieve bijdrage leveren aan de financiële stabiliteit, door het voorkomen van kuddegedrag dat kan optreden wanneer risico’s door alle banken op dezelfde manieren zouden worden gemeten. Dit laatste zou kunnen leiden tot het in buitensporige mate aanhouden of juist vermijden van bepaalde activa.
Aan het toestaan van eigen berekeningen door banken zitten vanzelfsprekend ook (potentiële) nadelen. Zo verhoogt het toestaan van eigen berekeningen de complexiteit van de afspraken ten opzichte van standaard risicogewichten. Ook kan er een prikkel van uitgaan om risicogewichten zo laag mogelijk vast te stellen om zo kostbaar kapitaal vrij te spelen. Daarom doen zowel de Europese Bankenautoriteit (EBA) als het Bazels Comité op dit moment al enige tijd onderzoek naar de oorzaken van verschillen in RWA en beleidsopties om ongewenste verschillen te beperken (zie het antwoord op vraag 3 hieronder). Hierbij wordt ook gekeken naar verschillen in berekeningen die het gevolg zijn van beleid van toezichthouders in verschillende jurisdicties. Meer informatie over dit onderwerp kunt u vinden in §3 van de nota «risicogewogen kapitaaleisen en de rol van externe ratings», die ik u gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen doe toekomen.
Worden in Europees verband stappen ondernomen om verschillen in de berekening van risicogewogen activa tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, bent u bereid dit onderwerp op de Europese agenda te zetten?
De afgelopen jaren zijn in Europees en internationaal verband meerdere onderzoeken gedaan naar de aard van de verschillen in de berekeningen van risicogewogen activa, onder meer door het Bazels Comité3 en de EBA4. Naar aanleiding van de resultaten uit deze onderzoeken zijn vervolgonderzoeken aangekondigd naar de berekening van risicogewichten in het bankenboek. De uitkomsten hiervan worden deze zomer verwacht. Deze onderzoeken zijn zeer belangrijk omdat hierdoor meer zicht komt op verschillen in berekeningen van risicogewogen activa tussen banken, inclusief de beschikbare beleidsopties om deze te kunnen verkleinen wanneer deze verschillen niet het gevolg zijn van legitieme verschillen tussen banken zoals bijvoorbeeld uiteenlopende bedrijfsmodellen. De voornoemde nota «risicogewogen kapitaaleisen en de rol van externe ratings» gaat nader op deze onderzoeken in (§3).
Bent u het, gelet op de beperkingen van risicogewogen kapitaalratio’s, er mee eens dat de introductie van een bindende minimumdrempel voor de niet-risicogewogen leverage ratio essentieel is om tot een stabielere financiële sector te komen, zeker ook gezien de inzichten van de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel, dat op kritieke momenten vooral naar de leverage ratio’s van banken werd gekeken om de solvabiliteit van een bank te beoordelen?
De niet-risicogewogen leverage ratio vormt een belangrijke aanvulling op de risicogewogen kapitaaleisen gegeven de hierboven geschetste nadelen van de risicogewogen kapitaalratio’s. De leverage ratio komt tegemoet aan het risico met betrekking tot risicogewogen kapitaaleisen dat banken daarbij hun kapitaal te laag zouden kunnen vaststellen. Met de introductie van de leverage ratio moeten banken altijd een minimum percentage kapitaal aanhouden tegenover alle activa die ze op de balans hebben staan, ongeacht de risicoweging van hun activa. De leverage ratio dient derhalve als veiligheidsklep ten opzichte van de risicogewogen kapitaaleisen. Het voordeel van de leverage ratio is daarbij zijn eenvoud.
Het nadeel van de leverage ratio is het gebrek aan risicogevoeligheid. Indien de kapitaaleis niet voldoende meebeweegt met de mate van risico in een lening, geeft dat banken een prikkel om minder leningen met lage risico’s en bijbehorende lage rendementen te verstrekken. Met hetzelfde kapitaalbeslag kunnen banken immers leningen uitzetten met hogere rendementen en bijbehorende hogere risico’s. Op termijn kan dat leiden tot een hogere mate van kredietrisico op de bankbalansen en in de bancaire sector als geheel.
Gegeven de voor- en nadelen aan beide ratio’s steunt Nederland de combinatie die Bazel voorstelt van zowel een risicogewogen kapitaaleis als een leverage ratio, aangevuld met streng toezicht op interne modellen en meer transparantie over de berekeningswijzen die interne modellen hanteren (zie ook de voornoemde nota «risicogewogen kapitaaleisen en de rol van externe ratings»).
Klopt het dat de leverage ratio vanaf de jaren tachtig voor het Nederlandse bankwezen trendmatig is gedaald? Wat is de verklaring hiervoor en kan hier een overzicht van worden gegeven?
Hieronder is in figuur 1 op basis van data van de OESO de leverage ratio voor het Nederlandse bankwezen weergegeven voor de periode 1980–2009. Daaruit valt over deze periode genomen geen trendmatige daling van de leverage ratio af te leiden5. Over de hele periode lag de leverage ratio voor het Nederlandse bankwezen gemiddeld rond de 3,7%. Wel is een duidelijke daling zichtbaar vanaf midden jaren 90 tot 2005. Vanaf 2005 stijgt de leverage ratio voor het Nederlandse bankenwezen weer, met uitzondering voor 2008. De scherpe daling die daar zichtbaar is, is het gevolg van de verliezen die banken als gevolg van de financiële crisis moesten nemen.
Hoewel er geen eenduidige verklaring voor de daling over de periode 1995–2005 is, heeft wel een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden die mogelijk hebben bijgedragen aan de daling. Zo heeft de kapitaalmarkt zich de afgelopen decennia sterk ontwikkeld waardoor het voor banken makkelijker is geworden om toegang te krijgen tot vreemd vermogen. Ook kan een verklaring gevonden worden in de gevoerde bedrijfsvoering door banken. De genoemde periode kenmerkte zich door een bedrijfsvoering die erop gefocust was om hoge rendementen te behalen op het eigen vermogen, en hoge dividenden te kunnen uitkeren. Het aanhouden van minder kapitaal, wat de leverage ratio ceteris paribus doet dalen, kan hier aan bijdragen.
