Het bericht dat er toch werklozen ingezet worden als thuishulp |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toch werklozen aan de slag in thuiszorg»?1
Ja
U vond het toch ook onacceptabel dat werklozen straks de persoonlijke verzorging van onze ouderen gaan uitvoeren?2 Zo ja, wat is dan nu uw reactie op de inhoud van genoemd artikel?
In mijn brief (Kamerstukken II, 29 538, nr. 149) heb ik nadrukkelijk gesteld dat het vervangen van professionals door vrijwilligers en werklozen bij het uitvoeren van lijfsgebonden zorg, waaronder medische handelingen, niet in overeenstemming is met mijn visie op de langdurige zorg. Lijfsgebonden zorg moet ook na 2015 in handen blijven van mensen die daarvoor zijn gekwalificeerd en die deze activiteiten kunnen uitvoeren volgens professionele standaarden.
Op dit moment werk ik aan het wetsvoorstel voor een nieuwe Wmo. Om de kwaliteit te borgen van de maatschappelijke ondersteuning zal ik kwaliteitsnormen in het wetsvoorstel opnemen. Deze normen worden door betrokken veldpartijen nader uitgewerkt tot een gezamenlijk gedragen kwaliteitskader. Het Zorginstituut krijgt hierbij een wettelijke taak en de IGZ ziet toe op de naleving van het kwaliteitskader door de aanbieders.
Op grond van de huidige Wmo hebben gemeenten geen verantwoordelijkheid ten aanzien van lijfsgebonden zorg. Zij hebben op dit moment de taak om voor mensen die een beperking ervaren in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie voorzieningen te treffen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die de betrokkene in staat stellen om een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. In de uitvoering van deze taak hebben gemeenten beleidsruimte in de wijze waarop ze hun burgers ondersteunen en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het inzetten van vrijwilligers en werkzoekenden kan onderdeel zijn van het lokale beleid om mensen te ondersteunen in hun participatie en zelfredzaamheid uit hoofde van de Wmo en tegelijkertijd werkzoekenden te activeren en ervaringen op te laten doen. Zo lang mensen hierbij geen activiteiten verrichten waarvoor zij niet gekwalificeerd zijn, is die aanpak niet in strijd met de geldende wet- en regelgeving.
Ik verwacht het wetsvoorstel voor een nieuwe Wmo in het najaar aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Daarna kan uw Kamer beoordelen of het wetsvoorstel voldoende waarborgen biedt voor het behoud van de kwaliteit van de ondersteuning na de uitbreiding van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor kwetsbare mensen.
Kunt u aangeven hoe u gaat voorkomen dat ontslagen thuiszorgmedewerkers straks hetzelfde werk gaan doen voor minder salaris?
In dat verband wijs ik u op artikel 10a Wmo op basis waarvan degene die in opdracht van het college van B en W huishoudelijke verzorging gaat verlenen aan personen die daarop aanspraak hebben, in overleg moet treden met degenen die vóór hem in opdracht van het college van B en W huishoudelijke verzorging hebben verleend over de overname van het betrokken personeel.
Het college van B en W ziet erop toe dat het hiervoor bedoelde overleg plaatsvindt. Indien personeel wordt overgenomen, dan wel na ontslag bij een andere werkgever in dienst treedt, kan het uiteraard voorkomen dat inpassing in het «nieuwe loongebouw» tot een lager salaris leidt.
Kunt u aangeven in hoeveel gemeenten vrijwilligers en werklozen de taken van thuiszorgmedewerkers al overgenomen hebben en hoeveel werkloze thuiszorgmedewerkers al op deze manier ingezet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeenten leggen aan hun gemeenteraad verantwoording af over de uitvoering van de Wmo. Het Rijk verzamelt hierover geen informatie.
Is dit de toekomst van de thuiszorg, verzorgd worden door vrijwilligers en werklozen? Zo nee, hoe gaat u dit nieuwe beleid dan aanpakken?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Berichten inzake over de vijandige overname van KPN door América Móvil |
|
Arnold Merkies |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «América Móvil doet vijandig bod op KPN»1 en «Nu kan KPN zichzelf echt niet meer redden»?2
Het is aan bedrijven en aandeelhouders om te beslissen over overnames, niet aan de overheid. Een overname van KPN door América Móvil stuitte bij mij niet bij voorbaat op overwegende bezwaren. In de periode dat door betrokkenen onderhandeld werd, onderhield mij constructieve contacten met América Móvil om bindende afspraken te maken over een extra borging van publieke belangen.
Bent u van mening dat diensten van publiek belang met betrekking tot kwaliteit, toegankelijkheid en leveringszekerheid voor Nederlanders beschermd moeten worden tegen een buitenlandse overname?
De beschikbaarheid van goede telecommunicatiediensten is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. In Nederland wordt hierin voor zowel vaste als mobiele diensten voorzien door verschillende aanbieders. Het merendeel van die aanbieders is in buitenlandse handen.
De kwaliteit, toegankelijkheid en leveringszekerheid worden primair geborgd door het bestaan van effectieve concurrentie. Het wettelijke systeem en het toezicht zijn er daarom op gericht optimale voorwaarden te scheppen voor concurrentie. Daarnaast zijn er regels ter bescherming van de gebruiker en met betrekking tot de continuïteit van de dienstverlening. Ook zijn er regels met betrekking tot de universele dienstverlening. Op grond hiervan kan de telefoondienst en een basale vorm van toegang tot internet door de minister van Economische Zaken worden opgedragen aan een marktpartij. Op dit moment is de universele dienst opgedragen aan KPN. Een eventuele overname van KPN brengt hierin geen verandering. KPN blijft verplicht de universele dienst te verzorgen.
Deelt u de mening dat KPN diensten van publiek belang aanbiedt? Zo neen, kunt u dit toelichten? Is het zorgen voor de kwaliteit en toegankelijkheid van het vaste en mobiele telefoonnet in Nederland, waar ook het communicatienetwerk voor de Nederlandse hulp- en veiligheidsdiensten gebruik van maakt, volgens u een dienst van publiek belang?
Ja, KPN verzorgt op basis van overeenkomsten met de Nederlandse Staat diensten met een publiek belang aan Nederlandse hulp- en veiligheidsorganisaties. Het betreft diensten als C2000, de Nood Communicatie Voorziening (NCV) en het Netherlands Armed Forces Integrated Network (NAFIN). In overeenkomsten tussen de Staat en KPN zijn afspraken gemaakt met betrekking tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de betreffende dienstverlening. De kwaliteit en toegankelijkheid van het vaste en mobiele telefoonnet worden geborgd door effectieve concurrentie, wet- en regelgeving en toezicht.
Kunt u met zekerheid stellen dat met de verkoop van KPN, inclusief het vaste netwerk, aan een buitenlandse onderneming de belangen van de Nederlandse consument gewaarborgd blijven? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja. De concurrentie op de telecommunicatiemarkt zorgt voor prikkels bij bedrijven om te investeren in (blijvend) kwalitatief goede diensten tegen concurrerende prijzen. Voor elke partij die KPN (of enig andere aanbieder van telecommunicatie op de Nederlandse markt) over zou nemen, gelden voorts onverkort de wettelijke en contractuele verplichtingen die op de overgenomen partij rusten.
Acht u het aannemelijk dat met de verkoop van KPN aan een buitenlandse onderneming de buitenhuisdekking van C2000 van 95% gewaarborgd blijft? Zo ja, kunt u dit toelichten?
KPN levert voor het C2000 netwerk de vaste infrastructuur en heeft daarmee slechts beperkt invloed op de buitenhuisdekking. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, berusten op een partij die KPN overneemt dezelfde contractuele verplichtingen als die nu voor KPN gelden. Een overname heeft daarmee geen effect op de bestaande buitenhuisdekking.
Zijn er landen waar constructies en/of wetgeving zijn gemaakt om hun strategisch belangrijke bedrijven tegen een buitenlandse overname te beschermen? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Ja, die landen zijn er. Hieronder wordt een (niet uitputtend) beeld geschetst.
In een aantal landen heeft de overheid nog een aandelenbelang, veelal een minderheidsbelang. Dit zijn in Europa bijvoorbeeld de volgende landen:
Bedrijf
Overheidsdeelname (afgerond)
België
Belgacom
54%
Duitsland
Deutsche Telekom
32%
Frankrijk
Orange/France Telecom
28%
Zweden
TeliaSonera
37% Zweedse overheid
Finland
TeliaSonera
13% Finse overheid
Oostenrijk
Telekom Austria
28%
Bron: government ownership of public telecommunication network operators 2010. CESIfo / DICE 2012
In landen als het Verenigd Koninkrijk en Spanje heeft de overheid, net als in Nederland, geen enkel aandeel meer in de telecombedrijven.
Daarnaast kunnen sommige landen een eventuele overname tegenhouden door middel van een extra toets op een strategisch publiek belang. In 2009 zijn twee voorbeelden van een dergelijke toets nader beschreven en onderzocht, te weten het Duitse en het VK-model (TK 2009–2010, 31 350, nr. 8). Het Duitse model voorziet in de mogelijkheid om bij een aandelenbelang van meer dan 25% in een Duitse onderneming de verwerving te toetsen aan belangen van publieke orde en nationale veiligheid en deze eventueel te verbieden. Dit geldt dan alleen voor overnemende bedrijven uit niet EU landen.
Het model van het Verenigd Koninkrijk is een vorm van concentratiecontrole.
De overheid kan in beperkte gevallen interveniëren bij overnames of fusies uit hoofde van overwegingen met betrekking tot het publieke belang, zoals nationale veiligheid.
Desgevraagd hebben medewerkers van de Franse overheid meegedeeld dat er in Frankrijk specifieke reguleringsmaatregelen bestaan wat betreft buitenlandse directe investeringen. Dergelijke investeringen die van invloed kunnen zijn op publieke belangen, publieke veiligheid en defensie behoeven autorisatie vooraf van de Franse minister van Financiën. De telecombedrijven (naast Orange ook enkele andere landelijke mobiele aanbieders) worden gezien als vitale infrastructuren en vallen dus onder de autorisatie.
Bent u bereid aanbieders van diensten van publiek belang te beschermen tegen een overname door buitenlandse bedrijven of beleggingsmaatschappijen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met een wetsvoorstel te komen om dit te bewerkstelligen?
Buitenlandse ondernemingen mogen actief worden in Nederland en maken ook van die mogelijkheid gebruik. Ik ben van mening dat een open investeringsklimaat een belangrijke bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Belangrijk in dit verband is wel dat alle aanbieders, ook de aanbieders die in buitenlandse handen zijn, zich aan bestaande wet- en regelgeving, contracten en anderszins gemaakte afspraken moeten houden. Daarnaast was het in het geval van América Móvil mogelijk aanvullende bindende afspraken te maken over een extra borging van publieke belangen.
Meer structureel gezien wil het kabinet bezien of in het kader van de effectieve borging van publieke belangen, in het bijzonder de nationale veiligheid, bestaande maatregelen effectiever kunnen worden toegepast en of aanvullende voorzieningen nodig zijn bij een overname. Ik heb dit in mijn brief van 12 september jl. (Kamerstuk II 24 095, nr. 356) ook aangegeven. Dit traject loopt nog. Ik zal u over de uitkomst daarvan begin 2014 informeren.
De berichtgeving inzake de opmars van de gevaarlijke Aziatische tijgermug in Nederland en de lakse aanpak van de overheid |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Tijgermug al in zeven plaatsen in Nederland» en «Overheid laks in aanpak gevaarlijke tijgermug»?1
Ik heb van de inhoud van de artikelen kennisgenomen. Mijn beleid op dit terrein heb ik uiteengezet in mijn brief aan de Kamer (32 793, nr. 96) d.d. 25 juni 2013.
