De bonussen bij Robeco |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van RTL «Robeco-top verdeelt 33 miljoen aan bonus» en de brief van de Nederlandsche Bank (DNB) hierover?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het triest is dat «De Coöperatieve Centrale Raiffeissen-Boerenleenbank» zo diep is gezakt dat deze tegen de (geest van de) wet in, DNB verzoekt om «het project Magnolia transaction success bonus» goed te keuren?
Ik heb DNB om uitleg gevraagd met betrekking tot de overwegingen bij het goedkeuren van de transactiebonussen. Volgens DNB zijn dergelijke bonussen internationaal gebruikelijk, ook voor Nederlandse bedrijven die internationaal opereren. DNB heeft tevens aangegeven dat een éénmalige ontheffing is verleend van artikel 13 van de Regeling beheerst beloningsbeleid Wft 2011, omdat de betreffende bonussen bedoeld zijn om de prudente bedrijfsvoering van Robeco te waarborgen gedurende het verkoopproces en om de continuïteit van de instelling veilig te stellen. DNB heeft daarnaast laten weten dat additionele voorwaarden gesteld zijn door het laten opnemen van Key Performance Indicators (KPI's), een retentieperiode voor medewerkers, en de formulering van een claw back-clausule, zodat het gegarandeerde karakter van de transactiebonussen wordt beperkt.
Desalniettemin acht ik dergelijke excessieve gegarandeerde bonussen ongepast en in strijd met de huidige tijdsgeest. Ik ben er niet van overtuigd dat bonussen van deze omvang in de huidige economisch moeilijke tijden noodzakelijk zijn om sleutel personeel te behouden. Hiertoe zal ik na het zomerreces een wetsvoorstel gaan consulteren dat het beloningsbeleid van financiële ondernemingen verder reguleert en bonussen aan banden legt. Dit wetsvoorstel zal tevens tot gevolg hebben dat een dergelijke ontheffing ten aanzien beloningsbeleid in de toekomst niet langer mogelijk is. Ik zal uw Kamer over de contouren van dit wetsvoorstel en mijn visie ten aanzien van beloningsbeleid informeren.
Hoe staat de regering tegenover de uitkeringen van dit soort excessieve bonussen in moeilijke economische tijden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat de voorgestelde bonus in strijd is met artikel 13 van de Regeling beheerst beloningsbeleid van de Wet op het financieel toezicht, maar dat DNB niettemin instemt met het bonusplan? Is dit niet in strijd met zowel de letter als de geest van de Wet op het financieel toezicht? Zo ja, wat kan eraan worden gedaan om de wet te handhaven? Hoe beoordeelt u de legitimiteit van de bonussen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk de uitkering alsnog te blokkeren, dan wel terug te halen via de «claw back» regeling? Zo nee, waarom niet?
Ik heb deze vraag aan DNB voorgelegd. DNB heeft aan mij aangegeven dat uitbetaling van de transactiebonussen nog niet heeft plaatsgevonden. DNB heeft aan de ontheffing de eis verbonden dat de transactiebonussen pas 3 maanden na closing worden uitbetaald. De closing had plaats op 30 juni 2013; derhalve is de 3 maanden-termijn nog niet verstreken. Daarnaast stelt DNB dat een medewerker aan KPI’s moet voldoen om in aanmerking te komen voor een transactiebonus. Heeft een medewerker niet (geheel) voldaan aan deze voorwaarden, dan zal Rabobank de transactiebonus niet (geheel) uitbetalen, aldus DNB.
DNB heeft hiernaast aan mij aangegeven dat Rabobank na uitbetaling nog de mogelijkheid heeft om de uitbetaalde transactiebonus terug te vorderen. Hiertoe bestaat een verplichting indien de toekenning en uitbetaling van de transactiebonus is gebaseerd op incorrecte informatie of misleiding met betrekking tot de voorwaarden waarvan de transactiebonus afhankelijk is gemaakt.
Bent u het er mee eens dat het onverteerbaar is dat, terwijl het inkomen van een ieder onder druk staat, nog altijd torenhoge bonussen worden uitgekeerd in de financiële sector? Bent u het er mee eens dat er – om een einde te maken aan het korte termijn winstbejag van bankiers – zo snel als mogelijk een einde aan de bonuscultuur in de financiële sector moet komen?
Ik vind met u dat er een einde moet komen aan het uitkeren van excessieve bonussen in de financiële sector. Ik zal uw Kamer kort na het zomerreces informeren over de hoofdlijnen van de Wet beloningsbeleid, waarin ik een integraal en overzichtelijk pakket aan maatregelen presenteer ten aanzien van het beloningsbeleid in de financiële sector. Het bonusplafond van 20% zal hier onderdeel van uitmaken.
Wanneer volgt het wetsvoorstel (zoals afgesproken in het regeerakkoord) om de bankiersbonussen aan banden te leggen en te maximeren op 20 procent van de vaste beloning? Wilt u bevorderen dat dit wetsvoorstel op zo kort mogelijke termijn bij de Tweede Kamer wordt ingediend?
Zie antwoord vraag 6.
Het onophoudende Marokkaanse geweld |
|
Louis Bontes (PVV), Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgen over Marokkaans geweld»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat Marokkanen vijf keer vaker betrokken zijn bij geweldsincidenten en 22 keer vaker bij vermogensdelicten met geweld, in vergelijking met autochtonen?
Het feit dat de in Nederland verblijvende groep niet-westerse migranten voor een onevenredig groot deel uit jongeren bestaat, verklaart een deel van hun oververtegenwoordiging in overlast en criminaliteit. Uit het Jaarrapport Integratie 2012 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat deze en andere achtergrondkenmerken (zoals sekse, leeftijd, huishoudinkomen, gezinssituatie, het hebben van een uitkering, hoogst gevolgde opleiding en stedelijkheid) samen een deel van het verschil in verdachtencijfers tussen autochtone jongeren en Marokkaanse Nederlanders verklaren.
Deze achtergrondkenmerken verklaren niet volledig de oververtegenwoordiging van Marokkaanse Nederlanders. Deze oververtegenwoordiging kan het SCP op basis van de beschikbare cijfers niet verklaren. Het lijkt echter plausibel dat factoren zoals het te laat herkennen van problemen in de ontwikkeling, taalachterstand of psychische problemen, het niet adequaat optreden van ouders bij grensoverschrijdend gedrag van kinderen, slechte huisvesting en schuldenproblematiek een rol spelen. Migratie- en groepsspecifieke en culturele factoren kunnen hierbij ook van invloed zijn.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat ook na correctie van de sociaaleconomische factoren Marokkanen oververtegenwoordigd zijn in de (gewelds)criminaliteit?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in dat de massa-immigratie van voornamelijk Marokkanen onze samenleving structureel onveiliger heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De hoge criminaliteitscijfers onder Marokkaanse Nederlanders zijn niet acceptabel. Het past echter niet om een hele groep aan te spreken op acties van individuen, net zo min als dat het past wanneer individuen zich voor hun wangedrag verschuilen achter de hele groep, wat bijvoorbeeld gebeurt als dit gedrag gerechtvaardigd wordt vanuit een slachtofferrol.
De oplossing ligt in een combinatie van preventieve activiteiten die misdragingen moeten voorkomen aan de ene kant en het stevig aanpakken van overlastgevers en criminelen aan de andere kant. In deze aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt. Groepen die vaker problemen veroorzaken zullen navenant meer met deze aanpak in aanraking komen.
Wanneer sprake is van strafbare feiten dan is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
In hoeverre deelt u de visie dat het Marokkaanse geweld het beste bestreden kan worden met een immigratiestop uit islamitische landen, zwaardere straffen en waar mogelijk, na denaturalisatie, uitzetting van het tuig?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te stoppen met het voeren van struisvogelpolitiek, het Marokkanenprobleem te erkennen en zo spoedig mogelijk een keihard repressief beleid te gaan voeren? Zo nee, waarom blijft u hangen in uw links-liberale ideeën die al decennialang de situatie alleen maar slechter maken?
Zie antwoord vraag 4.
Het keurmerk eerlijke teelt champignons |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Keurmerk eerlijke teelt champignons onder vuur»?1
Ik betreur het dat er onduidelijkheid is ontstaan over de overeenkomsten en verschillen tussen het keurmerk Fair Produce en het Grasp-assement. Hoewel zowel Fair Produce als Grasp ((GlobalGAP Risk Assesment on Social Practice) bedoeld zijn voor de retailers (de supermarkten), kijken ook consumenten hiernaar. Inmiddels hebben stichting Fair Produce en Global GAP Nederland een persbericht uitgebracht, waarin helder wordt weergegeven wat de verschillen en overeenkomsten zijn. Grasp is een toevoeging op een internationaal keurmerk (GlobalGAP), dat zich met name richt op voedselveiligheid. Grasp is echter geen certificering, maar meer een eerste check op basis van de administratie van het bedrijf hoe het zit met de arbeidvoorwaarden. Fair Produce is wel een certificeringssysteem en richt zich primair op arbeidsvoorwaarden en doet intensievere controles, waarbij de administratie van het bedrijf wordt vergeleken met de werkelijkheid op de werkvloer. Medewerkers van het bedrijf worden daarbij ook geïnterviewd in hun eigen taal. Ook wordt een aantal bovenwettelijke eisen gesteld.
Fair Produce geeft dus meer waarborgen voor eerlijk werkgeverschap dan Grasp. In bepaalde sectoren zal Grasp voldoen, in andere zal Fair Produce beter passen. Het lijkt me goed als sectoren, handelsorganisaties, werknemersorganisaties, retailers, Grasp en Fair Produce met elkaar nadere afspraken maken over bereik en inzet van beide instrumenten.
Staat u nog steeds achter het Fair Produce keurmerk? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat voor eerlijke arbeidsvoorwaarden en goede arbeidsomstandigheden voor iedereen. Misstanden pakken we aan met bijvoorbeeld het actieplan aanpak schijnconstructies en de aanpak van malafide uitzendbureaus. Keurmerken zijn een instrument van de markt om misstanden aan te pakken. Ik sta achter alle keurmerken die dit als doel hebben, dus ook achter het Fair Produce keurmerk.
Bent u van mening dat wanneer de arbeidsinspectie bij een inval overtredingen constateert het terecht is dat het Fair Produce keurmerk wordt ingetrokken, zoals bijvoorbeeld bij een grote champignonteler in Ammerzoden gebeurde? Zo nee, waarom niet?
Fair Produce heeft in zijn certificeringsvoorwaarden opgenomen dat in bepaalde situaties het keurmerk kan worden ingetrokken. De certificeringsvoorwaarden zijn een zaak tussen de Stichting Fair Produce en de telers. Ik kan mij hier goed in vinden.
Acht u het wenselijk, bijvoorbeeld in het belang van heldere communicatie richting de consument, dat er naast het Fair Produce keurmerk nog andere keurmerken en/of certificaten bestaan?
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat het GRASP (Global GAP Risk Assesment on Social Practice) certificaat van NAK Agro afdoende is om middeleeuwse toestanden zoals uitbuiting en onderbetaling te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals NAK Agro zelf ook heeft aangegeven, is Grasp geen certificeringsysteem maar een vrijwillige beoordeling op basis van de administratie van het bedrijf of een ondernemer voldoet aan de arbeidswetgeving. Initiatieven van de sector zoals Grasp en Fair Produce juich ik toe, maar dat is niet voldoende om uitbuiting en onderbetaling te voorkomen. Het blijft nodig dat de Inspectie SZW intensief controleert. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan teneinde de overstap naar een minder helder en verregaand keurmerk of certificaat te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen maanden heb ik samen met de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) en het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) gesproken over een gezamenlijke agenda om misstanden op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in de land- en tuinbouw aan te pakken. Ik heb de Tweede Kamer hier inmiddels over geïnformeerd door middel van een brief. Ik ga er vanuit dat alle partijen de gemaakte afspraken zullen nakomen. Bovendien hebben de organisaties achter Fair Produce en Grasp, zoals hierboven ook aangegeven, in een persbericht laten weten dat er duidelijke verschillen bestaan tussen Fair Produce en Grasp. Ik vertrouw er op dat supermarkten en telers deze verschillen ook zien.