Figuur 1: Leverage ratio NL bankwezen 1980–2009
Bron: OECD statistiek
Klopt het dat de Capital Requirements Directive (CRD IV), in tegenstelling tot Bazel III, nog geen minimumdrempel voor de leverage ratio noemt en dat pas eind 2016 door de European Banking Authority (EBA) wordt gekeken of een ratio van 3% een adequaat niveau is?3 Bent u het er mee eens dat er snel duidelijkheid moet zijn voor banken over wanneer zij aan welke minimumdrempel moeten voldoen? Zo ja, wordt actie ondernomen om deze onduidelijkheid over de introductie van een minimumdrempel weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er in de CRD IV nog geen minimumdrempel is opgenomen voor de leverage ratio. De leverage ratio is een nieuw instrument in CRD IV en er is tijd nodig om deze zorgvuldig te definiëren voordat zij als een definitieve eis wordt opgelegd aan banken.
De 3% leverage ratio in Bazel 3 is overigens ook een voorlopige afspraak. Vanaf 1 januari 2014 wordt een observatieperiode ingesteld om de leverage ratio, op basis van de rapportage van banken aan de toezichthouders, te monitoren. Naar aanleiding van deze observatieperiode zal het Bazels Comité een definitief voorstel doen over de vormgeving en de hoogte van deze ratio, die vanaf 1 januari 2018 verplicht zal worden. Daarnaast is met Bazel 3 de afspraak gemaakt dat de leverage ratio vanaf 2015 openbaar moet worden gemaakt door banken om marktdiscipline te bewerkstelligen.
Tegelijkertijd zal de EBA ook de consequenties van leverage ratio op verschillende bedrijfsmodellen van banken onderzoeken, met name voor banken met minder risicovolle activa zoals banken die leningen bieden aan locale overheden of de publieke sector.
Naar aanleiding van de uitkomsten van de rapportages en de input van de EBA zal de Europese Commissie voor 31 december 2016 een rapport opstellen, met als doel ook een definitief voorstel met betrekking tot de vormgeving van de leverage ratio te kunnen doen. Dit voorstel zal met de Europese Raad van Ministers en het Europees Parlement worden besproken. De Europese Commissie streeft ernaar om de verplichte leverage ratio dan per 1 januari 2018 in Europa te kunnen introduceren, conform de planning van het Bazels Comité.
Klopt het dat er verschillen zijn in boekhoudregels tussen de Verenigde Staten (US GAAP) en Europa (IFRS) met betrekking tot de activa van banken, bijvoorbeeld voor de waardering van derivaten? Welke impact hebben deze verschillen in boekhoudregels op de bepaling van de leverage ratio in de Verenigde Staten en in de eurozone? In hoeverre is het, gelet op de risico’s, verstandig om bij de berekening van de leverage ratio derivaten mee te tellen als activa?
Het klopt dat er verschillen zijn in boekhoudregels tussen US Gaap en IFRS met betrekking tot activa van banken en het belangrijkste verschil is hierbij inderdaad de wijze van verwerking van derivaten. Zowel onder US Gaap als onder IFRS dienen derivaten op marktwaarde te worden gewaardeerd en als activa op de balans erkend te worden. Het verschil zit hem erin dat onder US Gaap aan elkaar gekoppelde financiële transacties eerder gesaldeerd mogen worden dan onder IFRS. Dit betekent dat een bankbalans onder IFRS in totaal meer activa en passiva bevat dan een bankbalans onder US Gaap, waardoor de leverage ratio onder IFRS lager is dan onder US Gaap, en dus eerder «bijt».
Om de leverage ratio tussen banken die rapporteren onder US Gaap versus IFRS toch vergelijkbaar te maken, overweegt het Bazel Comité om een prudentieel filter toe te passen waarbij geregeld wordt dat voor de berekening van de leverage ratio alle banken onder dezelfde omstandigheden hun financiële transacties salderen. Minimaal zal duidelijk moeten zijn hoe verschillen tussen US Gaap en IFRS zoveel mogelijk worden ondervangen, voordat definitieve afspraken worden gemaakt over de leverage ratio.
Het artikel ’Schuld Aruba enorm’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel »Schuld Aruba enorm»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de tekorten in Aruba gedekt worden door de obligatieleningen met als gevolg dat de totale schuld telkens groter wordt en uitkomt op 71,2%?
Ik heb kennis genomen van de analyse van de Centrale Bank van Aruba, waarin de overheidsschuld voor 2013 wordt gesteld op 71,2%. Op basis van de stukken is de ontwikkeling van de financiën van Aruba zorgelijk. Ik heb recent op Aruba gesproken met de minister-president van Aruba over de financiën. In dat gesprek is mij duidelijk geworden dat Aruba beleid voert ter versterking van de economie, ook ten dienste van haar burgers en tegelijkertijd de risico's onderkent. Die inschattingen en afwegingen zijn ook voorbehouden aan de regering.
Het land Aruba geniet een autonome status en er is geen onafhankelijke toezichthouder op basis van een consensus rijkswet. De waarborgen voor goed financieel beheer liggen dan ook besloten in het openbaar bestuur van Aruba, met instellingen als de Centrale Bank, de Algemene Rekenkamer, de Raad van Advies en niet in de laatste plaats de Staten van Aruba.
In hoeverre voldoet Aruba momenteel aan de voorwaarden op basis van in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria voor houdbare overheidsfinanciën?
In het recent gesloten protocol is opgenomen dat Nederland de mogelijkheden voor inschrijving op een openbare aanbieding van een obligatielening van het Land Aruba zal beoordelen aan de hand van in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingcapaciteit. Nederland behoudt zich het recht voor niet in te schrijven indien Aruba niet voldoet aan de criteria. Tot op heden is er nog geen aanvraag door Aruba gedaan en heeft er dus ook geen toetsing plaats gevonden. De exacte uitwerking van dit protocol moet overigens nog plaatsvinden alvorens daadwerkelijk een eerste verzoek ter beoordeling kan worden aangenomen tot inschrijving op een openbare aanbieding van een obligatielening van het land Aruba.
