Plattelandsbewoners die onevenredig hard worden geraakt door rekeningrijden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat plattelandsbewoners onevenredig hard worden geraakt door rekeningrijden1?
Ja.
Hoe kunt u rekeningrijden willen invoeren als het openbaar vervoer (OV) in de meeste P10-gemeenten (netwerk van grote plattelandsgemeenten) op het platteland erbarmelijk slecht geregeld is, waardoor er geen alternatief voor de auto is? Graag een gedetailleerd antwoord.
De Staatssecretaris van IenW heeft uw Kamer op 13 juni jl. per brief geïnformeerd over het voornemen om maatregelen te onderzoeken die het regionaal OV kunnen versterken,2 conform de motie Slootweg/Kuiken3. Daarbij benadruk ik nogmaals het belang dat het kabinet hecht aan voldoende bereikbaarheid voor alle mensen in heel het land, ook in dunner bevolkte gebieden. Vanwege snel stijgende kosten en langzamer terugkerende inkomsten maken de voor het regionaal OV verantwoordelijke decentrale overheden keuzes ten aanzien van het OV-aanbod. Bij de invulling van de motie is het van belang uit te gaan van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de decentrale overheden en het Rijk én ook om de effectiviteit van maatregelen en het financiële kader zorgvuldig mee te wegen. Het is het streven van de Staatssecretaris om de Kamer nog voor de begrotingsbehandelingen van de Ontwerpbegroting 2024 per brief te informeren over de eventuele mogelijkheden.
Over het bieden van voldoende regionaal OV-aanbod is de Staatssecretaris van IenW daarnaast doorlopend in gesprek met de verantwoordelijke decentrale overheden. Het is aan decentrale overheden met hun vervoerders om de lokale reisvraag te bedienen en maatwerk te bieden. De provinciale staten en regionale consumentenvertegenwoordigingen zien toe op de besluiten die regionaal genomen worden. Bij de invulling van de motie Slootweg/Kuiken worden mogelijkheden verkend die het kabinet heeft bij het versterken van het regionaal OV.
Deelt u de mening dat de overheid niet aan de basis mag staan om ongelijkheid tussen burgers te creëren, te weten wel en geen (voldoende) aanbod van openbaar vervoer? Zo ja, hoe kan het dat bewoners op het platteland onevenredig hard op kosten worden gejaagd als rekeningrijden wordt ingevoerd door gebrek aan goed OV? Graag een gedetailleerd antwoord.
P10 neemt aan dat bewoners van plattelandsgemeenten vanwege de grotere afhankelijkheid van de auto bij invoering van BnG ook duurder uit zullen zijn dan onder de huidige motorrijtuigenbelasting. Dit blijkt niet uit onderzoeken die Staatssecretaris Van Rij en ik naar de Tweede Kamer hebben gestuurd.
De gevolgen van het invoeren van Betalen naar Gebruik zijn namelijk voor een aantal varianten voor de tariefstructuur voor landelijk en stedelijk gebied in beeld gebracht. Uit onderzoek dat Staatssecretaris Van Rij en ik op 17 november 2022 naar de Tweede Kamer hebben gestuurd blijkt dat het gemiddelde jaarkilometrage van een auto in landelijk gebied met 12.400 km per jaar iets lager is dan in sterk of zeer sterk stedelijk gebied (13.000 km per jaar).4 In de vervolgonderzoeken die op 26 juni 2023 zijn gedeeld met de Tweede Kamer wordt deze uitkomst bevestigd.5 Door het hogere autobezit betalen mensen in landelijk gebied per huishouden nu gemiddeld meer motorrijtuigenbelasting (mrb) dan in stedelijk gebied. Gegeven de bovengenoemde jaarkilometrages is het niet te verwachten dat bij invoering van Betalen naar Gebruik een lastenverschuiving optreedt van automobilisten in stedelijk gebied naar automobilisten in landelijk gebied.
Hoe de invoering van Betalen naar Gebruik precies uitpakt voor mensen in stedelijk en landelijk gebied hangt af van de precieze tariefstructuur die gekozen wordt, en de tarieven daarbinnen. Het kabinet heeft daarover nog geen besluit genomen.
Zie met betrekking tot het openbaar vervoer het antwoord op vraag 2.
Waarom is uw beleid erop gericht om automobilisten, die al zwaar belast worden, met kilometerheffing nog meer te belasten? Graag een gedetailleerd antwoord.
De Tweede Kamer is op 1 juli 2022 geïnformeerd over de hoofdlijnen van Betalen naar Gebruik.6 In deze brief is toegelicht dat door het huidige systeem om te vormen van een belasting op bezit naar een belasting op gebruik, de lasten van automobiliteit rechtvaardiger worden verdeeld. Automobilisten die weinig rijden, gaan dan minder betalen. Zij belasten het wegennet en de omgeving immers minder dan automobilisten die meer kilometers maken. Daarbij is aangegeven dat het uitgangspunt is dat de opbrengsten van de autobelastingen in het voorziene jaar van invoering, 2030, op het niveau van 2025 blijven.
Wilt u, nu het kabinet gevallen is, alle voorbereidingen en/of besluiten rondom het rekeningrijden per direct stopzetten? Graag een gedetailleerd antwoord.
De Tweede Kamer bepaalt welke onderwerpen controversieel verklaard worden.
Het bericht 'Abortusklinieken zien vaker jonge vrouwen die anticonceptie wantrouwen' |
|
Harry Bevers (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Abortusklinieken zien vaker jonge vrouwen die anticonceptie wantrouwen»?1
Ja.
Bent u bekend met de trend van «hormonenfobie» onder vrouwen en hoe beïnvloedt deze trend de keuze voor anticonceptiemethoden?
Het is mij niet ontgaan dat er veel gesproken en geschreven wordt over de (vermeende) bijwerkingen van hormonale anticonceptie2. In hoeverre hier sprake is van een nieuwe trend is onderwerp voor discussie: al vanaf de opmars van de anticonceptiepil in de jaren zestig en zeventig klonken geluiden over «pilmoeheid» onder vrouwen.
Uit navraag onder abortusartsen en huisartsen blijkt dat zij in toenemende mate vrouwen in de spreekkamer zien, die (kritische) vragen stellen over hormonale anticonceptie. Of en in hoeverre de trend van «hormonenfobie» de keuze voor een anticonceptiemethode beïnvloedt, is niet bekend.
Ervaren huisartsen ook een toename van het aantal vragen over natuurlijke anticonceptiemethoden? Hebben zij via bijvoorbeeld richtlijnen voldoende handvatten om goede voorlichting te geven en te wijzen op risico’s die bij natuurlijke anticonceptie spelen?
Er lijkt al geruime tijd een trend gaande dat er meer aandacht is voor «natuurlijke methoden» en dat vrouwen liever geen hormonen gebruiken. Maar hoe groot de vraag is en of er een toename is houdt het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) niet bij. Er is geen onderzoek bekend waarmee deze signalen gekwantificeerd kunnen worden.
Ik kies liever niet voor de terminologie «natuurlijke anticonceptie», omdat onduidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. De berichtgeving gaat veelal over de kalendermethode, waarbij met behulp van onder andere temperatuurmeting de vruchtbare dagen worden berekend. De kalendermethode wordt door artsen gezien als een minder geschikte methode als je echt niet zwanger wilt worden, omdat niet alle vrouwen een regelmatige cyclus hebben en omdat het risico op fouten in de toepassing hoger is dan bij andere methoden. Uiteraard geldt in de spreekkamer wel dat vrouwen vragen kunnen stellen over alle methoden; artsen zullen uitleg geven over verschillende methoden, ook als dat minder betrouwbare methoden zijn. Huisartsen geven altijd uitleg over goed gebruik van een anticonceptiemiddel. Voor een deel van de vrouwen vormt de betrouwbaarheid (tegen zwanger worden) van een anticonceptiemethode niet het enige criterium bij de keuze voor een middel.
Huisartsen beschikken over een goede richtlijn om hun voorlichting over anticonceptie op te baseren. In de NHG-Standaard Anticonceptie wordt aandacht besteedt aan overige methodes van anticonceptie, zoals barrière methodes, lactatie amenorroe methode (LAM) en methodes, die rekening houden met vruchtbare dagen. In de standaard worden de kenmerken en de betrouwbaarheid van deze methodes besproken, ook in vergelijking met hormonale methodes, koperspiraal of sterilisatie. Ook is er informatie op www.thuisarts.nl over dit onderwerp3.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat er een toename wordt gezien van jonge vrouwen die ongewenst zwanger worden door het gebruik van natuurlijke anticonceptiemethoden zonder aanvullende vormen van anticonceptie? Zo nee, waarom niet?
Als er daadwerkelijk meer (jonge) vrouwen ongewenst zwanger worden, doordat zij ten onrechte hebben vertrouwd op een minder of weinig betrouwbaar middel (zoals de kalendermethode), dan vind ik dat verontrustend. Echter, het is lastig om het aantal ongewenste zwangerschappen te onderzoeken en er zijn geen betrouwbare gegevens over trends in het aantal ongewenste zwangerschappen onder jonge vrouwen. Uit de IGJ Jaarrapportage 2021 blijkt niet dat er een toename is van het aantal zwangerschapsafbrekingen onder jonge vrouwen.4 Op basis van deze cijfers kan niet worden vastgesteld waardoor een eventuele toename (of afname) van het aantal zwangerschapsafbrekingen wordt veroorzaakt.
Bent u bereid de rol van natuurlijke anticonceptie mee te nemen bij het verbeteren van het inzicht in de reden voor abortussen, waar momenteel aan gewerkt wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan dergelijk onderzoek beschikbaar zijn?
Ja, dit onderwerp is onderdeel van het onderzoek waaraan u refereert.
Amsterdam UMC, UMCG Groningen, Rutgers en Fiom doen in het kader van het onderzoeksprogramma «onbedoelde zwangerschap en (jong) kwetsbaar ouderschap» van ZonMw onderzoek naar de factoren die leiden tot de keuze van de vrouw om een onbedoelde zwangerschap al dan niet af te breken. In dit onderzoek is aandacht voor anticonceptiegebruik van de onbedoeld zwangere vrouw. Er wordt uitgebreid navraag gedaan bij respondenten naar het type anticonceptie dat men al dan niet gebruikt(e) en de motieven (of juist het gebrek aan motieven) hierbij. De eerste resultaten van dit onderzoek worden in 2024 verwacht.
Op welke manier wordt er bij het promoten van natuurlijke anticonceptiemethoden via sociale media ook gecommuniceerd over risico’s die hierbij spelen? Voorziet de Digital Services Act ook in een plicht om dit te vermelden bij content over (seksuele) gezondheid?
Deze vraag is niet in het algemeen te beantwoorden. Voor de overheid geldt dat zij niet direct met de burger over anticonceptiemethoden communiceert, ook niet via sociale media. Het Ministerie van VWS zorgt voor algemene informatie over het beleid rond seksuele gezondheid, het tegengaan van soa’s en de aanpak ten aanzien van onbedoelde zwangerschappen. Organisaties zoals Soa Aids Nederland en Rutgers geven daarnaast in opdracht van de overheid algemene informatie over anticonceptie, bijvoorbeeld op www.sense.info, waar ook een chatlijn beschikbaar is voor gerichtere vragen. Deze organisaties besteden in hun informatievoorziening aandacht aan de mate van betrouwbaarheid van alle methoden, ook wat betreft natuurlijke methoden5.
De Digital Services Act (DSA) stelt regels voor de wijze, waarop online platformen moeten omgaan met illegale en schadelijke content. Informatie over hormoonvrije anticonceptiemethodes, zoals de kalendermethode, is in principe niet illegaal en dus beschermd onder de vrijheid van meningsuiting. Er geldt onder de DSA daarom geen verplichting voor online platformen (zoals TikTok en Instagram) om waarschuwingen bij dit soort posts te plaatsen. Als de informatie echter afkomstig is van adverteerders, dan stelt de DSA enkele regels, die mogelijk relevant zijn. Zoals dat het duidelijk moet zijn, dat het reclame is en wie voor de reclame heeft betaald. Als de informatie eigenlijk reclame is, dan is de Nederlandse Reclame Code mogelijk ook relevant. Zo zijn er in de Nederlandse Reclame Code regels vastgesteld, waaraan reclame zou moeten voldoen. Hierin wordt onder meer bepaald dat reclame niet misleidend en niet in strijd met de waarheid mag zijn. Iedereen kan een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code, waar de onafhankelijke Reclame Code Commissie dan een uitspraak over zal doen.
Op welke manier wordt er gewerkt aan het vergroten van het bewustzijn onder jongeren over het belang van het kiezen van een passende en bewezen veilige anticonceptiemethode die past bij hun persoonlijke situatie en wensen? Welke beroepsgroepen worden daarbij betrokken en wat hebben zij nodig om dit effectief en doeltreffend te doen?
Ik zet op diverse manieren in op het bereiken van jongeren over dit belangrijke onderwerp.
In de aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap6 heeft preventie een prominente rol. Binnen deze aanpak zet ik samen met de Staatssecretaris van VWS gericht in op het voorkomen van onbedoelde zwangerschap onder jongeren. Relationele en seksuele vorming is een krachtig middel om dit doel te bereiken en de school is hiervoor een heel goede leer- en oefenplek. Het stimuleringsprogramma Gezonde Relaties en Seksualiteit is erop gericht om scholen die aandacht willen besteden aan het thema relaties en seksualiteit hierbij te ondersteunen.
Verschillende GGD’en geven bovendien, soms los van de Stimuleringsprogramma, voorlichting op scholen over seksuele gezondheid, waaronder anticonceptie.
Online kunnen jongeren betrouwbare informatie vinden op websites als www.sense.info (speciaal voor jongeren), www.seksualiteit.nl (voor volwassenen) en www.zanzu.nl (voor mensen die beperkt of slecht Nederlands spreken). Op www.sense.info is ook een anonieme chatlijn en bellijn te vinden. Tevens zijn er online anticonceptie keuzetools ontwikkeld (www.anticonceptievoorjou.nl) waarbij bezoekers zelf aan de hand van vragen kunnen ontdekken welke middelen het beste aansluiten bij hun persoonlijke situatie en voorkeuren.
Ook kunnen jongeren ook met vragen en voorlichting over bij hen passende anticonceptie bij de huisarts terecht. De huisarts maakt hierbij gebruik van de anticonceptieleidraad. Voor jongeren onder de 21 jaar worden de kosten van anticonceptie volledig vanuit het basispakket van de zorgverzekering vergoed. Na de zomer komt ook een e-learning voor huisartsen over het onderwerp onbedoelde zwangerschap beschikbaar. In deze e-learning wordt expliciet aandacht besteed aan de kalender- en temperatuurmethode en de mate van betrouwbaarheid daarvan.
Als er, naast deze algemene voorlichting op school of online, vragen zijn waarvoor jongeren liever één op één met een zorgverlener in contact komen – maar voor wie de huisarts als een te grote drempel wordt ervaren – kunnen jongeren tot en met 24 jaar terecht bij de centra seksuele gezondheid van de GGD, voor een seksualiteitshulpverleningsconsult. Hier kunnen jongeren gratis en anoniem hun vragen rondom seksualiteit en seksuele gezondheid stellen.
Ook door de inzet van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt de bewustwording over veilige en passende anticonceptie vergroot. De JGZ-professional vraagt en informeert jongeren en ouders/scholen proactief over gezonde seksuele ontwikkeling en adviseert over vormen van anticonceptie. Dit doen zij zowel rond de leeftijd dat de meeste jongeren seksueel actief worden, als in de gesprekken die daarvoor plaatsvinden7.
Uiteraard zullen veel jongeren het gesprek over anticonceptie met hun ouders aangaan. De Staatssecretaris werkt momenteel aan het beter bereiken van ouders over hun cruciale rol in de seksuele opvoeding en hen hiertoe tools te geven.
Volgend jaar start er tot slot in opdracht van het Ministerie van VWS een online campagne, speciaal voor jongeren, over anticonceptie en het belang om een middel te kiezen dat bij je past.
De beroepsgroepen, die bij de preventie en zorg voor jongeren worden betrokken, zijn: huisartsen, JGZ medewerkers zoals jeugdartsen, GGD’en, onderwijsprofessionals en kennisinstituten (Rutgers, Fiom, SOA AIDS NL, Stichting School en Veiligheid). Voor huisartsen zijn er ter raadpleging NHG-standaarden beschikbaar over Anticonceptie en het Soa-consult.
Het Ministerie van VWS zet zich via de beleidsvisie Seksuele gezondheid8 op verschillende manieren in voor het beschermen en bevorderen van de seksuele gezondheid. Inzet uit deze beleidsvisie behelst naast bovenstaande activiteiten het enthousiasmeren van gemeenten om hun collectieve preventietaak op het gebied van seksuele gezondheid (meer) op te pakken en het bereiken van mensen met een seksuele gezondheidsachterstand.
In hoeverre zijn natuurlijke anticonceptie en de (mogelijke) gevolgen hiervan onderdeel van het stimuleringsprogramma «Gezonde relaties en seksualiteit in het onderwijs» en intensivering van de anticonceptiecounseling in de abortusklinieken?
Via het Stimuleringsprogramma Relaties en Seksualiteit wordt ingezet op collectieve preventie van onbedoelde zwangerschappen middels brede relationele en seksuele vorming op school. Hierbij komen alle thema’s op het gebied van relaties en seksualiteit aan bod. Anticonceptie is hier vanzelfsprekend onderdeel van. Er is een scala aan lespakketten beschikbaar waar scholen uit kunnen kiezen. De lespakketten zijn ontwikkeld voor verschillende leeftijden en schoolniveaus door diverse kennisorganisaties en worden als dit nodig blijkt herzien.
Tijdens de anticonceptiecounseling in klinieken wordt door de abortusarts en/of verpleegkundige samen met de vrouw bekeken welke anticonceptiemethode het beste past bij de situatie en wensen van de vrouw of het stel. Hierbij wordt de tijd genomen om de werking van de verschillende methodes te bespreken, evenals de voor- en nadelen. Ook bij de betrouwbaarheid en risico’s wordt stilgestaan. Er zal dus ook worden uitgelegd dat sommige methoden minder geschikt zijn om SOA’s en zwangerschap te voorkomen dan andere. Sommige hormoonvrije anticonceptiemethoden, zoals de kalendermethode, zijn voor veel vrouwen niet de meest betrouwbare optie. Hierover wordt dan ook voorlichting gegeven. Uiteindelijk blijft de keuze om al dan geen anticonceptie te gebruiken, en ook de keuze voor een methode, die van de vrouw.
Het stroomnet |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van het Financieel Dagblad «Nederweert wil vol stroomnet omzeilen maar loopt vast in bureaucratie» en het bericht van de NOS «Ook Zeeuwse stroomnetwerk zit vol, grootverbruikers komen op wachtlijst»?1 2
Ja, dat ben ik.
Bent u van mening dat groepscapaciteitsbeperkingscontracten standaard aangeboden moeten worden in regio’s met netcongestie? Hoe gaat u dit afdwingen?
Gezien de sterk toegenomen vraag naar transportcapaciteit is het van belang dat het net wordt uitgebreid. Dit is echter niet van vandaag op morgen gerealiseerd en dat vraagt om een meer flexibel gebruik van het net met bijbehorende flexibele contractvormen.
Vanuit het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) worden vier flexibele contractvormen uitgewerkt of al toegepast in de praktijk. Voor alle vormen geldt dat het gaat om een contract tussen de gebruikers van het net (formeel: aangeslotenen) en de netbeheerder, waarbij de gebruikers minder transportcapaciteit gebruiken. Het kan dan gaan om minder elektriciteit afnemen (bijvoorbeeld een fabriek), minder elektriciteit toeleveren (bijvoorbeeld een zonnepark) of allebei (bijvoorbeeld een batterij).
Deze contractvorm is naar verwachting juridisch gereed begin 2024, waarna deze kan worden geïmplementeerd door de netbeheerder en vervolgens in de praktijk kan worden gesloten.
De verschillende vormen hebben elk voordelen en nadelen voor zowel netgebruikers als netbeheerders. Het is van belang dat zo snel mogelijk geschikte contractvormen worden ontwikkeld en geïmplementeerd die bijdragen aan verlichting van netcongestie. Welk contracttype het meest effectief is, is afhankelijk van het probleem op het net. Is het probleem bijvoorbeeld sterke pieken op bepaalde momenten, dan biedt een (Groeps-)CBC een oplossing. Is het probleem bijvoorbeeld onvoldoende capaciteit voor een «volledige» transportaanvraag van een nog niet aangesloten netgebruiker, dan biedt de NFA uitkomst. Ik zie daarom geen reden om het aanbieden van één specifieke contractvorm te verplichten. Overigens is het zo dat de ACM (en dus nadrukkelijk niet EZK) op grond van de Europese taakverdeling, bevoegd is om verplichtingen op te leggen.
Ik zal de Kamer eind dit jaar informeren over de voortgang van deze ontwikkelingen.
Wanneer gaat u een «right to challenge» mogelijk maken aangezien de netbeheerders steeds meer moeite hebben het tempo bij te benen?
De regionale netbeheerders werken er aan dat de klant zelf een (door de netbeheerder) erkende installateur of aannemer kiest om de aansluiting in één arbeidsgang (zonder tussenkomst van de netbeheerder) te realiseren en/of te verzwaren volgens het principe «Klant sluit zichzelf aan». Het is noodzakelijk dat veiligheidseisen en nettechnische vereisten hetzelfde zijn als de eisen voor het huidige elektriciteitsnet, omdat anders de leveringszekerheid in het gedrang komt met hogere kans op storingen en uitval van het net.
Op dit moment wordt gewerkt aan een uitwerking van o.a. juridische reguleringsaspecten, het stroomlijnen van (administratieve) werkprocessen, de uitwisseling van digitale informatie en data, het opleiden en certificeren van de installateurs en aannemers, communicatie met de klant en de aanbestedingsstrategie ten aan zien van de installateurs en aannemers. Deze uitwerking gebeurt in nauwe samenwerking met klanten en marktpartijen. Begin volgend jaar zullen de eerste middelgrote klanten op het middenspanningsnet in staat zijn zelf hun aansluiting op het net te realiseren. Voor de andere aansluittypes en verdere opschaling is nadere uitwerking nodig.
Kortom, dit is begin volgend jaar mogelijk voor de eerste klanten en wordt daarna uitgebreid naar andere klanten. Dit principe geldt overigens ook voor flexibele contracten, omdat ook voor een flexibel contract een aansluiting op het elektriciteitsnet nodig is. Gezien de grote problematiek van netcongestie zijn alle oplossingen nodig, waaronder het versneld versterken van het net, het gebruik van flexibele contracten en het toepassen van «right to challenge».
Ik zal de Kamer eind dit jaar informeren over de voortgang, conform de motie van het lid Erkens, ingediend op 20 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1254).
Hoe staat het met de uitvoering van motie Erkens c.s. over bedrijven zo snel mogelijk in staat stellen het «right to challenge»-principe te hanteren wanneer flexibele contracten geen uitweg bieden?3 Kunt u de uitvoering hiervan versnellen gezien de grote problematiek op het stroomnet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het stroomnet in Zeeland plots volgelopen en ook voor zo’n lange tijdsperiode? Bent u zich bewust van de schade hiervan voor de Zeeuwse economie en verduurzaming?
TenneT doet grote investeringen om te anticiperen op de voorziene groeiende vraag naar transportcapaciteit als gevolg van o.a. verduurzaming door bedrijven. De afgelopen twaalf maanden was het aantal aanvragen in Zeeland echter gelijk aan achtmaal het huidige vermogen in de hele provincie. Dit is een plotselinge en zeer sterke stijging; een ontwikkeling die sneller gaat dan het tempo waarop de uitbreiding en verzwaring van het net kan worden uitgevoerd. Hierdoor is congestie ontstaan. Gezien de omvang van deze groei zijn grote investeringen noodzakelijk die niet op korte termijn kunnen worden gerealiseerd. Een extra complicatie in het geval van Zeeland is dat het huidige hoogspanningsinfrastructuur slechts een gedeelte van Zeeland beslaat.
De structurele oplossing voor netcongestie op afname in deze provincie zijn;
Deze projecten worden vanuit het Meerjarenprogramma Infrastructuur & Klimaat (MIEK) en via de Rijkscoördinatieregeling (RCR) gecoördineerd. De voorbereiding en eerste werkzaamheden zijn reeds gestart. Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 22 juni jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 443) zal ik de Kamer eind dit jaar najaar informeren over de voortgang.
Graag merk ik daarnaast ook op dat ik afgelopen zomer, nadat de situatie op het Zeeuwse stroomnet bekend werd gemaakt, direct in gesprek ben gegaan met de regio. Samen met de netbeheerder, overheden en lokale ondernemers zijn we op zoek naar creatieve oplossingen om de druk op de wachtrij te verminderen.
Ik realiseer mij dat de ontstane netcongestie gevolgen heeft voor groei van bedrijven en voor verduurzaming van bedrijven, wanneer zij hiertoe een zwaardere aansluiting nodig hebben. Dit onderstreept het belang van de aanpak van netcongestie in het LAN en de inzet op het beschikbaar stellen van voldoende flexibiliteit om de ruimte op het elektriciteitsnet zo goed mogelijk te handhaven, verdelen en waar mogelijk uit te breiden.
Wat betekent dit voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales? Hoe zorgt u ervoor dat daar voldoende ruimte op het net voor beschikbaar is?
Netcongestie kan gevolg zijn van zowel te veel invoeden (productie) van stroom, als van te veel afname (gebruik) van stroom en het feit dat het «teveel» afname of invoeden vanuit of naar een andere regio getransporteerd moet worden. Wanneer lokale productie en afname van elektriciteit meer op elkaar wordt afgestemd, dan kan congestie worden voorkomen en kan het hoogspanningsnet worden ontlast.
De huidige netcongestie in Zeeland wordt veroorzaakt door een sterke groei in de afname van elektriciteit vanwege de verduurzaming van de industrie; er is te veel vraag gegeven de hoeveelheid elektriciteit die op dit deel van het net wordt ingevoed. Een oplossing is door middel van flexibele vraag van netgebruikers de afname te verlagen. Een oplossing kan echter ook zijn om meer lokale productie in het net in te voeden, zodat deze toegenomen vraag lokaal opgevangen kan worden en niet vanuit andere regio’s hoeft te worden getransporteerd. Nieuwe kerncentrales kunnen in de toekomst een bijdrage leveren aan het invoeden van elektriciteit op het stroomnet en kunnen daarmee voorkomen dat deze problemen zich opnieuw voordoen.
In het Nationaal Plan Energiesysteem wordt de voorgenomen rol van kernenergie in het toekomstige energiesysteem beschreven. Dit plan biedt een kader voor alle uitvoeringsplannen, waaronder de bouw van twee nieuwe centrales. De visie van het huidige kabinet daarbij is dat we in moeten zetten op alle mogelijke CO2 neutrale bronnen. De huidige congestie zal vóór die tijd met andere middelen moeten worden verholpen. Daarvoor verwijs ik graag naar de acties in het LAN.