Fair Produce heeft inmiddels 100 van de 135 telers gecertificeerd; kunt u aangeven of de inspectie SZW bij deze 35 niet gecertificeerde bedrijven op bezoek is gegaan? Zo ja, wat waren de bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Fair Produce heeft blijkens het overzicht van gecertificeerde bedrijven op haar website 93 teeltbedrijven, 22 handelsbedrijven en 19 snijbedrijven gecertificeerd (meetmoment 13-08-2013). Het interventieteam Champignons richt zich in eerste aanleg op de ondernemingen die vallen in de categorie «teeltbedrijven». In dit deel van de paddenstoelensector is de factor arbeid een zeer belangrijke kostenpost. Het interventieteam heeft verschillende soorten inspecties uitgevoerd bij de teeltbedrijven die volgens de lijst van Fair Produce niet zijn gecertificeerd. Bij 54 ondernemingen is de afgelopen jaren een bedrijfsbezoek uitgevoerd. Bij 31 ondernemingen, die volgens de lijst van Fair Produce niet zijn gecertificeerd, is naast een administratieve toets ook de bedrijfsleiding en het personeel bevraagd. 2 ondernemingen werden akkoord bevonden, 3 ondernemingen failleerden na de inspectie. Bij 26 ondernemingen werden direct vervolgonderzoeken geïnitieerd. Deze onderzoeken richt(t)en zich op mogelijke overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, onveilige arbeidsomstandigheden, onveilige huisvesting, het Wetboek van Strafrecht of het niet naleven van fiscale regels.
Acht u het wenselijk om, gezien de grote misstanden in de champignonsector, de aandacht van de Inspectie SZW voor deze sector verder op te voeren? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW werkt risicogericht en zet de capaciteit daar in waar het meeste effect bereikt kan worden. Bij het maken van keuzes over de inzet van de capaciteit maakt de inspectie gebruik van risico- en omgevingsanalyses. Op basis van deze analyses is de toezichtcapaciteit in de champignonteelt verhoogd. In deze sector doen zich namelijk relatief veel problemen voor met (arbeidsmarkt)fraude. Sinds 2007 is het Interventieteam Champignons actief, waarvan in 2012 de capaciteit is uitgebreid. In dit Interventieteam wordt samengewerkt tussen verschillende handhavende instanties, zoals de Inspectie SZW, Belastingdienst, Regionale Kenniscentra Fraudebestrijding (RCF), gemeenten, Politie en het UWV. De Inspectie SZW zet dus al volop in op handhaving in de champignonsector.
Het ontijdig uitstellen van rechtszittingen |
|
Jan de Wit |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het bij u bekend dat de behandeling van rechtszaken soms op de dag van de terechtzitting wordt opgeschort of uitgesteld vanwege een falend ICT-systeem als gevolg waarvan niet alle relevante betrokkenen het dossier (tijdig) hebben kunnen inzien?1
Wat is precies de oorzaak van dit probleem? Is altijd sprake van dezelfde problematiek of kunnen zich op ICT-vlak meerdere oorzaken voordoen die leiden tot dergelijk uitstel van behandeling van zaken? Speelt het probleem uitsluitend in strafzaken, waarbij het Openbaar Ministerie (OM) betrokken is of ook in andere zaken?
Om hoeveel zaken per jaar gaat het bij de verschillende gerechten?
Kunt u een inschatting geven van de kosten die hierdoor extra worden gemaakt door het OM, de rechterlijke macht, de politie, de gevangenissen, de advocatuur, de eventueel te horen deskundigen, getuigen, tolken, slachtoffers en verdachten?
De arrestatie van tientallen mensen tijdens een Gay Pride demonstratie in Rusland |
|
Keklik Yücel (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat, op grond van nieuwe wetgeving in Rusland die «propaganda voor niet-traditionele seksuele relaties» verbiedt, de politie hard heeft opgetreden om een Gay Pride demonstratie in Sint-Petersburg te beëindigen en daarbij tientallen mensen heeft gearresteerd?
Ja.
Deelt u de afkeuring over het beëindigen van deze demonstratie en het optreden van de Russische politie?
Ja, ook het kabinet keurt het af dat een door de lokale autoriteiten goedgekeurde demonstratie binnen 10 minuten door de politie is beëindigd.
Heeft u contact gehad met uw Russische collega over de nieuwe anti-homowetgeving en de uitwerking van deze wetgeving tijdens de Gay Pride van afgelopen weekend in Sint-Petersburg? Zo ja, heeft u uw zorgen aan hem overgebracht? Zo nee, bent u voornemens op korte termijn contact op te nemen met uw Russische collega, bilateraal of in EU-verband?
De leden van het kabinet spreken bij iedere gelegenheid met de Russische autoriteiten over de Nederlandse zorgen over de ontwikkelingen in Rusland op het gebied van maatschappelijk middenveld en democratie. Daarbij wordt ook het zogenaamde verbod op propaganda van niet-traditionele seksuele relaties onder minderjarigen aan de orde gesteld. Recentelijk heeft de minister-president dit opgebracht tijdens zijn ontmoeting met president Poetin in Sint Petersburg op 20 juni. Het kabinet zal blijven herhalen, in bilaterale gesprekken en in EU-verband, dat de nieuwe wetgeving een stigmatiserende werking heeft, die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun overtuiging. Het beëindigen van de demonstratie op 29 juni op grond van bezwaren van omstanders zal het kabinet daarbij als voorbeeld aanhalen.
Welke mogelijkheden ziet u om Russische maatschappelijke organisaties te ondersteunen die strijden tegen de nieuwe wetgeving die het mensen verbiedt te spreken over homoseksualiteit in het bijzijn van kinderen, de organisatie van homomanifestaties verbiedt en de mogelijkheid creëert iedereen die steun betuigt aan homoseksuelen te vervolgen?
Naast het voortzetten van de dialoog hierover met de Russische autoriteiten zal Nederland waar mogelijk projecten blijven ondersteunen gericht op acceptatie van een andere seksuele oriëntatie en, meer in het algemeen, op het naleven van internationaal overeengekomen verplichtingen, waaronder de vrijheid van meningsuiting en van vereniging.
Het bericht dat klinische verloskunde verdwijnt in Sittard-Geleen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het voornemen van de ziekenhuizen Atrium en Orbis om de afdeling klinische verloskunde in Sittard-Geleen te sluiten en te concentreren in de locatie Heerlen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Zolang aan de normen voor kwaliteit en bereikbaarheid wordt voldaan heb ik hierover geen oordeel.
Welke redenen voeren Orbis en Atrium aan om klinische verloskunde te concentreren in Heerlen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ziekenhuizen geven aan vanaf medio 2009 en met name in de periode 2011–2013 intensief onderzoek te hebben gedaan naar de meerwaarde van samenwerking/fusie. Onder andere door de maatschappen gynaecologie is, als onderdeel van dit onderzoek, een strategisch plan opgesteld dat door beide maatschappen is geaccordeerd en ondertekend. De conclusie van dit strategische plan was dat door klinische concentratie van de gynaecologie en de verloskunde het aanbod en de kwaliteit van de zorg naar de toekomst toe duurzaam kan worden geborgd. De voordelen zitten onder andere in het bundelen van kennis en kunde op één locatie, het verbeteren van de dienstbelasting van specialisten en (gespecialiseerde) ondersteuning, het optimaliseren van opvang van acute situaties en complicaties en het beter benutten van de capaciteit van verloskamers/couveuses en neonatologie/verpleegafdeling. Overigens betreffen de concentratieplannen alleen de klinische verloskunde. Op alle locaties blijft de poliklinische en dagverplegingszorg gehandhaafd. Met andere woorden de gynaecologen blijven op beide (hoofd)locaties van het fusieziekenhuis waar nu poli wordt gehouden ook in de toekomst poliklinisch actief.
Zijn zorgverleners en cliënten- en ondernemingsraden betrokken bij de voornemens om de afdeling klinische verloskunde te concentreren in Heerlen? Zo ja, hebben zij hiermee ingestemd? Zo nee, waarom niet?
De ziekenhuizen geven aan dat zowel zorgverleners als cliënten- en ondernemingsraden in de afgelopen 2 jaar systematisch en op regelmatige basis op de hoogte zijn gebracht van de ontwikkelingen in de fusieactiviteiten in algemene zin, en de afgelopen 7 maanden over de concentratieplannen in het bijzonder. Overigens hebben de ziekenhuizen mij laten weten dat het voorgenomen fusiebesluit tussen Atrium MC en Orbis Medisch en Zorgconcern nog door middel van een adviesaanvraag aan alle relevante gremia (zoals Cliëntenraad, Ondernemingsraad, Bestuur Medische Staf en Verpleegkundige Adviesraad) zal worden voorgelegd. Bij die adviesaanvraag worden de betrokken gremia in staat gesteld om hun definitieve oordeel te geven over het fusievoornemen.
Hoe oordeelt u over de reacties van zelfstandig verloskundigen, en cliënten- en ondernemingsraden die aangeven dat in acute situaties de reisafstand wel eens veel te groot kan zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorgverzekeraar dient er vanuit zijn zorgplicht voor te zorgen dat de bereikbaarheid in de regio is geborgd. Ook na de beoogde concentratie moet aan de 45-minutennorm worden voldaan. Toetssteen hiervoor is de doorrekening met de vigerende modellen van het RIVM. In de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM uit 2011 waren Orbis en Atrium geen van beide gevoelig voor de 45 minuten. Afhankelijk van wanneer de plannen in werking gaan treden zal een nieuwe doorrekening moeten worden gemaakt met het dan vigerende referentiekader en het bijbehorende (snellere) rijtijdenmodel.
In hoeverre komt de bereikbaarheid van de zorg in gevaar als de afdeling klinische verloskunde in Sittard-Geleen wordt gesloten? Hoeveel inwoners in de omgeving van Sittard-Geleen zullen bij het sluiten van de afdeling verloskunde van het ziekenhuis Orbis niet meer binnen de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de precieze rol geweest van de zorgverzekeraars? Kunt u nader ingaan op hun financiële belangen bij deze grootse fusie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar ik heb begrepen heeft CZ medio 2009 aangedrongen op een intensievere samenwerking tussen Atrium en Orbis om zodoende onder andere te kunnen komen tot een efficiënter gebruik van capaciteiten. Van een verdere rol of (financiële) belangen van de verzekeraar bij de fusie ben ik niet op de hoogte.
Hoe oordeelt u over de reactie van de bestuurders van Orbis en Atrium die hebben aangegeven dat 90% van de bevallingen prima te plannen is? Deelt u de mening dat 10% van de vrouwen hierdoor in gevaar kunnen komen, als zij in acute noodsituatie niet op tijd in het ziekenhuis kunnen zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor alle vrouwen in de regio is het van belang dat in de nieuwe plannen wordt voldaan aan de normen voor kwaliteit en bereikbaarheid. Zie verder mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Hoeveel (gedwongen) ontslagen zullen er komen, indien de afdeling klinische verloskunde geconcentreerd wordt in Heerlen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Over de precieze gevolgen van de concentratie voor het personeel is op dit moment nog niets te zeggen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de afdeling verloskunde in Sittard-Geleen moet sluiten?
Zolang met de concentratieplannen wordt voldaan aan de normen voor kwaliteit en bereikbaarheid zie ik geen reden dit te voorkomen. Respectievelijk de IGZ en de NZa zien hierop toe.
Erkent u dat fusie altijd leidt tot het opheffen van een klinische verloskunde afdeling? Vindt u dat wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere fusie is anders en er kan naar mijn mening dus niet op een dergelijk generalistische wijze worden gesproken over de effecten van een ziekenhuisfusie.
Waarom worden beide klinische verloskundige afdelingen in het Atrium en Orbis niet behouden? Wat is precies het bezwaar? Is dit een bezwaar van de zorgverzekeraars? Is dit een bezwaar van het Atrium en Orbis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 6.