Waarom heeft de Nederlandse regering zich ingeschreven voor obligatieleningen ten behoeve van de Arubaanse staatsschuld, terwijl nu blijkt dat zij zich hiermee alleen dieper in de schulden werkt?
Nederland heeft in de afgelopen 20 jaar niet ingeschreven op obligatieleningen van Aruba ten behoeve van de Arubaanse staatsschuld. Met Aruba is in 2011 afgesproken dat de mogelijkheden tot een lopende inschrijving zouden worden onderzocht. Het recent gesloten protocol is een herbevestiging van deze afspraak. Op dit moment is niet bekend wanneer Aruba een verzoek gaat doen aan Nederland voor inschrijving op een openbare obligatielening van Aruba. Aruba maakt daar zelf beleidsmatige financieringskeuzes in.
De regering van Aruba heeft recent wel een verzoek ingediend voor het aangaan van een reguliere buitenlandse lening op de kapitaalmarkt. Dit verzoek vergt nog besluitvorming in de Rijksministerraad op basis van artikel 29 van het Statuut.
Deelt u de mening dat Nederland zich niet moet inschrijven voor deze obligatieleningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat, zolang artikel 43 lid 2 van het Statuut, de waarborgfunctie, van kracht is en het Koninkrijk eindverantwoordelijk is, dit betekent dat uiteindelijk Nederland financieel eindverantwoordelijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee, indien Aruba onverhoopt in financiële problemen komt, zal de regering van Aruba haar verantwoordelijkheid moeten nemen door besparingen te realiseren en hervormingsmaatregelen te treffen.
De mensenrechtennota |
|
Harry van Bommel , Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wanneer komt de mensenrechtennota, die voor 31 mei was toegezegd, naar de Kamer?
De mensenrechtenbrief wordt direct nadat de Ministerraad deze heeft goedgekeurd aan de Kamer aangeboden. Toezending van de brief voor 31 mei is overigens niet aan de Kamer toegezegd.
Klopt het dat de oude mensenrechtennota gewoon nog uitgangspunt van beleid is? Zo nee, wat is dan het uitgangspunt van beleid?
In de brief zal worden aangegeven waar sprake is van continuïteit en waar nieuwe accenten worden gezet.
Hoeveel geld is er uitgegeven via het mensenrechtenfonds sinds het aantreden van het nieuwe kabinet, zonder een mensenrechtennota van een nieuw kabinet?
Sinds het aantreden van het nieuwe kabinet zijn lopende verplichtingen uit het mensenrechtenfonds nagekomen.
Kunt u deze vragen voor donderdag 6 juni beantwoorden?
De vragen zijn heden, op 6 juni, beantwoord.
Het voornemen in Amsterdam om leden van bestuurscommissies exorbitante beloningen te geven |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bereid afstand te nemen van het voornemen van de gemeente Amsterdam om leden van bestuurscommissies per vergadering 1.373 tot 1.555 euro te geven?1
Ja. Naar aanleiding van de berichtgeving in de media over de voornemens ter zake, treed ik in overleg met de gemeente. Ik zal u van de uitkomsten hiervan berichten.
Waarom heeft de gemeenten Amsterdam de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN) ingehuurd om dit exorbitante bedrag vast te stellen?
Het is aan de gemeente Amsterdam om te bepalen of en door wie zij zich laat adviseren.
Hoeveel heeft dit omvangrijke onderzoek door de AWVN in totaal gekost?
De kosten van het advies zijn mij niet bekend, maar ook dit is een Amsterdamse aangelegenheid.
Hoe verhoudt het voornemen van de gemeente Amsterdam om leden van bestuurscommissies per vergadering 1.373 tot 1.555 euro te geven zich tot de bezuinigingen die de gemeente moet doorvoeren op sociaal beleid?
Ik kan niet in die afweging treden. Ook dit is een zaak voor de lokale politiek, met inachtneming van het wettelijk kader.
In hoeverre voldoen de plannen van de gemeente Amsterdam voor de instelling van bestuurscommissies aan de nieuwe wet waarin de mogelijkheid tot instelling van deelraden (stadsdelen) is afgeschaft?
Het instellen van bestuurscommissies berust op artikel 83 Gemeentewet. De besluitvorming van de gemeente Amsterdam is echter nog niet afgerond. De regeling van de rechtspositie is een wezenlijk onderdeel van de totale besluitvorming, zodat nog geen finaal oordeel kan worden geveld. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Grondwaterzuiveringsinstallaties bij boeren |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Zuiveringsinstallatie bij boer ontaardt in financiële strop»?1
Ja.
Klopt het dat boeren met grondwaterzuiveringsinstallaties geen kant meer op kunnen met het overblijvende spoelwater (het brijn) als gevolg van de strikte milieuregels in het nieuwe Activiteitenbesluit en dat ontheffingen voor het lozen ervan nog maar zelden worden gegeven? Zo ja, kunt u aangeven tegen welke regels boeren specifiek aanlopen en waarom er op basis van deze regels geen ontheffingen worden gegeven?
Nee, de eisen die zijn opgenomen in het gewijzigde Activiteitenbesluit milieubeheer voor het lozen van brijn zijn niet strenger dan de eisen die waren opgenomen in het Lozingenbesluit bodembescherming.
Artikel 6.24o Activiteitenbesluit milieubeheer voorziet in een overgangsregeling voor het lozen van brijn in de bodem tot 1 juli 2022 voor glastuinbouwbedrijven die een ontheffing hebben op grond van het Lozingenbesluit bodembescherming en een gietwatervoorziening hebben van ten minste 500 m3.
Bovendien biedt het Activiteitenbesluit milieubeheer in artikel 2.2, derde lid, de mogelijkheid om brijnlozingen in de bodem bij maatwerkvoorschrift toe te staan.
Daarnaast is het lozen van brijn op het oppervlaktewater toegestaan als het gehalte van chloride, ijzer en organische stof hierin onder de drempelwaarde blijft (artikel 3.90) en is voorzien in de mogelijkheid om via maatwerkvoorschriften of via een verordening de drempelwaarde voor de gehaltes van chloride, ijzer en organische stof te versoepelen.