In hoeverre loopt het stroomnet vol door de enorme uitrol van zonne- en windenergie zonder coördinatie op plek of benutting van al die stroom?
Congestie ontstaat wanneer meer transportcapaciteit wordt gevraagd dan beschikbaar is. Dit kan zowel op afname betrekking hebben (waarbij meer stroom wordt gevraagd door netgebruikers, dan dat in het desbetreffende gebied wordt opgewekt) als op invoeden (waarbij juist de opwek van stroom groter is dan de vraag).
De enorme toename van vraag naar transportcapaciteit voor invoeden komt door de groei van duurzame opwek, welke door weersinvloeden gekenmerkt wordt door flinke pieken. De enorme toename van vraag naar transportcapaciteit voor afname komt door verduurzaming door middel van elektrificatie. Deze succesvolle verduurzaming heeft zich sneller voltrokken dan de snelheid waarmee op land extra transportcapaciteit kan worden aangelegd. Dit is een van de redenen waarom er ook naar zogenoemde «slimme» oplossingen wordt gekeken, zoals grootschalige batterijopslag bij zonneparken. Het kabinet zet in op elektriciteitsopslag door het investeren in batterij-innovaties en het verplichten van batterijen bij grootschalige zonneparken. Hiertoe is een reservering van 416,6 miljoen euro opgenomen, opgenomen in de Voorjaarsbesluitvorming Klimaat.
De Regionale Energiestrategie (RES) is verantwoordelijk voor het plannen van de implementatie van zon- en windparken op land. Daarbij wordt gewerkt aan een toekomstbestendig energiesysteem. Zo wordt in de plannen rekening gehouden met regionale/ lokale vraag naar en opwek van elektriciteit, als ook naar locaties waar de productiebronnen worden gebouwd. Daarmee worden bewuste keuzes gemaakt voor locaties en kan verdere belasting van het net worden voorkomen, door juiste locatiebepaling.
Hoe ziet het verdienmodel van zonne- en windenergie eruit in regio’s met netcongestie? Ontvangen zij SDE-subsidie wanneer zij gedwongen afgeschakeld worden door de netbeheerder als het net volloopt? Wat is de vergoeding die zij dan krijgen van de netbeheerder? Houdt dat de businesscase rendabel?
Zon- en windparken verdienen geld voor geproduceerde elektriciteit en ontvangen aanvullend SDE++ subsidie over hun daadwerkelijk gerealiseerde productie.
Wanneer zon- en windparken worden afgeschakeld als gevolg van netcongestie ontvangen zij dus geen SDE++ subsidie omdat er geen productie van hernieuwbare elektriciteit is. Wel ontvangen zon- en windparken, die afgeschakeld worden, een vergoeding van de netbeheerders.
Gedwongen afschakelen gebeurt in situaties wanneer de netbeheerder kort van te voren voorziet dat het elektriciteitsnet overbelast dreigt te raken, bijvoorbeeld omdat het weer in de praktijk anders is dan de weersvoorspelling en er meer wind of zon is dan voorspeld. Dit gebeurt niet frequent en is van korte duur.
Wanneer producenten verplicht worden afgeschakeld dan gebeurt dit tegen een vergoeding, waarbij de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van o.a. de duur van de afschakeling en het soort asset (bv. windpark of gascentrale) dat afgeschakeld wordt. Bij deze vergoeding wordt geen rekening gehouden met de businesscase van de producent in kwestie, ook vanwege de snelheid waarmee afgeschakeld moet worden. De businesscase is projectafhankelijk en hangt van vele factoren af, zoals (het formaat van) de opstelling, de aansluiting, etc. Op de vraag of de business case bij gedwongen afschakeling rendabel is, is dus geen eenduidig antwoord te geven.
Producenten kunnen ook vrijwillig flexibel vermogen aanbieden, waarbij zij zelf de hoogte van hun vergoeding bepalen. Dit gebeurt onder andere via een open biedingssysteem, waarbij partijen een vergoeding ontvangen wanneer zij capaciteit beschikbaar stellen. Via het biedingssysteem kan ieder project vrijwillig volume aanbieden om af te schakelen tegen een zelf bepaalde prijs. Het zon- of windpark in kwestie bepaalt dan dus zelf de hoogte van de vergoeding van het aanbod aan de netbeheerder om af te schakelen. De netbeheerder kiest wie gecontracteerd wordt. Het zon- of windpark in kwestie neemt de gemiste SDE++ subsidie mee in de bepaling van de gevraagde vergoeding. Wanneer de netbeheerder niet op het aanbod ingaat, bijvoorbeeld omdat er een goedkoper aanbod ligt, wordt het zon- of windpark ook niet afgeschakeld. Bij deze vrijwillige afschakeling is de business case dus altijd rendabel.
Bent u bekend met het bericht van Noordhollands Dagblad «Overleden bestuurder uit Zwaag zoveelste slachtoffer op de N247, automobilisten rijden te hard en halen in waar het niet mag: «Hoeveel doden moeten er nog vallen?»1 en zou u op de verschillende bevindingen willen reflecteren?
Ja. Onze gedachten gaan uit naar de slachtoffers, hun naasten en alle betrokkenen. Het is zeer te betreuren als bij ongevallen verkeersdoden of ernstige gewonden vallen.
De N247 is een provinciale N-weg. Daarmee is deze niet in het beheer van het Rijk. Het is bij deze weg primair aan de verantwoordelijke wegbeheerder om de verkeersveiligheid te monitoren en de aangedragen mogelijkheden ter verbetering van de verkeerveiligheid te beoordelen. Het Ministerie van IenW ondersteunt de provincies om de verkeersveiligheid op de provinciale N-wegen te verbeteren, zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Zou u willen reageren op elk van de door de dorpsraden aangedragen mogelijkheden ter verbetering van de verkeersveiligheid, zoals een oversteekplaats en het plaatselijk verlagen van de maximumsnelheid?
Zie antwoord op vraag 1.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het rijgedrag van automobilisten die verkeersonveilig gedrag vertonen op de N247 kan worden beïnvloed? Zou u alle mogelijke acties en aanpassingen op een rij willen zetten?
Alle deelnemers in het verkeer hebben de verantwoordelijkheid veilig (rij)gedrag te vertonen. Het Ministerie van IenW wil mensen daarvan bewuster maken en zet daarom in op veilig rijgedrag op de weg. Voorbeelden hiervan zijn campagnes rond afleiding in het verkeer (MONO), het niet rijden onder invloed van alcohol (Bob) en het houden aan de geldende snelheidslimiet. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is het aan de wegbeheerder zelf om te bezien of en zo ja welke specifieke maatregelen voor de N247 genomen kunnen worden.
Op welke manier heeft u contact met de provincie en de betrokken gemeenten over de verkeersveiligheid en ongevallen op de N247? Welke ondersteuning kan het Rijk de provincie, betrokken gemeenten en andere partners bieden om de verkeersveiligheid op de N247 te verbeteren?
Om de verkeersveiligheid op provinciale N-wegen te verbeteren is er contact met onder meer provincies en gemeenten over de gezamenlijke uitvoering van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV). Het Ministerie van IenW helpt andere wegbeheerders door het delen van kennis en het beschikbaar stellen van financiële middelen via de Investeringsimpuls verkeersveiligheid.
Het Kennisnetwerk SPV, een samenwerkingsverband van CROW en SWOV in opdracht van het Ministerie van IenW, ontwikkelt, borgt en verspreidt kennis over een risicogestuurde aanpak van de verkeersveiligheid. Dit helpt provincies en gemeenten bij het maken van een risicoanalyse en het opstellen van een uitvoeringsagenda om de grootste risico’s op het eigen wegennet in kaart te brengen en potentiële risico’s in het verkeerssysteem preventief te verminderen. Inmiddels hebben alle provincies, en ook steeds meer gemeenten, dit opgesteld.2
Het Ministerie van IenW ondersteunt medeoverheden via de Investeringsimpuls verkeersveiligheid om een financiële impuls te geven aan de verkeersveiligheid van het onderliggend wegennet. In de eerste twee tranches konden medeoverheden aanvragen doen voor een Rijksbijdrage van maximaal 50% voor infrastructurele maatregelen om de verkeersveiligheid te verbeteren. Voorbeelden van mogelijke maatregelen zijn het aanbrengen van een draagkrachtige berm bij 80 km/h wegen of de aanleg van een fietsoversteek bij een kruispunt via een middeneiland. Hierbij is het aan de medeoverheden zelf om aan de hand van de lijst van maatregelen te bepalen voor welke maatregelen en voor welke wegen aanvragen worden gedaan. Een derde tranche wordt op dit moment uitgewerkt, onder meer samen met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Deelt u de urgentie om de N247 verkeersveiliger te maken, ook gezien het feit dat in april 2023 nog duidelijk werd dat de N247 op plek 7 staat van meest onveilige N-wegen in Nederland en een deeltraject van de N247 zelfs op plek 2 van meest onveilige deeltrajecten van N-wegen in Nederland staat, beide op basis van het aantal ongevallen? Zo ja, welke verantwoordelijkheid voelt het Rijk hier om iets aan te doen?
Zie de antwoorden op vraag 1 en vraag 4.
De 10.000 gezinnen (vaak met een parttime werkende en of gedeeltelijk arbeidsongeschikte) die onder het bijstandsniveau leven |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Herinnert u zich dat u op 29 maart 2023 aan de Kamer moest toegeven dat er maar liefst 10.000 gezinnen onder het bijstandsniveau leven, inclusief toeslagen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nationale ombudsman hiervoor al in 2016 waarschuwde en dat er in bijna zeven jaar tijd geen oplossing voor deze groep gevonden is, ondanks vele Kamervragen, rapporten, debatten in de Kamer en zelfs signaleringen van rechters als buikpijndossier?2
Dat klopt, de problematiek is eind 20163 voor het eerst onder de aandacht gebracht door de Nationale ombudsman (NO). Zoals eerder gemeld in de brief aan uw Kamer op 29 maart 20234 is, gelet op de lange looptijd, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 20225 en de omvang van de groep huishoudens, een passende oplossing dringend wenselijk en nodig.
Herinnert u zich dat we u in de Kamer al maandenlang wijzen op de uitspraak van de hoogste rechtbank in sociale zekerheidsvragen – de Centrale Raad van Beroep – van 27 september 2022, die oordeelde dat in dit soort situaties: «Door de samenloop van regelingen die niet goed op elkaar zijn afgestemd, bevinden appellanten zich in de zeer bijzondere situatie dat zij bijstand ontvangen die aanvult tot de norm voor gehuwden, maar toch over onvoldoende middelen beschikken om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van gehuwden te kunnen voorzien. Het kan appellanten, gelet op de gebrekkige afstemming van de regelingen en het feit dat zij pas achteraf met de effecten daarvan werden geconfronteerd, niet worden verweten dat het lagere recht op toeslagen en kindgebonden budget niet eerder is onderkend. Er is daarom sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat in beginsel geen (hogere) bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend»?3
Ja. Het kabinet werkt sinds begin dit jaar aan een oplossing en heeft Uw Kamer op 29 maart7 en 2 juni8 geïnformeerd over de voortgang. Met de brief aan Uw Kamer van vandaag, 19 september 2023, informeren wij u wederom over de stand van zaken.
Herinnert u zich dat u eerdere moties om alle mensen die het betreffen aan te schrijven en hen te helpen, heeft afgewezen?
In het tweeminutendebat Uitvoering Sociale Zekerheid is de motie Warmerdam c.s.9 oordeel Kamer gelaten en vervolgens door uw Kamer aangenomen. Mede naar aanleiding van deze motie spannen Rijk en gemeenten zich in om het bereik van de ondersteuning door gemeenten te vergroten. Met de brief aan Uw Kamer van vandaag informeren wij u over de stand van zaken.
Hoeveel van de naar schatting 10.000 gezinnen hebben de weg naar de gemeente gevonden om over het jaar 2022 een aanvulling te krijgen, zodat zij ten minste tot het bijstandsniveau (inclusief toeslagen) worden aangevuld in hun inkomen?
Uit een analyse door de Belastingdienst die vandaag is meegestuurd met een brief aan Uw Kamer en deze beantwoording blijkt dat het dit jaar gaat om 6.400 huishoudens. Van een aantal gemeenten is bekend dat zij zijn begonnen om deze huishoudens actief te benaderen en aan hen bijzondere bijstand te verstrekken. Er is geen landelijk beeld van het aantal huishoudens waarmee inmiddels contact is of dat inmiddels geholpen is. In overleg met de VNG is besloten om nog niet over te gaan op bredere communicatie, omdat dit een toeloop op gemeenten kan veroorzaken die de uitvoering nu nog niet aankan. Wij zullen gemeenten verzoeken om een uitvoeringstoets uit te brengen op de actieve benadering. Tegelijkertijd werkt het Rijk aan ondersteuning voor gemeenten in de uitvoering, onder meer door het gezamenlijk opstellen van een handreiking.
Van een aanvulling over het jaar 2022 kan alleen sprake zijn als een huishouden in 2023 een terugvordering van toeslagen over 2022 heeft ontvangen die te wijten is aan de problematiek.10 Op de korte termijn (de termijn waarop wijziging van wet- en regelgeving niet mogelijk is) kunnen gemeenten de getroffen huishoudens alleen ondersteunen via de individuele bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand kan alleen worden verstrekt voor kosten die in het heden gemaakt worden; dit is niet het geval voor de extra uitgaven aan huur en zorgverzekering in 2022 als gevolg van de problematiek.
Hoeveel van de naar schatting 10.000 gezinnen hebben de weg naar de gemeente gevonden om over het jaar 2023 een aanvulling te krijgen, zodat zij ten minste tot het bijstandsniveau (inclusief toeslagen) worden aangevuld in hun inkomen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoeveel gemeenten hebben getracht mensen die het betreft actief te benaderen? Welke gemeenten zijn dat?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoeveel gezinnen zijn geholpen en benaderd om een aanvulling aan te vragen? Kunt u aangeven om welke groepen het dan gaat en hoe zij benaderd zijn en welke resultaten daarbij geboekt zijn (via gemeenten, via het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), via particuliere verzekeraars die inzicht hebben in wie een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft)?
Zie het antwoord op vraag 5. Aanvullend hierop kunnen wij aangeven dat de actieve benadering en de communicatie op dit moment verlopen via individuele gemeenten.
Heeft het UWV alle mensen benaderd die in 2022 en/of 2023 een Toeslagenwet-uitkering hadden voor (echt)paren en hen geholpen een aanvulling aan te vragen? Zo nee, waarom niet en wilt u dat alsnog doen? Zo ja, welke resultaten heeft dat dan gehad?
Dit is nog niet gebeurd. Het is niet duidelijk welke ontvangers van een Toeslagenwetuitkering precies te maken hebben met de alleenverdienersproblematiek, omdat UWV niet over alle hiervoor noodzakelijke gegevens beschikt. In overleg met de VNG is besloten om nog niet over te gaan op bredere communicatie, omdat dit een toeloop op gemeenten kan veroorzaken die de uitvoering nu nog niet aankan. Wij zullen UWV en gemeenten in een uitvoeringstoets vragen welke mogelijkheden zij zien voor actieve benadering van de doelgroep.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Commissie sociaal minimum van mening is dat de bijstandsnorm (die deze mensen dus niet halen) volstrekt onvoldoende is om van rond te komen voor gezinnen (van twee ouders) met meerdere kinderen?
Op 30 juni heeft de Commissie sociaal minimum haar eerste rapport over de toereikendheid van het sociaal minimum aan mij overhandigd. Het kabinet is bekend met de inhoud van het rapport en de adviezen van de Commissie sociaal minimum.
Op 28 september komt de commissie met het tweede rapport over de systematiek van het stelsel van het sociaal minimum. De gezamenlijke rapporten worden op een later moment voorzien van een kabinetsreactie.
Hoe vindt u dat u uitvoering geeft aan artikel 20 van de Grondwet, dat in lid 3 stelt: «Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege»?
Het bieden van bestaanszekerheid is één van de belangrijkste kerntaken van de overheid. Het derde lid van artikel 20 GW bevat een opdracht aan de wetgever om bij wet een recht op bijstand te creëren voor Nederlanders die niet zelf in hun bestaan kunnen voorzien. Dit sociaal grondrecht vestigt geen rechtstreekse aanspraak voor individuen op bijstand en bevat evenmin de opdracht om een bijstandsnorm in het leven te roepen die voor elke rechthebbende onder alle omstandigheden en te allen tijde toereikend moet zijn.
Aan deze bepaling heeft de wetgever uitvoering gegeven door het in het leven roepen van (thans) de Participatiewet, die regelt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander (en de met de Nederlander gelijkgestelde), met onvoldoende middelen, recht heeft op bijstand van overheidswege. De bijstandsnormen die in de Participatiewet zijn opgenomen, worden geacht in principe toereikend te zijn voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. De Participatiewet kent echter ook, in aanvulling op de bijstandsnormen, de mogelijkheid om aanvullende algemene en bijzondere bijstand toe te kennen aan degenen voor wie de bijstandsnorm vanwege bepaalde omstandigheden ontoereikend is om alle noodzakelijke kosten te kunnen dragen. Daarnaast kennen we in Nederland het toeslagenstelsel en kan er bijvoorbeeld kwijtschelding van gemeentelijke belastingen worden verleend.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren beleid gevoerd om in uitzonderlijke tijden met hoge inflatie de bestaanszekerheid van mensen te versterken. Het aandeel personen onder de armoedegrens daalt naar verwachting van 6,1% in 2021 naar 4,8% in 2023, en het aandeel kinderen dat in armoede opgroeit, daalt van 7,2% in 2021 naar 6,2% in 2023. Ook voor 2024 neemt het demissionaire kabinet maatregelen om de bestaanszekerheid van mensen te borgen. Uw Kamer heeft hiertoe ook opgeroepen met de moties Marijnissen/Van der Plas en Van Apeldoorn. Dankzij deze nieuwe maatregelen en het eerder ingezette beleid zal naar verwachting het aandeel personen onder de armoedegrens volgend jaar niet toenemen en het aandeel kinderen dat in armoede opgroeit verder dalen naar 5,1%.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die nu buiten hun schuld onder het bijstandsniveau zitten, alsnog een aanvulling krijgen over de jaren 2022 een 2023?
Zie het antwoord op vraag 5 en mijn brief aan Uw Kamer van 19 september.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Wij hebben uw vragen een voor een beantwoord. Zoals de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft toegelicht in de brief aan Uw Kamer van 12 september jl., heeft de beantwoording betrekking op de uitkomsten van de augustusbesluitvorming. Deze uitkomsten worden pas openbaar gemaakt op Prinsjesdag, 19 september 2023. Daarom is deze beantwoording vandaag meegestuurd met de brief die Uw Kamer nader informeert over de stand van zaken.
De vertraagde invoering van bijna-gratis kinderopvang op de BES-eilanden |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat uit de beslisnota’s bij de nota naar aanleiding van het verslag inzake regels ten behoeve van de kinderopvang op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet kinderopvang BES) blijkt dat de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen geen noodzaak zag om de invoering van bijna-gratis kinderopvang met een ouderbijdrage van 4% uit te stellen, maar dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet wilde dat er wél bijna-gratis kinderopvang op Caribisch Nederland zou zijn terwijl zij nog geen bijna-gratis kinderopvang heeft kunnen invoeren in Europees Nederland?1
Eén van de uitgangspunten van het wetsvoorstel kinderopvang BES, dat bij uw Kamer is ingediend, is dat op basis van het principe comply or explain de ouderbijdrage in Caribisch Nederland zo gelijk mogelijk oploopt met de ouderbijdrage in Europees Nederland.
Naar aanleiding van het besluit om de stelselherziening financiering kinderopvang gefaseerd in te voeren en 1 januari 2027 als beoogde inwerkingtredingsdatum te hanteren, was de vraag actueel of en zo ja welke gevolgen dit besluit heeft voor de hoogte van de ouderbijdrage in de periode 2025–2027 in Caribisch Nederland.
Aan de bewindspersonen van SZW zijn bij nota van 11 mei 2023 twee opties voorgelegd over hoe om te gaan met de hoogte van de ouderbijdrage in de periode 2025–2027. Naar aanleiding daarvan hebben zij verzocht om een voorstel op te stellen dat voldoet aan een aantal uitgangspunten, namelijk: 1) de hoogte van de ouderbijdrage in Caribisch Nederland loopt zo gelijk mogelijk op met de ouderbijdrage in Europees Nederland, 2) verbetering van de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang in Caribisch Nederland voor ouders die het niet kunnen betalen en 3) investeren in de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland. Daartoe is een ambtelijk voorstel gedaan, zoals in de nota van 31 mei 2023 is beschreven. Beide bewindslieden hebben met het ambtelijke voorstel ingestemd.
Het voorstel houdt in dat de ouderbijdrage in de periode 2025–2027 in Caribisch Nederland zich in lijn met de ouderbijdrage in Europees Nederland in 2025–2027 ontwikkelt. Dat wil zeggen dat er sprake is van een gefaseerde afbouw van de ouderbijdrage richting 4% per 2027. Voor ouders die de ouderbijdrage niet kunnen betalen is in de Tijdelijke Subsidieregeling Financiering kinderopvang Caribisch Nederland via de kindplaatssubsidie de mogelijkheid om de ouderbijdrage te vergoeden. Voor deze ouders is de kinderopvang in Caribisch Nederland «gratis». Het beeld is dat niet alle ouders die hiervoor in aanmerking komen, er ook gebruik van maken en er dus sprake lijkt te zijn van niet-gebruik. Samen met het openbaar lichaam zal worden bekeken hoe niet-gebruik kan worden tegengegaan.
Tot slot zal vanaf 2025 de subsidie die een kinderopvangorganisatie ontvangt, gebaseerd zijn op de vergoeding van 96% van de kostprijs.
Kunt u bevestigen dat de invoering van bijna-gratis kinderopvang in Europees Nederland is vertraagd vanwege capaciteitsproblemen, waardoor invoering met grote tekorten gepaard zou zijn gegaan?
Het klopt dat een belangrijke overweging om de stelselherziening kinderopvang niet in een keer in te voeren mede is ingegeven door de gevolgen die dit kan hebben op de snel stijgende vraag naar opvang voor kinderen in combinatie met de nu al optredende tekorten aan personeel in Europees Nederland. Daarnaast hebben de bij de ontwikkeling betrokken uitvoeringsorganisaties aangegeven dat invoering van het beoogde stelsel niet per 1 januari 2025 mogelijk is.
Is het juist dat dergelijke tekorten niet bestaan in Caribisch Nederland en er geen wijzigingen zijn rondom de kwaliteitsproblemen, die al werden aangepakt toen de wet naar de Kamer werd gestuurd, sinds de publicatie van het verslag over dit wetsvoorstel?
In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel kinderopvang BES is aangegeven dat het vanwege de nog geringe beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel en huisvesting niet opportuun is om gratis kinderopvang aan te bieden aan elk kind. De verwachting is dat de invoering van gratis kinderopvang de druk op de sector vergroot, terwijl de sector voor belangrijke uitdagingen staat om de kwaliteit van de kinderopvang verder te verbeteren.
Het openbaar lichaam Bonaire heeft aangegeven dat er momenteel daadwerkelijk sprake is van wachtlijsten in de kinderopvang. Voor Saba en St. Eustatius zijn er geen indicaties dat er een tekort aan kinderopvangplaatsen is. Wel is het aantal gekwalificeerde pedagogisch medewerkers op deze eilanden (nog) niet voldoende om de vereiste kwalitatief goede opvang te kunnen leveren. Er zijn in dat opzicht net als in Europees Nederland uitdagingen om de benodigde capaciteitsuitbreiding voor een verdere groei van de kinderopvang en de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit te realiseren.
Er zijn dus wel degelijk zorgen rond de capaciteit van (voldoende kwalitatieve) kinderopvang op Caribisch Nederland. Dit is echter niet van dien aard geweest dat dit naar het oordeel van het kabinet tot uitstel van de invoering van de Wet kinderopvang BES zou moeten leiden.
Wat zou een reden zijn om voor stapsgewijze invoering te kiezen als er geen sprake is van capaciteitsproblemen die om een gefaseerde invoering vragen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe zouden de gevolgen voor kinderen in Caribisch Nederland eruitzien als ervoor zou worden gekozen om het stelsel met bijna-gratis kinderopvang daar later in te voeren, net als in Europees Nederland? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor de noodzakelijke kwaliteitsimpuls en voor reeds ingezet beleid?
Het wetsvoorstel kinderopvang BES kent drie hoofdbestanddelen, de kwaliteit van de kinderopvang, het toezicht en de financiering. Een onderdeel van de financiering is de hoogte van en de wijze waarop de ouderbijdrage wordt geïnd.
Het is het voornemen van het kabinet om de Wet kinderopvang BES, als de Tweede Kamer het wetsvoorstel niet controversieel verklaart, in de loop van 2024 van kracht te laten worden. De bekostiging van de kinderopvangorganisaties zal op basis van de wet op zijn vroegst op 1 januari 2025 starten.
Het uitstel van invoering van de Wet kinderopvang BES zou betekenen dat het deel van de wet dat de kwaliteit van de kinderopvang en het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs regelt, later van kracht zou worden. Dat zou met het oog op de ontwikkeling van het stelsel, het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang op de eilanden en daarmee voor de kinderen een gemiste kans zijn.
Voor ouders die het niet kunnen betalen, kan het openbaar lichaam onder de huidige tijdelijke subsidieregeling adviseren om de ouderbijdrage door het Rijk te laten vergoeden. Die regeling blijft gelden totdat de Wet kinderopvang BES van kracht gaat. Onder de wet kinderopvang BES krijgt het openbaar lichaam de mogelijkheid om die ouderbijdrage te betalen in het kader van het lokale armoedebeleid. Naar verwachting zal voor deze groep ouders en dus voor hun kinderen ten opzichte van de huidige situatie niets veranderen.
Kunt u reflecteren op het probleem van armoede in algemene zin, kinderarmoede in specifieke zin en het ontbreken van een sociaal minimum met menswaardige bestaanszekerheid op de BES-eilanden, waardoor de omstandigheden dusdanig anders zijn dat bijna-gratis kinderopvang op Caribisch Nederland een grote meerwaarde zou hebben om deze problemen aan te pakken? Wat zijn de gevolgen van latere invoering voor (eenouder)gezinnen in Caribisch Nederland?
In de brief aan uw Kamer «Voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland 2023»2 heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen aangegeven dat bestrijding van armoede maximale inspanningen vraagt van velen. Het kabinet zet daarbij in op verlagen van de kosten van levensonderhoud en het verhogen van de inkomens.
