Het bericht dat het zorgverzekeraar Achmea een omzetgrens hanteert bij het inkopen van zorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat zorgverzekeraar Achmea een omzetgrens hanteert bij het inkopen van zorg?1
Mijn oordeel is dat een verzekeraar zorgplicht heeft. En dat een verzekeraar verantwoordelijk is voor de wijze waarop de invulling van de zorgplicht plaats vindt. Ik vind het belangrijk dat verzekeraars transparant zijn over de te hanteren criteria. Koopt een zorgverzekeraar ter vervulling van zijn zorgplicht zorg in, dan dient zijn inkoopbeleid verifieerbaar, transparant en non-discriminatoir te zijn en mogen de bij de zorginkoop aangelegde normen niet onredelijk zijn2.
In het «onderhandelaarsresultaat medisch specialistische zorg 2014–2017» dat ik u recent heb toegestuurd is een passage opgenomen over het proces van contractering en het gelijke speelveld.
Als het inkoopbeleid past binnen de randvoorwaarden zoals opgenomen in de onderhandelaarsresultaten en de hiervoor genoemde eisen, is het verder niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over het door Achmea gehanteerde beleid.
Is het waar dat u het belangrijk vindt dat zorgverzekeraars inkopen op kwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat vind ik belangrijk. Voor een toelichting verwijs ik naar de Zorgverzekeringswet waar in de memorie van toelichting is opgenomen: »De regering acht het een blijvende overheidsverantwoordelijkheid dat noodzakelijke gezondheidszorg van goede kwaliteit voor alle Nederlanders toegankelijk is, ongeacht hun leeftijd, gezondheidstoestand of inkomenspositie. Een solide borging van dit publieke belang stelt hoge eisen aan het systeem van gezondheidszorg, zowel op medisch en zorginhoudelijk gebied als vanuit een oogpunt van doelmatige uitvoering en beheerste kostenontwikkeling».
Heeft het enkel contracteren van zorginstellingen met een omzet van minimaal 150.000 euro volgens u iets te maken met het hanteren van kwaliteit als criterium voor het inkopen van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u daarover te spreken?
Een verzekeraar neemt diverse aspecten mee in de weging bij het contracteerbeleid. Kwaliteit, inclusief veiligheid, is er één van. Een dergelijke grens kan dus een kwaliteitsgrondslag hebben. Maar redenen van doelmatigheid kunnen ook meespelen in de beslissing betreffende de contractering.
Achmea heeft aangegeven dat de keuze voor het stellen van deze grens zowel kwaliteits- als doelmatigheidsredenen heeft. Hierbij speelt onder meer de omvang van de aanbieder een rol, bijvoorbeeld om multidisciplinaire samenwerking te borgen, maar ook om te voorkomen dat plafondafspraken met ziekenhuizen worden omzeild door het oprichten van kleine zelfstandige entiteiten. Ook heeft Achmea aangegeven dat zij steeds hogere eisen stelt aan kwaliteit en veiligheid en multidisciplinair werken, waarbij een aanbieder die te klein is, deze eisen niet of slechts op ondoelmatige wijze kan realiseren.
Ik vind het een goede zaak dat Achmea kwaliteit en doelmatigheid mee laat wegen in het contracteerbeleid.
Is hier naar uw mening uw stelling van toepassing dat het «algemeen consumentenbelang wordt gediend wanneer zorgaanbieders en zorgverzekeraars onderling met elkaar concurreren op prijs en kwaliteit»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja, verzekeraars kopen zorg in voor hun verzekerden in het geval van een natura-polis (en in veel gevallen overigens ook voor de restitutieverzekerden). De verzekeraar zal de verzekerde tevreden willen houden, er moeten dus ook voor naturaverzekerden voldoende keuzemogelijkheden voor haar verzekerden zijn, maar tegelijkertijd speelt de kwaliteit van de zorg en de hoogte van de premie ook een rol. Dit is de basis voor het systeem van de Zorgverzekeringswet.
Wat betekent dit naar uw mening voor kleinere zorginstellingen die zorg van goede kwaliteit leveren? Kunnen die een contract met Achmea vergeten? Bent u daarover te spreken?
Het contracteerbeleid van Achmea biedt wel ruimte voor nieuwe partijen om toe te treden tot de zorgmarkt, ook als ze relatief klein zijn. Achmea heeft aangegeven dat daar waar sprake is van toegevoegde waarde, met name als er sprake is van vernieuwing van zorg, er een uitzondering gemaakt kan worden.
Daarnaast heeft Achmea aangegeven bereid te zijn een ingroeitraject van 1 jaar te faciliteren voor klinieken die al een contract hebben en minder dan 150.000 euro per jaar bij Achmea declareren. Zij hebben tot 2015 om zich te richten op een situatie zonder overeenkomst.
Verder is het altijd mogelijk, ook voor grotere instellingen, dat ze geen contract krijgen. Dat is inherent aan de door verzekeraars gehanteerde inkoopstrategie. Ik laat dit over aan de individuele verzekeraars en aanbieders. Een zorginstelling die van mening is dat een zorgverzekeraar hem ten onterecht weigert te contracteren (dat wil zeggen niet voldoet aan de in antwoord 1 genoemde criteria) kan zijn zaak aan de civiele rechter voorleggen.
Zet Achmea hiermee de trend? Zijn er aanwijzingen dat andere zorgverzekeraars Achmea zullen volgen in het selecteren van zorgaanbieders op omzet? Is dat naar uw mening toe te juichen?
Dat is mij niet bekend. Maar het is mogelijk. Zolang een zorgverzekeraar aan de zorgplicht voldoet en zich als partij beweegt binnen de grenzen zoals aangegeven in het «onderhandelaarsresultaat medisch specialistische zorg 2014–2017», heb ik hier geen mening over.
Wat betekent dit voor de keuzevrijheid van patiënten? Deelt u de vrees dat die sterk zal afnemen? Is dat naar uw mening een goede ontwikkeling?
De keuzevrijheid van de patiënten kan beperkt worden door iedere vorm van selectieve contractering die een verzekeraar doet, door iedere eis die een verzekeraar stelt en door de keuze van de aanbieder om -wel of niet onder voorwaarden- een contract te sluiten met de zorgverzekeraar. Zolang er voldoende keuzemogelijkheden zijn voor verzekerden, en voldaan wordt aan de zorgplicht heb ik geen oordeel over het contracteerbeleid van individuele verzekeraars. De naturaverzekerden, daarentegen, kunnen wel een oordeel hebben. Zelfs als hun zorgverzekeraar voldoende zorg heeft gecontracteerd om aan zijn zorgplicht te voldoen, kunnen ze besluiten met ingang van een nieuw verzekeringsjaar naar een andere verzekeraar over te stappen indien zij van mening zijn dat zij te weinig keuzemogelijkheden tussen zorgaanbieders hebben, of ze kunnen overstappen op een restitutieverzekering.
Is dit niet een uitnodiging om de omzet te verhogen, ten einde een contract binnen te halen met Achmea? Hoe verhoudt dit zich tot de wil om zorgaanbieders niet meer aan te zetten tot upcoding?
Upcoding moet voorkomen worden ongeacht het wel of niet kans maken op een contract. De aanpak van oneigenlijk gebruik van zorgmiddelen (bijvoorbeeld in de vorm van upcoding) heeft voor mij topprioriteit. Zoals toegezegd in het debat over fraude in de zorg van 23 mei 2013 zal ik na de zomer de Kamer informeren over het vervolg van de aanpak van fraude. Dit zal ik onder andere doen in september met een actieplan en in december 2013 met voortgangsrapportage.
Overigens heeft Achmea zelf aangegeven dat het wel of niet halen van de omzetgrens voor bestaande gevallen vastgesteld is op basis van de contractwaarde 2013. Het verhogen van de omzet heeft dan sowieso geen effect.
Is de door u geliefde marktwerking ermee gediend dat nieuwe toetreders het moeilijker zullen krijgen een plek te veroveren op de zorgmarkt? Ziet u nu ook in dat marktwerking er niet toe leidt dat de kwaliteit van de zorg zal verbeteren? Toont dit volgens u het failliet van de marktwerking aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn ogen is marktwerking de meest misbruikte term in de gezondheidszorg en is de discussie al dan geen marktwerking sterk achterhaald. De zorg zal altijd een mix zijn van overheidsingrijpen (ten behoeve van de solidariteit en toegankelijkheid) en concurrentie (ten behoeve van de kwaliteit en doelmatigheid).
Nulurencontracten in de zorg |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat de zorg vasthoudt aan nulurencontracten?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat er volgens de FNV en CNV talloze variaties op het nulurencontract ontstaan zoals jaarcontracten voor 25 uur en contracten voor 2 of 3 uur per maand? Heeft u via andere kanalen ook dit soort signalen ontvangen?
Ja, ik heb kennis genomen van de uitlatingen van FNV en CNV dat er talloze variaties op het nulurencontract ontstaan. Via andere kanalen heb ik dit soort signalen niet ontvangen.
Deelt u de mening dat dit soort kleine contracten alsnog veel arbeidsonzekerheid meebrengt voor werknemers in de zorg en dat dit niet wenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang van het onderwerp wordt onder meer onderstreept doordat dit voorjaar in het sociaal akkoord uitgebreid aandacht is besteed aan de noodzaak om te zoeken naar een nieuwe balans tussen flexibiliteit en zekerheid.
Vindt u dat werknemers in de zorg contracten behoren te krijgen voor het gemiddelde aantal uren dat iemand in drie maanden werkt, tenzij daar op individuele basis met de werknemer andere afspraken over gemaakt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben met werkgevers- en werknemersorganisaties op centraal niveau in gesprek over de wijze waarop aan de afspraak uit het Sociaal Akkoord invulling kan worden gegeven.
Deelt u de mening dat de werkgevers zich moeten inzetten om de afspraken uit het gesloten zorgakkoord na te leven en dat allerlei variaties op het nulurencontracten de arbeidszekerheid van mensen ondermijnen en indruisen tegen de afspraken uit het zorgakkoord? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Zorgakkoord, zoals dat door het kabinet met werkgevers en werknemers op 24 april jl. is gesloten, is opgenomen dat binnen de zorg sprake is van een toename van het aantal flexwerkers en dat de inzet van het Sociaal Akkoord door partijen in de zorg wordt onderschreven en leidraad zal zijn voor het optreden van partijen.
Wat gaat u eraan doen om de betrokken partijen aan de afspraken in het zorgakkoord te houden? Welke rol ziet u daar voor uzelf weggelegd?
Ik ga er van uit dat partijen zich aan de afspraken uit het zorgakkoord houden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de werkgevers over de uitwerking van de afspraak uit het zorgakkoord dat er geen nulurencontracten meer afgesloten mogen worden in de zorg en om de arbeids- en rechtspositie van werknemers in de zorg te versterken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik bij vraag vier reeds heb aangegeven ben ik met werkgevers- en werknemersorganisaties op centraal niveau in gesprek over de wijze waarop aan de afspraak uit het Sociaal Akkoord invulling kan worden gegeven.
Uitspraken van econoom Philippe Boucher over de levensvatbaarheid van regionale luchthavens |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van econoom Philippe Boucher over dat veel regionale luchthavens niet levensvatbaar zijn?1
In de Luchtvaartnota is de marktgerichte benadering uiteengezet die het rijk voor de luchtvaart, en voor de luchthavens in het bijzonder, volgt. Deze benadering gaat uit van een interesse van marktpartijen voor de exploitatie van luchthavens en betrokkenheid van de regio in verband met de betekenis van de luchthavens voor de regionale en ruimtelijk-economische ontwikkeling.
Reeds in de nota Regionale luchthavenstrategie is de positie van regionale luchthavens uiteengezet: «Naar juridische maatstaven zijn de regionale luchthavens ondernemingen.» (Tweede Kamer, 1996–1997, 25 230, nr. 2, p. 74). Dit betekent dat elke luchthaven marktconform moet handelen en zelf verantwoordelijk is voor zijn continuïteit.
