Geweld in Soedan, in Zuid Soedan en de precaire situatie tussen beide landen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sudan: Fresh Clashesin South Kordofan Between Sudanese Army and Rebels» van 25 mei jl.? Bent u ervan op de hoogte dat het conflict in Darfur nu 10 jaar gaande is zonder enig reëel perspectief op een oplossing; dat 3,4 miljoen mensen nog steeds afhankelijk zijn van humanitaire hulp en dat de veiligheidssituatie verder aan het verslechteren is? Bent u er tevens van op de hoogte dat VN Secretaris Generaal Ban Ki-moon zijn zorgen heeft geuit over de grote toename van het aantal vluchtelingen in Darfur? Bent u ervan op de hoogte dat getuige Ali Kosheib, die gedaagd is door het Internationaal Strafhof (ICC) op verdenking van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, op de plaats van recente moorden, branden en plunderingen in Darfur gesignaleerd is? Bent u tot slot bekend met de recente uitspraak van President Bashir dat er geen onderhandelingen meer zullen plaatsvinden met de grootste rebellengroepen (JEM, SPLM-North en SRF)? Wat is uw analyse van de politieke situatie in Soedan?
Ja, we zijn op de hoogte van de genoemde ontwikkelingen. Door de gewapende conflicten en de economische malaise is de politieke situatie vrij gespannen. Voor een meer uitgebreide toelichting verwijzen wij u naar de recente Kamerbrief «Situatie in Darfur en de Nederlandse inzet in Sudan», van 7 juni jl.
Bent u bekend met het de oproep van Human Rights Watch, the Agency for Independent Media (AIM), Amnesty International en Committee to Protect Journalists (CPJ) aan Zuid-Soedan om de intimidatie van journalisten te stoppen? Bent u tevens bekend met de aanhoudende stroom aan berichten over schendingen van de mensenrechten door de Sudan People's Liberation Army (SPLA), bijvoorbeeld: «South Sudan: Army and police forcesshooting and raping civilians in Jonglei» en samengevat in «United Kingdom: Foreign andCommonwealth Office, Human Rights and Democracy: The 2012 Foreign & Commonwealth Office Report – South Sudan», 15 April 2013. Wat is uw analyse van de situatie in Zuid-Soedan?
Het beeld dat in de door u genoemde documenten wordt geschetst is zorgwekkend. Ook in UNMISS-rapporten wordt melding gemaakt van arbitraire arrestaties en detentie van individuen die kritisch zijn over de overheid alsmede van ernstige mensenrechtenschendingen door het leger, met name in conflictgebieden zoals Jonglei. Minister Ploumen heeft tijdens haar bezoek aan Zuid-Sudan in februari dit jaar bij de Zuid-Sudanese autoriteiten aangedrongen op het aanpakken van mensenrechtenschendingen door de veiligheidsdiensten. Naast het uitoefenen van brede internationale diplomatieke druk is het noodzakelijk om mensenrechtenorganisaties en andere instituties die overheid en veiligheidsdiensten ter verantwoording kunnen roepen te versterken. Tevens is een algehele versterking van de justitiesector nodig.
Bent u op de hoogte van de moord op Kuol Deng Kuol, de Paramount Chief van Abyei, door Misserya nomaden terwijl hij onder bescherming stond van de United Nations interim- Security Force for Abyei (UNISFA)? Bent u er tevens van op de hoogte dat de status van Abyei nog steeds niet overeengekomen is en dat dit bijdraagt aan de toename in de spanningen tussen beide landen? Bent u er ook van op de hoogte dat de spanningen tussen beide landen verder opgelopen zijn, nadat Soedan op 11 juni Zuid-Soedan heeft opgedragen de olie export op te schorten en opgeroepen heeft tot een «heilige oorlog»? Bent u er ook van op de hoogte dat President Kiir van Zuid-Soedan het opschorten van het olieverdrag getypeerd heeft al een oorlogsverklaring? Deelt u de mening dat dit een schending is van het olieverdrag? Bent u tevens van mening dat het opschorten van het olieverdrag grote negatieve consequenties heeft voor het uitvoeren van alle negen vredesverdragen en de relatie tussen beide landen in een buitengewoon precaire en mogelijk explosieve situatie brengt?
Het feit dat er nog geen overeenstemming is tussen Sudan en Zuid-Sudan over de definitieve status van Abyei is inderdaad een bron van spanning tussen beide landen. Er is blijvende internationale druk nodig op beide partijen om tot een duurzame vreedzame oplossing te komen.
De aankondiging van Sudan om het olietransport van Zuid-Sudanese olie te staken en de uitvoering van de Samenwerkingsakkoorden op te schorten is een zorgwekkende ontwikkeling. Zuid-Sudan heeft ontstemd maar gematigd gereageerd op de aankondiging van Sudan om het olietransport te staken. Het AU High Level Implementation Panel (AUHIP) heeft direct actie ondernomen richting president Bashir en president Kiir. Zowel Sudan als Zuid-Sudan hebben inmiddels voorzichtig positief gereageerd op nieuwe voorstellen van het AUHIP om het vredesproces op de rails te houden. Eén van de voorstellen is dat de AU Commissie en IGAD de komende weken de wederzijdse beschuldigingen van Sudan en Zuid-Sudan over steun aan rebellengroepen op elkaars territorium verder zullen onderzoeken. Ook riep AUHIP de partijen wederom op om zich te onthouden van vijandige retoriek. Momenteel is nog onduidelijk of Sudan de verklaring over het stopzetten van het olietransport zal herroepen. In het olieakkoord is afgesproken om een termijn van 60 dagen in acht te nemen voor een gecontroleerde stopzetting van de olieproductie. Een daadwerkelijke stopzetting van de olieproductie zou zeer negatieve consequenties hebben voor beide landen en dient derhalve voorkomen te worden.
Ben u bekend met het bericht van Amnesty International «Sudan: New evidence of scorched earth tactics against civilians in Blue Nile»? Beschikt u over gegevens over de humanitaire consequenties van het conflict in de Nuba Mountains inclusief aantallen burgerslachtoffers? Is het u bekend of er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen? Zo nee, welke stappen kan Nederland in EU- of VN-verband nemen om deze gegevens te verkrijgen?
Sinds de uitbraak van het conflict in de Nuba Mountains (Sudanese deelstaten South Kordofan en Blue Nile) is er beperkt toegang tot het gebied. De VN-gegevens over de humanitaire situatie gaan uit van de assessments van de situatie in de gebieden die onder de controle van het regeringsleger staan. Gegevens over de situatie in de gebieden onder de controle van de rebellengroepering SPLM-Noord zijn deels beschikbaar via de vertrouwelijke rapporten van lokale ngo’s en rapportages van de humanitaire afdeling van de SPLM-Noord. In deze rapporten wordt onder meer verwezen naar bombardementen op civiele doelen die mogelijk oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid inhouden. Het meest recente rapport van de lokale ngo’s zal u separaat worden toegestuurd. Om de gegevens in genoemde rapporten te kunnen verifiëren is humanitaire toegang tot deze gebieden nodig, alsmede een onafhankelijk onderzoek naar de mensenrechtensituatie in South Kordofan en Blue Nile. Nederland is hier een groot voorstander van en bepleit dit in de relevante fora, waaronder de VN Mensenrechtenraad.
Beschikt u over gegevens over de humanitaire consequenties van het conflict in Jonglei State inclusief aantallen burgerslachtoffers? Is het u bekend of er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen? Zo nee, welke stappen kan Nederland in EU- of VN-verband nemen om deze gegevens te verkrijgen?
Aangezien er nauwelijks humanitaire toegang is tot de conflictgebieden in Jonglei, is het vooralsnog niet mogelijk om een compleet beeld te krijgen van de omvang van de humanitaire problematiek en aantallen burgerslachtoffers. Ook de VN beschikt niet over deze gegevens. Feit is dat de burgerbevolking (met name leden van de Murle-stam) grotere plaatsen als Pibor en Boma town ontvlucht is vanwege het geweld. Een deel is uitgeweken naar de hoofdstad Juba, de deelstaat Eastern Equatoria en buurland Ethiopië. Artsen zonder Grenzen schat dat een groep van 100.000 mensen zich in de moerassen bevindt, onder primitieve omstandigheden. Andere schattingen gaan uit van lagere aantallen. Het gebrek aan humanitaire toegang is hoe dan ook zorgwekkend en niet acceptabel. Nederland dringt er, mede in EU-verband, bij de Zuid-Sudanese autoriteiten op aan om humanitaire organisaties toegang te verlenen. Ook roept Nederland de Zuid-Sudanese autoriteiten op om burgers te beschermen, ongeacht hun etnische achtergrond, en vermeende mensenrechtenschendingen door het Zuid-Sudanese leger (SPLA) een halt toe te roepen.
Bent u bereid om in VN-verband te bepleiten dat er een fact-finding missie wordt afgevaardigd om de humanitaire consequenties en eventuele oorlogsmisdaden gerelateerd aan het conflict in de Nuba Mountains in kaart te brengen?
Nederland is een actief bepleiter van het bevorderen van de zgn. cross line humanitaire toegang (over de frontlinie heen) tot de niet-overheidsgecontroleerde gebieden in de Nuba Mountains. Hiermee zouden de VN-organisaties en ngo’s de ruimte krijgen om ook in de gebieden onder de controle van de rebellengroepering humanitaire assessments uit te voeren en steun te bieden. De VN coördinerende humanitaire organisatie (OCHA) heeft onder meer naar aanleiding van het recente bezoek van de VN coördinator voor humanitaire zaken Valerie Amos aan Sudan (20–23 mei),1 de diplomatieke inzet om de humanitaire toegang te bewerkstelligen verder opgevoerd. In de VN Veiligheidsraad is er onvoldoende draagvlak voor het besluiten tot een internationale interventie ten aanzien van Sudan, zoals een fact-finding missie.
Welke stappen heeft u, al dan niet in EU-verband, genomen en kunt u nog nemen om de conflicterende partijen in Zuid-Kordofan aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om te streven naar een politieke oplossing, het bevorderen van bescherming van burgers en het verlichten van de humanitaire crisis?
Nederland steunt de inzet van de EU ten aanzien van het oplossen van de conflicten in Sudan. De EU Speciale Vertegenwoordiger voor Sudan en Zuid-Sudan, Rosalind Marsden, bepleit in haar contacten met de Sudanese regering en de rebellengroeperingen dat de partijen tot een staakt-het-vuren besluiten, humanitaire toegang verlenen en tot een politieke oplossing voor het conflict komen.
Wat is uw reactie op het artikel «Civil Society Forum on Sudan and South Sudan in Addis Ababa»? Wat is uw mening over de alarmerende geluiden over de steeds meer beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld in zowel Soedan als Zuid-Soedan? Bent u van mening dat het noodzakelijk is om, in het kader van duurzame inclusieve groei en stabiliteit, hier vanuit Nederland ook op te reageren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welken stappen gaat u nemen om dit te doen teneinde het maatschappelijk middenveld ook in staat stellen om zich uit te blijven spreken? 9. Hoe ziet u bovengenoemde zaken in relatie tot de ontwikkelingsrelatie die Nederland met Zuid-Soedan heeft? Kunt u toelichten welke criteria er zijn om de hulp aan Zuid-Soedan mogelijk op te schorten?
Zowel in Sudan als Zuid-Sudan zijn er zorgen over de ruimte die de overheid geeft aan het maatschappelijk middenveld. Aangezien het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol vervult bij het aanjagen van maatschappelijk debat en het ter verantwoording roepen van de overheid heeft dit onze expliciete aandacht.
Nederland ondersteunt het maatschappelijk middenveld in Sudan en Zuid-Sudan onder meer via het MFS-programma, het Mensenrechtenfonds en faciliteiten voor kleine ambassadeprojecten. In Zuid-Sudan wordt door de donorgemeenschap gewerkt aan de totstandkoming van een Civil Society Fund ter versterking van het lokale pleitbezorgende maatschappelijk middenveld. Nederland is voornemens hieraan bij te dragen. Ook door dialoog ondersteunt Nederland mensenrechtenverdedigers. In aanvulling op de financiële ondersteuning onderneemt Nederland, al dan niet in het EU-verband, ook diplomatieke interventies om het maatschappelijk middenveld te steunen bij haar werk.
Wat is, naar uw oordeel, de specifieke verantwoordelijkheid van Nederland als mede-ondertekenaar van het Comprehensive Peace Agreement en historisch verantwoordelijke partij voor de drie gebieden (Abyei, South Kordofan en Blue Nile)? Hoe geeft de Nederlandse regering vorm aan deze verantwoordelijkheid? Is de Nederlandse regering van plan haar betrokkenheid te intensiveren, zo ja hoe?