Het bevoegd gezag heeft ook de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift of gemeentelijke verordening lozen op een vuilwaterriool toe te staan. Er zijn dus diverse mogelijkheden voor het bevoegd gezag om per individueel geval van de generieke eisen te versoepelen.
Klopt het dat afvoeren als chemisch afval de enige kostbare optie is, die de investering in de zuiveringsinstallatie volledig teniet doet? Zo ja, deelt u de opvatting dat dit geen wenselijke ontwikkeling is aangezien bedrijven op die manier op slot gaan omdat het afvoeren van brijn een veel te kostbare zaak wordt?
Brijn valt in de categorie bedrijfsafval. Er zijn meerdere opties om brijn te lozen (zie antwoord op vraag 2). Het afvoeren van brijn als bedrijfsafval komt pas in beeld op het moment dat deze opties geen soulaas bieden.
Bent u bereid om de in het Activiteitenbesluit genoemde eisen voor lozingen in oppervlaktewater wat betreft de toegestane hoeveelheid chloride en ijzer aan te passen zodat het makkelijk wordt om een ontheffing te verlenen voor het lozen van brijn? Zo nee, welke acties kunt u wel nemen die ervoor zorgen dat afvoeren van brijn als chemisch afval niet de enige optie is voor de boeren?
Ik acht het – gezien het bovenstaande – niet nodig om het Activiteitenbesluit milieubeheer op dit punt aan te passen. Het besluit biedt het bevoegd gezag ruime mogelijkheden om binnen de geëigende kaders bij maatwerkvoorschrift de lozingsmogelijkheden per individueel geval te verruimen.
Nederlandstalige beleidsplannen die niet vertaald worden voor Bonaire, St Eustatius en Saba |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het waar dat het recent aan de Kamer verstuurde Natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland alleen in het Nederlands is verschenen en niet in de andere talen die op de BES-eilanden gesproken worden (Engels en Papiaments)?
Het Natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland zal medio augustus in het Engels verschijnen. Het Ministerie van Economische Zaken zal geen Papiamentstalige versie van het Natuurbeleidplan uitbrengen.
Waarom is er niet voor gekozen om het plan in de lokaal gesproken talen te vertalen, zodat bewoners en natuurbeheerders het ook kunnen lezen?
Er is om die reden voor gekozen het plan in het Engels te vertalen. Overigens is tijdens het afstemmingsproces ook met een Engelstalige versie gewerkt.
Bent u bereid om het Natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland op korte termijn te laten vertalen, zodat de bewoners en natuurbeheerders er kennis van kunnen nemen voordat de parlementaire behandeling plaatsvindt?
Zie vraag 1. De parlementaire behandeling is voorzien na het zomerreces.
Worden andere beleidsplannen die door de vakministers gemaakt worden voor de BES-eilanden, standaard vertaald in Engels/Papiaments? Zo nee, kunt u aangeven waarom dat niet het geval is?
In de Invoeringswet Bonaire, Sint Eustatius en Saba (I-BES) staan regels over het gebruik van Papiaments op Bonaire en Engels op Eustatius en Saba. Dat betreft uitsluitend de communicatie, zowel schriftelijk als mondeling tussen de eilandbewoners en de bestuursorganen, de eilandsraad, de rijksvertegenwoordiger en de personen die werkzaam zijn in de openbare lichamen onder verantwoordelijkheid van de centrale overheid.
In het onderling schriftelijk verkeer maken de bestuursorganen alleen gebruik van het Nederlands (artikel 4f). daarvan mag worden afgeweken als het doelmatiger is in het Papiaments of Engels te communiceren en de belangen van derden daardoor niet worden geschaad.
Er bestaat dus geen wettelijke verplichting dat beleidsplannen die gelden voor Caribisch Nederland in het Engels of Papiaments moeten worden vertaald. Ieder beleidsdepartement dient afzonderlijk die afweging te maken.
Zijn de publicaties van bijvoorbeeld andere Nederlandse overheidsinstanties, Planbureaus, de rechtspraak en hoge colleges van staat als de nationale Ombudsman, naar uw mening voldoende toegankelijk voor inwoners van Bonaire, St. Eustatius en Saba?
Zie antwoord vraag 4.
Het ontslag van de top van de KLM Flight Academy |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het ontslag van de top van de KLM Flight Academy?1
Ja. De ILT heeft een rol bij de vergunningverlening voor de KLM Flight Academy (oftewel de Koninklijke Luchtvaartschool, de KLS) en het toezicht op het voldoen aan de regelgeving met betrekking tot de organisatie en de eisen voor de opleiding tot piloot. Derhalve heeft de ILT een brief ontvangen van de KLM waarin is aangegeven dat in verband met een intern onderzoek de directeur tijdelijk een stap terug heeft gedaan. Tevens wordt het verzoek gedaan tot acceptatie van een tijdelijke directeur.
Welke problemen spelen er precies op de Flight Academy?
In de brief van KLM aan ILT is aangegeven dat er een onderzoek gaat plaatsvinden naar de interne organisatie. Daarbij zal gekeken worden naar de veiligheidscultuur, en de financiën. Aanleiding voor dit onderzoek zijn de twee ongelukken die zich vorig jaar in Amerika hebben voorgedaan en waarbij een leerling en twee instructeurs zijn omgekomen.
Wanneer is het onderzoek naar de veiligheidscultuur afgerond?
De KLM heeft aangegeven dat het onderzoek naar verwachting eind juli zal zijn afgerond.
Klopt het dat de problemen met de veiligheidscultuur niet alleen in de Verenigde Staten bestaan, maar ook in Nederland?
Of er problemen zijn met de veiligheidscultuur bij de KLM Flight Academy in Nederland is nog niet duidelijk. Dit is een van de aspecten die door KLM in het interne onderzoek bij de KLS zal worden meegenomen. Of er problemen zijn met de veiligheidscultuur in Amerika is aan de Amerikaanse autoriteiten om dat te beoordelen. De KLS huurt ten behoeve van haar opleiding instructeurs en vliegtuigen van de Amerikaanse vliegschool in die onder verantwoordelijkheid van de Amerikaanse autoriteiten opereert. De KLS hanteert bij het inhuren van toestellen en instructeurs de Europese richtlijnen op dit gebied.