Een marktgerichte benadering betekent dat de vraag of een luchthaven levensvatbaar is, wordt overgelaten aan de betreffende marktpartijen. Zij zijn hiervoor verantwoordelijk en dragen ook het risico. Indien marktpartijen voldoende vertrouwen hebben in de business case om de luchthaven te exploiteren, dan is er voor een overheid geen aanleiding om daar anders tegen aan te kijken.
Uiteraard moet dat vertrouwen wel voldoende onderbouwd zijn: anders is een luchthavenbesluit en de daarin opgenomen beperkingen aan gebieden rondom de luchthaven niet gerechtvaardigd. Daarom laat ik – voor zover ik bevoegd gezag ben over de betreffende luchthaven – de economische onderbouwing van een luchthaven altijd toetsen in de procedure om te komen tot een luchthavenbesluit.
Deelt u de mening dat het economisch niet rendabel is om als overheid veel geld te investeren in regionale luchthavens, die zonder deze steun niet kunnen overleven? Zo ja, heeft dit gevolgen voor uw beleid? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
In zijn algemeenheid ben ik er geen voorstander van om als rijksoverheid structureel bij te dragen aan luchthavens die zonder deze steun niet kunnen overleven. Uiteindelijk moet een regionale luchthaven een positieve bijdrage kunnen leveren aan de regionale economie. De algemene beleidslijn is sinds eind jaren negentig dan ook dat het rijk niet rechtstreeks participeert in luchthavens, geen investeringen financiert en niet aan de exploitatie bijdraagt. Uiteraard zijn er specifieke omstandigheden denkbaar waarbij, steeds eenmalig en onderbouwd, van deze lijn kan worden afgeweken. Te denken is bijvoorbeeld bij de overgang van een situatie van exploitatiesteun naar een situatie zonder steun (zoals bij Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport) danwel tijdelijk in de opstartfase van een nieuwe luchthaven (zoals bij Twente Airport). Afwijkingen van de algemene regel zullen altijd in goed overleg met uw Kamer geschieden.
Voorts stelt uiteraard de (Europese) regelgeving grenzen aan staatssteun vanuit de mededinging en zijn er specifieke Europese richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens. Deze zijn randvoorwaardelijk voor iedere vorm van overheidssteun. De richtsnoeren worden overigens op dit moment herzien.
In hoeverre klopt het dat van de regionale luchthavens alleen Eindhoven en Rotterdam rendabele luchthavens zijn? Kunt u dit onderbouwen?
Het klopt dat de luchthavens van Eindhoven en Rotterdam goed floreren. Ik ga daarbij af op de omvang van het aantal afgehandelde passagiers. Of dit zich ook vertaalt in een winstgevende operatie, is voor mij evenwel lastig te duiden. Luchthavens rapporteren hun financiële resultaten aan hun aandeelhouders. Er is geen verplichting om deze aan mij te rapporteren. Dat past ook niet in een beleid waarin het exploiteren van luchthavens wordt gezien als een economisch zelfstandige activiteit.
In hoeverre vindt u het verstandig dat provincies onrendabele luchthavens als Eelde en Twente financieel blijven ondersteunen?
De vraag of het verstandig is dat provincies luchthavens financieel blijven ondersteunen, is niet aan mij om te beantwoorden. Provincies moeten hierin een eigen afweging maken.
Klopt het dat Ryanair forse kortingen aangeboden krijgt op Nederlandse regionale luchthavens? Zo ja, acht u het wenselijk dat de Nederlandse overheid dit bedrijf sponsort, ook gezien de dubieuze reputatie op het gebied van personeel en veiligheid? Zo nee, waaruit blijkt dit?
De exploitant van een luchthaven is vrij om – binnen de spelregels van vrije mededinging – afspraken te maken met de luchtvaartmaatschappijen die de luchthaven willen aandoen. De overheid, ook niet als publieke aandeelhouder van de luchthaven, heeft daar geen bemoeienis mee.
Indien een andere marktpartij van mening is dat de afspraken tussen een luchthaven en een luchtvaartmaatschappij niet stroken met de belangen van deze andere marktpartij, dan kan deze zich wenden tot de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Deze ziet toe op het handhaven van eerlijke concurrentie.
Het verdwijnen van de unieke collectie typmachines van de schrijver W.F. Hermans naar het buitenland |
|
Jacques Monasch (PvdA), Betty de Boer (VVD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving rondom de toewijzing van de unieke collectie van 150 typmachines van W.F. Hermans aan een boekhandel in België?1 2 3
Ja.
Hoe beoordeelt u deze situatie, waarbij een uniek onderdeel van de nalatenschap van deze Nederlandse schrijver naar België lijkt te verdwijnen?
Ik heb het vertrouwen dat er op zorgvuldige wijze een besluit is genomen over de bestemming van deze privécollectie. De collectie blijft bijeen, is voor publiek toegankelijk in het Nederlands taalgebied, in het land dat W.F. Hermans huldigde met een eredoctoraat en waar hij sedert 1991 woonde.
Hoe beoordeelt u het afwijzen van de optie voor behoud van de collectie voor Nederland via het aanbod van de gemeente Groningen, die de collectie tegen vraagprijs wilde overnemen en deze breed toegankelijk wilde maken via tentoonstelling?
De gemeente Groningen heeft meegedaan aan een prijsvraag en zich daarmee onderworpen aan de jurybeoordeling. De jury heeft een andere inzending verkozen boven die van Groningen. Het is begrijpelijk dat dat voor Groningen een teleurstellend resultaat is.
Is het correct dat deze collectie naar het buitenland kan verdwijnen als gevolg van het sluiten van het oorspronkelijk beherende museum Scryption in Tilburg in 2011, waardoor afspraken over overname van collecties niet van toepassing zijn?
Het toepassen van de Leidraad Afstoten Museale Objecten (Lamo) is een voorbeeld van zelfregulering van de musea. Aan het eind van dat traject kan een eigenaar besluiten, als andere stappen geen gewenst resultaat hebben, om een collectie af te stoten, ook naar het buitenland.
Sluiten van een museum betekent dat over de gehele collectie een besluit moet worden genomen onder de tijdsdruk van het besluit tot sluiting.
Stichting Onterfd Goed is hierbij behulpzaam. De Stichting hanteert de Lamo en andere museale ethische codes. Dit betekent dat in een vroeg stadium is onderzocht of Nederlandse instellingen voldoende belangstelling hadden voor de collectie typemachines van W.F. Hermans. Dit bleek niet het geval te zijn. Zo is mij bekend dat het Letterkundig Museum van mening is dat de cultuur- en literair-historische waarde van Hermans» typemachineverzameling niet erg hoog aangeslagen zou moeten worden. Vervolgens is een wedstrijd uitgeschreven, met een jury van deskundigen en een stem van het publiek. Dat de collectie in België is geplaatst, is een resultaat van het afwegingsproces in het kader van deze wedstrijd. Ik vind het een goed initiatief van de Stichting dat zij zich over «verweesde collecties» ontfermt.
Deelt u de analyse dat er in dat geval sprake is van een hiaat binnen de afspraken tussen musea wat betreft het overnemen van collecties of delen van collecties, met het oog op behoud binnen Nederland? Zo ja, bent u bereid om u in te zetten om deze afspraken zodanig aan te passen zodat er van een dergelijk hiaat geen sprake meer is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Overigens is er wel behoefte aan aanpassing van de Lamo. De Nederlandse Museum Vereniging werkt eraan om het proces nog helderder in kaart te brengen. Ik ben voornemens in de Erfgoedwet het proces van afstoten van cultuurvoorwerpen door overheden, belangrijke eigenaars van collecties, nader te regelen, zodat wordt voorkomen dat voorwerpen die voor de Nederlandse cultuur niet kunnen worden gemist naar het buitenland verdwijnen.
In hoeverre kan de nieuwe erfgoedwet, die in voorbereiding is, een bijdrage leveren aan het voorkomen van situaties zoals deze?
Zie vraag 5.
Welke mogelijkheden staan u op dit moment ter beschikking om deze collectie toch te behouden binnen Nederland? Bent u bereid om u hiervoor in te zetten?
In gevallen dat cultuurvoorwerpen naar het buitenland verdwijnen die voor de Nederlandse cultuur onmisbaar zijn, kan ik besluiten tot een aanwijzing in het kader van de Wet tot behoud van cultuurbezit. Dat is een zwaar instrument, voorbehouden voor uitzonderingen. Immers, er wordt fundamenteel ingegrepen in het eigendomsrecht; beslissingen van anderen moeten worden teruggedraaid. Ik acht dat, gelet op deze collectie en gelet op de voorgeschiedenis, niet aan de orde.
Kent u het bericht en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?
De inhoud van het nieuwsbericht van 14 juni 2013 op de intranetsite van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O), van het ministerie van Veiligheid en Justitie is mij bekend.
Ik ben niet van mening dat het nieuwsbericht bewust incompleet is. Het gaat om een intern bericht aan de medewerkers, waarin een aantal van de in totaal 17 moties met betrekking tot het Masterplan DJI wordt toegelicht. De motie van de PVV over het openhouden van het Oranjehotel in de PI Scheveningen wordt in de eerste alinea genoemd («De Kamer was unaniem voor het openhouden van het Oranjehotel in de PI Scheveningen (zie berichtgeving elders op intranet)).» Deze zin verwijst naar een intranetbericht van 13 juni 2013.
Deelt u de mening dat dit nieuwsbericht niet compleet is, aangezien de inbreng van de grootste oppositiepartij, de PVV-fractie, niet genoemd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het opvallend en verwerpelijk is dat werkelijk alle aan het debat deelnemende partijen, beide coalitiepartijen en alle oppositiepartijen, in dit bericht genoemd worden en de PVV-fractie niet? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 1 en 2 ben ik van mening dat DJI in dezen correct heeft gehandeld en er geen sprake is van een bewust incompleet intern nieuwsbericht.
Wat is de reden dat de grootste oppositiepartij, de PVV-fractie, in zijn geheel niet wordt genoemd in het bericht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ambtenaren binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie recht hebben op ongecensureerd, politiek neutraal zo compleet mogelijk nieuws? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze meningen deel ik.
Deelt u de mening dat nieuwsberichten binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie te allen tijde politiek neutraal dienen te zijn en dat censuur vermeden dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen dit te handhaven en ervoor te zorgen dat in de toekomst de PVV-fractie niet meer verzwegen wordt in nieuwsberichten binnen het ministerie?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om dit gecensureerde nieuwsbericht te herstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Er is geen sprake van een gecensureerd nieuwsbericht. Ik zie dan ook geen aanleiding het bericht aan te passen.
Het bericht ‘200 medewerkers weg bij Pleyade’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «200 medewerkers weg bij Pleyade»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er door uw beleid 200 mensen bij deze zorgaanbieder hun baan verliezen?
De vertegenwoordiger van Pleyade geeft aan dat de reorganisatie wordt veroorzaakt door een kleinere toestroom van cliënten naar Pleyade. Dit is een tendens die al langer gaande is omdat ouderen er steeds vaker voor kiezen om langer thuis te blijven wonen. Zorginstellingen zullen hierop moeten anticiperen en hun bedrijfsproces moeten aanpassen. Tegenover de afnemende vraag naar verzorgingshuiszorg staat overigens een toenemende vraag naar verpleeghuiszorg en thuiszorg.
Hoe verhoudt het ontslag van deze medewerkers zich tot de Agemagelden die zorgaanbieder Pleyade gekregen heeft om extra personeel aan te nemen?
De intensiveringsmiddelen AWBZ zijn bedoeld voor het opleiden en aannemen van personeel. Hierover zijn afspraken gemaakt met het zorgkantoor. Indien Pleyade geen invulling meer geeft aan de afspraken die met het zorgkantoor zijn gemaakt, wordt de vergoeding niet gecontinueerd.
Hoeveel ouderen zullen door dit massaontslag verstoken blijven van zorg?
Er zullen door deze reorganisatie bij Pleyade geen ouderen verstoken blijven van zorg. Bepalend voor het recht op zorg is de AWBZ-indicatie. Het zorgkantoor heeft de zorgplicht om in de zorgvraag van deze ouderen met een AWBZ-indicatie te voorzien.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag twee, gaan ouderen die in het verleden zich zouden wenden tot Pleyade nu naar andere zorginstellingen of ontvangen zorg thuis.
