De vraag waarom rechters geen grondig feitenonderzoek zouden mogen plegen in asielzaken |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het promotie onderzoek van dr. mr. H.J.M. Baldinger «Rigorous Scrutiny versus marginal review, Standards on judicial scrutiny and evidence in international and European asylum law»?
Ja.
Bent u van mening dat het van groot belang is dat de rechter een onafhankelijk en grondig onderzoek moet kunnen verrichten bij de beoordeling van besluiten waarbij asiel is geweigerd? Zo ja, wat verstaat u hier precies onder?
Ja. Voor wat betreft de staatrechtelijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen bestuursorganen en de met de toetsing van de rechtmatigheid belaste rechtscolleges, ligt de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielverhaal bij de Minister c.q. Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Daar hoort deze ook thuis.
In het asielrecht doet zich de bijzondere omstandigheid voor dat het meestal niet gaat om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die de asielzoeker aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De asielzoeker is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven. Om de vreemdeling, waar dat probleem zich voordoet, tegemoet te komen en toch een adequate beoordeling van de aanvraag in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te kunnen verrichten, geldt ingevolge artikel 3.35, derde lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000 dat de verklaringen van de vreemdeling en de daarin gestelde feiten geloofwaardig worden geacht, indien de vreemdeling aan de in de genoemde bepaling vermelde voorwaarden heeft voldaan. De overheid is in staat die beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas vergelijkenderwijs en aldus geobjectiveerd te verrichten. De overheid verricht deze beoordeling onder andere op basis van uitvoerige asielgehoren en ziet – anders dan de rechter – alle zaken, waaronder die van andere vreemdelingen in een vergelijkbare situatie. De rechter kan de rechtmatigheid van deze beoordeling toetsen en doet dat ook, maar hij kan haar niet van het bestuur overnemen. Of er een grond voor toelating is (de kwalificatie van de feiten in het licht van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM) wordt door de rechter zonder beperking getoetst. Deze toetsing heeft betrekking op de kernvraag of (dreigende) schending van het beginsel van non-refoulement aan de orde is. De toetsing aan dat beginsel is op deze wijze gewaarborgd.
Onderschrijft u de conclusie van Baldinger dat de marginale toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas in strijd is met het internationale en Europese recht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van Baldinger geeft een gevarieerd beeld. Zij wijst erop dat het Mensenrechtencomité (in het kader van het Internationaal Verdrag voor de Burgerlijke en Politieke Rechten) en het Comité tegen Foltering (in het kader van het Anti Folterverdrag) de vaststelling van de feiten, daarbij inbegrepen de beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielzoeker, primair als een verantwoordelijkheid zien van de autoriteiten van de staat en zij zelf – met name het Mensenrechtencomité – slechts beperkte onderzoeksbevoegdheden hebben ten aanzien van de feiten.
Zij constateert dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een aanzienlijk aantal zaken over de uitzetting van asielzoekers zeer actief was in het verzamelen en verifiëren van feiten en omstandigheden en ook een eigen zelfstandige beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker maakte. Tegelijkertijd merkt zij op dat het Mensenrechtencomité, het Comité tegen Foltering en het EHRM tot nu toe geen uitgebreide en coherente doctrinaire standpunten hebben ontwikkeld over de intensiteit van het rechterlijk onderzoek waarmee zij zelf de feiten vaststellen in zaken over de uitzetting van asielzoekers. Wel beargumenteert zij om een aantal redenen dat het logisch zou zijn om artikel 3 EVRM-zaken betreffende de uitzetting van asielzoekers in de categorie zaken te plaatsen die volledig rechterlijk onderzoek op nationaal niveau behoeven.
Ten aanzien van het asielrecht van de Europese Unie geeft zij aan dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de zaak Samba Diouf (2011) oordeelde dat de finale beslissing op een asielverzoek onderworpen moet kunnen worden aan een grondige inhoudelijke beoordeling door de nationale rechter en dat we vooralsnog niet weten welke standaard voor de intensiteit van rechterlijk onderzoek het HvJEU zal hanteren ten aanzien van asielzaken. Zij schat in dat het Hof de meest indringende standaard voor rechterlijk onderzoek van toepassing zal achten op asielzaken.
Bent u genoodzaakt op basis van de in het onderzoek aangehaalde internationale en Europese bepalingen en jurisprudentie de Nederlandse praktijk aan te pakken, eventueel met een wetswijziging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mede gelet op het bovenstaande en de verbeteringen in de asielprocedure, die per 1 juli 2010 zijn gerealiseerd, waaronder de verruiming van het toetsingskader van artikel 83 van de Vreemdelingwet 2000 (Stb. 2010, 202), bestaat er mijns inziens thans geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in de wettelijke bepalingen inzake de wijze waarop de rechter de beslissing in asielzaken dient te toetsen.
Daarbij komt nog dat volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 de jurisprudentie van het EHRM geen grond geeft voor het oordeel dat een – onder omstandigheden op bepaalde punten terughoudende – toetsing door de rechter op rechtmatigheid van het oordeel van de Minister over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, waar dat niet met bewijsmiddelen is gestaafd, zich niet met artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 3 van het EVRM, verdraagt. In het bijzonder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van het EHRM de lidstaten er ingevolge artikel 13 EVRM zorg voor moeten dragen dat het ter beschikking staande rechtsmiddel effectief is, maar wordt deze staten een «margin of appreciation» gelaten ten aanzien van de wijze waarop de rechterlijke toetsing van bestuursbesluiten wordt ingericht en uitgevoerd.
Is de marginale toetsing zoals die in Nederland wordt toegepast uniek in de Europese Unie? In welke landen is er wel sprake van een volle toetsing?
De mij op dit punt ter beschikking staande actuele informatie van de landen zelf is beperkt. Bovendien lopen de bestuurlijke en rechterlijke stelsels in de lidstaten, daaronder begrepen de asielstelsels, uiteen, zodat een vergelijking moeilijk te maken is.
Uit de landeninformatie komt naar voren dat in België, Duitsland, Finland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden de rechter de geloofwaardigheid beoordeelt, maar blijkt niet de intensiteit van het rechterlijk onderzoek. In België heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen niet de bevoegdheid om zelf onderzoek naar de feiten te verrichten en om de geloofwaardigheid te beoordelen los van de argumenten in de bestreden beslissing. In Finland zijn de bestuursrechters niet gespecialiseerd in asielzaken. In Ierland beoordeelt de rechter niet de geloofwaardigheid. De rol van het High Court (judicial review) is niet zozeer om de inhoud van de zaak te beschouwen als wel de onpartijdigheid van het besluitvormingsproces.
Verder wijs ik u in dit verband op het rapport2 van de UNHCR «Beyond Proof. Credibility Assessment in EU Asylum Systems» van mei 2013. Dit rapport betreft niet de vaststelling van de geloofwaardigheid in de beroepsfase, maar vermeldt wel (blz. 29) dat «... the appellate bodies in some states do not undertake their own investigation into the facts of the appeal. Instead, they rely on the evidence the appellant submits and on the first instance determining authority’s fact findings.»
Tot slot verwijs ik u naar het rapport3 van de International Association of Refugee Law Judges «Assessment of Credibility in Refugee and Subsidiairy Protection claims under the EU Qualification Directive» (2013). Dit rapport focust weliswaar op een «full protection hearing» maar vermeldt (blz. 25) dat «many national judges will be operating within limited jurisdictions (confined to judicial review, or «decisions at the margin»).
Uit de aangehaalde tekst kan worden afgeleid dat het voorkomt dat in andere EU-lidstaten de rechter niet zelf onderzoek naar de feiten mag doen of een marginale toetsing verricht.
Heeft u kennisgenomen van artikel 46, derde lid,van de binnenkort aan te nemen Procedurerichtlijn luidende: «Member States shall ensure that an effective remedy provides for a full and ex nunc examination of both facts and points of law»? Welke implicaties heeft dit voor de Nederlandse asielprocedure? Op welke wijze en op welke termijn gaat u uitvoering geven aan deze bepaling?
Ja. De richtlijn is op 29 juni 2013 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan. Artikel 46, derde lid, van genoemde Procedurerichtlijn moet uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn zijn omgezet. De implicaties die de richtlijn, waaronder artikel 46, derde lid, heeft voor de Nederlandse asielprocedure worden momenteel verder in kaart gebracht. De behandeling van het wetsvoorstel strekkende tot implementatie van de richtlijn dat ik te zijner tijd zal indienen, biedt een geschikte gelegenheid om dieper op deze materie in te gaan.
Het bericht: ‘Chaos bij OM leidt tot vertragingen in rechtbanken’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Kent u het bericht: «Chaos bij OM leidt tot vertragingen in rechtbanken»?1
Ja.
Klopt het dat er tientallen rechtszaken forse vertraging oplopen door organisatorische chaos bij het Openbaar Ministerie (OM)? Bent u bekend met deze aantallen?
Zoals uiteengezet in mijn brief aan uw Kamer van 7 juni 20132 ligt het OM op koers met het behalen van resultaten. Er is geen sprake van chaos bij het OM en het aantal zaken waarin zich daadwerkelijk problemen voordoen is beperkt.
De invoering van de Nationale Politie en de herziening van de gerechtelijke kaart betekenen voor de politieregio’s, parketten en rechtbanken die zijn samengevoegd dat verschillende manieren van werken, processen of producten moeten worden aangepast om te komen tot een eenvormige en efficiëntere manier van werken. Dat proces verschilt in tempo tussen de verschillende partners. Het OM neemt maatregelen om de werkprocessen in eigen huis te versterken en werkt samen met de ketenpartners aan versterking van de werkprocessen in de keten. Om de efficiency en effectiviteit te vergroten heeft het OM een aantal grote programma’s lopen:
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat criminelen hierdoor met lagere straffen dreigen weg te komen en de kosten van rechtszaken aanzienlijk stijgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is het aantal zaken waarin zich problemen voordoen beperkt. Uiteraard dienen problemen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Daarom wordt gewerkt aan het terugdringen van uitval van zaken en het versnellen van doorlooptijden (zie ook het antwoord op vraag 2).
Bent u bereid, nu voor de zoveelste keer blijkt dat criminelen lagere straffen krijgen door overschrijding van de redelijke termijn, te registreren hoe vaak dit voorkomt en wat de reden daarvan is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb geen reden te veronderstellen dat dit regelmatig aan de orde is. De kosten van het opzetten en bijhouden van een dergelijke registratie wegen dan ook niet op tegen de baten ervan. Daar waar er afstemmingsproblemen zijn tussen OM en rechtbank wordt gezamenlijk gewerkt aan een spoedige oplossing daarvan.
Deelt u de mening dat de aangekondigde bezuinigingen op het OM niet bevorderlijk zullen zijn voor de situatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb beschreven in mijn voornoemde brief van 7 juni acht ik de ingezette bezuinigingen verantwoord en worden deze gefaseerd en gedoseerd ingevoerd. Daarnaast heb ik met het OM afspraken gemaakt over randvoorwaarden.
Is het waar dat het veel verder gaat dan alleen lagere straffen en dat ook onder andere niet om opsluiting kan worden gevraagd van een voor moord veroordeelde tbs-er, omdat het OM het dossier niet kan aanleveren, waardoor een gevaarlijk persoon nog in een begeleid-wonenproject zit?
Als de behandeling van een zaak niet plaatsvindt binnen een redelijke termijn, kan de rechter een strafkorting geven. In bepaalde gevallen kan termijnoverschrijding ook leiden tot een sepotbeslissing van het OM of tot het afdoen van een zaak met een OM-strafbeschikking.