Welke gezondheidsrisico’s lopen Nederlanders als de tijgermug zich definitief vestigt in Nederland? Heeft u lessen geleerd uit de Q-koortsuitbraak in het verleden, en hoe worden deze lessen in de praktijk gebracht?
Zoals ik afgelopen juni in mijn Kamerbrief (Kamerstuk 32 793, nr. 96) beschrijf, neem ik verschillende maatregelen om te verhinderen dat Aziatische tijgermuggen zich in Nederland kunnen vestigen. Deze maatregelen neem ik uit voorzorg om eventuele uitbraken van infectieziekten te voorkomen. Ik geef ook aan welke preventieve maatregelen op bandenbedrijven ik proportioneel acht. Zoals beschreven heb ik daarbij afgewogen dat er beperkte wetenschappelijke kennis is over effectieve maatregelen, dat er veel onzekerheid is rondom de grootte van risico’s die met zulke maatregelen kunnen worden afgewend, dat benodigde bestrijdingsmiddelen niet toegelaten zijn, en dat internationale ontwikkelingen van invloed zijn op mijn beleid.
Hoe wordt de afweging gemaakt tussen gezondheidsrisico’s en alle bijbehorende kosten enerzijds en economisch gewin anderzijds?
Zie antwoord vraag 2.
Klop het dat er een convenant is gesloten met de branchevereniging waar bedrijven juridisch niet aan gehouden zijn? Zo nee, hoe verklaart u dan de forse toename van het aantal plaatsen in Nederland waar de tijgermug recentelijk is aangetroffen? Zo ja, waarom houdt u de burger voor de gek met nepmaatregelen?
Het convenant is gesloten om via zelfregulering te komen tot een kleiner risico voor de introductie en verspreiding van Aziatische tijgermuggen. Omdat dit voorjaar nog banden verhandeld zijn die niet onder de convenantafspraken vallen, was te voorzien dat er deze zomer nog Aziatische tijgermuggen zouden worden aangetroffen. Na de zomer van 2014 zullen wij evalueren of met het convenant de insleep van Aziatische tijgermuggen voldoende wordt voorkomen.
In het convenant heb ik ook vastgelegd dat ik met de sector verder verken hoe transparantie en toezicht bevorderd kunnen worden. Overigens heeft de rechtbank Oost-Brabant op 26 juni jl. uitspraak gedaan in het beroep van het Platform Stop invasieve exoten en het college van gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, over handhaving door de provincie bij bandenbedrijven, op basis van de Wet milieubeheer. Ik onderzoek hoe deze uitspraak mogelijk van invloed is op de verdere uitwerking van het convenant.
Wanneer gaat u van importeurs van gebruikte banden en Lucky Bambooplanten eisen dat zij hun goederen zonder tijgermuggen importeren, in navolging van Australië?
Mijn doel is om de volksgezondheid te beschermen. Er zijn meerdere mogelijke maatregelen om dit doel te behalen. In mijn kamerbrief zet ik uiteen welke maatregelen in mijn ogen op dit moment proportioneel zijn.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Administrative performance differences between Member States recovering Traditional Own Resources of the European Union», dat op 28 februari 2013 door het Europees Parlement is uitgebracht?1
Ja.
Klopt het dat Nederland in figuur 14, samen met Slowakije en Estland, neergezet wordt als één van de drie landen waar de detectie van douanefraude en -onregelmatigheden in de onderzoeksperiode (2006–2011) bleef dalen tot onder het EU-gemiddelde? Wat zouden de oorzaken van deze daling kunnen zijn?
Het rapport dat in opdracht van het Europees Parlement is geschreven, geeft geen volledig beeld van de prestaties van de douane van een lidstaat op het gebied van de traditionele eigen middelen (invoerrechten). De prestaties van de douane van de lidstaten zijn op basis van dit rapport niet goed vergelijkbaar. Het rapport houdt namelijk alleen rekening met het aantal gemelde fraudezaken en onregelmatigheden en de daarmee gemoeide bedragen en niet met relevante factoren die per lidstaat aanzienlijk verschillen. Het gaat dan o.a. om geografische ligging (bijvoorbeeld wel of geen zeehavens), type handel (bijvoorbeeld bulkgoederen of kleine zendingen) en gevolgde douaneprocedure (bijvoorbeeld invoer of doorvoer). Deze factoren zijn van invloed op aard en mate van het risico op fraude en onregelmatigheden. Een andere relevante factor is de mate van vrijwillige naleving van wet- en regelgeving door het bedrijfsleven (compliance) en de gevolgde handhavingstrategie van de nationale douaneorganisatie. Zo zet Nederland in op het voorkomen van fraude en onregelmatigheden door het verhogen van de compliance in de logistieke keten door het certificeren van bedrijven die voldoen aan de voorwaarden van AEO (Authorised Economic Operator).
De Europese Commissie stelt dat dergelijke factoren het aantal meldingen van fraudezaken en onregelmatigheden en de daarmee gemoeide bedragen sterk beïnvloeden2. De Commissie vindt dan ook, net als het kabinet, dat in het licht van deze factoren de methodiek van het rapport te beperkt is. De Europese Commissie heeft in het Europees Parlement afstand genomen van de conclusies uit het rapport3.
Overigens kan worden opgemerkt dat het aantal in Nederland geconstateerde fraudezaken en onregelmatigheden afneemt, maar niet het ermee gemoeide totale geldbedrag. In 2012 is er bijvoorbeeld een verdrievoudiging van het bedrag aan fraude en onregelmatigheden bevonden (29 miljoen in 2011 tegenover 88 miljoen in 2012). Er worden dus minder zaken afgehandeld, maar per zaak gaat het wel om meer geld. De trend dat het aantal fraudezaken en onregelmatigheden daalt, is overigens in de hele Europese Unie zichtbaar.
De afgelopen jaren heeft Nederland ingezet op het vergroten van de compliance in de logistieke keten door de AEO-certificering. Daarnaast heeft Nederland dit jaar besloten om bij de Douane, naast het al bestaande fraudeteam accijns, een fraudeteam op te richten speciaal voor de bestrijding van fraude met invoerrechten en fraude op het terrein van de zogenaamde VGEM (Veiligheid, Gezondheid Economie en Milieu) – douanebepalingen. Dit fraudeteam is momenteel in opbouw.
Indien de performance van Nederland bij het opsporen van douanefraude en -onregelmatigheden in de onderzoeksperiode (2006–2011) niet gehalveerd zou zijn, hoeveel extra douanerechten had Nederland dan in 2011 kunnen invorderen? Hoeveel geld had Nederland daarvan voor haar eigen begroting gehad, aangezien het 25% van de inkomsten zelf mag houden als perceptiekosten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Nederland slechts 23,21% van de in onregelmatigheidsgevallen opgelegde douanerechten heeft geïnd (in het jaar waarin de onregelmatigheid werd opgespoord), ver onder het Europees gemiddelde (41,78%) en minder dan landen als Bulgarije en Cyprus?
Ja, dat klopt. Overigens past ook bij deze cijfers een relativering. Zoals de Europese Commissie opmerkt, kunnen verschillen tussen de lidstaten in de resultaten van inning worden veroorzaakt door het type fraude of onregelmatigheid of door het type schuldenaar4. Daarnaast geeft het inningspercentage in het jaar waarin de fraude of onregelmatigheid wordt geconstateerd, slechts een beperkt beeld. Het proces van inning kan namelijk doorlopen na afloop van het kalenderjaar waarin de fraude of onregelmatigheid is vastgesteld. Om die reden publiceert de Europese Commissie ook het inningspercentage na afloop van twee jaar. Uit deze cijfers blijkt dat in de periode 2006 – 20115 het inningspercentage van Nederland boven het Europese gemiddelde en dat van Bulgarije en Cyprus ligt: 65,30% in Nederland tegen 50,52% in Europa, 42,03% in Bulgarije en 45,35% in Cyprus.
Voor welk bedrag heeft de Europese Commissie in de onderzoeksperiode (2006–2011) Nederland aansprakelijk gesteld voor oninbaar geleden douaneschulden? Hoeveel daarvan is betaald, en onder welke post worden dit soort boetes van de Commissie in de begroting geboekt?
Nederland is voor de periode 2006 – 2011 door de Europese Commissie voor een bedrag van in totaal € 11,5 miljoen aansprakelijk gesteld voor oninbaar geleden douaneschulden (vastgestelde schulden die niet bij de schuldenaar konden worden geïnd door de Nederlandse douane). Op dit bedrag mogen, voorafgaand aan de afdracht, ook perceptiekosten worden ingehouden, waardoor er feitelijk € 8,6 miljoen moest worden afgedragen. Dit is 0,066% van het totaal aan traditionele eigen middelen dat in deze periode door Nederland is afgedragen. Het bedrag is geheel betaald en wordt verantwoord op de begroting van Buitenlandse Zaken.
Indien de Nederlandse douane in de onderzoeksperiode (2006–2011) dezelfde performance had gehad als Duitsland, hoeveel extra douanerechten had Nederland dan ingevorderd, en hoeveel geld daarvan had Nederland dan zelf kunnen behouden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van het jaarlijkse activiteitenrapport van DG Budget van de Europese Commissie over 2011, in het bijzonder voor wat betreft de opmerkingen over de controle van Traditionele Eigen Middelen?2
Ja.
Heeft de Europese Commissie Nederland verzocht haar een bedrag van € 18,2 miljoen te betalen, omdat zij Nederland financieel aansprakelijk houdt voor ten onrechte in de Nederlandse Antillen uitgegeven exportcertificaten, hetgeen heeft geresulteerd in een dienovereenkomstig verlies aan Traditionele Eigen Middelen voor het EU-budget?3
Ja.
Wat is de juridische grondslag van deze aansprakelijkstelling van Nederland door de Europese Commissie?
Nederland heeft de Europese Commissie medegedeeld dat Nederland niet aansprakelijk kan worden gehouden voor fouten van de douaneautoriteiten in kwestie. Het bedrag is dan ook niet betaald. Het parlement wordt over aansprakelijkheidstellingen geïnformeerd in de reguliere begrotingsstukken op het moment dat er sprake is van een voorziene betalingsverplichting.
Heeft Nederland inmiddels gevolg gegeven aan deze aansprakelijkstelling en het geclaimde bedrag aan de Europese Commissie overgemaakt? Indien dit het geval is, wie heeft dit bedrag dan betaald, onder welke post in de begroting is dit geboekt en hoe is het parlement hierover geïnformeerd? Zo ja, betekent dit dan dat Nederland het met de rechtsgrondslag van de aansprakelijkstelling door de Europese Commissie eens is? Zo nee, waarom niet? Wat is de stand van zaken bij de afdoening van dit dossier en hoe zal de Kamer daarover geïnformeerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u voor de periode vanaf 2006 een overzicht geven in welke gevallen en voor welke bedragen Nederland door de Europese Commissie aansprakelijk is gesteld voor administratieve fouten, verzuimen, nalatigheden e.d. die in de ogen van de Commissie leidden tot een minderopbrengst aan Traditionele Eigen Middelen voor de EU, dan wel Nederland uit eigener beweging bedragen aan de Commissie heeft betaald, omdat zij zichzelf bij voorbaat als aansprakelijk beschouwde?