De bevolking van Zuid-Sudan heeft enorm geleden onder de decennialange burgeroorlog en achterstelling door het regime in Khartoum. Nederland zal de regering van Zuid-Sudan aan blijven spreken op zijn verantwoordelijkheid om een betere toekomst te creëren voor de bevolking en te werken aan de opbouw van een democratische rechtsstaat. Nederland zal de vorderingen van de Zuid-Sudanese autoriteiten inzake mensenrechten, politieke ruimte, rechtsstaatontwikkeling en persvrijheid nauwlettend blijven monitoren. Indien verbeteringen uitblijven of een verdere verslechtering optreedt, zal de aard en invulling van de bilaterale relatie opnieuw worden bezien.
Welke stappen heeft u, al dan niet in EU-verband, genomen en kunt u nog nemen om Soedan en Zuid-Soedan aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om het Cooperation Agreement volledig en onconditioneel te implementeren?
Nederland was tot juli 2011 voorzitter van de Drie Gebieden-werkgroep van het Assessment and Evaluation Commission(AEC) voor de uitvoering van het Comprehensive Peace Agreement (CPA). Met de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan is het CPA verlopen en is de AEC ontbonden. De verantwoordelijkheid voor de nog openstaande kwesties uit het CPA is door de AU en de VN aan het AU High-level Implementation Panel (AUHIP) toebedeeld. In aanvulling op de politieke steun voor dit proces beziet Nederland de mogelijkheden om de inzet van het AUHIP te ondersteunen via een detachering en/of financiële bijdrage.
Wat is uw oordeel over het werk van de EU Speciale Vertegenwoordiger voor Soedan, Rosalind Marsden? Is er sprake van het opheffen van haar mandaat? Zo ja, kunt u toelichten wat hiervoor de redenen zijn, in de context van vragen 1, 2 en 3?
In de verklaring van Hoge Vertegenwoordiger Ashton van 10 juni jl. worden Sudan en Zuid-Sudan opgeroepen om de Samenwerkingsakkoorden onvoorwaardelijk te implementeren en de mechanismen die zijn opgericht voor de behandeling van klachten en het beslechten van conflicten in werking te stellen. Het is niet wenselijk dat één van de partijen zich plotseling onttrekt aan de uitvoering van de akkoorden. Beide landen moeten samenwerken met het AUHIP om tot een oplossing te komen. Zowel de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Sudans als de VN gezant voor de Sudans hebben deze boodschappen ook afgegeven in hun directe contacten met de Sudanese en Zuid-Sudanese autoriteiten.
Bent u bereid in EU-verband een verlenging van het mandaat van Marsden te bepleiten met minimaal een half jaar inclusief de mogelijkheid van verlenging na deze zes maanden indien daar, afhankelijk van de ontwikkelingen in Zuid-Soedan en Soedan, zoals in de Nuba Mountains, op inhoudelijke gronden aanleiding toe is?
De EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Sudans heeft sinds 2010 een belangrijke rol gespeeld bij het bevorderen van het vredesproces tussen Sudan en Zuid-Sudan en hierover gerapporteerd aan de lidstaten. Inmiddels is Zuid-Sudan een onafhankelijke staat en sloten Sudan en Zuid-Sudan op 29 september vorig jaar een omvangrijk Samenwerkingsakkoord.
Met het oog op stroomlijning van EUSV-posities wereldwijd, het voorkomen van inhoudelijke overlap en beperking van kosten, deed Hoge Vertegenwoordiger Ashton onlangs het voorstel om de taken en verantwoordelijkheden van de EUSV Sudans over te hevelen naar de EUSV voor de Hoorn van Afrika, Alexander Rondos. De EUSV voor de Hoorn van Afrika heeft Sudan en Zuid-Sudan reeds in zijn mandaat. De EU lidstaten hebben inmiddels ingestemd met een overheveling van taken en verantwoordelijkheden binnen vier maanden. Daarna zal het mandaat van de EUSV voor de Sudans worden beëindigd. In aanvulling op het werk van de EUSV voor de Hoorn van Afrika spelen de EU-delegaties in Khartoum en Juba een belangrijke rol bij de EU-dialoog met Sudan en Zuid-Sudan.
Wat is uw oordeel over het werk van het African Union High-Level Implementation Panel (AUHIP) onder voorzitterschap van Thabo Mbeki? Hoe moet het vredesproces binnen Soedan en tussen Soedan en Zuid-Soedan begeleid worden na het verlopen van de mandaat van het AUHIP? Wat zou, in uw oordeel, de rol van de EU, de Afrikaanse Unie en de VN hierbij moeten zijn?
Besluitvorming over beëindiging van het mandaat van EUSV Marsden is reeds afgerond.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg over Soedan van 3 juli a.s. beantwoorden?
Het AU High Level Implementation Panel (AUHIP) heeft naar onze mening een constructieve rol gespeeld bij het begeleiden van het vredesproces tussen Sudan en Zuid-Sudan. Het vredesproces wordt gekenmerkt door «ups-and-downs» maar het AUHIP en de AU Vrede en Veiligheidsraad zijn er toch telkenmale in geslaagd om betrokken partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen en commitment af te dwingen voor de uitvoering van gesloten akkoorden, ook al vordert het proces soms langzaam. De EU en VN-vertegenwoordigers stemmen hun benadering zoveel mogelijk af met de AU om daarmee de effectiviteit van de diplomatieke inzet richting beide partijen te optimaliseren.
Het AUHIP komt in juli 2013 met een eindrapport. Dit rapport zal aanbevelingen bevatten voor opvolging van het panel. Naar verwachting zal de AU een leidende rol blijven spelen in de begeleiding van het vredesproces. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij de regio heeft onze steun.
Witwaspraktijken op Cyprus |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u de rapporten, die door Deloitte en Moneyval geschreven zijn over witwaspraktijken op Cyprus ontvangen en kunnen lezen? Zo ja, wanneer?
Ja. Ik heb deze rapporten maandag 17 juni jl. ontvangen.
Klopt het dat alle Moneyval-rapporten die over Cyprus geschreven zijn in zijn geheel openbaar zijn, maar dat dit rapport niet op de website van Moneyval staat en zelfs niet is opgenomen in de database van stukken van de Europese Raden?
De rapporten van Moneyval en Deloitte zijn op 17 juni jl. gepubliceerd op de website van het Cypriotische Ministerie van Financiën. Ook is het rapport van Moneyval te vinden op de website van de Raad van Europa.
Klopt het beeld, dat uit de bijlage bij Kamerstuk 21 501–07 nr. 1058, Summary report of main findings by Moneyval and the independent auditor, opstijgt, namelijk dat alle voorgaande rapporten van Moneyval een volstrekt vertekend en onvolledig beeld gaven van de strijd tegen witwassen in Cyprus?
De vorige evaluatie van Moneyval dateert uit september 2011. Deze Moneyval-evaluatie ziet primair op de wet- en regelgeving en de instituties, en minder op de daadwerkelijke effectiviteit van de implementatie door financiële instellingen. De Eurogroep van 11 februari onderstreepte daarom de noodzaak tot een adequate evaluatie van de implementatie van wet- en regelgeving door de instellingen, waarbij werd afgesproken dat een onafhankelijke partij ingeschakeld zal worden om hier onderzoek naar te verrichten. Zoals ook vermeld in het verslag van de Eurogroep en Ecofin Raad van 13 en 14 mei 2013 (met kenmerk BFB 2013-5174M) blijkt uit het onderzoek dat niet zozeer in de wet- en regelgeving tekortkomingen zijn, maar in de implementatie en naleving hiervan.
Hebben de leden van de board van de ECB inzage gehad in de betreffende rapporten van Moneyval en Deloitte?
De rapporten van Moneyval en Deloitte zijn, voordat ze door de Cypriotische autoriteiten openbaar zijn gemaakt, beschikbaar gesteld aan de leden van de Trojka, waaronder de ECB.
Hoeveel geld is er na deze rapporten in totaal op verschillende wijzen vanuit Europa ter beschikking gesteld aan Cyprus (inclusief via de ECB)?
Een vooraarde voor uitkering van de eerste tranche van het ESM was, naast implementatie van de extra voorwaarden/prior actions zoals vermeld in het Memorandum of Understanding (MoU), afronding van het onderzoek naar de implementatie van de anti-witwasmaatregelen bij financiele instellingen. Zoals is vastgelegd in het MoU stelt Cyprus, samen met de Trojka een actieplan op om de geconstateerde tekortkomeingen aan te pakken. Dit actieplan dient afgerond te zijn voor de publicatie van het eerste voortgangsrapport van de Trojka in het derde kwartaal van 2013.Ik zal de Tweede Kamer hiervan op de hoogte houden. De uitvoering van het actieplan wordt door de Trojka gemonitord en de voortgang van de implementatie zal een integraal onderdeel vormen van de programma-voorwaarden.
De ESM Raad van bewind heeft dan ook op 8 mei jl. ingestemd met uitkering van de eerste tranche van maximaal 3 miljard euro, welke in twee subtranches zal worden uitgekeerd. De eerste subtranche van maximaal 2 miljard euro is reeds uitgekeerd (zie ook verslag van de Eurogroep en Ecofin Raad van 13 en 14 mei 2013, kenmerk BFB2013-5174M). De tweede subtranche van maximaal 1 miljard euro zal voor 30 juni 2013 worden uitgekeerd.
Wie heeft de beschikking over deze rapporten en wie heeft ze kunnen lezen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat op basis van deze rapporten nadere voorwaarden gesteld zullen worden voor tranches van het hulpprogramma? Zo ja, welke?
De Cypriotische autoriteiten hebben op 17 juni 2013 de rapporten van Moneyval en Deloitte gepubliceerd op de website van het Cypriotische Ministerie van Financiën. Deze stukken zijn dus openbaar en voor iedereen toegankelijk.
Kunt u deze twee rapporten per ommegaande (binnen 5 dagen) doen toekomen aan de Tweede Kamer?
De rapporten zijn reeds verzonden aan de Tweede Kamer. Zie hiervoor de kamerbrief over publicatie rapporten Moneyval en Deloitte over de resultaten van het onderzoek naar de implementatie van de anti-witwasmaatregelen bij financiële instellingen van 18 juni 2013 met kenmerk BFB 2013–5910M.
Het misbruiken van Braziliaanse ‘Moeders voor Moeders’ door MSD voor vruchtbaarheidsversnellers voor de bio-industrie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «De spuit erin, want welke dag kost varkenshouder geld», waarin de Volkskrant uiteen zet hoe MSD Braziliaanse zwangere vrouwen heeft gebruikt voor de productie van het middel PG600 om varkens in de bioindustrie sneller vruchtbaar te krijgen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Braziliaanse zwangere vrouwen die meewerken aan het «Moeders voor Moeders»-programma nooit zijn geïnformeerd over het feit dat hun urine ook gebruikt zou worden voor de verkoop van middelen aan de varkensindustrie?
MSD heeft zelf aangegeven dat de vrouwen die meededen aan het Braziliaanse programma Moeders voor Moeders destijds niet op de hoogte zijn gebracht van het juiste gebruik van de ingezamelde HCG hormonen. In Brazilië is volgens MSD het inzamelen van urine voor veterinaire doeleinden enkele jaren geleden gestopt «mede vanwege het feit dat er onduidelijkheid was over het gebruik van de ingezamelde urine». Er werd verteld dat hun urine gebruikt werd voor de productie van geneesmiddelen, zonder onderscheid te maken tussen een humaan of veterinair geneesmiddel.
Ik ben van mening dat deelnemers altijd correct en volledig geïnformeerd moeten worden, ook in het programma Moeders voor Moeders. Het afstaan van urine voor geneesmiddelen, humaan en / of veterinair, kan alleen op vrijwillige basis gebeuren en in volledige transparantie. Omdat het programma inmiddels zelf door MSD is stopgezet hoef ik er geen consequenties aan te verbinden, maar in de toekomst, zal ik, zover mijn bevoegdheid strekt, geen vergunning meer verlenen in dergelijke gevallen.
Wat vindt u ervan dat MSD de urine van Braziliaanse «Moeders voor Moeders» (heeft) gebruikt voor een vruchtbaarheidsversneller voor de bioindustrie, zonder dat deze vrouwen daarvan op de hoogte zijn gebracht? Deelt u de mening dat hier sprake is van schaamteloze misleiding? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo neen, waarom vindt u dit een toelaatbare handelwijze?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat varkens in de bioindustrie die vijf dagen nadat hun biggen bij hen zijn weggehaald niet spontaan «berig» worden, een spuit met het middel PG600 krijgen om hen opnieuw vruchtbaar te maken? Kunt u uiteenzetten op hoeveel varkensbedrijven dit in Nederland gebeurt, bij hoeveel varkens jaarlijks zulke hormooninjecties worden gebruikt voor een snelle productie van nageslacht en welke hoeveelheden van PG600 in totaal worden gebruikt? Zo neen, waarom weet u dit niet?
Zeugen die vijf dagen na het spenen nog niet berig zijn, worden zeer zelden met PG 600 behandeld. Een zeugenhouder is gebaat bij zo groot mogelijke tomen (=worp) en optimale vruchtbaarheid, dus bij een optimale berigheid. Het opwekken met PG 600 geeft een slechtere berigheid, dus een lagere vruchtbaarheid en kleinere tomen. Daarom is PG 600 voor een zeugenhouder geen eerste optie. Werken aan een optimale berigheid via verzorging en verbeterde bedrijfsmanagement is een betere route.