Bent u bereid de Inspectie vaker te laten controleren, nu het werk door veel minder mensen gedaan zal moeten worden?
De personeelsreductie wordt veroorzaakt door de afnemende zorgvraag bij Pleyade. Het is dus niet zo dat het zelfde werk door veel minder mensen moet worden gedaan. De inspectie zal haar reguliere controles blijven uitvoeren. Ik zie geen aanleiding om de controletaak bij Pleyade te intensiveren.
Het door de Koning regeren “bij de Gratie Gods” |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat sinds de inhuldiging van Koning Willem-Alexander in het afkondigingsformulier van wetten en koninklijke besluiten vermeld wordt dat hij koning is «bij de gratie Gods»? Zo ja, is deze vermelding een persoonlijke geloofsuiting van de Koning of een element van onze staatsinrichting?
Sinds 1814 maakt deze vermelding deel uit van het afkondigingsformulier. Zij is geen element van onze staatsinrichting, maar behoort tot een «eeuwenoude traditie waarin een religieuze opvatting tot uitdrukking wordt gebracht, zoals bijvoorbeeld ook in ons volkslied.»1
Indien het een persoonlijke geloofsuiting is, hoe verhoudt deze zich tot het beginsel van scheiding van kerk en staat?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het een element van onze staatsinrichting is, hoe valt dit te rijmen met de omstandigheid dat het niet wettelijk vastgelegd is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke ruimte biedt het element «enz.» tussen «Wij» en «Koning der Nederlanden» in het afkondigingsformulier, dat ingevolge additioneel artikel XIX van de Grondwet nog steeds geldt, anders dan om de naam van de Koning te vermelden?
Het element «enz.» tussen «Wij» en «Koning der Nederlanden» biedt blijkens de wetsgeschiedenis en de wetgevingspraktijk ruimte voor de vermelding.
Indien «enz.» ruimte biedt voor de vermelding van «bij de gratie Gods», bestaat er dan juridisch gezien ook ruimte voor vermelding van iets anders, zoals bij voorbeeld «bij de gratie van het Nederlandse volk»?
Zie antwoord vraag 4.
Is het niet wenselijk om opdrachten tot wetgeving in de Grondwet zo snel mogelijk uit te voeren en de levensduur van additionele artikelen in de Grondwet zo kort mogelijk te houden?
Sinds de grondwetsherziening van 1983 is het afkondigingsformulier opgenomen in additioneel artikel XIX van de Grondwet. Dit bepaalt tevens dat de tekst van het formulier van kracht blijft totdat hiervoor een regeling is getroffen. De grondwetgever heeft er derhalve voor gekozen – anders dan bij andere additionele artikelen2 – geen termijn te verbinden aan het treffen van een regeling.
Waarom is artikel 88 van de Grondwet niet zó volledig uitgevoerd, dat additioneel artikel XIX kan vervallen?
Zie antwoord vraag 6.
Is de regering bereid om een wetsvoorstel in te dienen ter aanvulling van de Bekendmakingswet met een formulier voor de afkondiging van wetten en koninklijke besluiten?
De indiening van een voorstel van (rijks)wet hierover heeft – mede in het licht van de uitvoering van het wetgevingsprogramma met een bezuinigingsdoelstelling van 50 miljoen of meer en de kosten verbonden aan de inzet van schaarse wetgevingscapaciteit – geen prioriteit.
Het bericht ‘Haagse jihadisten vrijuit ’ |
|
Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Haagse jihadisten vrijuit»?1
Ja.
Is het u bekend dat veel Nederlandse Jihadisten meevechten met de islamitische terreurorganisatie Jabhat al-Nusra?
Nederlandse Syriëgangers zijn aangesloten bij verschillende strijdgroepen waaronder ook Jabhat al-Nusra.
Is het u bekend dat de islamitische terreurorganisatie Jabhat al-Nusra zich schuldig maakt aan terroristische misdrijven, zoals onthoofdingen?
Jabhat al-Nusra is opgenomen op de lijst van terroristische organisaties van de Verenigde Naties. Dat impliceert dat ook Nederland Jabhat al-Nusra beschouwt als een terroristische organisatie.
Deelt u de mening dat de Nederlandse jihadisten die hieraan deelnemen zich schuldig maken aan terroristische misdrijven? Zo nee, waarom niet?
Indien Nederlandse jihadisten hieraan deelnemen, maken zij zich schuldig aan een terroristisch misdrijf.
Deelt u de mening dat de burgemeester van Den Haag door te stellen dat de Haagse jihadisten hier niet kunnen worden vervolgd daarom veel te voorbarig is?
Vervolging is juridisch mogelijk. Een aantal artikelen uit de terrorismewetgeving kan ten laste worden gelegd aan uitreizigers met jihadistische intenties en jihadistische strijders die terugkeren. Het gaat dan om zaken als het deelnemen aan de jihadistische strijd of aan een terroristisch trainingskamp, al dan niet in het buitenland, moord of zware mishandeling of de voorbereiding daarvan, het teweegbrengen van een ontploffing of de voorbereiding daarvan, vernieling van een gebouw of de voorbereiding daarvan, al dan niet met een terroristisch oogmerk. Het is aan het OM om te bepalen of er voldoende bewijs is voor vervolging.
Daarbij moet worden aangetekend dat in internationale strijdgebieden het doen van strafrechtelijk onderzoek buitengewoon lastig is, te meer omdat voor bewijsgaring (waarschijnlijk) hulp aan het zittende regime zal moeten worden gevraagd. Desalniettemin zullen per individueel geval het OM en de politie hun best doen voor een succesvolle vervolging.
Hoe gaat u de Nederlandse samenleving beschermen tegen deze tikkende tijdbommen?
De overheid heeft maatregelen op het gebied van inlichtingen, opsporing en vervolging en vreemdelingenrecht geïntensiveerd en er wordt nauw samengewerkt tussen de verschillende diensten en organisaties. Van strafbare feiten is niet altijd sprake of onvoldoende bewijs. Daarom wordt naast de inlichtingenmatige, strafrechtelijke en vreemdelingenrechtelijke mogelijkheden ook ingezet op een persoonlijke aanpak. De burgemeester kan zo’n maatwerk aanpak inzetten op een risico persoon en zijn omgeving.De NCTV adviseert hierbij. In de Kamerbrief beleidsopvolging DTN 32 van 13 maart jl. worden de maatregelen toegelicht.
Over het bericht ‘Geld voor gedupeerde TBS-patiënten’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Geld voor gedupeerde TBS-patiënten»?1
Ja.
Is het waar dat tbs’ers die door de dreigende sluiting van een tbs-kliniek mogelijk gedwongen worden te verhuizen naar een andere kliniek, een schadeloosstelling kunnen eisen?
Alleen de rechter oordeelt over toekenning van een schadevergoeding in het geval een tbs-gestelde dat eist. Voor een toekenning zal in elk geval sprake moeten zijn van een onrechtmatige situatie. Ik zie geen enkele aanleiding te veronderstellen dat een dergelijke situatie zich zal voordoen.
Een onvermijdelijk gevolg van de sluiting van een forensisch psychiatrisch centrum (fpc) is dat een aantal daar thans verblijvende tbs-gestelden moeten worden overgeplaatst naar een ander fpc. Deze overplaatsing wordt zorgvuldig voorbereid en uitgevoerd om de overgang voor deze tbs-gestelden soepel te laten verlopen. Het overplaatsingsproces is er op gericht eventuele vertraging in de behandeling te voorkomen. Bij de overdracht van de behandeling zal nadrukkelijk rekening gehouden worden met de vorderingen die al gemaakt zijn en zal continuering daarvan het uitgangspunt zijn. Dat veel fpc’s inmiddels werken met vergelijkbare zorgprogramma's op basis van de dominante problematiek is daarbij behulpzaam. Tevens zal het deel van de tbs-gestelden dat zich in de resocialisatieprocedure bevindt zoveel mogelijk in hun resocialisatiewoning blijven.
Mocht het desondanks zo zijn dat de behandelduur in een enkel individueel geval toch toeneemt, dan is de verwachting dat de toename beperkt zal zijn. Dit levert geen onrechtmatige situatie op waarin de overheid schadeplichtig zou zijn.
Kunt u een schatting maken van het totaal bedrag aan schadeclaims dat ongeveer geëist zal worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het opnieuw opbouwen van een band met sociotherapeuten en specialisten, waardoor een tbs’er langer in de tbs zit, nooit een reden mag zijn om een schadeloosstelling uit te keren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het hier niet gaat om personen die het delict helemaal niet hebben gepleegd hebben en daarom onterecht vastzitten, maar om personen die een delict hebben gepleegd en daarom door de rechter tbs opgelegd hebben gekregen en een schadeloosstelling daarom niet op zijn plaats is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bewerkstelligen om aan geen enkele tbs’er die door de sluiting van een tbs-kliniek overgeplaatst moet worden een schadeloosstelling uit te keren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertoe nemen?
Zie antwoord vraag 2.
De niet-nakoming van controles op de correcte uitvoering van de Wet Politiegegevens |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich eerdere vragen over schendingen van de Wet Politiegegevens (Wpg)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de politie de verplichting (artikel 33, derde lid, Wpg) zichzelf opnieuw te controleren op de correcte uitvoering van de wet niet nakomt? Welke consequenties verbindt u hieraan?
In april 2012 zijn naar aanleiding van de vierjaarlijkse externe privacy-audit verbeterplannen opgesteld door de voormalige regiokorpsen.
Op basis van deze verbeterplannen is een hercontrole uitgevoerd van de onderdelen die niet voldeden in de externe privacy-audit. De rapportage hiervan is in april 2013 afgerond. Deze rapportage is op 15 juli openbaar gemaakt. Ik zal de Kamer afzonderlijk berichten over de uitkomsten hiervan. Het CPB ontvangt, conform de wettelijke kaders, de resultaten van de vierjaarlijke externe privacy- audit en, op verzoek, de resultaten van de tussentijdse interne controles.
De politie komt haar verplichting volgende uit art. 33, derde lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) daarmee na.
Op welke termijn zullen de hercontroles zijn afgerond, de afschriften van de controleresultaten aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP) zijn verzonden (artikel 33, tweede lid, Wpg) en deze rapportages openbaar zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van de Nederlandse burger in de politie wordt geschaad nu de politie niet alleen deze keer de controles te laat uitvoert, maar zij ook de vorige controle een jaar te laat heeft uitgevoerd en uit deze controle is gebleken dat geen enkel politiekorps de bescherming van persoonsgegevens op orde heeft?
Deze meningen deel ik niet. De hercontrole van de uitgevoerde verbeterplannen is conform planning in april 2013 afgerond. Ik zal de Kamer afzonderlijk berichten over de uitkomsten hiervan. De realisatie van de overige verbeteringen en de controle op de maatregelen zijn geborgd binnen de nationale politie. In september 2013 wordt gestart met de voorbereidingen voor de nieuwe externe privacy-audit van eind 2014. De controles lopen daarmee inmiddels volgens schema en er is geen reden om aan te nemen dat daar van afgeweken zal worden.
De politie is zich ervan bewust dat het werken met politiegegevens zorgvuldigheid vergt en heeft in het proces reeds de nodige waarborgen ingebouwd, die er voor zorgen dat er op verantwoorde wijze met politiegegevens omgegaan wordt. De WPG vereist waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de vorm van beveiligingseisen, protocollering en een strikter autorisatieregime. De politie gaat dan ook zeer vertrouwelijk om met de gegevens die ten behoeve van opsporing en handhaving in de politiesystemen worden verwerkt en opgeslagen.
Deelt u de mening dat het werk van de politie te belangrijk is om teniet te worden gedaan door slordigheden in de toepassing van bevoegdheden? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel onderzoeken gestrand zijn door een onverantwoorde omgang met gegevens? Zo nee, waarom niet?
Belangrijk is dat medewerkers van politie verantwoord met gegevens om gaan en zo het aantal zaken dat strandt door onverantwoorde omgang marginaliseren. Zoals aangegeven is dit verantwoordelijkheidsgevoel bij de politie aanwezig.