Hieronder treft u een overzicht aan van de gevallen waarin Nederland aansprakelijk is gesteld dan wel uit eigen beweging heeft betaald. Het overzicht ziet op de periode 2006 tot en met augustus 2013. Er is bij het overzicht een onderverdeling gemaakt in categorieën op basis van de oorsprong van de aansprakelijkheidsstelling. De volgende onderverdeling is gehanteerd:
aansprakelijk als gevolg van controles Europese toezichthouders en juridische procedures
21,3
aansprakelijk nadat Nederland oordeel heeft gevraagd aan EU
5,4
Nederland betaalt uit eigen beweging aan EU wegens administratieve vergissingen
14,6
aansprakelijk wegens niet of te late afdracht – wel geïnd niet afgedragen
16,3
Correctie voor perceptiekosten van 25%
– 14,4
*bedragen x € 1.000.000
Bij het overzicht passen de volgende kanttekeningen
Is Nederland op andere beleidsterreinen door de Europese Commissie aansprakelijk gesteld voor administratieve fouten, verzuimen, nalatigheden e.d. over de periode 2006 tot heden? Zo ja, op welke terreinen, waarom en voor welk bedrag?
Voor een overzicht van alle financiële correcties en terugvorderingen in Nederland tussen 2007 en 2011 door de Europese Commissie bij de Structuurfondsen, Landbouwfondsen, Migratiefondsen en bij het Europees Sociaal Fonds, verwijs ik u naar tabel 1 en 2 in de brief van de regering inzake vragen van uw Kamer over het jaarverslag van de Europese Rekenkamer uit 2012 (Kamerstukken II 2012–2013, 24202 nr.8.
De ‘beste manier’ om genetische afwijkingen te achterhalen |
|
Khadija Arib (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending/website1 over de in Nederland verboden niet-invasieve prenatale test (NIPT)?
Ja.
Is het waar dat er Nederlandse ziekenhuizen zijn die bloed van zwangere vrouwen prikken, en het vervolgens via België naar Amerika laten sturen voor een niet-invasieve prenatale test (NIPT)? Zo ja, deelt u de mening dat dit eens te meer een signaal is dat het tijd wordt dat deze test snel ook in Nederland wordt toegestaan? Zo ja, hoe gaat u dit bespoedigen?
De precieze rol van de Nederlandse ziekenhuizen is mij niet bekend. Zoals ik eerder heb aangegeven ben ik doordrongen van de urgentie om in Nederland onderzoek te doen naar de test en probeer waar mogelijk behulpzaam te zijn om een snelle maar zorgvuldige procedure te bevorderen. Hierover is regelmatig contact geweest met de onderzoekers. Daarbij hoop ik dat de Gezondheidsraad snel met een gedegen oordeel komt.
Deelt u de mening dat, in afwachting van een besluit over het definitief toestaan van NIPT in Nederland, het nu alvast toegelaten moet worden dat Nederlandse ziekenhuizen bloed buiten Nederland laten testen? Zo nee, waarom niet?
Nee. We hebben in Nederland een Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO) die een vergunning vereist voor de invoering van nieuwe technieken als het gaat om een screening naar onbehandelbare aandoeningen. Die wet schrijft een procedure voor waar ik mij als minister aan moet houden. De Gezondheidsraad moet hierover een zorgvuldig oordeel kunnen vellen. Daarbij is het niet conform de wet dat de test zonder vergunning wordt aangeboden.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de op 23 juli 2013 ingezonden vragen van bovengenoemde leden beantwoorden?2
Ja.
De anti-homowet in Rusland |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de anti-homowet in Rusland (waardoor iemand een boete kan krijgen vanwege propaganda voor homoseksuele relaties) veroordeeld moet worden?1
Deze Russische wet (die een verbod inhoudt van «propaganda onder minderjarigen van niet-traditionele seksuele relaties», maar homoseksualiteit als zodanig niet verbiedt) heeft een stigmatiserende en discriminerende werking die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun opvattingen en daarom onwenselijk is.
Op welke manier laat u uw afkeer blijken van deze wet? Blijft het bij het overbrengen van zorgen, of onderneemt u ook concrete actie? Wat onderneemt u hiertegen in Europees verband?
Nederland benut elke gelegenheid om onze zorgen kenbaar te maken aan de Russische autoriteiten, maar, waar mogelijk, ook aan de Russische bevolking. Het is staand beleid dat Nederland autoriteiten van andere landen aanspreekt met betrekking tot LHBT-kwesties en waar mogelijk publieke evenementen actief steunt. De mensenrechtensituatie wordt, juist ook in dit Nederland-Ruslandjaar, voortdurend aan de orde gesteld.
De door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren voor gelijke rechten voor LHBT-personen («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») vormen het raamwerk voor de inzet van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet. De RBZ spreekt regelmatig over de ontwikkelingen in Rusland. Het kabinet zal in de RBZ in het najaar, die de voorbereiding van de EU-Rusland Top ter hand zal nemen, de mensenrechtensituatie in Rusland in brede zin aan de orde stellen en bevorderen dat over de anti-homopropagandawet een gezamenlijk EU-standpunt zal worden ingenomen.
Is het waar dat u tegen een boycot bent van de Olympische Spelen in Sotsji, maar dat u heeft gezegd dat sporters de homorechten bij de Spelen aan de orde kunnen stellen?
Het kabinet is inderdaad tegen een boycot. Nederland zal Rusland houden aan de door Rusland zelf ondertekende en bekrachtigde mensenrechtenverdragen die discriminatie verbieden. Zo bereiken we per saldo meer voor de positie van de LHBT-gemeenschap in Rusland dan met een boycot van de Winterspelen.
Een team bestaande uit vertegenwoordigers van de meest betrokken ministeries, NOC*NCF en betrokken bedrijven is enkele maanden geleden begonnen met voorbereidingen om de Nederlandse deelname aan de Olympische Spelen in 2014 zo goed mogelijk te laten verlopen. Tijdens de Spelen zal dit team ter plaatse zijn om Nederlandse sporters, supporters en officials bij te staan. Het kabinet vindt dat binnen de grenzen van het Olympisch Handvest sporters vrij moeten zijn om uiting te geven aan hun mening.
Wat verwacht u precies van de sporters? Op welke manier gaat u hen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Het plaatsen van hongerstakers in een isoleercel |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hongerstakers nog altijd in kale isoleercellen opgesloten»?1
Ja. De aanleiding voor het artikel is een uitspraak van de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij het Detentiecentrum Schiphol.
Heeft u de Nationale ombudsman toegezegd dat er geen hongerstakers meer in de isoleercel zullen worden gezet?
De Nationale ombudsman heeft in 2010 in een rapport de aanbeveling gedaan om bij de directeuren van de justitiële inrichtingen onder de aandacht te brengen dat wanneer hongerstakers in een observatiecel worden geplaatst, in deze cel zoveel mogelijk faciliteiten moeten worden geboden zoals in een reguliere cel (meubilair, televisie, radio, etc.) en een hongerstaker andere kleding moet worden verstrekt dan scheurkleding. Bij brief van 8 juni 2011 heb ik aan de Nationale ombudsman gemeld deze aanbeveling te zullen overnemen.
Deelt u de mening dat het plaatsen van mensen in een isoleercel een zeer vergaande maatregel is en schadelijke effecten voor de betrokkene kan hebben?
Ik deel de mening dat het afzonderen van ingeslotenen een vergaande maatregel is. Om die reden gaan de inrichtingen terughoudend om met deze maatregel. De maatregel wordt overigens in de meeste gevallen toegepast met het oog op de bescherming van de ingeslotene. Kortheidshalve verwijs ik naar het themarapport «Plaatsing in isolatie in huizen van bewaring en gevangenissen» van de toenmalige Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) van mei 2012 en mijn beleidsreactie daarop die is opgenomen in mijn gebundelde beleidsreactie op rapporten van de Inspectie Veiligheid en Justitie (TK, Vergaderjaar 2012–2013, 24 587, nr. 482).
Hoe vaak zijn er in het afgelopen jaar mensen in een isoleercel geplaatst vanwege een hongerstaking of dorststaking en voor hoe lang? Wanneer wordt besloten om iemand weer uit de isoleercel te plaatsen? Welke voorwaarden worden daaraan gesteld?
In mijn brief van 15 mei 2013 (TK, Vergaderjaar 2012–2013, 19 637, nr. 1667) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aantal personen dat in mei 2013 groepsgewijs in honger- dan wel dorststaking is gegaan en het aantal personen dat in observatie is geplaatst. Bij eerder genoemde gebundelde beleidsreactie heb ik uw Kamer geïnformeerd over omvang en redenen voor de toepassing van afzondering in detentiecentra.
Uitgangspunt is dat een eet- en/of drinkstaker op een reguliere afdeling verblijft. Een ingeslotene wordt pas onder cameratoezicht geplaatst en/of geïsoleerd als daar een medische reden voor is (of bij wijze van ordemaatregel indien nodig). De maatregel wordt beëindigd zodra geen grond voor observatie meer bestaat.
Wanneer is de directie bevoegd cameratoezicht toe te passen bij hongerstakers? Is het ook mogelijk om cameratoezicht, indien nodig, in de eigen cel te faciliteren?
De directeur is op grond van artikel 24 a Pbw bevoegd om te bepalen dat een ingeslotene die in een afzonderingcel verblijft, door middel van een camera wordt geobserveerd indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is. Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.
Het is niet mogelijk om cameratoezicht op de eigen cel te faciliteren. Een reguliere cel is onvoldoende overzichtelijk om door middel van cameratoezicht de veiligheid van de ingeslotene te waarborgen. Bovendien verblijven de meeste vreemdelingen met twee personen op cel waardoor het plaatsen van cameratoezicht zou ingrijpen op de privacy van de celgenoot.
Welke implicaties heeft de uitspraak van de commissie van toezicht voor het beleid ten aanzien van het gebruik van de isoleercel in vreemdelingendetentie?
Conform mijn toezegging in reactie op het eerder genoemde rapport van de ISt van 2011 worden honger- en dorststakers geplaatst in afzonderingscellen met meer faciliteiten. De hiervoor noodzakelijke aanpassingen van de afzonderingscellen in Detentiecentrum Schiphol zijn in mei van dit jaar gereed gekomen.
Berichten dat vrijwilligerswerk ouderen aan een nieuwe baan kan helpen |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vrijwilligerswerk helpt oudere aan nieuwe baan»?1
Ja.
Herkent u de conclusie van het daarin aangehaalde onderzoek van de Ouderenombudsman omtrent de rol en betekenis van vrijwilligerswerk bij het vinden van een (nieuwe) baan?
Ik onderschrijf dat ook vrijwilligerswerk werkzoekenden kan helpen bij het vinden van betaald werk. Het verrichten van vrijwilligerswerk biedt zingeving, meer structuur en ritme voor de werkzoekende. Daarnaast kan de betrokkene een zinvolle bijdrage aan de samenleving leveren en het vrijwilligerswerk kan ook leiden tot een breder netwerk. En zoals bekend vinden veel werkzoekenden via hun eigen netwerk een betaalde baan.
Herkent u voorts de daarin getrokken conclusie dat de overheid «een heel onvriendelijke houding» aanneemt ten opzichte van vrijwilligerswerk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om een en ander te veranderen, mede gelet op de positieve rol die vrijwilligerswerk volgens velen kan spelen bij het vinden van een (nieuwe) baan?
Het is de taak van de gemeente om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden naar regulier werk. Ook nu al is het mogelijk dat gemeenten het instrument vrijwilligerswerk benutten om iemand met een WWB-uitkering te activeren richting regulier werk. Ik ben van oordeel dat het huidige palet aan re-integratie-instrumenten voldoende is om mensen naar werk te begeleiden.