Dat blijkt ook uit het feit dat MSD de omzet jaarlijks ziet dalen van PG 600. Exacte gegevens over het aantal bedrijven die dit middel gebruiken en bij hoeveel varkens zijn niet bekend.
Kunt u bevestigen dat er voor de productie van PG600, naast de urine van zwangere vrouwen, het bloed van drachtige paarden wordt gebruikt? Is het waar dat voor dit doel in Nederland 2.000 pony’s worden gehouden bij wie twee keer per week bloed wordt afgetapt, met een hoeveelheid van ongeveer 1 procent van het lichaamsgewicht van de drachtige pony? Zo neen, hoe zit het dan?
Uit de registratie dierproeven van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) blijkt dat voor het doel «Onderzoek t.b.v. de toepassing in het dier met betrekking tot de productie, controle of ijking van immuunsera, vaccins, of andere biologische producten» dierproeven op paarden worden verricht.
Bloedafname voor het produceren van biologische producten is een dierproef volgens de Wet op de dierproeven (Wod) en worden sinds 2000 als zodanig geregistreerd. Vóór 2000 werd het afnemen van bloed bij paarden gezien als een niet experimentele handeling in het kader van de landbouwkundige praktijk en werd dit om die reden niet als dierproef geregistreerd.
In «Zo doende», het jaaroverzicht van de nVWA over dierproeven en proefdieren, is aangegeven dat voor onderzoek ten bate van de toepassing in het dier met betrekking tot de productie, controle of ijking van immuunsera, vaccins, of andere biologische producten in 2010, 2.148 en in 2011, 2.030 dierproeven op paarden zijn verricht. De gegevens waar u naar vraagt worden niet verzameld bij de registratie dierproeven. Over gegevens die tijdens inspecties worden verkregen wordt niet gerapporteerd.
Kunt u bevestigen dat het houden van pony’s voor het aftappen van bloed voor de productie van PG600 een dierproef is volgens de Wet op de dierproeven? Is het waar dat deze dierproef al meer dan 35 jaar wordt uitgevoerd, waarbij door de jaren heen steeds nieuwe pony’s worden gebruikt en drachtig worden gemaakt voor het aftappen van bloed dat dient als grondstof voor een vruchtbaarheidsversneller voor varkens? Zo neen, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten: – hoeveel «producenten» van paardenbloed van drachtige pony’s er zijn in Nederland? – hoeveel pony’s zij jaarlijks gebruiken voor deze dierproef en hoeveel pony’s in totaal al zijn gebruikt voor de productie van bloed? – vanaf welke leeftijd de pony’s drachtig worden gemaakt? – hoe vaak een pony gedurende haar leven wordt gebruikt voor deze dierproef, dat wil zeggen, hoe vaak zij drachtig wordt gemaakt en hoeveel tijd er wordt gehanteerd tussen bevalling en nieuwe inseminatie? – tot welke leeftijd de pony’s worden gebruikt voor deze bloedproductie en wat er met de pony’s gebeurt als zij niet meer worden gebruikt voor deze dierproef? Zo neen, kunt u uitleggen waarom u geen antwoord heeft op deze vragen als in het kader van de Wet op de dierproeven deze gegevens hadden moeten worden aangeleverd bij (of gecontroleerd moeten kunnen worden door) de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gebeurt er met de veulens die als gevolg van deze dierproef worden geboren?
De merries zijn geen proefdier meer aan het eind van de dracht. De veulens worden niet in het kader van een dierproef of als proefdier geboren en worden dus ook niet geregistreerd als proefdier. Derhalve zijn er geen gegevens bekend.
Hoeveel controles van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit vinden er jaarlijks plaats bij producenten van paardenbloed?
De NVWA inspecteert minimaal 1 keer per jaar iedere vergunninghouder.
Is het waar dat de dierexperimentencommissie van Organon in 2011 bezwaren had tegen de productie van paardenbloed van zwangere pony’s en geen positief advies meer wilde geven over het toestaan van deze dierproef? Is het waar dat er in 2012 alsnog groen licht werd gegeven voor voortzetting van deze dierproeven door de dierexperimentencommissie van Intervet, dat onderdeel is van MSD? Hoe beoordeelt u deze verschillende uitkomsten van de aanvraag voor dezelfde dierproef?
Uit het jaarverslag van de dierexperimentencommissie (DEC) blijkt niet dat ze geen positief advies meer wilden geven maar de discussie over de alternatieven bij de andere DEC wilde laten voeren. Ik ga ervan uit dat de discussie over de alternatieven bij de andere DEC grondig is gevoerd.
Onderschrijft u de analyses van de in het Volkskrant-artikel geciteerde deskundigen, dat zeugen na hun eerste worp in menselijke termen tienermoeders zijn met relatief weinig reserves, waarop hun lichaam reageert door niet meteen weer berig te worden, en dat de dieren waarbij PG600 wordt gebruikt niet ziek zijn, maar alleen niet berig op het moment dat de varkenshouder het graag zou zien? Zo ja, deelt u de mening dat PG600 niet als een veterinair geneesmiddel mag worden gezien? Zo neen, waarom niet?
Een zeugenhouder is gebaat bij een goed volgroeide jonge zeug voor de eerste keer biggen. Als zeugjes te jong zijn, zal de biggenproductie bij de volgende worpen aanzienlijk minder zijn. En zal de zeug ook minder worpen in totaal produceren. Als ze door fouten toch te vroeg geïnsemineerd worden, wordt een varkenshouder geadviseerd om na het spenen van die worp een berigheidscyclus over te slaan in plaats van het gebruik van PG 600.
PG 600 heeft een toelating als diergeneesmiddel op de Nederlandse markt en mag als zodanig voor de in de toelating genoemde indicaties bij het varken worden voorgeschreven worden door de dierenarts.
Kunt u bevestigen dat de productie van paardenbloed van zwangere pony’s in de jaarregistraties van de NVWA «Zodoende» wordt ingedeeld onder de proeven die gericht zouden zijn op de gezondheid van dieren? Deelt u de mening dat dat een valse voorstelling van zaken is, omdat het niet gaat om een middel dat bedoeld is om zieke dieren te genezen, maar om de productie in de bioindustrie zo hoog mogelijk te houden?
Deze dierproeven worden in het jaaroverzicht over dierproeven en proefdieren van de NVWA (Zo doende) gerubriceerd onder het doel «Onderzoek ten behoeve van de toepassing in het dier met betrekking tot de productie, controle of ijking van immuunsera, vaccins, of andere biologische producten».
Kunt u duidelijk maken welke andere dierproeven die (in «Zodoende») worden geschaard onder de bevordering van de gezondheid van dieren feitelijk proeven zijn ten behoeve van vlees-, zuivel- en eierproductie? Zo neen, waarom niet?
De doelen in de Wod zijn overgenomen als doel in de registratie dierproeven. Het is aan een dierexperimentencommissie om te toetsen of het ongerief dat de dieren wordt berokkend opweegt tegen het belang van de proef.
Kunt u bevestigen dat dierproeven ten behoeve van vlees-, zuivel- en eierproductie niet zijn toegestaan krachtens de Wet op de dierproeven? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat de productie van paardenbloed na inwerkingtreding van deze wet gewoon is doorgegaan en tot op de dag van vandaag nog altijd plaatsvindt? Zo neen, kunt u dit toelichten? Deelt u de mening de wet geen ruimte zou moeten bieden voor proeven die gericht zijn op economische productie?
Artikel 1 van de Wet op de dierproeven bepaalt dat een dierproef met als doel de beantwoording van een wetenschappelijke vraag binnen de reikwijdte van de wet valt. De beantwoording van een wetenschappelijke vraag waardoor de productie van vlees, zuivel en eieren wordt verbeterd valt dan ook onder de Wet op de dierproeven. De wet noemt in artikel 10 twee omstandigheden waaronder een dierproef vanwege het daarmee nagestreefde doel verboden is. Het artikel verbiedt ten eerste het uitvoeren van dierproeven voor een doel dat ook kan worden bereikt op een andere manier dan door middel van een dierproef, of door middel van een dierproef waarbij minder dieren kunnen worden gebruikt of minder ongerief wordt berokkend; en ten tweede het uitvoeren van een dierproef waarvan het belang niet opweegt tegen het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. De afweging of van deze omstandigheden sprake is bij dierproeven voor de verbetering van productieomstandigheden voor dieren die voor landbouwdoeleinden worden gefokt moet per geval worden gemaakt. De wet sluit dit type dierproeven in ieder geval niet categorisch uit.
Ten aanzien van de dierproeven met paardenbloed ten behoeve van het produceren van de vruchtbaarheidsversnellers laat ik onderzoeken of de vergunning voor deze proeven nog binnen deze kaders valt.
Bent u bereid de registratie van PG600 als veterinair geneesmiddel in te (laten) trekken?
Het diergeneesmiddel PG600 is toegelaten op de Nederlandse markt conform de Europese eisen gesteld in Richtlijn 2001/82 en Verordening (EU) Nr. 37/2010. Hiermee voldoet het middel aan de eisen voor werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit en vormt het gebruik van dit middel geen risico voor de voedselveiligheid. Er zijn geen gronden om op basis hiervan de marktoelating van dit middel als diergeneesmiddel door te halen.
Bent u bereid deze dierproeven onmiddellijk stop te zetten en het gebruik van paardenbloed als middel om varkens versneld vruchtbaar te maken te verbieden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht “Fraude voedsel niet gemeld” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fraude voedsel niet gemeld»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat fraude met voedsel niet of nauwelijks gemeld wordt bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar de kabinetsreactie op de berichtgeving dat voedselfraude meestal niet wordt gemeld.
Welke acties onderneemt u om een beeld te krijgen van het voorkomen van voedselfraude?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in deze problematiek een aanleiding om meer controles door de NVWA te laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed hebben de bezuinigingen op de NVWA op het aantal controles en op het beeld van voedselfraude?
De effectiviteit van het toezicht door de NVWA wordt niet alleen bepaald door het aantal controles, maar door de gehele toezichtstrategie. De NVWA voert het toezicht op risicogebaseerde wijze uit conform Europese wetgeving die dit verplicht stelt. Op basis van informatie uit de markt, kwaliteitsystemen, historie van controles, meldingen en dergelijke worden risicoprofielen opgesteld en bepaalt de NVWA welke bedrijven bezocht gaan worden.
Op grond van de ervaringen met de voedselfraude zal de NVWA de toezichtstrategie gaan herzien. Dit heeft invloed op de risicoprofielen, maar ook op de wijze van toezicht bij de bedrijven. Deze moet zodanig zijn dat fraude tijdig wordt opgemerkt.
Uiteraard moet de capaciteit van de NVWA op voldoende niveau blijven om ook in de toekomst voldoende toezicht op voedselveiligheid te kunnen blijven uitvoeren. Wij verwijzen u hiervoor naar de kabinetsreactie op de berichtgeving dat voedselfraude meestal niet wordt gemeld.
Wanneer zullen controlegegevens openbaar gemaakt door middel van het stoplichtmodel, zoals vorig jaar in augustus aangekondigd?
In de brief aan de Tweede Kamer (TK 2011–2012, 33 289, nr. 3) is toegelicht dat met een aantal sectoren wordt gewerkt aan de praktische invulling van openbaarmaking via het zogenaamde stoplichtenmodel. Door middel van kleuren (rood, oranje, groen en wit) geeft de NVWA aan in hoeverre bedrijven de regelgeving naleven of dat geen informatie bekend is. De uitrol van dit model heeft enige vertraging opgelopen, in het najaar zal worden gestart met een eerste pilot.
Nadat de Gezondheidswet van kracht is geworden, naar vooruitzicht begin 2014, kan het model breder worden uitgerold over het gehele toezichtterrein van de NVWA omdat dan de procedure voor openbaarmaking voor de NVWA eenvoudiger wordt. Wij hopen u dit najaar het voorstel voor aanpassing van de Gezondheidswet te kunnen aanbieden.
Zullen winkels en voedselproducenten ook openbaar beoordeeld worden?
Winkelbedrijven en voedselproducenten behoren tot het domein waarop de NVWA toezicht uitoefent op de terreinen voeding, voedselveiligheid en productveiligheid. De gegevens die uit dit toezicht voortkomen kunnen openbaar gemaakt worden. De overheid kan zelf bepalen welke gegevens zij actief openbaar wil maken. Hiervoor worden momenteel beleidsregels op basis van de Wet openbaarheid Bestuur vastgesteld. Zodra de Gezondheidswet is aangepast wordt bij Algemeen Maatregel van Bestuur (AMvB) vastgelegd welke controlegegevens openbaar worden gemaakt. Deze AMvB kan periodiek worden gewijzigd.
Zal voedselfraude ook worden meegewogen in de beoordeling?