Een van de onderdelen in het beleid om de kosten van levensonderhoud te verlagen zijn de kosten van de kinderopvang. Om die reden is vooruitlopend op de Wet kinderopvang BES in juli 2020 de Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch Nederland van kracht geworden. Concreet onderdeel van zowel de tijdelijke subsidieregeling als het wetsvoorstel is om de kosten voor ouders structureel te verlagen.
Bijzondere aandacht is er voor kinderen die in armoede leven. Dan gaat het niet alleen om het bestrijden van de directe armoede, maar ook om het bieden van perspectief op een kansrijke ontwikkeling aan alle kinderen. Goede kinderopvang is daarvoor essentieel. Mede om die reden is het wetsvoorstel kinderopvang BES aan uw Kamer aangeboden. Het is voor de verdere verbetering van de kwaliteit van de kinderopvang van belang dat de wet spoedig in werking treedt.
Vertraagde invoering van de lagere ouderbijdrage maakt dat de kosten voor kinderopvang voor groepen ouders in 2025 en 2026 minder snel zullen dalen.
Zijn er inderdaad meerdere verschillen in kinderopvang in Caribisch en Europees Nederland, zoals de mogelijkheid om opvang te financieren voor ouders met een laag inkomen naast het aanbod van voorschoolse educatie? Zo ja, waarom zou een eerdere invoering van bijna-gratis kinderopvang dan een te groot verschil betekenen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is eén van de uitgangspunten van het wetsvoorstel kinderopvang BES dat de ouderbijdrage in Caribisch Nederland zo gelijk mogelijk oploopt met de ouderbijdrage in Europees Nederland.
Het klopt dat er momenteel en straks onder de Wet kinderopvang BES verschillen zijn in de hoogte van ouderbijdrage van en voorwaarden tussen de kinderopvang in Caribisch en Europees Nederland.
Aan de subsidiering van de kinderopvangorganisaties in Caribisch Nederland wordt bijvoorbeeld geen voorwaarde opgelegd dat de ouders allebei dienen te werken en is de ouderbijdrage niet afhankelijk van het inkomen. Ook kunnen kinderen van ouders die het niet kunnen betalen onder de tijdelijke subsidieregeling en de Wet kinderopvang BES gebruik maken van gratis kinderopvang. In Caribisch Nederland is er op dit moment bijvoorbeeld geen mogelijkheid om kinderen gebruik te laten maken van een voorschoolse voorziening, zoals die mogelijkheid er in Europees Nederland wel is.
Welke wijzigingen zouden er nog plaats moeten vinden om de invoering van bijna-gratis kinderopvang op Caribisch Nederland uit te stellen tot 2027? Worden eventuele besluiten en wetgeving in ieder geval nog voorgelegd aan de Tweede Kamer?
Het wetsvoorstel kinderopvang BES biedt de grondslag om de hoogte van de ouderbijdrage bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen. Het wetsvoorstel ligt voor behandeling in uw Kamer.
Klopt het dat de begrote middelen nog niet zijn verschoven naar latere jaren op de begroting?
De ouderbijdrage zal in de jaren 2025 en 2026 geen 4% bedragen, maar hoger. Dit heeft echter geen gevolgen voor de begroting van het Rijk.
Kinderopvangorganisaties innen namelijk de eigen bijdrage. De kinderopvangvergoeding die het Rijk verstrekt zal vanaf 2025 96% van de kostprijs bedragen zoals ook in het wetsvoorstel is voorzien. Dit leidt dus niet tot extra uitgaven voor het Rijk.
Wel ontvangt het openbaar lichaam een extra bijdrage voor de hogere uitgaven voor kindplaatssubsidies in 2025 en 2026. Deze middelen worden beschikbaar gesteld in de Ontwerpbegroting SZW 2024.
Waarom kon de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wel, maar de Staatssecretaris voor Digitale Zaken en Koninkrijksrelaties niet meebeslissen over een onderwerp van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, namelijk kinderopvang op Caribisch Nederland?
Het wetsvoorstel kinderopvang BES is in februari 2023 door het kabinet aan de Tweede Kamer aangeboden.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is verantwoordelijk voor de kinderopvang in Caribisch Nederland. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor het stelsel kinderopvang in Europees Nederland. Juist vanwege de verantwoordelijkheid voor het stelsel kinderopvang in Europees Nederland en het uitgangspunt «comply or explain» waardoor de ouderbijdrage in Caribisch Nederland zo gelijk mogelijk oploopt met de ouderbijdrage in Europees Nederland is het voorstel mede aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd.
Kan de Kamer er nog voor kiezen om de lijn van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen te volgen en dus voor invoering van bijna-gratis kinderopvang per 2025 te kiezen voor Caribisch Nederland? Zo ja, wat zou hiervoor nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 8 is beschreven biedt het wetsvoorstel een grondslag om de hoogte van de ouderbijdrage vast te stellen bij algemene maatregel van bestuur. De Tweede Kamerleden kunnen door middel van moties of amendementen invloed uitoefenen op de inhoud van het wetsvoorstel en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving, waaronder de hoogte van de ouderbijdrage en het moment waarop de betreffende ouderbijdrage van kracht zal zijn.
Het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen dat mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijtraakt. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel ongeveer 5.000 mensen op de wachtlijst staan, terwijl dit er normaal gesproken rond de 2.000 zijn?
Volgens het Zuyderland ziekenhuis staan er op dit moment circa 5000 patiënten op de wachtlijst voor een operatie. Vóór de coronapandemie lagen de aantallen rond de 2.000–2.500. Het Zuyderland ziekenhuis heeft momenteel – vanwege personeelsgebrek – nog 2 van de 19 operatiekamers gesloten. Zij verwachten deze in de loop van 2024 weer te kunnen openen, waarmee men naar verwachting weer op het niveau van vóór de coronapandemie komt.
Kunt u aangeven wat het aantal meldingen van spoedeisende hulp op de beide locaties (Heerlen en Sittard-Geleen) van de afgelopen vijf jaar was?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan dat ze in de afgelopen vijf jaar, gemiddeld per jaar: +/- 52.000 patiënten met een acute zorgvraag zien. Gemiddeld +/- 32.000 patiënten per jaar werden voorzien in hun acute zorgvraag op locatie Heerlen. Gemiddeld +/- 20.000 patiënten per jaar op de locatie Sittard-Geleen.
Klopt het dat bij de fusie van het Atrium Medisch Centrum en het Orbis Medisch Centrum het eerstgenoemde ziekenhuis in Heerlen zowel financieel als met personeel het meest heeft bijgedragen, terwijl het laatstgenoemde ziekenhuis in Sittard-Geleen juist op de rand van de afgrond bungelde?
Volgens het Zuyderland ziekenhuis is dit een misvatting. Zij geven aan dat beide ziekenhuizen vóór de fusie redelijk gelijkwaardig in omvang en financiële positie waren. Het ziekenhuis in Sittard-Geleen bungelde volgens het Zuyderland ziekenhuis niet op de rand van de afgrond.
Hoe kan het dat na alles wat men vanuit Heerlen heeft bijgedragen om Sittard-Geleen een gezond ziekenhuis te maken, nu de rekening gepresenteerd krijgt door het sluiten van spoedeisende hulp en het verdwijnen van het beddenhuis (verpleegafdeling)? Wat vindt u van deze (mogelijke) ontwikkeling?
Er is nog geen besluit is genomen over de toekomstige inrichting van de zorg in deze regio. Bij keuzes rondom de inrichting van een zorgorganisatie spelen aspecten als betaalbaarheid en organiseerbaarheid een belangrijke rol. Het sturen op een efficiënt ingerichte ziekenhuisorganisatie is daar ook een onderdeel van. Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg van groot belang. Deze dienen altijd voldoende geborgd te worden. In het algemeen geldt dat bij keuzes rondom de inrichting van de zorg er altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Het is in dit geval de verantwoordelijkheid van het bestuur van een ziekenhuis om een balans te vinden tussen deze drie aspecten.
Kunt u een inschatting geven van het effect op de Regionale Ambulancevoorziening in Zuid-Limburg, mocht de spoedeisende hulp in Heerlen verdwijnen? Moeten er dan bijvoorbeeld meer ambulances in het gebied ingezet worden? Zo nee, kunt u dat onderbouwen? Zo ja, wordt het probleem van personeelsschaarste dan niet simpelweg verplaatst?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan nog geen antwoord te kunnen geven op deze vraag. De mogelijke scenario’s worden de komende periode verder uitgewerkt, daarbij zal ook dit onderwerp worden meegenomen.
Kunt u in uw gesprekken met het bestuur van het Zuyderlandziekenhuis expliciet benadrukken dat vóórdat er een besluit wordt genomen over het mogelijk aanpassen van de spoedeisende zorg in Heerlen, de betrokken gemeenten geconsulteerd moeten worden?
Zorgaanbieders dienen de besluitvormingsprocedure te volgen die beschreven staat in het Uitvoeringsbesluit van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling Wkkgz als zij overwegen het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Zoals duidelijk staat beschreven in de Wkkgz is het van belang dat betrokkenen, zoals inwoners en gemeenten, actief en voorafgaand aan de besluitvorming betrokken dienen te worden. De zorgaanbieder moet met hen in gesprek. Betrokkenen moeten de gelegenheid krijgen hun zorgen tijdig te uiten en ter overweging mee te geven aan de betreffende zorgaanbieder. Hier voorziet de wet ook in. Zoals vermeld in de Uitvoeringsregeling Wkkgz dienen betrokkenen en/of inwoners door de zorgaanbieder in een bijeenkomst geïnformeerd te worden over de voorgenomen plannen om het aanbod van acute zorg te wijzigen. Betrokkenen en/of inwoners moeten in de gelegenheid worden gesteld om hun visies, wensen en zorgen over een voorgenomen wijziging van het aanbod van acute zorg te uiten. Het is van wezenlijk belang dat een dusdanige bijeenkomst wordt georganiseerd op een zodanig tijdstip dat de inbreng van betrokkenen en/of inwoners van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is ook verplicht om aan betrokkenen en/of inwoners een gemotiveerde terugkoppeling te delen waarin staat beschreven wat er met de naar voren gebrachte visies, wensen en zorgen zal worden gedaan.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij verzekerd dat bovenstaande procedure zal worden gevolgd.
Kunt u aangeven hoe het bestuur van het Zuyderlandziekenhuis van plan is de gemeenten in Parkstad te consulteren over mogelijke plannen?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan de gemeenten in het adherentiegebied zo goed mogelijk te betrekken. Na de zomer wordt hiervoor een proces ingericht. Voor eind augustus staat een afspraak met een deel van de gemeenteraad van Heerlen gepland.
De verlenging van de voorwaardelijke vergoeding van de paramedische herstelzorg na COVID-19 |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u er bewust van dat de voorwaardelijke vergoeding voor paramedische herstelzorg officieel afloopt op 1 augustus 2023?
Ja, daarom heb ik de regeling verlengd op 14 juli jl., wat 24 juli jl. is gepubliceerd.1
Hoe komt het dat ondanks de toezegging in de Kamerbrief van 1 juni 2023 om deze vergoeding te verlengen tot 1 januari 2025 er op 20 juli 2023 er nog steeds geen definitief besluit genomen is?1
Omdat ik niet een besluit wilde nemen voordat uw Kamer zich kon uitspreken over de Pakketbrief. De Pakketbrief was geagendeerd tijdens het commissiedebat over het Zorgverzekeringsstelsel met daarin het voornemen de regeling te verlengen. Direct daarna heb ik de regeling verlengd, dit kent enige doorlooptijd.
Staat u nog steeds achter het voornemen om deze vergoeding te verlengen tot 1 januari 2025? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, inmiddels is de regeling verlengd.3
Bent u er bewust van dat zulke late besluitvorming veel stress veroorzaakt bij post-covid patiënten?
Ik begrijp dat late besluitvorming veel stress kan veroorzaken bij post-covid patiënten. Daarom is ervoor gekozen om al voor de publicatie van de verlening via het Zorginstituut Nederland te communiceren over de voorgenomen verlening.
Kunt u zo spoedig mogelijk, en uiterlijk voor 1 augustus 2023, bekend maken wat u definitieve besluit is over het verlengen van de voorwaardelijke vergoeding van de paramedische herstelzorg na COVID-19? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
In verband met het reces was het niet mogelijk om eerder te reageren.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor 1 augustus 2023?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel 'Tunesië-deal zit vol ‘juridische bochten’, zeggen experts' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bedrag van 105 miljoen euro voor «grensbeheer en het voorkomen van mensensmokkel» dat in de overeenkomst is opgenomen?1 Welke inhoudelijke afspraken zijn over dit bedrag gemaakt: welke uitgaven mogen er voor dit bedrag wel of juist niet worden gedaan? Hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 20 juli jl.2 De Europese Commissie heeft op 11 juni jl. een comprehensive partnership package aangekondigd, waarin is opgenomen dat de EU 105 miljoen euro migratie-steun zal verlenen in 2023.3 Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over vormgeving en voorwaarden van de EU-steun en eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting, nader worden geïnformeerd.
Kunt u exact aangeven welke waarborgen er zijn opgenomen in de overeenkomst ten aanzien van het eerbiedigen van mensenrechten bij het grensbeheer? Hoe en door wie wordt dit gecontroleerd?
Het MoU benoemt dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht. Zoals ook gemeld in het verslag van de RBZ van 20 juli jl. wordt uw Kamer nader geïnformeerd zodra de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun door de Europese Commissie zijn uitgewerkt. Het MoU verandert niets aan bestaande volkenrechtelijke verplichtingen van Tunesië, w.o. wat betreft mensenrechten. Tunesië is onder meer partij bij het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités. In het algemeen geldt dat voor zover de EU handelt, de EU hierbij gebonden is aan de toepasselijke internationale en Europese normen ter bescherming van de mensenrechten.
Zijn er in de afspraken garanties opgenomen over de rechten of de humanitaire situatie van migranten in Tunesië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Zie het antwoord op vraag 2.
Daar waar in vraag 3 wordt verwezen naar het werk van internationale of multilaterale organisaties: welke garanties zijn er voor deze organisaties om hun werk goed te kunnen uitvoeren in Tunesië? Hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Zie het antwoord op vraag 2. Zoals aangegeven in het RBZ-verslag van 20 juli jl. zet Nederland zich actief in voor onafhankelijke monitoring van derde partijen van door EU gefinancierde projecten.
Deelt u de zorgen geuit door veel experts en bij migranten betrokken organisaties ten aanzien van de eerdere houding van de Tunesische president ten aanzien van vluchtelingen? Zo nee, sluit u uit dat hij zich na het sluiten van deze deal nog schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen van migranten? Welke rol speelt de Europese Unie (EU) daarin?
Het nastreven van een versterkt strategisch partnerschap met Tunesië volgt uit het wederzijds belang van de EU en Tunesië om samen te werken op verschillende strategische onderwerpen, zoals macro-economische stabiliteit, economie en handel, de energietransitie en migratie. Migratiesamenwerking, als onderdeel van dit bredere strategisch partnerschap, biedt de mogelijkheid om het Tunesisch migratiebeleid te helpen verbeteren en de dialoog aan te gaan over respect voor mensenrechten in dit verband. Het ontwikkelen en uitvoeren van migratiebeleid en het tegengaan van irreguliere migratie dienen ordelijk en humaan te verlopen. Het één sluit het ander niet uit. Humaan én robuust grensbeheer is cruciaal. De EU is daar duidelijk over, ook richting Tunesië.
Het is aan de Commissie om de implementatie van het MoU verder ter hand te nemen, met inachtneming van de in de EU-Verdragen neergelegde procedures.
Bent u het met de stelling eens dat de EU een verantwoordelijkheid heeft op het gebied van mensenrechten?
Ja.
Aangezien er is aangegeven dat «met respect voor mensenrechten» is opgenomen in de afspraken: zouden schendingen van rechten van migranten (gefaciliteerd) door de Tunesische overheid consequenties hebben voor de deal? Zo ja, op welke wijze? Hoe en door wie wordt dit gemonitord? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gemeld in het RBZ-verslag van 20 juli jl. benoemt het MoU dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd zodra de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun door de Europese Commissie zijn uitgewerkt.
Klopt het dat er, in tegenstelling tot de vaak door de Minister-President aangehaalde Turkijedeal, in dit geval geen sprake is van investeringen in fatsoenlijke opvang of integratie van migranten in Tunesië? Heeft Tunesië überhaupt een asiel- en opvangsysteem, wetgeving en instanties die dit uitvoeren?
Investering in opvang en integratie van migranten is geen onderdeel van het MoU tussen EU en Tunesië. Tunesië is partij bij het Vluchtelingenverdrag. Ook is Tunesië aangesloten bij het Global Compact on Migration en het Global Compact on Refugees. Een asielwet ter implementatie van deze internationale afspraken is vooralsnog niet doorgevoerd door Tunesië. Nederland hecht eraan dat hier prioriteit aan wordt gegeven. Daarnaast wordt er gewerkt aan versterking van de beleidsimplementatie-capaciteit, bijvoorbeeld op het gebied van digitale registratie van migranten in een reguliere situatie. Nederland verwacht van Tunesië concrete hervormingen voor de EU-steun op o.a. het gebied van migratie aan Tunesische zijde en draagt deze boodschap ook uit in Europees verband.
Deelt u de inschatting dat een gebrekkige humanitaire situatie voor migranten in Tunesië óók zal leiden tot meer mensen die doorreizen richting Europa? Hoe duidt u dan het antwoord op vraag 8?
De Nederlandse inzet is gericht op het versterken van migratiemanagement in Tunesië in den brede, om irreguliere migratie tegen te gaan en bescherming van migranten te bevorderen. Daar zal Nederland zich voor blijven inzetten, ook in Europees verband.
Is er in de afspraken iets opgenomen over het overnemen van mensen met een kansrijk asielverzoek? Zo nee, waarom niet?
Nee. Overname van kansrijke asielzoekers uit Tunesië door de EU, en de overname van niet-Tunesiërs uit de EU door Tunesië zijn geen onderdeel geweest van de onderhandelingen en daarmee ook niet onderdeel van de gemaakte afspraken tussen de Commissie en Tunesië.
Is er in de afspraken iets opgenomen over het verstrekken van (tijdelijke) visa voor studie en arbeid? Zo ja, gaat Nederland zich ook committeren aan deze afspraken?
Ja. Het MoU noemt dat beide partijen afspreken legale migratieroutes te bevorderen, met inbegrip van seizoensgebonden werkgelegenheid, om de internationale mobiliteit op alle vaardigheidsniveaus te stimuleren en de samenwerking op het gebied van ontwikkeling van vaardigheden te versterken. Daarbij wordt aangegeven dat de Europese Unie ernaar streeft passende maatregelen te nemen om de legale mobiliteit tussen de twee partijen te vergemakkelijken, onder meer door de toekenning van Schengenvisa te vergemakkelijken door vertragingen, kosten en administratieve procedures te verminderen. Tot slot staat in het MoU dat beide partijen afspreken om te werken aan de implementatie van een Talentpartnerschap om legale migratie te bevorderen, in het belang van beide partijen, op basis van de wederzijdse behoeften van Tunesië en de EU-lidstaten, en ten voordele van de gezamenlijk geïdentificeerde sectoren en beroepen.
Nederland is voorstander van het bevorderen van (bestaande) tijdelijke legale en circulaire migratieroutes binnen strikte wederzijdse afspraken, en onderschrijft dan ook de betreffende passages uit het MoU. Daarbij zij nadrukkelijk opgemerkt dat elke lidstaat zelf kan beslissen hoe zij invulling geven aan de genoemde passages. In Nederland wordt bij de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning nog altijd getoetst of er in Nederland of Europa prioriteitgenietend aanbod is.
Is er een duidelijk wettelijk kader voor deze afspraken dat voldoet aan alle relevante Europese en internationale verdragen en richtlijnen? Zo ja, kunt u in detail aangeven welke dit zijn? Zo nee, waarom niet?
Het MoU bevat geen juridisch bindende afspraken, maar benoemt wel dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht.
Namens wie zijn deze afspraken met de Tunesische overheid gemaakt?
De afspraken zijn door de Europese Commissie namens de EU gemaakt.
Klopt het dat er bij de persconferentie na het ondertekenen van de «deal» geen mogelijkheid was voor journalisten om vragen te stellen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat de Tunesische regering geen persconferentie heeft georganiseerd tijdens de ontmoeting tussen president Saied, Commissievoorzitter Von der Leyen, Minister-President Meloni en Minister-President Rutte. Om media de gelegenheid te geven om vragen te stellen, heeft Minister-President Rutte de pers bij terugkomst in Nederland te woord gestaan op Schiphol.Het kabinet blijft zich onverminderd uitspreken over het belang van persvrijheid. Deze boodschap is ook hoog-ambtelijk uitgedragen tijdens de bilaterale politieke consultaties die op 13 juni jl. plaatsvonden.
Wanneer kan de Kamer de details van de afspraken ontvangen? En op welke wijze kan zij nog invloed uitoefenen op de afspraken?
Het kabinet verwijst naar het RBZ-verslag van 20 juli jl. De volledige tekst van het MoU is publiekelijk toegankelijk en de details van het onderliggende comprehensive partnership package waren reeds openbaar. Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over vormgeving en voorwaarden van de EU-steun en eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting, nader worden geïnformeerd over de voortgang en implementatie van het MoU.
Kunt u bovenstaande vragen apart en voor 1 september beantwoorden?
Ja.
Vergunning, Toezicht en Handhaving op de BES-eilanden |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u van mening dat er op Bonaire een goede uitvoering wordt gegeven aan de wet- en regelgeving met betrekking tot het toetsing van projecten om schade aan het koraal te voorkomen, dit in het licht van de conclusies van het recente rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over het functioneren van het VTH-systeem (vergunning, toezicht en handhaving) op de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)? Zo ja, waar baseert u dit op?1
De inspectie concludeert onder meer dat de uitvoering van de VTH-taken voor bouwen, milieu en natuur op de drie eilanden niet voldoet aan de wettelijke vereisten en lokale verordeningen. De belangen die de wetgeving op het gebied van bouwen, milieu en natuur beoogt te beschermen, worden nu niet of onvoldoende beschermd. Door een veelheid aan soms sterk verweven oorzaken is een fundamentele wijziging van de uitvoering van de VTH-taken nodig om tot verbetering te komen. Zoals ik in mijn brief van 13 juni 20232 heb aangegeven, neem ik de conclusies van de ILT zeer serieus en wordt met het rapport bevestigd dat de zorgen die bij mij en in de Kamer bestaan over de uitvoering van VTH-taken terecht zijn. Ik zal de kamer op korte termijn informeren over het proces om te komen tot een waardering van de conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport.
Bent u van mening dat er sprake is van taakverwaarlozing op bijvoorbeeld Bonaire gezien de conclusies van het ILT-rapport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?2
De ILT concludeert dat de uitvoering van de VTH-taken voor bouwen, milieu en natuur op de drie eilanden niet voldoet aan de wettelijke vereisten en lokale verordeningen. De belangen die de wetgeving op het gebied van bouwen, milieu en natuur beoogt te beschermen, worden nu niet of onvoldoende beschermd. Tevens geeft ILT een aantal oorzaken aan, die verklaren hoe de openbare lichamen in deze situatie terecht zijn gekomen. De situatie bij de drie openbare lichamen is namelijk vergelijkbaar met de situatie van gemeenten en provincies in Europees Nederland tot 2013. Vanaf dat moment is – eerst vrijwillig en later wettelijk verplicht – de uitvoering van VTH-taken belegd bij omgevingsdiensten. Ook is geconcludeerd dat de openbare lichamen te klein zijn om de benodigde kennis en ervaring te borgen in hun organisatie en om voldoende «checks and balances» in de werkprocessen te kunnen aanbrengen. De omvang van de eilanden als kleine gemeenschappen en de nabijheid van het bestuur bemoeilijken een professionele en onafhankelijke uitvoering van de VTH-taken nog verder.
Vanuit deze context ben ik van mening dat het niet redelijk is het handelen van de openbare lichamen in de periode voorafgaand aan het ILT-rapport te kwalificeren als taakverwaarlozing. Het rapport immers wijst naar een aantal oorzaken die de in het rapport genoemde gevolgen ook kunnen verklaren. Daarom kies ik er voor de aandacht nu te richten op een verbetering van het stelsel.
Veel belangrijker vind ik in dit verband de vraag hoe vanaf het bekendmaken van het rapport uitvoering wordt gegeven aan het verbetering van het VTH-stelsel. Daarover ben ik in gesprek met de openbare lichamen. Het spreekt voor zich dat dit een erkenning inhoudt van de problemen, een actieve inzet om deze op te lossen en de bereidheid om oplossingen met andere partners vorm te geven.
Ik heb daarom in mijn brief van 13 juni 2023 aangegeven het verbeteren van de uitvoering van VTH-taken op de eilanden te zien als een gezamenlijke opgave waar alle partners in het VTH-stelsel voor staan. Deze opgave vergt overleg met de lokale bestuurscolleges, de betrokken departementen, Omgevingsdienst NL en stakeholders. Inmiddels heb ik met de openbare lichamen afgesproken dat deze een eigen schriftelijke appreciatie van het ILT-rapport geven, zodat deze ook met uw Kamer gedeeld kan worden. Deze appreciatie wordt voorafgegaan door een kennismaking met de werkzaamheden van Omgevingsdiensten. Daarnaast is het mijn voornemen om een Caribisch Nederland breed programma verbetering-VTH stelsel in te gaan richten (VTH-programma Caribisch Nederland) waarmee de concrete aanpak voor het verbeteren van het VTH-stelsel in Caribisch Nederland wordt vormgegeven. Ik zal uw Kamer op zeer korte termijn hierover informeren.
Is het juist dat de zinsnede uit het ILT-rapport «[o]mdat op dit moment geen gebieden zijn aangewezen als gevoelig gebied of bufferzone zal deze vergunningplicht voor geen enkel hotel gaan gelden, ook niet voor de grote resorts aan de kust» (p. 64) betekent dat de huidige hotels in de kustzone geen natuur- of milieuvergunning(splicht) hebben, omdat er geen gevoelige gebieden zijn aangewezen door de Eilandsraad, graag uitgesplitst naar type vergunning? Zo nee, waarom niet en wanneer zullen deze gebieden aangewezen moeten worden?
Ja dit is juist. Deze zinssnede gaat over het onderscheid dat in de milieuwetgeving (in het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES) waarvan inwerkingtreding voorzien is op 1 april 2024) gemaakt wordt tussen bedrijven die onder de algemene regels van het IAB BES vallen en bedrijven waarvoor een vergunningplicht geldt. De systematiek van het IAB BES brengt met zich mee dat voor bedrijven die gelegen zijn in als zodanig aangewezen gevoelige gebieden, maatwerk vereist is als het gaat om een beoordeling van de milieugevolgen van activiteiten. Hier past een milieuvergunningplicht. Zolang de gevoelige gebieden niet zijn aangewezen, vallen resorts in ieder geval onder de algemene regels van het IAB BES.