Bent u bereid het in bovenbedoeld artikel genoemde programma «vrijwilligerswerk voor betaald werk» te incorporeren in het beleid van de overheid ten aanzien van vrijwilligerswerk in relatie tot het vinden van een (nieuwe) baan? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan, bijvoorbeeld naar aanleiding van onderhavig artikel, het daarin genoemde onderzoek en deze vragen, te komen met een herijking van de rol en betekenis van vrijwilligerswerk als mogelijke route naar betaald werk? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het hierboven onder vraag 4 genoemde programma c.q. de rol en betekenis van vrijwilligerswerk bij het vinden van een (nieuwe) baan te betrekken bij het momenteel door de Inspectiedienst SZW plaatsvindende onderzoek naar de praktijk van maatschappelijke tegenprestatie en reïntegratie in het kader van de WWB (Wet Werk en Bijstand) respectievelijk bij de «handvatten» die dat onderzoek moet opleveren? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Inspectie SZW, waarnaar u verwijst, is al enige tijd aan de gang en heeft, zoals met uw Kamer afgesproken en conform mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 2013, betrekking op de wijze waarop gemeenten de tegenprestatie invullen. De verwachting is dat de Inspectie de resultaten in oktober zal opleveren. Daarnaast zal worden ingegaan op de aanpak «Work for the Dole» zoals die in Australië wordt vormgegeven, om te bezien hoe daar de tegenprestatie en vrijwilligerswerk met elkaar in verbinding worden gebracht. Na ontvangst van de bevindingen zal ik de Tweede Kamer hierover informeren. Daarnaast vallen vrijwilligerswerk en de tegenprestatie niet automatisch samen. Weliswaar kunnen de activiteiten inhoudelijk vrijwel gelijk zijn, maar de voorwaarden zijn verschillend. Bij vrijwilligerswerk is sprake van vrijwilligheid, terwijl bij een tegenprestatie sprake is van een plicht. En daarbij heeft de laatste niet persé tot doel de re-integratie van betrokkene, maar het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten als wederdienst voor het ontvangen van een uitkering.
Het bericht dat steeds meer jongeren gratis stage lopen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gratis stagiair (m/v) zoekt plek»?1
Ik verwijs u daarvoor graag naar de antwoorden op de onderstaande vragen.
Wat is uw reactie op de opmerking van de voorzitter van FNV Jong dat door het aannemen van gratis stages schijnwerkloosheid gecreëerd wordt? Betekent dit dat het echte werkloosheidspercentage onder jongeren nog hoger is dan 17%?
Het is bekend dat het werkzoekenden momenteel extra moeite kost om een geschikte baan te bemachtigen. Voor pas afgestudeerde jongeren zonder werkervaring geldt dat nadrukkelijker. Bezien vanuit dat perspectief is het denkbaar dat deze jongeren alternatieve oplossingen aangrijpen om werkervaring op te doen, hun kennis actueel en op peil te houden en daarmee fit te blijven voor de arbeidsmarkt. Er zijn ook jongeren die in plaats van een onbetaalde stage, vrijwilligerswerk verrichten om werkervaring op te doen. Ook vrijwilligerswerk is onbetaald. Veel jongeren die deze stages aannemen geven ook aan dat zij hiermee hun uiterste best doen om zo min mogelijk een beroep te doen op een bijstandsuitkering.
Organisaties en bedrijven zijn niet verplicht om een stagevergoeding te betalen. Meestal wordt het echter wel gedaan, zeker bij grotere organisaties. De gemiddelde stagevergoeding van een tweede- en derdejaars hbo-student ligt daarbij tussen € 136 tot € 227 bruto per maand, voor een afstudeerstage op hbo-niveau tussen € 227 tot € 363 bruto per maand, en op academisch niveau tussen € 227 tot € 454 bruto per maand.
Voor het werkloosheidspercentage onder jongeren maakt een eventuele verschuiving van stageplekken voor studenten naar stageplekken voor afgestudeerde jongeren in principe geen verschil. Een mogelijk hogere werkloosheid onder studenten als gevolg van een verminderd aantal stageplekken, kan worden weggestreept tegen een lagere werkloosheid onder afgestudeerde jongeren als gevolg van een grotere (stage)werkgelegenheid voor hen.
Deelt u de mening dat onbetaalde stages voor reeds afgestudeerde jongeren zorgen voor oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt, waardoor er verdringing ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van verdringing omdat het doorgaans gaat om additionele plaatsen. Deze plekken komen niet tot stand als de werkgever geen stagiair heeft.
Kunt u motiveren waarom werkgevers reeds afgestudeerde jongeren die een onbetaalde stage lopen niet het wettelijk minimumloon hoeven uit te betalen? Zo nee, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat iedere werkgever zijn werknemers minimaal het wettelijk minimumloon uitbetaalt?
Voor het verrichten van een stage is het van essentieel belang dat een stagiair zich duidelijk onderscheidt van een «gewone werknemer». De werkzaamheden van een gewone werknemer zijn hoofdzakelijk van productieve aard, gericht op het maken van omzet, winst of het behalen van doelen (etc.). Bij een stagiair staat het leeraspect centraal. Als er sprake is van een stage is betaling van het minimumloon niet vereist. Er is evenmin een verplichting om de stagiair een vergoeding te betalen in het kader van een stage-overeenkomst en er geldt dat uitsluitend een vergoeding moet worden betaald als dit opgenomen is in de cao waaronder de betrokkene valt.
Deelt u de mening van de voorzitter van FNV Jong dat bedrijven die geen vergoeding betalen aan afgestudeerde jongeren aangepakt moeten worden? Zo ja, wat houdt het aanpakken precies in? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven wordt toegelicht zijn organisaties en bedrijven niet verplicht een stagevergoeding te betalen en is betaling van het minimumloon niet vereist.
Deelt u de zorgen van de Landelijke Studenten Vakbond dat door de vele onbetaalde stages jongeren die nog bezig zijn met hun opleiding meer moeite hebben met het vinden van een stageplek? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen omtrent studenten die nog in opleiding zijn en hierdoor mogelijk meer moeite hebben om een stageplek te vinden. Ik vind het daarom positief dat de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) sinds januari 2013 het succesvolle stage- en leerbanenoffensief heeft geïntensiveerd. Mirjam Sterk, Ambassadeur Aanpak jeugdwerkloosheid, en de SBB trekken sinds kort samen op om het offensief nog meer aandacht te geven. Scholen zijn opgeroepen stagetekorten te melden via het Meldpunt stagetekorten, waardoor knelpunten inzichtelijk zijn en worden aangepakt.
Uitbetaling van overuren bij de politie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er bij de politie regionale eenheden zijn waar men geen overuren meer krijgt uitbetaald? Zo ja, kunt u aangeven om welke regio’s het gaat?
Ja. De korpsleiding heeft binnen de politieorganisatie gecommuniceerd dat met ingang van 1 juli 2013 de afspraak is dat indien het budget bij een eenheid is uitgeput, de vergoeding voor de rest van het jaar van overuren in principe plaatsvindt in «tijd voor tijd», tenzij hier met de medewerker andere afspraken over zijn gemaakt.
Klopt het dat dit beleid niet geldt voor alle regionale eenheden in het land? Zo ja, kunt u uitleggen hoe dit strookt met het begrip Nationale Politie en uw streven om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden zoveel mogelijk gelijk te trekken voor iedereen werkzaam bij de politie?
Nee, dat klopt niet. De hierboven genoemde afspraak geldt voor de gehele nationale politie.
Hoe komt het dat bij sommige eenheden overuren niet meer uitbetaald (kunnen) worden?
Bij die eenheden waar het budget voor overuren (bijna) is uitgeput, worden overuren zo veel mogelijk vergoed in tijd.
Klopt het dat de gelden hiervoor halverwege het jaar al op waren?
Bij enkele eenheden is het budget voor overuren voor 2013 uitgeput. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Indien het antwoord op de voorgaande vraag bevestigend is, is er dan sprake van te weinig beschikbare middelen waardoor het budget al is uitgeput, of is er sprake van te weinig mankracht voor de hoeveelheid werk die gedaan moet worden, waardoor een beroep moet worden gedaan op het maken van overuren door het zittende personeel?
Zoals ik ook in de beantwoording op de vragen van het Kamerlid Segers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 229) heb aangegeven, is de politie een organisatie die 7x24 uur moet kunnen inspelen op elke denkbare situatie. Dit vraagt van medewerkers en leidinggevenden een zekere flexibiliteit. In het arbeidsvoorwaardenakkoord Sector Politie 2012–2014 is opgenomen dat van de organisatie wordt verwacht dat het zo veel mogelijk vooruit kijkt naar de te verrichten werkzaamheden, om tijdig de inzet van het personeel af te stemmen op de vraag naar politiediensten.
Per eenheid is er budget voor de uitbetaling van overuren. Door de korpsleiding is aangegeven dat, indien dit budget bij een eenheid is uitgeput, vanaf 1 juli jl. de vergoeding van overuren in principe plaatsvindt in «tijd voor tijd», tenzij hier met de medewerker andere afspraken over zijn gemaakt.
Binnen de begroting van de nationale politie zal voor eventuele overschrijdingen elders budget worden gevonden. Zoals aangegeven, stuurt de nationale politie op een sluitend jaarresultaat voor het korps.
Deelt u de zorg dat bij deze eenheden de werkdruk straks nog hoger wordt als agenten hun overuren in tijd op moeten nemen en dus vaker afwezig zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Die zorg deel ik niet. Planning en operationele sturing zijn instrumenten om politiezorg te bieden waar dat nodig is. Daarbij is het een gegeven dat de korpsleiding rekening dient te houden met de beschikbaarheid en inzetbaarheid van medewerkers. In het arbeidsvoorwaardenakkoord Sector Politie 2012–2014 zijn bovendien in het kader van de omgang met werktijden en vergoedingen, uitgangspunten opgenomen. Zo wordt de werklast afgestemd op de beschikbare capaciteit en vindt er prioriteitstelling door de lijn plaats binnen de opgedragen werklast versus de beschikbare capaciteit. Indien overuren desondanks niet zijn te voorkomen, worden deze uren als afgesproken vergoed in geld of in tijd.
Wat gaat u doen met dit signaal? Bent u bereid om deze rem op het uitbetalen van overuren weer terug te draaien, zodat agenten die overuren maken deze weer gewoon krijgen uitbetaald, conform uw toezegging aan de Nederlandse Politiebond tijdens het maandelijks overleg?1 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er binnen de Nationale Politie daadwerkelijk geen verschillen meer zijn in arbeidsvoorwaarden, of je nu in Groningen, Amsterdam of Maastricht werkt?
Voor iedere politiemedewerker gelden dezelfde arbeidsvoorwaarden. Met de komst van de nationale politie is er sprake van één landelijk bevoegd gezag (de korpschef) en daarmee ook één interpretatie van de arbeidsvoorwaarden.
Deelt u de analyse dat het gewijzigde beleid rond overuren is ingegeven door de wens om te bezuinigen op personeelskosten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke bezuinigingen vinden er op dit moment nog meer plaats binnen de Nationale Politie die gevolgen hebben voor arbeidsomstandigheden en inkomens van agenten?
Nee. Uitgangspunt is om de politieorganisatie zo snel, efficiënt en effectief mogelijk in te zetten. Om die reden zijn afspraken gemaakt met de vakorganisaties over het beter sturen op arbeidstijden.