Wat is het standpunt van de gynaecologen in het Orbis ziekenhuis? Klopt het dat zij het verdwijnen van de klinische verloskunde uit Sittard-Geleen onwenselijk vinden? Zijn er medische redenen die tot concentratie noden of zijn het vooral financiële afwegingen die aan het concentratievoorstel ten grondslag liggen?
Zie mijn antwoord op vraag 2. De betrokken medisch specialisten hebben zelf het strategische plan Gynaecologie opgesteld. De maatschappen vinden concentratie derhalve niet ongewenst.
Is het aantal van 1360 bevallingen in 2012 niet voldoende om de klinische verloskunde voor Sittard-Geleen te behouden, uitgaande van het streven, dichtbij als het kan, verder weg als het om medisch inhoudelijke redenen gewenst is?2 Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Voor de redenen van de concentratie verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. Ten aanzien van het adagium «Dichtbij als het kan, verder weg als het om medisch inhoudelijke redenen gewenst is», wijs ik er nogmaals op dat de concentratieplannen alleen de klinische verloskunde betreffen. Op alle locaties blijft de poliklinische en dagverplegingszorg gehandhaafd.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te zorgen dat de afdeling klinische verloskunde in zowel het Atrium als het Orbis behouden kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u meer informatie geven over de concentratie van andere zorg, waarvan het voornemen is deze te concentreren in het Atrium of het Orbis? Zo nee, waarom niet?
Hierover zijn nog geen concrete plannen bekend. Wel hebben de ziekenhuizen mij geïnformeerd over de uitgangspunten van de voorgenomen fusie. In de nieuwe organisatie zijn twee volwaardige hoofdlocaties operationeel, met daarbij 24/7 spoedeisende hulp (SEH), Eerste Hart Hulp (EHH), Intensive Care (IC), Coronairy Care Unit (CCU) en OK-functies. Daarnaast zijn in de visie 13 specialismen benoemd waarvan de klinische opnamen en behandelingen worden geleverd in patiëntgerichte klinische centra. Deze klinische centra worden bij voorkeur geconcentreerd op één van de twee locaties. De poliklinieken zullen naar verwachting wel op beide locaties open blijven.
Een overschot dat ontstaat van studenten die zijn opgeleid voor de kinderopvang |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Is het waar dat er in 2015 een overschot ontstaat van ruim 14 duizend gediplomeerden van opleidingen voor kinderopvang?1
Nee.
Het Kenniscentrum Calibris wijst erop dat er knelpunten ontstaan voor arbeidskrachten in de kinderopvangbranche.
Calibris baseert dit op informatie van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn en maatschappelijke dienstverlening, Jeugdzorg en Kinderopvang (WJK).2
Een personeelsoverschot in de kinderopvangbranche is echter niet hetzelfde als een overschot aan gediplomeerden. Gediplomeerden kunnen immers ook in andere sectoren aan het werk komen. Dit laat het onderzoek van het Researchcentrum Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) onder gediplomeerde schoolverlaters zien.3 Voor het kabinet is het belangrijker dat gediplomeerden snel een baan op niveau vinden dan een baan die precies in het verlengde van de opleiding ligt.4
Hoe beoordeelt u het dat regionale opleidingscentra niettemin mensen blijven opleiden voor de kinderopvang terwijl er juist sprake is van groot banenverlies in de kinderopvang?
Allereerst moet onderkend worden dat het opleiden voor de arbeidsmarkt altijd moeilijk blijft, aangezien deze conjunctuurgevoelig is.
Het aantal nieuwe inschrijvingen voor middelbaar beroepsopleidingen die voorbereiden op een baan in de kinderopvang is in de periode 2008–2011 toegenomen.5 In 2012 is er echter een daling van ruim 40% in het aantal nieuwe inschrijvingen waar te nemen (ten opzichte van 2011).6 Dit laat zien dat de ontwikkelingen in de kinderopvangbranche invloed hebben op de studiekeuze van deelnemers.
Samen met de minister van SZW zet ik alles op alles om jongeren zo goed mogelijk voor te bereiden op de arbeidsmarkt.7 Het programma School- ex 2.0 is onlangs gestart. Met School-ex worden de studenten vlak vóór en rond hun diplomering desgewenst begeleid naar een (vervolg)opleiding met een beter arbeidsmarktperspectief. Daarnaast worden aankomende studenten ondersteund in het maken van hun studiekeuze met voldoende mogelijkheden op de regionale arbeidsmarkt.
Ook komt er voor het schooljaar 2014/2015 digitaal een studiebijsluiter beschikbaar, zodat studenten het arbeidsmarktperspectief van een opleiding beter kunnen inschatten.
In mijn brief «Aanbod van mbo-opleidingen» (Kamerstuk, vergaderjaar 2011–2012, 31 524, nr. 129) heb ik aangegeven welke acties ik in gang zet om tot een betere aansluiting van het middelbaar beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt te komen.
Deelt u de mening van de onderwijsmanager kinderopvang van ROC Mondriaan dat de mensen die nu aan de opleiding beginnen over drie jaar, wanneer zij op de arbeidsmarkt komen, weer nodig zijn?
Opvang van kinderen blijft ook in de toekomst relevant.
Het ROA publiceert eind 2013 de ontwikkeling van de arbeidsmarkt voor verzorgend personeel tot en met 2018. De opleidingen die voorbereiden voor een carrière in de kinderopvang maken daar deel van uit.8 Hoe de arbeidsmarkt in de kinderopvangbranche er over drie jaar exact zal uitzien kan op basis van het huidige beschikbare onderzoek niet worden voorspeld.
Ziet u alternatieven voor een leerlingenstop?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
De toekomst van het European Institute of Public Administration |
|
Manon Fokke (PvdA), Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «EIPA mogelijk weg uit Maastricht»?1
Ja.
Onderschrijft het kabinet het belang van een Europees instituut als EIPA voor de Europese uitstraling en regionale economie van de regio Maastricht?
Ja, het EIPA levert een bijdrage aan de Europese uitstraling en de economie van de regio Maastricht.
Bij welk ministerie rust na de subsidie-afbouw van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van het EIPA in de toekomst en op welke wijze wordt deze vormgegeven?
Het kabinet beziet de mogelijkheid om met een aanvullende bijdrage vanuit de regio de ondersteuning van het EIPA voort te zetten. Waar de uiteindelijke verantwoordelijkheid na de subsidie-afbouw komt te liggen, wordt mede in dit licht bezien.
Deelt het kabinet de angst van het EIPA voor een zogenaamd «domino-effect» waarbij andere Europese lidstaten hun subsidie verminderen als gevolg van de aangekondigde Nederlandse korting?
De beslissing van één donor om een subsidiebijdrage te veranderen, kan leiden tot een heroverweging van de bijdrage door andere donoren. Waarschijnlijker is dat de huidige financieel-economische omstandigheden in andere lidstaten ten grondslag liggen aan eventuele heroverwegingen ten aanzien van lidstaat-bijdragen aan het EIPA.
Bent u bereid over de positie en toekomst van het EIPA overleg te voeren met de provincie Limburg en/of de gemeente Maastricht?
Op 2 juli jl. zijn brieven verstuurd aan zowel de Commissaris van de Koning in de Provincie Limburg als aan de burgemeester van Maastricht met daarin het verzoek mee te denken over een aanvullende bijdrage aan het EIPA vanuit de regio. Zodra er duidelijkheid is rondom de financiële positie van EIPA zal het kabinet de Kamer daarover informeren.
Het European Institute of Public Administration verdwijnt mogelijk uit Maastricht als het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een deel van de subsidie voor het instituut intrekt. Dat zegt Marga Pröhl, directeur van het instituut dat jaarlijks 15.000 Europese ambtenaren opleidt en onderzoek doet naar openbaar bestuur en Europees beleid en regelgeving.
EIPA is in 1981 op initiatief van Nederland opgericht. Dat gebeurde met de toezegging dat de Nederlandse staat EIPA zou subsidiëren. Nederland wil die subsidie nu fors verminderen. Een slechte zaak, aldus het EIPA, omdat in tijden van crisis opleiding van ambtenaren onmisbaar is.
Discriminatie van zwangere vrouwen op de werkvloer |
|
Enneüs Heerma (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Peiling voor vrouwen over zwanger en werk» en het onderzoek van het college voor de rechten van de mens naar de ervaringen van zwangere vrouwen op de werkvloer?1
Ja.
Onderschrijft u de zorgwekkende conclusie van het onderzoek dat 45% van de zwangere vrouwen te maken heeft met negatieve ervaringen op de werkvloer als gevolg van de zwangerschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel hierover en wat gaat u er aan doen?
Elk geval van (mogelijke) discriminatie is ongewenst en onacceptabel. Uit het onderzoek «Hoe is het bevallen?» (2012) van de Commissie Gelijke behandeling (thans College voor de Rechten van de Mens) blijkt dat 45% van de vrouwen die in de periode 2007 tot en met maart 2011 zwanger waren of moeder zijn geworden én tijdens de zwangerschap of het moederschap werkten of werk zochten, een situatie heeft meegemaakt die mogelijk op discriminatie wijst.
Bij brief van 22 maart 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 30 420, nr. 162) heeft de toenmalige Staatssecretaris van SZW, mede namens de toenmalige minister van OCW, gereageerd op dit onderzoek. In het onderzoek wordt gesteld dat het probleem niet is dat er onvoldoende regelgeving is die discriminatie vanwege zwangerschap en moederschap verbiedt, maar dat werkgevers en werknemers onvoldoende op de hoogte zijn van hun rechten en plichten die uit de regelgeving voortvloeien. De aanbevelingen uit het onderzoek die aan de overheid zijn gericht, hebben dan ook betrekking op voorlichting. Om die reden is de informatie over zwangerschap/ouderschap en werk op de website www.rijksoverheid.nl gebundeld en derhalve beter vindbaar. Ook is een verwijzing toegevoegd naar de webpagina www.zwangerenwerk.nl van het College voor de Rechten van de Mens.
Het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarom heeft de Staatssecretaris van SZW op 18 februari 2013 aan de sociaaleconomische Raad (SER) een advies gevraagd over discriminatie op de arbeidsmarkt. Dit advies wordt eind 2013 verwacht. Naar aanleiding van dit advies zal worden bezien of en zo ja welke vervolgacties op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie nodig zijn.
Deelt u de mening dat zwangerschapsdiscriminatie de combinatie van arbeid en zorg voor jonge moeders verder onder druk zet?
Zwangerschapsdiscriminatie kan leiden tot problemen ten aanzien van de combinatie van arbeid en zorg van jonge moeders. Bijvoorbeeld in het geval van het niet verlengen van een contract als gevolg van een zwangerschap. Zwangerschapsdiscriminatie maakt deel uit van de adviesaanvraag aan de SER over discriminatie op de arbeidsmarkt. Naar aanleiding van het SER advies dat eind van dit jaar wordt verwacht, wordt bezien of, en zo ja welke, acties ten aanzien van zwangerschapsdiscriminatie nodig zijn.
Deelt u de door het college constateerde toename van zwangerschapsdiscriminatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u voornemens extra inzet te plegen om dit tegen te gaan?
Uit het jaarverslag van het College voor de Rechten van de Mens (College) blijkt niet dat zwangerschapsdiscriminatie vaker voorkomt maar dat het College meer oordelen over zwangerschapsdiscriminatie uitspreekt (17 in 2011 en 27 in 2012). Uit het jaarverslag kan wel worden geconcludeerd dat meer vrouwen die te maken hebben met zwangerschapsdiscriminatie de weg naar het College weten te vinden. Dit is een positieve ontwikkeling. Zoals al is aangegeven heeft de staatssecretaris van SZW op 18 februari 2013 aan de Sociaal-Economische Raad een advies gevraagd over discriminatie (inclusief zwangerschapsdiscriminatie) op de arbeidsmarkt.