Welke aanvullende acties gaan de KLM Flight Academy, KLM en u ondernemen om hierin verbetering te krijgen?
Het is de verantwoordelijkheid van de KLM en KLS om de veiligheid binnen de organisatie en bij het uitvoeren van haar activiteiten te borgen. Welke en indien nodig bevonden aanvullende acties daartoe zullen worden ingezet door de KLM flight Academy en KLM kan pas worden bepaald nadat het interne onderzoek is afgerond. Of er vanuit de ILT nog aanvullende acties nodig zijn kan ook pas worden beoordeeld op basis van de resultaten van het interne onderzoek en het onderzoek van de National Transportation Safety Board (NTSB, de Amerikaanse Onderzoeksraad Voor de Veiligheid, OVV). Daarbij vormt de van toepassing zijnde regelgeving met betrekking tot de organisatie en de eisen voor de opleiding tot piloot het kader.
Het bericht dat twee directieleden van Bureau Financieel Toezicht zijn opgestapt |
|
Jan de Wit |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat twee directieleden van het Bureau Financieel Toezicht zijn opgestapt?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het dat er een verschil van inzicht is ontstaat tussen deze twee directieleden? Zo ja, wat hield dit verschil van inzicht precies in en hoe heeft dit kunnen ontstaan?
Er is een verschil van inzicht ontstaan tussen de twee oud-directieleden over de te volgen koers van het Bureau Financieel Toezicht (hierna: het Bureau). Met de inwerkingtreding van gewijzigde Wet op het notarisambt op 1 januari 2013 is de toezichtstaak van het Bureau uitgebreid van alleen financieel toezicht naar integraal toezicht op het notariaat. Om de efficiency en slagvaardigheid te vergroten is gekozen voor één algemeen directeur, die de organisatie snel en direct kan aansturen. De directeuren waren het niet eens over de nieuwe werkwijze.
Hoe wordt het toezicht op dit moment uitgevoerd? Hoe en wanneer worden de toezichttaken weer uitgevoerd?
Het Bureau vervult de volgende wettelijke toezichtstaken: het integrale toezicht op notarissen en het financiële toezicht op gerechtsdeurwaarders. Voorts is het Bureau toezichthouder op de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme door (toegevoegd of kandidaat-) notarissen, advocaten, accountants, belastingadviseurs en administratiekantoren. Door het aanpassen van de directiestructuur wijzigen deze wettelijke toezichtstaken niet; deze zijn en worden onverminderd vervuld. Het bestuur van het Bureau heeft een interim-directeur aangesteld. Beide oud-directeuren vervullen op verzoek van het bestuur een adviseursrol vanwege hun expertise op het toezichtsterrein. Zij adviseren het bestuur over inhoudelijke kwesties, niet over de organisatievorm, en vervullen geen managementtaken meer.
Wat betekent dit verschil van inzicht en het aftreden van deze twee directieleden voor de manier waarop het toezicht nu wordt uitgevoerd en ingericht en waarop dit in de toekomst zal gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan hun nieuwe rol als adviseur van het bestuur samengaan met het verschil van inzicht?
Zie antwoord vraag 3.
De ontwikkeling en de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse havens |
|
Albert de Vries (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) naar de positie van de havens van Rotterdam en Amsterdam?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het OESO-onderzoek als het gaat om de internationale concurrentiepositie van de havens van Rotterdam en Amsterdam?
Het onderzoek van de OESO waaraan u refereert is één van de casestudies naar de relatie tussen haven en stad in een breder internationaal onderzoek. Verschillende casestudies moeten nog worden afgerond. In het najaar verschijnt een vergelijkende rapportage op basis van de verschillende deelstudies, die in september in Rotterdam gepresenteerd zal worden.
De OESO geeft in de deelstudie geen conclusies ten aanzien van de internationale concurrentiepositie van de havens van Rotterdam en Amsterdam. Wel doet zij aanbevelingen over hoe de baten van de havens – die tot ver in het Europese achterland reiken – en de (milieu)lasten van de havens – die meer lokaal neerslaan – beter met elkaar in balans kunnen worden gebracht. Daarbij richt de OESO zich tot overheden op Europees, nationaal en decentraal niveau. Veel van de aanbevelingen worden onderschreven en opgepakt.
Wat is uw reactie op de bevindingen en aanbevelingen in het OESO-onderzoek als het gaat om het creëren van een aantrekkelijker vestigingsklimaat zodat Rotterdam ook een wereldcentrum kan worden op het gebied van niet direct havengerelateerde maritieme dienstverlening?
In de rapportage van de OESO wordt voornamelijk gedoeld op het aantrekken van maritieme hoofdkantoren, verzekeraars, juridische en financiële dienstverleners en consultancy gericht op de maritieme sector. De uitdaging om meer hoofdkantoren en maritiem gerelateerde dienstverlening naar Nederland te halen en het vestigingsklimaat te versterken wordt door dit kabinet en door decentrale overheden onderschreven. Het kabinet spant zich in om buitenlandse investeringen naar Nederland te halen via het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). NFIA heeft alleen al in 2012 33 buitenlandse hoofdkantoren aangetrokken. De nabijheid van de Rotterdamse haven is daarbij regelmatig een doorslaggevende factor voor buitenlandse bedrijven om zich in Nederland te vestigen. Het kabinet spant zich daarnaast maximaal in voor een uitstekend vestigingsklimaat, zowel in Rotterdam als in heel Nederland.