Klopt het dat er eenheden zijn waar agenten met een nachtdienst van negen uur niet meer van 22.00 uur tot 7.00 uur worden ingepland maar van 23.00 uur tot 8.00 uur, omdat de uren tussen 21.00 uur en 7.00 uur een nachttoeslag kennen en men op deze manier een uur kan besparen op die toeslag? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Kent u de praktijk van de werkvloer en dus de aanslag op de energie van agenten die een nachtdienst moeten draaien? Bent u op de hoogte van de gevaren voor de verkeersveiligheid wanneer agenten ‘s ochtends na zo’n nieuwe nachtdienst een uur langer wakker moeten blijven, waarna zij vaak nog naar huis moeten rijden met hun auto?
Nachtdiensten zijn een onlosmakelijk deel van het politiewerk. Het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in bredere zin, waaronder ook de nachtdienst, hebben de voortdurende aandacht van mij en van de korpsleiding.
Deelt u de mening dat het bezuinigingsvoordeel van een uurtje op de nachttoeslag niet opweegt tegen de risico’s? Zo ja, bent u bereid hierover duidelijke afspraken te maken met de regionale eenheden en kunt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politiemedewerkers wordt niet ingegeven door een mogelijk bezuinigingsvoordeel. De politie is een organisatie die kiest voor een efficiënte inzet van capaciteit in combinatie met een gezonde balans tussen werk en privé voor betrokken medewerkers.
De uitzending 'Beveiliging Nederlandse musea weinig verbeterd' |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag «Beveiliging Nederlandse musea weinig verbeterd»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van beveiligingsexpert Ton Cremers dat de beveiliging van Nederlandse musea weinig is verbeterd sinds de geruchtmakende schilderijenroof uit de Kunsthal in Rotterdam? Herkent u dit beeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hier iets aan te doen?
Veiligheid is voor mij belangrijk, zoals ik heb beschreven in de Museumbrief van 10 juni dit jaar.
De Schipholbrand op 27 oktober 2005 was aanleiding voor de overheid de overheidsgebouwen, en ook de musea, wat betreft brandveiligheid tegen het licht te houden. De noodzakelijke maatregelen ter verhoging van de brandveiligheid werden en worden genomen. Beveiligen houdt meer in dan beveiligen tegen inbraak. De door het Rijk gesubsidieerde musea beschikken alle over een integraal veiligheidsplan waarin aandacht is voor alle aspecten van veiligheidszorg. De Erfgoedinspectie houdt hier toezicht op.
Naast mijn afspraken met de musea over beveiliging en veiligheid, voert de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) het programma Veilig Erfgoed uit voor de gehele erfgoedsector. Bovendien stel ik via een regeling bij het Mondriaan Fonds middelen beschikbaar aan het erfgoedveld om zelf na te gaan waar hun beveiliging aangepast zou moeten worden.
Ten slotte heeft dit onderwerp continu de aandacht van de musea zelf. Zoals de directeur van de Vereniging Rijksgesubsidieerde Musea (VRM) in de bedoelde uitzending aangaf, is er na de inbraak in het Van Gogh Museum, 7 december 2002, in overleg met de direct betrokkenen en deskundigen uit het veld, een programma opgesteld en zijn maatregen getroffen om de inbraakveiligheid van de musea te verbeteren.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat musea, zowel in een intern als een gezamenlijk overleg, bespreken hoe het risico op diefstallen zoals die in 2012 in de Kunsthal en dit jaar in zeven andere musea hebben plaatsgevonden, geminimaliseerd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze overleggen actief bevorderen?
Ja, en dat gebeurt ook. Zowel in VRM als NMV verband zijn er, mede geïnitieerd door het programma Veilig Erfgoed van de RCE, bijeenkomsten geweest waarin de ervaringen op dit gebied zijn gedeeld.
Ziet u beveiliging van kunst als een van de kerntaken van musea? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u van de huidige uitvoering van deze taak?
Ja, beveiliging is een kerntaak. Een van de prestatieafspraken die ik met de door het Rijk gesubsidieerde musea maak, is dat zij beschikken over een integraal veiligheidsplan.
Bent u van mening dat musea hun collecties beter kunnen beveiligen, zonder dat dit ten koste gaat van de publieksvriendelijkheid of de presentatie van de collectie? Zo nee, waarom niet?
De afweging tussen de mate van beveiligen versus de mate van toegankelijkheid van de collectie voor publiek en de veiligheid van de bezoekers, kunnen de musea zelf het best maken. In de contacten tussen departement, Erfgoedinspectie, RCE en musea heeft het onderwerp continue aandacht.
Klopt de stelling van de directeur van de Vereniging van Rijksmusea dat musea gemiddeld 10% van hun budget investeren in beveiliging? Zo nee, hoeveel investeren musea gemiddeld in beveiliging? Acht u dat percentage afdoende, mede in internationaal vergelijkend perspectief?
De kosten voor beveiliging zijn niet eenduidig te bepalen. Ze hangen af van het soort museum en de aard en omvang van de collectie. Naast bouwkundige maatregelen en maatregelen als het gaat om techniek en elektronica, zit een belangrijk deel van de kosten in menskracht. Deze zijn in de personeelskosten van het museum opgenomen. Ook deze kosten zijn sterk afhankelijk van de aard en omvang van de collectie en het gebouw.
Christenen die in Nigeria als beesten worden afgeslacht |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «From Boko Haram to Christian Heaven: How former «islamic warrior» had change of heart»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over de wijze waarop islamitische terroristen christenen met het mes op de keel dwingen zich tot de islam te bekeren en hen anders als beesten afslachten?
Het Kabinet keurt alle mensenrechtenschendingen, waaronder gedwongen bekeringen, ten zeerste af.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over islamitisch geweld tegen Nigeriaanse christenen waarin u aangaf dat «hoewel christenen zeker tot de doelen behoren, er een evenredigaantal islamitische slachtoffers valt» en «het geweld in Nigeria politieke, sociaaleconomische, etnische en religieuze dimensies heeft»?2
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat Nigeria het dodelijkste land voor christenen ter wereld is3 en erkent u dat het getuigenis van Nasir Isiaku het zoveelste bewijs is dat deze beestachtige lynchpartijen niets te maken hebben met politieke, sociaaleconomische of andere drogredenen, maar puur voortvloeien uit de moordlustige ideologie genaamd islam?
Aanslagen van Boko Haram richten zich in toenemende mate op het maken van burgerslachtoffers langs etnische of etnisch-religieuze lijnen. Deze aanslagen richten zich echter niet uitsluitend op christelijke doelen, maar op eenieder die zich tegen een nauwe interpretatie van de islam keert. De aanval in het weekend van 10 en 11 augustus op een moskee in Kondugo (Borno State) waarbij 44 doden vielen onderstreept dit.
Is het u bekend dat Iran in Nigeria een tweede Hezbollah op poten heeft gezet, die de lynchpartijen op christenen faciliteert?4
Het Kabinet beschikt niet over betrouwbare informatie die deze veronderstelling bevestigt.
Op welke wijze heeft u tot nu toe in de internationale arena uw zorgen geuit over de Iraanse steun aan islamitische terreurgroepen in Nigeria die het op christenen hebben gemunt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat islamitische terroristen de Nigeriaanse elite, politie en het leger hebben geïnfiltreerd? Zo nee, hoe verklaart u dan het ineffectieve optreden van de Nigeriaanse overheid tegen het islamitisch geweld?
De complexiteit van de veiligheidsproblematiek in het noordoosten van Nigeria bemoeilijkt het behalen van snelle resultaten in de strijd tegen Boko Haram.
Het achterhalen van vaders van niet-erkende kinderen |
|
Steven van Weyenberg (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Verwekker moet betalen» en «Aangeslagen voor andermans kind»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 1 van het lid De Wit (ingezonden 13 augustus 2013).
Hoe stelt de gemeente vast of iemand de biologische vader is van een niet-erkend kind en of op hem een alimentatieplicht rust? Kunt u de procedures en de rechtsmiddelen van de betrokkenen uiteenzetten?
De wijze waarop het college zijn onderzoeken met betrekking tot bijstandsverhaal inricht is aan het college overgelaten. Over de uitvoeringspraktijk in algemene zin heeft de gemeente Rotterdam het volgende toegelicht.
In eerste aanleg wordt de moeder gevraagd of zij bekend is met de identiteit van de verwekker van haar kind en, zo ja, of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de vaststelling van het vaderschap. Bij positieve beantwoording wordt betrokkene, van wie de moeder stelt dat hij de verwekker zou zijn, aangeschreven. Hij krijgt daarbij hij de gelegenheid om zijn zienswijze kenbaar te maken over het vermeende verwekkerschap.
Bij betwisting van het verwekkerschap wordt de moeder met de ontkennende verklaring geconfronteerd. Als de moeder desondanks bij haar verklaring blijft wordt het verhaalsonderzoek vervolgd, gericht op de vaststelling van een eventuele verhaalsbijdrage. Daarbij wordt tevens onderzoek gedaan naar de draagkracht van degene op wie verhaal wordt gezocht. Hij wordt aangeschreven en krijgt de gelegenheid om alle informatie die van invloed zou kunnen zijn op een eventuele verhaalsbijdrage te verstrekken.
Het college kan de moeder hierbij ook wijzen op de mogelijkheid van een juridische procedure. Op grond van de artikelen 406a en 394 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de persoon die het gezag heeft over het kind – meestal de moeder – bij de rechtbank een verzoek indienen om alimentatie. Hierbij dient de moeder het verwekkerschap aan te tonen. De rechter beoordeelt of bij een dergelijk verzoek of DNA-onderzoek noodzakelijk is. Deze procedure kan niet door de gemeente worden geëntameerd.
Wanneer iedere informatie van de vermeende biologische vader, ondanks herhaald verzoek, uitblijft stelt het college de verhaalsbijdrage ambtshalve vast en maakt deze met een besluit op grond van artikel 62g WWB aan hem bekend. Op grond van artikel 62g, tweede lid, WWB kan het college overgaan tot verhaal in rechte, als hij niet uit eigen beweging bereid is de bijdrage te betalen. De vermeende vader wordt door de rechtbank bij aangetekende brief geïnformeerd over een door het college ingediend verzoekschrift, waarbij hem de gelegenheid wordt geboden verweer te voeren.
Wanneer de vermeende vader in het geheel geen verweer voert of niet bereid is om medewerking aan onderzoek te verlenen, leidt dat er toe dat de rechtbank het verhaalsbedrag conform het verzoek van het college toewijst. Hij kan tegen die uitspraak in hoger beroep bij het gerechtshof.
Hoe verhoudt het beleid van de gemeenten zich tot het recht op privacy van de betrokkenen?
Voor degenen die werkzaamheden verrichten in het kader van de uitvoering van de WWB geldt een geheimhoudingsplicht (artikel 65 WWB) waarmee de privacy van de betrokkenen bij gemeentelijk bijstandsverhaal afdoende is gewaarborgd.
Is de moeder verplicht mee te werken aan het achterhalen van de biologische vader?
In de WWB staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal als het gaat om het voorzien in het eigen bestaan. Als dat echt niet lukt, bestaat er pas recht op bijstand van overheidswege. Tegenover dit recht staan ook verplichtingen waaraan moet worden voldaan. De gemeente heeft de mogelijkheid verplichtingen op te leggen die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand. Zo kan de gemeente van de moeder verlangen dat zij, voor zover bekend, inlichtingen verstrekt over de identiteit van de biologische vader. Ook kan de gemeente verlangen dat zij zich, voor zover nodig, bereid verklaart tot medewerking aan een onderzoek ter vaststelling van het vaderschap. Een onderhoudsbijdrage van de verwekker heeft namelijk invloed op de hoogte van en het recht op uitkering van de moeder. Als de verwekker de onderhoudsverplichtingen jegens zijn kind niet of niet behoorlijk nakomt, kan de gemeente de kosten van bijstand op hem verhalen tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Hiermee wordt voorkomen dat private lasten op publieke middelen worden afgewenteld.