In de onderhavige zaak van de TBS’er werd een vordering tot voorlopige verpleging gevorderd, omdat deze persoon zich niet had gehouden aan de voorwaarden die waren gesteld bij de voorwaardelijk beëindigde TBS. Omdat het TBS-dossier niet tijdig kon worden aangeleverd bij de rechter-commissaris heeft deze de vordering afgewezen. Het OM is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan. De rechtbank die oordeelde in hoger beroep beschikte over het volledige dossier, maar wees de vordering op inhoudelijke gronden af, omdat zij van oordeel was dat de betreffende persoon door het overtreden van de voorwaarden niet een zodanig gevaar voor de samenleving opleverde dat direct opsluiting in een Huis van Bewaring geboden was. De betrokken persoon kan nu het traject van voorwaardelijke beëindiging voortzetten. Overigens zal de rechtbank op een later moment nog een oordeel geven over de vordering van het OM om de verpleging (in een kliniek) van de betrokken persoon te doen hervatten.
Welke maatregelen gaat u nemen om lagere straffen en gevaarlijke situaties door de chaos bij het OM een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uw taak is de samenleving te beschermen tegen dit soort veroordeelden en dat u die taak, zeker gezien de bezuinigingen op het OM en het gevangeniswezen, slecht uitvoert, waardoor de samenleving onnodig gevaar loopt en het vertrouwen in justitie nog verder daalt? Zo nee, waarom niet?
De toepassing van artikel 6 van de Habitatrichtlijn |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een ruimere jas voor Natura 2000?»?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteurs omtrent de beoordelingsruimte van het bevoegd gezag bij de passende beoordeling en de speelruimte die het bevoegd gezag daarbij heeft (p. 3)? Zo ja, bent u bereid de betrokken overheden te wijzen op deze speelruimte?
Zie antwoord bij vraag 5.
Deelt u de mening van de auteurs dat het onlogisch is dat de term «natuurlijke kenmerken» uit artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn gelijk wordt gesteld aan de voor een gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen (p.3)?
Zie antwoord bij vraag 5.
Is de veronderstelling juist dat in Nederland bij de toepassing van artikel 6, lid 3, het begrip «natuurlijke kenmerken» gelijk gesteld wordt aan de voor een gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen?
Zie antwoord bij vraag 5.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bij de toepassing van artikel 6, lid 3, meer recht gedaan wordt aan het begrip «natuurlijke kenmerken» en minder gewicht gegeven wordt aan individuele instandhoudingsdoelstellingen?
De veronderstelling dat de «natuurlijke kenmerken» van een gebied en de voor dat gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen in Nederland aan elkaar gelijk worden gesteld is niet juist. De effecten van een plan of project op de voor het gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen vormen wel een belangrijke indicator voor de vraag of de natuurlijke kenmerken van het gebied worden aangetast. Hierbij moet worden opgemerkt dat bij een slechte staat van instandhouding een activiteit al snel leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Tegelijkertijd geldt dat de exacte uitleg van de term «aantasting van de natuurlijke kenmerken» zich in de jurisprudentie nog niet heeft uitgekristalliseerd. In zijn uitspraak van 7 november 2012 heeft de Raad van State in het kader van het Tracébesluit A2 ’s-Hertogenbosch – Eindhoven hier ook prejudiciële vragen over gesteld aan het Europese Hof.
Onderstaand enkele uitspraken betreffende deze problematiek. In het Kokkelvisserij-arrest (C-127/02) heeft het Hof bepaald dat de bevoegde nationale autoriteiten slechts toestemming mogen verlenen voor de betreffende activiteit wanneer zij op basis van een passende beoordeling van de gevolgen voor het betrokken gebied, in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen daarvan, de zekerheid hebben verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het gebied. In de zaak Sweetman (C-258/11) concludeert de Advocaat-Generaal in haar conclusie dat «om te kunnen vaststellen of een plan of project waarop artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn van toepassing is, de natuurlijke kenmerken van een gebied zal aantasten, moet worden onderzocht of dat plan of project negatieve gevolgen heeft voor de bepalende kenmerken voor het betrokken gebied, gelet op de redenen waarom het gebied werd aangewezen en de daarmee verband houdende instandhoudingsdoelstellingen. Van «aantasting» is sprake, wanneer de gevolgen blijvend of van lange duur zijn.»
Relevante ontwikkelingen in de jurisprudentie worden o.a. via de Regiegroep Natura 2000, waarin de rijksoverheid en provincies zitting hebben, gevolgd en gedeeld.
Hoe weegt u het feit dat in een passende beoordeling voor onder meer de Voordelta (Passende Beoordeling Landaanwinning; Deelrapport Speciale Beschermingszones Voordelta, Voornes Duin, Duinen van Goeree/Kwade Hoek; juni 2006) de beoordeling schijnbaar beperkt is tot de kwalificerende habitattypen, waarbij kwalificerend is getypeerd als kwalificerend voor de aanmelding van een gebied onder de Habitatrichtlijn, en dat de Europese Commissie (EC) deze passende beoordeling goedgekeurd heeft?
De passende beoordeling in voornoemde gevallen spreekt van een beperking tot de kwalificerende habitattypen. Onder kwalificerende habitattypen worden hier alle habitattypen van bijlage I van de Habitatrichtlijn die in het gebied voorkomen verstaan. Dit is in lijn met de vereisten van de Habitatrichtlijn.
Is – gelet op de genoemde passende beoordeling, gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (EHvJ) inzake de toepassing van artikel 6, de leden 2 t/m 4, van de Habitatrichtlijn (C-117/00; C-209/04; C-418/04; waarin het EHvJ vooral kijkt naar effecten op habitattypen en soorten die ertoe doen cq. de habitattypen en soorten die de reden vormden voor aanmelding van een gebied), gelet op de beperking die de EC geeft wat betreft de betrokken habitats en soorten bij artikel 6, lid 2, ten opzichte van artikel 6, lid 1, van de Habitatrichtlijn2 en gelet op de brief van de EC aan Nederland3 waarin de EC de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, ten opzichte van artikel 6, lid 1, beperkt tot de habitattypen en soorten met een significante representativiteit en aanwezigheid – de veronderstelling juist dat bij de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, in een bepaald gebied het accent gelegd moet worden op die soorten en habitattypen die de reden vormden voor selectie en aanmelding van het gebied dan wel die een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van de betreffende soort of habitattype in zijn/haar natuurlijke verspreidingsgebied? Zo ja, op welke wijze blijkt dat uit de aanwijzingsbesluiten en beheerplannen? Zo nee, waarom niet?
Ongeacht het feit of soorten en habitattypen de reden vormden voor selectie en aanmelding van het gebied dan wel een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van de betreffende soort of habitattype in zijn/haar natuurlijke verspreidingsgebied geldt voor alle voorkomende waarden de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn. Bij de formulering van instandhoudingsdoelstellingen kunnen wel accenten worden gelegd en wordt ook rekening gehouden met de bijdrage die het gebied aan de landelijke staat van instandhouding kan leveren. Er kunnen verschillende prioriteiten worden gesteld met de keuze voor behoud danwel uitbreiding- en verbeterdoelstellingen.
Dit wordt in het aanwijzingsbesluit vastgelegd. In het beheerplan kunnen deze instandhoudingsdoelstelling nog verder uitgewerkt worden door te prioriteren in de tijd, ruimte en omvang. Het is dus correct dat er accenten kunnen worden gelegd en dat gebeurt op de hiervoor geschetste wijze.
Is de veronderstelling juist dat de formulering van artikel 4 van de Vogelrichtlijn en de daaraan gekoppelde formulering van artikel 6 en 7 van de Habitatrichtlijn aangeeft dat de bescherming van artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn zich wat betreft de Vogelrichtlijnsoorten richt op de voor de Vogelrichtlijn kwalificerende vogelsoorten waarvoor de speciale beschermingszones zijn aangewezen?
Zie antwoord bij vraag 9.
Kunt u op grond van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie laten zien of artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn al dan niet van toepassing is op voor de Vogelrichtlijn niet-kwalificerende vogelsoorten, dus op alle vogelsoorten die in het Standaardgegevensformulier voor een bepaald Vogelrichtlijngebied genoemd worden?
Voor de Vogelrichtlijn kwalificerende vogelsoorten zijn alle vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn en alle trekvogels die in het gebied voorkomen. Op al deze soorten is artikel 6, lid 2 en 3 van de Habitatrichtlijn van toepassing en worden instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd in de aanwijzingsbesluiten. Dit is conform de richtsnoeren van de Europese Commissie. De uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 14 oktober 2010 (C-535/07, Commissie/Oostenrijk). Deze uitspraak laat zien dat artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn van toepassing is op alle soorten waarvoor het gebied is aangewezen, en dat zijn onder andere alle vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn en alle trekvogels die in het gebied voorkomen.
Is, gelet op de gebiedsspecifieke invulling van Natura 2000 in de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, de veronderstelling juist dat bij de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, de beschermingsstatus ofwel de staat van instandhouding van een habitattype of soort in een bepaald gebied het uitgangspunt moet zijn?
Ja, bij toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn is de beschermingsstatus op gebiedsniveau uitgangspunt en moet getoetst worden aan de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied zoals die vermeld staan in het aanwijzingsbesluit.
Is de veronderstelling juist dat in Nederland bij de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, de landelijke staat van instandhouding van een soort of habitattype een belangrijke rol speelt, dat de lokale beschermingsstatus of staat van instandhouding van een habitattype of soort veel minder bepalend is en dat Nederland daarmee verder gaat dan Brussel vraagt?
Zie antwoord bij vraag 12.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de lokale beschermingsstatus of staat van instandhouding van een habitattype of soort bij de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn een belangrijke rol gaat spelen? Zo ja, hoe?
Ja, de lokale beschermingsstatus speelt een belangrijke rol, zoals vastgelegd in de instandhoudingsdoelstellingen in het aanwijzingsbesluit. Volgens de Habitatrichtlijn moet voor alle te beschermen soorten en habitattypen op landelijk niveau de gunstige staat van instandhouding worden bereikt. Dat is in Nederland vertaald naar instandhoudingsdoelstellingen per gebied; keuze voor behoud danwel uitbreiding/verbetering. Conform artikel 6 lid 2 mag er in ieder geval geen verslechtering van de te beschermen waarden in het gebied plaatsvinden. Hierbij speelt de landelijke staat van instandhouding geen rol. Dit geldt eveneens voor toetsing van vergunningplichtige activiteiten conform artikel 6 lid 3.
Dode dieren in een Rotterdamse dierenwinkel |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er ongeveer honderd dieren dood en uitgehongerd zijn gevonden in kooitjes in een dierenwinkel in Rotterdam?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat er maandenlang dieren dood in kooien hebben gelegen en niemand er van wist?
Het is onmogelijk om permanent toezicht te houden op elke locatie in Nederland waar dieren worden gehouden. Voor situaties als de onderhavige is het toezicht afhankelijk van meldingen van de omgeving. Dergelijke ernstige incidenten komen wel slechts zeer incidenteel voor.
Kunt u aangeven hoeveel en welke dieren zijn aangetroffen in de dierenwinkel en of er beschermde diersoorten tussen zaten?
In de winkel zijn ongeveer 120 dode dieren aangetroffen, waarvan dertig in een vrieskist. Het gaat om zo’n dertien verschillende diersoorten zoals schildpadden, muizen, slangen, hagedis, vogelspinnen en kleine roofdieren. Er zaten twee beschermde vogelspinnen tussen. Deze komen voor op bijlage B van de CITES regelgeving.
Beschikte de betreffende beheerder over een bewijs van vakbekwaamheid en de benodigde vergunningen en is er eerder sprake geweest van overtredingen van genoemde winkelier?
Er loopt momenteel een strafrechtelijk onderzoek, waarin deze vragen worden meegenomen. In verband met het opsporingsbelang kunnen over het strafrechtelijk onderzoek geen mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat de verkoop van dieren te allen tijde goed geregeld moet zijn en goed moet worden gecontroleerd? Zo ja, bent u van mening dat er sprake is van adequaat toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wanneer dode dieren maanden dood kunnen liggen in een dierenwinkel? Zo nee, welke stappen gaat u nemen om het toezicht te verscherpen zodat misstanden zoals deze niet meer voorkomen?