Deelt u de mening dat dit onderwerp geagendeerd dient te worden tijdens de te houden gezins-top later dit jaar? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de combinatie van arbeid en zorg heeft de Minister van SZW in zijn brief van 2 juli 2013 (Kamerstukken II, 2012/13, 32 855, nr. 14) aangegeven dat het voornaamste beleidsdoel van het kabinet is om randvoorwaarden te creëren zodat werknemers hun verantwoordelijkheid voor het combineren van arbeid en zorg kunnen blijven nemen. Dit betreft ook werkneemsters die zwanger zijn of net moeder zijn geworden. Deze randvoorwaarden staan centraal bij de arbeid-en-zorgtop die dit najaar zal plaatsvinden.
Het uitzetten van edelherten in klein omhekt gebied |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Edelhert terug in Brabant»?1
Ja.
Is het waar dat het edelhert bij realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en uitvoering van het ontsnipperingsbeleid naar alle waarschijnlijkheid zelf naar de provincie Noord-Brabant zal komen? Zo nee, waar baseert u dat op? Zo ja, zou het geld niet beter daaraan besteed kunnen worden?
De verspreiding van diersoorten als het edelhert is van vele factoren afhankelijk. Het is daarom niet met zekerheid te zeggen dat het edelhert zich naar de provincie Noord-Brabant zal verspreiden indien de Ecologische Hoofdstructuur en het ontsnipperingsbeleid volledig gerealiseerd zijn.
Bent u van mening dat 300 hectare te weinig is voor een levensvatbare populatie edelherten? Zo nee, wat is volgens u de maximale draagkracht van het gebied? Zo ja, moeten de dieren als gehouden dieren worden gezien?
Of 300 hectare van voldoende omvang is voor een levensvatbare populatie edelherten, hangt af van verschillende factoren zoals voedselbeschikbaarheid, bodemtype, begroeiing en dergelijke. Het is aan de beheerder van het betreffende terrein om te zorgen dat de populatie niet groter wordt dan de draagkracht. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Is er sprake van uitzetten van dieren in de zin van artikel 14 flora- en faunawet? Zo ja, bent u bereid de initiatiefnemers te laten weten dat u niet bereid bent een ontheffing te verlenen onder meer vanwege de beleidslijn herintroducties?2
Er is hier geen sprake van uitzetten maar van het houden van edelherten. Zolang de initiatiefnemers kunnen aantonen dat het om in gevangenschap gefokte edelherten gaat, geldt op basis van het Besluit vrijstelling dier- en plantensoorten een vrijstelling van de verboden van de Flora- en faunawet.
Is het waar dat de provincie Noord-Brabant zowel moet handhaven dat er geen dieren worden uitgezet als financier is van dit project? Zo ja, wat vindt u van deze rollenverstrengeling?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u het een verstandige besteding van middelen voor natuur om hekwerken en herten aan te schaffen om een hertenkamp te bouwen?
Het gaat hier om een autonoom beleid van de provincie. Hierover vindt verantwoording plaats door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten.
Hoe verhoudt zich de intentie van het project om de populatie te beperken tot «maximaal 20 tot 25 dieren» in een gerasterd terrein middels afschot door hobbyjagers met artikel 8 Besluit beheer en schadebestrijding dieren?3
Het bedoelde artikel 8 is in dit geval niet aan de orde, omdat de initiatiefnemers geen ontheffing nodig hebben van artikel 9 van de Flora- en faunawet. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, kunnen de initiatiefnemers gebruik maken van de vrijstelling, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit vrijstelling dier- en plantensoorten.
Heeft het houden van een onnatuurlijk klein aantal edelherten de positieve effecten op de biodiversiteit die de initiatiefnemers claimen? Zo ja, is dat wetenschappelijk aangetoond?
Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de effecten van edelherten (en andere grote grazers) op hun omgeving (vegetatie en daarmee ook op de fauna) zeer samenhangen met hun dichtheid. Bij een lage dichtheid mag een positief effect op de biodiversiteit worden verwacht in termen van soortenrijkdom. Bij een hoge dichtheid slaat dit om, omdat slechts soorten overleven die goed bestand zijn tegen intensieve begrazing zoals grassen. Waar het kantelpunt ligt is sterk afhankelijk van de omgeving (vegetatie, andere grazers).
Is het waar dat de uitvoering van dit project het ecoduct over de A2 aan weerszijden afsluit?
Navraag bij de provincie leert dat het betreffende gebied zich zowel ten oosten als ten westen van de A2 bevindt. De verbinding over deze weg wordt gevormd door het ecoduct dat voor uitwisseling van alle betrokken diersoorten kan zorgen (en bedoeld is). Er staat geen hekwerk op het ecoduct om bepaalde diersoorten te weren.
Knelpunten bij de invoering van het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Groen licht voor bodemenergie?»1 en de brief van branchevereniging BodemenergieNL2 betreffende knelpunten bij de invoering van het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen3?
Ja.
Klopt het dat provincies en gemeenten voornemens zijn om de uitzonderingen in het Wijzigingsbesluit maximaal te gaan gebruiken waardoor de realisatie van bodemenergiesystemen niet simpeler, maar juist complexer wordt en de met het wijzigingsbesluit beoogde vereenvoudiging en harmonisatie niet worden bereikt?
Het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen is nog maar onlangs, op 1 juli 2013, in werking getreden. De zorgen van de branchevereniging BodemenergieNL over de implementatie van het Wijzigingsbesluit zijn gebaseerd op eerste, informele signalen. Ik vind het daarom nog te vroeg om daaruit conclusies te trekken.
Ook provincies richten zich op het stimuleren van de toepassing van bodemenergie en hebben er geen belang bij onnodig belemmeringen op te werpen. Wel hebben zij de mogelijkheid om in specifieke situaties of in specifieke gebieden af te wijken van de instructieregels, indien de regionale of lokale omstandigheden dat vereisen.
Klopt het dat in het verleden in de meeste provincies systemen onder de 10 m3/uur vrijgesteld waren van vergunningplicht, dat het Wijzigingsbesluit het doel had dit ruimer te stellen en meer te gaan werken met algemene regels, maar dat nu in vijf provincies voor deze systemen nagenoeg altijd vergunningen zijn vereist?
Nee, dat klopt niet, dit was slechts incidenteel het geval. In de meeste provincies was geen sprake van vrijstelling van de vergunningplicht voor kleine systemen. De reden hiervoor is dat provincies negatieve interferentie tussen bodemenergiesystemen beter kunnen voorkomen indien er een vergunningplicht bestaat. Immers, dan heeft een provincie zicht op wat er in de bodem wordt geplaatst.
Het wel of niet vrijstellen van de vergunningplicht moet op grond van de Waterwet geregeld worden bij verordening. Hiervoor gelden de wettelijke inspraakmogelijkheden. Provinciale Staten moeten hierbij een afweging maken of doelmatig gebruik van bodemenergie mogelijk is wanneer bodemenergiesystemen vrij worden gesteld van de vergunningplicht of dat regulering via een vergunning noodzakelijk is. Dit is regionaal maatwerk.
Het klopt dat in een aantal provincies voor deze systemen nagenoeg altijd vergunningen zijn vereist. Dit is overigens aan het bevoegd gezag: provincie, gemeente of Omgevingsdienst. Overigens is inmiddels de procedure voor meldingen en vergunningaanvragen van open bodemenergiesystemen kleiner dan 50 m3/uur vereenvoudigd in die zin dat nu minder gegevens hoeven te worden verstrekt.
Bent u er mee bekend dat de omgevingsdienst Zuid-Holland haar gemeenten wil adviseren om de gehele bebouwde kom als interferentiegebied aan te wijzen waardoor deze gemeenten voor de gehele bebouwde kom aanvullende regels voor bodemenergie kunnen stellen, gesloten systemen hier vergunningplichtig worden en de provincie hier voor open systemen een langere procedure kan opleggen? Bent u ermee bekend dat meerdere provincies dit advies willen overnemen?
De Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid handelt wat betreft bodemenergie in deze regio namens de gemeenten, en niet namens de provincie Zuid-Holland. De omgevingsdienst heeft in samenwerking met het adviesbureau IF Technology voor de gemeente Gorinchem onderzocht op welke wijze omgegaan zou kunnen worden met de bevoegdheid tot het aanwijzen van interferentiegebieden. Daarbij zijn zorgvuldig alle voor- en nadelen van het aanwijzen van interferentiegebieden in beeld gebracht. Voor Gorinchem was de conclusie dat aanwijzen van de gehele bebouwde kom als interferentiegebied de beste optie was. De Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid adviseert andere gemeenten om zich te laten inspireren door de argumentatie die in Gorinchem is gehanteerd, wanneer zij overwegen om interferentiegebieden aan te wijzen. Dat is iets anders dan adviseren het hele gebied als zodanig aan te wijzen.
Het aanwijzen van interferentiegebieden betekent niet dat de provincie voor open systemen per definitie een lange procedure oplegt. De lange procedure kan worden voorgeschreven in gebieden met een complexe hydrologie of in situaties met veel belanghebbenden of grote belangen die een uitgebreidere afweging vergen. De keuze hiervoor is niet onlosmakelijk verbonden met interferentiegebieden. De provincies hebben aangegeven hun afweging met betrekking tot de lange procedure te baseren op deze wettelijke criteria. Wanneer voor een interferentiegebied beleidsregels zijn opgesteld voor zowel gesloten als open systemen, dan ligt het niet voor de hand de lange procedure voor open systemen te eisen. De afwegingscriteria zijn dan immers op voorhand duidelijk.
Ik heb er wel begrip voor dat deze zorgen worden geuit, en ik zeg op dit punt toe dat ik samen met de branche en de provincies zal monitoren hoe de implementatie verloopt.
Deelt u de mening dat dit advies strijdig is met het Wijzigingsbesluit dat regelt dat interferentiegebieden alleen onderbouwd kunnen worden aangewezen?
Het klopt dat interferentiegebieden alleen mogen worden aangewezen als er een goede onderbouwing is. In het geval van de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid is er sprake van een onderbouwd advies. Er zijn overigens ook andere adviezen. De Omgevingsdienst Midden-Holland adviseert terughoudend te zijn bij het aanwijzen van interferentiegebieden. Ik heb er vertrouwen in dat elke gemeente in staat is een eigen, goede afweging te maken.
Inmiddels heeft een aantal gemeenten daadwerkelijk interferentiegebieden aangewezen via een gemeentelijke verordening. Deze aanwijzing is in alle gevallen selectief geweest qua gebied.
Klopt het dat enkele provincies terug willen komen op het afgesproken generieke koudeoverschot voor alle bodemenergiesystemen? Deelt u de mening dat dit in strijd is met de motie Wiegman-Van Meppelen Scheppink c.s.?4
Dat is mij niet bekend. De provincies hebben aangegeven conform de bedoeling van het Wijzigingsbesluit te werken. De algemene lijn is dat een koudeoverschot is toegestaan. In het belang van doelmatig gebruik van bodemenergie kunnen in specifieke situaties beperkingen worden gesteld aan het koudeoverschot.
Klopt het dat provincies zijn teruggekomen van de afspraak om zich te committeren aan de Besluitvormings Uitvoerings Methode bodemenergiesystemen (BUM) en de Handhavings Uitvoerings Methode bodemenergiesystemen (HUM) om te komen tot meer uniformering?
Ook dit is niet mijn beeld, de provincies zien de BUM en HUM als de nieuwe handreikingen voor de uitvoering van hun taken op het gebied van bodemenergie. De laatste versies van de BUM en HUM zijn inmiddels gereed en zullen aangeboden worden aan de bestuurlijke IPO adviescommissie DROW. Hiermee spreken alle provincies uit dat ze aan de slag gaan met de BUM en de HUM.
Deelt u de mening dat hiermee harmonisatie als belangrijke doelstelling van de nieuwe regelgeving ongedaan wordt gemaakt?
Zie het antwoord bij vraag 7.
Deelt u de waarneming dat provincies er voor kiezen kwaliteit te regelen via aanvullende voorschriften in plaats van gebruik te maken van het in het Wijzigingsbesluit opgenomen certificeringssysteem? Klopt het dat provincies niet gezamenlijk met de branchevereniging en het ministerie om de tafel willen om het Wijzigingsbesluit te evalueren? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat een gezamenlijke evaluatie tot het beste resultaat leidt?