Wat zijn de consequenties voor de uitkeringsgerechtigheid van de moeder indien zij weigert mee te werken aan het achterhalen en eventueel gerechtelijk vaststellen van de biologische vader van het niet-erkende kind?
Als de moeder weigert de vraag te beantwoorden of zij bekend is met de identiteit van de verwekker van het niet-erkende kind of, als zij wel bekend is met die identiteit, geen medewerking verleent aan het onderzoek ter vaststelling van zijn vaderschap, kan het recht op bijstand op grond van artikel 54, eerste lid, WWB gedurende een periode van 8 weken worden opgeschort. Het college is daarbij verplicht om de moeder in het opschortingsbesluit uit te nodigen het verzuim binnen een nader door het college te bepalen termijn te herstellen. Als de moeder het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Op welke wijze wordt er rekening gehouden met het belang van het kind en de moeder indien bijvoorbeeld contact met de vader ongewenst is?
De gemeente stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende (artikel 18 WWB). Het college dient bij haar besluitvorming acht te slaan op door belanghebbenden naar voren gebrachte bezwaren voor zover deze met zich zouden kunnen meebrengen dat het college redelijkerwijs geen gebruik kan maken van de haar toekomende bevoegdheden met betrekking tot de opschorting, de intrekking of het verhaal van bijstand.
Klopt het dat ook spermadonoren verplicht kunnen worden om alimentatie te betalen? Kan de biologische vader van een kind dat geadopteerd is ook alimentatieplichtig zijn?2
Spermadonoren zijn op grond van de wet niet verplicht tot het voldoen van levensonderhoud. Dit is slechts anders als deze donor als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met de daad die bevruchting van het kind tot gevolg kan hebben gehad.
Theoretisch is denkbaar dat een biologische vader alimentatieplichtig is na een éénouderadoptie. De kans dat deze situatie zich in werkelijkheid voor zal doen, acht ik verwaarloosbaar.
Het opgezegde vertrouwen van de familieraad in de Raad van Bestuur van gehandicaptenzorginstelling NOVO |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de redenen van de familieraad van NOVO om het vertrouwen in de Raad van Bestuur op te zeggen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb goed kennisgenomen van de motieven van de centrale familieraad om het vertrouwen in de Raad van Toezicht op te zeggen. Ik heb begrip voor de overwegingen van betrokkenen.
Deelt u het ongenoegen van de familieraad dat verbeteringen niet snel genoeg gaan, en dat de Raad van Bestuur de aard van het overlijden van een bewoner in een isoleercel bagatelliseert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb goed kennis genomen van de brief van de centrale familieraad. De familieraad onderbouwt in deze brief helder waarom het vertrouwen in de Raad van Bestuur wordt opgezegd. Over de inhoud van de afwegingen en uitspraken van de centrale familieraad wil ik geen uitspraak doen omdat dit primair een zaak is tussen de familieraad en de Raad van Bestuur. In antwoord op eerdere Kamervragen over dit onderwerp ben ik reeds ingegaan op het thema van «voldoende en veilige zorg».
Bent u het eens met de familieraad dat de huidige leiding van de zorginstelling niet «voldoende en veilige zorg biedt» aan familieleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een juiste gang van zaken dat de Raad van Bestuur pas drie maanden na het overlijden van een bewoner in een isoleercel de familieraad op de hoogte heeft gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoewel ik niet op de hoogte ben van de specifieke redenen of omstandigheden die er hiertoe hebben geleid dient een Raad van Bestuur bij incidenten of calamiteiten mijns inziens zo snel mogelijk de familieraad en cliëntenraad nader te informeren.
Welk gevoel krijgt u als u het interview leest met de bestuurders van NOVO? Krijgt u daar vertrouwen van?2
De bestuurders van NOVO erkennen in het interview dat de instelling tekort is geschoten in de zorgverlening. Ik ga er vooralsnog van uit dat de bestuurder en Raad van toezicht, gezien deze constatering, nu in goed overleg met alle betrokkenen ook snel stappen zullen nemen om de tekortkomingen zo snel mogelijk weg te nemen.
Erkent u dat het beeld ontstaat dat de top van NOVO er alles aan gedaan heeft om het overlijden van de bewoner in de isoleercel in een doofpot te stoppen? Zo neen, hoe verklaart u dan de defensieve houding in de media tot nu toe?
Bij mij ontstaat dat beeld niet. Dat zou ook niet kunnen gelet op het onderzoek van de Inspectie.
Vindt u ook dat er een rookgordijn rond de besluitvorming van de Raad van Bestuur hangt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, vindt u dit vertrouwenwekkend?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel kost de ingehuurde media-adviseur van zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht?
Door wie de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht van NOVO zich heeft laten adviseren over hun communicatie is primair een zaak van de bestuurders en toezichthouders. Wel constateer ik dat juist de tekortschietende communicatie voor de centrale familieraad aanleiding is geweest het vertrouwen in de bestuurders op te zeggen.
Vindt u het toepasselijk dat een en dezelfde media-adviseur voor zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat deze media-adviseur ook werkt voor de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en voor ouderenzorginstellingen die veel in het nieuws zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het een juiste keuze van de top van NOVO dat hij zich versterkt voor communicatie met de media, terwijl deze juist mondjesmaat wil reageren op media-items?
Hoe oordeelt u over de Raad van Toezicht die het vertrouwen in de Raad van Bestuur behoudt, ook na het harde oordeel van de familieraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat de Raad van Toezicht genoeg distantie heeft tot de Raad van Bestuur om het functioneren onafhankelijk te toetsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen informatie over de overwegingen van de Raad van toezicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Vindt u het in het belang van een zorginstelling dat bij opgezegd vertrouwen door verwanten en/of personeel de bestuurders dan gehandhaafd blijven?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid de bestuurders te laten vervangen, en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de opdracht te geven de instelling te leiden tot er bestuurders zijn gevonden die wel het vertrouwen hebben van de familieraad? Zo neen, waarom niet?
Het is aan de Raad van Toezicht van een instelling om te beslissen om bestuurders al of niet te vervangen. Het is verder aan bestuurders en Raad van Toezicht om in overleg met familieraad, cliëntenraad en personeel het geschonden vertrouwen te herstellen. Inmiddels is één van de twee leden van de Raad van Bestuur afgetreden.
Wat vindt u van het inzicht van de Raad van Bestuur dat hij na de sluiting van de locatie Onnen aankondigt dat er een nieuw behandelcentrum geopend zal worden?3
Zie antwoord vraag 15.
Waarom heeft hetzelfde bestuur dit bericht drie maanden later in de media ontkend?4
Gegeven het feit dat gekozen is voor sluiting van de locatie Onnen, verwacht ik dat plannen voor een eventueel nieuw behandelcentrum zorgvuldig zullen worden voorbereid. Indien men een Bopz-aanmerking aanvraagt (tbv het verlenen van onvrijwillige zorg) zal de Inspectie vóóraf toetsen of de opzet van dat behandelcentrum voldoende waarborgen biedt voor veilige zorg van goede kwaliteit.
Wat was de analyse van NOVO om de behandellocatie in Onnen te sluiten, en op welke wijze is deze analyse betrokken bij de voornemens voor een nieuw behandelcentrum? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft NOVO binnen drie maanden geleerd van het strafregime, en wat vindt de IGZ hiervan?
De overwegingen van het bestuur op dit punt zijn mij niet bekend.
Is het waar dat in de behandelcentra van NOVO gewerkt wordt volgens «de regiemethode» waarmee het personeel na een korte training moet werken? Zo ja, hoe werkt dit precies? Zo neen, hoe wordt er dan gewerkt?
Op basis van het calamiteitenonderzoek van de IGZ is een verbeterplan opgesteld. De IGZ heeft de voortgang van dat verbeterplan op 12 maart 2013 getoetst. De raad van Bestuur had kennelijk eerst een andere inschatting van de risico’s. De Raad van Bestuur herkende zich aanvankelijk dan ook niet in de rapportage van de IGZ. De rapportage is tevens besproken met degenen die bij het onderzoek van de IGZ betrokken waren. Zij herkenden zich wel in de bevindingen zoals weergegeven in de rapportage. Daarop heeft de Raad van Bestuur besloten op 15 april 2013 de locatie te Onnen te sluiten.
Welke opleidings- en ervaringseisen gelden er voor het werken in een behandelcentrum? Welke eisen hanteert NOVO, en zijn deze naar uw mening voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
NOVO heeft het Sociale Competentiemodel (dat stoelt op cognitieve gedragstherapeutische uitgangspunten) vertaald in wat NOVO het «regiemodel» noemt. In het regiemodel wordt de regie bij de start van de behandeling door de begeleiding helemaal overgenomen van de cliënt. Gekoppeld aan het groeiproces van de cliënt wordt de regie stukje bij beetje teruggegeven. Bij ongewenst gedrag krijgt de cliënt eerst een waarschuwing. Als de cliënt ongewenst gedrag blijft vertonen, krijgt de cliënt de keuze om zijn of haar gedrag te veranderen. Kiest de cliënt positief dan wordt de cliënt beloond. Volhardt de cliënt in zijn gedrag dan volgt een sanctie. Voor elke cliënt is er een beloningssysteem.
De medewerkers kregen een driedaagse training in het regiemodel. Daarna hebben zij door meelopen met een ervaren collega geleerd de theorie in de praktijk toe te passen. De medewerkers werden door de teamcoördinator gecoacht in de uitvoering van het regiemodel. Op uitnodiging van de teamcoördinator sloot de gedragsdeskundige of een collega van een andere behandeldiscipline aan bij een teamvergadering om uitleg te geven over een bepaald onderwerp. De gedragsdeskundige kon ook onderwerpen hiervoor aandragen. De arts verstandelijk gehandicapten werd incidenteel gevaagd om een klinische les te geven.
Is bekend waarom NOVO op de behandellocatie Onnen met de regiemethode werkte? Is deze methode erkend en toepasselijk voor de bewoners van die zorglocatie?
Er zijn geen algemene opleidings- en ervaringseisen voor het werken in een behandelcentrum. De IGZ hanteert als uitgangspunt dat de deskundigheid van het personeel aan moet sluiten bij de zorgvraag van de cliënten waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Welke betrokkenheid heeft de IGZ bij het staken van de regiemethode?
Nee, dat is mij niet bekend. Dat geldt ook voor de vraag in hoeverre deze methode voor deze bewoners «erkend» is. De Inspectie geeft aan dat voor deze bewoners deze methode niet juist is vanwege het sterk beheersmatige karakter waarmee het model werd uitgevoerd.
Waar wordt de regiemethode nog meer toegepast, en is uw oordeel dat dit nog wenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ rapportage over het onderzoek naar de calamiteit en het IGZ-rapport over de algemene situatie in de locatie Onnen hebben geleid tot sluiting van de locatie en daarmee het staken van de regiemethode. Zie verder mijn antwoord op vraag 18.
Erkent u dat het voor gehandicaptenzorginstellingen erg lucratief is om mensen in een behandelregime te hebben, omdat deze meer geld oplevert dan een indicatie waarbij daar geen sprake van is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het regiemodel is gebaseerd op het Sociale Competentiemodel dat weer gebaseerd is op algemene cognitief gedragstherapeutische uitgangspunten. Veel behandelingen zijn gebaseerd op deze cognitief gedragstherapeutische uitgangspunten en wanneer deze op de juiste wijze worden toegepast kan de behandeling tot goede resultaten leiden. Methode, werkwijze en uitvoering moeten dan ook onderscheiden worden. Een slechte uitvoering van een goede, en voor de situatie correct gekozen en bewezen effectieve methode, kan dan alsnog tot negatieve resultaten leiden.