Het OM en de politie beschikken niet over gegevens met betrekking tot het aantal zaken dat gestrand is door een onverantwoorde omgang met gegevens.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat transparantie over de zorgvuldigheid waarmee de politie met persoonsgegevens omgaat van het grootste belang is? Bent u bereid om de frequentie van de controles (als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, Besluit politiegegevens) te verhogen tot een jaarlijkse controle? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening.
Over de vraag of het wenselijk is de frequentie van de vierjaarlijkse privacy-audit te verhogen, wil ik mij thans niet uitlaten. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de Wet politiegegevens in de praktijk. Over de bevindingen van dit onderzoek, dat naar verwachting in september 2013 zal worden afgerond, zal ik de Eerste en de Tweede Kamer informeren, zoals artikel 47 van de Wet politiegegevens voorschrijft.
Deelt u de mening dat het voorbarig is om de opsporingsbevoegdheden van de politie uit te breiden als duidelijk is dat zij niet structureel op verantwoorde wijze met persoonsgegevens in een gevoelige context om kan gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Family tracing |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke mogelijkheden hebben Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V om familie van alleenstaande minderjarige asielzoekers of vreemdelingen te traceren in land van herkomst?
De mogelijkheden om familieleden van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) te traceren in het land van herkomst zijn in eerste instantie afhankelijk van de medewerking van de amv en zijn omgeving. Deze zijn tevens afhankelijk van de onderzoeksmogelijkheden van het land waar de familieleden zich bevinden en eventuele overige informatie waarover de DT&V beschikt. Dit zal de DT&V dus per individuele amv moeten bezien. Er zijn verschillende onderzoeksmogelijkheden in landen, zoals via het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades, via medewerkers van de IND en KMar die werkzaam zijn in een land en wat betreft Afghanistan via de Identity Checking Unit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Afghanistan (IDCU). De amv kan voorts zelf verzoeken voor family tracing indienen bij bijvoorbeeld het Rode Kruis en de IOM.
Op welk moment in de procedure wordt besloten om tot deze zogenaamde «family tracing» over te gaan? Klopt het dat het traceren van de familie reeds start wanneer de jongere (nog) niet uitgeprocedeerd is? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat dit kan leiden tot gevaarlijke situaties als informatie over de jonge asielzoeker en diens eventuele familie bekend wordt gemaakt bij de autoriteiten van het betreffend land van herkomst?
Indien er binnen de asielprocedure concrete aanwijzingen zijn dat er familieleden in Europa verblijven, wordt door de Nederlandse autoriteiten onderzocht of de amv in het kader van de Dublin II-Verordening aan de betreffende Lidstaat kan worden overgedragen.
Indien de asielaanvraag van de amv is afgewezen, wordt door de DT&V in voorbereiding op een eventuele terugkeer naar het land van herkomst tracing opgestart om zo adequate opvang voor de amv te kunnen realiseren. Voor amv’s die in de AA-procedure zijn afgewezen, gebeurt dit na de afwijzing door de IND en voor amv’s in de VA-procedure gebeurt dit na de uitspraak door de rechter. Het is dus niet juist dat tracing al start als er nog geen beslissing is genomen op de asielaanvraag. Uitgangspunt van het terugkeerbeleid voor amv’s is hereniging met de ouders. Indien geen verblijfsvergunning wordt verleend, rust op de amv de plicht Nederland uit eigen beweging te verlaten. Hierbij kan de amv hulp krijgen van bijvoorbeeld IOM en de DT&V. Indien de amv niet zelfstandig terugkeert, zal de Nederlandse overheid het gedwongen vertrek van de amv ter hand nemen. Hieronder valt dus ook het traceren van de familie in het land van herkomst.
De DT&V werkt aan de hand van casemanagement. Dit is maatwerk. De DT&V zal in de vertrekgesprekken met de amv, die niet in aanmerking komt voor verblijf, en indien gewenst zijn voogd bespreken dat de amv terug moet keren naar het land van herkomst en zal daarbij de amv vragen stellen over zijn familie in het land van herkomst. De amv is hierdoor op de hoogte van het feit dat gezocht zal gaan worden naar zijn familie. De aanknopingspunten die voortkomen uit het gesprek worden samen met eventuele andere beschikbare informatie gebruikt om de familie te traceren. Afhankelijk van het land van herkomst wordt hierbij contact gezocht met autoriteiten of andere instanties in het land van herkomst.
Ouders en familieleden tot de 4<sup>e</sup> graad worden in beginsel als adequate opvang beschouwd. Dit geldt ook voor een echtgenoot met wie de amv niet-erkend traditioneel is gehuwd, of voor overige meerderjarigen van wie is gebleken dat zij de amv kunnen opvangen. Uiteraard worden in de toelatingsprocedure verklaringen van de amv meegewogen als hij aanvoert dat hij van mening is dat deze personen hem geen adequate opvang kunnen bieden.
Het resultaat van het tracingsonderzoek wordt door de DT&V met de amv besproken tijdens de vertrekgesprekken. De voogd van de amv kan aanwezig zijn bij de vertrekgesprekken met de DT&V als dit door de amv en de voogd gewenst is. Wanneer de familie is opgespoord wordt door de DT&V, eventueel samen met de amv, contact opgenomen met de familie om de terugkeer van de amv te organiseren. De amv, de voogd of advocaat kan te allen tijde zelf contact opnemen met zijn (getraceerde) familie indien hij dat wenst.
In de praktijk keren amv’s ook vrijwillig terug en amv’s nemen soms ook zelf contact op met hun familieleden.
Erkent u dat het van belang is dat deze jongeren voorafgaand toestemming moeten geven voordat familie in land van herkomst wordt gezocht, omdat «family tracing» een gevaar kan opleveren voor de jongeren als sprake is van bijvoorbeeld mensenhandel of het (mede) vluchten voor de familie? Zo nee, waarom niet en hoe ziet u dit in het licht van de artikelen 3, 5 en 12 van het Kinderrechtenverdrag, waaruit voortvloeit dat deze toestemming moet worden gevraagd voordat «family tracing» kan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Komt het voor dat zonder toestemming van of zelfs zonder kennisgeving aan een jongere of diens voogd toch contact wordt opgenomen met de autoriteiten in land van herkomst, ondanks dat dit tot gevaarlijke situaties kan leiden omdat de eventuele familie gegronde redenen kan hebben om niet met die autoriteiten in contact te treden? Zo ja, waarom en om welke landen van herkomst gaat het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de door de autoriteiten of andere partijen in het land van herkomst verstrekte informatie over de familie door de Nederlandse overheidsdiensten geverifieerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de door de autoriteiten of andere partijen in het land van herkomst verstrekte informatie over de familie door de advocaat en/of de voogd van de jongere worden geverifieerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat «family tracing» door de Nederlandse overheid alleen wordt ingezet nadat de minderjarige en diens voogd hierover geïnformeerd zijn, nadat zij hiervoor toestemming hebben verleend en als de resultaten van «family tracing» verifieerbaar zijn en gedeeld worden met de minderjarige en diens voogd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer acht u het voldoende veilig voor een kind om terug te keren naar de getraceerde familie? Wordt voorafgaand aan dit besluit altijd van tevoren contact gefaciliteerd tussen het kind en zijn familie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u om met familie die weigert het kind terug te nemen, waardoor het kind feitelijk geen familie meer heeft om naar terug te keren? Gaat u dan alsnog over tot gedwongen uitzetting? Zo ja, waarom?
Het enkele weigeren van bijvoorbeeld ouders om de amv terug te nemen is niet voldoende om de amv zonder meer een verblijfsvergunning te verstrekken. Voorkomen dient immers te worden dat ouders op deze wijze bewerkstelligen dat hun kind, terwijl dit kind geen bescherming nodig heeft, alsnog verblijf krijgt. Dit zou er toe kunnen leiden dat meer ouders hun kinderen in de hoop op een betere toekomst naar Europa zenden, terwijl er geen asielbescherming nodig is. Ook is dit in strijd met het IVRK dat als uitgangspunt hanteert dat ouders primair zijn aangewezen om voor hun kinderen te zorgen.
Gedwongen uitzetting is enkel mogelijk naar een situatie van adequate opvang en deze opvang moet gegarandeerd zijn. Bij voorkeur zijn dit de ouders, maar dit kunnen ook overige familieleden of volwassenen zijn of opvangvoorzieningen.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van volksvertegenwoordigers |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Chipshol dreigt raadsleden met aansprakelijkheid»?1
Ja.
In hoeverre kunnen gekozen volksvertegenwoordigers voor een democratisch genomen besluit hoofdelijk (financieel) aansprakelijk worden gesteld? Wat is de inhoud van de wettelijke bepalingen en jurisprudentie op dit punt?
Dat is niet mogelijk. Volksvertegenwoordigers dienen in hun vergaderingen te kunnen spreken en besluiten zonder de vrees of dreiging daarvoor persoonlijk te worden betrokken in gerechtelijke procedures. Gekozen volksvertegenwoordigers genieten daartoe immuniteit voor al hetgeen zij mondeling of schriftelijk inbrengen in de beraadslagingen van het volksvertegenwoordigend orgaan waarvan zij deel uitmaken. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij hun stem uitbrengen. Ze kunnen daarvoor niet strafrechtelijk worden vervolgd of privaatrechtelijk op worden aangesproken. Dit is voor leden van de Staten-Generaal vastgelegd in artikel 71 van de Grondwet. Voor leden van provinciale staten, gemeenteraden, algemene besturen van waterschappen is dit geregeld in overeenkomstige bepalingen in respectievelijk de Provinciewet, de Gemeentewet en de Waterschapswet.2 De weinige jurisprudentie die er is, gaat vooral over de vraag of bepaalde in of buiten de volksvertegenwoordiging gedane uitlatingen onder de immuniteit vallen en over de vraag welke andere personen dan de volksvertegenwoordigers zelf mede deze immuniteit genieten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gekozen volksvertegenwoordigers voor een democratisch genomen besluit «persoonlijk financieel» aansprakelijk zouden kunnen worden gesteld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse staatsbestel gaat uit van politieke verantwoordelijkheid en kent geen persoonlijke financiële aansprakelijkheid van volksvertegenwoordigers. Ook op gemeentelijke niveau ontbreekt privaatrechtelijke financiële aansprakelijkheid. Deze gaat – evenals op landelijk niveau – op in de politieke verantwoordingsplicht. Dat betekent dat volksvertegenwoordigers in hun vergaderingen kunnen spreken en besluiten zonder angst daarvoor persoonlijk en financieel te kunnen worden betrokken in gerechtelijke procedures.
Wie kan er in het geval er door een wijziging van een bestemmingsplan aan een ander financiële schade wordt toegebracht verantwoordelijk worden gesteld voor die schade? Wat is hierin het verschil tussen een privaatrechtelijke en een publiekrechtelijke rechtspersoon?
Schade die geleden wordt als gevolg van een wijziging in het bestemmingsplan (planschade) kan in aanmerking komen voor vergoeding door de gemeente. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. De aansprakelijkheid berust dus bij de gemeente en niet bij individuele bestuurders persoonlijk.
In het privaatrecht zal doorgaans de rechtspersoon aansprakelijk worden gesteld. Wanneer dat geen soelaas biedt (bijvoorbeeld bij een faillissement) kunnen daarnaast bestuurders onder bepaalde voorwaarden door derden aansprakelijk worden gesteld voor onrechtmatig handelen van de rechtspersoon. Artikel 2:1, derde lid BW sluit een dergelijke aansprakelijkheid voor bestuurders van publiekrechtelijke rechtspersonen uit.
Kan het Rijk, een provincie of gemeente in het geval zij wordt aangesproken voor een schadevergoeding, regres nemen op volksvertegenwoordigers die bij het nemen van het democratische besluit hebben gehandeld in strijd met de wet (bijvoorbeeld vanwege corruptie)?
De in het antwoord op de eerste vraag genoemde immuniteiten gelden ook ten opzichte van het Rijk, de provincie en de gemeente. Indien er schadevergoeding moet worden betaald naar aanleiding van een door de volksvertegenwoordiging genomen besluit, berust de betalingsplicht bij het desbetreffende overheidsorgaan. Deze overheid kan geen regres nemen op de eigen volksvertegenwoordigers wegens de wijze waarop zij hun stem hebben uitgebracht. Voor ambtsdelicten, zoals bijvoorbeeld het aannemen van steekpenningen, zijn volksvertegenwoordigers uiteraard wel strafrechtelijk vervolgbaar.