Eventueel aanvullende voorschriften staan geheel los van het systeem van certificering en erkenning. De provincies hebben aangegeven positief te staan tegenover het systeem van certificering en erkenning, omdat dit ten gunste komt aan het functioneren van de bodemenergiesystemen en aan de bescherming van de ondergrond.
Waar het gaat om het evalueren van dit Wijzigingsbesluit zien ook de provincies het belang van een gedegen evaluatie van het Wijzigingsbesluit. Hiervoor is het essentieel dat alle partijen hun inbreng leveren en met elkaar in gesprek blijven. De provincies hechten hier grote waarde aan en dat geldt ook voor mijn ministerie.
Bent u bereid het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen versneld te evalueren en op korte termijn in gesprek te gaan met provincies en de branchevereniging BodemenergieNL om bovengenoemde problemen op te lossen?
Mede op verzoek van uw Kamer is de evaluatieperiode verkort van vijf naar drie jaar. Een nog kortere evaluatieperiode is weinig zinvol omdat er tijd nodig is voor een goede implementatie van de regelgeving en tijd om ervaringen op te doen. Het is wel goed om tussentijds te volgen hoe deze implementatie gestalte krijgt en de bevindingen te bespreken met alle relevante partijen. Het reeds bestaande Samenwerkingprogramma WKO kan hiervoor worden benut. De branchevereniging BodemenergieNL en de provincies zijn hierin vertegenwoordigd. Ik stel voor dat mijn ministerie samen met deze partijen de vraagstelling voor de evaluatie van het Wijzigingsbesluit op korte termijn gaat opstellen en daarbij bepaalt welke informatie in de komende tijd moet worden verzameld om deze vragen te kunnen beantwoorden. Deze informatie kan ook op korte termijn al een eerste indruk geven van de implementatie. Alle hierboven genoemde problemen of vermeende problemen kunnen daarbij wat mij betreft aan de orde komen.
Het bericht dat een klokkenluider melding maakt van falende controle bij de bouw van de A4 Midden Delfland |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een klokkenluider melding heeft gemaakt van falende controle van de landtunnel die onderdeel is van de in aanbouwde zijnde A4 Midden Delfland? Hoe beoordeelt u dit bericht?1
Ja. Ik heb van het bericht kennis genomen.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is voor de toekomstige verkeersveiligheid van de A4 Midden Delfland dat alle controles aan de constructie van de landtunnel zorgvuldig en volledig gebeuren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt, zodat de toekomstige verkeersveiligheid van deze rijksweg gegarandeerd kan worden?
Ja, die mening deel ik. De in vraag 1. genoemde controle heeft betrekking op de constructieve veiligheid van de tunnel. Het betreft de toets die de gemeente Schiedam als bevoegd gezag uitvoert in het kader van de procedure omtrent de Omgevingsvergunning bouw landtunnel A4 Delft – Schiedam. Deskundigen van de gemeente toetsen het ontwerp op eisen en voorschriften zoals die zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Aangezien het om een complex ontwerp gaat, heeft de gemeente voor de toets van de landtunnel het aantal eigen deskundigen uitgebreid en schakelt zij indien nodig externe deskundigen in.
Rijkswaterstaat voert ook eigen toetsen uit. Conform het design&construct contract dient de aannemer expliciet aan te tonen dat de constructie voldoet aan alle gestelde eisen. De gemeente is evenals Rijkswaterstaat tot de conclusie gekomen dat de constructieve veiligheid van de landtunnel niet in het geding is. Het ontwerp van de tunnel voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. Ik heb dan ook geen reden om te twijfelen aan de toekomstige veiligheid van deze rijksweg.
Herkent u het beeld dat de controleurs onder tijdsdruk hun opdracht niet voldoende konden uitvoeren? Deelt u de mening dat zorgvuldigheid in deze van groter belang is dan snelheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze verhouding weer in balans komt?
Nee, dat beeld herken ik niet. Uiteraard is zorgvuldigheid in deze van groter belang dan snelheid. Juist met het oog op een zorgvuldig toetsingsproces hebben gemeente en aannemer procesafspraken gemaakt.
De verantwoordelijke wethouder heeft op 9 juli 2013 verklaard dat de gemeente bij de toetsing van de constructie van de landtunnel geen enkele concessie doet op het gebied van de veiligheid en dat de gemeente geen goedkeuring geeft aan het ontwerp zonder dat zij dit zorgvuldig getoetst heeft.
Deelt u de mening dat de controle van in aanbouwde zijnde rijkswegen onafhankelijk van overheidsinstellingen moet gebeuren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol kan het Kwaliteitsorgaan Verkeersveiligheidsaudits hierin innemen zodat de toetsing volledig en onafhankelijk plaatsvindt?
Nee. Het toezicht op de naleving van bouwregelgeving, waar onder de ontwerpen van wegen en bijbehorende kunstwerken, is op dit moment een wettelijke overheidstaak. Uiteraard kunnen daarbij externe deskundigen worden ingeschakeld. Het kabinet werkt momenteel aan voorstellen om kwaliteitsborging van bouwwerken te verbeteren door private kwaliteitsborging mogelijk te maken. Minister Blok zal dit najaar de hoofdlijn van een stelsel dat private kwaliteitsborging mogelijk maakt aan de Tweede Kamer toezenden.
Het Kwaliteitsorgaan Verkeersveiligheidsaudits (KoVa) speelt een rol bij de toetsing op het aspect van de verkeersveiligheid maar niet bij de beoordeling van de constructieve veiligheid. Het KoVa is overigens ondergebracht bij Rijkswaterstaat.
BPM, wegenbelasting en de subsidieregelingen KIA, MIA en VAMIL voor ondernemers |
|
Agnes Mulder (CDA), Sander de Rouwe (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat de Mitsubishi Outlander PHEV in aanmerking komt voor 0% BPM (belasting op personenauto's en motorrijwielen), de subsidieregelingen KIA (kleinschaligheidsinvesteringsaftrek), MIA (milieuinvesteringsaftrek) en Vamil (willekeurige afschrijving voor milieubedrijfsmiddelen), evenals 0% bijtelling als ondernemer en dat er geen wegenbelasting betaald hoeft te worden?
Ja, bij aanschaf van een Mitsubishi Outlander PHEV in 2013 zijn dit jaar de genoemde faciliteiten van toepassing. PHEV staat daarbij voor Plug-in Hybrid Electric Vehicle.
Kunt u aangeven hoeveel een ZZP’er die in het 52%-tarief van de inkomstenbelasting valt en deze auto vier jaar lang rijdt, in het totaal netto betaalt, indien hij gebruikt maakt van KIA, MIA, Vamil en complete btw-verrekening?
De netto kostprijs van een Mitsubishi Outlander PHEV voor een IB-ondernemer met toepassing van KIA, MIA en Vamil en volledige verrekening van btw bedraagt € 27.687, zie de berekening in onderstaande tabel 1.
Consumentenprijs
48 990
Btw1
-/- 8502
Aanschafprijs ondernemer
Inclusief € 0 BPM
40 488
MIA
36% bij 0–50gr/km CO2, 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB =
36% * € 40.488 * (1–0,14) * 0,52
-/- 6518
KIA
28% (investering < 55248), 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB = 28% * € 40.488 * (1–0,14) * 0,52
-/- 5069
Vamil
Rente- en liquiditeitsvoordeel van 3% door versneld afschrijven (75%): 3% * € 40.488
-/- 1215
Kostprijs ondernemer
27 686
Overeenkomstig de vraagstelling is hier uitgegaan van de volledige aftrek van de btw ter zake van de aanschaf van de auto. Wanneer de IB-ondernemer de auto ook privé zou gebruiken, moet hij ter zake van dat privégebruik btw afdragen. Die btw-heffing is afhankelijk van de omvang van het privégebruik en staat overigens los van de CO2-uitstoot.
Bij deze berekening is als uitgangspunt genomen dat de ondernemer maximaal kan profiteren van de genoemde faciliteiten, doordat de ondernemer is onderworpen aan een marginaal belastingtarief van 52% en doordat de ondernemer geen andere investeringen doet in het jaar van aanschaf. Verder is in de berekening rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling van 14%.
De genoemde berekening in vraag 3 wijkt af van de berekening in tabel 1. In de genoemde berekening wordt slechts het belastingvoordeel in het jaar van aanschaf van de auto berekend. Toepassing van de Vamil in het jaar van aanschaf heeft tot gevolg dat in de overige jaren dat de auto in het bezit is van de ondernemer minder kan worden afgeschreven. Hierdoor is de fiscale winst in het eerste jaar lager, maar in de jaren daarna hoger, zodat in latere jaren de hogere winst wordt belast.2 De Vamil leidt dus slechts tot een rente- en liquiditeitsvoordeel. Dit voordeel is gemiddeld ongeveer 3% van de aanschafprijs.
De belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) bedraagt nihil voor dieselauto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 88 g/km3 en voor auto’s gedreven door andere fossiele brandstoffen tot maximaal 95 g/km CO2-uitstoot.
Voor de Mitsubishi Outlander PHEV geldt een vrijstelling van motorrijtuigenbelasting (MRB) tot 1 januari 2016 omdat deze auto in de categorie auto’s met 0 tot ten hoogste 50 g/km CO2-uitstoot valt en daarvoor tot 1 januari 2016 een vrijstelling MRB van toepassing is. Per 1 januari 2014 vervalt de vrijstelling van MRB voor auto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 95 g/km (diesel) of maximaal 110 g/km (andere brandstoffen). Ten opzichte van een Mitsubishi Outlander PHEV kost een dieselauto (met meer dan 50 g/km CO2-uitstoot) met eenzelfde gewicht (1.810 kilogram) in Zuid-Holland ongeveer € 2.100 meer aan MRB en provinciale opcenten in het kalenderjaar 2014.
Tot slot de bijtelling. Bij het voorgaande is geen rekening gehouden met het 0%-bijtellingtarief. Het voordeel van een 0%-bijtellingstarief ten opzichte van een 14%-bijtelling bedraagt circa € 18.000 netto in 5 jaar4.
Klopt de berekening1 dat een IB-ondernemer deze auto (cataloguswaarde € 48.990) voor netto € 16.678 koopt en de vier jaren erop geen wegenbelasting betaalt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel subsidie krijgt de houder van deze auto gemiddeld ten opzichte van een auto in de 14%-bijtellingscategorie en hoeveel CO2-besparing levert dat op?
De aanschaf van milieuvriendelijke auto’s wordt fiscaal gestimuleerd doordat gebruik kan worden gemaakt van de KIA, MIA en de Vamil, zoals ook in het antwoord op vraag 2 en 3 aan de orde is gekomen.
Uitgaande van het rekenvoorbeeld in het antwoord op de vragen 2 en 3 bedraagt het voordeel van de MIA, KIA en Vamil ten hoogste 31,6% van de aanschafprijs5.
Bij aanschaf van een vergelijkbare auto in de 14%-bijtellingcategorie, bijvoorbeeld de Peugeot 3008 Hybrid 2.0 HDi, ligt dit voordeel lager, namelijk op 18,6% van de aanschafprijs, zie onderstaande tabel 2:
Consumentenprijs
37 790
Btw1
-/- 6 559
Aanschafprijs ondernemer
Inclusief € 0 BPM
31 231
MIA
13,5% bij 50–88 gr/km CO2, 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB = 13,5% * € 31 231 * (1–0,14) * 0,52
-/- 1 885
KIA
28% (investering < 55248), 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB = 28% * € 31 231 * (1–0,14) * 0,52
-/- 3 911
Vamil
Niet van toepassing
0
Kostprijs ondernemer
25 435
Hierbij wordt uitgegaan van de volledige aftrek van de btw ter zake van de aanschaf van de auto. Wanneer de IB-ondernemer de auto ook privé gebruikt moet ter zake van dat privégebruik btw worden afgedragen. Die btw-heffing is afhankelijk van de omvang van het privégebruik en staat overigens los van de CO2-uitstoot.