De NVWA bepaalt jaarlijks in haar jaarplan de prioriteiten voor het toezicht. Hierbij kan in principe de focus worden gelegd op alle aspecten van levensmiddelenwetgeving. Naar aanleiding van de voedselfraude zal de NVWA haar toezichtstrategie heroverwegen en daarbij de beoordeling van etikettering en verplichting tot traceren door de bedrijven nadrukkelijk meenemen.
De kinderopvangtoeslag |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het dat het gebruik van peuterspeelzaalwerk dat plaats vindt in een kinderdagverblijf dat aan alle wettelijke eisen voldoet en op grond daarvan is opgenomen in het landelijk register recht geeft op kinderopvangtoeslag? Hoe is deze situatie te rijmen met het uitgangspunt van de wet dat kinderopvangtoeslag slechts beschikbaar is voor kinderopvang in een kinderdagverblijf en dus niet voor peuterspeelzaalwerk in een kinderdagverblijf, zoals bevestigd is door de rechtbank Middelburg?1
Als een kinderdagverblijf voldoet aan alle wettelijke eisen en als kinderdagverblijf is opgenomen in het landelijk register en de gebruiker ook aan alle andere voorwaarden voor kinderopvangtoeslag voldoet, bestaat er recht op kinderopvangtoeslag. Een kinderdagverblijf heeft de vrijheid om binnen de gestelde wettelijke kaders keuzes te maken in de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld over de openingstijden en de invulling van de dag.
De casus waar de rechtbank in Middelburg over oordeelde had betrekking op het jaar 2010. De rechtbank oordeelde op basis van de wetsgeschiedenis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Kamerstukken II, 2001–2002, nr. 28 447, nr. 3, blz. 5) dat opvang van peuters voor een beperkt aantal uren in de door de rechter beoordeelde gevallen geen mogelijkheid geeft tot het combineren van arbeid en zorg en dat de ouders daarom geen recht op kinderopvangtoeslag hadden.
Sinds 2012 bestaat de koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. De koppeling aan gewerkte uren zorgt ervoor dat ouders alleen recht op kinderopvangtoeslag hebben als de uren van de opvang bedoeld zijn voor de combinatie van arbeid en zorg. Dit heeft de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag verhoogd.
Het hanteren van twee verschillende criteria voor het recht op toeslag is onwenselijk. De koppeling aan gewerkte uren zorgt voor een verbetering van de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag. Dit leidt ertoe dat de koppeling aan gewerkte uren van de minst werkende ouder voortaan leidend is bij het recht op toeslag bij opvang van peuters in een geregistreerd kinderdagverblijf/gastouder. De passage uit de memorie van toelichting is daarom vanaf december 2012 niet meer relevant voor het recht op kinderopvangtoeslag.
Hoe is de mogelijkheid van kinderopvangtoeslag voor peuterspeelzaalwerk in een kinderdagverblijf te verenigen met uw antwoorden dat de doelstelling van de wet en van de kinderopvangtoeslag niet zijn gewijzigd en dat geen sprake is van extra uitgaven omdat de reikwijdte van de kinderopvangtoeslag niet is verruimd?2
De reikwijdte van de wet is niet verruimd. Voor het recht op toeslag moeten ouders nog steeds voldoen aan dezelfde eisen. Zo hebben ouders alleen recht op kinderopvangtoeslag als de instelling als kinderdagverblijf geregistreerd staat in het landelijk register. De koppeling aan de doelstelling met betrekking tot de combinatie van arbeid en zorg wordt verzekerd door de koppeling aan het aantal gewerkte uren door de minst werkende ouder.
Onderkent u dat de positie van de officiële peuterspeelzaal onder druk komt te staan doordat gemeenten (kunnen) aandringen op het omzetten of opgaan van deze voorziening in een kinderdagverblijf? Hoe wordt recht gedaan aan de door de wetgever beoogde eigenstandige functie van de peuterspeelzaal, wanneer die als gevolg van de beschikbaarheid van een Rijkstoeslag wordt ontmoedigd?
De verantwoordelijkheid voor peuterspeelzaalwerk ligt bij gemeenten. Gemeenten hebben daarvoor ook financiële middelen. Gemeenten maken hierover afspraken met peuterspeelzalen, meestal in de vorm van subsidies. Soms gaat het daarbij om zelfstandige peuterspeelzalen, maar het kan ook gaan om peuterspeelzalen die worden geëxploiteerd door organisaties die ook kinderopvang aanbieden.
De laatste jaren groeien kinderopvang en peuterspeelzalen naar elkaar toe. In een aantal gevallen ontwikkelen peuterspeelzalen zich tot kinderopvanginstellingen. Als aan alle voorwaarden wordt voldaan, laten deze instellingen zich vervolgens als kinderdagverblijf registreren. Dit gebeurt op eigen kracht, maar kan ook in samenspraak met de gemeente plaatsvinden. Partijen maken hierin binnen de bestaande wettelijke kaders eigen keuzes.
Kunt u aangeven in hoeveel gemeenten sprake is van peuterspeelzaalwerk dat plaats vindt in een geregistreerd kinderdagverblijf? Wat zijn de budgettaire consequenties van het aanvullende beroep op kinderopvangtoeslag dat door deze gevallen ontstaat?
Peuterspeelzaalwerk vindt plaats in geregistreerde peuterspeelzalen. Binnen een geregistreerd kinderdagverblijf wordt alleen kinderopvang aangeboden. Wel kan het zo zijn dat de aangeboden kinderopvang zo vorm gegeven wordt dat het veel overeenkomsten vertoont met peuterspeelzaalwerk. Het kwalificeert zich als kinderopvang als aan alle eisen met betrekking tot kinderopvang wordt voldaan.
Over de omvang van deze specifieke vormgeving zijn mij geen gegevens bekend. Uit onderzoek van Regioplan uit 2012 is wel bekend in hoeverre er een ontwikkeling van peuterspeelzalen naar kinderopvang heeft plaatsgevonden. Tussen 2007 en 2010 heeft in ruim een vijfde van de gemeenten een ontwikkeling van peuterspeelzalen naar kinderopvang plaatsgevonden In ruim de helft van deze gemeenten wordt ook nog peuterspeelzaalwerk aangeboden door zelfstandige organisaties. De verwachting is dat deze trend ook na 2010 heeft doorgezet.
Het Regioplan onderzoek geeft geen inzicht in de betekenis van deze ontwikkeling voor het kinderopvangbudget. De budgettaire consequenties zijn niet goed vast te stellen, omdat er behoorlijke onzekerheid is over het aantal peuterspeelzalen dat deze ontwikkeling heeft doorgemaakt en het aantal kinderen dat hierbij betrokken is. Ook kunnen andere autonome factoren een rol spelen, bijvoorbeeld ouders die zelf kiezen voor een overstap van peuterspeelzaal naar kinderopvang.
Waarom kunnen deze fundamentele wijzigingen in het stelsel doorgevoerd worden zonder wetswijziging en in strijd met een rechterlijke uitspraak? Waarom wordt de evaluatie van de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (OKE) niet afgewacht?
Het onderscheid tussen peuterspeelzalen en kinderopvang is niet veranderd. Wel is helderheid gecreëerd met betrekking tot het van toepassing zijnde urencriterium voor de kinderopvangtoeslag. Daarvan is aangegeven dat de in 2012 ingevoerde koppeling aan de gewerkte uren van de minst werkende ouder het leidende criterium is, zoals ook in het antwoord op vraag 1 staat aangegeven.
Het project Zwolle Spoort |
|
Carla Dik-Faber (CU), Sander de Rouwe (CDA), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Oplossen problemen spoor Herfte duurt nog jaren»1 en «Uitbreiding spoor bij Herfte uitgesteld»?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is van het uitstel van het belangrijkste spoorproject voor Noord-Nederland en hoe lang het uitstel is?
De eerste uitkomsten van de Alternatievenstudie ZwolleSpoort door ProRail laten zien dat er mogelijkheden bestaan voor het verhogen van de snelheid en het verbeteren van de capaciteit en betrouwbaarheid op dit spoorknooppunt alsmede voor het realiseren van goede overstapmogelijkheden. De planning was er op gericht om alle informatie voor de besluitvorming voor de zomer gereed te hebben. Zoals in de inleiding van deze brief aangegeven heb ik op 1 juli j.l. met de bestuurders van Noord Nederland en Overijssel echter afgesproken deze zomer de studie te verdiepen en verbreden. De reden hiervoor was dat nog niet alle gewenste informatie beschikbaar was en er aanvullende vragen zijn ontstaan. Nadat in overleg met de regionale bestuurders en de sector in het najaar een besluit is genomen over het voorkeursalternatief kan ik duidelijkheid geven over de totale planning van het project.
Kunt u aangeven welke extra maatregelen genomen moeten worden en wat de budgettaire consequenties zijn? Welk deel van het budget is inmiddels toegezegd door de betrokken partijen en hoe groot is het tekort?
In de eerste uitwerking door ProRail wordt ook het voorstel gedaan de opstelcapaciteit aan te pakken. Ook hiervoor wordt deze zomer onderzocht in hoeverre dit noodzakelijk is en geoptimaliseerd kan worden qua kosten en planning. Zoals in de inleiding van deze brief aangegeven zal deze zomer ook nader onderzoek worden gedaan naar de budgettaire consequenties en de financieringsmogelijkheden.
Kunt u het onderzoeksrapport voor de mogelijke oplossingen van dit spoorknelpunt naar de Kamer sturen?
Zodra de verdieping en verbreding van de studie gereed is zal dit vertaald worden in een eindrapport Alternatievenstudie dat input zal zijn voor het nemen van een besluit over de voorkeursvariant. Dit rapport wordt naar verwachting in oktober opgeleverd. Dit eindrapport kan ik aan uw Kamer sturen.
Wat is de voorkeursvariant die u wilt gaan uitvoeren? Is in deze variant sprake van drie of vier sporen? Is er in deze variant sprake van een fly-over of dive-under en zo ja, op welke locatie? Is het nodig om voor deze variant de perroncapaciteit op Zwolle verder uit te breiden bovenop het extra perron dat al gebouwd is voor de Hanzelijn?
Zoals aangegeven bij vraag 2 is er nog geen voorkeursvariant. Met de regionale bestuurders heb ik afgesproken om in het najaar in het BO MIRT een voorkeursalternatief vast te stellen.
Welke consequenties heeft dit uitstel voor de geplande verbeteringen van de dienstregeling van en naar de noordelijke provincies? Betekent dit bijvoorbeeld dat de lange wachttijden van de intercity van en naar Leeuwarden (elf minuten) op dit station nog velen jaren zullen voortduren, dat de vierde trein naar Leeuwarden wordt uitgesteld en dat station Zwolle nog vele jaren te maken blijft hebben met een sterke vertragingsgevoeligheid?
Zoals aangegeven bij vraag 2 kan ik u pas na de besluitvorming over het voorkeursalternatief uitsluitsel geven over de verbeteringen die worden gerealiseerd en de termijn waarop deze worden opgeleverd.
De zorg aan militairen die niet onder de Zorgverzekeringswet valt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Herinnert u zich de uitspraak in het wetgevingsoverleg over de Wet uniformering loonbegrip (WUL) van 27 mei 2013 dat de zorg aan militairen niet onder de Zorgverzekeringswet valt maar dat zij als het ware zorg in natura krijgen waarbij de werkgever alle kosten voor zijn rekening neemt?
Ja.
Klopt de uitspraak in de eerste vraag, namelijk zorg in natura en dat de werkgever alle kosten voor zijn rekening neemt?
Voor wat betreft zorg en inkomen is een vergelijking tussen de militair in actieve dienst en «gewone» werknemer niet eenvoudig te maken. Dat is altijd zo geweest. Het kenmerkende uitgangspunt van het Nederlandse zorgstelsel, namelijk dat iedere Nederlander verplicht is verzekerd, geldt ook voor militairen. Echter, vanwege hun bijzondere positie ontvangen militairen in actieve dienst op grond van de Militaire ambtenarenwet zorg deels rechtstreeks van militaire zorgverleners en -deels op verwijzing door militaire zorgverleners- van civiele zorgverleners. Om die reden zijn zij uitgezonderd van de wettelijke verplichting ingevolge de Zorgverzekeringswet.
Militairen zijn verplicht verzekerd bij de Stichting Ziektekostenverzekering Krijgsmacht (SZVK). De verplichte deelname aan het militaire zorgstelsel betekent onder meer soms verder reizen voor het verkrijgen van zorg, gedwongen winkelnering en een huisarts die, omdat hij ook de rol heeft van bedrijfsarts, de commandant informeert over de inzetbaarheid van de militair. De kosten van de zorg komen voor rekening van de werkgever en de werknemer via het werkgeversdeel en werknemersdeel van de SZVK-premie. De militaire en de civiele zorgverleners declareren voor de zorgverlening aan militairen namelijk bij de SZVK. De militair in actieve dienst betaalt het werknemersdeel van de SZVK-premie en hij betaalt loonheffing over het werkgeversdeel van de premie. Er wordt dus belasting betaald over de kosten van de werkgever voor de zorg minus de eigen bijdrage van de werknemer.