De toename van mobiele teams voor euthanasie en het promoten van hulp bij zelfdoding door familieleden |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat het aantal mobiele teams voor euthanasie fors is uitgebreid?1
Ja.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling dat de levenseindekliniek steeds meer teams inzet om vast te stellen of er overgegaan mag worden tot euthanasie, die vervolgens in een deel van de gevallen ook door de mobiele teams plaatsvindt?
De Levenseindekliniek is een particulier initiatief van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde. Het oprichten van deze kliniek was een reactie op het signaal dat er patiënten zijn die hun verzoek om levensbeëindiging niet ingewilligd zien worden bij hun arts, terwijl wel zou zijn voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. De informatie die de kliniek verstrekt over zijn activiteiten geeft als beeld dat de kliniek in een behoefte voorziet. Dat neemt niet weg dat het in het algemeen de voorkeur heeft dat een verzoek om levensbeëindiging, en het proces om dit verzoek te onderzoeken, plaatsvindt binnen de bestaande arts-patiëntrelatie. Dit wordt ook onderkend door de Levenseindekliniek, die ernaar streeft om de behandelend arts opnieuw bij de hulpvraag te betrekken.
Op welke wijze wordt voldaan aan de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet, waartoe onder meer horen het consulteren van een onafhankelijke tweede arts en nagaan of er alternatieve mogelijkheden zijn om het lijden te verlichten, terwijl tevens een vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt gewenst is?
Tot nu toe zijn ruim 50 meldingen van de Levenseindekliniek binnengekomen bij de vijf Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte). Deze commissies beoordelen alle meldingen van euthanasie. De algemeen secretaris van deze commissies heeft aangegeven dat alle tot nu toe door de toetsingscommissies beoordeelde meldingen van de Levenseindekliniek als zorgvuldig zijn beoordeeld. Dit betekent dat de arts zich heeft gehouden aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria.
Wanneer een melding van de arts door de toetsingscommissies als onzorgvuldig wordt beoordeeld, zal deze melding doorgestuurd worden naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM). Deze beide instanties kunnen zo nodig besluiten in deze zaken nadere stappen te zetten. Binnen de IGZ worden de door de toetsingscommissies toegezonden zaken die als onzorgvuldig zijn beoordeeld als melding beschouwd en behandeld conform de Leidraad Meldingen IGZ. Deze procedure geldt voor alle euthanasiemeldingen en dus ook voor meldingen van de Levenseindekliniek.
Op welke wijze wordt door de Inspectie gecontroleerd of de levenseindekliniek wel handelt in overeenstemming met de wettelijke eisen? Bent u bereid de mobiele teams met bijzondere aandacht te volgen en alsnog te komen tot een onafhankelijk onderzoek naar de praktijken van deze levenseindekliniek, zoals voorgesteld in het tweede evaluatierapport over de Euthanasiewet, om te bezien of deze organisatie zich wel houdt aan de wettelijke kaders?2
Zie antwoord vraag 3.
Hebt u tevens kennisgenomen van het bericht dat een nieuwe film toont hoe familieleden in strijd met het Wetboek van Strafrecht behulpzaam zijn bij levensbeëindiging?3 Deelt u de mening dat het promoten van strafbare feiten laakbaar is?
Het OM heeft kennisgenomen van de film. In de film wordt met diverse mensen gesproken over levensbeëindiging, maar de film toont niet de feitelijke levensbeëindiging en strafbare handelingen die daarbij eventueel zijn verricht. Voor zover de film moet worden beschouwd als promotie voor het plegen van strafbare feiten is dat uiteraard onwenselijk, maar het tonen van of informeren over handelingen die strafbaar zijn is op zichzelf niet strafbaar. Zie daarover ook het antwoord op vragen 7 en 9.
Klopt het bericht dat het Openbaar Ministerie (OM) niet of nauwelijks optreedt tegen familieleden die behulpzaam zijn bij zelfdoding door bijvoorbeeld het bestellen of toedienen van medicijnen? Zo ja, waarom treedt het OM hier dan niet tegen op?
Het is niet zo dat het OM niet optreedt of wil optreden tegen het verlenen van hulp bij zelfdoding. In alle gevallen die het OM onder ogen krijgt wordt beoordeeld of strafbaar handelen aan de orde is geweest en of dat strafbare handelen bewezen kan worden. Wanneer beide zaken het geval zijn wordt in het algemeen vervolging ingesteld. Met name de bewijsbaarheid is evenwel vaak moeilijk, wat in belangrijke mate verklaart dat slechts in een beperkt aantal zaken vervolging is ingesteld. Maatregelen mijnerzijds doen hier niets aan toe of af.
In hoeverre is het op dit moment strafbaar om een strafbaar feit als hulp bij zelfdoding door familieleden door een film of op een andere wijze te promoten?
Zoals in antwoord op eerdere schriftelijke vragen4 is uiteengezet is het enkel publiceren of verstrekken van een boek met adviezen over zelfdoding in de zin van het louter verstrekken van algemene informatie niet strafbaar op grond van artikel 294 Wetboek van Strafrecht. Datzelfde geldt voor een film over hulp bij zelfdoding.
Bent u bereid alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om het verbod op hulp bij zelfdoding ten volle te handhaven en te laten handhaven door het OM?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u tevens bereid om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om promotie van handelingen die in strijd zijn met het Wetboek van Strafrecht tegen te gaan dan wel tegen deze promotie op te treden?
Voor zover met promotie wordt bedoeld het uitlokken van een strafbaar feit voorziet het Wetboek van Strafrecht middels artikel 47, lid 1, onder 2, reeds in een algemene strafbaarstelling. Verder stelt het Wetboek van Strafrecht een aantal specifieke feiten strafbaar waarmee anderen worden aangezet tot bepaalde handelingen, zoals opruiing en het aanzetten tot zelfdoding. Ik zie geen reden om in aanvulling hierop in algemene zin het tonen van of informeren over handelingen die strafbaar zijn, strafbaar te stellen.
Het weigeren van uitleveringsverzoeken vanwege een te kort strafrestant |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over de Nederlander Samuel die al vier jaar vast zit in de gevangenis in Venezuela en nog vier jaar te gaan heeft, mede vanwege het feit dat Nederland weigert hem terug naar Nederland te halen?1
Voor de goede orde merk ik op dat, anders dan de titel van de vraag doet vermoeden, de vragen betrekking hebben op verzoeken tot overdracht van de tenuitvoerlegging van een strafvonnis, niet op uitleveringsverzoeken.
De praktijk heeft uitgewezen dat de totale procedure voor overbrenging van Venezuela naar Nederland tweeëneenhalf tot vier jaar in beslag kan nemen. Deze doorlooptijd komt vooral door de zeer lange duur van het goedkeuringsproces in Venezuela en heeft gevolgen voor de lengte van het restant van de straf dat na overbrenging nog in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Bij Panama speelt een vergelijkbare problematiek. Het betreft jaarlijks overigens een zeer gering aantal verzoeken om overbrenging. In 2012 was sprake van 2 respectievelijk 5 verzoeken.
Zowel het bilaterale verdrag met Venezuela als het Verdrag inzake overbrenging van gevonniste personen (VOGP), waarbij Venezuela, Panama en Nederland partij zijn, kennen de omzettingsprocedure en de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. Sinds de inwerkingtreding van de Wet overdracht tenuitvoerlegging buitenlandse strafvonnissen (Wots) wordt waar mogelijk de omzettingsprocedure gevolgd. Een belangrijke reden voor toepassing van de omzettingsprocedure is, dat bij de zeer frequent voorkomende veroordelingen tot drugsdelicten, de buitenlandse straffen aanzienlijk hoger uitvallen dan in Nederland en omzetting de mogelijkheid biedt de straf meer aan te passen aan wat in Nederland gebruikelijk is. Alleen met landen die uitdrukkelijk bezwaar maken wordt de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging gevolgd. Venezuela en Panama hebben tot nu toe steeds ingestemd met de omzettingsprocedure, zodat er geen aanleiding is om van het beleid af te wijken.
Bij toepassing van de omzettingsprocedure bij verzoeken van gedetineerden in deze landen blijft er inderdaad in veel gevallen onvoldoende strafrestant over. Een strafrestant van ten minste vier maanden is nodig om betrokkene in detentie een resocialisatietraject te laten volgen, waarin hij wordt voorbereid op terugkeer in de Nederlandse samenleving en de benodigde papieren, onderdak en werk of uitkering worden geregeld. Zonder een dergelijk strafrestant kan niet worden voldaan aan het doel en strekking van de verdragen inzake overbrenging van gevonniste personen en de Wots. Deze verdragen en de Wots zien op overname van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse vrijheidsstraf. Doel ervan is overbrenging van een gedetineerde naar zijn eigen land met het oog op de verdere tenuitvoerlegging van de hem opgelegde straf, teneinde hem aldaar voor te bereiden op terugkeer in zijn eigen samenleving. Dat is niet alleen in het belang van betrokkene maar ook van die samenleving, omdat daardoor de kans op recidive kan worden teruggedrongen.
Het in de vraag genoemde alternatief van resocialisatie buiten de muren van de gevangenis zou inhouden dat betrokkene wordt overgebracht naar Nederland en meteen of zeer kort daarna moet worden vrijgelaten, omdat de tenuitvoerlegging van de buitenlandse straf is voltooid. In eerst bedoelde situatie is er in het geheel geen sprake van overname van de tenuitvoerlegging en fungeert de Nederlandse staat slechts als reisbureau. In de tweede situatie kan er geen sprake zijn van een resocialisatietraject in detentie, waarin betrokkene wordt voorbereid op terugkeer in de Nederlandse samenleving. Tegen deze achtergrond acht ik de aangedragen alternatieven geen geschikte oplossingen.
Ik ben daarentegen wel bereid om na te gaan hoe de behandelingsduur van Wots-verzoeken ten behoeve van Nederlandse gedetineerden in Venezuela en ook Panama kan worden verkort. In november van dit jaar vindt in het kader van de Raad van Europa een bijeenkomst plaats waarvoor experts van alle staten partijen bij het VOGP zijn uitgenodigd en waarbij de toepassing van het verdrag centraal staat en voorkomende problemen maar ook «best practices» aan de orde zullen komen. Ik ga er voorshands vanuit dat Venezuela en Panama ook aan die vergadering zullen deelnemen. Mijn experts zullen van die gelegenheid gebruik maken om ook bilateraal met de experts van beide landen over de behandelingsduur te spreken.
Waarom blijft Nederland zo star vasthouden aan de eis dat er na omzetting van de straf in Nederland naar Nederlandse maatstaven sprake moet zijn van een strafrestant van minimaal zes maanden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat deze opstelling ertoe leidt dat sinds 2011 geen enkele Nederlander vanuit landen als Venezuela en Panama is overgedragen aan Nederland, steeds vanwege een te kort strafrestant? Deelt u de mening dat het noch voor de persoon in kwestie noch voor Nederland goed is dat iemand jarenlang (in doorgaans slechte omstandigheden) in de buitenlandse cel blijft zitten, omdat er op deze wijze ook geen sprake is van resocialisatie?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat er alternatieven zijn voor deze onverkwikkelijke situatie, namelijk het resocialiseren van de overgedragen Nederlander buiten de muren van de gevangenis en het overdragen van de Nederlander aan Nederland waarbij de straf niet wordt omgezet naar Nederlandse maatstaven? Waarom staat u hier tot nu toe niet voor open? Wat zijn uw bezwaren tegen beide genoemde alternatieven?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de mogelijkheden nogmaals te bezien, verzoeken van Nederlanders in langdurige detentie in het buitenland om overgedragen te worden aan Nederland niet langer slechts af te wijzen vanwege een te kort strafrestant, de aangedragen alternatieven serieus te nemen en hiertoe zo nodig in overleg te treden met landen als Venezuela en Panama? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het KNMG standpunt over medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het standpunt van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) over medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen?