De verkoop van dieren dient mijns inziens met voldoende waarborgen voor dierenwelzijn te worden omkleed. Voor een goede borging zijn een aantal maatregelen in gang gezet. Voor de voorschriften die ik voornemens ben te stellen aan de verkoop van gezelschapsdieren verwijs ik u naar het ontwerpBesluit gezelschapsdieren (bijlage bij Kamerstuk II 2011–2012 28 286, nr. 539) en het verslag van het nota overleg van 25 maart 2013 waarin dit besluit is besproken (kamerstukken 2012–2013, 31 389, nr. 125). In het besluit Gezelschapsdieren worden onder andere eisen gesteld aan de vakbekwaamheid van de handelaar, is er sprake van verplichte registratie en huisvestingseisen. Ook is het mijn streven om per 1 januari 2014 de positieflijst in werking te laten treden waardoor alleen dieren mogen worden gehouden die hiervoor geschikt zijn. Tot slot is het per 1 januari 2014 ook mogelijk om dergelijke overtredingen bestuursrechtelijk te beboeten, naast de strafrechtelijke kant.
Het toezicht op de nieuwe eisen zal worden belegd bij de NVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID). De NVWA en de LID zullen jaarlijks een gezamenlijk handhavingsplan opstellen waarin afspraken worden gemaakt over risico gericht toezicht op het besluit gezelschapsdieren zodra dat van kracht is.
Deelt u de mening dat de handel in dieren geregistreerd moet worden zodat de overheid gegevens heeft over het aantal honden, katten, konijnen, knaagdieren, vogels, reptielen en andere dieren dat jaarlijks in Nederland verkocht wordt? Zo nee, waarom niet?
In het Besluit gezelschapsdieren is een registratieplicht voor inrichtingen opgenomen. Daarnaast dienen inrichtingen een deugdelijk administratie te voeren van de dieren die in de inrichting verblijven. Dit biedt mijns inziens voldoende mogelijkheden voor toezichthouders om adequate controles uit te voeren. De administratieve lasten de gepaard gaan met een identificatie en registratieplicht voor elk individueel dier acht ik onevenredig hoog.
Teneinde over een globaal beeld van de sector te beschikken laat ik om de paar jaar de omvang van de sector in beeld brengen. Een laatste voor beeld hiervan is het rapport Feiten & Cijfers Gezelschapsdierensector 2011, van Has Den Bosch (http://edepot.wur.nl/186586).
Bent u bereid tot aanscherping van de eisen voor de verkoop van levende dieren zodat misstanden zoals deze voorkomen zullen worden en tevens de malafide handel aangepakt wordt? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het aantal verkooppunten voor gezelschapsdieren fors te beperken?
Nee. Indien de verkoper vakbekwaam is, de koper goede voorlichting krijgt en de inrichting voldoet aan alle eisen dan kan een huisdier mijns inziens verantwoord verkocht worden.
Het bericht dat een tandarts die in Duitsland uit zijn ambt is gezet in Den Haag een spoor van vernieling achterlaat |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een tandarts, die in Duitsland uit zijn ambt is gezet, in Den Haag een spoor van vernieling achterlaat?1 Klopt het dat deze man in de jaren negentig uit zijn ambt is gezet in Duitsland, en bij verstek tot negen maanden is veroordeeld?
Ik vind de berichtgeving over de praktijken van deze tandarts zorgelijk. Het klopt dat deze tandarts in de jaren negentig, voordat hij naar Nederland kwam, in Duitsland gedurende een aantal jaren zijn bevoegdheid is ontnomen en bij verstek tot negen maanden is veroordeeld.
Alleen buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen die van kracht zijn kunnen worden overgenomen in het BIG-register. Wanneer een buitenlandse zorgverlener in Nederland een aanvraag indient voor inschrijving in het BIG-register moet hij daarbij een verklaring overleggen van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst dat tegen hem geen bevoegdheidsbeperking van kracht is.
Toen de tandarts in 2003 werd ingeschreven in het BIG-register was er geen bevoegdheidsbeperking (meer) tegen hem van kracht in Duitsland. Daardoor kon deze tandarts in het BIG-register worden ingeschreven.
Hoeveel mensen zijn gedupeerd door onverantwoord medisch handelen van deze tandarts? Hoeveel meldingen zijn bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnengekomen? Hoe heeft de IGZ op deze meldingen gereageerd? Hoe lang is de IGZ van deze casus op de hoogte?
Het is niet bekend hoeveel mensen gedupeerd zijn door onverantwoord medisch handelen van deze tandarts. De IGZ heeft aangegeven tot juni 2013 in totaal 36 meldingen over de tandarts te hebben ontvangen. De eerste melding is in 2006 ontvangen. In de laatste twee maanden werden 18 meldingen ontvangen. Dit is een sterke toename. Ook constateert de IGZ dit jaar een toename van de ernst van de meldingen.
Gelet op de aard van de ontvangen signalen en meldingen en de door de IGZ geconstateerde tekortkomingen heeft de IGZ eind 2012 verbetermaatregelen aan de tandarts opgelegd. Toen bleek dat hij hier onvoldoende gevolg aan gaf heeft de IGZ bij brief van 10 juni 2013 een bevel opgelegd dat de tandarts geen tandheelkundige zorg mag verlenen, totdat hij aantoont dat hij, naar het oordeel van de IGZ, verantwoorde zorg kan aanbieden. Ik ben van mening dat de IGZ er goed aan heeft gedaan deze maatregel op te leggen om zo de veiligheid van patiënten te beschermen. Dit is in lijn met de scherpere koers die de IGZ begin 2013 heeft ingezet waarbij meer nadruk wordt gelegd op handhaving.
Hoe is het mogelijk dat deze tandarts in het BIG-register vermeld staat en dus ongehinderd aan het werk kan, als het klopt dat hij in Duitsland uit zijn ambt is gezet?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Was de IGZ op de hoogte, als het klopt dat de desbetreffende tandarts in Duitsland uit zijn ambt is gezet? Zo ja, waarom heeft deze tandarts toch zijn werk in Nederland kunnen voortzetten? Zo nee, hoe is het mogelijk dat de IGZ niet op de hoogte was van de achtergrond van deze tandarts?
Zie het antwoord op vraag 1. Het BIG-register stelt de IGZ op de hoogte van de overname van buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen. Daarvan was hier op het moment van inschrijving in het BIG-register geen sprake waardoor zowel het BIG-register als de IGZ niet op de hoogte was van de achtergrond van deze tandarts.
Hoe lang heeft deze tandarts ongestoord zijn werk kunnen doen in Nederland? Hoe kan het dat de IGZ al die tijd niet heeft ingegrepen?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Kunt u garanderen dat de betreffende tandarts zijn werkzaamheden niet elders kan voortzetten en ook in Nederland wordt geroyeerd zodat hij het vak van tandarts of arts niet meer kan uitoefenen, als de berichten uit Duitsland op waarheid berusten? Kunt u die garantie afgeven voor Nederland en de rest van Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Momenteel mag de tandarts in Nederland geen tandheelkundige zorg verrichten vanwege het bevel dat de IGZ heeft opgelegd (zie het antwoord op vraag 2). Het bevel is inmiddels aangetekend in het BIG-register en openbaar gemaakt op de online lijst «Maatregelen Wet BIG» op www.bigregister.nl. Het BIG-register stuurt die lijst periodiek aan de andere lidstaten van de Europese Unie. De Duitse autoriteiten zijn daarnaast per brief over het bevel geïnformeerd.
Of de tandarts in een ander land het beroep mag uitoefenen wordt bepaald door de nationale regelgeving van ieder land. Binnen Europa kennen slechts enkele landen een systeem zoals Nederland dat buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen automatisch worden overgenomen. De meeste landen maken een afweging of ze die maatregelen overnemen. Op Europees niveau bepleit ik dat lidstaten elkaars bevoegdheidsbeperkende maatregelen overnemen.
Hoeveel mensen zijn financieel gedupeerd door de oplichtingspraktijken van deze tandarts? Gaat u de betreffende tandarts opsporen en vervolgen voor het oplichten van patiënten? Wordt/is het Openbaar Ministerie hierbij ingeschakeld?
Naar aanleiding van klachten heeft de Klachtencommissie van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) geconstateerd dat er sprake was van onjuiste declaraties. Het is niet bekend hoeveel mensen hierdoor zijn gedupeerd. Het Openbaar Ministerie heeft in overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) besloten om geen strafrechtelijk onderzoek te starten naar mogelijke fraude met declaraties door de tandarts. Zij geven hiervoor als reden aan dat het in dit specifieke geval zeer moeilijk, zo niet onmogelijk zal zijn om de mogelijke fraude aan te tonen omdat dan achteraf zal moeten worden vastgesteld welke behandelingen precies hebben plaatsgevonden. Zij wijzen daarbij ook op het medisch beroepsgeheim. Daarnaast is van belang dat de tandartspraktijk inmiddels is gesloten. De NZa zal patiënten met foutieve declaraties doorverwijzen naar de curator van de failliet verklaarde praktijk in Den Haag waar de tandarts praktijkeigenaar van was.
In een komende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) worden de mogelijkheden voor zorgverzekeraars verruimd om bij vermoedens van onjuiste declaraties formele en materiële controles uit te voeren, waaronder het inzien van individuele cliëntendossiers als dat noodzakelijk is om vast te stellen of de declaratie terecht is. Daarmee ontstaat een afdoende wettelijke regeling om praktijken van onjuiste declaraties aan te pakken.
Hoe beoordeelt u het handelen van de IGZ in deze kwestie? Heeft zij voldoende adequaat en doortastend gehandeld om zoveel mogelijk gezondheidsschade, toegebracht door deze tandarts, te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Een eventuele bijdrage van Nederland aan de EU trainingsmissie in Mali |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over een eventuele bijdrage van Nederland aan de EU trainingsmissie in Mali (EUTM)?1 2
Ja.
Klopt het dat Nederland een concreet aanbod gedaan heeft voor een bijdrage aan EUTM op een «force generation» conferentie op 21 mei jl.?
Op 18 januari 2013 heeft de regering, overeenkomstig het Toetsingskader 2009, de Kamer gemeld de mogelijkheid en de wenselijkheid van een bijdrage aan de EU trainingsmissie in Mali (EUTM Mali) te zullen bezien (Kamerstuk 29 521, nr. 202). Dit betekende de aanvang van een onderzoek waarbij factoren zoals inhoudelijke gronden, politieke wenselijkheid, toegevoegde waarde, behoeften en beschikbare capaciteiten in beschouwing zijn genomen.
Het force generation proces maakt hiervan deel uit. Force generation is een dynamisch proces waarin duidelijk wordt welke behoeften er bestaan in een missie. Landen doen aanbiedingen onder politiek voorbehoud. In dit proces wordt bezien waar de ruimte ligt voor een Nederlandse bijdrage en hoe die zich verhoudt tot bijdragen van andere lidstaten. Het is een onderdeel van de interne plannings- en besluitvormingsprocedure van de EU, waarover in het algemeen geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan. Een van de onderdelen van het force generation proces is de force generation conference. Tijdens deze conferentie melden de verschillende landen welke capaciteiten ze, onder politiek voorbehoud, kunnen aanbieden. De missiecommandant kan op basis hiervan de samenstelling en de vulling van zijn missie bepalen. Of een Nederlandse bijdrage kan worden geleverd en, zo ja in welke vorm, is afhankelijk van zijn afwegingen. Het force generation proces maakte derhalve deel uit van het onderzoek naar de wenselijkheid en de mogelijkheid van een Nederlandse bijdrage aan EUTM Mali, dat zijn beslag kreeg in een besluit van de Ministerraad.