Daarnaast heeft de bestuurder van een (semi-)elektrische auto van de zaak waarvan het kenteken dit jaar voor het eerst op naam is gesteld (0%-bijtelling) een voordeel van 14% bruto ten opzichte van de bestuurder van een zeer zuinige auto van de zaak (14%-bijtelling). Bij een auto met een waarde van € 30.000 is het verschil gemiddeld netto € 2.184 op jaarbasis (€ 30.000 * 14% * 52%). Dit bijtellingsvoordeel geldt op grond van het overgangsrecht gedurende een periode van 60 maanden rekenend vanaf de eerste tenaamstelling.
Voor een Peugeot 3008 Hybrid 2.0 Hdi (88 g/km CO2-uitstoot, 1.635 kilogram) dient in Zuid-Holland in het kalenderjaar 2014 circa € 1.800 aan MRB en provinciale opcenten te worden betaald. Zoals eerder beantwoord, geldt voor bijvoorbeeld de Mitsubishi Outlander PHEV een vrijstelling van MRB tot 1 januari 2016.
Er zijn verschillende methoden om de CO2-besparing te berekenen die (semi-)elektrische auto’s opleveren. De meest voor de hand liggende is de CO2-uitstoot uitgaande van de typegoedkeuring te vergelijken. Deze waarde vormt namelijk ook de grondslag voor de stimulering. Conform de typegoedkeuring bedraagt de CO2-uitstoot van de Mitsubishi Outlander PHEV 44 g/km CO2-uitstoot. Wanneer deze auto met bijvoorbeeld de eerdergenoemde Peugeot wordt vergeleken en er wordt uitgegaan van 300.000 km gedurende de levensduur van de auto, levert dit een besparing op van ongeveer 13 ton CO2. Het werkelijke verschil in CO2-uitstoot kan hiervan afwijken, omdat rijgedrag, oplaadgedrag en weersomstandigheden in werkelijkheid afwijken van de omstandigheden bij de typekeuring.
Hoe verhoudt de CO2-besparing bij deze auto per ton zich met de huidige prijs van emissierechten? Acht u die verhouding terecht?
De huidige prijs van CO2-emissierechten (per 1 juli 2013 ca € 4 per ton) bevindt zich door een aantal factoren op een uitzonderlijk laag niveau, dat niet representatief is voor een vergelijking met de kosten van CO2-besparing per auto of door middel van duurzaam opgewekte energie. Daarnaast is een kwantitatieve vergelijking op CO2niet goed mogelijk omdat de huidige fiscale behandeling van elektrische mobiliteit juist gericht is op het stimuleren van de marktontwikkeling voor deze innovatieve technologie. In de huidige marktfase ligt de prijs van (semi-)elektrische voertuigen hoger dan van vergelijkbare conventionele benzine- en dieselauto’s. Daarnaast ervaart de gebruiker van (semi-)elektrische auto’s de beperkte actieradius, de oplaadduur en de oplaadmogelijkheden als gebruiksbeperkingen en is er onzekerheid over de inruilwaarde. Om te komen tot een min of meer gelijk speelveld tussen (semi-)elektrische auto’s en conventionele benzine- en dieselauto’s, worden de (semi-) elektrische auto’s langs fiscale weg gestimuleerd. Tijdelijke stimulering is voor deze categorie voertuigen gewenst om een zodanig volume te realiseren dat de prijs van het product kan dalen en daardoor de doorbraak van het product een kans krijgt. Hiermee wordt grootschalige uitrol bevorderd, zodat de kosten op langere termijn verlaagd worden. Door de grootschalige uitrol zal ook de CO2-besparing sterk toenemen.
Kunt u dezelfde sommen eens uitvoeren voor een Tesla?
Het voorbeeld in de aangehaalde berekening gaat uit van een btw-tarief van 19% en een prijs van € 94.010. Medio augustus 2013 wordt er in Nederland geen model van de Tesla S aangeboden voor die prijs en geldt een btw-tarief van 21%.
Het model Tesla waarvan de prijs het dichtst bij de kostprijs van de auto in de vraag ligt is de Tesla S Performance, waarvan de cataloguswaarde € 97.550 inclusief btw bedraagt. De netto kostprijs hiervan voor een IB-ondernemer met toepassing van KIA, MIA en Vamil en volledige verrekening van btw bedraagt € 58.302, zoals de onderstaande tabel toont.
Consumentenprijs
97 550
Btw1
-/- 16 931
Aanschafprijs ondernemer
Inclusief € 0 BPM
80 619
MIA
36% bij 0–50gr/km CO2, 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB =
36% * € 80 619 * (1–0,14) * 0,52
-/- 12979
KIA
€ 15.470 (totaal investeringen tussen 55248 en 102311), 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB = € 15.470 * (1–0,14) * 0,52
-/- 6919
Vamil
Rente- en liquiditeitsvoordeel van 3% door versneld afschrijven (75%): 3% * € 80 619
-/- 2419
Kostprijs ondernemer
58 302
Hierbij wordt uitgegaan van de volledige aftrek van de btw ter zake van de aanschaf van de auto. Wanneer de IB-ondernemer de auto ook privé gebruikt moet ter zake van dat privégebruik btw worden afgedragen. Die btw-heffing is afhankelijk van de omvang van het privégebruik en staat overigens los van de CO2-uitstoot.
Bij deze berekening is als uitgangspunt genomen dat de ondernemer maximaal kan profiteren van de genoemde faciliteiten, doordat de ondernemer is onderworpen aan een marginaal belastingtarief van 52% en doordat de ondernemer geen andere investeringen doet in het jaar van aanschaf. Verder is in de berekening rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling van 14%.
De berekeningswijze waarnaar de vraag verwijst, veronderstelt, net als in de berekening bij vraag 2, dat de willekeurige afschrijving ineens ten laste van de aanschafprijs gebracht. Dit schetst echter een vertekend beeld, omdat er slechts sprake is van versneld afschrijven en er derhalve in latere jaren een hogere winst wordt belast, dan wanneer er regulier zou worden afgeschreven. Verder is in de betreffende berekening geen rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling. Deze verschillen verklaren dat de netto kostprijs voor de ondernemer lager uitkomt in de in vraag 7 aangehaalde berekening.
Voor de Tesla S geldt een vrijstelling van MRB tot 1 januari 2016 aangezien deze auto valt in de categorie met 0 tot ten hoogste 50 g/km CO2-uitstoot. De vrijstelling van MRB vervalt per 1 januari 2014 voor auto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 95 g/km (diesel) en maximaal 110 g/km voor andere brandstoffen. Ten opzichte van deze auto’s geldt de vrijstelling van MRB dus 2 jaar langer voor de Tesla S. Uitgaande van een dieselauto met eenzelfde gewicht (2.108 kilo) scheelt dit in Zuid-Holland € 2.540 aan MRB en provinciale opcenten per jaar.
Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de meest voor de hand liggende methode om de CO2-uitstoot uitgaande van de typegoedkeuring te vergelijken. Conform de typegoedkeuring bedraagt de CO2-uitstoot van de volledige elektrische Tesla S 0 g/km. Wanneer de Tesla wordt vergeleken met een BMW 740i High Executive (CO2-uitstoot op basis van de typegoedkeuring van 184 gr/km) geldt bij een levensduur van 300.000 km een besparing van circa 55 ton CO2. Echter hiervoor geldt dat het werkelijke verschil in CO2-uitstoot kan afwijken, omdat rijgedrag en weersomstandigheden in werkelijkheid afwijken van de omstandigheden bij de typekeuring.
Uitgaande van het rekenvoorbeeld in tabel 3 bedraagt het voordeel van de MIA, KIA en Vamil ten hoogste 27,3% van de aanschafprijs.
Voor een vergelijkbare auto, zoals de BMW 740i High Executive, geldt dit voordeel niet, maar het volgende:
Consumentenprijs
109 995
Btw1
-/- 19 090
Aanschafprijs ondernemer
Inclusief € 12.137 BPM
90 905
MIA
Niet van toepassing
0
KIA
Niet van toepassing
0
Vamil
Niet van toepassing
0
Kostprijs ondernemer
90 905
Hierbij wordt uitgegaan van de volledige aftrek van de btw ter zake van de aanschaf van de auto. Wanneer de IB-ondernemer de auto ook privé gebruikt moet ter zake van dat privégebruik btw worden afgedragen. Die btw-heffing is afhankelijk van de omvang van het privégebruik en staat overigens los van de CO2-uitstoot.
Daarnaast heeft de berijder van een (semi-)elektrische auto van de zaak waarvan het kenteken dit jaar voor het eerst op naam is gesteld (0%-bijtelling) een voordeel van 25% bruto ten opzichte van de berijder van de in tabel 4 aangehaalde auto (25%-bijtelling). Dit betekent een verschil van gemiddeld € 14.300 op jaarbasis (€ 109.995 * 25% * 52%). Dit bijtellingsvoordeel geldt op grond van het overgangsrecht gedurende een periode van 60 maanden rekenend vanaf de eerste tenaamstelling. Het verschil met een berijder van een auto die in de 14%-bijtelling categorie valt, bedraagt, bij een gelijke aanschafprijs van de auto’s, gemiddeld € 8.007 op jaarbasis (€ 109.995 * 14% * 52%).
In het kader van het bovenstaande deel ik u mede dat ik omstreeks Prinsjesdag een brief aan uw Kamer zal doen toekomen, waarin ik een aantal maatregelen aan u zal presenteren om te komen tot een meer evenwichtige vorm van stimulering van (semi) elektrische auto’s.
Klopt het dat je de sportauto Tesla (aanschaf € 94.010) als ZPP’er voor netto € 25.059 kunt rijden en dan verder geen wegenbelasting meer betaalt?2
Zie antwoord vraag 6.
Is bij deze auto’s de milieusubsidie nog in verhouding tot de milieuwinst of niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht: ‘kippen- en varkensstallen meest duurzaam’ |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht: «kippen- en varkensstallen meest duurzaam»?1
Ja.
Welke verklaring heeft u voor het achterblijven van duurzame stallen in de rundveehouderij?
In de rundveehouderij worden de gangbare afschrijvingstermijnen voor stallen gehanteerd voordat tot nieuw- of verbouw wordt overgegaan. In de intensieve veehouderijsectoren was sprake van aanscherping van normstelling ten aanzien van dierenwelzijn en milieu die aanpassingen van stallen noodzakelijk maakte.
In de rundveehouderij spelen vele andere duurzame ontwikkelingen, zoals de stallen met een open karakter, vrijloopstal en weidegang voor de koeien; zouden deze ook niet mee moeten wegen in de monitor?
Integraal duurzame stal- en houderijsystemen zijn systemen waarin verschillende duurzaamheidsaspecten (dierenwelzijn, milieu, energie, diergezondheid, landschappelijke inpassing) in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van regulier toegepaste stallen en houderijvormen.
Het alleen toepassen van weidegang voldoet derhalve niet aan de doelstelling van integraal duurzame stallen.
De monitor is gebaseerd op stallen waarvan het integraal duurzame karakter is geborgd met een certificaat (biologisch, Milieukeur, Maatlat duurzame veehouderij) of een subsidiebeschikking van de Investeringsregeling duurzame stallen. Rundveestallen met een open karakter en vrijloopstallen, die aan één van de genoemde certificaten voldoen of waarvoor een subsidiebeschikking is afgegeven, zijn in de monitor opgenomen.
In de monitor duurzame stallen zijn stallen op biologische veehouderijbedrijven, stallen die voldoen aan de Maatlat Duurzame veehouderij, stallen die voldoen aan het milieukeur certificaat en stallen die voldoen aan de voorwaarden van de investeringsregeling Integraal Duurzame Stallen als integraal duurzame stal aangemerkt; vindt u ook niet dat dit geen volledig beeld geeft van alle integraal duurzame stallen in de veehouderij?