De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat er in het veld behoefte was aan meer helderheid over hoe de criteria uit de Regeling late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen moeten worden gehanteerd en geïnterpreteerd. Daarom vind ik het goed dat de KNMG, in samenwerking met onder meer de Nederlandse Vereniging voor Kinderartsen (NVK) tot een standpunt is gekomen. Het standpunt moet artsen en behandelteams een handvat bieden voor het handelen bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen. Daarnaast dient het ertoe ouders en de samenleving inzicht te geven in het besluitvormingsproces van artsen bij levensbeëindiging bij pasgeborenen en biedt het beroepsbeoefenaren en toetsingsorganen een kader om dit handelen aan te toetsen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de commissie is voorbijgegaan aan het onderzoek van Verhagen e.a. uit 2005 waarin alle 22 gemelde gevallen van levensbeëindiging over een periode van zeven jaar worden geanalyseerd?1
Voor het bepalen van het standpunt is alle relevante literatuur bestudeerd, waaronder het onderzoek van Verhagen e.a. uit 2005. Zie hiervoor ook bijlage II met referenties uit het standpunt. Ook was de heer Verhagen lid van de KNMG commissie die het standpunt heeft opgesteld.
Waarom is bij het standpunt de controverse over spina bifida niet genoemd?
Het gaat in het standpunt om de situatie van alle pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen, ongeacht de aandoening. Het standpunt beschrijft dat er direct na de geboorte is gestart met behandelen om te voorkomen dat de gezondheidstoestand verslechtert en er onherstelbare (hersen)schade optreedt. Er kan echter een moment komen dat de behandeling in medisch opzicht niet meer bijdraagt aan de gezondheidstoestand en kwaliteit van leven van de pasgeborenen. Artsen en ouders staan dan voor de buitengewoon ingrijpende vraag of starten of doorgaan met behandelen nog «goed doen» is of «schaden», gelet op het lijden dat uit de gebrekkige gezondheid van het kind kan voortvloeien. Het geboren worden met een open ruggetje of een andere aandoening is dus geen criterium voor behandelbeslissingen. Het criterium is of behandelen nog medisch zinvol is en of er, ongeacht de aandoening, nog enig perspectief is.
Bent u van mening dat met betrekking tot actieve levensbeëindiging van pasgeborenen voor Nederland een uitzonderingssituatie bestaat en zo ja, op welke gronden, aangezien in 2001 een lijst met aanbevelingen met betrekking tot ethische dilemma’s in de neonatologie verscheen van de Confederatie van Europese kinderartsen waarin onder andere wordt gesteld dat er geen plaats is voor actieve levensbeëindiging in de neonatologie?
Deze lijst met aanbevelingen is een weergave van de gedeelde mening over ethische principes van tien Europese landen, ruim tien jaar geleden. Voortschrijdende ontwikkelingen en inzichten hebben in Nederland geleid tot het door de Nederlandse Vereniging voor Kinderartsen aanvaarde Groninger Protocol in 2005 en het standpunt in 2013.
Hoe beoordeelt u het feit dat de concepttekst van het rapport niet is voorgelegd aan de Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie en niet aan de sectie kinderneurochirurgie van deze vereniging?
Beslissingen over het levenseinde worden veelal niet door neurochirurgen genomen. Er zijn vele specialismen betrokken bij de behandeling van pasgeborenen, zoals metabole specialisten, kinder-maag-darm-leverartsen, oogartsen, orthopeden en soms neurochirurgen. Hoewel deze specialisten wel betrokken kunnen zijn bij de besluitvorming als orgaanspecialist die geconsulteerd wordt en kennis inbrengt, is de besluitvorming ten aanzien van het levenseinde met name het domein van de kinderartsen en neonatologen.
Hoe beoordeelt u de stelling van de KNMG dat er consensus is bereikt, gezien de controverse die nog steeds bestaat rondom levensbeëindiging bij spina bifida?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk om zo zeker mogelijk te zijn van de juistheid van het besluit tot levensbeëindiging, om tot toetsing vooraf over te gaan?
Uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van de Regeling late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen blijkt dat destijds bewust de keuze is gemaakt om over te gaan tot toetsing achteraf van het handelen van de arts. In het kader van zorgvuldige besluitvorming wordt voorafgaand ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd. Daarnaast vindt overleg plaats in het behandelteam, waarbij gestreefd wordt naar consensus. Ik zie geen reden om hiervan af te wijken.
In welk opzicht zal het beslissingskader van artsen veranderen door dit standpunt van de KNMG?
Dit KNMG-standpunt is geautoriseerd door de Nederlandse Vereniging voor Kinderartsen en maakt onderdeel uit van de professionele standaard. Het standpunt heeft tot doel een einde te maken aan de onzekerheid over de verschillende beslissingen over het levenseinde van pasgeboren en over de criteria voor opzettelijke levensbeëindiging. Aangezien het standpunt zeer recent verschenen is, is het nog te vroeg om vast te stellen welke betekenis het zal hebben voor de praktijk.
Bent u van mening dat «lijden» nog steeds als een deugdelijk criterium kan worden gezien, terwijl uit wetenschappelijk onderzoek van Ottenhoff is gebleken dat dit een subjectief criterium is?
Zoals bij alle medisch inhoudelijke richtlijnen en standpunten van de beroepsgroep, is het niet aan mij om een oordeel over de precieze inhoud ervan te hebben. Ik weet wel dat de totstandkoming van het standpunt een nauwe samenwerking was tussen verschillende beroepsgroepen. De invulling van de zorgvuldigheidscriteria, zoals het lijden en de prognose, gebeurt door de arts. De prognose over de vooruitzichten van de gezondheid van het kind wordt gedaan op basis van inzichten naar de meest actuele stand van de medische wetenschap. Er is daarbij altijd een mate van onzekerheid. Artsen moeten zich bij het nemen van dergelijke geneeskundige beslissingen voor de pasgeborene met zeer ernstige afwijkingen laten leiden door wat verantwoorde zorg is.
In hoeverre kunnen artsen bij een pasgeborene absolute zekerheid geven dat het kind later tot geen enkele vorm van zelfstandig handelen in staat is?
Zie antwoord vraag 9.
Staat u nog steeds achter het wettelijk kader dat de toenmalige bewindslieden Ross-van Dorp en Donner de Kamer in 2005 hebben geschetst, waarbij werd gesteld dat alleen het actuele ondraaglijk en onbehandelbare lijden aanleiding kan zijn om levensbeëindiging te overwegen?
Deze herfst verwacht ik de uitkomsten van de evaluatie van de bestaande regeling. Na toezending aan uw Kamer zal ik uw Kamer een standpunt doen toekomen waarin ik de kabinetsvisie zal geven op de Regeling.
In hoeverre zijn ouders in staat om te bepalen wat wel of niet medisch zinvol of zinloos handelen is, gezien het standpunt van het Forensisch Medisch Genootschap?
De bepaling of een behandeling medisch zinloos is of niet, gebeurt door het behandelteam en niet door de ouders. Als er meerdere behandelalternatieven zijn die alle in overeenstemming zijn met de professionele standaard, beslissen de ouders welke van die behandelingen de pasgeborene krijgt.
Het bericht dat justitie door uitzetting een moeder van haar kinderen wil scheiden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over het bericht dat de Dienst Terugkeer & Vertrek een Marokkaanse moeder uit wil zetten, terwijl haar minderjarige kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben?
Ja.
Bent u bereid om betreffende vragen voor het zomerreces te beantwoorden, omdat de moeder op dit moment in vreemdelingendetentie zit?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het hof in Luxemburg C-‘219/12 (Finanzamt Freistadt Rohrbach Urfahr tegen Unabhängiger Finanzsenat Außenstelle Linz), waarin het hof beslist dat (paragraaf 37 van de uitspraak): «de exploitatie van een fotovoltaïsche installatie op of nabij een woning, die zodanig is ontworpen dat de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit altijd minder bedraagt dan de door de exploitant in totaliteit voor privédoeleinden verbruikte hoeveelheid elektriciteit en aan het elektriciteitsnet wordt geleverd in ruil voor een duurzame opbrengst, onder het begrip «economische activiteiten» in de zin van dat artikel valt.»?
Ja ik heb zeker kennis genomen van het arrest van het Hof van Justitie EU in zaak C-219/12, ook wel «zaak Fuchs» genoemd. Nederland heeft in deze zaak niet geïntervenieerd omdat het volledig onderbouwde Oostenrijkse standpunt in overeenstemming was met het Nederlandse standpunt, namelijk dat geen sprake is van btw relevante economische activiteiten. Duitsland heeft in deze zaak juist wel geïntervenieerd omdat in Duitsland het standpunt wordt toegepast dat de exploitatie van een fotovoltaïsche installatie op of nabij een woning wel leidt tot economische activiteiten voor de btw.
Waarom heeft de Duitse regering zich wel gevoegd in de zaak en de Nederlandse regering niet, terwijl er voor Nederland toch een groot belang op spel stond?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welke omstandigheden en met hoeveel jaar terugwerkende kracht kunnen mensen de btw, die zij betaald hebben over zonnepanelen, de installatie van zonnepanelen en een deel van de constructie waarop ze hem geplaatst hebben, via de vooraftrek terugontvangen? Hoeveel btw moet de Nederlandse staat terugbetalen?
Aftrek van btw op de aanschaf van zonnepanelen is alleen mogelijk als de eigenaar ondernemer is voor de btw-heffing. Er ontstaat geen recht op aftrek of btw-plicht met terugwerkende kracht. Arresten van het Hof van Justitie hebben geen terugwerkende kracht in gevallen waarin de belastingheffing onherroepelijk vaststaat en de termijnen voor het tijdig verzoeken om btw-teruggaaf al zijn verstreken. Dit is conform mijn vaste beleidslijn zoals meest recentelijk verwoord in het beleidsbesluit ambtshalve verminderen of teruggeven van 16 december 2010, nr. DGB2010/6799M, Stcrt.2010/20999. De enige uitzondering die hierop gemaakt wordt betreft de zogenoemde Kühne & Heitz-uitzondering (arrest Hof van Justitie EU van 13 januari 2004, zaak C-453/00), die in dit geval niet speelt. De btw-plicht van zonnepaneleneigenaren moet worden beoordeeld op grond van alle feiten en omstandigheden van het geval. Deze beoordeling is voorbehouden aan de inspecteur. In algemene zin is sprake van btw-plicht als de particuliere eigenaar van zonnepanelen de opgewekte elektriciteit geheel of gedeeltelijk duurzaam en tegen vergoeding levert aan zijn energieleverancier. De zonnepaneleneigenaar zal dit wel aannemelijk moeten maken. Particulieren die niet aan deze voorwaarden voldoen hoeven zich niet te melden bij de Belastingdienst voor een eventuele btw-plicht ter zake van de exploitatie van zonnepanelen. Voor de budgettaire gevolgen verwijs ik naar vraag 6.
Heeft elke persoon die zonnepanelen heeft en energie terug levert een verplichting tot btw-aangifte en de mogelijkheid om een beroep te doen op de kleine ondernemersregeling?
Elke persoon die voor de exploitatie van zonnepanelen btw-ondernemer is heeft een verplichting tot het doen van btw-aangifte. Als aannemelijk is dat na toepassing van de btw-vermindering voor kleine ondernemers geen btw op aangifte hoeft te worden voldaan (namelijk bij een bedrag kleiner of gelijk aan € 1.345 per jaar na aftrek voorbelasting), dan kan om volledige ontheffing van btw-plicht voor de exploitatie van zonnepanelen en de daarbij behorende administratieve verplichtingen worden gevraagd. In dat geval vervalt ook de factureringsverplichting, maar mag aan de afnemer van de elektriciteit geen btw in rekening worden gebracht en bestaat geen recht op aftrek van btw meer. Alle natuurlijke personen en combinaties van natuurlijke personen, zoals een maatschap, kunnen een dergelijk beroep doen op de btw-ontheffing als kleine ondernemer. Na een daartoe gedaan verzoek kan die ontheffing onmiddellijk ingaan. De ontheffing gaat gepaard met een jaarlijks vragenformulier, dat ook nodig is om juiste btw-afdracht aan Brussel te bepalen. Ik bezie de mogelijkheid om dit formulier te vereenvoudigen of helemaal af te schaffen. Ik beschik niet over ervaringscijfers welk percentage van de eigenaren wel of geen beroep zal doen op de ontheffing. Ik kan daarom niet bevestigen dat (bijna) iedere zonnepaneeleigenaar een ontheffing zal vragen. Daarbij speelt uiteraard ook een belangrijke rol dat deze ontheffing meebrengt dat geen recht bestaat op teruggaaf van btw en er zonnepaneleneigenaren zullen zijn die zeker een beroep willen doen op dit teruggaafrecht.