Het aanwijzen en instellen van een doeltreffende bufferzone is wel een van de strategische doelen in het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2023 (NMBP). Zie hiervoor bijlage 3 mijlpaal 1.1.3 (Duurzame kustontwikkeling).
Bent u het eens met de stelling dat toekomstige hotels in de kustzone ook geen vergunningsplicht meer nodig zullen hebben, omdat er geen gevoelige gebieden zijn aangewezen door de eilandsraad, gezien bovenstaande zinssnede uit het ILT-rapport?
Nee daar ben ik het niet mee eens. Er zijn meer gronden voor een vergunningplicht. In hoofdstuk 2 van bijlage 1 (onderdeel 15.4; Horeca) van het IAB BES wordt bepaald welke bedrijven onder de milieuvergunningplicht vallen en welke onder algemene regels. Een inrichting type III (milieuvergunningplichtig) is een inrichting waar:
De vraag of een bedrijf een milieuvergunning moet aanvragen danwel onder algemene regels valt wordt niet enkel bepaald door de situering in een gevoelig gebied maar ook de oppervlakte.
Op welke manier garandeert u met grote zekerheid dat de natuur en het koraal in de gevoelige kustzone niet ernstig wordt aangetast door bovengenoemde «maas in de wet»?
Uit mijn antwoorden op de voorgaande twee vragen, blijkt dat er na inwerkingtreding van het IAB BES en het aanwijzen van gevoelige gebieden geen maas in de wet meer is. Na inwerkingtreding van het IAB BES en de bijbehorende ministeriële regeling, zullen (tot de aanwijzing van de gevoelige gebieden) in ieder geval de algemene regels van het IAB BES gelden en is maatwerk bij het opstellen van de regels in een vergunning niet aan de orde. Het rapport van de ILT signaleert ook een noodzaak om de (lokale) wetgeving op orde te brengen en hier valt het aanwijzen van gevoelige gebieden ook onder. Ik heb toegezegd de kamer te informeren over de wijze waarop dit gaat plaatsvinden.
Wat zijn de concrete gevolgen van de conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport voor toezicht en handhaving rondom TUI Chogogo Resort (p. 47), Ocean Oasis (p. 51), de boat yard (p. 54), de cementblokkenfabriek (p. 32) en het resort met golfbaan in Lac Bay (p. 53)? Kunt u deze vraag per locatie beantwoorden?
In het ILT-rapport wordt geconcludeerd dat de basis binnen het OLB voor de reguliere uitvoering van VTH-taken om diverse redenen niet op orde is. Tevens wordt een aantal aanbevelingen gedaan die tot doel hebben (bij het OLB) knelpunten snel en gericht aan te pakken. De conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport hebben tot gevolg dat het OLB deze zal moeten appreciëren en afhankelijk van deze waardering de aanbevelingen in het lopende verbetertraject zal moeten implementeren. Het OLB heeft hier de regie en daarbij ook de keuze om een aantal uitkomsten van het ILT-rapport per direct over te nemen in de lopende verbetertrajecten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de aanbeveling prioriteiten bij toezicht en handhaving vast te stellen, deze te koppelen aan een concrete planning van werkzaamheden en de voortgang van de uitvoering te bewaken. Om te bepalen in hoeverre de conclusies van het ILT-rapport op dossierniveau concrete gevolgen heeft gehad, heb ik navraag gedaan bij het OLB en deze heeft per locatie het volgende aangegeven.
(Chogogo Resort)
(Ocean Oasis)
(Boatyard)
(Betonblokkenfabriek)
Dit dossier is momenteel in behandeling bij het Gerecht. Op 22 september 2023 jl. is met betrekking tot dit dossier een zitting geweest. Het OLB is in afwachting van de uitspraak van de rechter. Het is in deze fase nog te vroeg om concrete uitspraken te doen over de gevolgen van de conclusies en aanbevelingen uit het ILT-rapport.
(Lac-Bay)
Naast een verzoek om informatie aan het OLB heb ik tevens navraag gedaan bij andere stakeholders in het VTH-proces. Hieruit blijkt dat ten aanzien van de genoemde locaties niet geconcludeerd kan worden dat alle overtredingen conform het door het OLB vastgesteld beleid worden geadresseerd. Zowel bij Chogogo beach resort als Ocean Oasis is nog altijd sprake van overtredingen. Ik heb bij de eerdere beantwoording van Kamervragen over de bouw van resorts aan de kust aangegeven dat het Bestuurscollege van Bonaire een project ¨Duurzame Kustbebouwing¨ heeft vastgesteld waarmee werd beoogd een inventarisatie uit te voeren van bestaande illegale situaties aan de kust en dat per locatie een aanpak zou worden voorgesteld. Het OLB heeft inmiddels een analyse uitgevoerd van bestaande kustbebouwing gericht op de risico’s voor de omgeving en is voornemens om dit op te volgen met een fase 2 die vooral gericht is op preventie. Deze aanpak lijkt niet te sporen met de eerder vastgestelde uitgangspunten van het project. Een locatiegerichte aanpak van bestaande illegale situaties lijkt te ontbreken.
Ik concludeer hieruit dat op dossierniveau de situatie niet veel gewijzigd is en dit is zorgwekkend. Ik heb inmiddels met de eilandbesturen een afspraak gemaakt over een gezamenlijk proces dat moet leiden tot een appreciatie van het ILT-rapport en heb het voornemen om voor heel Caribisch Nederland een VTH-programma uit te voeren. De kamer wordt op zeer korte termijn hierover geïnformeerd.
Bent u bekend met het bericht dat er waarschijnlijk onrechtmatig glas is gestort in Bonaire Marine Park en dat er negen maanden na de vondst van het glas nog geen actie is ondernomen door de autoriteiten? Zo ja, wat vindt u hiervan in het licht van de conclusies van het ILT-rapport en wat bent u voornemens hier tegen te ondernemen?3
Ja, het OLB heeft mij hierover geïnformeerd. Mij is aangegeven dat in samenwerking met ILT een grondig onderzoek uitgevoerd is naar de herkomst van het glas. Uit het onderzoek bleek dat de precieze bron van het glas niet kon worden vastgesteld. De concentratie van het glas op één locatie is waarschijnlijk het gevolg van de «thrusters» van schepen die een stroming veroorzaken, waardoor het materiaal bijeen wordt gebracht. Het havenkantoor heeft proactief duikers ingeschakeld om de situatie onder water te beoordelen. Uit feedback van milieu-experts, waaronder een bioloog, is gebleken dat het glas op zichzelf niet schadelijk is voor het mariene milieu. De aanbeveling was om het glas te laten liggen, maar andere materialen zoals visbenodigdheden en autobanden moeten onmiddellijk worden verwijderd.
Welke mogelijkheden ziet u, naast het inzetten van dwangsommen, om de kwetsbare natuur op Bonaire, inclusief onderwaternatuur, te beschermen?
Met de uitvoering van het Natuur en milieubeleidsplan Caribische Nederland 2020–2030 (NMBP, Kamerstuk 33 576 nr. 190) en de lokale uitvoeringsplannen wordt de kwetsbare natuur op Bonaire hersteld en vindt er een betere bescherming plaats. Het Rijk en het OLB werken samen aan het behalen van strategische natuurdoelen onder andere voor de onderwaternatuur en het koraal. De inzet is om koraal te herstellen en meer weerbaar te maken door de drukfactoren zoals sedimentatie door erosie en waterverontreiniging zoveel als mogelijk weg te nemen. Concrete maatregelen zijn onder ander andere herstel van de mangrove en het koraal en uitbreiding van de afvalwatercapaciteit en het verwijderen van loslopende grazers. Daarnaast is de inzet ook gericht op het organisatorisch en qua capaciteit versterken van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Op 22 augustus 2023 heb ik u Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de eerste fase van het NMBP (Kamerstuk 33 576, nr. 355).
Wat zijn de (geschatte) kosten van het herstellen van het koraal rondom Chogogo Beach Resort en indien u niet weet wat de kosten zijn, kunt u dit uitzoeken?
De kosten voor het herstellen van het koraal rondom Chogogo Beach Resort zijn niet bekend. De kosten hangen onder andere af van de specifieke omstandigheden en de huidige bedekkingsgraad. De belangrijkste maatregelen om het koraal te herstellen zijn het verbeteren van de waterkwaliteit en de fysieke habitat door het weghalen van uitgespoeld zand, gevolgd door actief koraalherstel. In augustus heb ik uw Kamer geïnformeerd over de streefdoelen voor koraalbedekking bij Bonaire voor 2030 (Kamerstuk 33 576, nr. 255). Het gebied rondom Chogogo maakt onderdeel uit van zone 3, Kralendijk. Voor dit gebied zijn de doelen 5% bedekking (huidige bedekking 2,2%) op 5 meter diepte en 20% (huidige bedekking 14.4%) op 10 meter diepte. In het kader van het koraalherstelplan Bonaire laat ik onderzoeken wat de kosten zijn voor het herstel van koraal in zone 3 Kralendijk. Hierbij zal specifiek naar de omgeving van Chogogo worden gekeken.
Wat zijn de (geschatte) baten van hersteld koraal en wie zal van deze baten het meeste genieten? Indien u niet weet wat de baten zijn, kunt u dit uitzoeken?
Er zijn cijfers bekend omtrent de economische en ecologische waarde van de koraalriffen in Bonaire en Caribisch Nederland in het algemeen. De ecologische waarde van de koraalriffen in Caribisch Nederland is groot. Koraalriffen zijn ecosystemen met een hoge biodiversiteit aan verschillende soorten en soortengroepen. De staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland stelt dat met name het koraalrif bij Bonaire en van de Saba Bank van groot regionaal belang zijn (Kamerstuk 30 825, nr. 218.
De economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland en Bonaire is berekend in respectievelijk 2012 en 2008 als onderdeel van de zogenaamde «TEEB-NL» (TEEB: «The Economics of Ecosystems and Biodiversity») studies. Daarbij zijn de totale economische waarde en de werkelijke gebruikswaarde berekend voor Caribisch Nederland in het geheel en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba afzonderlijk. De totale economische waarde omvat ecosysteemdiensten die (nog) niet vertaald worden naar werkelijke financiële inkomsten voor de eilanden. De totale economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland is $ 122 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 59 mln. per jaar. De totale economische waarde van de natuur op Bonaire is meer dan $ 105 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 37 mln. per jaar.
Is het al bekend wie het koraal rondom Chogogo gaat herstellen, en indien het niet bekend is, bent u van plan zorg te dragen dat het koraal zal worden hersteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en wie zal waarschijnlijk voor deze kosten opdragen?
Zie antwoord vraag 9
Gaat u gebruik maken van de mogelijkheid om een bestuurlijke aanwijzing te geven aan Chogogo Resort, dan wel het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB), op basis van de conclusies van het ILT-rapport? Zo nee, waarom niet, graag uitgesplitst naar Chogogo en OLB? Zo ja, wanneer?
Nee. Het OLB is direct verantwoordelijk voor de uitoefening van VTH bevoegdheden. De genoemde resorts vallen onder de aanpak zoals het Bestuurscollege van Bonaire heeft vastgesteld in het project ¨Duurzame Kustbebouwing¨ Daarnaast heb ik heb afspraken gemaakt met het lokaal bestuur over een verbetertraject naar aanleiding van het ILT-rapport. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Welke aanbevelingen uit het ILT-rapport kunnen alleen geïmplementeerd worden met een wetswijziging en welke wetswijzingen zijn hiervoor mogelijk wanneer het Inrichtingen en Activiteitenbesluit BES (IAB-BES) niet wordt ingevoerd?
In beginsel kunnen de meeste aanbevelingen zonder wetswijziging worden uitgevoerd. Het sluiten van een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst behoeft bijvoorbeeld geen wetswijziging. Dit geldt ook voor het aanpakken van knelpunten in de organisatie. De aanbeveling inzake het zorgdragen voor actuele wet- en regelgeving zal vanzelfsprekend wetswijzigingen noodzakelijk maken. Een daarvan is de invoering van het IAB BES. Indien het IAB BES niet zou worden ingevoerd dan zou een wettelijke basis ontbreken voor het reguleren van bedrijfsgebonden milieuactiviteiten en het noodzakelijk kader voor programmering en uitvoering van VTH-taken. Het vervangen van het IAB BES met andere wetgeving is niet reëel omdat de wet Vrom Bes en het daarop gebaseerde IAB BES het resultaat zijn van een proces dat voor de transitie in 2010 is ingezet en niet denkbaar is dat andere wetgeving een betere basis zou bieden om milieubeleid te voeren.
Erkent u dat de Wet Gemeenschappelijke regelingen slechts beperkt van kracht is in Caribisch Nederland, waardoor samenwerking met een Omgevingsdienst in Europees Nederland thans juridisch geen optie is? Zo ja, bent u van plan de wet aanpassen? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
Het is op dit moment onduidelijk of de Wet Gemeenschappelijke regelingen als basis kan dienen voor samenwerking met een Omgevingsdienst. Dit belet echter niet dat partijen op vrijwillige basis afspraken kunnen maken over de nodige inzet. Zo hebben de leden (ALV) van Omgevingsdienst NL (ODNL) recent in beginsel ingestemd met het verkennen van de mogelijkheid tot dienstverlening aan de eilandbesturen en hebben de eilandbesturen ingestemd met een proces dat kan leiden tot een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze samenwerking met een Omgevingsdienst in Europees Nederland doeltreffend, doelmatig en uitvoerbaar is op het moment dat zowel de procedurele voorschriften (instrumenten, procedures) afwijken door het ontbreken van onder meer de Algemene wet bestuursrecht als ook de materiële voorschriften anders zijn (afwijkende milieuwetgeving)?
Meerdere omgevingsdiensten hebben inmiddels ervaring met werkzaamheden in Caribisch Nederland. Ik zal de kamer op korte termijn hierover verder informeren.
Op welke manier schendt u niet de beginselen van behoorlijk bestuur met bovenstaande samenwerking?
De beginselen van behoorlijk bestuur worden niet geschonden als het bestuur in Caribisch Nederland een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst sluiten. Ik merk hierbij op dat ik reeds heb toegezegd dat ik naast inzet op samenwerking met omgevingsdiensten ook zou onderzoeken hoe het rijkstoezicht op de uitvoering van VTH taken versterkt zou kunnen worden. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Op welke manier schendt u niet de beschermingsplicht voor de natuur op de BES-eilanden?
Met het doen van onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH taken in Caribisch Nederland en het inrichten van een gezamenlijke verbeteropgave schend ik geen beschermingsplicht.
Op welke wijze gaat u bovengenoemde belemmeringen wegnemen en kan daarbij specifiek aangegeven worden hoe dit zich verhoudt tot het «comply or explain»-beleid?
Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het ontbreken van (geo)basisregistraties en de overige registraties in Caribisch Nederland (CN) de vergunningverlening, nu en in de toekomst, het toezicht en de handhaving hindert? Kunt u in de beantwoording van deze vraag specifiek ingaan op de vele voordelen die de rijksoverheid noemt in de «Handreiking gebruik basisregistraties voor de omgevingsdiensten»?
Caribisch Nederland is niet wettelijk verplicht een registratie te voeren, zoals in Europees Nederland. In Nederland is de strategie «Zicht op Nederland» ontwikkeld, die gericht is op het samenbrengen van gedetailleerde (geo)data om Nederland in kaart te brengen. Deze strategie schetst de primaire ontwikkelingsrichting en de voorwaarden voor succes. De Nationale Geo-informatie-infrastructuur vormt hierbij de basis voor datagedreven werken en wordt momenteel vernieuwd in Nederland, met name voor de aanpak van publieke kwesties. Het zou van meerwaarde zijn als de openbare lichamen CN betrokken worden bij deze ontwikkelingen.
Op dit moment worden de verschillende stappen in de Vergunning, Toezicht en Handhaving (VTH) keten bemoeilijkt doordat relevante data niet altijd eenvoudig beschikbaar is. Mogelijk kan dit punt worden meegenomen bij het inrichten van de verbeteropgave. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Welke plannen heeft u om Caribisch Nederland op te nemen in de tien basisregistraties en de overige registraties?
Zie het antwoord op vraag 19.
Zijn er doelstellingen geformuleerd voor het opnemen van Caribisch Nederland in de tien basisregistraties en de overige registraties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel hiervoor tegemoetzien?
Zie het antwoord op vraag 19.
Kunt u aangeven op welke manier voorkomen wordt dat er met het «comply or explain»-beleid verschillen ontstaan tussen Europees Nederlandse wetgeving en Caribisch Nederlandse wetgeving, nu steeds meer milieuwetgeving zijn oorsprong vindt in verordeningen en richtlijnen van de EU?
Het belangrijkste uitgangspunt van comply or explain is dat alle beleidsintensiveringen en de daaruit voortvloeiende wetgeving en/of financiële consequenties van toepassing (zullen) zijn voor Caribisch Nederland, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen. Dit kan betekenen dat de omstandigheden maatwerk vragen, om hiermee alsnog het gewenste resultaat te bereiken in Caribisch Nederland. Dit wil zeggen dat het mogelijk is dat de milieuwetgeving voor de BES-eilanden afwijkt van de Europees Nederlandse wetgeving gezien de verschillen in bijv. klimaat op Bonaire en in Europees Nederland. In beginsel is wet Vrom Bes het kader voor milieubeleid in Caribisch Nederland. Deze is nog niet geheel inwerking getreden. Deze wet is een kaderwet die ingevuld wordt met Algemene maatregelen van Bestuur. Zo treedt met het IAB BES ook hoofdstuk 5 (algemene regels en vergunningen voor inrichtingen) van de wet inwerking. Uitgangspunt voor nieuwe AMvBs is de Europees Nederlandse wetgeving en hierbij wordt het beginsel comply or explain toegepast.
Ook bij het omzetten van richtlijnen wordt het principe van comply or explain toegepast. Hierbij is comply geen vereiste, aangezien het gaat om het uiteindelijke effect waarbij maatwerk mogelijk is (explain). Bij de totstandkoming van milieuwetgeving voor de BES eilanden is dan ook gezien de verschillen tussen ENL en CN gekozen voor maatwerk, en dus voor afzonderlijke, op de maat van de BES_eilanden toegesneden wetgeving (de wet Vrom BES).
Hoe wordt bij omzetting van richtlijnen geborgd dat er adequate regelingen getroffen blijven worden voor Caribisch Nederland met «comply» als uitgangspunt? Op welke wijze wordt bij verordeningen alsnog in gelijkwaardige wetgeving voor Caribisch Nederland voorzien?
Zie vraag 22.
Deelt u de mening dat een snelle en doeltreffende handhaving op vergunningsplicht nodig is om de druk op het onderwaterpark Bonaire af te laten nemen? Zo nee, waarom denkt u dat de huidige vorm van handhaving dan wel volstaat om de druk op het onderwaterpark te doen af nemen?
Handhaving is essentieel om de druk op het water te beheersen, vooral omdat sommige bedrijven mogelijk niet in overeenstemming handelen met de regels of vergunningsvoorwaarden. Een correcte vergunningverlening en het bijwerken van verouderde vergunningen zijn eveneens belangrijk. Het OLB heeft vastgesteld dat er tal van bedrijven actief zijn in het Bonaire Nationaal Marine Park, waarbij een aantal zonder de vereiste natuurvergunning opereert. Er zijn in het verleden samenwerkingsinitiatieven geweest om de handhaving te verbeteren, en het is belangrijk om de effectiviteit van dergelijke initiatieven voortdurend te evalueren. Het OLB is zich bewust van de uitdagingen, zoals de huidige ziekte die het koraal bedreigt (Stony Coral Tissue Loss Disease)en die grote invloed heeft op de riffen van het Bonaire Nationaal Marine Park. Maatregelen zoals limiteren van en het invoeren van wachtlijsten voor bepaalde activiteiten, kunnen helpen bij het beheer van de druk op het park.
Kunt u een lijst van maatregelen opnoemen die wel genomen gaan worden gegeven de huidige staat van handhaven en die wel volstaan om de druk op het onderwaterpark te doen af nemen?
Op 22 augustus 2023 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de voortgang van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) (Kamerstuk 33 576, nr. 255). Een lijst met maatregelen kunt u vinden in de bijlage bij deze Kamerbrief. De bijlage geeft een overzicht van de gestarte acties en projecten in Caribisch Nederland in het kader van het NMBP.
Vindt u soms dat het onderwaterpark niet onder druk staat? Waar blijkt dat dan uit?
Het onderwaterpark staat onder grote druk. Dit is aangegeven in het Natuur en milieubeleidsplan 2020–2030 (Kamerstuk 33 576, nr. 190) en de staat van natuur in Caribisch Nederland 2017 (Kamerstuk 30 825, nr. 218).
Waarom vindt u niet dat er voldaan moet worden aan de vergunningsplicht van art. 14 Eilandsbesluit onderwaterpark Bonaire? Zo ja, waar blijkt dit dan uit?
Er dient te worden voldaan aan artikel 14 van het Eilandsbesluit. Bedrijven die in het marien park opereren dienen te zijn voorzien van de vereiste natuurvergunning. Het OLB spant zich in om deze bedrijven te voorzien van de benodigde vergunning.
Bent u op de hoogte van de hoeveelheid bedrijven die zonder vergunning opereren in het onderwaterpark Bonaire? Zo ja, hoeveel bedrijven zijn dit? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze informatie verkrijgen?
Volgens het OLB staan ongeveer 230 bedrijven geregistreerd. Momenteel wordt in kaart gebracht hoeveel ook daadwerkelijk actief zijn. Een gedeelte van de bedrijven zijn al wel voorzien van de benodigde vergunning; het overige gedeelte zal zo spoedig mogelijk worden voorzien van de vergunningen. De niet geregistreerde bedrijven kunnen hierna worden behandeld en daar waar nodig kunnen handhavende maatregelen worden genomen.
Deelt u de mening dat er geen of onvoldoende zicht is op bedrijven die gebruik maken van het onderwaterpark, waardoor er dus ook minder zicht is op drukfactoren in het water? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden?
Volgens het OLB is door een langdurig gebrek aan capaciteit en een enorme groei van het aantal bedrijven een achterstand opgelopen in de vergunningverlening aan bedrijven die gebruik maken van het onderwaterpark. Dat er onvoldoende zicht is op het aantal bedrijven is het resultaat van niet geregistreerde bedrijven die dus illegaal opereren. Momenteel wordt hier een inhaalslag op gemaakt.
Kunt u bevestigen dat er al jarenlang wordt gedoogd dat ieder bedrijf, ook na incidenten, kan opereren in het onderwaterpark? Zo nee, waarom niet?
Volgens het OLB is dit het resultaat van een gebrek aan capaciteit, een enorme groei in het toerisme en een stijging van bedrijven die opereren in het marien park.
Bent u bereid om te investeren in meer capaciteit bij de Directie Ruimte & Ontwikkeling van het OLB in de vorm van natuurbeleidsmedewerkers en natuurvergunningverleners om aanvraag op grond van art. 14 Eilandsbesluit Onderwaterpark Bonaire sneller af te laten handelen?
Het Rijk werkt samen met het OLB aan lopende verbetertrajecten waaronder investeringen in capaciteit. Op verzoek van het OLB zijn een programmamanager en projectleiders aangesteld voor uitvoering van het Natuur en milieubeleidsplan (NMBP). Ook is ondersteuning gegeven voor een uitbreiding van de dienst Landbouw, Visserij en Veeteelt (LVV) op het terrein van landbouw en visserij. Voor een projectleider natuurherstel zijn middelen beschikbaar gesteld, tot op dit moment is hier nog geen invulling aan gegeven.
Welke samenwerking is er tussen inspecteurs van de Directie Toezicht en Handhaving (DTH) en rangers van STINAPA wanneer het aankomt op toezicht en handhaving op deze vergunningsplicht?
Deze staan in het Uitvoeringsprogramma toezicht en handhaving van het OLB. De afspraken dienen nog wel uitgewerkt te worden en formeel te worden bevestigd door het OLB.
Kunt u aangeven op basis van welke argumenten u oordeelt dat u uitvoering heeft gegeven aan de aangenomen motie waarin verzocht wordt om geen onomkeerbare stappen te zetten totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld, gezien de conclusies van het ILT-rapport?4
Allereerst heeft het OLB beloofd om geen onomkeerbare stappen te zetten voordat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Ten tweede was het ten tijde van het indienen van de motie formeel-juridisch niet mogelijk om onomkeerbare stappen te zetten. Ik zal daar hieronder nader op ingaan.
In antwoord op de vragen van de leden Van Raan, Van Esch en Vestering (allen PvdD) is bij brief van 4 oktober 2022 (kenmerk 2022Z09873) aangegeven dat door Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling wordt gewerkt aan een ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage Bolivia. Met dit plan wordt beoogd ter plaatse woningbouw mogelijk te maken. Het OLB heeft echter nog geen formeel standpunt ingenomen omtrent de vraag of het wenselijk is om daar woningen te bouwen. Het is derhalve nog maar de vraag of het OLB bereid is om het plan in procedure te brengen, als dat eenmaal wordt opgeleverd. Tijdens het bezoek van de Minister voor VRO aan Bonaire in juni 2022 is vanuit het OLB aangegeven dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor het ontwikkelingsplan voor Bolivia.
Als het OLB zou besluiten om medewerking te willen verlenen aan de herontwikkeling van Bolivia, dan dient eerst nog een aantal formele stappen te worden gezet. Een belangrijke formele stap voor het ontwikkelingsplan is het afronden van de MER-procedure. Deze wordt weliswaar op vrijwillige basis uitgevoerd, maar nu de bijbehorende procedure is gestart, moet ze ook worden afgerond.
In het najaar van 2021 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB twee zienswijzen ingediend. Alvorens kan worden begonnen met het opstellen van de MER, dienen deze zienswijzen te worden beantwoord door de Commissie MER. Ten tijde van het indienen van de motie beschikte Bonaire (nog) niet over een dergelijke commissie en viel derhalve niet te zeggen wanneer met het opstellen van de MER kon worden begonnen. Aangezien de herziening van het ontwikkelingsplan niet in procedure kan worden gebracht, zolang de MER niet is vastgesteld en beoordeeld, was naar onze mening ten tijde van het indienen van de motie voldoende verzekerd dat er in dit dossier geen onomkeerbare stappen werden genomen.
Sinds het aannemen van de motie zijn er geen onomkeerbare stappen gezet. Bij ontstentenis van een Commissie MER heeft Metafoor besloten om de beantwoording van de zienswijzen niet langer af te wachten, maar in plaats daarvan de zienswijzen mee te nemen in de mer-procedure. Deze procedure zal begin november worden afgerond, waarna de uitkomsten in het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage zullen worden verwerkt. Het OLB heeft steeds geen standpunt ingenomen over de wenselijkheid van woningbouw op de voormalige plantage. Het ontwerp van het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma ligt van 23 januari tot en met 4 maart 2024 ter inzage. Naar verwachting zal het programma voor de zomer 2024 door de ministerraad worden vastgesteld.