Het kabinet neemt deze uitdaging verder mee bij het mainportbeleid en de gebiedsgerichte uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in de gebiedsagenda’s. Ook de gemeente Rotterdam werkt samen met omliggende gemeenten en andere partners aan het verbeteren van het vestigingsklimaat. De Rotterdam Investment Agency richt zich in nauwe samenwerking met de NFIA naast acquisitie op behoud en groei van de bestaande internationale en Rotterdamse bedrijven en het faciliteren bij uitbreidingen in de regio Rotterdam. In 2012 hebben 28 internationale bedrijven voor Rotterdam gekozen. Het onderwerp komt tot slot ook terug in de Rotterdamse havenvisie 2030 waarvan de uitvoering door het havenbedrijf Rotterdam, de gemeente Rotterdam en Deltalinqs samen met de Provincie Zuid-Holland en de Rijksoverheid is opgepakt.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de Nederlandse havenbedrijven van het voorstel van de Europese Commissie om de vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor Nederlandse overheidsbedrijven af te schaffen?2
Op dit moment wordt gewerkt aan een inventarisatie van (ondernemings)-activiteiten van overheden. In dit kader wordt door het Ministerie van Financiën gesproken met ministeries en belanghebbende partijen, zoals zeehavenbedrijven. Het is op dit moment echter nog niet duidelijk hoe de herziening van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsbedrijven wordt vormgegeven. Ik kan daarom nog niet vooruitlopen op de gevolgen hiervan voor de desbetreffende overheidsbedrijven. Dit geldt ook voor de Nederlandse havenbedrijven. Wel is het kabinet van mening dat het level playing field tussen de Europese zeehavens voor Nederland van groot belang is. Het belang van een level playing field is overgebracht aan de Europese Commissie. Er zijn goede redenen om aan te nemen dat de Europese Commissie dit signaal serieus oppakt.
Wat is uw visie op de opvatting dat de Nederlandse havenbedrijven niet concurreren met particuliere ondernemingen in Nederland maar met de zeehavens in andere Europese landen?
Deze opvatting kan in hoofdlijnen worden onderschreven. Zeehavens concurreren voornamelijk met andere zeehavens nationaal en internationaal en vrijwel niet met andere (binnen)havens. Alleen het beheer van het havencomplex te IJmuiden – het voormalige Staatsvissershavenbedrijf – is in particuliere handen maar vooral gericht op het nabijgelegen staalbedrijf Tata Steel en de visafslag. Alle andere Nederlandse zeehavens, waaronder Groningen Seaports, Haven Amsterdam NV, Havenbedrijf Rotterdam NV, Havenschap Moerdijk en Zeeland Seaports zijn volledig in handen van overheden.
Bent u bekend met de uitkomsten van het onderzoek van Ernst & Young naar de belastingplicht van andere Europese zeehavens, waarin wordt gesteld dat havenbedrijven in België, Duitsland en Frankrijk niet aan (equivalenten van) vennootschapsbelasting zijn onderworpen?
Ja.
Wat is uw standpunt met betrekking tot het voornemen van de Europese Commissie om concurrentie voor de havens van Rotterdam, Antwerpen en Hamburg te bevorderen door te investeren in kleinere zeehavens?3
De Europese Commissie wil met zijn TEN-T beleid short sea shipping bevorderen ten behoeve van intra Europees vervoer, waarmee de verkeersdruk op met name de weginfrastructuur verlicht kan worden. Projecten met aantoonbare Europese toegevoegde waarde kunnen daarvan profiteren, zowel in grote als in kleine havens. Het kabinet ondersteunt dat beleid.
Bent u van mening dat de invoering van vennootschapsbelasting voor Nederlandse zeehavens en de investeringen in kleinere Europese havens tot gevolg heeft dat er voor de Nederlandse zeehavens een concurrentienadeel ontstaat ten opzichte van andere Europese zeehavens?
Zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 4 is weergegeven is nog niet duidelijk hoe de herziening van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsbedrijven wordt vormgegeven. Ik kan daarom nog niet vooruitlopen op de gevolgen hiervan. Wel is het kabinet van mening dat het level playing field tussen de Europese zeehavens voor Nederland van groot belang is.
Zoals bij antwoord 7 toegelicht, leidt EU cofinanciering van havenprojecten ter bevordering van short sea shipping niet tot een concurrentienadeel voor de Nederlandse zeehavens.
een werkbezoek aan het Internationaal Strafhof |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de zorgen van het Internationaal Strafhof over de beperkte personele capaciteit? Bent u bereid om hierover met het Strafhof in gesprek te gaan? Bent u bereid de capaciteitsproblematiek onder de aandacht te brengen van de andere 121 aangesloten landen?
Nederland is bekend met de zorgen van het ICC over de beperkte personele capaciteit en is hierover met het ICC in gesprek. Nederland heeft zowel in het kader van de Vergadering van Statenpartijen van het ICC als in het ICC-overleg van de EU steun uitgesproken voor het idee van het ICC om de onderzoekscapaciteit van het Bureau van de Aanklager te versterken.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de gevangenis in Scheveningen voor de gevangenen van het Internationaal Strafhof? Welke risico’s brengt dit met zich mee? Is hiermee bij de besluitvorming over de bezuinigingen op het gevangeniswezen rekening gehouden?
Ik verwijs naar het antwoord d.d. 24 mei 2013 van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op vraag 38 van de schriftelijke vragen (Kamerstuk 24 587, nr. 507) die door de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer zijn gesteld naar aanleiding van het Masterplan DJI. Hierin wordt aangegeven dat detentie in relatie tot de internationale tribunalen en gerechten wordt gecontinueerd in Scheveningen.
Bent u bekend met het feit dat getuigen vaak niet lang genoeg in ons land worden toegelaten als voor de procesgang noodzakelijk is? Waardoor wordt dit veroorzaakt en wat kunt u hieraan doen?
Nee, ik ben hiermee niet bekend. De procedure rondom het toelaten van getuigen, alsmede de duur van toelating, is neergelegd in de artikelen 38 en 26 van het Zetelverdrag tussen het Strafhof en Nederland. Hieraan wordt door Nederland gevolg gegeven.
Het vertrek van de president-directeur van de NS |
|
Farshad Bashir |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het vertrek van de president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen (NS), de heer Meerstadt?