Gaan deze mensen (bijna) allemaal een ontheffing vragen en krijgen (misschien op naam van partner of kind wanneer zij zelf al ondernemer zijn) en moet die ontheffing dan gepaard gaan met een jaarlijks vragenformulier?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel btw levert deze maatregel op en hoeveel administratieve lasten voor de burgers en voor de Belastingdienst?
Het antwoord op deze vraag hangt onder meer af van het aantal personen dat als gevolg van de exploitatie van zonnepanelen btw-plichtig wordt. Gelet op de onzekerheid over het aantal btw-plichtige zonnepaneleneigenaren en het aantal dat een beroep zal doen op de administratieve ontheffing, is het voor mij niet mogelijk de effecten voor de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst en de administratieve lasten voor bedrijven exact te becijferen. Het is echter onmiskenbaar dat de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst toe zullen nemen en dat hetzelfde geldt voor de administratieve lasten voor ondernemers. Met de energieleveranciers zal nog overleg gevoerd worden over de praktische gevolgen van de btw-plicht voor de exploitatie tegen vergoeding van zonnepanelen. De btw-plicht voor de levering van elektriciteit en het recht op teruggave van btw bij aankoop van zonnepanelen levert budgettair niets op maar betekent een budgettaire derving. Deze derving ontstaat door de aan het ondernemerschap gekoppelde recht op aftrek van voorbelasting. In samenhang met de werking van de kleine ondernemersregeling ontvangen particulieren die investeren in zonnepanelen en voor de levering van de elektriciteit ondernemer zijn, in het jaar van aanschaf van de zonnepanelen (na datum arrest Hof van Justitie) alleen maar btw terug van de Belastingdienst. Deze derving zal conform de begrotingsregels gedekt worden.
Bent u bereid om samen met Oostenrijk, Duitsland en andere gelijkgestemde landen, te pleiten voor een aanpassing van de btw-richtlijn, waardoor het begrip «economische activiteiten» een beperktere uitleg krijgt en goederen die in en om het huis geproduceerd worden en voornamelijk gebruikt worden voor eigen consumptie (direct of uitgesteld) ervan worden uitgezonderd?
Ja. Ik acht de uitkomst van het arrest ongewenst, maar zie in het arrest geen juridische ruimte om het ondernemerschap te ontkennen wanneer is voldaan aan de in het antwoord op vraag 3 aangegeven voorwaarden. Daarom zal ik in Europees verband pleiten voor een aanpassing van de btw-richtlijn en daarbij de steun zoeken van gelijkgestemde landen. Daarbij valt te denken aan een mogelijkheid voor lidstaten om zeer kleine ondernemers met geringe omzetten of particuliere zonnepaneleneigenaren verplicht vrij te stellen van btw. Met het oog op eventuele aanpassing van de btw-richtlijn heeft Nederland dit onderwerp aanhangig gemaakt bij de Europese Commissie, die hiervoor nadrukkelijk de aandacht heeft. Wat Duitsland betreft mag overigens duidelijk zijn dat het in het arrest geen reden zal zien tot aanpassing van de regelgeving. In Duitsland wordt juist uitgegaan van btw-plicht voor de exploitatie van zonnepanelen.
De bescherming van persoonsgegevens in digitale patiëntendossiers |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) naar de bescherming van persoonsgegevens die door zorginstellingen verwerkt worden in digitale patiëntendossiers?1
Ja, dit rapport heeft het CBP op 18 juni jongstleden aangeboden aan VWS. Bij brief van 18 juni 2013 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u ook geschrokken van de conclusie van het CBP dat geen enkele van de onderzochte zorginstellingen voldoet aan de vereisten van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), terwijl de privacygevoeligheid van de betrokken gegevens zeer groot is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor actie wilt u nemen?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 18 juni heb aangegeven heb ik met zorg kennis genomen van de bevindingen en conclusies van het CBP over de privacybescherming van patiënten. De onderzochte zorginstellingen dienen maatregelen te nemen om de interne toegangsverlening voor medewerkers tot patiëntendossiers en de controle beter te regelen. Als het CBP constateert dat de instellingen de overtredingen niet beëindigen, zal het CBP handhavend optreden.
Ook heb ik in mijn brief van 18 juni aangegeven dat er voor de informatiebeveiliging in de zorg normen beschikbaar zijn van het Nederlands Normalisatie-instituut, te weten NEN-normen. NEN 7510 is algemeen toepasbaar op informatiebeveiliging in de zorg en NEN 7.513 handelt over de logging, het vastleggen van acties op elektronische patiëntendossiers, zodat het mogelijk is de rechtmatigheid van de toegang tot dossiers te controleren. In de toelichting bij het wetsvoorstel cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens heb ik aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur dwingend zal worden verwezen naar deze NEN-normen.
Deelt u de mening dat bescherming van persoonsgegevens ook voor zorginstellingen van groot belang is, in tegenstelling tot een aantal zorginstellingen die volgens het CBP een andere visie op privacybescherming hebben? Zo ja, hoe maakt u dit standpunt duidelijk aan de zorginstellingen?
Net als uw Kamer hecht ik groot belang aan de bescherming van persoonsgegevens, ik verwacht van de zorginstellingen hetzelfde. Het is van groot belang dat instellingen het rapport van het CBP serieus nemen en zonodig hun procedures en techniek hierop aanpassen. Zoals gezegd, dienen de onderzochte zorginstellingen maatregelen te nemen om de interne toegangsverlening voor medewerkers tot patiëntendossiers en de controle beter te regelen. Als het CBP constateert dat de instellingen de overtredingen niet beëindigen, zal het CBP handhavend optreden.
Zijn zorginstellingen er naar uw mening voldoende van doordrongen dat digitale dossiers, door hun makkelijke verspreiding en doorzoeking, specifieke privacyrisico’s kennen die in mindere mate aan papieren dossiers kleven? Zo nee, wat dient er te gebeuren om dit bewustzijn te kweken?
In de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is opgenomen dat de verantwoordelijke door het treffen van passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of enige vorm van onrechtmatige verwerking een passend beveiligingsniveau moet garanderen. De besturen van de instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet- en regelgeving binnen de instelling. Hieronder valt ook het kweken van bewustzijn bij de medewerkers.
Bent u van mening dat er op dit moment systemen zijn voor de elektronische verwerking van patiëntendossiers, waarmee aan de eisen van de Wbp voldaan kan worden? Zo ja, hoe wilt u zorginstellingen bewegen deze systemen zo snel mogelijk en op de juiste wijze toe te passen? Zo nee, wat doet u om te bevorderen dat dergelijke pakketten zo snel mogelijk ontwikkeld worden?
Iedere gegevensuitwisseling die op elektronische wijze plaatsvindt, moet voldoen aan de vereisten van de huidige wet- en regelgeving. Dit geldt voor alle systemen. Het is mijn verantwoordelijkheid randvoorwaarden te creëren waaronder veilige (elektronische) gegevensuitwisseling kan plaatsvinden.
Op welke wijze bevordert u een correct gebruik van de elektronische patiëntendossiers, zodat medewerkers weten hoe ze de beschikbare gegevens mogen gebruiken en er gepaste controle plaatsvindt op de gebruikspraktijk?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe wordt een goede privacybescherming meegenomen in het toezicht dat door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) uitgeoefend wordt op de zorgsector? Hoe werken het Cbp en de IGZ hierin samen?
De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de verleende zorg en het op orde hebben van de beveiliging van medische dossiers; het CBP ziet toe op bescherming van persoonsgegevens. Ten behoeve van een goede onderlinge samenwerking hebben beide partijen in 2006 een samenwerkingsprotocol ondertekend en vindt op reguliere basis overleg plaats.
De IGZ ziet toe op informatiebeveiliging in de zorg op basis van de bestaande norm NEN 7510. In dit kader bekijkt de IGZ de mogelijkheden om haar toezichtactiviteiten gericht op naleving van deze norm intensiveren.
Op welke wijze verandert het door u ingediende wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens de bescherming van persoonsgegevens ten opzichte van de huidige bescherming door de Wbp? Hoe kunt u waarborgen dat deze sterkere bescherming ook daadwerkelijk gehandhaafd wordt als de huidige praktijk al niet voldoet aan de nu geldende regelgeving?
Het wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens vormt een aanvulling op de al bestaande wet- en regelgeving. In een amvb op grond van artikel 26 Wbp zullen de functionele, technische en organisatorische eisen worden opgenomen waaraan (alle) elektronische uitwisselingssystemen moeten voldoen. Er zullen bijvoorbeeld eisen worden gesteld aan de (hoge) mate van beveiliging van de toegang tot gegevens. Voor de informatiebeveiliging in de zorg zijn normen beschikbaar van het Nederlands Normalisatie-instituut: de NEN-normen 7510 t/m 7513. In de amvb zal dwingend worden verwezen naar de NEN-normen.
Instellingen moeten overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving te handelen. Indien zij dit niet doen, behoort sanctionering middels bestuursdwang of een dwangsom tot de mogelijkheden. Zoals ook aangegeven bij vraag 2 en 3 dienen de onderzochte zorginstellingen maatregelen te nemen om de interne toegangsverlening voor medewerkers tot patiëntendossiers en de controle beter te regelen. Als het CBP constateert dat de instellingen de overtredingen niet beëindigen, zal het CBP handhavend optreden.
In hoeverre wordt niet alleen het Landelijk Schakelpunt, maar ook het lokale elektronische patiëntendossier door dit wetsvoorstel gereguleerd?
Het wetsvoorstel dat in december 2012 naar uw Kamer is gestuurd is een generiek wetsvoorstel dat betrekking heeft op elektronische gegevensuitwisseling tussen zorgaanbieders en elektronische inzage tot medische gegevens in een zorginformatiesysteem. Een deel van het wetsvoorstel (daar waar het niet de uitwisseling tussen zorgaanbieders betreft) is ook van toepassing op een lokaal elektronisch patiëntendossier, zoals bijvoorbeeld een patiëntendossier in een ziekenhuis.
Het bericht ‘Barrières terug van weggeweest. Nederlandse technologiebedrijven krijgen zelfs binnen EU met belemmeringen te maken’ |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Barrières terug van weggeweest. Nederlandse technologiebedrijven krijgen zelfs binnen EU met belemmeringen te maken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de conclusie uit het onderzoek van werkgeversorganisatie FME-CWM onder 612 technologiebedrijven, dat moeizame douaneprocedures, interne regels en afwijkende standaardeisen voor producten in EU-lidstaten steeds vaker de kop opsteken, een slechte ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Een optimaal werkende Europese interne markt, waarbij er sprake is van een level playing field voor alle betrokken partijen, is voor Nederland van groot belang. Als regels en procedures de goede werking van de interne markt voor producten belemmeren is dat geen goede ontwikkeling.
In het onderzoek van FME-CWM wordt een aantal belemmeringen gesignaleerd voor het internationaal zakendoen. Deze belemmeringen zijn niet nader gespecificeerd en er wordt geen onderscheid gemaakt tussen belemmeringen binnen en buiten de EU. De douanebelemmeringen waaraan wordt gerefereerd hebben vooral betrekking op exportbestemmingen buiten Europa, met name Brazilië, Rusland, India en China (de zogenoemde BRIC-landen). Die landen voeren al jaren de lijst van «barrièrelanden» aan, zeker als het om «moeizame douaneprocedures» gaat. Deels lijken de gesignaleerde belemmeringen ook de Europese interne markt te betreffen. Ik ga graag in overleg met FME-CWM om de gesignaleerde problemen nader te duiden, zodat ik deze eventueel mee kan nemen in lopende trajecten in EU-verband om de werking van de interne markt voor industrieproducten te verbeteren (zie antwoord op vraag 4).