Op de force generation conference van 21 mei heeft Nederland – onder politiek voorbehoud – een aantal trainers, staffunctionarissen, een beveiligingseenheid (force protection) en ondersteunend personeel aangeboden. Tijdens de force generation hebben de lidstaten in ruime mate capaciteiten aangeboden. Als gevolg daarvan was in een aantal gevallen sprake van een overaanbod. Dit gold ook voor de bijdrage die Nederland wilde leveren. Binnen de missie bleek momenteel geen behoefte te bestaan aan de bijdrage die Nederland onder politiek voorbehoud had aangeboden. Wel zal Nederland, net als Luxemburg, een functionaris plaatsen in de staf van het Belgische detachement. Deze informatie heeft de regering op 24 juni jl. in vervolg op de brief van 18 januari 2013 met de Kamer gedeeld.
Tijdens het force generation proces hebben de lidstaten onderzocht hoe de gestelde behoeften konden worden ingevuld. Iedere lidstaat onderzoekt de mogelijkheden tot het kunnen leveren van een bijdrage aan de missie en biedt deze ook zelfstandig aan. Hierbij bezien de lidstaten ook eventuele samenwerkingsvormen. België, Nederland en Luxemburg hebben de mogelijke samenwerkingsvormen onderzocht. Tijdens het AO RBZ op 23 mei was het force generation proces nog gaande en refereerde de minister van Buitenlandse Zaken aan het onderzoeken van de behoefte binnen de missie gedurende dit proces.
Naar verwachting beschikt de missie tot het einde van haar mandaat, 19 mei 2014, over voldoende trainers en force protection. In de EU wordt gesproken over een mogelijke verlenging van het mandaat van EUTM Mali. Als het kabinet in de toekomst opnieuw een Nederlandse bijdrage overweegt, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Zo ja, waaruit bestond deze bijdrage? Klopt het dat het gaat om eenheden voor «force protection», alsmede trainers?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de minister van Buitenlandse Zaken in het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken op 23 mei jl. gesteld dat de regering bereid is om een bijdrage te onderzoeken, terwijl er kennelijk daags daarvoor al een concreet aanbod door Nederland gedaan was?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de Kamer over dit aanbod niet geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de EU graag zou zien dat Nederland samen met België en Luxemburg tot een inzet komt, maar dat het daar niet van gekomen is? Waarom niet, als dit idee bij het Belgische ministerie van Defensie bekend was?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft Nederland desondanks zelf een aanbod richting de EU gedaan, kennelijk niet overlegd met België, dat nu zonder Nederland force protection zal leveren?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u de kans ook groot dat het aanbod van Nederland nu afgeslagen wordt door de EU, onder meer door gebrekkige beheersing van de Franse taal door Nederlandse militairen? Is Frans de nieuwe voertaal van militaire missies van de EU?
Wij achten die kans niet groot. Frans is niet de nieuwe voertaal van militaire missies van de EU. De beheersing van de Franse taal staat los van het feit dat er momenteel geen behoefte is aan een Nederlandse bijdrage.
Dreigt Nederland, na eerder dit jaar al geen uitsluitsel te geven over een deelname aan EUTM door verdeeldheid tussen de VVD en de PvdA, nu opnieuw de boot te missen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er een plan was binnen het Commando Luchtstrijdkrachten om aan de missie bij te dragen met een medische evacuatie eenheid, maar dat deze helikoptercapaciteit niet in Brussel aangeboden is, terwijl daar juist behoefte aan is?
Bij de besluitvorming over de deelneming aan missies wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen enerzijds de gevraagde capaciteiten en anderzijds de beschikbare capaciteiten en de consequenties van mogelijke inzet. Op basis van deze afweging worden al dan niet Nederlandse capaciteiten aangeboden. Omdat geen enkele lidstaat helikopters heeft aangeboden voor medische evacuatie, zal deze capaciteit na 31 juli waarschijnlijk particulier worden ingehuurd.
Waarom is dit voorstel kennelijk niet verder gekomen dan het Nederlandse ministerie van Defensie? Heeft de minister van Defensie dit aanbod tegengehouden?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe verhoudt zich dit tot het verzoek van de PvdA-fractie in het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken van 23 mei jl. om juist de medische evacuatiecapaciteit als bijdrage aan EUTM te overwegen? Waarom is hiermee kennelijk niets gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de EUTM de medische evacuatie capaciteit nu mogelijk aan een particulier bedrijf moet uitbesteden, omdat geen van de landen heeft aangeboden het te doen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat de VVD mee wil doen in Mali, omdat anders de kans toeneemt van extra bezuinigingen op Defensie? Klopt het dat de minister van Defensie deze bezuinigingen niet wil?
Een besluit tot deelneming aan een missie berust op inhoudelijke gronden, zoals politieke wenselijkheid, toegevoegde waarde, behoeften en beschikbare capaciteiten. De minister van Buitenlandse Zaken deed zijn uitspraak in het licht van het feit dat veel EU-lidstaten een bijdrage willen leveren aan EUTM Mali. Er is geen verband tussen de deelneming aan missies en bezuinigingen.
Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van de minister van Buitenlandse Zaken in het eerder genoemde algemeen overleg: «Het moet wel nuttig en nodig zijn. We moeten dit niet doen omdat we per se ook mee willen doen.»?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat deelname aan een missie om zo bezuinigingen op Defensie te voorkomen een verkeerde drijfveer is en dat extra bezuinigingen op Defensie sowieso onverantwoord zijn, ongedacht de deelname aan welke missie dan ook?
Zie antwoord vraag 14.
Dreigt Nederland nu opnieuw een diplomatieke zeperd op te lopen?
Nederland is en blijft een betrouwbare partner in het EU veiligheidsbeleid. Nederland draagt bij aan diverse GVDB-missies en is een belangrijke donor in Afrika op het gebied van ontwikkelingshulp en training en capaciteitsopbouw.
Schending van de gezinsherenigingsrichtlijnen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u in mei 2013 eurocommissaris Reding hebt ontvangen?
Ja.
Wat was de status van het gesprek?
De minister van Veiligheid en Justitie en ik hebben de Vicevoorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Viviane Reding, op 17 mei 2013 ontvangen voor een gesprek in het kader van de normale Europese beleidsvoorbereiding, op verzoek van Vicevoorzitter Reding. Tijdens dit gesprek zijn enkele onderwerpen besproken die tot haar portefeuille behoren en ook op de agenda van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken staan.
Heeft u met de eurocommissaris gesproken over de gezinsherenigingsrichtlijn? Heeft u over een specifieke uitspraak van de rechter over de implementatie van de gezinsherenigingsrichtlijn gesproken? Zo ja, welke uitspraak was dat?
Nee. Eurocommissaris Reding is niet verantwoordelijk voor de Richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG).
Kunt u de correspondentie met de Europese Commissie over een mogelijke inbreukprocedure vanwege het onjuist of onvolledig implementeren van de gezinsherenigingsrichtlijn naar de Kamer sturen? Zo nee, kunt u dan in ieder geval de argumenten van de Europese Commissie geven en toelichten? Om welke onderdelen van de gezinsherengingsrichtlijn gaat het?
Ja. Zolang de correspondentie niet in het publieke domein komt heeft de Commissie geen bezwaar tegen (vertrouwelijke) inzage.1 De gevraagde informatie kan ik derhalve ter vertrouwelijke kennisneming aan de Kamer zenden.
Zult u de wijze van implementatie van de gezinsherenigingsrichtlijn herzien naar aanleiding van het commentaar van de Europese Commissie en meer recent van de Kinderombudsman? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4. Zoals ik u al heb laten weten ontvangt u binnenkort een uitgebreidere reactie op de aanbevelingen van het rapport «Gezinshereniging, beleid en uitvoering 2008–2013» van de Kinderombudsman.
Heeft u ook gesproken met de eurocommissaris over uw ambities om de gezinsherengingsrichtlijnen verder aan te scherpen? Zo ja, wat was haar reactie hierop? Welke acties heeft u inmiddels namens Nederland genomen om dit onderdeel uit het regeerakkoord te realiseren?
Neen. Zie het antwoord op vraag 3. Over de acties op het gezinsherenigingsdossier in het licht van het regeerakkoord wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
De gebrekkige informatievoorziening na een brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Kent u het bericht dat er veel gebreken waren ten aanzien van de informatievoorziening gericht aan burgers volgend op de brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de veiligheid van burgers van groot belang is dat zij zo snel en adequaat mogelijk geïnformeerd worden bij dit soort calamiteiten?
Wanneer burgers snel geïnformeerd worden bij incidenten en calamiteiten, kan dit bijdragen aan hun veiligheid, het beperken van schade en van onrust. Het vertrekpunt van de communicatie is de impact van het incident op de samenleving en de informatiebehoefte van die samenleving.
Is er in deze zaak gehandeld volgens het aanwezige communicatieplan voor dit soort incidenten? Zo nee, waarom niet?
Communicatie bij dit soort incidenten is een lokale verantwoordelijkheid. De lokale autoriteiten hebben mij gemeld dat er is gehandeld conform plan, maar ook dat men zich – achteraf – realiseert dat de communicatie richting effectgebied onvoldoende is geweest. De generieke informatie heeft onvoldoende aangesloten op de behoefte bij de inwoners in het effectgebied.
Acht u de inzet van het luchtalarm bij een dergelijke calamiteit noodzakelijk? Zo ja, waarom is deze na de brand niet afgegaan in de regio Oosterhout?
De inzet van de sirene (of WAS: Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) heeft als doel om burgers de volgende boodschap te geven: ramen en deuren sluiten, mechanische luchtverversing afzetten, rampenzender aanzetten. Gezien het feit dat een zwarte rook opsteeg en over het gebied trok had dit systeem, ook uit voorzorg, ingezet kunnen worden. De veiligheidsregio heeft mij gemeld dat de dienstdoende officiëren, die vanuit hun functie over de meest actuele en relevante informatie beschikten, een afweging hebben gemaakt en besloten hebben het WAS niet in te zetten. De reden hiervoor was dat er geen moment sprake is geweest van een gezondheidsbedreigende situatie.
Acht u de inzet van het NL-Alert voor zowel alarmering als informatievoorziening bij een dergelijke calamiteit noodzakelijk? Zo ja, waarom werd het NL-Alert pas twee en een half uur na de melding van de brand verstuurd?
Gezien het feit dat een zwarte rook opsteeg en over het gebied trok had dit systeem, ook uit voorzorg, ingezet kunnen worden. Ook bij de inzet van NL-Alert is het van groot belang dat de samenhang en inhoud van de verschillende communicatiemiddelen bewaakt wordt. Bij een calamiteit met lokale impact zijn de lokale autoriteiten verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de bevolking. Zij beslissen op welk moment ze welk middel inzetten.
Wat is uw oordeel over de publieke informatievoorziening tijdens en na de calamiteiten bi j het chemiebedrijf ELD te Oosterhout en welke aandachtspunten leidt u hieruit af voor de toekomst?
Ik ben van mening dat alarmering van de omwonenden uit voorzorg had moeten plaatsvinden en dat informatievoorziening over het incident beter en sneller had gekund. Daarvoor staan de lokale autoriteiten verschillende communicatiemiddelen ter beschikking. Van groot belang is echter dat bij een incident de betrokken hulpdiensten en overheden zich rekenschap geven van wat er leeft onder de bevolking. De analyse van social media van de start van een incident kan daarbij helpen. De communicatie kan dan (in inhoud en frequentie) beter aansluiten op de informatiebehoefte van het publiek. Met de ervaringen en vooral gevoelens van de bevolking rond Chemie-Pack in het achterhoofd had de impact van deze brand en de rookontwikkeling hier een extra aandachtspunt moeten zijn. Naar ik heb begrepen, heeft ook de directeur van de veiligheidsregio Midden en West Brabant zich in deze termen uitgesproken.