De monitor geeft op dit moment een beeld van de stallen waarvan het integraal duurzame karakter geborgd kan worden. Ten behoeve van de monitor 2014 wordt nagegaan of nieuwe ontwikkelingen op het terrein van integraal duurzame stallen en houderijsystemen kunnen worden opgenomen.
Worden ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid buiten het zicht van de monitor duurzame stallen meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt de investeringsregeling integraal duurzame stallen benut door veehouders? Is er veel animo?
Er is veel belangstelling voor deze regeling. In alle tien openstellingen tot nu toe van de investeringsregeling integraal duurzame stallen is sprake geweest van een ruime overtekening en zijn de ter beschikking gestelde middelen verplicht.
Bent u bereid de rundveehouderij extra te stimuleren om de doelstelling van 8% duurzame stallen in 2013 te halen? Zo ja, welke plannen heeft u daarvoor?
De rundveehouderij kan net als de andere sectoren gebruik maken van de verschillende financiële en fiscale instrumenten waarmee de bouw van integraal duurzame stallen wordt ondersteund. Ik zie geen aanleiding om hier extra op in te gaan zetten. Overigens is de doelstelling van 8% integraal duurzame stallen een doelstelling voor de gehele veehouderij en geen sectorale doelstelling.
In 2013 is het budget voor duurzame veehouderij (art. 16.1) met 25 miljoen euro afgenomen tot 5,6 miljoen euro; heeft deze daling gevolgen voor het budget voor de verschillende investeringsregelingen voor duurzame stallen?
Naast de nationale middelen op artikel 16.1 zijn er in 2013 en 2014 Europese middelen (artikel 68 Gemeenschappelijk Landbouw Beleid) beschikbaar voor het stimuleren van investeringen in duurzame stallen. Daarnaast heb ik voor 2013 extra middelen (8 miljoen euro) beschikbaar gesteld in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof voor investeringen in duurzame stallen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Ook kunnen veehouders gebruik maken van fiscale tegemoetkomingen (MIA, Vamil) en de Garantstelling Landbouw-plus wanneer zij voldoen aan de Maatlat duurzame veehouderij.
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 juni jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 631) hebben de partijen van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij (UDV) afgesproken dat vanaf 2015 alle nieuwbouwstallen integraal duurzaam moeten zijn. Hoewel het budget vanuit de zijde van de rijksoverheid daalt, verwacht ik dat er met deze afspraak sprake zal zijn van een versnelde toename van het aantal duurzame stallen (zie ook vraag 10).
Bent u van mening dat deze daling van het budget effect heeft op de voortgang van de realisatie van duurzame stallen?
Zie antwoord vraag 8.
Komt er extra budget beschikbaar voor het stimuleringspakket dat de partijen van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij zullen voorstellen?
Ik zet op dit moment al diverse instrumenten in voor het stimuleren van duurzame stallen (zie het antwoord op vraag 8 en 9). De convenantpartijen van de UDV hebben geconstateerd dat deze instrumenten van grote waarde zijn. Wel beseffen ze dat er meer nodig is om de nieuwe ambities voor 2015 te realiseren. Vanaf dan zullen namelijk alle nieuw te bouwen stallen integraal duurzaam zijn. Hiervoor ontwikkelen de partijen van de UDV een stimuleringspakket dat een aanvulling is op de instrumenten van de overheid. Mijn inzet is om aanvullend op dit stimuleringspakket in het kader van de uitwerking van het GLB 2014–2020 investeringen in duurzame stallen te kunnen blijven ondersteunen.
Afgeluisterde EU-diplomaten |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «VS bespioneert EU-diplomaten», waaruit blijkt dat de Amerikaanse National Security Agency de diplomatieke vestiging van de EU in Washington bespioneert en diplomaten in EU-vestigingen in Brussel en New York afluistert?1
Wij hebben met zorg kennis genomen van de berichtgeving over de vermeende spionageactiviteiten. Het is belangrijk om nu eerst meer duidelijkheid te krijgen over de feiten.
Bent u bereid dit in EU-verband aan te kaarten en bilateraal de Amerikaanse vertegenwoordiger aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft de Amerikaanse autoriteiten reeds op hoog niveau en via verscheidene kanalen aangesproken. Zo heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken om opheldering gevraagd naar aanleiding van de berichtgeving. Europese en Amerikaanse experts zullen zich gezamenlijk buigen over de problematiek van inlichtingenvergaring en dataprotectie. Nederland steunt deze aanpak. Op basis van de bevindingen zullen wij ons beraden op vervolgstappen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over de «Praktijken, gevolgen en wettelijke kaders bij aftappen van gegevens»?
Ja.
Het bericht ‘Strafhof krijgt eigen cellen’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Strafhof krijgt eigen cellen» en klopt het wat hierin vermeld wordt?1 Zo nee, waarom niet?
Het bericht «Strafhof krijgt eigen cellen» is mij bekend. Het Internationaal Strafhof bouwt thans zijn nieuwe huisvesting. In het nieuwe gebouw worden ook cellen gerealiseerd. Deze cellen zullen worden gebruikt als wachtruimten voor de gedetineerden op zittingsdagen. Deze bewaarcellen zijn niet bedoeld en ook niet geschikt voor nachtverblijf. De gedetineerden blijven gedetineerd in de PI Haaglanden, locatie Scheveningen. Het bouwen van deze bewaarcellen valt buiten het Masterplan DJI en heeft geen enkel effect op de benodigde detentiecapaciteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Als gevolg hiervan hoeven geen Nederlandse gevangenislocaties gesloten te worden. Gelet op het bovenstaande was er geen aanleiding om uw Kamer in het kader van het Masterplan DJI te informeren over deze nieuw door het Internationaal Strafhof te bouwen bewaarcellen. Ik zie om deze reden ook geen aanleiding om de bouw van deze bewaarcellen bij het Internationaal Strafhof te laten heroverwegen.
Klopt het dat u de Kamer niet heeft geïnformeerd over de nieuw te bouwen cellen voor het Internationaal Strafhof bij de Kamerdebatten over het omstreden Masterplan Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) 2013–2018 op 6 juni en 27 juni jl. en bij de brieven die u hieraan voorafgaand naar de Kamer heeft verstuurd?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u deze informatie verzwegen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de kosten zullen zijn voor dit nieuw te bouwen cellencomplex die u niet heeft meegenomen in het omstreden Masterplan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke bestaande inrichtingen moeten sneuvelen om een nieuw cellencomplex voor het Internationaal Strafhof te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de medewerkers binnen DJI dat prima functionerende Nederlandse gevangenislocaties worden gesloten, terwijl geïnvesteerd wordt in nieuwe cellen voor het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het Internationaal Strafhof te adviseren een ander gastland te zoeken, aangezien de regering inmiddels al meer dan tien jaar miljoenen euro’s voor alleen al de huur bij de Nederlandse belastingbetaler wegplukt om het aan een overbodig en verwend instituut te geven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland steunt, in lijn met de door uw Kamer aangenomen motie-Pechtold (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 000 V, nr. 85), het Internationaal Strafhof en zal zich een goed gastheer blijven tonen. De regering is er trots op gastland te zijn van een instituut dat een belangrijke bijdrage levert aan de bevordering van de internationale rechtsorde.
Bent u bereid de plannen voor een nieuw cellencomplex voor het Internationaal Strafhof zo spoedig mogelijk van tafel te vegen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Vilnius municipal authorities ban upcoming Baltic Pride 2013 march for equality” |
|
Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de lokale autoriteiten in Vilnius het zo goed als onmogelijk maken om de geplande Baltic Pride op 27 juli aanstaande doorgang te laten vinden, door zowel de route, het tijdstip als de organisatievorm van de Baltic Pride af te keuren?1
Er is geen sprake van een verbod van de gemeente Vilnius op de geplande Baltic Pride op 27 juli, maar wel van een geschil tussen de gemeente en de organisatoren van de Baltic Pride over de locatie waar de Pride zal plaatsvinden.
Heeft u contact gehad met uw Litouwse collega over deze gebeurtenissen? Zo ja, wat was zijn verklaring voor de moeizame organisatie van de Baltic Pride en heeft hij toegezegd zich er voor in te zetten de Baltic Pride op 27 juli aanstaande in Vilnius te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
In de COHOM (de mensenrechtenwerkgroep van de EU) van 3 juli is het onderwerp ter sprake gebracht. Litouwen legde uit dat het om een logistiek dispuut ging en dat er geen sprake was van een verbod; de Pride zou zeker doorgaan. 5 juli heeft het hoogste administratieve hof een uitspraak gedaan in deze zaak en besloten dat de Pride door moet kunnen gaan op de door de Pride-organisatoren gewenste locatie. De burgemeester heeft aangekondigd beroep aan te tekenen tegen deze beslissing. De uitspraak in het beroep zal rond 20 juli as. gedaan worden.
Deelt u de mening dat juist vanwege het feit dat Litouwen met ingang van 1 juli het Voorzitterschap van de Europese Unie op zich heeft genomen, het land een speciale verantwoordelijkheid heeft om op te komen voor de waarden van de EU, waaronder het eerbiedigen van de mensenrechten en in het bijzonder van de rechten van minderheden? Deelt u de mening dat het besluit om de Baltic Pride in Vilnius zo goed als onmogelijk te maken op gespannen voet staat met deze waarden?
Het is voor alle EU-landen belangrijk dat ze de waarden van de EU zo goed mogelijk verdedigen. De bescherming van minderheden, waaronder LHBT-personen, valt hier ook onder. Daarom zijn in juni door de EU de LHBT-guidelines aangenomen. Dit beleid schrijft alle EU-lidstaten voor om zich overal ter wereld actief in te zetten voor de bescherming van de rechten van LHBT-personen.
Zo ja, bent u voornemens de kwestie rondom de moeizame organisatie van de Baltic Pride in Europees verband te bespreken en zo ja, tijdens welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, is de zaak al besproken in de COHOM in Brussel.
Kunt u, mede gezien het belang dat wordt gehecht aan de waarborging en verbetering van de rechten van LGBT Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender) in de mensenrechtennota van het kabinet, toezeggen dat u zich ook in Europees verband zult blijven inzetten om de rechten van LGBT in Litouwen te verbeteren en bij uw Europese collega’s zult aandringen op het ondersteunen van de regering van Litouwen in dit proces?
Voor het kabinet is het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor LHBT-personen een prioriteit, wereldwijd. Nederland zal zich daarvoor zowel binnen als buiten de EU inzetten. Ook voor de Nederlandse ambassades is hierin een belangrijke rol weggelegd. De Nederlandse ambassade in Vilnius zet zich hiervoor actief in en organiseert o.a. een ontvangst van de organisatoren van de Pride in de residentie van de ambassadeur (in samenwerking met LGL, Lithuanian Gay League), ondersteunt de LHBT-conferentie voorafgaande aan de Pride en voert overleg terzake met andere Westeuropese en Noordamerikaanse ambassades.
Verdere problemen met PUR isolatie |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de gevolgen van PUR vloerisolatie?1
Ja.
Bent u geschrokken van de gezondheidsklachten die de huurders van WoonFriesland ervaren, die zo ernstig zijn dat de GGD heeft besloten tot een onderzoek naar de PUR isolatie?