Voor werknemers die onder de Zorgverzekeringswet vallen, geldt dat zij verplicht zijn zichzelf bij een verzekeringsmaatschappij te verzekeren voor zorg. Dit loopt dus niet via de dienstbetrekking en dus ook niet via het loondomein. Zij betalen dan een verplichte nominale zorgpremie aan hun verzekeringsmaatschappij en hebben een verplicht eigen risico. Daarnaast is het zo dat hun werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (verder: IAB Zvw) verschuldigd is. De door de werkgever verschuldigde premie gaat geheel buiten de werknemer om. Het betreft hier dus geen arbeidsrechtelijke afspraak, maar een wettelijke verplichting.
De wettelijk verplichte inkomensafhankelijke bijdrage Zvw die van de werkgever wordt geheven is geen loonbestanddeel omdat deze wettelijke verplichting geheel buiten de werknemer om gaat. Het betreft hier dan ook geen bestanddeel dat tot het verzamelinkomen wordt gerekend. Het deel van de premie dat door het ministerie van Defensie wordt betaald, behoort wel tot het verzamelinkomen. Belangrijkste reden hiervoor is dat de regeling voor militairen een belaste aanspraak van de werkgever aan de werknemer is (en dus een heffing van de werknemer oplevert), terwijl de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw een van overheidswege opgelegde heffing van de werkgever is.
Overigens zijn er ook werkgevers die – naast de verplichte werkgeversheffing – in de arbeidsvoorwaarden een tegemoetkoming voor de zorgkosten van werknemers hebben opgenomen. Net als bij de militair wordt deze tegemoetkoming belast bij de werknemer en behoort deze dus ook tot het verzamelinkomen.
Klopt het dat bij militairen in actieve dienst, zowel de werkgever als de werknemer een inkomensafhankelijke bijdrage betaalt, terwijl bij «gewone» werknemers alleen de werkgever een inkomensafhankelijke bijdrage betaalt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de inkomensafhankelijke bijdrage van de werkgever van de militair belast is en dat die inkomensafhankelijke bijdrage onderdeel is van het verzamelinkomen van de militair, terwijl de inkomensafhankelijke bijdrage van alle andere werknemers in Nederland niet behoort tot het verzamelinkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een actief dienende militair bij een gelijk bruto inkomen (en een gelijke pensioenpremie) als zijn buurman door deze bijtelling een hoger verzamelinkomen heeft dan zijn buurman, een lager netto inkomen en ook nog recht op minder huurtoeslag en minder kinderopvangtoeslag?
Ja. Er is inderdaad een verschil in verzamelinkomen tussen een actief dienende militair en een «gewone» werknemer. Het verzamelinkomen van een actieve militair wordt verhoogd met het werkgeversdeel van de premies voor de geneeskundige verzorging en de militair betaalt een inkomensafhankelijke premie uit het nettoloon. Voor een werknemer geldt dat zijn verzamelinkomen niet verhoogd wordt met de IAB Zvw die voor rekening van de werkgever komt.
Klopt het dat zelfs de inkomensafhankelijke bijdrage die een werkgever betaalt voor een gewetensbezwaarde (die dus niet verzekerd is) niet gerekend wordt tot het belastbaar inkomen van deze persoon?
Als een werknemer gemoedsbezwaarde is voor de Zvw moet de werkgever ook voor deze werknemer de werkgeversheffing Zvw betalen. De werkgever moet deze betaling op dezelfde manier in de aangifte loonheffingen verwerken als voor een niet-gemoedsbezwaarde werknemer. Gemoedsbezwaarden betalen voorts geen nominale premie en hebben dan ook geen eigen risico. Wel is het zo dat de IAB Zvw die de werkgever afdraagt extracomptabel wordt bijgehouden en dat de zorg die zij afnemen van dat bedrag wordt afgeboekt. Indien zij over dat bedrag heengaan, dienen zij de zorg zelf te betalen.
Kunt u precies aangeven waar in het wetgevingsproces helder en onomwonden is aangegeven dat voor actief dienende militairen een andere route gevolgd is?
Op pagina 82 van de Memorie van toelichting bij de wetsvoorstel Regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking (Zorgverzekeringswet)1 is aangegeven waarom militairen niet verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet. Verder is in aanvulling hierop op pagina 28 van de Memorie van toelichting van de Wet ULB aangegeven dat vanwege het feit dat militairen in werkelijke dienst niet verzekeringsplichtig zijn op grond van de Zorgverzekeringswet, de inhoudingsplichtige (in dit geval het ministerie van Defensie) over het loon van deze militairen geen werkgeversheffing als bedoeld in de Zorgverzekeringswet verschuldigd is.
Welk overleg is er gedurende het wetgevingsproces geweest tussen de Belastingdienst en het ministerie van Defensie?
De Belastingdienst kan in verband met de geheimhoudingsplicht geen mededelingen doen over met individuele belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen gevoerde gesprekken.
Klopt het dus dat voor actief dienende militairen wel de lastenverzwarende maatregelen van de WUL van toepassing zijn (zoals de afbouw van de heffingskortingen) maar de enige grote lastenverlichting (geen belasting meer betalen over de inkomensafhankelijke bijdrage) niet? Was dat een bewuste politieke keuze van de regering?
Ja. De ontstane situatie is het gevolg van de bijzondere positie van militairen binnen het zorgstelsel en de technische uitwerking van de Wet ULB.
Op welke wijze heeft u een oplossing gevonden voor deze problematiek?
De (eenmalige) oplossing voor militairen in 2013 bestaat uit twee maatregelen. Ten eerste is de door de militair verschuldigde loonheffing over het werkgeversdeel van de aanspraak vervangen door een eindheffing ten laste van de werkgever. Hierdoor neemt de inhoudingsplichtige de heffing van de werknemer voor haar rekening. Ten tweede is een maatregel getroffen die inhoudt dat de premie voor het zogenoemde VUT-equivalent wordt verlaagd. Met deze maatregelen wordt bereikt dat militairen er niet meer dan 1,5% in loon op achteruitgaan. De kosten van deze maatregelen zijn in totaal € 50 miljoen. Voor 2014 en verder wordt gewerkt aan een structurele oplossing
Kunt u deze vragen voor 24 juni 2013 beantwoorden in verband met het algemeen overleg over de Wet uniformering loonbegrip?
Het tijdpad voor beantwoording voor 24 juni was erg krap en is helaas niet gehaald.
De stortvloed aan operatiefouten |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Stortvloed aan operatiefouten»?1
Ik ben van mening dat de kop van het artikel en de inhoud van het door IGZ gepubliceerde rapport niet overeenkomen. De kernboodschap van het IGZ is dat in de afgelopen periode veel bereikt is in het structureren van het operatief proces waardoor dit zeker veiliger geworden is.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat operatieteams de nodige procedures niet uitvoeren?
Ik ben van mening dat medewerkers van ziekenhuizen de noodzakelijke procedures moeten doorlopen. Dat vindt ook de Orde van Medisch Specialisten2. Daarnaast vind ik het van groot belang dat incidenten en fouten in het dossier vermeld worden, vandaar dat hiervoor in de Wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een bepaling is opgenomen.
Deelt u voorts de mening dat het evenzeer schokkend is dat ziekenhuizen deze procedurefouten niet vermelden in hun dossiers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u het toezicht op de operatieteams verscherpen?
De inspectie heeft het operatief proces benoemd tot permanent aandachtsgebied in haar Meerjarenbeleidsplan 2012–2015. Een concreet vervolg op het onderzoek naar de veiligheid in het operatief proces ziet de inspectie langs drie lijnen lopen. Zo bezoekt de inspectie in 2013 onaangekondigd de operatieafdelingen van 20 ziekenhuizen. Hierbij zal getoetst worden op de naleving van de geldende richtlijnen. Daarnaast zal de inspectie gericht toetsen op de naleving van nieuwe richtlijnen, zoals de in 2013 verschijnende richtlijn «Het Postoperatieve traject». De inspectie werkt toe naar het toetsen van de naleving daarvan in 2014. Ook scherpt de inspectie de handhaving aan bij calamiteiten die ontstaan zijn door een verwisseling. De inspectie dient daarbij in beginsel een tuchtklacht in tegen de behandelaar, tenzij uit onderzoek blijkt dat een correcte veiligheidscheck dit niet had kunnen voorkomen. Tot slot zal de IGZ handhavend optreden tegen ziekenhuizen die eind 2013 nog geen geoperationaliseerd VMS hebben.
Hoeveel tuchtklachten heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg al ingediend inzake verwisselingen bij operaties?
Sinds 1 april 2013 wordt iedere verwisseling bij operaties direct door de inspectie onderzocht en daarna aan de tuchtrechter voorgelegd, tenzij uit het onderzoek blijkt dat de verwisseling niet voorkomen had kunnen worden. Sinds 1 april heeft de inspectie drie meldingen ontvangen waarbij conform het nieuwe beleid direct onderzoek is ingesteld waarna in beginsel een tuchtklacht wordt ingediend. Het voorbereiden van een tuchtklacht kost enige tijd. Daarom zijn formeel nog geen tuchtklachten ingediend.
Deelt u bovendien de mening dat de kosten voor herstelbehandeling en nazorg door de zorgverlener zelf betaald zouden moeten worden?
Ik deel die mening als die behandeling verwijtbaar is ontstaan door nalatigheid van de zorgverlener. Ik verwacht ook van zorgverzekeraars dat zij alert zullen zijn op het verhalen van dergelijke kosten.
Het uitzetten van Noord-Koreaanse asielzoekers naar Zuid-Korea |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Waarom kunnen Noord-Koreaanse vreemdelingen sinds 1 januari 2013 teruggestuurd worden naar Zuid-Korea?1 Wat is de reden om dit beleid na zes jaar te wijzigen?
Ten aanzien van asielaanvragers uit Noord-Korea zijn geen beleidsregels opgenomen in de Vreemdelingencirculaire. Dat betekent dat alle aanvragen op hun individuele merites worden beoordeeld, met toepassing van het algemene asielbeleid.
Het algemene asielbeleid is er op gericht om bescherming te bieden aan personen die dat nodig hebben. Indien deze bescherming niet nodig is, omdat de aanvrager zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn staatsburgerschap kan beroepen, zal de aanvraag worden afgewezen. Dit vloeit rechtstreeks voort uit artikel 4, derde lid, onder e, van de Kwalificatierichtlijn en is geïmplementeerd in het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Naar aanleiding van de verhoogde instroom zijn de beslismedewerkers van de IND er in januari 2013 op gewezen dat personen afkomstig uit Noord-Korea ook voor het Zuid-Koreaans staatsburgerschap in aanmerking komen. Met het oog daarop wordt op individuele basis beoordeeld of bescherming in Nederland nodig is, waarbij ook wordt getoetst of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van Zuid-Korea. Ook toekomstige zaken zullen op deze wijze worden beoordeeld.
Hoe groot acht u de kans dat de Noord-Koreaanse autoriteiten op de hoogte raken van de vestiging van in Nederland afgewezen Noord-Koreaanse vluchtelingen in Zuid-Korea? Wat is uw reactie op conclusies van onder andere de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, Amnesty International en de US State Department dat familieleden van Noord-Koreaanse vluchtelingen die zich in Zuid-Korea moeten vestigen het risico lopen hierdoor problemen te ondervinden?2 Hoe gaat u dit voorkomen?
Deze kans acht ik niet groot, aangezien noch de Nederlandse autoriteiten, noch de Zuid-Koreaanse autoriteiten, de Noord-Koreaanse autoriteiten hiervan op de hoogte zullen stellen. Indien de betrokken vreemdeling stelt dat zijn vestiging in Zuid-Korea een bijzonder risico oplevert voor in Noord-Korea achtergebleven familie, zal deze omstandigheid mee worden gewogen in de besluitvorming. De door u genoemde rapporten geven geen aanleiding om in iedere zaak op voorhand een risico voor achtergebleven familieleden bij vestiging in Zuid-Korea aan te nemen.
Hoe verhoudt deze beleidswijziging zich tot de passage in het regeerakkoord waarin wordt gesteld dat het toelatingsbeleid zich moet richten zich op bescherming van vreemdelingen die zelf, op grond van de internationale en Europese beschermingsnormen, vervolging of ernstige mensenrechtenschendingen te vrezen hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat vluchtelingen die in land van herkomst blootgesteld kunnen worden aan schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) op bescherming door Nederland moeten kunnen rekenen? Zo ja, hoe past dit uitgangspunt binnen de beleidswijziging d.d. 1 januari 2013 ten opzichte van Noord-Koreaanse vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 1.
Welk beleid hanteren andere lidstaten jegens Noord-Koreaanse asielzoekers? Welke landen hebben eenzelfde beleid als Nederland vanaf 1 januari 2013? Hoe ziet u dit in het licht van het Gemeenschappelijk Europees Asielbeleid?