Met name rond de informatie- en crisiscommunicatie-aspecten vindt een evaluatie plaats.
Herinnert u zich het rapport «Brand Chemie-Pack Moerdijk», opgesteld door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, waarin onder meer wordt geconcludeerd dat overheidsdiensten grote angst bij omwonenden hebben gewekt door hun gebrekkige informatievoorziening? Zo ja, welke stappen heeft u daarna gezet om de informatievoorziening naar de burgers te verbeteren?
Dat rapport herinner ik mij. Sinds 2011 heb ik een aantal concrete stappen genomen ter verbetering van de crisiscommunicatie:
Hoe beoordeelt u de voortgang in de verbetering van de publieke informatievoorziening tijdens en na de calamiteiten? Welke (vervolg)maatregelen neemt u zich voor om burgers in dit soort gevallen sneller en beter te informeren?
De eerste verbetermaatregelen zijn in gang gezet, zoals gemeld bij vraag 7. De doorwerking van die maatregelen heeft tijd nodig, omdat functionarissen moeten worden opgeleid en getraind. Een aantal verbetermaatregelen is op 31 mei vastgesteld in overleg met het Veiligheidsberaad. De implementatie daarvan is gestart.
De Minister van VWS heeft deze maand een handreiking gepubliceerd, te vinden op www.rivm.nl: «Communicatie over gevaarlijke stoffen», voor lokale bestuurders en hun communicatieadviseurs.
Mantelzorgers die weinig steun hebben aan hun baas |
|
Carola Schouten (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herkent u zich in de problematiek zoals deze in het bericht «mantelzorgers hebben weinig steun aan baas» naar voren wordt gebracht?
Ik herken de problematiek. Ik deel de mening dat het belangrijk is dat werkgevers meer aandacht krijgen voor de combinatie werk en zorgtaken.
Deelt u de mening dat het, gezien de omvangrijke hervormingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), noodzakelijk is dat werkgevers hun beleid verbeteren voor mantelzorgers die werk- en zorgtaken met elkaar willen combineren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met de sociale partners om tafel te zitten om nadere afspraken te maken, waarbij mantelzorg beter bespreekbaar wordt gemaakt met de werkgever en de werkgever beter gaat kijken naar de mogelijkheden en oplossingen zoals tijd voor tijd, flexibele uren en thuiswerken?
In de brief aan de Tweede Kamer over arbeid en zorg van 2 juli jl. wordt aangegeven dat er een overleg met sociale partners zal plaatsvinden over een gezamenlijke inzet op het gebied van arbeid en zorg. De komende tijd werken wij samen met de minister en staatssecretaris van OCW een «arbeid-en-zorgtop» uit die naar verwachting in het najaar zal plaatsvinden. Door gezamenlijk op te trekken in een brede «arbeid-en-zorgtop» kan een agenda worden geformuleerd die aansluit bij de behoefte op de werkvloer. Daarbij gaat het om zaken als het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken, het creëren van flexibiliteit in het arbeidspatroon, kinderopvang en de aansluiting daarvan met het onderwijs en om aandacht voor de psychosociale arbeidsbelasting.
Welke aanvullende maatregelen worden er door u voor mantelzorgers genomen die hun zorgtaken met werk willen combineren?
Mantelzorgers kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die worden geboden door de Wet aanpassing arbeidsduur en het kort- en langdurend zorgverlof uit de Wet arbeid en zorg. In het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden wordt voorgesteld de werkingssfeer van het kort- en langdurend zorgverlof uit te breiden naar werknemers die zorgen voor huisgenoten die geen partner, kind of ouder zijn. Voor mantelzorgers zijn daarnaast de voorgestelde wijzigingen in de Wet aanpassing arbeidsduur van belang. Daarnaast kunnen uit de eerdergenoemde «arbeid- en zorgtop» aanvullende maatregelen volgen.
Bent u van plan in de brief over mantelzorg specifiek in te gaan op de relatie arbeid-mantelzorg?
Uw Kamer heeft 2 juli 2013 een gezamenlijke brief van VWS, SZW en OCW over arbeid en zorg ontvangen waarin wordt ingegaan hoe wij de combinatie arbeid en mantelzorg willen faciliteren. In de genoemde arbeid-en-zorgtop zal onder meer gesproken worden over het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken. In de brief over mantelzorg ga ik daarom slechts kort in op de relatie arbeid-mantelzorg.
Het bericht ‘OV-chipkaart weer gekraakt’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «OV-chipkaart weer gekraakt»?1
Ja, in het bericht wordt gesproken over een nieuwe manier van kraken die volgens reizigersorganisatie Total OV en onderzoeksbureau ITDev Solutions in theorie mogelijk zou zijn. Trans Link Systems (TLS) heeft mij laten weten met beide organisaties, na publicatie van het bericht, te hebben gesproken over de vraag of dit fraudescenario daadwerkelijk zou kunnen plaatsvinden. De conclusie van het gesprek is dat het fraudescenario momenteel niet mogelijk is en dat er geen sprake is van een nieuwe fraudetechniek.
Hoe vaak in de ontwikkeling en het bestaan van de OV-chipkaart zijn er fraude- en kraakgevallen geweest? Kunt u en uitgebreid overzicht geven van de schade u in alle gevallen voor de vervoersbedrijven en de schatkist?
TLS heeft mij het volgende overzicht gegeven:
Vanaf augustus 2011 heeft TLS een nieuwe chip in gebruik genomen. Deze nieuwe chip biedt extra beveiligingsmogelijkheden. Sinds de invoering van deze nieuwe chip is de fraude volgens TLS steeds minder geworden en op dit moment bijna nihil is. De beperkte fraude vindt nu nog plaats met anonieme OV-chipkaarten die zijn voorzien van de «oude» chip. Deze kaarten worden na detectie direct geblokkeerd.
Kunt u garanderen dat bij de kraak, zoals genoemd in het krantenbericht, de privacy van kaartgebruikers nooit in het geding is geweest? Zo neen, waarom niet?
De privacy van de kaartgebruiker is niet in het geding geweest, omdat het fraudescenario momenteel niet mogelijk is. Ook bij de fraude in 2010 en 2011 is de privacy van de gebruiker niet in het geding geweest.
Deelt u de mening dat de OV-chipkaart bijgezet kan worden in het bedenkelijke rijtje van mislukte prestigeprojecten, zoals de Betuwelijn, de HSL-Zuid, vele IT-projecten en de Fyra? Zo neen, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. De OV-chipkaart wordt in toenemende mate gewaardeerd door de reizigers. Dit blijkt uit de laatste klantenbarometer (2012) van het Kennisplatform Verkeer en Vervoer (KPVV) waar het gebruiksgemak van de OV-chipkaart is gewaardeerd met een 7,5. In 2010 was dit een 6,8.
Ik vind het van belang dat blijvend moet worden gekeken naar verbetering van de OV-chipkaart en het OV-chipkaartsysteem. De oprichting van de permanente structuur, de herpositionering van TLS en de toekomstige wetgeving spelen hier een belangrijke rol bij.
Bent u, na alle kraak- en fraude-ellende, bereid het hele OV-chipsysteem af te schaffen en uw verlies te nemen en de strippenkaart terug in te voeren? Zo neen, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
De situatie van Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) en NGO-medewerkers in Egypte |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Egypte pakt ngo’s hard aan»?1
Ik heb grote zorgen over de actuele situatie rondom niet-gouvernementale organisaties (NGO’s) in Egypte.
Onderschrijft u de stelling van de voorzitter van de Duitse Konrad Adenauer Stichting dat de uitspraak van de rechtbank in Caïro «een zware aanslag [is] op de rechtsstaat»? Kunt u uw mening toelichten?
De gerechtelijke uitspraak in het strafproces tegen diverse internationale NGO’s, waaronder de Konrad Adenauer Stichting die sinds 1979 in Egypte heeft geopereerd, vermeldt dat de NGO’s de Egyptische democratie tegenwerken en het land destabiliseren. Daarmee wordt de indruk gewekt dat de uitspraak politiek gedreven is. De uitspraak vormt een schending van het grondrecht om in vrijheid te kunnen verenigen en vergaderen.
Bent u van mening dat de ontwerp ngo-wetgeving die momenteel op tafel ligt in Egypte, ernstige schade toebrengt aan het maatschappelijk middenveld in algemene zin en mensenrechtenorganisaties in het bijzonder? Zo ja, gaat u hier tegen optreden en op welke wijze gaat u dit doen?
De beperkingen in het Egyptische NGO-wetsvoorstel zijn volgens verschillende (internationale) experts in strijd met de internationale verplichtingen van Egypte en dan met name de vrijheden van vereniging en vergadering. Evenals de geldende regelgeving laat het meest recente wetsontwerp ruimte bestaan voor een interpretatie waarbij het maatschappelijk middenveld gecontroleerd wordt door de overheid. Het wetsvoorstel heeft daarmee de potentie om schade toe te brengen aan het maatschappelijke middenveld.
De Nederlandse ambassade heeft de zorgen over de NGO-regelgeving de afgelopen maanden herhaaldelijk overgebracht aan sleutelspelers binnen het interim--parlement, het presidentiële paleis en de overheid. Ook heeft Nederland voorbeelden van internationale best practices op het gebied van NGO-wetgeving gedeeld met senatoren. De EU heeft in diverse verklaringen, afgegeven door onder meer EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton, benadrukt dat Egypte zich dient te houden aan internationaalrechtelijke verplichtingen en Egypte aangesproken via de Mensenrechtenraad in Genève. De Egyptische autoriteiten hebben in contact met de Speciale EU-Vertegenwoordiger voor de Mensenrechten benadrukt dat men het voorstel nog wil verbeteren. De Commissie van Venetië van de Raad van Europa heeft Egypte eerder al adviesvoorstellen ter verbetering gedaan. Nederland heeft Egypte aangespoord opnieuw de Commissie van Venetië te raadplegen, om te komen tot een voorstel dat internationaalrechtelijke verplichtingen en standaarden respecteert.
Bent u bereid uw Egyptische ambtsgenoot aan te spreken op de veroordelingen van de 43 medewerkers van ngo’s en het verbieden van enkele ngo’s, waaronder Freedom House? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Nederland heeft Egypte aangesproken op de gerechtelijke uitspraak. De Nederlandse zorgen zijn daags na de uitspraak overgebracht in een gesprek met de Egyptische ambassadeur te Den Haag.
Bent u bereid Hoge Vertegenwoordiger Ashton op te roepen, in samenwerking met andere Europese collega’s, om concrete maatregelen tegen Egypte te overwegen? Zo ja, op welke termijn gaat u zich hiervoor inzetten en aan welke maatregelen denkt u? Zo neen, waarom niet?
Hoge Vertegenwoordiger Ashton en commissaris Füle hebben een verklaring uitgegeven waarin zij de situatie rondom NGO’s in Egypte veroordelen. Benadrukt moet worden dat het NGO-wetsvoorstel nog steeds niet aangenomen is en de wetgevingsagenda van de interim--president op dit moment nog onduidelijk is. Mocht een restrictief voorstel toch wet worden dan zal ik dat zo spoedig mogelijk in EU-verband aan de orde stellen.
Het afluisteren van internetverkeer |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is het project «Argo 2» en wie is de opdrachtgever van dit project? Wat is het project «Symbolon» en wat is de toekomst van dit project? Wat is «AMS-IX» (Amsterdam Information Exchange)?