Kunt u aangeven waarom het juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen zetten, zoals u aangeeft in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren, waarin u schrijft: «dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor partiële herzieningen van het ontwikkelingsplan, [...] constateer ik dat het op dit moment juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten»?5
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 33.
Welke stappen heeft u genomen om het juridisch wel mogelijk te maken om geen onomkeerbare stappen te zetten?
Aangezien het juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten, is er op dit punt geen actie ondernomen. Derhalve zijn er dienaangaande geen beslisnota’s en/of andere stukken die geopenbaard kunnen worden.
Kunt u de beslisnota of andere stukken hiervoor bij de beantwoording stoppen (om een duur WOO-verzoek te voorkomen)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 35.
Hoe rijmt u het beperkt toestaan van woningbouw in een gebied met de bestemming «open landschap» waar geen woningbouw is toegestaan met efficiënte en effectieve VTH?6
Ik vermoed dat u met de zinsnede «beperkt toestaan van bebouwing» doelt op de mogelijke herontwikkeling van de voormalige plantage Bolivia. Zoals u terecht opmerkt is het op basis van het vigerende Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB) niet (rechtstreeks) toegestaan om daar woningen te bouwen. Wel bevat het ROB een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan het bestuurscollege de bestemming kan wijzigen indien zich een initiatief voor «landelijk wonen» aandient. Na wijziging is woningbouw mogelijk indien per woning een kavel van minimaal 5 ha beschikbaar is.
Pas nadat gebruik is gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid dan wel nadat het ROB (partieel) is herzien teneinde ter plaatse woningbouw mogelijk te maken, kunnen bouwvergunningen worden afgegeven en is het toegestaan om te bouwen. Tot die tijd is (woning)bouw niet toegestaan. Ondanks dat het ILT-rapport heeft laten zien dat er bij de uitvoering van de VTH-taken het nodige te verbeteren valt, ga ik ervan uit dat het OLB handhavend op zou treden ingeval er zonder vergunning zou worden gebouwd.
Kunt u aangeven op welke wijze de bevolking van Caribisch Nederland zal worden betrokken bij de bespreking van het voorontwerpontwikkelingsprogramma zoals door u aangegeven in antwoord op vragen van de leden Wassenberg, Vestering, Van Esch en Wassenberg over het adequaat beschermen van kwetsbare en unieke natuur en koraal op en rondom de BES-eilanden? [4, antwoord op vraag 5]
Begin juni zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba publieksbijeenkomsten georganiseerd voor de bevolking van de eilanden over het voorontwerpontwikkelingsprogramma. Tijdens die bijeenkomsten is het voorontwerp besproken en konden de aanwezigen vragen stellen. De presentatie is toegestuurd aan degenen die zich voor de bijeenkomsten hadden aangemeld.
Bent u het ermee eens dat, gezien de kwaliteit en instandhouding van het koraal, het eerder opstellen van een staat van de natuur dan in 2025 wenselijk is? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet?
Met het opstellen van de tweede staat van natuur is inmiddels gestart. Deze zal eind 2024 gereed zijn en begin 2025 aan uw Kamer worden aangeboden.
Op welke manier denkt u dat u niet medeplichtig bent aan de teloorgang van de natuur op en rondom de BES-eilanden met het huidige Kabinetsbeleid dat u uitvoert?
Met de uitvoering van het Natuur en Milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) is het beleid ingezet om de verdere teloorgang van de natuur in Caribisch Nederland tegen te gaan en te herstellen. Eind 2024 vindt de evaluatie plaats van de eerste fase van het NMBP. De evaluatie heeft tot doel te beoordelen of het ingezette beleid en de maartregelen tot het gewenste effect leiden. Daarnaast wordt de staat van natuur opgesteld om te beoordelen wat de toestand van de natuur is ten opzichte van de staat van natuur in 2017.
Komt er een inventarisatie van het koraal aan de oostkust van Bonaire, waaronder 15 kilometer grenzend aan Plantage Bolivia? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Een inventarisatie aan de oostkust van Bonaire is vanwege de omstandigheden niet eenvoudig. Op dit moment vindt er een verkenning plaats naar de praktische mogelijkheden van een dergelijke inventarisatie. Deze zal vervolgens plaats vinden in de loop van 2024.
Kunt u aangeven wat u onder Fase 1 van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) verstaat, waar we ons in deze fase bevinden en wat de activiteiten zijn die nu lopen en bijdragen aan het behalen van de in bijlage 3 van het NMBP genoemde mijlpalen voor 2024 en 2030, naar aanleiding van uw antwoord op de hierboven genoemde Kamervragen?7
Op 22 augustus is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van fase 1 (2020/2024) van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (Kamerstuk 33 576, nr. 255).
De berichtgeving rondom de Tunesië deal |
|
Kati Piri (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is de formele status van het «Memorandum d'entente sur un partenariat stratégique et global entre l'Union Européenne et la Tunisie»? Zijn er onderliggende documenten behorend bij dit memorandum, publiekelijk dan wel vertrouwelijk? Zo ja, kunt u deze stukken zo spoedig mogelijk delen met de Kamer?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl.1 Het Memorandum of Understanding (MoU) en de daarin door de Commissie en Tunesië gemaakte afspraken hebben geen juridisch bindend karakter. Het betreft een politieke overeenkomst en daarmee wederzijds politiek commitment van de EU en Tunesië aan de implementatie van het comprehensive partnership packagedat op 11 juni werd aangekondigd. De volledige tekst van het MoU is publiekelijk toegankelijk en de details van het onderliggende comprehensive partnership package waren reeds openbaar.
Wat is de formele aanleiding en betekenis van de aanwezigheid van demissionair Minister-President Rutte bij het fotomoment op 16 juli ter gelegenheid van de deal met Tunesië samen met de voorzitter van de Europese Commissie Von der Leyen, de Tunesische president Saied en de Italiaanse premier Meloni?
Tijdens de buitengewone Europese Raad (ER) van 9 februari 2023 onderstreepten regeringsleiders dat de huidige migratie-uitdagingen waar Europa voor staat een Europees antwoord vereisen. Zoals beschreven in het verslag2 besprak de ER toen om, op een gecoördineerde wijze, de samenwerking met landen van herkomst en transit langs alle migratieroutes te intensiveren. Voor Nederland vormen brede, evenwichtige en gelijkwaardige migratiepartnerschappen met derde landen een belangrijke bouwsteen voor een effectief humaan migratiebeleid. Deze ER concludeerde ook dat snelle actie nodig is om terugkeer te bevorderen langs de migratieroutes naar de landen van herkomst, en dat daarvoor het gehele EU-beleidsinstrumentarium moet worden ingezet, waaronder diplomatie, ontwikkelingssamenwerking, handel, visa, en legale migratiemogelijkheden. Deze inzet werd bevestigd bij de ER van maart 2023.3 De ER van 29 en 30 juni 20234 sprak vervolgens over voortgang die was geboekt op de externe dimensie van migratie en in het bijzonder over de EU-relaties met Tunesië, en concludeerde verheugd te zijn met het werk dat is verricht aan een voor beide partijen voordelig alomvattend partnerschapspakket met Tunesië.
Het door de Europese Commissie met de Tunesië opgestelde MoU vloeit voort uit deze besprekingen in de Europese Raad over migratie en een reeks EU bezoeken aan Tunesië in het voorjaar. De inhoudelijke contouren van het partnerschap zijn een aantal keer met de Raad gedeeld en besproken in het voorjaar van 2023.
De aanwezigheid van Minister-President Rutte en de Italiaanse Minister-President Meloni als leden van de Europese Raad moet bezien worden in de geest van de Team Europebenadering. Dit geeft uitdrukking aan het politieke belang dat de Europese Raad hecht aan de totstandkoming van een strategisch partnerschap met Tunesië. Ook Ministers uit andere EU Lidstaten en verschillende EU commissarissen brachten dit jaar bezoeken aan Tunesië.
Aangezien premier Rutte aangaf dat migratie een van de thema’s is die «te gevoelig ligt om er op korte termijn zaken over te doen»1, hoe verhouden deze uitspraak én de voortrekkersrol die Nederland en premier Rutte hebben gehad in het sluiten van een deal met Tunesië, zich tot elkaar?
De uitspraak van de Minister-President betreft andere elementen van migratie dan die waar het MoU met Tunesië over gaat en zijn gedaan in de context van gesprekken die met name betrekking hadden op de binnenlandse dimensie van migratie.
Is duidelijk wie de afspraken hebben gemaakt en wie er politiek of juridisch ter verantwoording kan worden geroepen wanneer mensenrechten in het geding komen? Wat is de juridische status van deze «deal»? Welke entiteit binnen de Europese Unie (EU) heeft de afspraken met Tunesië gemaakt en is dus verantwoordelijk?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. Het betreft afspraken van de Europese Commissie, namens de EU, met Tunesië. Het MoU en de daarin door de Commissie en Tunesië gemaakte afspraken hebben geen juridisch bindend karakter. Het betreft een politieke overeenkomst en daarmee een wederzijds politiek commitment van de EU en Tunesië aan de implementatie van het comprehensive partnership packagedat op 11 juni werd aangekondigd. De Commissie is in eerste instantie belast met de uitwerking van dit MoU in samenspraak met Tunesië waarna besluitvorming binnen de Unie binnen de bestaande kaders zal moeten verlopen voordat verplichtingen kunnen worden aangegaan. Zoals beschreven bij vraag 2 sprak de Europese Raad in het voorjaar meerdere keren over het brede partnerschap met Tunesie. De inhoudelijke contouren van het partnerschap zijn op 14 april en 13 juni met de Raad gedeeld en besproken. Op 11 juni is dit ook publiekelijk bekend gemaakt. Het kabinet heeft dit ook aan uw Kamer gemeld in het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken op 27 juni 2023.6 Ook is de Raad op 14 juni 2023 geïnformeerd over de intentie van de Commissie om een MoU met Tunesië te sluiten. De Commissie had gemachtigd moeten worden door de Raad om tot daadwerkelijke ondertekening over te gaan. Het kabinet is met andere lidstaten van mening dat dit geen precedent moet zijn. Tegelijkertijd bestaat er brede steun in de Raad voor dit MoU, waarmee opvolging wordt gegeven aan de conclusies van de Europese Raad van 29 en 30 juni jl. (zie verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli 2023).
Wat is de rol van het Europees Parlement en de nationale parlementen voor wat betreft democratisch toezicht? Welke rechters controleren of de afspraken en daaruit voortvloeiende beslissingen mensenrechten schenden of niet?
Er is geen formele rol van het Europees parlement bij de totstandkoming van MoU’s. Het is wat het kabinet betreft nu aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU, met inachtneming van de in de EU-Verdragen neergelegde procedures. Voor zover de afspraken verder worden uitgewerkt in EU wet- en regelgeving, zal het Europees parlement, daar waar de EU-Verdragen daarin voorzien, betrokken zijn als medewetgever. Nationale parlementen zijn niet formeel betrokken bij het toezicht op en de implementatie van de afspraken op EU-niveau. Nationale parlementen dienen hierover wel te worden geïnformeerd. Toepassing van het MoU dient in lijn te zijn met de bestaande internationale, Europeesrechtelijke en nationale (wettelijke) verplichtingen.
Met welke instrumenten wordt de deal precies gefinancierd, aangezien bij onduidelijkheid hierover de legitimiteit van de uitgaven die op basis van deze deal worden gedaan, niet worden gecontroleerd?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun en eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting, nader worden geïnformeerd over de voortgang en implementatie van het MoU.
Gegeven het feit dat Tunesië groepen migranten en vluchtelingen inclusief (zwangere) vrouwen en kinderen de grens over heeft gezet en heeft achtergelaten in de Libische woestijn zonder eten, drinken en beschutting2, wat is de reden dat er een deal is gesloten met een regime dat op hetzelfde moment deze inhumane daden verricht en hoe beïnvloedt dit het vertrouwen dat mensenrechten gehandhaafd zullen worden?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Het nastreven van een versterkt strategisch partnerschap met Tunesië volgt uit het wederzijds belang van de EU en Tunesië om samen te werken op verschillende strategische onderwerpen, zoals macro-economische stabiliteit, economie en handel, de energietransitie en migratie. Migratiesamenwerking, als onderdeel van dit bredere strategisch partnerschap, biedt de mogelijkheid om het Tunesisch migratiebeleid te helpen verbeteren en de dialoog aan te gaan over respect voor mensenrechten in dit verband. Het ontwikkelen en uitvoeren van migratiebeleid en het tegengaan van irreguliere migratie dienen ordelijk en humaan te verlopen. De EU is daar duidelijk over, ook richting Tunesië.
Zijn er afspraken gemaakt met president Saied om de mensenrechtensituatie in Tunesië te verbeteren en, zo ja, welke zijn dit concreet? Wat is het tijdspad?
Het MoU benoemt dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht. De versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad biedt een gelegenheid om hier met Tunesië over in gesprek te blijven. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Wat is concreet afgesproken om ervoor te zorgen dat rechten uit de volgende internationale verdragen niet worden geschonden:
In het MoU wordt niet ingegaan op bovengenoemde specifieke artikelen binnen mensenrechtenverdragen. Het MoU verandert niets aan bestaande volkenrechtelijke verplichtingen, waaronder mensenrechten.Tunesië is geen partij bij het EVRM, maar is wel gebonden aan onder meer het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden om mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités. Ook Nederland zal Tunesië in bilaterale en multilaterale kaders daarop blijven aanspreken.
Wat is de rol van civil society organisations en/of niet-gouvernementele organisaties in de monitoring van de mensenrechten en naleving van (internationale) verdragen?
Er zijn verschillende niet-gouvermentele organisaties in Tunesië die monitoring van de mensenrechtensituatie verrichten. Een aantal van deze organisaties ontvangt Nederlandse financiële steun. Dergelijke organisaties spelen, samen met andere partners, een belangrijke rol in het toezien op de naleving van de relevante mensenrechtennormen.
Hoe zet Nederland in op de verbetering van de politieke en journalistieke vrijheid van onder andere oppositieleden en journalisten in Tunesië? Wat doet de EU om ervoor te zorgen dat zij of anderen die persoonlijk worden vervolgd, het land kunnen ontvluchten en bescherming kunnen krijgen conform internationaal recht?
Het kabinet zet zich onverminderd in voor de bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers. Dit gebeurt onder meer via het centrale Mensenrechtenfondskader Safety for Voices(2023–2027) dat EUR 20 miljoen investeert in online en offline veiligheid van mensenrechtenverdedigers en EUR 20 miljoen in de online en offline veiligheid van journalisten. Het programma heeft een wereldwijd bereik en is flexibel inzetbaar, zodat mensenrechtenverdedigers en journalisten in nood direct van ondersteuning voorzien kunnen worden. Daarnaast worden vanuit het decentrale Mensenrechtenfonds ook organisaties gesteund die onderdeel uitmaken van het Tunesische maatschappelijk middenveld en zich richten het bevorderen van mensenrechten, waaronder vrijheid van pers en meningsuiting. Nederland ondersteunt deze inzet met politieke boodschappen over het belang van deze rechten.
Ook de EU ondersteunt mensenrechtenverdedigers via het ProtectDefenders mechanisme. Het mechanisme is opgericht om mensenrechtenverdedigers te beschermen die een hoog risico lopen. ProtectDefenders biedt noodhulp voor mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen middels subsidies voor urgente bescherming, tijdelijke relocatie van mensenrechtenverdedigers, belangenbehartiging, en capaciteitsversterking van lokale mensenrechtenorganisaties.
Heeft u bepleit dat in deze deal met Tunesië afspraken gemaakt zouden worden over de onafhankelijke monitoring van ontscheping van migranten in Tunesië, zoals u wel heeft gedaan in het geval van Libië? Zo nee, waarom niet en welke garanties kunt u dan bieden dat de gemaakte afspraken worden uitgevoerd met respect voor de mensenrechten? Zo ja, kunt u die afspraken met de Kamer delen?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl.8 Nederland zet zich actief in voor de noodzakelijke aandacht voor mensenrechten, risicoanalyses en due diligence bij EU-programmering, onafhankelijke monitoring van derde partijen van door de EU gefinancierde projecten en degelijke en humane onderschepping, opvang en bescherming van migranten – en zal dat ook blijven doen. Het is wat Nederland betreft aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU. Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over vormgeving en voorwaarden van de EU-steun nader worden geïnformeerd.
Het opslaan van medische gegevens van Nederlanders door externe softwareleveranciers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Zonder hun medeweten worden de medische dossiers van miljoenen Nederlanders gekopieerd en «ergens» opgeslagen» van NRC?1
Ja.
Aangezien de Autoriteit Persoonsgegevens al in 2018 onderzoek deed naar het kopiëren van de medische gegevens van Nederlanders naar een commercieel systeem, kan dan geconcludeerd worden dat u al jaren op de hoogte was van deze grootschalige en mogelijk juridisch oneigenlijke dataverzameling in de Nederlandse zorg? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom hieraan niet eerder ruchtbaarheid is gegeven? Waarom is het Nederlandse volk hierover niet eerder grootschalig ingelicht?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2018 een vooronderzoek heeft uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot vervolgonderzoek. De reden om geen vervolgonderzoek te doen was tweeledig. De AP constateerde dat de geëxtraheerde gegevens meteen automatisch worden versleuteld en alleen toegankelijk zijn voor de huisarts (die de sleutel heeft). De softwareleverancier en de ketenzorggroep hebben geen sleutel. Daarnaast worden medische gegevens niet met externen gedeeld, voor bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
De AP is een onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en dat betekent onder meer dat zij niet verplicht is om mij te informeren over bepaalde gegevensverwerkingen waarnaar al dan niet onderzoek wordt verricht. Daarnaast gaat de AP zelf over de openbaarmaking van bij haar berustende informatie over bijvoorbeeld onderzoeken die naar bepaalde verwerkingen plaatsvinden.
Kunt u uitleggen waarom in de Nederlandse (huisartsen)zorg op een dusdanig grootschalige manier gebruik wordt gemaakt van deze software(leveranciers), terwijl de medische privacy van mensen hierdoor in het geding komt en er juridische onduidelijkheid is over de validiteit van deze manier van dataverzameling?
De Nederlandse zorgsector is gefragmenteerd, waardoor ook de zorg-ICT-markten gefragmenteerd zijn. Mede hierdoor is een beperkt aantal leveranciers actief op de markt voor EPD/ECD-systemen in de eerstelijnszorg. Bovendien komen patiënten in hun zorgpad vaak veel verschillende zorgverleners tegen. Dit vereist dat artsen en zorgverleners de nodige patiëntgegevens makkelijk met elkaar kunnen delen en uitwisselen, iets wat in veel van hun ICT-systemen (nog) niet mogelijk is. Daarom kiezen steeds meer regionale samenwerkingsverbanden van huisartsen gezamenlijk voor VIPLive, een ICT-systeem dat informatie automatisch en eenvoudig uitwisselt, wat bovendien ook de administratieve lasten voor huisartsen verlaagt. De AP houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op hoe VIPLive patiëntgegevens opslaat en deelt. Het is niet aan mij om te beoordelen of onderhavige gegevensdeling onrechtmatig is.
Zijn er geen andere manieren om medische gegevens, indien nodig voor de behandeling van een patiënt, te delen met lokale behandelaars? Is er actief werk gemaakt van het onderzoeken van deze mogelijkheid en zo ja, welke analyses en afwegingen kwamen daaruit? Zo nee, waarom is er niet gezocht naar alternatieve methoden om de zorg voor patiënten in de regio anders te organiseren?
Binnen de ketenzorg werken meerdere zorgverleners vanuit verschillende organisaties samen aan de behandeling van één patiënt (bijvoorbeeld voor diabetes en COPD). Iedere organisatie heeft een eigen informatiesysteem, maar voor een integraal patiëntbeeld moet men ook de informatie van elkaar hebben. Er zijn verschillende methoden om medische gegevens te delen met andere behandelaars.
Regionaal en sectoraal zijn daardoor in de afgelopen jaren verschillende zorginfrastructuren ontstaan, waarbinnen medische gegevens worden uitgewisseld en opgeslagen. Deze zorginfrastructuren hebben zelf afspraken gemaakt over de wijze waarop de wet- en regelgeving wordt ingevuld. Op basis van hun rol van verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is het aan de betrokken zorgaanbieders om te boordelen en vast te stellen of de gekozen oplossing – in dit geval Topicus/Calculus – voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging, dat Topicus/Calculus beschikt over de benodigde certificeringen voor de NEN 7510 en ISO 27001 en voldoet aan de normen van de NEN 7512 en NEN 7513.
Waarom worden op een dusdanig grootschalige manier medische gegevens van zoveel Nederlanders opgeslagen, terwijl de gegevens van veel van deze mensen helemaal niet verzameld en gedeeld hoeven worden, aangezien daar geen medische noodzaak voor is? Waarom kan dit niet gerichter gebeuren en is de Nederlandse overheid hierover niet in gesprek gegaan met de partijen die aan dergelijke dataverzameling en opslag doen?
In het NRC-artikel wordt benoemd dat de patiëntgegevens uit VIPLive worden gekopieerd. In de moderne en «digitale» huisartspraktijk van nu is het digitaal werken en de bijbehorende centrale opslag van data nodig om het dagelijks werk en de patiëntenzorg goed en effectief uit te voeren. De nodige zorgvuldigheid in de omgang en het gebruik van patiëntengegevens is een aspect waar medewerkers in de zorg en ik ons dagelijks bewust van zijn. De desbetreffende data wordt opgeslagen in verschillende datacenters binnen de Europese Economische Ruimte (EER). Daarbij wordt data per praktijk strikt gescheiden opgeslagen.
Het is niet aan mij om te beoordelen of Topicus/Calculus voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging. Dit oordeel behoort toe aan de AP (en eventueel aan de rechter).
Hoe worden de medische gegevens die worden opgeslagen door deze leverancier(s) beschermd? Weet u wat er met deze gegevens gebeurt, wat de betrokken investeringsmaatschappij precies doet en op welke manier zij kan beschikken over de medische gegevens die worden verzameld, waar deze precies zijn opgeslagen, om hoeveel en welke gegevens het precies gaat en of deze gegevens wellicht ook met andere partijen worden gedeeld, verkocht worden aan derden, of voor andere doeleinden worden gebruikt?
Nederlandse zorginstellingen zijn wettelijk verplicht om te voldoen aan de norm voor informatiebeveiliging in de zorg, de NEN 7510. De NEN 7510 geeft richtlijnen voor controlemaatregelen en stelt eisen aan het informatiebeveiligingssystemen. Bij de inzet van ICT-producten die medische gegevens verwerken, eisen zorgaanbieders van de softwareleveranciers van deze ICT-producten dat ook zij voldoen aan de NEN 7510 en de AVG. Voor de NEN 7510 dienen softwareleveranciers dit aan te tonen door middel van het hebben van een certificaat. Aan het voldoen aan de eisen van de AVG wordt invulling gegeven door het sluiten van een verwerkersovereenkomst, waarin duidelijk gezamenlijk is vastgelegd hoe de softwareleverancier de medische gegevens verwerkt en dat deze verwerking voldoet aan de AVG. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de AP houden hier toezicht op.
Hoe reflecteert u op de kritiek en de zorgen die artsen uiten over deze manier van dataopslag door een commerciële partij, zonder dat huisartsen daar per patiënt en per medisch dossier invloed op kunnen uitoefenen? Vindt u het geoorloofd dat de autonomie over deze datasharing niet bij de behandelaar, maar bij een softwareleverancier ligt?
Over het algemeen is het acceptabel dat zorgaanbieders commerciële softwareleveranciers – als verwerkers in de zin van de AVG – inschakelen die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerken. In dat kader moeten verwerkersovereenkomsten met de softwareleveranciers worden gesloten, waarin gezamenlijk afspraken worden gemaakt over de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens (artikel 28 AVG). Uiteraard geldt daarbij ook dat verwerkers zich moeten houden aan de AVG. Dat betekent onder meer dat verwerkers (hier: de softwareleveranciers) de persoonsgegevens niet voor eigen/andere doeleinden mogen gebruiken. Op grond van de AVG blijft de arts – als verwerkingsverantwoordelijke – de zeggenschap houden over de wijze waarop de verwerking plaatsvindt.
Hoe rijmt u deze grootschalige medische dataopslag, die ook nog plaatsvindt zonder informed consent van de patiënt, met de privacywetgeving, die voorschrijft dat er juist zo weinig mogelijk gevoelige persoonsgegevens verzameld en opgeslagen mogen worden? Kunt u uitleggen waarom dergelijke bedrijven blijkbaar wordt toegestaan om buiten de wet te handelen?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat vergt onder meer een gedegen onderzoek naar de feiten en omstandigheden en hoe die zich verhouden tot het relevante wettelijke kader. Dat is aan de AP, als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht.
Vindt u het geoorloofd dat commerciële softwareleveranciers met elkaar concurreren om privacygevoelige, medische data van mensen? Vindt u niet dat er hierdoor perverse prikkels en belangen ontstaan, ten koste van burgers, die hierdoor niets meer te zeggen hebben over hun eigen medische gegevens?
In Nederland is bewust gekozen voor een vrije markt, zodoende ook in de zorg-ICT. Ik ben van mening dat dit de ontwikkeling van innovatieve oplossingen ten goede komt. Zonder commerciële partijen zou het nodige ontwikkel- en innovatieklimaat niet bestaan. De commerciële softwareleveranciers zijn – net als niet-commerciële partijen – gebonden aan privacywetgeving. Ten aanzien van de inspraak die de patiënt behoort te hebben, is vastgelegd dat zorgverleners hun patiënten informeren dat hun medische gegevens worden opgeslagen en moeten zij hier tevens toestemming aan de patiënt voor vragen.
Waarom kan het opslaan van medische gegevens om de zorg voor (chronisch) zieke mensen te verbeteren en (regionaal) te stroomlijnen niet gebeuren via een overkoepelend systeem van het Rijk, waarop alle zorgverleners in Nederland kunnen worden aangesloten? Vindt u niet dat dit een publieke voorziening zou moeten zijn, in plaats van dit over te laten aan de markt?
In de nationale visie is vastgesteld dat we naar een integraal georganiseerd gezondheidsinformatiestelsel moeten groeien, waarin data beschikbaar, bereikbaar en bruikbaar moet zijn voor preventie, het primaire zorgproces en secundair datagebruik. Daarvoor moeten burgers, zorgverleners, zorgaanbieders, onderzoekers en beleidsmakers vertrouwen hebben in elkaar en in het zorgvuldig gebruik van data. Om dat vertrouwen een rotsvaste basis te geven is regie vanuit VWS nodig.