De heer Meerstadt heeft zelf gekozen voor zijn vertrek als president-directeur van Nederlandse Spoorwegen en heeft aan de raad van commissarissen aangegeven na 12 jaar als bestuurder van de Nederlandse Spoorwegen toe te zijn aan een andere uitdaging. Nadat de heer Meerstadt zijn keuze kenbaar had gemaakt is de raad van commissarissen op zoek gegaan naar een geschikte kandidaat om hem op te volgen.
In hoeverre heeft het vertrek van de heer Meerstadt te maken met de falende Fyra?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe ziet de vertrekregeling van de heer Meerstadt eruit? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De heer Meerstadt is vrijwillig vertrokken en ontvangt geen vertrekvergoeding.
Om een goede overdracht van werkzaamheden te bevorderen, blijft de heer Meerstadt nog zes maanden in dienst van de NS als adviseur. Hiervoor ontvangt hij zijn vaste beloning; er zal geen sprake zijn van een variabele beloning. Na dit adviseurschap is er geen opzegtermijn meer die zal worden uitgediend. Daarnaast zal het adviseurschap eindigen indien de heer Meerstadt tussentijds een andere (voltijds) betrekking aangaat.
Op welke wijze is de benoeming van de nieuwe president-directeur, de heer Huges, tot stand gekomen?
Zoals gebruikelijk bij deelnemingen heeft de raad van commissarissen nadat hij geïnformeerd was over de wens tot vertrek van de heer Meerstadt de zoektocht ingezet naar een geschikte opvolger. De raad heeft zich daarbij laten ondersteunen door een extern zoekbureau. De eerste stap is het opstellen van een profielschets, die door de raad met mijn ministerie gedeeld is. In reactie daarop heeft de aandeelhouder zijn visie op de profielschets gedeeld met de raad. Vervolgens is een zgn. «longlist» van kandidaten opgesteld, waarover de raad van commissarissen met elkaar heeft gesproken. Met verschillende personen zijn vervolgens gesprekken gevoerd. Zo is de longlist teruggebracht tot een zgn. «shortlist» die met de aandeelhouder gedeeld is. Vervolgens heeft de raad van commissarissen een voorkeurskandidaat aan mij voorgedragen. Met de voorkeurskandidaat heb ik een kennismakingsgesprek gevoerd, waarna ik heb geconstateerd dat de heer Huges over de juiste kwaliteiten beschikt. Daarna heb ik de staatssecretaris van IenM geïnformeerd en heb ik de heer Huges benoemd als president-directeur van Nederlandse Spoorwegen.
Zijn er ook andere kandidaten in beeld geweest, zo ja hoeveel? Waarom is de keus op de heer Huges gevallen. Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor al noemde was er sprake van een longlist met meerdere kandidaten die teruggebracht is tot een shortlist. De raad van commissarissen heeft diens voorkeur uitgesproken voor de heer Huges omdat hij aantoonbaar voldeed aan het opgestelde profiel. Hij heeft de ervaring om als topman te opereren in een organisatie van groot maatschappelijk en economisch belang die, net als NS, een complex stakeholderveld kent (Flora Holland). Daarnaast heeft hij ervaring in de logistiek (transportbedrijf Frans Maassen). Als bestuurlid van het strategisch platform Logistiek is hij ook niet onbekend in Den Haag.
Bent u het er mee eens dat een hoog salaris niet automatisch betekent dat er ook betere prestaties voor de reiziger en de belastingbetaler geleverd worden? Zo niet, hoe verklaart u dan de falende Fyra?
Zoals bekend vallen deelnemingen niet onder de Wet Normering Topinkomens omdat zij niet publiek bekostigd worden en omdat zij over het algemeen aan concurrentie onderhevig zijn. Dit geldt ook voor de NS. Bij de totstandkoming van de beloning van een deelneming wordt rekening gehouden met zowel het publieke als het private – en mogelijk concurrerende – karakter van een deelneming, zodat de beloning bestuurders aantrekt die voldoende deskundig en ervaren zijn om de betrokken deelneming te besturen. Dat is nodig om de gemoeide publieke belangen (zowel die aangaande de reiziger als die aangaande de belastingbetaler) zo goed mogelijk te dienen. Bestuurders van de deelneming worden door de raad van commissarissen beoordeeld op de door de deelneming gerealiseerde prestaties via de (partiële) toekenning van variabele beloning. Hierbij kijkt de raad naar zowel kwalitatieve doelstellingen als kwantitatieve doelstellingen aangaande de publieke belangen en de prestaties van de onderneming. De hoogte van het salaris is wat mij betreft een accurate reflectie van de grootte en complexiteit van deze organisatie en acht ik daarom een te verdedigen bezoldiging voor een president-directeur van een dergelijke onderneming.
De opvolger van de heer Meerstadt, de heer Huges, zal bezoldigd worden conform het nieuwe beloningsbeleid van de NS, waarover ik op 21 december 20121 de Kamer geïnformeerd heb. De heer Huges zal een totale maximale beloning van EUR 499.000 kunnen ontvangen; de variabele component hiervan is maximaal 20%. Dat betekent dat ten opzichte van de bezoldiging van zijn voorganger de remuneratie van de heer Huges ongeveer 35% gematigder is.
Hoe hoog zijn het inkomen van de heer Huges, de bijbehorende pensioenvoorziening en de variabele beloningen? Waarom hanteert u niet de Balkenendenorm? Zou dit niet het moment zijn om voor de nieuwe president-directeur van de NS maximaal de Balkenendenorm te hanteren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Duidelijkheid omtrent de duur van de hypotheekrenteaftrek met betrekking tot trouwen |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de artikelen «Jos» Belastingdienstonderzoek»1 en «Koets wacht nog op antwoord»2, waarin verschillende interpretaties van de duur van de hypotheekrenteaftrek bij trouwen worden blootgelegd?
Ja.
Kan worden aangegeven waardoor de verschillende uitleg van de duur van de hypotheekrenteaftrek bij trouwen is ontstaan?
Uit de antwoorden op de Kamervragen van 10 maart 2010 kan worden afgeleid dat partners in specifieke gevallen, door met elkaar in gemeenschap van goederen te trouwen, een lening zo zouden kunnen construeren dat er 60 jaar renteaftrek op (een deel van) die lening mogelijk is. Deze zienswijze is ook zo door de Belastingdienst uitgedragen.