Argo II is een project van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) om de bestaande systemen om informatie uit communicatiemiddelen te verwerken tot inlichtingen (Signal Intelligence of Sigint) te vernieuwen. De opdrachtgever is het Ministerie van Defensie. Inlichtingen afkomstig uit Sigint leveren een significante bijdrage aan de bescherming van de troepen in uitzendgebieden. De AIVD is naar aanleiding van de geïntensiveerde samenwerking met de MIVD gaan deelnemen aan het project als medebehoeftesteller.
Het project maakt deel uit van het ICT-Rijksdashboard. Zie ook: https://www.rijksictdashboard.nl/
Het project Symbolon heeft tot doel de sigint- en cyber-capaciteiten van de AIVD en de MIVD te bundelen in een gezamenlijke Sigint-Cyber-eenheid van en voor de beide diensten. Ook de Nationale Sigint Organisatie (NSO) gaat in deze eenheid op. Deze samenvoeging is de meest vergaande vorm van samenwerking tussen de beide diensten tot dusver. Zij is in het belang van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de inspanningen van de inlichtingenen veiligheidsdiensten. Eind 2012 is een kwartiermakerorganisatie ingesteld, die is samengesteld uit AIVD- en MIVD-medewerkers. Een kwartiermaker van Defensie geeft leiding aan de oprichting van de nieuwe eenheid. U bent hierover geïnformeerd met het jaarverslag van de MIVD (Kamerstuk 29 924, nr. 96) en het jaarverslag van de AIVD (Kamerstuk 30 997 nr. 52).
De Amsterdam Information Exchange (AMS-IX) is het belangrijkste internetknooppunt van Nederland en het op één na grootste ter wereld. Een zeer groot deel van het internetverkeer met het buitenland en het dataverkeer tussen Nederlandse internetproviders wordt afgehandeld via het netwerk van de AMS-IX. De AMS-IX is een onafhankelijke organisatie zonder winstoogmerk. Zie ook: https://ams-ix.net
Waarom is het bedrijf NICE Systems, samen met het Amerikaanse Accenture, na een geheime aanbesteding aangesteld om – middels Nederlandse dochterondernemingen – het internetknooppunt AMS-IX af te tappen? Waarom is het afluisteren van gevoelige informatie uitbesteed aan een commercieel bedrijf, waarvan de aandelen vrij verhandelbaar zijn? Waarom is gekozen voor een bedrijf dat nauwe banden heeft met de Israëlisch geheime dienst?
De Wet in de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 staat het ongericht aftappen van de AMS-IX niet toe. Er is geen betrokkenheid van een leverancier, rechtstreeks of via dochterondernemingen, bij de verwerving van Sigint.
Het aantal potentiële leveranciers voor het Sigint-platform is beperkt. De functionele specificaties voor het nieuwe platform geven inzage in de modus operandi van de MIVD en zijn derhalve staatsgeheim gerubriceerd. Alle potentiële leveranciers werken gezien de aard van de gevraagde dienstverlening veel met overheden samen. De leverancier die het beste voldeed aan de voor de aanbesteding relevante criteria kreeg de opdracht gegund.
De aard van de gebruikte technieken, de relaties, de herkomst en de met het systeem te verwerken informatie maakt dat de omgang met deze bedrijven altijd terughoudend en waakzaam verloopt. In de implementatiefase zijn diverse maatregelen genomen om de veiligheid, vertrouwelijkheid en de integriteit van de informatie te waarborgen. Deze maatregelen gelden voor vele systemen waarmee inlichtingen worden verworven en verwerkt, alsmede voor de daarbij behorende leveranciers.
Over de modus operandi van de AIVD en de MIVD worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Klopt het dat bij het aftappen van het internetknooppunt AMS-IX gebruik wordt gemaakt van datamining, een middel waarvan u tot nu toe afstand heeft genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze geheime aanbesteding is uitgegaan van de Nationale Sigint Organisatie (NSO)? Hoeveel geld is met deze aanbesteding gemoeid?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 1. De opdrachtgever is het Ministerie van Defensie. Met de aanbesteding is € 17 miljoen gemoeid.
Wat voor soort informatie stond in de aanvullende briefing die bedrijven kregen die serieuze interesse toonden voor deze aanbesteding? Bent u bereid de Kamer inzage te geven in deze aanvullende briefing?
Het betrof een toelichting en verdieping op de functionele specificaties waar het systeem aan dient te voldoen. De functionele specificaties zijn staatsgeheim.
Het aan banden leggen van teelt pootgoed |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Teelt pootgoed aan banden»?1
Ik ben bekend met genoemd bericht.
Klopt het dat de Europese Commissie plotseling een verruiming heeft voorgesteld van de vruchtwisseling naar 1-op-4 in het voorstel van de pootgoedrichtlijn, terwijl de onderhandelingen sinds 2010 al gaande zijn? Zo ja, kunt u aangeven wat hiervoor de aanleiding was?
Het klopt dat de Europese Commissie voorstellen heeft gedaan met betrekking tot de harmonisatie van de certificeringsregels voor aardappelpootgoed, waarin plotseling een voorschrift stond, waarin een ruimere vruchtwisseling verplicht werd gesteld.
Op 28 mei jongstleden zijn deze besproken in het Permanent Comité voor zaaizaden. Nederland heeft toen krachtig stelling genomen tegen deze voorstellen, omdat deze aanscherping niet nodig is en ook niet onderbouwd is, zoals bleek uit adviezen van een expertgroep die daar zorgvuldig naar had gekeken.
De Europese Commissie heeft vervolgens alle lidstaten in staat gesteld uiterlijk 12 juni 2013 schriftelijk commentaar in te zenden.
Inmiddels heeft de Europese Commissie laten weten, het voorschift van een verplichte ruimere vruchtwisseling alleen te willen laten gelden voor specifieke regio’s in Europa (waar dit voorschrift nu ook reeds geldt). Nederland maakt geen deel uit van zo’n specifieke regio, omdat Nederland specifieke nationale regelgeving heeft die alle aardappeltelers verplicht alleen gecertificeerd pootgoed aan te planten, hetgeen zorgt voor een lage ziektedruk.
Door deze toezegging van de Europese Commissie zijn de belangrijkste Nederlandse zorgen weggenomen. Vanzelfsprekend zal ik er op toezien dat in de definitieve voorstellen deze toezegging daadwerkelijk wordt ingevuld. Mocht dit anders zijn, dan zal ik u hier tijdig over informeren.
Klopt het dat de sector is verrast door het voorstel, vooral omdat de eis niet is onderbouwd en toegelicht wordt door de Europese Commissie? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze onderbouwing eruit ziet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het voorstel een draconische maatregel is voor de Nederlandse telers, aangezien deze strengere norm gaat leiden tot een forse areaalkrimp? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om u tegen het voorstel te verzetten tijdens de eerstvolgende Landbouwraad aangezien het nergens toe leidt en het zeer schadelijk is voor het vlaggenschip van de Nederlandse akkerbouw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad d.d. 19 juni 2013?
Zie antwoord vraag 2.
De monitoring in het kader van Natura 2000 |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Op welke wijze gaat u in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn uitvoering geven aan de onder meer door de Europese Commissie gewenste monitoring van het voorkomen en de kwaliteit van habitattypen en soorten ten behoeve van onder meer het up-to-date houden van de Standaardgegevensformulieren?
Voor het Standaardgegevensformulier stelt de Europese Commissie geen specifieke monitoring verplicht. De landelijke meetnetten van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring van habitattypen door de provincies en Rijkswaterstaat zijn de basis voor de rapportage over het landelijk voorkomen en de kwaliteit van habitattypen en soorten die beschermd moeten worden op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Naast deze monitoring vindt in de Natura 2000-gebieden zo nodig extra monitoring plaats om te kunnen beoordelen of de genomen gebiedsmaatregelen leiden tot het behalen van de voor het gebied gestelde doelen voor habitattypen en soorten. Alle op deze manier vergaarde informatie kan worden gebruikt om het Standaardgegevensformulier up-to-date te houden.
Wanneer gaat u artikel 11 van de Habitatrichtlijn implementeren in nationale wetgeving?
Artikel 11 van de Habitatrichtlijn bevat de algemene verplichting voor lidstaten om toe te zien op de staat van instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten op hun grondgebied. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de zogenoemde prioritaire typen natuurlijke habitats en de prioritaire soorten. Artikel 11 noopt tot monitoring, en zo nodig ook wijziging van de maatregelen die zijn gericht op het behoud of herstel van de betrokken habitats en soorten.
Er wordt nu reeds op een adequate wijze voorzien in de uitvoering van artikel 11 van de Habitatrichtlijn, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven. In het Wetsvoorstel natuurbescherming (Kamerstukken 33 348) wordt voor de duidelijkheid de verplichting van artikel 11 van de Habitatrichtlijn ook wettelijk verankerd.
Gaat u ervoor zorgen dat in elk Vogel- en Habitatrichtlijngebied frequent het voorkomen van de relevante habitattypen en soorten wordt gemeten? Zo ja, hoe?
Ja, in elk (reeds opgesteld of nog op te stellen) beheerplan zit een monitoringsparagraaf. Daarin wordt aangegeven hoe wordt gemonitord of de maatregelen leiden tot het realiseren van de doelen voor de te beschermen habitattypen en soorten in het gebied. Waar mogelijk wordt hierbij gebruik gemaakt van bestaande monitoring, zoals de in vraag 1 genoemde meetnetten.
Bovendien wordt, in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof, per Natura 2000-gebied een habitattypekaart opgesteld. Deze geeft op kaart de habitats en hun oppervlaktes in het gebied weer. Deze kaarten maken onderdeel uit van het beheerplan. De kaarten zullen, als daarvoor aanleiding bestaat, worden geactualiseerd. In ieder geval wordt iedere zes jaar, bij herziening van het beheerplan, gekeken of actualisering van deze kaarten nodig is.
In hoeveel Natura 2000-gebieden is de frequente monitoring van de ontwikkeling van habitattypen en soorten inmiddels goed geregeld en in hoeveel gebieden nog niet?
In mijn antwoorden op vraag 1 en 3 heb ik aangegeven hoe de landelijke en gebiedsgerichte monitoring is vormgegeven. In alle Natura 2000 gebieden is reeds sprake van monitoring. Verdere verfijning daarvan vindt, waar nodig, plaats in de beheerplannen.
Is voor iedere soort en habitattype in elk Natura 2000-gebied de begintoestand vastgelegd, zoals door de Europese Commissie in toelichting op artikel 6, lid 2, van de Habitatrichtlijn is aangegeven (Beheer van Natura 2000-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG). Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2000)? Zo ja, waar is deze begintoestand vastgelegd? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanmelding van Natura 2000-gebieden is, met behulp van het standaardgegevensformulier, aangegeven welke natuurwaarden in de gebieden aanwezig zijn. Daarna volgt formele aanwijzing met behulp van aanwijzingsbesluiten. In die aanwijzingsbesluiten is de gewenste ontwikkelrichting van soorten en habitats aangegeven opdat een landelijk gunstige staat van instandhouding voor deze soorten en habitats wordt gerealiseerd. Uit de zienswijzen, die zijn ingediend nadat de ontwerpaanwijzingsbesluiten ter inzage zijn gelegd en uit andere bronnen is hiervoor nieuwe ecologische informatie beschikbaar gekomen. Daaruit is gebleken dat in de standaardgegevensformulieren soms habitats of soorten zijn opgenomen, die feitelijk niet aanwezig waren in het gebied bij het invullen van het formulier. Voor deze soorten zijn de doelen geschrapt in de aanwijzingsbesluiten. Habitats en soorten van de bijlagen I en II, die niet zijn opgenomen in het standaardgegevensformulier, maar waarvan is gebleken dat die wel voorkomen, zijn wel opgenomen in de aanwijzingsbesluiten. Verschillen tussen de standaardgegevensformulieren en de aanwijzingsbesluiten komen dus voort uit toegenomen kennis in de tijd tussen aanmelding en aanwijzing. De standaardgegevensformulieren zullen overeenkomstig de procedure van artikel 4 van de Habitatrichtlijn zo spoedig mogelijk worden verbeterd op deze punten. Dit gebeurt na definitieve aanwijzing van de Natura 2000-gebieden. Op deze manier is de begintoestand duidelijk vastgelegd en zijn er geen discrepanties meer tussen het aanwijzingsbesluit en het standaardgegevensformulier. Voor de tot september van dit jaar te nemen aanwijzingsbesluiten, zal dit bij de jaarlijkse actualisatie van oktober gebeuren.