Om deze basis te creëren zet ik in op de standaardisatie van taal en techniek en de implementatie van generieke functies. Standaardisatie maakt het mogelijk de huidige en nieuwe infrastructuren te verbinden waardoor een landelijk dekkend netwerk ontstaat. Voor een uitgebreide uiteenzetting van mijn beleidslijn om te
komen tot een landelijk dekkend netwerk van infrastructuren verwijs ik u graag naar mijn Kamerbrief van 13 april 2023 «Landelijk dekkend netwerk van infrastructuren».2
Nu u weet dat de manier waarop medische gegevens worden opgeslagen voor veel huisartsen een (moreel) bezwaar is, bent u dan van plan om toch een vervolgonderzoek te laten doen naar deze dataverzameling?
De AP heeft in 2018 een vooronderzoek uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot verder onderzoek. De redenen hiervoor zijn in de beantwoording al eerder door mij benoemd. Het is uitdrukkelijk niet aan mij om aanvullend onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat is aan de AP. Ik kan de AP ook niet vragen om dat onderzoek te doen, omdat de AP als onafhankelijke toezichthouder zelf beslist of zij al dan niet onderzoek doet naar bepaalde gegevensverwerkingen.
Wat gaat u doen om Nederlanders actief op de hoogte te brengen van het feit dat hun medische gegevens op grote schaal worden verzameld door externe partijen? Indien u niets gaat doen, kunt u dan uitleggen waarom u dit niet nodig acht?
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de AVG. Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
Gaat u zorgen dat er duidelijke juridische kaders komen voor dergelijke medische dataverzameling en bent u voornemens om daarin op te nemen dat alleen medische gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor de behandeling van een patiënt heel gericht verzameld en opgeslagen mogen worden en dat er duidelijke doeleinden worden verbonden aan het gebruik daarvan en wie daarover beschikking mogen hebben?
Er is al wet- en regelgeving die vereist dat medische gegevens goed worden beschermd. Zo is er de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG), op basis waarvan gezondheidsgegevens niet zomaar mogen worden verwerkt en waarin is geregeld dat betrokkenen in beginsel op de hoogte moeten worden gehouden van de verwerking van hun persoonsgegevens. Daarnaast stelt genoemde wetgeving eisen aan de verwerking van persoonsgegevens, zoals dat de verwerking rechtmatig, behoorlijk en transparant moet zijn.3 Ook bepaalt de AVG dat er passende technische en organisatorische waarborgen moeten worden getroffen, zodat de gegevens zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. Dit laatste is in nationale wet- en regelgeving nader ingevuld. Zo is in het Besluit elektronische gegevensverwerking door zorgaanbieders bepaald dat zorgaanbieders moeten voldoen aan de informatiebeveiligingsnormen NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513. De AP houdt toezicht op de naleving van de AVG en andere (nationale) privacywetgeving in Nederland.
Daarnaast geldt het medisch beroepsgeheim, dat met zich brengt dat een hulpverlener in beginsel moet zwijgen over alles dat aan hem door de patiënt wordt toevertrouwd. Het belang van het wettelijk beroepsgeheim wordt benadrukt door de strafbaarstelling van schending ervan. Voor softwareleveranciers die als verwerker ten behoeve van de zorgaanbieder persoonsgegevens verwerken, geldt een afgeleid medisch beroepsgeheim. Dat betekent dat voor hen dezelfde (geheimhoudings)regels gelden als voor hulpverleners. Al deze regels borgen dat commercieel gebruik van medische gegevens niet zomaar is toegestaan.
Deze regels moeten worden nageleefd. Het is primair aan zorgaanbieders om te zorgen dat voldaan wordt aan de internationale en nationale wet- en regelgeving en daar de nodige voorzieningen voor te treffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huisartsen niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor oneigenlijk gebruik en verspreiding van de medische gegevens van hun patiënten die zijn opgeslagen, aangezien zij op dit moment eindverantwoordelijk zijn voor de medische gegevens van hun patiënten en de veiligheid en bescherming daarvan?
Dat is niet aan mij. Of een huisarts tuchtrechtelijk en/of civielrechtelijk of uit anderen hoofde aansprakelijk of aanspreekbaar is vanwege overtreding van bepaalde wet- en regelgeving, hangt af van de relevante wet- en regelgeving en de concrete feiten en omstandigheden. Daarin kan ik niet treden.
Overigens maak ik mij wel hard voor informatieveiligheid. Dit doe ik onder andere met het programma «Informatieveilig gedrag». Dit programma heeft als doel dat veel meer zorgorganisaties effectieve interventies kiezen om gedragsverandering bij zorgprofessionals te bereiken op het gebied van informatieveiligheid.
Aangezien veel huisartsen op dit moment niet eens op de hoogte zijn van het feit dat de medische gegevens van hun patiënten via het softwaresysteem op wekelijkse basis worden gekopieerd en opgeslagen bij een externe partij, gaat u alle huisartsen in Nederland hier actief over informeren? Bent u voornemens om het voor huisartsen makkelijker te maken over te stappen naar een andere leverancier en transparant en inzichtelijk te maken wat de verschillen zijn tussen de verschillende softwareleveranciers die diensten aanbieden voor dataverzameling- en sharing en op welke manier zij weer verbonden zijn met andere partijen, zoals bijvoorbeeld zorgverzekeraars?
Huisartsen zijn zelf verantwoordelijk voor welke ICT-systemen zij gebruikmaken. Ook zijn huisartsen verantwoordelijk voor het bewaren en beschermen van medische gegevens van hun patiënten. Overstappen naar een andere softwareleverancier is voor zorgaanbieders bovendien altijd ingrijpend. Met het Actieplan zorg-ICT-markt probeer ik de markt opener, eerlijker en toekomstgericht te maken. Meer specifiek wil ik door inrichting van een catalogus van zorg-ICT-systemen, zorgaanbieders en ICT-inkopers in staat stellen om ICT-producten en diensten met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld op basis van functionaliteiten of keurmerken. Bovendien zal ik brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens en ICT-inkoopbeslissingen bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Aangezien de handelwijze van Calculus in strijd lijkt te zijn met de privacywetgeving, omdat deze voorschrijft dat er niet op dusdanig grote schaal en op dezelfde plek dit soort gevoelige data opgeslagen mag worden, bent u voornemens om consequenties te verbinden aan deze gang van zaken? Zo ja, welke sancties gaat u stellen? Zo nee, waarom niet?
Dat er sprake is van overtreding van privacywetgeving staat niet vast, zolang de AP – als onafhankelijke toezichthouder – geen onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en hoe die zich verhouden tot wet- en regelgeving inzake het gegevensbeschermingsrecht. Het verbinden van consequenties door mij is dan ook niet aan de orde. Als er sprake zou zijn van overtreding van privacywetgeving, dan is het aan de AP om al dan niet onderzoek in te stellen en/of eventueel handhavingsmaatregelen op te leggen.
Heeft u een risicoanalyse gemaakt met betrekking tot een mogelijk datalek, of een hack? En weet u wat de gevolgen zouden (kunnen) zijn als deze medische gegevens van burgers op straat komen te liggen, of in handen vallen van criminelen?
Het maken van risicoanalyses en het eventueel treffen van risicomitigerende maatregelen is aan de organisatie die verantwoordelijk is voor de grootschalige verwerking van patiëntgegevens (de verwerkingsverantwoordelijke) en/of de verwerker zelf. Deze organisaties zijn onder omstandigheden verplicht hiertoe een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) te verrichten. Hierin moeten de risico’s van de gegevensverwerking worden geïdentificeerd, evenals de maatregelen die moeten worden getroffen om die risico’s weg te nemen.
De gevolgen van een datalek kunnen ernstig zijn.4 Een gevolg hiervan kan financiële schade voor betrokkenen zijn, zoals identiteitsfraude en oplichting. Daarnaast kan een betrokkene als gevolg van een datalek immateriële schade lijden, wanneer gevoelige informatie over (mentale) gezondheid of problemen in de thuissituatie zijn gelekt.
Met betrekking tot het algemene dreigingsbeeld voor de zorgsector publiceert Z-CERT, het Computer Emergency Response Team voor de zorg, jaarlijks een cybersecurity dreigingsbeeld. In dit dreigingsbeeld worden trends, dreigingen en risico’s voor de Nederlandse zorgsector beschreven5. In het laatst gepubliceerde dreigingsniveau typeert Z-CERT het risico op een datalek als «medium». Het risico op een hack wordt aangemerkt als «hoog». Zorginstellingen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om deze risico’s te beperken en de impact van incidenten te mitigeren. Dit neemt echter niet weg dat ik me ook inzet op het verkleinen van de risico's en de impact hiervan. Dit doe ik door te zorgen voor meer bewustwording, duidelijke normen en kaders, en het ondersteunen van Z-CERT.
Worden er controles uitgevoerd op de systemen waarmee de medische gegevens van burgers worden verzameld, om de veiligheid van deze systemen te waarborgen en zo ja, is de Nederlandse overheid betrokken bij deze toetsing?
De softwareleveranciers van deze systemen zijn zelf verantwoordelijk voor de eigenschappen van het systeem voor wat betreft de informatiebeveiliging. Zij kunnen desgewenst hun systemen onafhankelijk laten toetsen aan gangbare normen op het gebied van informatiebeveiliging, zoals de ISO 27001 en de NEN 7510. Ook kunnen zij hiervoor desgewenst certificaten behalen, zodat zij kunnen aantonen dat zij volgens deze normen werken. Een certificering is niet verplicht. De certificerende partij moet daarvoor geaccrediteerd zijn door de Raad voor de Accreditatie, een private stichting.
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk om te voldoen aan wet- en regelgeving op het gebied van gegevensbescherming (AVG) en informatiebeveiliging (o.a. de NEN 7510). De NEN 7510 stelt regels over informatiebeveiliging in leveranciersrelaties: alle relevante informatiebeveiligingseisen moeten worden vastgesteld en overeengekomen met elke softwareleverancier die informatie van de organisatie verwerkt en/of opslaat. De zorgaanbieder kan daarbij bijvoorbeeld eisen van een softwareleverancier dat een certificaat aanwezig is.
De AP ziet toe op de naleving van de AVG. De AP en de IGJ houden beide toezicht op informatiebeveiliging bij zorgaanbieders en gaan daarbij uit van de norm NEN 7510. De AP richt zich daarbij primair op gevallen waar het zwaartepunt op de verwerking van persoonsgegevens ligt. De IGJ richt zich primair op gevallen waar het zwaartepunt op de kwaliteit van zorgverlening ligt. De AP en de IGJ hebben samenwerkingsafspraken gemaakt en vastgelegd in een Samenwerkingsprotocol6.
Wat gaat u doen indien er naar aanleiding van dit onderzoek van NRC grootschalig klachten worden ingediend door burgers/patiënten, die niet willen dat hun medische gegevens zonder hun toestemming zijn verzameld en opgeslagen door een externe partij? Op welke manier gaat u huisartsen hierbij ondersteunen en beschermen?
Ik ben niet direct betrokken bij de behandeling van klachten aan het adres van zorgaanbieders. Klachten dienen betrokkenen direct in bij een zorgaanbieder of diens klachtenfunctionaris of functionaris voor gegevensbescherming. Daarnaast kunnen betrokkenen klachten indien bij de AP.
Verder zijn huisartsen en andere zorgverleners zelf verantwoordelijk voor de keuze voor en inkoop van ICT-systemen en horen daarom afwegingen te maken hoe en waar de elektronische patiëntgegevens op worden geslagen. Zoals eerder ook al benoemd zal ik bij brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om de opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Het bericht dat de export van biggen naar Spanje en dus het aantal langeafstandstransporten met biggen naar Spanje opnieuw extreem is gestegen |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat de Nederlandse export van biggen naar Spanje opnieuw extreem is gestegen in de eerste 22 weken van dit jaar, nadat deze vorig jaar ook al was toegenomen?1
De toename van het transport van Nederlandse biggen naar Spanje in de eerste 22 weken van 2023 past niet bij mijn inzet om in EU-verband – onder andere bij de herziening van Europese Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening) – te komen tot een beperking van langeafstandstransporten van levende dieren. Ondanks dat deze transporten onder de huidige wet- en regelgeving zijn toegestaan, ben ik van mening dat dieren vanuit het oogpunt van dierenwelzijn zo kort mogelijk getransporteerd moeten worden. Deze stijging laat zien dat een herziening en aanpassing van de Europese dierenwelzijnsregelgeving echt nodig zijn, want zonder aanpassing zullen dit soort transporten het principe van vraag en aanbod blijven volgen en niet vanzelf afnemen of stoppen. Dit moet EU-breed worden aangepakt.
Herinnert u zich dat u vorig jaar zei «ongenoegen» te voelen bij de stijging van het aantal langeafstandstransporten met biggen?2
Ik herinner mij dat mijn voorganger dit heeft aangegeven.
Hoe vaak en op welke manier heeft u dit ongenoegen kenbaar gemaakt aan de varkenssector?
De varkenssector kent mijn inzet en ambities in Europa en hier is ook op ambtelijk niveau meermaals over gesproken.
Heeft dit effect gehad volgens u? Waaruit blijkt dat?
De varkenssector heeft het recht om binnen de Europese markt en het principe van vraag en aanbod tot een goed verdienmodel te komen. Vanwege een ziekte (Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome, ook wel PRRS) in de Spaanse zeugenpopulatie is de vraag naar biggen van Spanje op dit moment hoog en de handelsstromen reflecteren deze vraag. Deze transporten mogen plaatsvinden wanneer ze onder andere voldoen aan de voorwaarden van de Transportverordening. De Competente Autoriteiten van de desbetreffende lidstaten houden toezicht op de naleving van de Transportverordening op hun grondgebied, in Nederland is dat de NVWA.
Kunt u bevestigen dat de gemiddelde duur van transporten met biggen naar Spanje rond de 24 uur bedraagt? Wat is de maximale transporttijd die in het afgelopen jaar is gezien?
De te verwachten transporttijd – die voorafgaande aan het transport wordt berekend en gecontroleerd – wordt vermeld op de planning in het reisjournaal. Daaruit blijkt dat veruit de meeste transporten van biggen naar Spanje kunnen worden uitgevoerd binnen de maximale transporttijd van 24 uur, waardoor geen controlepost nodig is. De gemiddelde verwachtte transporttijd van deze transporten is 23 uur. Voor de transporten die niet binnen de maximale transporttijd van 24 uur afgelegd kunnen worden en waarbij een controlepost aangedaan moet worden is de gemiddelde verwachtte transportduur 52 uur. Dat is inclusief de 24 uur die de biggen moeten rusten op de controlepost.
De langste transporttijd komt veelal voor bij transporten naar het noordwesten van Spanje: de provincies Lugo, Orense, Pontevedra en La Coruña. De transporttijd naar die regio in Spanje bedraagt zo’n 50–56 uur. Dit is inclusief 24 uur rust op een controlepost.
Kunt u bevestigen dat, wanneer het totale transport van plaats van vertrek naar de plaats van bestemming langer dan 24 uur duurt, de varkens uiterlijk 24 uur na het moment dat het eerste dier werd geladen moeten worden ondergebracht in een erkende controlepost? Hoe vaak gebeurt dit bij de export van biggen?
Ja, dit kan ik bevestigen. De maximale reistijd van varkens bedraagt volgens de Transportverordening 24 uur. De transporttijd start als het eerste varken het veevervoermiddel op loopt en eindigt als het laatste varken van het veevervoermiddel is afgeladen. Na deze 24 uur dienen de varkens op een controlepost uitgeladen te worden, waar zij eten, drinken en 24 uur rust krijgen alvorens ze weer verder getransporteerd mogen worden voor maximaal 24 uur.
Van de in totaal ruim 2.000 zendingen van biggen naar Spanje in 2022 was bij 10% (210) de verwachtte transportduur langer 24 uur en diende er een controlepost te worden ingepland. Een zending is een groep dieren die gezamenlijk gecertificeerd is. Eén transport kan daarbij uit meerdere zendingen bestaan.
Hoe houdt u zicht op de naleving van regelgeving en de behandeling van de biggen tijdens lange afstandstransporten en op deze controleplaatsen?
De NVWA controleert voorafgaande aan elk transport – aan de hand van de planning – of de maximale reistijden niet worden overschreden. Worden deze wel overschreden, dan moet er een reservering voor een controlepost aanwezig zijn en moet de rusttijd op de controlepost ook worden opgenomen in de planning van het transport. De NVWA controleert daarbij of de desbetreffende controlepost erkend is voor de desbetreffende diersoort en of deze voldoende capaciteit heeft voor het aantal dieren op het transport. Sinds medio mei van dit jaar verifieert de NVWA daarnaast – wanneer hier aanleiding toe is – of de aangeleverde reservering voor een controlepost ook daadwerkelijk bekend is bij de desbetreffende controlepost. Hiervoor wordt direct contact opgenomen met de desbetreffende controleposten.
Na afloop van het transport dient de transporteur het op de plek van bestemming ondertekende journaal van de reis naar de NVWA te retourneren. De NVWA controleert of het journaal volledig is, of er conform de regels van de Transportverordening gereden is, en of mogelijk overtredingen begaan zijn. Het toezicht op de controlepost zelf is de verantwoordelijkheid van de Competente Autoriteit van het land waar deze controlepost gevestigd is. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Heeft u naar aanleiding van de voortdurende berichten over ernstige mishandeling van kalfjes bij controleplaatsen in Frankrijk iets ondernomen om beter zicht te krijgen op controleplaatsen in andere landen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?3
Het is aan de Competente Autoriteit van de desbetreffende lidstaat om toezicht te houden op de controleposten op het eigen grondgebied en maatregelen te treffen indien nodig. Lidstaten worden hierop geaudit door de Europese Commissie. Rapporten over deze audits worden door de Europese Commissie openbaar gemaakt. Het is niet de taak van Nederland en Nederland heeft niet de bevoegdheid om te controleren wat er op de controleposten van andere lidstaten gebeurt. Mijn departement en de NVWA hebben uiteraard wel regelmatig contact met collega’s uit andere lidstaten over dierenwelzijn en transportzaken (waar controleposten ook onder vallen), onder andere via het National Contact Point (NCP) netwerk. Hierbij worden onder andere best practices besproken, maar bijvoorbeeld ook eventuele incidenten en de daarbij genomen maatregelen. Zo zijn ook de misstanden met Ierse kalveren op de Franse controlepost met het Franse NCP besproken. Daarbij werd snel duidelijk dat Frankrijk maatregelen had genomen waardoor de desbetreffende controlepost tijdelijk gesloten is geweest. Het NCP heeft zich de afgelopen jaren bewezen als een actief netwerk dat het mogelijk maakt om inzicht te verkrijgen in wat er in andere lidstaten speelt op het gebied van dierenwelzijn en transport.
Hoeveel biggen zijn er gestorven tijdens deze langeafstandstransporten of kwamen dood aan op de plaats van bestemming in de afgelopen vijf jaar?
De NVWA houdt geen cijfers bij van biggen die dood aankomen op de plaats van bestemming in Spanje of die onderweg overlijden tijdens langeafstandstransporten naar Spanje.
De Competente Autoriteit van Spanje legt bij steekproefsgewijs ingeplande controles van transporten die vanuit andere lidstaten aankomen in Spanje wel het aantal overleden varkens vast in het Europese certificeringssysteem TRACES. Er wordt daarbij geen onderscheidt gemaakt tussen biggen en volwassen varkens. Aangezien het aantal te ontvangen dieren staat vermeld op het certificaat worden onderweg overleden biggen daar ook in meegeteld. Uit de TRACES gegevens blijkt dat de Spaanse autoriteiten in de periode 2018 tot en met 2022 in totaal 599 zendingen hebben gecontroleerd. Het gemiddeld aantal geconstateerde dode varkens bij deze uitgevoerde controles / dierenwelzijn-checks over de jaren 2018–2022 bedraagt 81,6 (0,08%).
Kunt u bevestigen dat er in EU-verband al minstens twintig jaar wordt gesproken over het inperken van de duur van diertransporten?4
Ja, dit kan ik bevestigen. Het vervoer van levende dieren is een complex onderwerp binnen Europa, aangezien niet alle lidstaten dezelfde visie delen. Dat maakt het lastig om tot breed gedragen Europees beleid te komen omtrent het transport van levende dieren en de daarbij behorende maximale reistijden. Desalniettemin is de inzet van Nederland altijd ambitieus geweest. Die inzet wordt ook steeds meer ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. Daarom heb ik er actief in Europa voor gepleit dat de Nederlandse ambities en wetenschappelijke onderzoeksresultaten duidelijk terug te zien zijn in de voorstellen van de Europese Commissie voor de herziening van de Europese dierenwelzijnswetgeving. Nederland heeft de Europese Commissie daarom ook opgeroepen niet langer te wachten en deze voorstellen dit najaar nog uit te brengen.
Kunt u bevestigen dat u en uw voorgangers zich ook al minstens twintig jaar inzetten voor een Europees verbod op lange afstandstransporten met dieren?5
Ik kan bevestigen dat mijn voorgangers en ik ons al meer dan twintig jaar inzetten voor het inperken van lange afstandstransporten van dieren. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u bevestigen dat Spanje één van de acht lidstaten is die zich hier nog altijd tegen verzetten in het traject van herziening van de Europese transportverordening dat op dit moment loopt?6
Spanje is één van de lidstaten die van mening is dat de herziening van de Transportverordening primair gericht moet zijn op de continuering van facilitering van de intracommunautaire handel en export van levende dieren (met een hoog niveau van dierenwelzijn) en niet op het verbieden of beperken van bepaalde vormen van transport.
Vindt u het ook niet buitengewoon cynisch dat, terwijl uw inzet in Europa wordt tegengewerkt door Spanje, juist de Nederlandse varkenssector voor Spanje het belangrijkst is wat betreft de import van biggen? Kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, reflecteren deze handelsstromen het principe van vraag en aanbod binnen de interne markt van Europa. Spanje heeft daarbij – net als sommige andere lidstaten – een andere visie dan Nederland op de herziening van de Transportverordening. Dit wil niet zeggen dat Spanje Nederland tegenwerkt, Spanje maakt een andere afweging. Gelukkig zijn er ook een aantal lidstaten die de Nederlandse visie delen en vanzelfsprekend werk ik waar dat kan met die lidstaten samen bij het verdere proces van de herziening.
Wanneer is het voor u genoeg en zet u uw ongenoegen om in actie om een einde te maken aan dit dierenleed?
Vooropgesteld wil ik opnieuw uitdragen dat ik bovenal vind dat de sector zelf hier verantwoordelijkheid in dient te nemen. De aan- en afvoerende- bedrijven zouden hier zelf op geen enkele wijze aan bij moeten willen dragen.
Zo lang deze transporten van dieren voldoen aan de geldende (EU) wet- en regelgeving, mogen deze blijven plaatsvinden. Vanwege de Europese regels voor vrij verkeer van goederen, kan de Nederlandse overheid niet eenzijdig maatregelen treffen om deze transporten te stoppen. Dit moet in Europees verband geregeld worden. Daarom neem ik actie door me in Brussel samen met gelijkgestemde lidstaten in te zetten om tot een herziene Transportverordening te komen die mijn inzet reflecteert. Daarbij draag ik duidelijk uit wat mijn inzet is: onder andere een Europees verbod op langeafstandstransporten van slachtdieren en ongespeende dieren, het inperken van de reistijden van andere diercategorieën (zoals fokdieren en productiedieren) en daar waar mogelijk lokaal slachten en een verschuiving naar vervoer van dierlijke producten en genetisch materiaal. Dit blijf ik ook uitdragen in mijn gesprekken met de sector.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord, maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
Het delen en opslaan van medisch dossiers |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zonder hun medeweten worden de medische dossiers van miljoenen Nederlanders gekopieerd en «ergens» opgeslagen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat het systeem dat huisartsen gebruiken voor het delen van data voor ketenzorg geen onderscheid maakt tussen data die daadwerkelijk nodig is voor de ketenzorg en data die niet gedeeld hoeft te worden voor de ketenzorg?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat vergt onder meer een gedegen onderzoek naar de feiten en omstandigheden en hoe die zich verhouden tot het relevante wettelijke kader. Dat is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Overigens wil ik wel benadrukken dat dataopslag in het digitaliserende zorgveld onvermijdelijk en gebruikelijk is. Daarnaast is dat vaak ook noodzakelijk om het dagelijks werk en de patiëntenzorg goed en effectief uit te kunnen voeren. Immers, door in onderhavige casus de medische dossiers te kopiëren en daarna te verwerken ten behoeve van zorgverzekeraars en regionale samenwerking hoeven huisartsen geen dubbele administratie te voeren. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) biedt daar ook ruimte voor, mits de desbetreffende verwerkingen in overeenstemming zijn met de overige eisen uit de AVG. De huisarts bepaalt welke gegevens beschikbaar gesteld worden voor uitwisseling. De gegevens die beschikbaar zijn hebben als doel om de patiënt de best passende zorg te bieden. De huisarts is zelf verantwoordelijk voor het rechtmatig verwerken van medische gegevens én moet dat aan betrokkenen en desgevraagd de toezichthouder aantoonbaar kunnen maken.
Vindt u het onwenselijk dat artsen afhankelijk zijn van één markt dominerend commercieel softwarebedrijf en daardoor moeilijk eisen kunnen stellen aan de leveranciers?
In mijn Kamerbrief van 4 april 20232 over het Actieplan zorg-ICT-markt heb ik aangegeven dat veel zorgaanbieders leveranciersafhankelijkheid beschouwen als een probleem, maar dat het ontbreekt aan een gezamenlijke strategie om deze afhankelijkheid te doorbreken. Er zijn wel enkele voorbeelden van vraagbundeling en collectieve ICT-inkoop, maar er is nog steeds een groot gebrek aan zakelijke en gecoördineerde vraagarticulatie richting softwareleveranciers, zowel binnen instellingen als sectoren. Daarom ondersteun ik, als onderdeel van het Actieplan zorg-ICT-markt, zorgaanbieders bij de inrichting van (cross)sectoraal leveranciersmanagement. Het doel is om de positie van zorgaanbieders te versterken, zodat zij met kracht eisen aan softwareleveranciers kunnen stellen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft ook aandacht voor zorg-ICT-markten. Buiten haar reguliere toezichthoudende rol, schreef zij bijvoorbeeld een leidraad «Goed werkende markten voor zorg-ICT».
Hoe moeten huisartsen omgaan met hun verantwoordelijkheid voor het bewaken van het medisch dossier in deze markt?