Deelt u de mening dat het stellen van specifieke eisen aan technologische producten om de eigen markt te beschermen verdere versterking van de Europese interne markt in de weg staat en dat dit een onwenselijke ontwikkeling is?
Het stellen van additionele eisen aan producten om de eigen markt te beschermen belemmert het vrije verkeer van goederen op de Europese interne markt. Een ontwikkeling in die richting is onwenselijk en zal ik altijd krachtig van de hand wijzen. Alleen op basis van dwingende redenen van algemeen belang zijn beperkende maatregelen geoorloofd («rule of reason»), bijvoorbeeld in het geval van risico voor de volksgezondheid of het milieu. Dit moet uiteraard uitzondering zijn, geen regel.
Indien een lidstaat redenen heeft om voor een product aanvullende technische vereisten in te stellen, dan geldt er op grond van richtlijn 98/34/EG een notificatieplicht. Een lidstaat dient de aanvullende vereisten voor het product, met opgaaf van reden, te melden aan de Europese Commissie. De Commissie stelt de overige lidstaten op de hoogte die samen met de Commissie de mogelijkheid hebben om op de technische voorschriften te reageren.
Bent u bereid om de obstructies die technologiebedrijven ondervinden binnen de EU, zoals moeizame douaneprocedures, interne regels en afwijkende standaardeisen, op een zo kort mogelijke termijn in Europees verband ter sprake te brengen?
Nederland en de Europese Commissie zijn zich door signalen uit de industrie bewust van het feit dat, ondanks dat de markt voor industriële producten een succesvol deel van de Europese interne markt is, deze markt nog steeds belemmeringen kent. De Commissie komt daarom, onder andere op basis van de uitkomsten van een publieke consultatie, dit jaar nog met een strategisch initiatief om de kwaliteit van wetgeving voor de interne markt voor industriële producten en de consistente toepassing daarvan te verbeteren en resterende belemmeringen aan te pakken. Ik zal na overleg met FME-CWM bezien in hoeverre de door hen gesignaleerde belemmeringen, voor zover zij een relatie hebben met de Europese interne markt, voldoende in dit initiatief van de Commissie worden meegenomen.
Tevens werkt Nederland constructief aan de lopende onderhandelingen over de voorstellen onder het Single Market Act I- en het Single Market Act II-pakket, die beide beogen de interne werking van de interne markt te optimaliseren. Een van de onderdelen is het productveiligheid- en markttoezichtpakket dat onder andere als doel heeft voor bedrijven een gelijk speelveld te garanderen en de productveiligheid te verbeteren.
FME-CWM heeft laten weten dat de «moeizame douaneprocedures» betrekking hebben op de export naar landen buiten de EU (met name de BRIC-landen) en niet op afzet van goederen in andere EU-lidstaten. Binnen de EU bestaan geen douaneprocedurele belemmeringen voor goederen die binnen de EU op de markt zijn gebracht (vrij verkeer van goederen). Tussen de EU-landen onderling is geen sprake van douanecontroles aan de grens. Verder zorgen instrumenten als de gemeenschappelijke douanewetgeving ervoor dat de douaneautoriteiten van de lidstaten dezelfde normen toepassen.
Op welke wijze kunt u de Nederlandse exporterende technologiebedrijven ondersteunen bij de internationale handelsbelemmeringen die zij ondervinden, ten eerste binnen en ten tweede buiten de EU-lidstaten?
Veel Nederlandse ondernemers en kennisinstellingen zijn actief in het buitenland en buitenlandse bedrijven investeren in de Nederlandse economie. Handel, investeringen en technologische samenwerking zorgen voor groei en werkgelegenheid.
Binnen de EU ziet de Nederlandse overheid er bij de totstandkoming van regelgeving op toe dat regelgeving zo lastenarm mogelijk wordt vormgegeven en dat het level playing field door nieuwe regelgeving niet nadelig wordt beïnvloed. Bij individuele handelsbelemmeringen die zich binnen de EU voordoen kunnen bedrijven een klacht indienen bij Solvit. Solvit is een Europees netwerk dat zich inzet voor burgers en bedrijven die problemen ondervinden door de verkeerde toepassing van het Europees recht door een autoriteit in een andere EU-lidstaat. Ook worden bedrijven in het internationaal zakendoen ondersteund door Antwoord voor Bedrijven, dat ondernemingen wegwijs maakt in regels, vergunningen en subsidies.
Voor het wegnemen van handelsbelemmeringen buiten de EU vindt overleg plaats tussen lidstaten en derde landen, gezamenlijk maar ook bilateraal. Het overleg tussen lidstaten is onder meer gericht op de inzet en ontwikkelingen in WTO-kader, maar ook gericht op bilaterale onderhandelingen. In WTO-kader is de laatste jaren weinig vooruitgang geweest in de Doharondebesprekingen over verdergaande handelsliberalisering. Momenteel is de inzet om eind dit jaar enkele deelakkoorden (onder andere handelsfacilitatie) af te ronden. Voor oneerlijke concurrentie op een buitenlandse markt kunnen bedrijven en kennisinstellingen zich richten tot het Meldpunt Handelsbelemmeringen: www.rijksoverheid.nl/meldpunthandelsbelemmeringen
Naast bilaterale interventies worden in EU-verband in het kader van de markttoegangsstrategie handelsbelemmeringen opgebracht bij overheden van derde landen. Nederland agendeert daartoe, in het EU-overleg ter plekke en in Brussel, handelsbelemmeringen waarmee onze bedrijven te maken hebben. Dit kan resulteren in gezamenlijke interventies van de Nederlandse en EU-delegatie. De Europese Commissie werkt ook aan het wegwerken van handelsbelemmeringen. Onder andere worden er handelsverdragen voorbereid met de Verenigde Staten en Japan.
De Nederlandse overheid zet zich in het buitenland daarnaast via het postennet (onder meer de innovatie-attaché»s) in voor de belangen van de Nederlandse economie. Zij doet dit door deuren te openen voor onze bedrijven en kennisinstellingen. De economische verhoudingen in de wereld veranderen, onder meer door opkomende markten zoals Brazilië, India en China. In deze landen speelt de overheid vaak nog een doorslaggevende rol in het dagelijkse economische leven. Dat betekent dat de Nederlandse diplomatie zich vooral richt op die landen waar de Nederlandse overheid het verschil kan maken voor de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. Dat doet Nederland door gericht contact te zoeken met de collega-overheden in het buitenland over bijvoorbeeld markttoegang, en belemmerende wet- en regelgeving. Ook kunnen Nederlandse diplomaten de lokale context en regelgeving duiden, bemiddelen en helpen bij het zoeken van partners door hun netwerk in te zetten. Daarnaast gaan technologiebedrijven en kennisinstellingen ook mee met missies, en kunnen zij op die manier bij overheden en (staats)bedrijven op een hoog niveau binnenkomen.
Heeft u de «gebruikers» van het postennet, waaronder de Nederlandse exporterende technologiebedrijven, betrokken bij modernisering van de diplomatie? Zo ja, welke partijen zijn hiervoor geraadpleegd? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het traject met betrekking tot de modernisering van de diplomatie inclusief de totstandkoming van de brief «Voor Nederland wereldwijd», die vrijdag 28 juni 2013 is toegezonden aan de Tweede Kamer, heeft consultatie plaatsgevonden met stakeholders van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij gaat het om vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, de reiswereld, NGO’s, overheden, media, wetenschappelijke organisaties en kennisinstituten. De consultaties geschiedden zowel plenair als op individuele basis.
Welke rol kunnen de diplomatieke posten vervullen bij het slechten van de handelsbarrières die Nederlandse bedrijven ondervinden bij het betreden van handelslanden zoals Brazilië, India, Rusland en China?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Het stikken van varkens door een kapot ventilatiesysteem |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat er in Milheeze 1.100 varkens zijn doodgegaan nadat het ventilatiesysteem uitviel, en welke consequenties verbindt u hieraan?1
Dit is een zeer te betreuren gebeurtenis voor de varkens en de getroffen ondernemer. Dit soort calamiteiten geeft aan hoe belangrijk het is dat er noodsystemen aanwezig zijn, dat er een alarmsysteem in werking treedt en dat beiden regelmatig worden getest.
Heeft u er kennis van genomen dat het ventilatiesysteem in de stal mogelijk al sinds dinsdagavond 18 juni jl. kapot was, maar dat dit pas in de loop van de volgende dag geconstateerd werd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, mede in het licht van de zorgplicht?
Het onderzoek naar de toedracht van deze calamiteit is nog niet afgerond maar uit voorlopige resultaten blijkt dat zowel het noodsysteem als het alarm niet in werking zijn getreden. Voor het onderzoek is de betreffende apparatuur meegenomen waarbij wordt uitgezocht wat de oorzaak is geweest. Tevens wordt onderzocht wanneer de apparatuur voor het laatst is gecontroleerd.
Dit is niet de eerste keer dat er dieren omkomen doordat het ventilatiesysteem in een stal het begeeft, kunt u dat bevestigen?2 Zo ja, kunt u een overzicht verschaffen van vergelijkbare gebeurtenissen in de afgelopen vijf jaar en steeds daarbij aangeven hoeveel dieren er zijn omgekomen? Zo nee, waarom beschikt u niet over deze gegevens?
Uit beschikbare bronnen blijkt dat in de afgelopen 5 jaar drie soortgelijke situaties hebben voorgedaan in de varkenshouderij. Het ging hier in totaal om respectievelijk 230, 900 en 500 varkens. In de pluimveehouderij zijn op basis van beschikbare bronnen tot nog toe geen vergelijkbare gevallen bekend. Vorig jaar bleek echter op verschillende bedrijven dat bij extreem hoge buitentemperaturen de ventilatie onvoldoende toereikend was. Op 2 bedrijven kwamen hierbij 400 kippen om.
Deelt u de mening dat potdichte stallen, waarbij ventilatie noodzakelijk is voor het kunnen overleven van de dieren in deze stal, zeer kwetsbaar zijn voor technische fouten en dat deze fouten grote consequenties hebben voor het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
In de Europese richtlijn over het welzijn van productiedieren (98/58/EG) die is geïmplementeerd in het nationale Besluit welzijn productiedieren is vastgelegd dat, indien een dier afhankelijk is van een kunstmatig ventilatiesysteem, deze voorzien moet zijn van een noodsysteem waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Indien het hoofdsysteem uitvalt moet een alarmsysteem in werking treden en dit alarmsysteem moet regelmatig worden getest.
Indien deze systemen niet aanwezig zijn of indien wel aanwezig maar niet regelmatig gecheckt dan vormen dichte stallen een risico voor zowel mens als dier. Daarom wordt hier zowel door de NVWA als door controlerende instanties in het kader van ketenkwaliteitssystemen op gecontroleerd en kan indien nodig handhavend worden opgetreden. De ondernemer heeft er baat bij dat er een goed werkend ventilatiesysteem aanwezig is; er is geen reden deze uit te schakelen. Ik ben derhalve niet voornemens een tijdscontrolesysteem voor te gaan schrijven.
Bent u bereid om vergaande maatregelen te nemen zodat dieren te allen tijde kunnen beschikken over een buitenloop en daarmee over frisse lucht zodat dit soort ongevallen niet meer voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De huidige Europese regelgeving en de implementatie daarvan door middel van nationale regelgeving voldoet. Wel ben ik bereid, mede naar aanleiding van de motie van het lid Ouwehand (33 605-XIII, nr. 18) van 4 juli 2013, om deze zomer extra stalklimaatcontroles uit te voeren op veehouderijbedrijven. Hierover bent u middels een aparte brief geïnformeerd.
Is er proces verbaal opgemaakt tegen de betreffende ondernemer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een alarmsysteem voor het uitvallen van ventilatiesystemen in stallen verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een tijdcontrole systeem, vergelijkbaar met een tachograaf in vrachtwagens, verplicht te stellen voor het gebruik van luchtwassers en ventilatiesystemen in stallen zodat die systemen niet in strijd met de regels uitgeschakeld kunnen worden zonder sancties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 4.