Is de monitoring in het kader van artikel 11 van de Habitatrichtlijn zodanig opgezet dat de hiervoor genoemde begintoestand als referentiepunt genomen wordt?
Monitoring is er op gericht om vast te stellen of de soorten en habitats zich ontwikkelen naar de landelijke gunstige staat. Zowel deze landelijk gunstige staat als bovengenoemde begintoestand zijn daarbij referentiepunt.
In hoeverre geeft de Landelijke Vegetatiedatabank van Alterra een goed beeld van alle waarnemingen die gedaan worden inzake het volgen van de oppervlakte en kwaliteit van habitattypen en soorten?
Databanken, zoals de Landelijke Vegetatie Databank (LVD) met vegetatieopnamen en de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) met gegevens van soorten, zijn primair gericht op het opslaan van ruwe gegevens van waarnemingen. Voor het volgen van ontwikkelingen in de oppervlakte en kwaliteit van habitattypen respectievelijk soorten zijn deze databases niet zonder meer geschikt. Daarvoor is nadere bewerking van deze ruwe gegevens noodzakelijk, zoals een omzetting van vegetatieopnamen naar habitattypen.
Bent u bereid alle meet- en observatiegegevens van de afgelopen twintig jaar met betrekking tot het voorkomen van de Noordse woelmuis (H1340) in Natura 2000-gebied Haringvliet naar de Kamer te sturen?
Ik verwijs u naar de antwoorden op uw vragen van 25 september 2012 aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 84. De voortouwnemer is de aangewezen partij om relevante informatie over de aanwezigheid van natuurwaarden in een Natura 2000 gebied op te vragen. Voorts verwijs ik u naar de Nationale Databank Flora en Fauna. Zie verder mijn antwoorden op vraag 10 en 11.
Bent u bereid voor de habitattypen H3130 (zwak-gebufferde vennen) en H6410 (blauwgraslanden) in Natura 2000-gebied Stelkampsveld, voor het habitattype H7110A (actieve hoogvenen) in het gebied Engbertsdijksvenen, voor het habitattype H7140B (veenmosrietlanden) in het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en voor de soort H1340 (Noordse woelmuis) in het gebied Eilandspolder aan te geven wanneer en op welke wijze metingen zijn gedaan om de ontwikkeling van oppervlakte, kwaliteit, aantallen en dichtheid van de betreffende habitattypen en soorten te kunnen volgen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat belanghebbenden rechtstreeks en gratis inzage kunnen krijgen in de voor het betreffende gebied in de Nationale Databank Flora en Fauna opgenomen data?
De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is onafhankelijk van de overheid gepositioneerd. De data zijn voor iedereen toegankelijk. Wel wordt voor het verkrijgen van data een kostendekkend tarief gevraagd. De overheid zal dit niet voor belanghebbenden vergoeden.
Bent u bereid voor die Vogel- en Habitatrichtlijngebieden waar het Rijk het bevoegd gezag is belanghebbenden rechtstreeks en gratis inzage te bieden in de voor de betreffende gebieden in de Nationale Databank Flora en Fauna opgenomen data?
Zie het antwoord op vraag 10.
De berichten‘Luchtalarm niet afgegaan bij brand Oosterhout’ en ‘Technisch probleem met inzet NL-Alert bij brand’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Luchtalarm niet afgegaan bij brand Oosterhout»1 en «Technisch probleem met inzet NL-Alert bij brand»?2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Hoe is de burger ingelicht tijdens de brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout?
De lokale autoriteiten hebben mij gemeld dat de burger is ingelicht via Twitter en de perswoordvoering.
Is het waar dat de lokale autoriteiten via social media of andere communicatiemiddelen het advies hebben gegeven ramen en deuren te sluiten?
Lokale autoriteiten hebben via pers en via Twitter gemeld: «zeer grote brand, veel rookontwikkeling, ramen en deuren sluiten is altijd verstandig». Vervolgens hebben zij gemeld dat bewoners uit voorzorg ramen en deuren gesloten moeten houden.
Is het waar dat het luchtalarm niet is ingezet in de betreffende regio ten tijde van de brand?
Ja het is waar dat de sirene (of WAS: Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) niet is ingezet.
Deelt u de mening dat dit tegenstrijdige informatievoorziening is en tot verwarring bij de burger kan leiden?
Communicatie bij dit soort incidenten is een verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten. De voor de directe incidentbestrijding verantwoordelijke officieren achtten het op grond van de bedrijfsinformatie (geen gevaarlijke stoffen in de loods) en de meetresultaten niet noodzakelijk sirenes te gebruiken.
Ten aanzien van de informatievoorziening heeft de burgemeester aangegeven dat de communicatie richting inwoners van het effectgebied met meer centrale regie en inhoudelijke duidelijkheid over de feitelijke situatie plaats had moeten vinden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat het versturen van de melding via NL-Alert in eerste instantie niet lukte?
In eerste instantie is het versturen van de melding via NL-Alert niet gelukt door een storing van een computer in de meldkamer. Van de noodprocedure om in zo’n geval een bericht via een andere meldkamer te verzenden is geen gebruik gemaakt door de regio. Naar aanleiding van dit incident is de noodprocedure nogmaals bij de meldkamer onder de aandacht gebracht.
Deelt u de mening dat, hoewel het een aanvullend middel is, NL-Alert toegevoegde waarde heeft als alarmeringssysteem en vaker getest moet worden om (technische) problemen in noodsituaties te voorkomen?
Ja. Op dit moment onderzoek ik nader op welke wijze het testen het beste kan worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het verzenden van Amber Alerts via NL-Alert een goede manier is om deze testen te doen en tegelijkertijd hieraan een zinnige invulling geeft?
Het zijn twee verschillende systemen. Op dit moment is het niet mogelijk deze systemen samen te voegen. NL-Alert heeft als doel mensen te alarmeren in geval van een levens- of gezondheidsbedreigende situatie, waarbij acuut handelen om zichzelf in veiligheid te brengen noodzakelijk is. NL-Alert maakt gebruik van cell-broadcasting. Deze techniek stuurt ongevraagd berichten naar alle mobiele telefoons in een bepaald gebied. AMBER Alert is een opsporingssysteem waarbij mensen zelf mogen kiezen (via abonneren) of ze de berichten willen ontvangen of niet. Ik ben er een voorstander van om de alerteringssystemen vooralsnog hun eigen signatuur te laten behouden.
Het bericht dat huisartsen melden dat patiënten aangeven geen geld te hebben voor medicijnen of vervolgbehandelingen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de recent uitgevoerde enquête van de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) en de NOS onder huisartsen, waarin wordt gevraagd naar zorg mijden?1
Ja, deze enquête is mij bekend.
Is in het onderzoek dat u als verantwoordelijk minister laat doen over het verwijsgedrag van huisartsen sinds januari 2013 meegenomen dat patiënten mogelijk denken dat ook de huisarts onder het eigen risico valt?
Ja, dit wordt in het onderzoek meegenomen.
Kan het zijn dat patiënten operaties of vervolgbehandelingen uitstellen omdat ze niet weten dat deze voor een deel juist wel worden vergoed?
Ik veronderstel dat patiënten in zijn algemeenheid goed weten dat operaties vallen onder het verzekerde pakket van hun zorgverzekering en dat zorgverleners daar doorgaans ook op wijzen. Het onderzoek dat ik laat doen, zal meer inzicht geven in de vraag of verzekerden mogelijk afzien van operaties of vervolgbehandelingen of deze uitstellen, en wat daarvan de reden is.
Kijkt u in uw onderzoek ook naar de sociaaleconomische status van patiënten?
In de enquête zal worden gevraagd naar de sociaaleconomische situatie van verzekerden.
Is het mogelijk dat de sociaaleconomische gezondheidsverschillen door de eigen bijdrage, en met name de misvattingen daarover, eerder worden verdiept dan worden verminderd? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
Verzekerden worden via de zorgtoeslag deels gecompenseerd voor het verplicht eigen risico. Bij de verhoging van het verplicht eigen risico in 2013 is de verhoging van het verplicht eigen risico voor de laagste inkomensgroepen volledig gecompenseerd via de zorgtoeslag. Deze groepen gaan er als gevolg van de verhoging van het verplicht eigen risico niet in koopkracht op achteruit.
Wat betreft de misvattingen: uit de enquête van de LHV komt naar voren dat circa 12% van de geënquêteerde huisartsen de indruk heeft dat patiënten afzien van huisartsenbezoek, omdat ze denken dat de huisarts onder het eigen risico valt. Het is belangrijk deze misverstanden over het bezoek aan de huisarts, dat niet onder het verplicht eigen risico valt, uit de wereld te helpen. Dat geldt ook voor de compensatie van het verplicht eigen risico via de zorgtoeslag.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zal de enquête mede tot doel hebben beter in beeld te krijgen welke misverstanden er mogelijkerwijs bestaan.
Het bericht 'Poll: 39 procent Nederlanders wil uit EU' |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Poll: 39 procent Nederlanders wil uit EU»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een even groot percentage van de Nederlanders voor een vertrek van Nederland uit de EU zal stemmen als tegen?
De in het artikel genoemde peiling weerspiegelt de zorg van burgers omtrent het functioneren van de Europese Unie. Het kabinet neemt deze zorgen serieus. Zoals gesteld in de Staat van de Unie is het kabinet van mening dat herstel van het vertrouwen in de Europese samenwerking niet mogelijk zal zijn zonder hervorming van de EU. Het kabinet kiest ervoor om een actieve rol te spelen bij de aanpak van de bestaande tekortkomingen door zich in te zetten voor versterking van de Economische en Monetaire Unie, het verlagen van de administratieve uitgaven, het hervormen van het bestuur en het effectiever en efficiënter maken van de besluitvorming. Een vertrek van Nederland uit de EU is wat het kabinet betreft niet aan de orde.
Wat is uw reactie op het feit dat de meerderheid van de Nederlanders vindt dat het de verkeerde kant opgaat met de Europese Unie? Bent u inmiddels bereid de voorbereidingen voor een vertrek van Nederland uit de EU te treffen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo neen, bent u dan wel bereid om een referendum uit te schrijven zodat heel Nederland zich kan uitspreken over de vraag of Nederland uit de EU moet stappen? Zo neen, waarom bent u zo'n bangerik?
Nee, er is voor het kabinet noodzaak noch aanleiding hierover een referendum te houden.
‘Vechtscheidingen’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «kind de dupe van vileine ouders» «Dringend advies: blijf langer proberen» en «Iets meer begrip, iets meer rust»?1
Ja.
Maakt de minister zich ook zorgen over het toenemende aantal «vechtscheidingen»?
Of er sprake is van een toenemend aantal vechtscheidingen is niet bekend. Ik ontvang o.a. via de kinderombudsman hier wel signalen over en neem deze serieus.
In het artikel in de Volkskrant wordt gesproken over Europese en Amerikaanse studies waaruit blijkt dat naarmate ouders vaker scheiden het aantal problematische scheidingen en de negatieve gevolgen voor kinderen niet afnemen; welke studies zijn dit?