Op grond van de AVG zijn verwerkingsverantwoordelijken (hier: de huisartsen) er zelf verantwoordelijk voor dat zij in overeenstemming met de AVG handelen. Daarnaast zijn huisartsen ook verantwoordelijk voor het melden van een datalek aan de AP én aan de slachtoffers. Het is goed om te beseffen dat softwareleveranciers een gewild doelwit zijn van cyberaanvallen. Zij leveren immers softwarediensten, digitale werkplekken of opslagruimte aan onder andere huisartsen en dat leidt tot een clustering van persoonsgegevens op de servers van deze softwareleveranciers. Op basis van hun rol van verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is het aan de betrokken zorgaanbieders om te boordelen en vast te stellen of de gekozen oplossing – in dit geval Topicus/Calculus – voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging, dat Topicus/Calculus beschikt over de benodigde certificeringen voor de NEN 7510 en ISO 27001 en voldoet aan de normen van de NEN 7512 en NEN 7513. In dit kader sluit de verwerkingsverantwoordelijke een verwerkersovereenkomst met een softwareleverancier, waarin gezamenlijk afspraken worden gemaakt over de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens (artikel 28 AVG).
Hoe verhoudt deze casus zich tot de ambitie voor een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling in de zorg?
Zoals afgesproken in het Integraal zorgakkoord (IZA) en vastgelegd in de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) zet ik in op de standaardisatie van taal en techniek en de implementatie van generieke functies. Standaardisatie maakt het mogelijk huidige en nieuwe infrastructuren te verbinden waardoor een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling in de zorg ontstaat.
Interoperabiliteit is belangrijk om zorgaanbieders, zorgverleners en burgers in vrijheid – rekening houdend met geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging – zelf een keuze te kunnen laten maken tussen verschillende infrastructuren, EPD/ECD-systemen en (generieke) voorzieningen.
Is het naar uw oordeel voldoende geborgd dat data die softwarebedrijven verzamelen voor data-uitwisseling tussen zorgverleners niet voor commerciële doeleinden wordt gebruikt en patiënten zeggenschap behouden over hun gegevens?
De AVG voorziet reeds in een afgewogen juridisch kader. Op basis van die wetgeving dient een huisarts – als verwerkingsverantwoordelijke – zelf te bepalen welke gegevens beschikbaar worden gesteld voor uitwisseling en zich daarbij te vergewissen dat dat in overeenstemming is met wet- en regelgeving. Andere zorgverleners kunnen de gegevens van de patiënt alleen inzien op het moment dat de huisarts samen met de patiënt besluit een consultatie of verwijzing te doen. De AP houdt toezicht op de naleving van de genoemde wetgeving.
Op welke manier kan het actieplan voor de zorg-ICT-markt dit probleem oplossen
Met het Actieplan zorg-ICT-markt probeer ik de markt opener, eerlijker en toekomstgerichter te maken. Hiermee werk ik onder andere aan heldere afspraken en samenwerking tussen softwareleveranciers, zorgaanbieders, koepels en VWS, over rollen en verantwoordelijkheden, met daarbij het centraal stellen van het maatschappelijke belang. Ook wil ik hiermee de onderhandelingspositie van zorgaanbieders verbeteren ten opzichte van softwareleveranciers en werk ik aan voornoemde inrichting van (cross)sectoraal leveranciersmanagement. Meer specifiek wil ik door inrichting van een catalogus van zorg-ICT-systemen zorgaanbieders en ICT-inkopers in staat stellen om ICT-producten en diensten met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld op basis van functionaliteiten of keurmerken. Zo kunnen zorgaanbieders een weloverwogen keuze maken ten aanzien van het samenwerken met softwareleveranciers.
De onderwijsroute naar aanleiding van een werkbezoek aan het Da Vinci College te Dordrecht over de onderwijsroute Wet inburgering 2021 |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Hilde Palland (CDA), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Is u bekend dat de gemeente Dordrecht naast de leerbaarheidstoets ook een arbeidsproeve en een NOA capaciteitentest afneemt om vanaf de start een goed beeld te krijgen om statushouders in te delen in de juiste route?
Ik weet dat sommige gemeenten inderdaad naast de leerbaarheidstoets extra methoden gebruiken om de leerbaarheid te toetsen. Daar sta ik positief tegenover, omdat dit gemeenten extra informatie geeft om te komen tot een oordeel over de best passende leerroute.
Is u bekend dat er in Dordrecht meer mensen worden ingedeeld in de onderwijsroute dan landelijk het beeld is?
Volgens de meest recente cijfers van DUO (peildatum 1 mei 2023) is ongeveer 18% van de asielstatushouders in Dordrecht sinds aanvang van de Wi2021 ingedeeld in de onderwijsroute. Dat percentage is inderdaad hoger dan het landelijk gemiddelde van ongeveer 15%.
Kunt u in kaart brengen welke gemeenten, net als de gemeente Dordrecht, extra initiatieven nemen om een passende route te vinden voor statushouders zoals, maar niet uitsluitend, een arbeidsproeve of een NOA capaciteitentest? Kunt u tabelsgewijs aangeven welke gemeenten welke initiatieven nemen en daarbij de aantallen per inburgeringsroute vermelden?
Zoals aangegeven bij vraag 1 is bij mij bekend dat sommige gemeenten extra methoden gebruiken om de leerbaarheid te toetsen. Dit blijkt ook uit de KIS-monitor die is afgenomen onder gemeenten. 57 gemeenten (van de in totaal 203 gemeenten) geven aan gebruik te maken van additionele assessments tijdens de brede intake. Hierbij benoemen gemeenten dat ze o.a. additionele toetsen van het taalcentrum en NOA testen gebruiken. Het onderzoek is anoniem ingevuld door gemeenten waardoor het niet mogelijk is om een uitsplitsing per gemeente te maken.
Kunt u toelichten in hoeverre de onderwijsroute nu volledig en overal loopt? Zo niet, hoeveel jongeren wachten nog op een opleiding?
Zoals ik u in de uitvoeringsbrief inburgering (Kamerstuk nr. 32 824, nr. 390) van 13 juli 2023 heb laten weten, heb ik begin dit jaar bureau Significant de opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren bij gemeenten naar de landelijke dekking van de onderwijsroute. Hieruit kwam dat in de meeste gemeenten inmiddels aanbod is gerealiseerd.1 Gemeenten hebben voor het aanbod van de onderwijsroute vaak de samenwerking op het niveau van de arbeidsmarktregio opgezocht en voor hbo-/wo-niveau zien we bovenregionale samenwerkingen. Hierdoor bieden nu vrijwel alle (33 van de 35) arbeidsmarktregio’s de onderwijsroute op één of meerdere niveaus aan. Mbo-aanbod en hbo-aanbod is beschikbaar in 30 arbeidsmarktregio’s en wo-aanbod in 29 arbeidsmarktregio’s. Twee arbeidsmarktregio’s hadden begin dit jaar geen aanbod voor de onderwijsroute.
Kunt u aangeven welke consequenties er zijn voor de betrokken jongeren door het ontbreken van klassen voor de onderwijsroute? Hebben zij al die tijd aan de kant gestaan of zijn er voor hen vervangende inburgeringsactiviteiten geweest? Kunt u specifiek ingaan op de consequenties voor jongeren die lang hebben moeten wachten om deel te kunnen nemen aan de onderwijsroute waardoor zij nu meerderjarig zijn en midden in een opleiding zitten? Om hoeveel jongeren gaat dit?
Ik onderschrijf net als u het belang van onderwijs voor jonge statushouders. Ik doe er daarom alles aan ervoor te zorgen dat inburgeringsplichtigen terechtkomen in de voor hun meest passende route. Tegelijkertijd kwam de onderwijsroute begin vorig jaar nog niet overal volledig tot stand. Het ontbreken van klassen voor de onderwijsroute kan daarom het gevolg zijn van het ontbreken van aanbod of vanwege beperkte instroommomenten in het jaar. Gemeenten zijn verplicht minimaal twee instroommomenten per jaar aan te bieden. Als de gemeente geen aanbod voor de onderwijsroute heeft, zal dat in de praktijk betekenen dat jongeren in de B1-route terechtkomen, mogelijk gecombineerd met entree-onderwijs. Indien er beperkte instroommomenten zijn, zorgen gemeenten en onderwijsinstellingen in veel gevallen voor overbruggingsaanbod. Aan deze jongeren worden dus vervangende inburgeringsactiviteiten aangeboden en hier wordt door de doelgroep tevens gebruik van gemaakt.
In sommige gemeenten waar nog geen aanbod is gerealiseerd, kunnen jongeren meeliften op het aanbod van naburige gemeenten. In andere gevallen kan het betekenen dat sommige jongeren geen onderwijsroute kunnen volgen, maar via de B1-route en het entreeonderwijs alsnog in het onderwijs terechtkomen. Dit is niet altijd de meest passende route voor de inburgeraar. Ook ik vind het daarom van belang dat er voldoende financiële middelen beschikbaar komen zodat in het gehele land aanbod voor de onderwijsroute gerealiseerd kan worden. Volgens de meest recente onderzoeken is dit inmiddels in nagenoeg het hele land het geval.
Jongeren worden inburgeringsplichtig zodra zij de leeftijd van 16 jaar bereiken. Voor jongeren onder de 16 jaar is de onderwijsroute dus nog niet van toepassing. Onderwijsplaatsen voor jongeren die voor hun 16e levensjaar een verblijfsstatus hebben verkregen vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het doel van de onderwijsroute is om jongeren, die minimaal een diploma op mbo niveau 2 kunnen behalen, klaar te stomen voor een reguliere opleiding. Indien jongeren meerderjarig zijn geworden en in een opleiding zitten komt de behoefte voor de onderwijsroute te vervallen. Het is niet bekend om hoeveel jongeren dit gaat.
Kunt u toelichten of u gelijke signalen ontvangt als bij de opleiding aan het Da Vinci College, waar wordt ingeschat dat voor veel jongeren de B1-route haalbaar zou zijn qua niveau, maar niet binnen de maximaal twee jaar die de opleiding nu in beslag neemt? Als u deze signalen niet herkent, kunt u hier dan actief uitvraag naar doen en verslag van doen? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
Ik vind het van belang dat inburgeraars op een passend niveau inburgeren, het liefst met een zo hoog mogelijk taalniveau. Tegelijkertijd herken ik dit signaal niet, aangezien u over een andere termijn spreekt dan wettelijk is vastgelegd. De maximale termijn voor het behalen van het inburgeringsdiploma is namelijk drie jaar. Dit geldt voor zowel de onderwijsroute als voor de B1-route. Gemiddeld genomen zal de onderwijsroute ongeveer 1,5 jaar in beslag nemen. Ik heb uitvraag bij de VNG gedaan. Zij geven aan dat zij geen signalen ontvangen van gemeenten dat veel jongeren niet in de B1-route terechtkomen in verband met de duur van de leerroute.
Hoeveel jongeren zijn sinds de start van de nieuwe inburgering via de onderwijsroute ingestroomd bij een hoger beroepsonderwijs (hbo)- of universitaire opleiding? Is dit getal hoger of lager dan verwacht? Welke knelpunten zijn er bij het instromen in deze onderwijsniveaus? En wat kan hier nog aan gedaan worden?
Over de kwaliteit en doorstroom vanuit de onderwijsroute naar regulier onderwijs is nog onvoldoende bekend vanwege de korte looptijd van de Wi2021. De eerste bevindingen over de kwaliteit van de trajecten worden voor de zomer van 2024 verwacht.
Het artikel ‘Miljoenen snappen digitale overheid onvoldoende, meeste hoofdpijn over DigiD’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen snappen digitale overheid onvoldoende, meeste hoofdpijn over DigiD»?1
Ik ben bekend met dit artikel en de inhoud ervan.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat 4,5 miljoen Nederlanders onvoldoende in staat zijn om digitale overheidsinformatie te vinden en gebruik te maken van online dienstverlening van de overheid? Welke oorzaken ziet u?
Ik vind het belangrijk dat alle mensen in Nederland gemakkelijk gebruik kunnen maken van publieke dienstverlening. In de brief Voortgang en tussenevaluatie vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–2024 van 14 juli jl. geeft de Minister van OCW, mede namens mij, de bevindingen van de tussentijdse evaluatie van de Vervolgaanpak Laaggeletterdheid. Deze interdepartementale aanpak heeft tot doel om de grote groep volwassenen die moeite heeft met lezen, schrijven, rekenen en digitale vaardigheden te bereiken en ze te motiveren om met hun basisvaardigheden aan de slag te gaan. In de brief kunt u lezen welke acties de afgelopen jaren zijn ondernomen voor de versterking van basisvaardigheden voor volwassenen. Daarnaast geeft de Minister een doorkijk naar de fase na 2024.
Zoals ik heb aangegeven in de reactie op het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de Informatiepunten Digitale Overheid, is het ook nodig beter inzicht te krijgen in de behoefte van de groep mensen die (al dan niet tijdelijk) niet in staat is om zelfstandig gebruik te maken van de (digitale) publieke dienstverlening. De mate waarin mensen in staat zijn om zelfstandig zaken te doen met de overheid hangt samen met de mate van hun zelfstandigheid (zoals bijvoorbeeld de beheersing van digitale basisvaardigheden), maar ook met de complexiteit van hun persoonlijke situatie en de complexiteit van wetten, regels en de organisatie(s) waarmee zij te maken hebben. Ik werk aan het helder krijgen van de ondersteuningsbehoeften van verschillende doelgroepen binnen de groep kwetsbare burgers en ondernemers. Ik zal de Kamer hier in het voorjaar van 2024 over informeren.
Welke mogelijkheden ziet u om de groepen die vaak moeite hebben met digitale overheidscommunicatie te helpen, te weten laaggeletterden, mensen met een licht verstandelijke handicap, mensen met een taalachterstand en ouderen?
Voor mensen die het lastig vinden om digitaal te communiceren met de overheid moet er altijd een alternatief zijn om op een andere manier in contact te treden met publieke dienstverleners. Laaggeletterden, mensen met een licht verstandelijke handicap, mensen met een taalachterstand, ouderen en andere mensen die hier behoefte aan hebben, kunnen voor hulp ook terecht bij het Informatiepunt Digitale Overheid in de bibliotheek. Hier kunnen ze ook leren om zelf digitaal vaardiger te worden.
Ik werk daarnaast aan de brede beschikbaarheid van voorzieningen om een ander langs digitale weg te kunnen vertegenwoordigen (zowel voor gemachtigden als voor wettelijk vertegenwoordigen). En ik stimuleer dat overheidsorganisaties hun teksten samen met de doelgroep verbeteren, zodat deze begrijpelijk zijn voor iedereen. Daarvoor heb ik één vindplek2 gecreëerd waar publieke dienstverleners kennis en kunde vinden over begrijpelijke taal en toegankelijke overheidsdienstverlening.
Welke mogelijkheden ziet u om de aanpakken van laaggeletterdheid en beperkte digitale vaardigheden te bundelen, aangezien deze zaken vaak hand in hand gaan?
Er is al sprake van een gecombineerde aanpak. De aanpak laaggeletterdheid verloopt via het interdepartementale actieprogramma Tel mee met Taal en dit programma richt zich op mensen met onvoldoende basisvaardigheden: taal, rekenen én digitale vaardigheden.3 Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je immers al deze vaardigheden nodig. Bijvoorbeeld om veiligheidsinstructies op je werk te lezen op een iPad of om een formulier in te vullen op een computer.
Via Tel mee met Taal krijgen gemeenten jaarlijks 80 miljoen euro voor het aanbieden van cursussen basisvaardigheden aan volwassenen in bibliotheken en buurthuizen.4 Gemeenten mogen zelf beslissen hoe dit wordt besteed. Op veel plekken waar taalcursussen worden aangeboden, worden ook cursussen voor digitale vaardigheden aangeboden. Er zijn ook combinatiecursussen waarin zowel taal- als digitale vaardigheden aan bod komen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2022 12,5% van de aangeboden cursussen binnen dit programma een combinatiecursus taal en digitale vaardigheden betrof.5
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het geregeld voorkomt dat mensen met beperkte digitale vaardigheden voorzieningen mislopen zoals toeslagen, de bijstand en de aanvullende studiebeurs? In hoeverre heeft u zicht op het effect van beperkte digitale vaardigheden onder 4,5 miljoen mensen op niet-gebruik van regelingen? Bent u bereid hier onderzoek naar te verrichten?
We willen burgers die mogelijk in armoede verkeren of dreigen te komen, in een eerder stadium benaderen en hen dienstverlening aanreiken. Daarbij zetten we onder andere in op het verstevigen van het (lokale) netwerk in gemeenten en gaan we aan de slag met proactieve dienstverlening rondom specifieke levensgebeurtenissen. Zo helpen we mensen die in een kwetsbare situatie zitten, zoals een ondernemer met schulden of iemand die werkloos dreigt te worden.
Bij de uitwerking van proactieve dienstverlening maken we verder gebruik van de uitkomsten van onderzoek naar vroegsignalering en armoede van het CBS6 en de inzichten van het Ministerie van SZW7 naar niet-gebruik.
In vervolg hierop gaat mijn departement kwantitatief en kwalitatief onderzoek uitvoeren naar niet-gebruik onder diverse groepen kwetsbare of niet-zelfredzame mensen.
Is het aantal Informatiepunten Digitale Overheid voldoende volgens u? Zo nee, bent u voornemens dit aantal uit te breiden? Waarom wel of niet? Zijn er andere niet-digitale alternatieven voor burgers die er niet uit komen?
Het netwerk van Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s) is landelijk dekkend. Ik heb maatregelen genomen om het bereik van de IDO’s te vergroten, onder andere door een regierol bij gemeenten te beleggen en te stimuleren dat er ook IDO’s worden ingericht buiten de muren van de bibliotheek, bijvoorbeeld bij wijk- en buurthuizen.
Daarnaast zijn in de gemeenten Amsterdam, Utrecht en Enschede, in samenwerking met 7 uitvoeringsorganisaties, praktijkinitiatieven gestart met loketten waar mensen fysiek en via andere kanalen terecht kunnen met hun hulpvraag. Bij persoonsgebonden vragen neemt een overheidsdienstverlener de coördinatie op zich als er meer uitvoeringsorganisaties betrokken zijn.
Op basis van de ondersteuningsbehoeften van (kwetsbare) burgers en ondernemers verken ik samen met onder andere gemeenten en uitvoeringsorganisaties wat er verder nodig is om de dienstverlening goed vorm te geven, wie daarin het beste welke rol kan vervullen en welke bevoegdheden daarvoor nodig zijn.
In aansluiting op de nieuwe zorgplicht (die vanaf 1 januari 2024 voor alle bestuursorganen geldt en hen verplicht om in het contact met burgers voor passende ondersteuning te zorgen) gaat het ook om het daar waar nodig bieden van niet-digitale alternatieven en ondersteuning. De ondersteuning moet passend zijn voor de burger/doelgroep. Vanuit mijn departement ondersteun ik bestuursorganen om invulling te geven aan deze zorgplicht.
Waarom denkt u dat met name DigiD voor mensen lastig blijkt? Op welke manieren zou de app toegankelijker gemaakt kunnen worden? Zou het een optie zijn om wijzigingen in het gebruik van de app in toekomst te beperken, zodat mensen niet telkens opnieuw hoeven te wennen?
DigiD biedt een veilige en betrouwbare methode voor digitale authenticatie, waarmee gebruikers toegang krijgen tot diverse overheidsdiensten. Om digitale publieke dienstverlening te kunnen gebruiken, is het essentieel dat de identiteit van de burger op betrouwbare wijze wordt vastgesteld. De verhoogde veiligheidseisen voor het vaststellen van identiteit vereisen extra controlestappen. Een voorbeeld hiervan is het eenmalig controleren van een identiteitsbewijs met behulp van de DigiD-app, zodat het voldoet aan de eisen vanuit de eIDAS-verordening voor het uitgeven en gebruiken van middelen op het betrouwbaarheidsniveau substantieel.
Het stellen van hogere eisen aan het betrouwbaar vaststellen van de identiteit maakt dat de gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid van de DigiD-app in het geding kan komen. Bij het doorvoeren van wijzigingen in de DigiD-app is het uitgangspunt om de impact voor burgers te beperken tot een minimum.
Tegelijkertijd werkt Logius voortdurend aan het verbeteren van de toegankelijkheid van DigiD en de DigiD-app. Dit gebeurt aan de hand van burgeronderzoek en signalen van burgers en publieke dienstverleners (zoals de Belastingdienst). Op basis van deze informatie wordt het in de volgende update van de DigiD app makkelijker om bepaalde eenmalige stappen in de app te doorlopen. Denk daarbij aan het activeren van de app of het uitvoeren van een ID check.
Wanneer er bij een wijziging iets in het gebruik van de app verandert, krijgen gebruikers na de update bij het openen van de app eerst een korte rondleiding. Vervolgens worden mensen stap-voor-stap door een proces (zoals activeren of inloggen) geleid. De app refereert ook naar de DigiD website, waar introductievideo’s te vinden zijn. Die video’s zijn vooraf getest met minder-digitaal vaardigen. Daarnaast informeert Logius tijdig organisaties die hulp bieden bij het gebruik van DigiD zoals de Informatiepunten Digitale Overheid en Digisterker. Zij kunnen hun hulpaanbod dan op tijd aanpassen op de aanstaande wijzigingen.
Op welke termijn zal de eerstvolgende update van DigiD plaatsvinden, waar volgens Logius een aantal verbeteringen worden doorgevoerd, zoals het kunnen overslaan van stappen die mensen als lastig ervaren?
Kort na de zomer zal de volgende update van de DigiD app verschijnen die zal voldoen aan alle 50 toegankelijkheidscriteria uit de «Web Content Accessibility Guidelines (WCAG) 2.1». Een mijlpaal, de DigiD app verkrijgt dan een toegankelijkheidsverklaring met het stempel A: «voldoet volledig».
Voor verdere toelichting rondom het overslaan van stappen, zie het antwoord op vraag 7.
De risico’s van het vogelgriepvirus dat is aangetroffen bij tientallen katten in Polen en in vijf bontfokkerijen in Finland |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Op welke manier volgt u de situatie in Polen, waar inmiddels 29 katten blijken te zijn besmet met het vogelgriepvirus, van wie er 25 zijn overleden?1
Inmiddels zijn er 35 katten positief waarvan alle katten of zijn overleden of zijn geëuthanaseerd. De situatie in Polen wordt op de voet gevolgd. Dit gebeurt middels direct contact met de Poolse Chief Veterinary Officer (CVO) en bijeenkomsten van onder andere de European Centre of Disease Prevention and Control (ECDC) en World Animal Health Information System (WAHIS).
Heeft u gezien dat deze katten verspreid over het land wonen, dat van deze katten slechts zeven de mogelijkheid hadden om met wilde vogels in contact te komen en dat een deel van deze katten zelfs helemaal nooit buiten kwam?
Ja, de katten komen uit acht verschillende woiwodschappen (provincies) wijd verspreid over Polen. In de groep van katten met vogelgriep zaten zowel katten die buiten kwamen, katten die toegang hadden tot een balkon of terras, als katten die nooit buiten kwamen.
Heeft u gelezen dat eerder deze maand werd vermoed dat de katten waren besmet met het vogelgriepvirus door het eten van eendenvlees? Is er inmiddels meer bekend over de besmettingsroute?2
Ja, dat heb ik gelezen. Inmiddels is bekend dat dit dezelfde virusvariant is als de variant die veel werd gevonden op pluimveebedrijven en in wilde vogels in Polen in het vogelgriepseizoen 2022–2023. Over de precieze besmettingsroute is nog geen verdere informatie bekend.
Wordt in Nederland onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van het vogelgriepvirus in (eenden)vlees en naar mogelijke besmettingsroutes via eendenvlees of vlees van andere vogels? Zo ja, door wie en wat zijn tot nu toe de bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding voor dit onderzoek. Zodra er in de EU en dus ook in Nederland een infectie met vogelgriep wordt vastgesteld, wordt het bedrijf geruimd en komt het pluimvee niet in het slachthuis. Indien er vermoedens zijn dat er kippen met vogelgriep arriveren op een slachthuis, dan wordt aldaar onderzoek verricht om dit uit te sluiten. Op deze manier wordt geborgd dat alleen vlees van gezonde dieren beschikbaar komt voor consumptie. Dit is conform de Europese regels voor het keuren van vlees, deze gelden dus ook voor Polen en de andere EU-lidstaten.
Neemt u extra maatregelen nu de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het risico op besmetting heeft verhoogd naar «laag tot matig» voor katteneigenaren en dierenartsen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?3
Ja, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik zetten in op betere communicatie. De informatie op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu gaat inmiddels specifiek in op de risico’s voor eigenaren van katten met vogelgriep. Daarnaast is ook de informatie op de website van de rijksoverheid naar aanleiding van de besmettingen bij katten aangepast.
Is inmiddels meer bekend over de aanvullende testen die zijn gedaan bij Nederlandse zwerfkatten nadat er afweerstoffen tegen vogelgriep zijn gevonden tijdens een castratietraject waarbij ook werd getest op vogelgriep?4
Nadere informatie over dit onderzoek bij zowel huiskatten als zwerfkatten laat zien dat vooral bij zwerfkatten een positieve testuitslag werd gevonden. Het gaat hier om een specifieke test, die laat zien dat het dezelfde variant van het vogelgriepvirus betreft als die de afgelopen maanden tot uitbraken bij pluimvee heeft geleid en nu nog voorkomt bij wilde vogels in Nederland. Het gaat om levende katten, die op het oog grotendeels gezond waren. Een aantal katten had ziekteverschijnselen, maar niet specifiek voor vogelgriep.
Kunt u bevestigen dat nader onderzoek zal worden gedaan naar de aanwezigheid van vogelgriep bij Nederlandse katten met een eigenaar? Wie zal dit onderzoek uitvoeren, op welke wijze en wanneer zal dit van start gaan? Gaat u hier nu spoed achter zetten, gezien de situatie in Polen?5
Ja, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik geven samen zo snel mogelijk opdracht voor nader onderzoek naar de aanwezigheid van vogelgriep bij katten met een eigenaar. Dit gebeurt binnen het onderzoeksconsortium dat in het kader van het intensiveringsplan preventie vogelgriep wordt opgericht.
Maakt u zich ook zorgen over de vogelgriepuitbraken in Finland, waar het virus is gevonden bij vijf bedrijven met poolvossen die worden gefokt voor de productie van bont?6
De uitbraken van vogelgriep op diverse pelsdierbedrijven in Finland zijn inderdaad zorgwekkend.
Deelt u de analyse van virologen dat het vogelgriepvirus zich bij dit soort fokkerijen sneller en makkelijker kan aanpassen aan zoogdieren, door de omstandigheden binnen de fokkerij met veel dieren op elkaar gepakt die elkaar gemakkelijk kunnen besmetten, waardoor het virus ook gevaarlijker wordt voor de mens?
Experts geven aan dat het vogelgriepvirus daar waar veel dieren bij elkaar zitten zich makkelijker kan verspreiden en ook aanpassen aan zoogdieren. Daarbij bestaat het risico dat het virus ook gevaarlijker wordt voor de mens.