Ik heb enkele landen gevraagd mij te informeren over het door hen gevoerde beleid. Hieronder volgt een overzicht.
Denemarken, Finland, Ierland en Nieuw-Zeeland hebben geen bijzonder beleid voor Noord-Koreaanse asielzoekers. Zij behandelen iedere aanvraag op de individuele merites. Denemarken geeft daarbij aan dat aanvragen kunnen worden afgewezen als een Noord-Koreaanse asielzoeker in een veilig derde land, zoals Zuid-Korea, heeft verbleven en daar weer naar kan terugkeren.
België en de Verenigde Staten geven aan dat het feit dat Noord-Koreanen het Zuid-Koreaans burgerschap kunnen verkrijgen geen reden is voor afwijzing van de aanvraag. In de Verenigde Staten wordt op dit principe een uitzondering gemaakt als een Noord-Koreaan gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het burgerschap van Zuid-Korea te verkrijgen.
Een tussenpositie wordt ingenomen door Australië, Canada en het Verenigd Koninkrijk. De Australische wetgeving voorziet erin dat personen die twee of meerdere nationaliteiten hebben niet in aanmerking komen voor internationale bescherming, maar dit op individuele basis wordt beoordeeld. In Canada hebben de onafhankelijke beslissers de mogelijkheid om op individuele basis mee te wegen dat een Noord-Koreaan het Zuid-Koreaans burgerschap kan verkrijgen en zich in Zuid-Korea kan vestigen. In het Verenigd Koninkrijk wordt op individuele basis meegenomen dat Noord-Koreanen normaal gesproken het Zuid-Koreaans burgerschap kunnen verkrijgen en dat de aanvraag om die reden kan worden afgewezen.
Duitsland, Noorwegen en Zweden wijzen asielaanvragen van Noord-Koreanen af omdat Zuid-Korea hen als Zuid-Koreaanse burgers beschouwt.
Kunt u aangeven hoeveel Noord-Koreaanse vluchtelingen jaarlijks asiel aanvragen in Nederland? Hoeveel van hen zijn tot nu toe succesvol teruggekeerd naar Zuid-Korea?
Het aantal eerste asielaanvragen in de laatste jaren:
2010:
10
2011:
10
2012:
60
2013 (t/m april):
50
(Bron: IND. Afgerond op tientallen.)
Sinds 1 januari 2008 zijn er ongeveer 5 vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit uitgezet. Deze vreemdelingen zijn allemaal overgedragen aan een andere lidstaat in het kader van de Dublinverordening.
(Bron: DT&V. Afgerond op vijftallen.)
Bent u bereid om het sinds 1 januari 2013 gevoerde beleid terug te draaien en het sinds 2007 gevoerde beleid weer in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat er meer gevallen van ouderenmishandeling gemeld worden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Meer ouderenmishandeling gemeld1 en «Aandacht voor ouderenmishandeling»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de stijging van 3% vermoedelijk maar het topje van de ijsberg betreft? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om alle ouderen die mishandeld worden in beeld te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, Ik sluit zeker niet uit dat het hier gaat om het topje van de ijsberg. Daarom voer ik ook het Actieplan «Ouderen in veilige handen» uit. Dit plan kent verschillende maatregelen om ouderenmishandeling aan te pakken. Ik noem bijvoorbeeld de voorlichtingscampagne van de vier ouderenbonden ANBO, PCOB, UnieKBO en het Netwerk van organisaties van oudere migranten, de e-learningmodule »Ouderen in veilige handen» en de handreiking »Vrijwilligers tegen ouderenmishandeling». In de voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties die binnenkort naar uw Kamer wordt verzonden, wordt uitgebreider stilgestaan bij de stand van zaken van dit Actieplan.
Kunt u verklaren hoe genoemde artikelen zich tot elkaar verhouden, en hoe het komt dat er alleen al in de provincie Limburg zo’n 8.000 maal melding is gedaan van ouderenmishandeling en landelijk 1.027 maal?
De schatting is dat één op de twintig ouderen te maken krijgt met ouderenmishandeling. Wordt dit vertaald naar de regio Zuid-Limburg, dan is de verwachting dat naar schatting ongeveer 8.000 slachtoffer zouden kunnen zijn. Het gaat hier dus niet om het aantal daadwerkelijke meldingen. Het feit dat er nog weinig gemeld wordt, kan meerdere redenen hebben. Zo heerst er nog steeds angst en schaamte onder ouderen zelf (vandaar ook de voorlichtingscampagne om ouderenmishandeling bespreekbaar te maken) en wordt het lang nog niet altijd herkend door de omgeving of professionals (daarom ook mijn inzet om dit te doorbreken met onder vraag 2 genoemde instrumenten). Ook kan het zijn dat in de betreffende situatie wél hulp wordt geboden en de mishandeling wordt gestopt, zonder dat dit leidt tot een melding.
Deelt u de mening dat uw plannen om zorgafhankelijke ouderen langer thuis te laten wonen de kans op verwaarlozing, lichamelijke en/of psychische mishandeling, seksueel misbruik of financiële uitbuiting alleen maar vergroten? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ten eerste is mijn aanpak van ouderenmishandeling – en mijn bredere beleid op het gebied van geweld in afhankelijkheidsrelaties – erop gericht om sneller en beter geweld in de thuissituatie te signaleren en om te weten hoe te handelen. Dit om het geweld zo vroeg en zo snel mogelijk te stoppen. De wet verplichte meldcode huiselijke geweld en kindermishandeling die op 1 juli jongstleden van kracht is geworden, is daar een belangrijk onderdeel van. Maar ook de publiekscampagne »Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor», die bijvoorbeeld omstanders aanspoort om actie te ondernemen, onder andere door hulp en advies te vragen bij het Steunpunt Huiselijk Geweld. Ten tweede heb ik een aanpak op maat voor ogen, zoals ik ook in mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg uiteen heb gezet (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 30 597, nr. 296). Het is belangrijk om niet alleen naar de cliënt te kijken, maar ook om haar of zijn sociale omgeving in kaart te brengen. Een veilige omgeving is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt.
Door deze aanpak op maat verwacht ik dat risico´s en signalen van geweld eerder dan voorheen in beeld komen en tijdig maatregelen daartegen getroffen kunnen worden.
Deelt u de mening dat er vaker aangifte gedaan moet worden tegen daders van deze laffe daden en dat zij een drie keer hogere straf dienen te krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie u in reactie op eerdere Kamervragen liet weten, moeten, daar waar het gaat om moedwillige ouderenmishandeling, daders van ouderenmishandeling onmiddellijk en streng worden aangepakt. Het aangiftebeleid heeft bijzondere aandacht van mijn collega van Veiligheid en Justitie. Hierbij geldt als uitgangspunt dat iedere burger bij het doen van aangifte zo goed mogelijk wordt geholpen. Zo is het vanaf 1 januari 2013 mogelijk dat de politie, bij ouderen die niet in staat zijn om naar het bureau te komen om aangifte te doen, bij deze mensen thuis de aangifte kan komen opnemen.
Ook heeft hij u reeds eerder laten weten verhoging van de strafmaat niet nodig te achten, omdat de kwetsbaarheid van het slachtoffer, dus ook van de oudere, een omstandigheid is die door het Openbaar Ministerie en de rechter binnen de gestelde strafmaxima van de verschillende delicten (waaronder diefstal) wordt meegewogen.
De stijging van de waterschapslasten door het waterschap Brabantse Delta |
|
Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lasten waterschap West-Brabant omhoog», waarin de dijkgraaf meldt dat de lasten het komende decennium jaarlijks met maximaal vijf procent stijgen, waarbij de kosten het ene jaar met vier procent en het andere jaar met zes procent kunnen stijgen?1
Ja.
Hoe verhoudt zich deze voorgenomen stijging met de in februari 2010 gedane uitspraak van de toenmalige staatssecretaris dat «In de brief is aangegeven dat bij taakverlegging per saldo de tarieven voor burgers en bedrijven niet zullen stijgen en zo mogelijk zullen dalen»?2
De taakverlegging waaraan in de aangehaalde brief van toenmalig staatssecretaris Huizinga (TK 2009–2010, 27 625, nr. 153) wordt gerefereerd heeft betrekking op het hoogwaterbeschermingsprogramma en de muskusrattenbestrijding, die de waterschappen respectievelijk deels en geheel hebben overgenomen. De taakverlegging is inmiddels opgenomen in het Bestuursakkoord Water dat in mei 2011 is gesloten tussen rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven. Daarin is eveneens afgesproken dat met het uitvoeren van de maatregelen in het Bestuursakkoord Water wordt gestreefd naar een doelmatigheidswinst die geleidelijk oploopt tot jaarlijks 750 miljoen euro in 2020. Van deze doelmatigheidswinst wordt 200 miljoen euro gebruikt om de kosten van het hoogwaterbeschermingsprogramma en de muskusrattenbestrijding te compenseren zodat uit deze taakverleggingen geen kostenstijgingen voortkomen.
In het Bestuursakkoord Water is aangegeven dat door de te behalen doelmatigheidswinst de kostenstijging in het algemeen zal worden beperkt en dat de lokale lasten van burgers en bedrijven gematigd zullen stijgen.
Kunt u toelichten waardoor de in de Kadernota 2014–2024 door het waterschap Brabantse Delta voorgenomen lastenverzwaring veroorzaakt wordt? Vindt u deze voornemens realistisch? Zo ja, waarom?
Het waterschap Brabantse Delta geeft aan dat het, naast kosten als gevolg van de in antwoord 2 genoemde taakverleggingen, ook extra kosten moet maken voor al langer lopende maatregelen voortvloeiend uit Europese en andere verplichtingen om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. Voorbeelden hiervan zijn de toetsing en versterking van regionale waterkeringen en het realiseren van waterberginggebieden en zoetwateraanvoer. Het waterschap geeft voorts aan dat de voorgenomen investeringen nodig zijn om de waterschapstaken in de toekomst goed te kunnen blijven uitvoeren, zodat de veiligheid, bewoonbaarheid en volksgezondheid in West- en Midden-Brabant niet in het geding komen.
In reactie op de vraag of ik de voornemens realistisch vind, benadruk ik dat het niet aan mij maar aan het bestuur van het waterschap is om zich over de noodzakelijke maatregelen, de tariefsontwikkeling, de noodzaak daartoe en de wenselijkheid daarvan, uit te spreken.
Hoe verhoudt zich de voorgenomen lastenverzwaring met de bezuiniging op het ambtelijk apparaat van één miljoen euro bij het waterschap?
Volgens het waterschap Brabantse Delta wordt een deel van de bezuinigingen gerealiseerd door middel van maatregelen om de efficiëntie te bevorderen en een deel door scherpere keuzes te maken m.b.t. overheadkosten. De bezuiniging van 1 miljoen euro per jaar op overheadkosten is nodig om te komen tot de voorliggende tariefontwikkeling. Zonder deze bezuiniging zouden de lasten voor burgers en bedrijven per jaar 1 miljoen euro hoger zijn. Het waterschap geeft aan ernaar te streven de stijging van de waterschapstarieven zo veel mogelijk te beperken.
Hoe verhoudt zich deze lastenverzwaring tot de belofte «het waterschapsbesluit zodanig aan te passen dat het verschil met de tarieven in andere waterschappen minder groot wordt. Hierbij wordt ook meegenomen wat het effect is van de voorgenomen schaalvergrotingen in het kader van Doelmatig waterbeheer.»?3
De geciteerde passage betrof de tarieven voor de categorie ongebouwd van het Hoogheemraadschap van Delfland en het onderzoeken van mogelijkheden om die meer in lijn te brengen met die van de andere waterschappen.
Dit heeft geen relatie met de lastenverzwaring van het waterschap Brabantse Delta. Voorts heeft het genoemde kabinetsstandpunt Doelmatig waterbeheer zijn weerslag gekregen in het Bestuursakkoord Water.
Hoe verhoudt zich deze stijging, met twee keer de inflatiecorrectie, tot een van de doelstellingen, namelijk het matigen van tariefstijgingen, uit het Bestuursakkoord Water?
De afspraken over gematigde lastenstijging uit het Bestuursakkoord Water zijn een collectieve afspraak met de gezamenlijke waterschappen. De waterschappen hebben gezamenlijk toegezegd te zullen zorgen voor een gematigde stijging, wetende dat voor sommige waterschappen de te behalen doelmatigheidswinst eerder is te realiseren dan voor andere.
Zoals ik eerder heb geantwoord op de vragen van het lid Hachchi over de waterschapslasten 2013 (TK 2012–2013, aanhangsel handelingen 1838), wordt gekeken naar de ontwikkeling van de belastingopbrengsten van de waterschappen in het perspectief van de overige decentrale overheden over meerdere jaren. De waterschappen kennen de laagste stijging. De meeste waterschappen blijven onder de 5% stijging, met enkele uitschieters naar zowel boven als beneden.