De woningcorporatie Woonfriesland ontving eind mei 2013 signalen over gezondheidsklachten van bewoners in de Kruidenbuurt te Heerenveen. De bewoners noemen zelf als mogelijke oorzaak daarvan de gespoten PUR voor de isolatie van de beganegrondvloer die eind 2011 en begin 2012 is aangebracht. De corporatie heeft de klachten serieus genomen, direct overleg gezocht met de gemeente en de GGD, en laat de klachten door de GGD onderzoeken. De GGD zal de bewoners die klachten hebben ingediend bezoeken om de klachten te bespreken en te beoordelen. Tevens zal in bouwfysisch perspectief de situatie en de klachten worden beoordeeld. Vanwege het opzetten van een gedegen onderzoeksopzet met gezondheidsgerelateerde vragen kan de GGD halverwege juli 2013 starten met de interviews en kan tegen het einde van augustus 2013 worden gerapporteerd. Pas als die resultaten bekend zijn, kan de aard, herkomst en ernst van de klachten worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat, nu steeds meer problemen met PUR isolatie bekend worden, het zekere voor het onzekere genomen moet worden en een tijdelijk moratorium op PUR vloerisolatie verstandig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik tijdens het algemeen overleg Bouwregelgeving van 23 mei 2013 heb vermeld, wil ik voor het geven van een inhoudelijke reactie de uitkomsten van onderzoek afwachten dat momenteel in opdracht van NUON Isolatie bv. door TNO wordt uitgevoerd. Naar verwachting zijn de onderzoeksresultaten in juli 2013 beschikbaar,. Gelet op het feit dat de resultaten in augustus worden verwacht, zie het antwoord op vraag 1, kan ik de resultaten van de onderzoeken in Heerenveen in die reactie nog niet meenemen. Ik zal uw kamer over beiden rapporten en mijn reactie op de rapporten in augustus – bij het beschikbaar komen van de rapporten – nader informeren.
Wanneer informeert u de Kamer over de bevindingen uit het nader onderzoek dat door TNO wordt uitgevoerd?
Zie antwoord op vraag 3
Kunt u aangeven welke andere mogelijkheden voor vloerisolatie mogelijk zijn, behalve PUR? Kunt u aangeven hoe de milieuprestatie van deze alternatieve mogelijkheden zich verhoudt tot de milieuprestatie van PUR-isolatie?
Er zijn naast de ter plekke gevormde thermische isolatie als gespoten PUR ook diverse soorten fabrieksmatig vervaardigde isolatiematerialen in de handel. De mogelijkheden zijn veelal projectafhankelijk.Een antwoord op de vraag over de milieuprestatie is nog niet direct te geven.
Momenteel wordt in met de diverse lidstaten van de Europese Unie de discussie gevoerd hoe de milieuverklaringen van (bouw)producten moeten worden opgesteld, b Eensluidendheid is er vooralsnog niet. Een milieuverklaring van bouwproducten die in de handel worden gebracht, hebben naar verwachting op termijn in dit verband twee elementen in zich: a) een levenscyclusanalyse die de milieueffecten op de aantasting van de atmosfeer en de uitputting van grondstoffen berekenen en b) een declaratie van gevaarlijke stoffen die uit het product kunnen emitteren. Daarnaast gelden er verplichtingen in het kader van de REACH2-verordening ten aanzien van de stoffen waarmee PUR-schuim wordt gemaakt. Zo moeten er veiligheidsinformatiebladen worden meegeleverd met deze stoffen om een veilig gebruik te garanderen. Net als voor andere voorwerpen geldt binnen REACH ook voor bouwproducten de verplichting om afnemers van deze producten te informeren als er zogeheten stoffen van zeer ernstige zorg in zitten (meer dan 0,1 gewichtsprocent).
Bent u bereid deze vragen voor de procedurevergadering van de algemene commissie Wonen en Rijksdienst op 4 juli a.s. te beantwoorden?
Ja.
Het PvdA-cliëntalisme inzake Rotterdamse moskee-internaten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Politiek de fout in bij moskee-internaten in Rotterdam»?1
Ja
In hoeverre deelt u de visie dat het PvdA-cliëntalisme schadelijk is (geweest) voor het openbaar bestuur? Zo neen, hoe duidt u deze wantoestanden dan?
Schendingen van de integriteit zijn schadelijk voor het aanzien van en het vertrouwen in het openbaar bestuur. Door het Bureau Integriteit (BING) is onderzoek gedaan naar mogelijke misstanden in de deelgemeente Feijenoord. Het rapport en de bevindingen zijn in de deelgemeente besproken en het heeft geleid tot het aftreden van betrokken bestuurders. In het rapport wordt aangegeven dat voor zover het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, negatief is, dat met name wordt bepaald door het handelen van individuele bestuurders en partijpolitieke aangelegenheden. Een aantal van de integriteitschendingen kunnen worden beschouwd als vormen van cliëntalisme en machtsbederf. Door het gemeentebestuur van Rotterdam wordt de situatie zoals deze naar voren komt in het BING-rapport als ernstig beoordeeld. Daar sluit ik mij bij aan.
Bent u bereid het Rotterdamse stadsbestuur te veroordelen en maatregelen te treffen om deze puinhoop in de toekomst te voorkomen?
Naar aanleiding van het rapport van BING zijn door het gemeentebestuur van Rotterdam ingrijpende maatregelen getroffen. Deze maatregelen hebben tot doel het bestuur in Feijenoord de resterende periode tot de overgang naar het nieuwe bestuurlijke model van de gebiedscommissies zorgvuldig te laten verlopen. Daartoe heeft het gemeentebestuur een zakelijk bestuur voorgesteld bestaande uit twee personen. Hierbij worden voorwaarden gesteld die ertoe leiden dat het deelgemeentebestuur van Feijenoord (dagelijks bestuur en deelraad) onder verscherpt toezicht worden gesteld. De noodzaak van deze maatregelen wordt door mij onderschreven.
Kunt u aangeven of u het Rotterdamse stadsbestuur onder curatele laat stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u relatie tussen Turkse PvdA-politici in Rotterdam en de (politieke) misstanden bij de moskee-internaten?
Uit de rapportage van BING blijkt dat er bij het onderzochte dossier inzake het moskee-internaat, sprake is geweest van een niet-ordentelijk verloop van de besluitvorming. Door de deelgemeente is gehandeld in strijd met de beginselplicht tot handhaving. Van een overheid mag worden verwacht dat deze zorgvuldig optreedt en een keuze maakt tussen legaliseren of handhaven. In het rapport worden daarbij verbanden gelegd tussen de rol van de bestuurders en de Turkse achterban. Waar het moskee-internaten in algemene zin betreft, heeft het verblijf van kinderen in dergelijke internaten de aandacht van de regering. Het is zorgelijk als er kinderen in religieuze internaten verblijven die hun integratie in de Nederlandse samenleving niet bevorderen, zeker niet als die kinderen tot een achterstandsgroep horen en een zekere afstand tot de samenleving ervaren. Voor dit vraagstuk wil ik verwijzen naar de brief2 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 februari 2013 alsmede naar de beantwoording van over dit onderwerp gestelde schriftelijke vragen.3 Daarbij is ook gewezen op de afspraak dat Rijk en gemeenten in afstemming met de betrokken internaten en eventuele andere partijen zullen komen tot een kwaliteitskader met aandacht voor onder andere het pedagogisch beleid, de veiligheid en het welzijn van kinderen op deze internaten. Mochten er in dit verband of anderszins zich signalen van cliëntalisme of andere misstanden voordoen, dan wordt dit uiteraard nader onderzocht.
Ziet u de noodzaak een landelijk onderzoek te starten naar het (Turks-)etnisch-cliëntalisme inzake moskee-internaten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bent u bereid de ambtenaar die deze ellende naar buiten heeft gebracht – en nu op het punt staat ontslagen te worden – te helpen zijn baan te behouden en te bedanken voor zijn dappere daad?
Hiervoor wil ik u verwijzen naar de eerdere beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Bisschop en Van Klaveren.4 Over de rechtspositionele situatie van individuele ambtenaren en de afwegingen daarbij kan ik geen mededelingen doen. De uiteindelijke beoordeling van eventuele genomen rechtspositionele besluiten is aan de rechter.
De verkoop van vakantiedagen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overheid moet verkoop vakantiedagen pushen»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse ondernemingen in totaal ongeveer 16 miljard euro aan niet opgenomen vakantieverlof op hun balans hebben staan?
Het totaal van 16 miljard euro als waarde van de niet opgenomen vakantiedagen is berekend op basis van de uitkomsten van een ledenenquête van de AWVN. De resultaten zijn doorgerekend naar het totaal aantal arbeidsjaren zoals het CBS dat heeft berekend en vermenigvuldigd met het gemiddelde loon per uur, eveneens afkomstig van het CBS. Hieruit blijkt dat werknemers aan het einde van 2012 gemiddeld over 16 niet opgenomen vakantiedagen beschikten.
De enquête is door 103 werkgevers ingevuld. Het onderzoek is derhalve gebaseerd op een smalle basis. Onzeker is voorts in welke mate deze 103 werkgevers die lid zijn van de AWVN en de werknemers die zij in dienst hebben een juiste afspiegeling zijn van de werkgevers en werknemers in ons land. In het verlengde daarvan is de waarde van 16 miljard euro onzeker.
Wat is uw reactie op het voorstel om voor de verkoop van verlofdagen tijdelijk een lager belastingtarief te hanteren?
Allereerst is de notie van belang dat het afkopen van vakantiedagen alleen mogelijk is voor zover het om de bovenwettelijke vakantiedagen gaat. De wettelijke vakantiedagen, bij een voltijds werkweek zijn dat er 20 per jaar, mogen niet worden afgekocht, tenzij sprake is van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit is vastgelegd in artikel 7:640 van het BW. Om deze reden is het aannemelijk dat een aanzienlijk deel van de openstaande vakantiedagen niet kan worden afgekocht. Het verbod tot afkoop van wettelijke vakantiedagen heeft tot doel dat werknemers daadwerkelijk verlof nemen om rust te genieten als doeltreffende bescherming van hun veiligheid en gezondheid. Het staat werkgevers en werknemers wel vrij om afspraken te maken over het afkopen van bovenwettelijke vakantiedagen. Dat is nu al mogelijk.
Fiscaal wordt de afkoop van vakantiedagen beschouwd als loon dat belast wordt naar het tarief zoals dat geldt voor de werknemer die afkoopt. Afkoop tegen een tijdelijk lager tarief zou in de eerste plaats leiden tot een ongelijke behandeling tussen werknemers die wèl de beschikking hebben over een aantal af te kopen dagen en werknemers die dat niet hebben. Voorts leidt een dergelijke maatregel tot budgettaire derving voor de Staat, omdat de dagen die een werknemer ook zonder fiscale stimulans zou hebben afgekocht tegen een lager tarief worden belast. Daar tegenover staat dat afkoop leidt tot verhoogde inkomsten voor de Staat ten opzichte van dagen die zonder fiscale stimulans niet worden afgekocht. Onduidelijk is hoe deze effecten zich tot elkaar verhouden.
Echter, een fiscale constructie zoals nu wordt voorgesteld zet de deur open naar tariefsarbitrage. Een werknemer kan immers afstand doen van een deel van het salaris inruil voor een hoger aantal vakantiedagen om vervolgens deze vakantiedagen tegen een veel lager belastingtarief af te kopen.
Gezien het voorgaande acht het kabinet het fiscaal stimuleren van afkoop van bovenwettelijke vakantiedagen onwenselijk.
Wat voor boost zou dit plan kunnen geven aan de economie wanneer een derde van het niet opgenomen vakantieverlof zou worden verzilverd tegen een lager belastingtarief?
Het fiscaal aantrekkelijk maken van het afkopen van vakantiedagen zou kunnen leiden tot extra financiële middelen voor de werknemer. Afhankelijk van de mate waarin financiële middelden worden ingezet voor (extra) bestedingen kan dit leiden tot een stimulering van de economie. Financiële middelen kunnen namelijk in plaats van extra bestedingen ook worden ingezet om extra te sparen of om schulden af te lossen.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven kunnen alleen de bovenwettelijke dagen worden afgekocht. Het aantal bovenwettelijke vakantiedagen is in verhouding tot de 20 wettelijke vakantievakantiedagen die men in een jaar tijd opbouwt zeer beperkt. Op grond van dit gegeven is allereerst de notie van belang dat vermoedelijk slechts een minderheid van de niet-opgenomen vakantiedagen daadwerkelijk in aanmerking komt voor verzilvering. Daarnaast is het onzeker of de werkgevers in de huidige omstandigheden middelen beschikbaar willen of kunnen stellen om vakantiedagen in geld uit te keren. De vele onzekerheden rond het inschatten van de effecten van het fiscaal aantrekkelijk maken van het afkopen van vrije dagen maakt een indicatie over een eventuele economische stimulans eveneens heel onzeker.