Deelt u de vrees dat in Finland onvoldoende maatregelen worden genomen om de verspreiding van het virus tegen te gaan? Zo ja, wat kunt u hier in betekenen? Zo nee, waarom niet?7
De situatie in Finland is volop in ontwikkeling. De Finse veterinaire autoriteiten hebben de wet aangepast waardoor zij nu de mogelijkheid hebben om maatregelen toe te passen om verspreiding van het virus tegen te gaan, waaronder het ruimen van besmette bedrijven. In Europees verband is hier regelmatig overleg over, waarbij Nederland zijn zorgen over de pelsdierhouderij als geheel uitspreekt.
Heeft u inmiddels in internationale gremia voor volksgezondheid opnieuw gepleit voor een verbod op pelsdierhouderij, zoals u heeft toegezegd na vragen van de Partij voor de Dieren? Waar en wanneer heeft u dit gedaan en wat waren de reacties?8
Zowel het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voeren een pleidooi in Europa om te stoppen met de pelsdierhouderij en stellen daarbij ook de risico’s van pelsdieren als «mengvat» van (griep)virussen aan de orde. Naar aanleiding van de casus van vogelgriep bij nertsen in Spanje is door Nederland in de Health Security Committee (HSC) van 7 februari 2023 aan de orde gesteld dat we ook steeds meer besmettingen zien bij zoogdieren, zowel wilde zoogdieren als gehouden zoogdieren. Pelsdieren vormen daarbij een specifiek risico. Aan het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en andere lidstaten is gevraagd hoe zij het risico van gehouden pelsdieren zien. ECDC heeft vervolgens een nieuwe risicoanalyse uitgevoerd en aanvullende adviezen gegeven over hoe de risico’s voor mensen kunnen worden beperkt.
Ook in de HSC van 26 juli jl. heeft Nederland zijn zorgen uitgesproken en vragen gesteld over de risico’s van de pelsdiersector en samen met o.a. Duitsland en Oostenrijk gepleit voor een Europees verbod op de pelsdierhouderij. Gezien de situatie in Finland heeft Nederland gevraagd om een update van de ECDC Rapid Risk Assessment en een versnelling van de geplande European Food Safety Authority (EFSA)-opinion over pelsdieren, vooral op het punt van zoönotisch risico.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het is helaas wegens het zomerreces niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
Het artikel 'Zorgmedewerker in verkapte loondienst aangepakt: ‘Enorm probleem’; ‘Bureaus agressief aan het werven’' |
|
Bart Smals (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgmedewerker in verkapte loondienst aangepakt: «Enorm probleem»; «Bureaus agressief aan het werven»»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat veel werkenden in de zorg de bewuste keuze maken om niet in loondienstverband hun werkende leven vorm te geven, maar dat als zelfstandig ondernemer te doen?
Ja.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de zorg bewust deze keuze maken? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp’ers in de zorg onvrijwillig in een dergelijke constructie worden geduwd?
Er is de laatste jaren een duidelijke toename waarneembaar van het aantal zzp’ers in de zorg. Er zijn daarbij geen cijfers beschikbaar over welk deel van de zzp’ers bewust de overstap maakt, dan wel welk deel tegen hun zin als zzp’er gaan werken.
Binnen het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (hierna: TAZ) heb ik verschillende acties in gang gezet om de balans te herstellen tussen medewerkers in loondienst en flexibele medewerkers. De acties zijn onder andere gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid en bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor zzp-schap. Het doel is dat we in de zorg tot een juiste en passende inrichting van de arbeidsrelatie kunnen komen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp’ers in de zorg door een tussenpersoon worden benaderd of genoodzaakt zijn om via een tussenpersoon aan de slag te gaan, analoog aan de motie Smals/Romke de Jong? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?2
Over deze specifieke vraag zijn geen cijfers beschikbaar. Uit de zelfstandigenenquête arbeid 2023 (ZEA) van het CBS volgt dat 8,4% van de zelfstandigen in de zorg via intermediairs aan opdrachten of klanten te komen.
Met u deel ik de visie dat voor intermediairs een belangrijke rol is weggelegd in de keuze voor de juiste arbeidsrelatie. Een gedragscode die intermediairs daarin richting geeft, draagt bij aan een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg. Ik ben daarom met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus in gesprek over hoe zij deze gedragscode kunnen inrichten. Leden van deze koepels dringen overigens aan op uitwerking van een dergelijke code.
Welke informatie kunt u geven over uw aanpak met het beheersingsmodel, waarover u samen met zorgorganisaties, die schijnzelfstandigheid ook als onwenselijk beschouwen, een intentieverklaring heeft opgesteld en dat u in een persbericht van de rijksoverheid van 7 juli 2023 noemt?3
De samenwerkingsverklaring ten aanzien van het beheersingsmodel zorg is op 6 juli ondertekend. De komende maanden wordt nog gewerkt aan een nadere uitwerking van de samenwerking Zo moet o.a. het Fiscaal kader ZZP Zorg nog aangepast worden en moet de (lokale) uitwerking van de samenwerking nog nader vorm krijgen. In het najaar zullen de leden van de aangesloten brancheorganisaties nader worden geïnformeerd over de beoogde werkwijze en de strekking van het zelfregulerend kader. Ze zijn hierover op hoofdlijnen geïnformeerd door hun brancheorganisaties voorafgaand aan de ondertekening.
Op 1 januari 2024 gaan de zorgbranches daadwerkelijk van start met het beheersingsmodel zorg. Een van de belangrijke uitgangspunten in het beheersingsmodel is de zogenaamde leercyclus. Betrokken partijen overleggen op kwartaalbasis op basis van relevante signalen waarna de brancheorganisaties beoordelen of er nog nadere wijzigingen in hun beheersingsmodel nodig zijn.
Is al meer bekend over de inhoud van het beheersingsmodel? Zo ja, kunt u dit delen? Wanneer verwacht u dat dit beheersingsmodel in werking treedt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorg dat een voorgesteld quotum een mogelijk negatief effect kan hebben op het bieden van goede zorg? Zo niet, hoe garandeert u dat een quotum niet ten nadele komt van de goede zorg doordat er bij nood geen extra zzp’er ingezet mag worden omdat het quotum dan overschreden wordt?4
Ik ben niet tegen het ZZP-schap, maar ik vind dat mensen een bewuste en weloverwogen keuze moeten maken binnen de wettelijke kaders. In de zorg is er echter ook vaak sprake van werkenden die niet binnen de wettelijke kaders en niet echt als zelfstandig ondernemer werken en dus feitelijk schijnzelfstandige zijn. Zzp-schap in de zorg gaat gepaard met veel verantwoordelijkheden. Die vicieuze cirkel moet doorbroken worden, oftewel ik wil de bestaande groei van het aantal zzp’ers ombuigen. De verschillende acties van de kerngroep herstel balans vast – flex van het programma TAZ zijn gericht op het ombuigen van deze trend, het werken binnen de wettelijke kaders, en een goede verdeling van verantwoordelijkheden bij zzp-schap.
Hoe gaat u meer aandacht creëren voor de Wet professionele zeggenschap die is ingegaan op 1 juli 2023, aangezien in het artikel staat dat u het van belang acht om werknemerschap aantrekkelijker te maken en dat dit volgens u kan door werknemers meer zeggenschap op de inhoud van hun werkzaamheden te bieden?
Allereerst wil ik u erop wijzen dat het geen nieuwe wet betreft. Het betreft een wetswijziging van een reeds bestaande wet, namelijk de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De Wkkgz is reeds in 2016 in werking getreden. Met de wetswijziging is een bepaling omtrent zeggenschap van zorgmedewerkers aan artikel 3 toegevoegd. De bedoeling van de gewijzigde wet is dat de zorgmedewerker die zorg verleent aan zijn cliënten in de gelegenheid wordt gesteld om invloed uit te oefenen op het beleid, voor zover dat beleid direct van belang is voor hun bijdrage aan het verlenen van goede zorg. Om de bedoeling van de wetswijziging in de praktijk terug te kunnen zien investeer ik in het wegnemen van de (praktische) belemmeringen, onder meer via de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap en de projectsubsidie voor de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ). Verder heb ik op 26 juni een nieuwsbericht doen uitgaan over de inwerkingtreding van de wijziging van de Wkkgz5. Het is daarnaast gebruikelijk dat branche- en beroepsorganisaties een grote rol vervullen bij de communicatie van een wet of wijziging van een wet. Onder meer V&VN heeft dit opgepakt6. Het is ook vooral aan branche- en beroepsverenigingen om wetten of wijzigingen daarvan te implementeren. Uit de evaluatie van de Wkkgz uit 20217 blijkt ook die belangrijke rol van branche- en beroepsverenigingen. Wat ook uit de evaluatie blijkt, is dat invulling geven aan een wet tijd kost. Dat geldt ook voor deze wijziging, temeer omdat het gaat om een cultuurverandering in zorgorganisaties voor het ondersteunen van zeggenschap.
Hoe gaat u stimuleren dat zorgorganisaties eigen werknemers conform de cao’s die recent afgesloten zijn in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) en gehandicaptenzorg meer zeggenschap krijgen over hun eigen roosters?
Binnen het programma TAZ staat het perspectief van de medewerker centraal. Meer zeggenschap loopt daarmee als een rode draad door het programma. Om dit kracht bij te zetten is een klankbordgroep opgericht die bestaat uit een brede vertegenwoordiging van medewerkers uit de sector zorg en welzijn.
Bij de nadere uitwerking van het instrumentarium van het programma TAZ zal zeggenschap een essentiële voorwaarde zijn.
Vindt u ook dat in sommige gevallen zzp’ers een wenselijke aanvulling zijn op het personeelsbestand, wetende dat er grote tekorten zijn in de zorg?
Voor goede zorg nu en in de toekomst is een goede balans tussen medewerkers in vaste loondienst en flexwerkers nodig.
Het kabinet geeft ruimte aan echte zelfstandigen, ook binnen de zorg. Wel wil het kabinet onbedoelde concurrentie op arbeidsvoorwaarden tussen flexwerkers en werknemers, en tussen flexwerkers onderling voorkomen. Een juiste en passende inrichting van de arbeidsrelatie is daarom essentieel, in combinatie met een bewuste en weloverwogen keuze binnen de wettelijke kaders van de werkenden in de zorg.
Kunt u, analoog aan de motie Smals over knellende cao’s, reflecteren op de gedachte dat om loondienst aantrekkelijker te maken, goed werkgeverschap belangrijk is en dat in sommige gevallen in het kader van goed werkgeverschap een werkgever in onderling overleg met de werknemer maatwerk moet kunnen toepassen binnen de cao?5
Voor een uitgebreide reactie op de motie van het lid Smals over algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen die als knellend of belemmerend worden ervaren verwijs ik u naar de brief van de Minister van SZW van 17 juli 2023. Onderstaand geef ik een samenvatting van deze brief.
Het cao-stelsel is van grote betekenis voor de arbeidsverhoudingen in Nederland. Collectieve arbeidsvoorwaarden en het algemeen verbindend verklaren (avv) van cao-bepalingen creëren rust en stabiliteit. Ook biedt het stelsel cao-partijen de ruimte om maatwerk toe te passen.
Eén van de belangrijkste uitkomsten van ons cao-stelsel is dat het bijdraagt aan meer gelijke concurrentieverhoudingen. Voor een toekomstbestendige en wendbare arbeidsmarkt bestaat bij werkgevers en werknemers een behoefte aan meer wendbaarheid en maatwerk. Want doordat niet alle individuele werkgevers en werknemers direct betrokken zijn bij de arbeidsvoorwaardenvorming, herkent mogelijk niet iedereen zich in de gemaakte afspraken.
Sociale partners geven aan dat het belangrijk is dat partijen zich bij het opstellen van een cao afvragen of uiteenlopende belangen zorgvuldig zijn meegewogen, en de juiste mate van flexibiliteit en maatwerk wordt bewerkstelligd. Ook geven sociale partners aan dat bij een cao naar een totaalbeeld moet worden gekeken. Bij het opstellen van een cao wordt een pakket gemaakt, waarvan niet zomaar van een onderdeel kan worden afgeweken zonder dat dit impact heeft op andere onderdelen van de cao.
Ik vind het belangrijk dat het opnemen van een afwijkingsmogelijkheid een bewuste afweging is, om de werking van het stelsel niet te ondermijnen. Wanneer bijvoorbeeld de gelijke concurrentieverhoudingen of bescherming van onderhandelingspositie van de werknemers in het geding dreigen te komen, is het creëren van een afwijkingsmogelijkheid niet wenselijk.
De kabinetsbrief van 14 juni 2023, inzake Indexatie kinderbijslag per 1 juli 2023 |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Constaterende dat u in de kabinetsbrief1 verwijst naar de augustusbesluitvorming voor koopkrachtmaatregelen; betekent dit dat u verkent of er dan alsnog iets in de richting van tegemoetkoming voor kinderen wordt gedaan in relatie tot deze negatieve indexering van de kinderbijslag?
Bestaanszekerheid, de positie van kwetsbare gezinnen en het bestrijden van kinderarmoede zijn belangrijke speerpunten van dit kabinet. Het kabinet besluit in augustus over de koopkrachtmaatregelen voor 2024, op basis van het meest recente koopkrachtbeeld. Het kabinet treft dan, indien nodig, extra maatregelen gericht op de bestaanszekerheid van gezinnen. Zoals ik in mijn brief van 14 juni jl. heb toegelicht vind ik een generieke compensatie voor de negatieve indexatie van de kinderbijslag niet passend omdat dit ongericht zou zijn (de kinderbijslag bereikt alle ouders) en bovendien een fors en meerjarig budgettair beslag heeft (ongeveer € 132 miljoen per jaar). Tevens is de kinderbijslag per 1 juli 2023 hoger dan in januari 2022 en juli 2022.
Waar was rekening mee gehouden in de begroting voor dit jaar? Betekent een (onverwachte) negatieve indexering ook dat er voor het Rijk een meevaller is op het Algemene Kinderbijslagwet (AKW) budget? Kan die meevaller, voorzover daar sprake van is, alsnog ingezet worden?
Negatieve indexatie levert niet automatisch een meevaller op. Er zijn middelen beschikbaar op de (Rijks)begroting om regelingen te indexeren. Hoeveel middelen naar verwachting nodig zijn om de AKW te indexeren, is gebaseerd op de verwachte inflatie bij de Centraal Economisch Plan (CEP)-raming van het CPB. Bij het CEP verwachtte het CPB voor de AKW een negatieve indexatie van –3,56% per 1 juli 2023. De indexatie van de AKW bleek per 1 juli 2023 echter –2,99% te zijn waardoor er in dit geval sprake is van een tegenvaller.
Kunt u toelichten of en wanneer er eerder negatief is geïndexeerd op de kinderbijslag?
Wij hebben de indexaties van de AKW achterhaald tot aan 1995. De juli-indexatie van 2016 was negatief met 0,08%. Dit leidde indertijd tot een verlaging van het basisbedrag met 23 cent. Dit is sinds 1995 het enige andere negatieve indexatiemoment naast de juli-indexatie van 2023.
De totale indexatie van de AKW over de jaren 2017 t/m 2021 was € 16,89. In 2022 is de AKW in totaal positief geïndexeerd met € 34,92. In 2023 is de AKW positief geïndexeerd met (per saldo) € 17,69.
Kunt u toelichten bij welke (inkomensondersteunende)regelingen ook een negatieve indexatie mogelijk is? Worden er ook nog meer negatieve indexaties op andere regelingen verwacht op korte termijn?
Theoretisch gezien is een negatieve indexatie van andere (inkomensondersteunende) regelingen mogelijk. Dit is echter in de praktijk onwaarschijnlijk.
Regelingen die geïndexeerd worden aan de hand van de contractloonontwikkeling zullen niet dalen, omdat in de regel geen nominale loondalingen plaatsvinden. Dit geldt bijvoorbeeld voor het WML, de AOW en de bijstand.
Andere regelingen zoals de schijftarieven, heffingskortingen en onderdelen van de toeslagen (zoals het kindgebonden budget en de huurtoeslag) worden geïndexeerd aan de hand van de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor wordt berekend op basis van afgeleide consumentenprijsindexcijfers (cpi) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De afgeleide cpi is gelijk aan de gewone cpi, exclusief het effect van veranderingen in de tarieven van productgebonden belastingen en subsidies. Voor de tabelcorrectiefactor 2024 worden de prijsindexcijfers uit het eerste halfjaar van 2023 en het laatste halfjaar van 2022 afgezet tegen de prijsindexcijfers uit het eerste halfjaar van 2022 en het laatste halfjaar van 2021. De kans is daarom klein dat deze regelingen negatief worden geïndexeerd, aangezien dit een langere periode van een dalend prijspeil (deflatie) vereist. De systematiek van indexeren van de kinderbijslag is anders dan de hiervoor toegelichte regelingen. De kinderbijslag wordt geïndexeerd op basis van het verschil tussen de cpi van oktober en de cpi van april in plaats van de gemiddelde (maand-)cpi over een langere periode.
Constaterende dat in beslisnota2 staat dat bij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) en daaraan gerelateerde regelingen /uitkeringen een negatieve bijstelling niet mogelijk is omdat daar bij een negatieve loonontwikkeling deze wordt bevroren en wordt verrekend met een eerstvolgende positieve bijstelling totdat het weer op het oude pad ligt, waarom is niet voor een dergelijke systematiek gekozen voor de AKW?
Bij invoering van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) in 1962 is voor de wijze van indexeren aangesloten bij de AOW en de toenmalige Algemene Weduwen- en Wezenwet. Er is sinds de invoering geen aanleiding geweest om deze keuze te heroverwegen. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Uitvoering Sociale Zekerheid op datum 29 juni jl. zal ik kijken of aanpassing van de wijze van indexeren mogelijk en wenselijk is. Ik bericht u hierover in de Stand van de uitvoering die in december aan uw Kamer wordt verstuurd.
Zijn er (andere) technische aanpassingen mogelijk waarbij de kans op negatieve indexatie wordt verminderd of er niet is? Zijn deze aanpassingen overwogen? Waarom is hier niet voor gekozen? Bent u voornemens de systematiek aan te passen?
Zie antwoord vraag 5.
Betrekt u bij de augustusbesluitvorming en bij presentatie van de plannen ook de uitvoering van de motie Palland/Stoffer3 over bij het opstellen van koopkrachtplaatjes de gevolgen voor kinderen in beeld brengen?
Dat doen wij zeker. In de koopkrachtbijlage van de SZW-begroting wordt reeds een overzicht gegeven van de maatregelen die relevant zijn voor huishoudens met kinderen. Ook is in het bijzonder aandacht voor de ontwikkeling van kinderarmoede. Het kabinet zal daarnaast uitvoering geven aan de motie Palland/Stoffer en bezien hoe dit het beste inzichtelijk gemaakt kan worden in de koopkrachtbijlage van de SZW-begroting. Daarbij beziet het kabinet of er aanpassingen nodig zijn in de presentatie van de koopkrachtontwikkeling van voorbeeldhuishoudens op basis van representativiteit en vergelijkbaarheid. Hierbij wordt de vraag meegenomen of grote gezinnen op basis van deze overwegingen toegevoegd moeten worden aan de voorbeeldhuishoudens.
Het bericht ‘Minder extra opleidingsplekken voor GZ-psychologen dan gehoopt: ‘Hiermee gaan wij de wachtlijsten niet wegwerken’’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minder extra opleidingsplekken voor gezondheidszorg (GZ) psychologen dan gehoopt: «Hiermee gaan wij de wachtlijsten niet wegwerken»»?1
Als Minister voor Langdurige Zorg en Sport vallen de medische vervolgopleidingen binnen de GGZ-sector binnen mijn portefeuille. Ik zal de verdere beantwoording van de vragen dan ook voor mijn rekening nemen. Wat betreft uw vraag: ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat vindt u van dit artikel?
Ik kan mij niet vinden in het beeld dat er geen gewogen besluit is genomen en dat er geen rekening is gehouden met het feit dat er sprake is van een groeiende zorgvraag. Het Capaciteitsorgaan heeft drie scenario’s uitgewerkt. Er is gekozen voor het scenario waar wel de groeiende zorgvraag wordt meegenomen, maar niet wordt meegegaan in de extra kwaliteitswens van de sector om de masterpsychologen die middels taakherschikking een deel van de taken van GZ-psychologen hebben overgenomen, op te leiden tot GZ-psycholoog. In het rapport van het Capaciteitsorgaan wordt dit verticale substitutie genoemd.
De belangrijkste overwegingen hiervoor zijn:
Ik beschouw de wens van de beroepsorganisatie voor verticale substitutie als wens voor een extra kwaliteitsimpuls en een directe intensivering op die afspraken. Hier zou formeel gezien een extensivering binnen het kader tegenover moeten staan, hetgeen de druk op de zorg zou vergroten. De voorgestelde verticale substitutie zal hoogstwaarschijnlijk kostenverhogend gaan werken en daarmee de toegankelijkheid van de zorg juist verder onder druk zetten.
Deelt u de de stellingname dat minder opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen ervoor zorgen dat wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) niet worden weggewerkt? Waarom wel of waarom niet?
Bij een gelijkblijvend financieel kader voor de geestelijke gezondheidszorg, zoals is afgesproken binnen het IZA, zal het aanbieden van opleidingsplaatsen niet leiden tot reductie van de wachtlijsten. Het aanbieden van vervolgopleidingen heeft ook niet als doel om wachtlijsten te reduceren. Belangrijker is dat de ingezette taakherschikking wordt benut, zodat alle professionals zo optimaal mogelijk worden ingezet, ook de masterpsychologen.
De afgelopen jaren is al fors aanvullend geïnvesteerd in het opleiden van GZ-psychologen: het aantal werkzame GZ-psychologen is de afgelopen jaren met 13% toegenomen. Ook per 2024 worden er 965 opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Dit is een groei van 16% ten opzichte van het huidige aantal opleidingsplaatsen voor 2023. En ook de komende jaren komen steeds meer GZ-psychologen op de arbeidsmarkt als gevolg van deze geïntensiveerde opleidingsinspanningen. Ten aanzien van de wens van de sector om daarnaast nog 920 extra instroomplekken beschikbaar te stellen ten behoeve van verticale substitutie is de verwachting niet dat dit leidt tot verdere reductie van de wachtlijsten, er komen immers geen arbeidskrachten bij.
Kunt u aangeven waarom u het advies van het capaciteitsorgaan ten aanzien van de groei van het aantal opleidingsplaatsen voor diverse sectoren niet volgt?
Zie antwoord bij vragen 2 en 3.
Bent u bekend met het gegeven dat in het kwaliteitsstatuut GGZ is geregeld dat alleen Beroepen in de Induviduele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgprofessionals mogen indiceren?
Ja, het is mij als Minister voor Langdurige Zorg en Sport bekend dat sinds de invoering van het Model kwaliteitsstatuut ggz (1 jan 2017) en haar opvolger het Landelijk kwaliteitsstatuut ggz voor alle aanbieders van «geneeskundige ggz», dat alleen BIG-geregistreerde professionals mogen indiceren. Dit betreft een kwaliteitsnorm die zorgverzekeraars, werkgevers en patiëntenorganisaties gezamenlijk hebben bepaald. «Indiceren» is geen voorbehouden handeling in de Wet BIG. Overigens niet alle BIG beroepen mogen in de GGZ indiceren.
Verpleegkundigen en paramedische functies binnen de ggz mogen ook niet indiceren. Deze taak is belegd bij de (indicerende) regiebehandelaren. Masterpsychologen konden daarvoor en nu nog steeds wel delen van de behandeling uitvoeren onder toezicht van regiebehandelaren.
Bent u bekend met het feit dat dit betekent dat masterpsychologen alleen onder supervisie van een BIG-geregistreerde psycholoog mogen werken?
De term «onder supervisie» beperkt zich tot GZ-psychologen in opleiding (GIOS) en deze worden niet als medebehandelaar gezien. Masterpsychologen en/of andere disciplines die niet in opleiding zijn, zijn wel gehouden om hun deskundigheid en bekwaamheid op peil te houden dan wel uit te breiden, zodanig dat zij voldoen aan de eisen die in redelijkheid aan hem als hulpverlener mogen worden gesteld. Intervisie en supervisie zijn hierbij essentiële instrumenten.
Klopt het dat er procentueel veel opleidingsplaatsen zijn toegewezen aan vrijgevestigde GGZ-praktijken? Waarom is dit?
De opleidingsplaatsen worden verdeeld naar sector op basis van een verdeelsleutel die is uitgewerkt door het Capaciteitsorgaan. De verdeelsleutel is gekoppeld aan meerdere parameters. Een belangrijke factor is de toekomstige ontwikkeling van de zorgvraag. Hierbij wordt gekeken naar waar de zorgvragen binnen komen en hoeveel GZ-psychologen daar werkzaam dienen te zijn. Vrijgevestigde GGZ praktijken worden door het Capaciteitsorgaan als een eigen sector gezien. De vrijgevestigde GGZ praktijken hebben minder aanvragen voor opleidingsplaatsen ingediend en deze konden daardoor allen worden gehonoreerd.
Het is zo dat de grote GGZ-instellingen meer aanvragen hebben ingediend dan waar ze op basis van de verdeelsleutel aanspraak op konden maken. Deze aanvragen zijn niet allemaal gehonoreerd, en daardoor kregen zij procentueel minder toegewezen, maar ze zijn nog steeds de grootste opleiders.
Klopt het dat hier relatief meer ongecontracteerde zorg en relatief veel lichte zorg wordt aangeboden?
Er is een verband tussen de grootte van de aanbieder en de contractstatus: hoe kleiner, hoe vaker niet-gecontracteerd. Hierover is de kamer geïnformeerd op 6 januari 2022, naar aanleiding van de monitor Vektis niet gecontracteerde ggz 2016–2019. De belangrijkste conclusie van deze monitor was dat de omvang van de totale kosten van de niet gecontracteerde zorg zich in 2019 stabiliseert op 8%.
Of zelfstandigen relatief lichte zorg leveren durf ik geen uitspraak over te doen. In het algemeen bieden zelfstandigen geen crisishulpverlening en geen intensieve klinische zorg.
Uit een onderzoek van Significant2 op basis van gesprekken met zorgaanbieders en zorgverzekeraars, komt naar voren dat de verschillen in kosten lijken te worden veroorzaakt door de keuzes die zorgaanbieders zelf maken in het behandelaanbod, de (complexiteit van de) doelgroep die de zorgaanbieder in behandeling heeft, en de wijze waarop de zorgaanbieder is georganiseerd.
In zijn algemeenheid lijken niet-gecontracteerde zorgaanbieders en kleinere zorgaanbieders met een contract zich op een meer afgebakende doelgroep te richten met minder complexe zorgvragen. De grotere gecontracteerde zorgaanbieders richten zich op een breed palet van eenvoudige tot complexe zorgvragen en bijzondere doelgroepen. Daarbij maken zorgaanbieders binnen het kwaliteitsstatuut eigen afwegingen over de in te zetten deskundigheidsmix.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden?
Ja.