Deelt u de mening dat door de waterschappen op te heffen en de uitvoeringsorganisatie onder bestuurlijke verantwoordelijkheid te brengen van de provincies, efficiënter gewerkt kan worden waardoor kosten bespaard zullen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet ondersteunt net als uw Kamer de doelstellingen om de efficiëntie te verhogen, de bestuurlijke drukte te verminderen en kosten te besparen. Om dit te bereiken heeft het kabinet samen met de andere partijen in het waterbeheer in het Bestuursakkoord Water duidelijke afspraken gemaakt. Er wordt op volle kracht gewerkt aan de uitvoering van dit Bestuursakkoord Water, maar er wordt ook gekeken naar de organisatie en instrumenten op de langere termijn. In het Regeerakkoord zijn enkele voornemens genoemd die tot doel hebben de bestuurlijke drukte te verminderen en de overheid slagvaardiger te maken. Voor mij staat daarbij de inhoud van het werk voorop: structure follows strategy. Met de bestuurlijke partijen binnen het waterbeheer (IPO, VNG, Unie van Waterschappen en Vewin) heb ik afgesproken dat we vanuit een inhoudelijke invalshoek de gewenste organisatie van taken op het gebied van het waterbeheer op de lange termijn zullen bekijken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Waterkwaliteit voorzien voor 27 juni 2013?
Ja.
Het niet functioneren van de trajectcontrole op de A2 |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de reden dat de trajectcontrole op de A2 gegund is aan twee verschillende aanbieders? Hoe is de aanbesteding precies gelopen?1
Om verschillende redenen is gekozen voor twee leveranciers. Overwegingen die daarbij een rol speelden waren de concurrentie tussen marktpartijen (zowel op prijs als op technologie), de risicospreiding, de technische ontwikkelingen (waardoor nu ervaring kan worden opgedaan met verschillende technieken) en de aansturing op de performance van de systemen.
Komt de situatie met een trajectcontrole die is gegund aan meerdere bedrijven ook op andere plaatsen voor? Zo ja, welke?
Nee, dit komt op andere plaatsen niet voor.
Wat is volgens u precies het probleem nu de trajectcontrole nog niet operationeel is? Aan welke eisen wordt er nog niet voldaan? Wat is er fout gegaan?
Om diverse redenen heeft de oplevering van het systeem voor het traject van Utrecht naar Amsterdam vertraging opgelopen. Deze vertraging is onder meer ontstaan door problemen met de oplevering van de datacommunicatie en verschil van inzicht over de kwaliteit van de (test)resultaten. Om het risico op onterechte boetes te minimaliseren stelt het Openbaar Ministerie hoge eisen aan de systeem-output. Inmiddels wordt aan deze eisen voldaan, nadat de leverancier bepaalde componenten in het systeem heeft vervangen.
Is het conflict over de eisen waaraan het systeem moet voldoen tussen u en een van de aanbieders opgelost? Zo nee, welke verdere stappen gaat u ondernemen? Zo ja, op welke termijn treedt het systeem in werking?
Er was geen sprake van een conflict, maar van een verschil van inzicht (zie het antwoord op vraag 3). Dit verschil van inzicht is in goed overleg tussen de leverancier en het Openbaar Ministerie opgelost. Het systeem zal op 15 juli 2013 in werking worden gesteld.
Hoeveel heeft het falen met deze aanbesteding gekost?
Er is geen sprake van falen met deze aanbesteding. De realisatiekosten van het systeem zijn als gevolg van de aanpassingen door de leverancier niet hoger uitgevallen.
Deelt u de mening dat het onverstandig is om een trajectcontrole op te knippen in meerdere aanbestedingen? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Is dit niet onhandig bij onderhoud?
Nee. De redenen om het systeem op de A2 aan twee partijen te gunnen heb ik in antwoord op vraag 1 uiteengezet. Voor het onderhoud maakt het geen verschil of sprake is van één of twee leveranciers.
Op welke wijze wordt er op dit moment gehandhaafd met betrekking tot de snelheid op de A2 tussen Utrecht en Amsterdam, nu de trajectcontrole nog niet functioneert? Heeft u ook de motie Bashir over het begin- en eindpunt van trajectcontroles hierover nog in uw achterhoofd?2
Zolang het trajectcontrolesysteem tussen Utrecht en Amsterdam nog niet operationeel is, wordt op dit traject gehandhaafd door middel van mobiele controles. Hierover zijn afspraken gemaakt met de Landelijke Eenheid van de politie. Aan de motie Bashir over het begin- en eindpunt van trajectcontroles wordt bij alle in werking zijnde trajectcontroles voldaan.
Wordt nog steeds aan het verzoek in de genoemde motie voldaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u op de hoogte van het recente voornemen van de Israëlische regering een wetsvoorstel in te dienen bij het parlement dat de weg moet vrijmaken voor de gedwongen verhuizing van 20 à 40.000 bedoeïenen uit hun traditionele akker- en graaslanden in de Negev naar een aantal daartoe gecreëerde «townships»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het met argumenten onderbouwde oordeel van Amnesty International dat dit voorstel een schending van het internationaal recht behelst? Zo ja, deelt u dit oordeel? Zo nee, kunt u aangeven op welke punten uw oordeel afwijkt van dat van AI en waarom?
Ik ben bekend met het oordeel van Amnesty International, dat relevante punten aanstipt. Het is niet aan het Nederlandse kabinet om een oordeel uit te spreken over een wetsvoorstel dat nog definitief door de Israëlische wetgevende macht moet worden beoordeeld.
Aannemende dat u dit oordeel onderschrijft en in aanmerking nemende dat dit voorstel een nieuw en schrijnend hoofdstuk dreigt toe te voegen aan de systematische discriminatie door de Staat Israël van de bedoeïenen van de Negev, bent u bereid er tijdens uw aankomende bezoek aan Israël bij de Israëlische regering op aan te dringen het wetsvoorstel in lijn te brengen met de verplichtingen die voortvloeien uit internationaal recht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid uw Israëlische gesprekspartners onder ogen te brengen dat niet alleen de voortgaande bouw van nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden, maar ook de discriminatoire behandeling van de Arabische minderheid binnen de grenzen van Israël zelf een hypotheek legt op de goede betrekkingen tussen Nederland en Israël? Zo nee: is dit naar uw oordeel niet het geval of acht u het minder opportuun dit feit onder de aandacht te brengen van uw Israëlische ambtgenoot? Indien het laatste van toepassing is, kunt u toelichten waarom dat minder opportuun moet worden geacht?
Het kabinet is structureel in dialoog met Israël over mensenrechten, waaronder de situatie van de Arabische minderheid, die in een structureel achtergestelde positie verkeert. De ambassade in Tel Aviv volgt deze kwestie nauwgezet en spreekt hierover met de Israëlische overheid, al dan niet in EU-verband. Waar opportuun en mogelijk ondersteunt de ambassade tevens organisaties die zich richten op het verbeteren van de sociaaleconomische situatie van Arabische Israëli’s. Mensenrechten zijn tevens besproken tijdens mijn eigen bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden van 17 tot 19 juni 2013.
De zwijgplicht over de huizenprijzen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politiek en banken leggen elkaar zwijgplicht op over val huizenprijzen»?1
Ik ben bekend met de berichtgeving in Het Financieele Dagblad van 11 juni 2013.
Klopt het bericht dat u samen met de bestuursvoorzitters van ABN Amro, ING en Rabobank heeft besloten om prognoses over de ontwikkeling van de huizenprijzen niet publiek te maken? Zo ja, wanneer vond dat gesprek plaats en waren de minister-president en de minister van Financiën daar ook bij aanwezig? Zo ja, waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over deze afspraak? Zo ja, past de met de banken gemaakte afspraak bij de nieuwe basishouding van dit kabinet om ondanks de crisis vooral optimisme uit te stralen?
Nee, dit bericht klopt niet. Ik wens ook geen invloed uit te oefenen op wat banken onderzoeken en publiceren.
Kunt u inzage geven in andere afspraken die zijn gemaakt die consumenten direct raken? Bent u bereid om belangrijke afspraken met de drie grote banken voortaan openbaar te maken of desnoods vertrouwelijk ter inzage aan te bieden aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen andere afspraken met de banken gemaakt op dit terrein. Ik streef er ook niet naar om dergelijke afspraken te maken.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat banken eerlijk zijn over cijfers en prognoses over de woningmarkt, omdat betrouwbare informatie nodig is voor het herstel van consumentenvertrouwen?
Voor het belang van de woningmarkt is het zeker belangrijk dat cijfers betrouwbaar zijn en dat onderzoeken en prognoses in onafhankelijkheid worden uitgevoerd. Betrouwbare gegevens dienen om een helder beeld te krijgen van de situatie op de woningmarkt en om mede op basis daarvan een beleid te voeren voor de woningmarkt dat zich richt op het herstel van het vertrouwen in deze markt.
Bent u van mening dat het onwenselijk is als banken alleen informatie openbaren als het goed uitkomt? Zo ja, bent u bereid indien dit het geval is, de afspraak met de banken over het niet openbaren van prognoses terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven is er geen afspraak hierover met de banken. Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Het artikel “Verzekeraars zetten ouderen op straat” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verzekeraars zetten ouderen op straat»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van het feit dat een zorgkantoor mogelijk al drie jaar na instroom van nieuwe bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen de financiering via de zorgkantoren wil beëindigen?
De berichtgeving is gebaseerd op een brief die een verzekeraar op 29 april 2013 naar alle aanbieders in de sector verpleging en verzorging heeft verstuurd. De betreffende verzekeraar heeft in een tweede brief (gedateerd 8 mei) aangegeven dat ze de rechten van bestaande cliënten op verblijf in een instelling vanzelfsprekend zullen respecten.
Er is geen sprake van dat bestaande cliënten gedwongen worden om zelfstandig te gaan wonen.
Bent u zich bewust van het gevaar dat ouderen, die nu nog in een verzorgingshuis wonen, hierdoor gedwongen worden weer zelfstandig te gaan wonen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat in het Regeerakkoord is afgesproken dat de geplande maatregelen alleen gelden voor nieuwe situaties?
Daar ben ik mij terdege van bewust en dit is steeds mijn boodschap geweest. Ook in de debatten over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg heb ik nogmaals aangegeven dat bestaande cliënten recht houden op verblijf in een instelling (ook bij een eventuele herindicatie).
Wat gaat u doen om te zorgen dat zorgkantoren zich houden aan gemaakte afspraken?
Ik ben in overleg met zowel zorgkantoren als met branche-organisaties van zorgaanbieders om te praten over signalen over de zorginkoop. Zorgkantoren hebben als taak om voor alle cliëntengroepen voldoende zorg in te kopen. Dat geldt dus ook voor cliënten die in een instelling verblijven.
Het artikel 'Screen op resistente bacteriën' |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met artikel «screen op resistente bacteriën»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de constatering dat Nederland zich onvoldoende wapent tegen de opkomst van nieuwe resistente bacteriën?
De aanpak van antibioticaresistentieproblematiek is één van de speerpunten van dit kabinet. Onlangs heb ik u een brief gestuurd (d.d. 2-7-2013, kenmerk 105291-PG) over de uitwerking van mijn inzet op dit onderwerp tijdens de huidige kabinetsperiode. Omdat antibioticaresistentie een dreiging is voor de volksgezondheid en het van belang is dat patiënten ook in de toekomst behandeld kunnen blijven worden met antibiotica heb ik in deze brief een aantal aanpassingen voorgesteld op het gebied van:
De brief die ik u onlangs stuurde geeft antwoord op de door u gestelde vragen. In aanvulling daarop wil ik aangeven dat mijn beleid zich richt op antibioticaresistentie in den brede, ook nieuwe dreigingen maken hier onderdeel van uit. In vraag 4 vraagt u naar het instellen van periodiek onderzoek. In de brief die ik u onlangs stuurde heb ik een forse uitbreiding van de surveillance aangekondigd. Ik zal er niet alleen voor zorgen dat ISIS-AR (Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem-Antibiotica Resistentie) landelijk dekkend wordt, ook zal ik de surveillance in de verpleeghuizen uitbreiden en zal ik investeren in het opzetten van een aanvullend landelijk systeem waarin de resistentieontwikkeling op moleculair niveau gevolgd kan worden, zodat er beter inzicht komt in waar de resistentie vandaan komt en hoe hij zich verspreidt.
Deelt u de opvatting dat Nederland zich vooral moet richten op de aanpak van nieuwe ESBL-achtige bacteriën, zoals de Oxa-48, NDM-1 en de KPC-bacterie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het idee voor periodiek onderzoek van bepaalde groepen mensen binnen en buiten de ziekenhuizen, om te zien of er resistente bacteriën opduiken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in de vraag in hoeverre er momenteel wordt gewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe antibiotica, en de rol die de farmaceutische industrie hierbij speelt?
Zie antwoord vraag 2.
Gestolen examens bij de islamitische scholengemeenschap Ibn Ghaldoun in Rotterdam |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Is het waar dat ook het centraal examen Engels via de islamitische scholengemeenschap Ibn Ghaldoun is uitgelekt?1
Acht u het nog geloofwaardig dat de rector van de school pas bij het examen Frans ontdekte dat de envelop met examenopgaven in de kluis was geschonden, terwijl dat al bij het examen Engels het geval moet zijn geweest?