Bij de behandeling van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning is er evenwel vanuit gegaan dat een opeenstapeling van 30-jaarstermijnen op dezelfde lening niet meer mogelijk zou zijn onder het nieuwe recht. De 30-jaarstermijn is in het nieuwe regime geïncorporeerd in de aflossingseis. Bij het aangaan van een huwelijk in gemeenschap van goederen, lopen de 30-jaarstermijn en de aflossingseis van een eigenwoningschuld van de ene echtgenoot, die door het huwelijk een eigenwoningschuld van beide echtgenoten wordt, gewoon door. Er gaat dus geen nieuwe aflossingseis of 30-jaarstermijn gelden door het huwelijk. In het sinds 1 januari 2013 geldende regime is derhalve per lening nooit meer dan 30 jaar aftrek mogelijk.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij dat wetsvoorstel is ook een voorbeeld gegeven van de gevolgen van een huwelijk onder de tot 1 januari 2013 geldende eigenwoningregeling (hierna: het oude recht).4 In dat voorbeeld staat dat de huwende partner ook onder het oude recht geen nieuwe 30-jaarstermijn krijgt. Dat is niet in overeenstemming met de in 2010 gegeven antwoorden op de Kamervragen.
De recente parlementaire stukken geven dus blijk van een andere wetsuitleg dan de antwoorden op de Kamervragen uit 2010. Uiteraard mag dit geen nadelige gevolgen hebben voor degenen die hun verwachtingen hebben gebaseerd op die antwoorden. Het standpunt in die antwoorden wordt mede daarom voor het oude recht gehandhaafd. Overigens wordt de mogelijkheid om gebruik te maken van de dubbele 30-jaarstermijn in elk geval beperkt door het vervallen van het overgangsrecht op 1 januari 2044.
Klopt het antwoord dat u op 10 maart 2010 gaf op vragen van het lid Bashir (SP)3, namelijk dat voor beide partners de termijn start bij aankoop van de woning en het aangaan van de eigenwoningschuld en 30 jaar later eindigt? Indien neen, sinds wanneer is dit antwoord niet meer correct?
Zie antwoord vraag 2.
Welke uitleg van de duur van de hypotheekrenteaftrek bij trouwen wordt door de Belastingdienst gehanteerd?
De Belastingdienst voert de wet uit in overeenstemming met de door mij gegeven uitleg.
Hoe verklaart u dat de Belastingdienst, wanneer deze wordt gevraagd naar duidelijkheid omtrent de hoogte en de maximale duur van de hypotheekrenteaftrek, na twee maanden nog geen uitsluitsel heeft kunnen geven?
Een grote hervorming, zoals de invoering van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning, levert, zo leert de ervaring, vaak een aanzienlijke hoeveelheid vragen van belastingplichtigen op. Hoewel de Belastingdienst zijn uiterste best doet om die vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, kan het zijn dat onder dergelijke omstandigheden een antwoord wat langer dan gebruikelijk op zich laat wachten. Daarnaast heeft de recente wetsgeschiedenis, zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 2 en 3, verwarring gewekt over de 30-jaarstermijn, zodat de Belastingdienst op vragen hierover geen kant-en-klaar antwoord kon geven, maar in overleg moest treden met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Na overleg met deze beide ministeries is het antwoord op deze vraag duidelijk geworden. Aan de auteur van de in vraag 1 bedoelde artikelen is medegedeeld dat dit overleg gaande was en dat hij zo snel als mogelijk antwoord zou krijgen op de door hem gestelde vraag. Dit is inmiddels ook gebeurd. Deze kwestie zal ook in een beleidsbesluit worden opgenomen.
Bent u van mening dat voor huizenbezitters duidelijkheid is geboden over de maximale duur van de hypotheekrenteaftrek en de hoogte van het hypotheekbedrag? Zo ja, welke concrete actie gaat u ondernemen om meer duidelijkheid te verschaffen aan huizenbezitters?
Het is belangrijk dat (potentiële) huizenbezitters duidelijkheid hebben over hun fiscale positie. Naast algemene informatie worden via beleidsbesluiten verduidelijkingen en goedkeuringen gegeven inzake de eigenwoningregeling.
Waar het gaat om de individuele positie speelt ook de eigen verantwoordelijkheid van de belastingplichtige een rol. De bewijslast voor een aftrekpost ligt bij hem. Hij zal desgevraagd aannemelijk moeten kunnen maken of hij recht op aftrek heeft. Voor de renteaftrek is ook van belang hoeveel jaren reeds aftrek is genoten. Een belastingplichtige zal daarom de gegevens over eigenwoningleningen die nodig zijn om een juiste aangifte te doen, zelf zorgvuldig bij moeten houden.
De Belastingdienst spant zich overigens in om zoveel mogelijk gegevens op andere wijze dan via de belastingplichtige te bemachtigen en deze waar mogelijk vooraf in te vullen. Het jaarlijks verstrekken van een overzicht van de duur en het bedrag van de hypotheekrenteaftrek zou zeker bijdragen tot duidelijkheid, maar is op dit moment en ook in de eerstvolgende jaren niet mogelijk.
Wat is uw opvatting over de in het artikel genoemde suggestie, dat iedere huizenbezitter jaarlijks een overzicht zou moeten ontvangen van de duur en het bedrag van de hypotheekrenteaftrek? Draagt het jaarlijks verstrekken van een dergelijk overzicht volgens u bij aan duidelijkheid over de maximale duur en het bedrag van de aftrek? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kan worden verklaard waarom medewerkers van de Belastingdienst verschillende antwoorden geven op de vraag of huizenbezitters recht op hypotheekrenteaftrek hebben, indien deze huizenbezitters tijdelijk in een huurhuis hebben gewoond?
De in de vraag besloten liggende veronderstelling volgt niet uit de beide in vraag 1 genoemde artikelen. Zonder de feiten of de achtergrond van deze vraag te kennen kan ik hierover dan ook geen oordeel geven.