Ik kan niet aangeven welke organisaties met het door NOVO genoemde «regiemodel» werken. Allereerst omdat dit niet geregistreerd wordt, maar ook omdat de benamingen van op bepaalde methodes gebaseerde modellen en werkwijzen nogal kunnen verschillen.
Kunt u waarborgen dat er geen nieuwe behandellocatie door NOVO wordt geopend tot de kwaliteit op orde is, en het overlijden van de bewoner in de isoleercel geheel is opgehelderd? Zo neen, waarom niet?
Nee, want er is sprake van een kostenconforme bekostiging in de zorg. Een behandelregime vergt ook hoger geschoold en duurder personeel en soms ook intensievere zorg. Een behandelregime levert dus gemiddeld genomen een hoger tarief op maar daar staan ook hogere kosten tegenover.
Waarom spreken de bestuurders uit dat de overleden bewoner op een verkeerde plek zat? Wie heeft dat laten gebeuren? Welke expertise is er bij betrokken geweest om een goede plek voor haar te zoeken? Kunt u een overzicht geven wat de instelling heeft ondernomen om voor bewoner Roelie wel een goede plek te zoeken?5
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Kunt u uitleggen waarom het personeel, dat op de fatale avond waarop bewoner Roelie in de isoleercel was gewerkt, de politie bereid had gevonden om Roelie een nachtje in de cel te laten «afkoelen»?
Ik neem aan dat de bestuurders deze uitspraak deden op grond van het feit dat de desbetreffende behandellocatie van NOVO onvoldoende was toegerust om de overleden bewoner adequate zorg te verlenen. Omdat dit inzicht is ontstaan na haar overlijden, ga ik er van uit dat eerder niet (of althans niet om deze reden) is gezocht naar een passende plek voor de bewoner.
Kunt u aangeven op welke grond Roelie is opgepakt en vastgezet? Is dit een geoorloofde procedure? Kunt u hier uitleg over geven?6
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven dat de bij vraag 28 en 29 genoemde gang van zaken niet binnen de in vraag 31 verzochte termijn kon worden geverifieerd. Zie verder bij vraag 30.
Hoe vaak overnacht een zorgbehoevende in de cel omdat de zorginstelling onmachtig is om iemand te kalmeren en zorg te bieden? Bent u bereid uit te zoeken hoe vaak dit voorkomt?
Zie antwoord vraag 28.
Kunt u deze vragen voor 3 september 2013 beantwoorden?
Van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik vernomen dat dit niet als zodanig wordt geregistreerd door de politie. Het beleid van de politie is er juist op gericht om zoveel mogelijk te voorkomen dat een zorgbehoevende in een politiecel belandt. Politie en zorginstellingen werken daarbij ook samen.
De onveiligheid van Provinciale wegen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u toelichten in hoeverre u de aanbeveling van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) onderschrijft dat de breedte van een rijstrook op provinciale wegen 3.30 meter moet zijn voor voldoende verkeersveiligheid, in plaats van 2,75 meter?1
Mits automobilisten niet (onbewust) harder gaan rijden kan een rijstrook van 3,30 meter op 80 km/uur wegen veiliger zijn dan een van 2,75 meter. Het CROW adviseert wegbeheerders een dergelijke verbreding eerst in de praktijk te toetsen.
Overigens is het niet altijd mogelijk voor wegbeheerders, als gevolg van een gebrek aan fysieke ruimte of vanwege behoud van natuur en cultuurhistorisch erfgoed, te voldoen aan de huidige richtlijnen voor veilige weg- en berminrichting.
Deelt u de mening dat een sterrensysteem – analoog aan dat voor de Rijkswegen – kan bijdragen aan meer verkeersveiligheid doordat automobilisten daardoor meer bewust worden van de mate van veiligheid van de weg en provincies daardoor eerder overgaan tot verbetering van de veiligheid van de weg? Kunt u dit toelichten?
De EuroRAP-beoordeling biedt mij bruikbare informatie over de kwaliteit van de rijksinfrastructuur. Ik heb als doel uiterlijk 2020 het gehele rijkswegennet op het niveau van minimaal 3 RPS sterren te hebben.
De ANWB heeft nu ook provinciale wegen getoetst op basis van de EuroRAP-methode als een van de maatregelen uit de Beleidsimpuls Verkeersveiligheid. Dit biedt provincies binnenkort aanvullende informatie voor het beoordelen en verbeteren van de verkeersveiligheid. Het is de eerste keer dat deze informatie aan de provincies wordt aangeboden. De ANWB werkt samen met provincies aan doorontwikkeling van de systematiek voor toepassing op provinciale wegen.
Ik verwacht overigens niet dat de EuroRAP-beoordeling leidt tot ander verkeersgedrag van automobilisten.
Welke stappen kunt u zetten en welke stappen bent u bereid te zetten om de veiligheid van provinciale wegen te vergroten?
Het verbeteren van verkeersveiligheid op 80 km/uur wegen is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende wegbeheerder, dit zijn vooral gemeenten en provincies. Door het veiliger inrichten van de wegen, gedragsmaatregelen en de transformatie van 80- naar 60 km/uur wegen is het aantal geregistreerde verkeersdoden op 80 km/uur wegen afgenomen van 523 in 1998 tot 162 in 2012.
Overigens zal bij een mogelijke verbreding van de weg door de wegbeheerder bezien moeten worden hoe de verkeersveiligheid van fietsers verbeterd kan worden, ook langs 80 km/uur wegen. Voor fietsers is de afgelopen jaren immers nog geen daling van het aantal slachtoffers bereikt.
Nazorglocaties bodemverontreiniging |
|
Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hoeveel locaties waar na sanering van bodemverontreiniging nog restverontreinigingen achterblijven (nazorglocaties) zijn er in Nederland?
Ik heb geen overzicht van het aantal nazorglocaties in Nederland. De overheden die bevoegd zijn op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie. Het betreft de provincies en 30 gemeenten. Deze zomer heeft een enquête plaatsgevonden waarin de bevoegde overheden verzocht zijn om, onder meer, inzicht te geven in de aard en omvang van de nazorglocaties. Ik bied u in november de resultaten van deze enquête aan.
In welke gevallen is nazorg nodig en wie is verantwoordelijk voor deze nazorg na sanering van bodemverontreiniging?
In veel saneringsgevallen is het kostenefficiënt om de bron van de vervuiling aan te pakken en de zogenaamde pluim (de vervuilde grond) te beheersen met monitoring. Zo nodig kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat er onaanvaardbare risico’s ontstaan of dat de vervuiling zich verder verspreidt. Dit wordt nazorg genoemd. De aanpak is afhankelijk van vele factoren en is in feite maatwerk per locatie. De bevoegde overheden zijn verantwoordelijk voor de nazorg.
Kunt u per provincie aangeven welke prioriteit zij geeft aan de nazorg en welke inzet zij daartoe pleegt?
Nee, ik kan dat niet aangeven. De bevoegde overheden zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie.
Wat is uw oordeel over het feit dat provincies vanwege beperkte personele capaciteit de prioriteit van nazorg op restverontreiniging laag inschalen?1 Welk afwegingen moeten bij deze prioritering betrokken worden?
Ik heb geen oordeel over de inschaling van de prioriteit van nazorg door de provincies. Als systeemverantwoordelijke acht ik het noodzakelijk dat de risico’s voor de mens en omgeving op een aanvaardbaar niveau worden gebracht. Met de bevoegde overheden is in 2009 een convenant afgesloten waarin vastgelegd is dat prioriteit wordt gegeven aan de aanpak van locaties waar onaanvaardbare risico’s voor de mens zijn. Ik voorzie een afsprakenkader voor een volgende periode (vanaf 2015) waarin afspraken worden vastgelegd om de zogenaamde spoedlocaties (locaties met onaanvaardbaar risico voor mens en omgeving) aan te pakken of te beheersen.
Kunt u aangeven wie garant staat voor de financiële middelen voor nazorg op restverontreinigingen na bodemsanering?
Op grond van de Wet financiële verhoudingen stelt het rijk de bevoegde overheden in staat om de wettelijke taken uit te voeren. Op basis van het genoemde convenant en de Wet financiële verhoudingen zijn de financiële middelen tot en met 2014 beschikbaar gesteld aan de bevoegde overheden. Ook voor 2015 en verder zal ik middelen voor dit doel op mijn begroting reserveren. De bevoegde overheden zijn, binnen de kaders van de Wbb en het convenant, verantwoordelijk voor de wijze van uitvoering en dus ook voor de nazorg.
De dreigende uitlevering van de heer K. aan Turkije |
|
Jan de Wit , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de heer K.1 uitgeleverd dreigt te worden aan Turkije? Zo ja, vindt u dit verantwoord, gelet op zijn uiterst slechte medische toestand?
De uitleveringsprocedure ten aanzien van betrokkene is inmiddels afgerond. Zijn uitlevering is door de rechter toelaatbaar verklaard en is door mij toegestaan. Ik zie vooralsnog geen reden die beslissing te heroverwegen. De uitlevering is weliswaar in alle (rechterlijke) instanties toegestaan, maar de feitelijke uitlevering zal niet eerder ter hand worden genomen dan nadat ik mij ervan vergewist heb dat de gevolgen daarvan voor betrokkene niet van bijzondere hardheid zouden zijn in verband met zijn slechte gezondheidstoestand. Aangezien informatie over de gezondheidstoestand van betrokkene daartoe aanleiding gaf, heb ik gedurende de uitleveringsprocedure meerdere malen advies opgevraagd bij de Medisch Adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Op 19 augustus ontving ik het meest recente advies. Ik kan over de inhoud daarvan geen mededelingen doen, behalve dat ik er aanleiding in heb gezien om in overleg te treden met de Turkse autoriteiten over de wijze waarop een eventuele uitlevering zal plaatsvinden en over de zorg die dan door Turkije zal worden geboden.
Welke specifieke garanties heeft Turkije gegeven ten aanzien van de te bieden medische zorg na een eventuele uitlevering aan de heer K., die een uitzonderlijk en complex gezondheidsprobleem heeft? Welke waarborgen zijn er door de Turkse autoriteiten gegeven dat men in Turkije deze zorg ook daadwerkelijk kan en zal bieden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de uitlevering van de heer K. te heroverwegen? Zo nee, waarom niet en bent u dan tenminste bereid specifieke garanties aan Turkije te vragen dat de juiste en noodzakelijke zorg zal worden geboden en de (gezondheids)situatie van de heer K. na een eventuele uitlevering ook daadwerkelijk te volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Onmacht en angst zag ik in de time-outkamer’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onmacht en angst zag ik in de time-outkamer»?1
Ja.
Hoe verhouden de uitspraken van de bestuurders in het artikel zich tot de wet- en regelgeving met betrekking tot het medisch beroepsgeheim, de verstrekking van patiëntgegevens en privacy in algemene zin?
Van eventuele schending van het medisch beroepsgeheim en de privacy kan pas sprake zijn wanneer de bestuurders op zodanige wijze gegevens hebben verstrekt over een cliënt dat hij of zij identificeerbaar is. Dit verhoudt zich als volgt tot de betreffende wet- en regelgeving.