Welke consequenties moet het hebben voor de school in het algemeen en examenkandidaten in het bijzonder, indien er inderdaad meer examens langs deze weg zijn uitgelekt?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg van 20 juni a.s. over de examinering in het voortgezet onderwijs?
De verslechtering van de veiligheidssituatie in bepaalde gebieden in Irak |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente berichten over de toename van ernstige geweldsincidenten in Centraal Irak, met name in de regio in en rondom Bagdad en het noorden daarvan?1
Ja.
Wat is uw meest recente informatie over de verslechterde veiligheidssituatie in deze gebieden in Irak?
Naast de informatie in de ambtsberichten over de algehele situatie in Irak die de minister van Buitenlandse Zaken uitbrengt, maak ik ook gebruik van andere objectieve bronnen, zoals onder meer de actuele informatie die United Nations Assistance Mission for Iraq2 of de International Crisis Group3 de beschikbaar stelt.
Bent u bereid zo snel mogelijk een nieuw, geactualiseerd ambtsbericht over Irak te laten opstellen, waarbij de huidige veiligheidssituatie in bepaalde specifieke delen van Irak nauwkeurig worden beschreven, inclusief de positie van bepaalde etnische en religieuze groepen daar?
Ik heb reeds aan de minister van Buitenlandse Zaken een geactualiseerd ambtsbericht gevraagd over algehele situatie in Irak. In dit ambtsbericht zal ook aandacht worden besteed aan de veiligheidssituatie in Irak per gebied, inclusief de positie van etnische en religieuze groepen in deze gebieden. Naar verwachting zal dit ambtsbericht in het najaar verschijnen.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten hiervan en over de mogelijke gevolgen voor het asielbeleid ten aanzien van uit Irak afkomstige asielzoekers?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u de veiligheidssituatie in bepaalde gebieden in Irak zodanig verslechterd dat het noodzakelijk is om een vertrekmoratorium in te stellen? Zo nee, op welk moment komt zo’n moratorium in beeld als de veiligheidssituatie verder zou verslechteren?
In het laatste ambtsbericht over Irak van november 2012 werd al melding gemaakt van een verslechterde veiligheidssituatie gedurende de periode van december 2011 tot en met oktober 2012. Tegelijk is het zo dat het geweldsniveau in die periode sterk fluctueerde en sterk varieerde per periode en per gebied.
Een vertrekmoratorium instellen acht ik op dit moment niet nodig, maar ik blijf de ontwikkelingen in Irak met betrekking tot de veiligheidssituatie nauwlettend opvolgen om te bezien of, en in welke mate, de verslechtering in de veiligheidssituatie zich blijft doorzetten.
De recordopbrengst aan boetes |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de schatting dat dit jaar waarschijnlijk 1 miljard euro aan boetes zal worden geïnd, wat een stijging is van 30% ten opzichte van vorig jaar? Wat vindt u van deze stijging?1
Onlangs is de raming voor de ontvangsten boeten en transacties geactualiseerd in de Voorjaarsnota; de raming voor 2013 bedraagt € 912 miljoen. Gedurende de uitvoering van het begrotingsjaar wordt de raming voor 2013 geactualiseerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de veelheid van factoren die van invloed zijn op de raming, zoals o.a. de verkeersintensiteit, economische situatie, gedrag van de burger en wegwerkzaamheden.
De gerealiseerde ontvangsten boeten en transacties bedroegen € 898 mln. in 2012. Op basis van de huidige inzichten is de stelling dat sprake zou zijn van een stijging van 30% dus onjuist.
Gaat u de extra opbrengsten uit boetes gebruiken om te investeren binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie, in bijvoorbeeld de politie, het openbaar Miniserie (OM) en het gevangeniswezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke bezuinigingen dan kunnen komen te vervallen?
Per Voorjaarsnota, Ontwerpbegroting en Najaarsnota wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van het begrotingsjaar. Mocht tijdens de uitvoering blijken dat een meevaller op de boeteontvangsten wordt voorzien voor het begrotingsjaar 2013, dan zal in het totaal van alle mee- en tegenvallers op de begroting van mijn departement bezien worden op welke wijze de middelen aangewend zullen worden.
Klopt het dat nog slechts bij 5% van de boetes sprake is van een staandehouding, en dat het in 95% van de gevallen gaat om automatische boetes? Deelt u de opvatting van de politiebond dat hier geen opvoedend effect meer vanuit gaat, zoals wordt beoogd met het beboeten van overtredingen? Zo nee, waarom niet?
Van de 3.757.525 boetes in de eerste vier maanden van 2013 is er in 195.655 gevallen sprake geweest van een staandehouding, dit betreft dus 5,2% van de gevallen. De overige 94,8% van de overtredingen zijn op kenteken geconstateerd. Hiervan is 82,9% geconstateerd met behulp van een geautomatiseerd handhavingsmiddel en 11,9% is door de opsporingsambtenaar op kenteken bekeurd of vastgesteld door middel van een registervergelijking bij de RDW.
Anders dan de politiebond ben ik van oordeel dat ook van een boete die niet direct aan de betrokkene wordt overhandigd een opvoedend effect uitgaat. De overtreder wordt immers ook dan geconfronteerd met de gevolgen van zijn verkeersgedrag en dat men deze kosten kan vermijden door de regels na te leven.
Klopt het dat bekeuringen soms pas 5 of 6 weken na het begaan van de overtreding bij mensen op de mat vallen? Deelt u de mening dat dit, gezien het feit dat het in 95% van de gevallen gaat om een geautomatiseerde boete, sneller moet kunnen om te voorkomen dat mensen herhaaldelijk dezelfde fout maken doordat zij lang moeten wachten voordat zij zien dat ze een fout hebben begaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel dagen of weken is volgens u haalbaar en binnen welke termijn gaat u dit regelen?
Bij overtredingen geconstateerd door trajectcontrolesystemen duurt het gemiddeld 11 dagen tot dat een beschikking bij de betrokkene op de deurmat valt. Ook bij flitspalen is de gemiddelde aanlevertijd 11 dagen. Ik vind dit acceptabele termijnen omdat het versturen van boetes zorgvuldig dient te gebeuren en zie geen aanleiding dit te versnellen.
Klopt de constatering dat met name op 130 km-wegen de stijging van beboete voertuigen fors is toegenomen? Hoe verklaart u dit? Deelt u de opvatting van de ANWB dat dit vooral komt doordat de nieuwe maximumsnelheid van 130 km/u voor onduidelijkheid heeft gezorgd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze onduidelijkheid weg te nemen?
Nee, die constatering klopt niet. In de laatste vier maanden van 2012 werden 15.171 overtredingen geconstateerd op 130 km-wegen. Dit aantal is in de eerste vier maanden van 2013 gedaald naar 12.096 overtredingen. De opvatting dat de nieuwe maximumsnelheid voor onduidelijkheid heeft gezorgd deel ik dan ook niet.
Deelt u de mening dat sommige boetebedragen absurd zijn in verhouding tot de aard van de overtreding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het boetestelsel en de vastgestelde bedragen samen met de bonden en andere experts kritisch tegen het licht te houden?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik eerder heb geantwoord op vragen naar aanleiding van het Referentiekader geldboetes, Verslag van een onderzoek naar de hoogte en wijze van berekening van geldboetes in het bestuursrecht en het strafrecht2 wordt er in de huidige systematiek rekening gehouden met de aard van de overtreding.
Bij de vaststelling van de hoogte van verkeersboetes wordt sinds 2005 gewerkt met het zogeheten Tarievenhuis van het Openbaar Ministerie. Met dit Tarievenhuis is een beoordelingskader ingevoerd waarmee de aan gedragingen gekoppelde tarieven op een eenvoudige en uniforme wijze door middel van een aantal criteria worden vastgesteld. Dit beoordelingskader zorgt ervoor dat er vaste verhoudingen bestaan tussen de sancties voor de verschillende strafbare gedragingen. Overtredingen zijn in het kader ingedeeld in verschillende rubrieken waarbij het motto geldt: hoe gevaarlijker, hoe duurder. Specifieke weegfactoren zorgen er bovendien voor dat overtredingen op gevaarlijke plekken of overtredingen die worden begaan met bijvoorbeeld grotere voertuigen, extra zwaar worden bestraft.
Daarnaast is er ter uitvoering van de motie Van der Staaij c.s. bij de invulling van de verhoging van de verkeersboetes per 1 januari 2012 nadrukkelijk gekozen voor gerichte boeteverhogingen voor in het bijzonder asociale en gevaarlijke verkeersovertredingen. En zijn specifiek de boetebedragen voor snelheidsovertredingen van meer dan 10 km/u en de snelheidsovertredingen in woonwijken verhoogd3. Met het hanteren van het beoordelingskader Tarievenhuis en de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de motie Van der Staaij c.s. komt de verhouding tussen de aard van de overtreding en de hoogte van de boete in het huidige stelsel van de verkeersboetes op een juiste manier tot zijn recht. Ik ben daarom niet voornemens het boetestelsel of de huidige verkeersboetes te herzien.
Het bevorderen van voedselzekerheid |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Eat less meat for greater food security, British population urged»1 en heeft u kennisgenomen van het bijbehorende rapport «Global Food Security»?2
Ja.
Deelt u de mening dat vermindering van de vleesconsumptie een belangrijke bijdrage kan leveren aan lagere voedselprijzen en een eerlijker verdeling en benutting van de beschikbare voedingsmiddelen en andere grondstoffen in de wereld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze krijgt deze opvatting gestalte in het Nederlandse handels- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?
Ja. De hoge consumptie van vlees vindt vooral plaats in de Europese Unie en de Verenigde Staten. In de minst ontwikkelde landen is de (geringe) consumptie van vlees een belangrijke bron van eiwitten, vitamines en mineralen binnen een dieet dat vaak eenzijdig bestaat uit koolhydraten. In het Nederlandse handels- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid wordt dan ook ingezet op gezonde en gevarieerde voeding, inclusief dierlijke producten.
Bent u bereid om de focus op exportbevordering van dieren en dierlijke eiwitten, geproduceerd door Nederland, te verlaten, teneinde niet bij te dragen aan het verhogen van de dierlijke eiwitproductie en -consumptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hieraan invulling geven?
Nee. Het generieke bedrijfsleveninstrumentarium ondersteunt door middel van leningen, subsidies en verzekeringen Nederlandse bedrijven die internationaal hoogwaardige producten en diensten leveren voor de ontwikkeling van onder andere opkomende markten en ontwikkelingslanden, voor de versterking van de Nederlandse concurrentiekracht en duurzame ontwikkeling. Bij deze ondersteuning maak ik geen onderscheid naar de sector waarin het bedrijf actief is. Daarnaast neemt de vraag naar dierlijke eiwitten in de wereld naar verwachting toe, als gevolg van groei van de wereldbevolking en welvaartstijging. De Nederlandse dierlijke productie is duurzaam. Export van producten, kennis, systemen, of wel export van de productieketen, draagt bij aan onze economische positie en, gegeven de vraag naar dierlijke eiwitten, een duurzamere productie daarvan.
Deelt u de mening dat export van houderijsystemen uit of onderdelen van de vee-industrie vanuit Nederland eerder ontmoedigd dan bevorderd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hieraan gestalte geven?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven stijgt in ontwikkelende landen de consumptie van dierlijke eiwitten onder meer door groeiende bevolkingsaantallen, stijgende inkomens en urbanisatiepatronen. Consumptie van dierlijke eiwitten draagt in deze landen bij aan een gezonde en gevarieerde voeding. Het is belangrijk om op duurzame wijze aan deze vraag te voldoen, met aandacht voor milieu, dierenwelzijn, diergezondheid, arbeidsomstandigheden en de volksgezondheid. Nederlandse ondernemers uit de topsector Agro-Food hebben unieke expertise voor de bouw van moderne, duurzame en dierenwelzijnsvriendelijke stallen en verantwoorde intensieve veehouderij. Zij kunnen daardoor bijdragen aan het vergroten van voedselzekerheid, aan de verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en -veiligheid, en aan grondstoffenefficiëntie ten opzichte van oude systemen. Export van deze hoogwaardige houderijsystemen wil ik dan ook niet ontmoedigen.
Bent u bereid om een speerpunt te maken van de transitie naar een meer plantaardige productie en consumptie in het Nederlandse beleid ten aanzien van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Nee, met verwijzing naar antwoord 2, 3 en 4.
Bent u bereid een voorbeeld te stellen op uw eigen departement door bij officiële diners vlees slechts als optie op speciaal verzoek te serveren, in navolging van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) in 2010? Zo nee, waarom niet?
Nee, evenwel bij de aanbesteding van de cateraars is ook rekening gehouden met de kwaliteit van de gerechten, een hoog percentage aan biologische of duurzame producten en milieuaspecten. De vegetarische optie wordt standaard aangeboden voor officiële diners.