Het Volkskrantartikel verwijst volgens opgave van de journalist naar onderzoeken waarin Jaap Dronkers (ook genoemd in het artikel) Amerikaanse gegevens vergelijk met Europese studies, waaronder:
Wat is er gebeurd met de aanbevelingen in het rapport «relatie-ondersteunend aanbod voor Centra voor Jeugd en Gezin», naast het opstellen van de handreiking voor gemeenten?2
In de verkennende studie «relatieondersteunend aanbod voor Centra voor jeugd en Gezin» wordt de aanbeveling gedaan om nader onderzoek te laten uitvoeren naar de effectiviteit van het huidige Nederlandse aanbod relatieondersteunende programma’s. Het Ministerie van VWS financiert ZonMw voor het uitvoeren van het programma «Effectief werken in de jeugdsector». Eén van de programmalijnen voorziet in onderzoek naar de effectiviteit van interventies. Het ministerie van VWS heeft ZonMw opdracht gegeven om «echtscheiding» als prioritair thema binnen het programma op te nemen. Daarnaast zijn binnen de huidige subsidieronde rond het thema «eigen kracht» een aantal voorstellen op het gebied van echtscheiding ingediend. De programmacommissie van ZonMw beoordeelt deze onderzoeksvoorstellen op de wetenschappelijke relevantie.
Vindt u dat bureau jeugdzorg het aantal «vechtscheidingen» die bij hen bekend zijn moet registreren en dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) moet onderzoeken wat het landelijk aantal «vechtscheidingen» is zodat we meer zicht krijgen op de omvang van het probleem? Zo ja, per wanneer kan dit ingaan? Zo nee, waarom niet?
Het CBS registreert het aantal gehuwde paren dat uit elkaar gaat. Het is lastig de definitie van het begrip «vechtscheiding» te bepalen en hier statistische gegevens over te vergaren. Ik wil mij richten op de acties die nodig zijn om de positie van het kind tijdens «vechtscheidende» ouders te verbeteren.
Bent u bereid nader onderzoek te financieren naar de effectiviteit van «vechtscheidingsinterventies» en naar de benodigde competenties die nodig zijn om deze interventies uit te voeren? Zo ja, wanneer kunt u dit onderzoek uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is de beroepsgroep systeemtherapeuten, die gespecialiseerd zijn in het interveniëren bij vechtscheidingen, ook werkzaam bij de bureau’s jeugdzorg?
De beroepsgroep systeemtherapeuten is niet als zodanig in dienst bij de bureaus jeugdzorg. Het is wel mogelijk dat systeemtherapeuten bij bureaus jeugdzorg werken, bijvoorbeeld in de functie van gezinsvoogd.
Welke gegevens zijn er bekend over de wijze waarop een ouderschapsplan wordt op opgesteld en uitgevoerd?
Het WODC voert momenteel een onderzoek uit naar effecten van het ouderschapsplan en de uitvoering van het ouderschapsplan in de praktijk. Het onderzoek wordt naar verwachting deze zomer afgerond. Ook lopen bij verschillende universiteiten onderzoeken die inzicht zullen geven in het ouderschapsplan.
Realiseert u zich dat «vechtscheidende» ouders hulp mislopen, met alle gevolgen voor de kinderen, omdat de behandeling van vechtscheiding zonder psychiatrische diagnose niet meer wordt vergoed?
Het CVZ heeft eerder advies uitgebracht dat de hulp voor werk- en relatieproblematiek niet valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw), omdat hiermee wordt bijgedragen aan de houdbaarheid van het pakket voor geneeskundige GGZ. Dit oordeel heeft de minister zoals eerder op 14 juni 2012 in antwoord op vragen van uw Kamer is aangegeven (Kamerstuknummer 3105) gevolgd.
Mocht sprake zijn van een psychische stoornis, dan kan aanspraak worden gemaakt op (vergoeding van) geestelijke gezondheidszorg.
Bent u bereid terug te komen op eerdere antwoorden op schriftelijke vragen gesteld over de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding3, waarin u aangeeft dat een onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding in Nederland geen toegevoegde zou hebben? Zo ja, wilt u dan aanvullend onderzoek verrichten naar de sociaaleconomische gevolgen van echtscheiding? Zo nee, waarom niet?
Over het effect van echtscheiding op de overheidsfinanciën geeft het rapport naar sociaal economische gevolgen van echtscheiding van Econovision4 geen directe informatie. Het rapport stelt dat er een relatie is tussen echtscheiding en maatschappelijke kosten, maar dat deze relatie niet noodzakelijkerwijs een oorzakelijke is. Gezien het voorgaande zal nader onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding onvoldoende oorzakelijke verbanden kunnen aantonen.
Het bericht 'NOM wil bemiddelaar om PPG te redden' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) een bemiddelaar wil om het glasvezelbedrijf PPG te redden?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de directie van PPG dreigt met sluiting van de fabriek omdat de vakbonden dreigen met acties?
Volgens recente berichtgeving hebben de directie van PPG en FNV Bondgenoten met elkaar om de tafel gezeten om tot een oplossing te komen. Dit hebben zij gedaan na bemiddeling door de Commissaris van de Koning in Drenthe, Jacques Tichelaar. De gesprekken hebben geleid tot een principeakkoord. Ik heb vernomen dat vakbondsleden dit eerste akkoord met een nipte meerderheid hebben afgewezen. Vervolgens hebben partijen nieuwe voorstellen gedaan om tot een oplossing te komen. Op het moment van schrijven is er sprake van een nieuw akkoord tussen PPG en FNV Bondgenoten waarmee de leden inmiddels hebben ingestemd. Hiermee zijn de dreiging van sluiting of acties van de bonden nu van de baan.
Wat vindt u van het feit dat de directie een alternatief besparingsplan, opgesteld door het personeel en de vakbonden, weigert te bespreken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn beide partijen de afgelopen tijd met elkaar in gesprek gegaan en via bemiddeling tot een oplossing gekomen.
Wat kunt en wilt u doen om te zorgen voor werkbehoud van het personeel van PPG?
Voor het werkbehoud van het personeel van PPG en voor de werkgelegenheid in de regio is het van belang dat partijen gezamenlijk tot een oplossing zijn gekomen. Het personeel is hierbij ondersteund door de betrokken vakbonden. De Commissaris van de Koning is betrokken als bemiddelaar. Daarnaast is de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) betrokken in het kader van de werkgelegenheid in de regio. De NOM, waarvan het ministerie van Economische Zaken naast de provincies Friesland, Groningen en Drenthe mede-aandeelhouder is, kan medewerking verlenen waar opportuun en binnen de mogelijkheden die zij daarvoor heeft.
Bent u bereid contact op te nemen met de NOM, de vakbonden en de directie van PPG, om bij te dragen aan een bemiddelingspoging?
De onderhandelingen tussen de directie van PPG en FNV Bondgenoten betreffen in eerste aanleg een private aangelegenheid en hebben intussen tot een goede uitkomst geleid. Nu er sprake is van een akkoord is er geen aanleiding voor verdere acties.
De kosten van kamerhuur |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat Sargasso heeft uitgevoerd naar de kosten van studentenkamers?1
Ja.
Vindt u de bedragen, die in Amsterdam of Utrecht betaald moeten worden voor een kamer, zoals ze in dit onderzoek staan vermeld, acceptabel voor studenten die over het algemeen een laag inkomen hebben? Kunt u dit toelichten?
Dit onderzoek betreft gegevens over het aanbod van kamers op Kamernet.nl, Kamers.nl en Kamer.nl. De aanbieders zijn over het algemeen particuliere verhuurders. De huurprijs wordt veelal aangegeven inclusief de bijkomende kosten als gas, elektra, water en stoffering (servicekosten). De kale huur is derhalve lager. Bovendien ligt de kamerhuur die particuliere verhuurders vragen gemiddeld hoger dan de huur die sociale verhuurders vragen. In het huurprijzenrecht voor woonruimte geldt in beginsel contractvrijheid. Dat wil zeggen dat verhuurder en huurder elke huurprijs die hun goeddunkt mogen overeenkomen. Wel kan een huurder met behulp van het woningwaarderingsstelsel (puntenstelsel) uitrekenen wat de maximale kale huurprijs voor zijn kamer is. Wanneer de huurder meent dat hij teveel huur betaalt, kan hij de huurprijs op twee manieren via de huurcommissie verlagen:
Bent u van mening dat een hoge kamerhuur en/of tekort aan huisvesting een ongewenste belemmering kan zijn voor jongeren bij hun studiekeuze?
Uit het onderzoek blijkt een groot verschil tussen de gevraagde kamerhuur in en rond Amsterdam en Utrecht, en in de rest van Nederland. De hogere huurprijs rond Amsterdam en Utrecht dient geplaatst te worden in de context van een algemeen meer gespannen woningmarkt in die gemeenten/regio’s. De spanning op de lokale woningmarkt zal voor meer woningzoekenden worden betrokken in de overweging om zich daar te huisvesten.
Beide gemeenten stellen zich tot doel meer studentenhuisvesting te realiseren.
In de voortgangsbrief over het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting, die ik op 5 juni jl. naar uw Kamer heb gestuurd, heeft Amsterdam aangegeven in de periode 2010–2014 9.000 studenteneenheden toe te willen voegen. In Utrecht is in 2012 het actieplan studentenhuisvesting Utrecht opgesteld, met de ambitie om 4.000 woningen voor studenten (en starters)aan de voorraad toe te voegen.
Welk bedrag hanteert u als normhuur voor de huisvestingskosten van uitwonende studenten in de vaststelling van uw beleid? Kunt u toelichten uit welke componenten dit bedrag is opgebouwd?
In de studiefinanciering wordt niet zoiets als een normhuur gehanteerd. De maandelijkse studiefinanciering is een tegemoetkoming in de totale kosten van levensonderhoud. De uitwonendenbeurs is hoger dan de thuiswonendenbeurs omdat uitwonende studenten op verschillende terreinen, zoals de huur van woonruimte, hogere kosten maken.
Kunt u toelichten hoeveel extra studentenkamers er bijgebouwd moeten worden, boven op het aantal dat in het landelijk actieplan studentenhuisvesting is overeengekomen, om de schaarste te verhelpen?
De monitor Studentenhuisvesting 2012 geeft aan dat in het voorjaar van 2012 landelijk circa 56.000 studenten (binnen een half jaar) huisvesting zochten in een van de 29 onderzochte studentensteden. Gebleken is dat sociale studentenhuisvesters ongeveer een kwart van alle studenten huisvesten. De rest vindt onderdak bij particuliere kamerverhuurders en op de reguliere woningmarkt. Dit blijkt ook overeen te komen met de voorkeuren van studenten.
De monitor berekent voor de periode van het actieplan (2012–2016) een groei van ruim 16.000 studenten. De studentenhuisvesters van KENCES hebben in het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting toegezegd 16.000 eenheden te zullen bijbouwen in deze periode. Gesteld dat de sociale studentenhuisvesters maar een kwart van de vraag (kunnen) huisvesten, zijn 4.000 extra eenheden voldoende om de vraag tot 2016 op te vangen. Ook in verleden is een evenredig deel van de groei opgevangen door particuliere aanbieders van kamergewijze verhuur en doordat studenten vaker op de reguliere woningmarkt huren of kopen.
Omdat sociale studentenhuisvesters niet meer dan een kwart van de vraag (kunnen) bedienen, bouwen zij al 12.000 eenheden extra voor de in 2012 gemeten restvraag van 56.000 studenten. Om vraag en aanbod volledig in evenwicht te brengen is het nodig dat de overige aanbieders hun aanbod verruimen. In het najaar zal Kences de resultaten van de geactualiseerde monitor studentenhuisvesting publiceren.
Kunt u toelichten, indien mogelijk per stad, wat de gemiddelde huur is van de kamers die op basis van het landelijk actieplan studentenhuisvesting worden gerealiseerd?
Zie de bijlage voor de gemiddelde huur per stad, zoals opgenomen in de Feiten en Trendsrapportage van Kences (2012)2.