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ziet op privacy en bepaalt onder welke voorwaarden persoonsgegevens mogen worden verwerkt. Van belang is de omstandigheid dat persoon over wie de bestuurders spraken is overleden. Gegevens die uitsluitend betrekking hebben op overleden personen zijn immers geen persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp, de overledene geniet derhalve geen bescherming onder de Wbp. Hebben de gegevens echter ook betrekking op nog levende identificeerbare personen en kunnen de gegevens mede bepalend zijn voor de wijze waarop deze personen in het maatschappelijk verkeer worden beoordeeld of behandeld, dan zijn het wel persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp en genieten de betrokken personen bescherming krachtens de Wbp. De verwerking van dergelijke persoonsgegevens is in dan uitsluitend mogelijk indien de betrokkenen daartoe ondubbelzinnige toestemming hebben verleend.
Het medisch beroepsgeheim verzet zich in het algemeen tegen het na het overlijden van een cliënt openbaar maken van gegevens die ontleend zijn aan de behandelrelatie tussen de cliënt en de zorgverlener(s). Bestuurders van een zorginstelling hebben een van de behandelende zorgverlener(s) afgeleid beroepsgeheim. Het beroepsgeheim mag slechts worden doorbroken indien de cliënt daar bij leven toestemming voor heeft gegeven, indien de wet daartoe verplicht (bijvoorbeeld afgifte van een verklaring van overlijden), indien sprake is van een noodtoestand in de zin van een conflict van plichten (om een ernstig gevaar af te wenden), vanwege een zwaarwegend belang (bijvoorbeeld om de wilsbekwaamheid van de erflater vast te stellen) of vanwege zeer uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld om een moord te kunnen oplossen).
Ik acht de ruimte voor het beschermen van de privacy in algemene zin voldoende. Of in dit specifieke geval de bescherming van de privacy ten onrechte is doorbroken, is aan de rechter om te beoordelen.
Hoe beoordeelt u in juridische zin, maar ook in het kader van de gebruikelijke en gewenste omgang tussen patiënt en behandelaar, het gegeven dat bestuurders van een zorginstelling in een landelijk dagblad verantwoording afleggen over een specifieke casus?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Voorts zijn er de volgende mogelijkheden voor de nabestaanden om tegen een eventuele doorbreking van het (afgeleid) medisch beroepsgeheim op te treden. Een belanghebbende kan de civiele rechter vragen een schadevergoeding toe te kennen vanwege schending van het medisch beroepsgeheim. Ook kan een belanghebbende bij een tuchtcollege een klacht indienen tegen een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar vanwege het schenden van het medisch beroepsgeheim. Overigens acht ik het van groot belang dat bestuurders zich aan het medisch beroepsgeheim houden en dit slechts doorbreken bij gevallen waaraan ik in mijn antwoord op vraag 2 refereer.
Welke ruimte hebben (bestuurders van) zorginstellingen om op basis van bestaande wet- en regelgeving in de openbaarheid verantwoording af te leggen over specifieke gevallen? Hoe beoordeelt u deze ruimte?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in de voorliggende casus de Inspectie voor de Gezondheidszorg te laten onderzoeken hoe de indicatiestelling door het Centrum indicatiestelling Zorg (CIZ) en de zorginstelling precies is verlopen, en de nabestaanden daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De IGZ houdt geen toezicht op de indicatiestelling van het CIZ. Wanneer een verzoek tot (hogere) indicatie wordt afgewezen, is het mogelijk om daar bezwaar tegen aan te tekenen, zodat bestuursrechtelijke toetsing mogelijk is. Of er destijds bezwaar is aangetekend, is mij niet bekend. Gezien de ernst van deze zaak zal ik, in overleg met de Raad van Toezicht van het CIZ, het CIZ zelf vragen te (laten) onderzoeken of de AWBZ-indicatiestelling in de onderhavige zaak adequaat is verlopen, en de nabestaanden te informeren over de uitkomsten daarvan.
Het bericht ‘Verdienen aan eieren zit er voorlopig niet in’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Verdienen aan eieren zit er voorlopig niet in»?1
Ja.
Wat vindt van de situatie dat pluimveehouders in ernstige financiële nood verkeren als gevolg van de hoge investeringen die zij moesten doen door het legbatterijverbod?
Op dit moment is er in de Europese Unie een overaanbod aan eieren met lage eierprijzen en tegelijkertijd hoge voerprijzen. Er is sprake van een tijdelijke verstoring van de markt die de komende periode geleidelijk tot een nieuw evenwicht in vraag en aanbod zal leiden. De situatie lijkt zich langzaam te verbeteren. De financiële situatie is voor de bedrijven zeer verschillend als gevolg van individuele ondernemersbeslissingen en het moment van investeren. Met name voor bedrijven, die recent hebben geïnvesteerd in wettelijk toegestane stalsystemen en niet hebben kunnen profiteren van de hoge eierprijzen in 2012, kan dit eerder tot financiële problemen leiden. Het is de verantwoordelijkheid van het pluimveebedrijfsleven om met de banken afspraken te maken om deze periode te kunnen overbruggen.
Klopt het dat het Noorden van Europa zich netjes houdt aan verbod, maar Zuid- en Oost-Europese landen als Italië, Spanje en Polen het niet zo nauw nemen met de regels, en dat er nog steeds in grote getale legbatterijeieren uit de Oekraïne, VS, India en Zuid-Amerika worden geïmporteerd? Zo ja, deelt u de opvatting dat er sprake is van een oneerlijke concurrentiepositie voor de Nederlandse pluimveehouders? Bent u bereid in de Landbouwraad in september te pleiten voor handhaving van het verbod in Zuid- en Oost-Europese landen, en in WTO-verband te pleiten voor het erkennen van dierenwelzijn als «non-trade-concern», zodat Europa welzijnseisen kan stellen aan de import van producten uit derde landen?
Ten aanzien van het legbatterijverbod heeft de Europese Commissie in april 2013 geconstateerd dat Italië en Griekenland nog niet voldeden en heeft de Commissie een zaak tegen deze lidstaten bij het Europese Hof van Justitie aanhangig gemaakt. Italië heeft de verwachting uitgesproken dat ze per eind juni jl. zou voldoen. Nadere informatie over de stand van zaken in beide lidstaten wordt in september verwacht. Een pleidooi in de Landbouwraad van september voor handhaving van het verbod in Zuid- en Oost-Europese landen vind ik gelet op bovenstaande niet opportuun.
Uit Zuid-Amerika, de Verenigde Staten, India en in zeer beperkte mate Oekraïne worden eiproducten in de Europese Unie geïmporteerd, die grotendeels afkomstig zullen zijn van eieren uit legbatterijen. Het gaat hierbij om beperkte hoeveelheden als gevolg van hoge invoerheffingen. Op jaarbasis betreft het een totale EU-invoer van circa 30.000 ton op een totale EU-productie van ruim 6 miljoen ton eieren (deze invoer is 0.5% van de EU-productie). Ter illustratie zij verder vermeld dat in de eerste helft van 2013 vanuit de Europese Unie 99.000 ton ei-producten zijn geëxporteerd en 11.700 ton ei-producten geïmporteerd. De afgelopen decennia exporteerde de EU vijf tot tienmaal zoveel eieren en eiproducten dan er werden ingevoerd.2
Het feit dat legpluimveehouders in exporterende derde landen nog gebruik mogen maken van legbatterijen leidt tot een punt van ongelijkheid, ook voor de concurrentiepositie. Zoals eerder aangegeven is de inzet van het kabinet bij de Europese Unie en de WTO erop gericht om dierenwelzijn erkend te krijgen als zogenoemd «non trade concern» teneinde een level playing field te bevorderen. Dit zou dan de mogelijkheid bieden om aanvullende eisen te stellen aan producten uit derde landen op grond van dierenwelzijn. Het is van belang hier wel realistisch over te zijn. Deze wens vergt een aanpassing van het WTO-verdrag, hetgeen waarschijnlijk niet zal lukken in de lopende Doha-ronde.
Deelt u de opvatting dat het nu niet het moment is om het Ingrepenbesluit versneld in te voeren, aangezien pluimveehouders amper het hoofd boven water kunnen houden, het verbod op de legbatterijeieren door Zuid- en Oost-Europese landen niet wordt gehandhaafd en het op korte termijn niet haalbaar is om het Ingrepenbesluit op Europees niveau in te voeren, waardoor op alle fronten sprake is van een ongelijk speelveld voor de Nederlandse pluimveehouder? Zo nee, welke andere bovenwettelijke regels ten aanzien van Europese regels kunt u dan schrappen, zodat er een meer gelijk speelveld ontstaat voor de pluimveehouders in Nederland? Indien u dit niet mogelijk acht, welke acties gaat u dan ondernemen om te zorgen dat Nederland zijn positie kan vasthouden als tweede voedselexporteur in de wereld, waarin de Nederlandse pluimveesector een belangrijke rol heeft?
Ik deel deze opvatting niet. De huidige economische problemen van de legpluimveehouders zijn met name een gevolg van een tijdelijke marktverstoring, terwijl het verbod op ingrepen eerst over enkele jaren van kracht wordt.
Mijn doel is om te komen tot een diervriendelijke en economisch verantwoorde pluimveehouderij met in beginsel zo min mogelijk of geen ingrepen. Zoals aangegeven in mijn brief van 9 juni jl. (Tweede Kamer 31 389, nr. 129) vraagt de motie Ouwehand/van Dekken (Tweede Kamer 21 501-32, nr. 630) om de vrijstelling van het verbod op ingrepen in de pluimveesector tot 2021 te herroepen en het verbod op 1 januari 2015 onherroepelijk van kracht te laten worden. Na een zorgvuldige afweging is mijn voorstel om het verbod op de snavelbehandeling (de belangrijkste ingreep voor de legsector) per 1 september 2018 in te laten gaan, 3 jaar eerder dan beoogd. Hierover heb ik overleg gevoerd met de Stuur-groep ingrepen bij pluimvee, waarin de pluimveesector en de Dierenbescherming zijn vertegenwoordigd. Ik heb er alle vertrouwen in dat de Nederlandse pluimvee-houders hun bedrijfsvoering de komende jaren zullen weten aan te passen aan een houderij zonder ingrepen waarbij de economische gevolgen zo beperkt mogelijk blijven. Voorloperbedrijven laten op dit moment al zien dat dit kan.
Zoals aangegeven in mijn brief van 12 augustus jl. 2013 (verslag van SO-ingrepen bij pluimvee, Tweede Kamer 31 389, nr. 132) zal ik pleiten voor een Europees verbod op ingrepen bij pluimvee. In dat kader zal ik steun zoeken bij andere lidstaten. Er worden in steeds meer Europese lidstaten eisen gesteld ten aanzien van ingrepen. Ik verwacht eventuele voorstellen van de Europese Commissie in het nieuwe algemeen EU wetgevingskader inzake dierenwelzijn op zijn vroegst in 2014. Mogelijk zal het een aantal jaren duren om een Europees verbod op ingrepen bij pluimvee te kunnen implementeren.
Een bovenwettelijke regel ten aanzien van de Europese wetgeving betreffende de legsector is het verbod op de verrijkte kooien. Deze regel is destijds ingesteld ter uitvoering van motie Ouwehand c.s. (Tweede Kamer 31 700 XIV, nr. 106).
De investeringen in alternatieve toegestane huisvestingssystemen zijn reeds uitgevoerd. Deze regel zal ik handhaven.
Het bericht dat de ex-baas van Sanquin salaris krijgt doorbetaald |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de ex-bestuursvoorzitter van bloedbank Sanquin tot maart 2014 zijn salaris krijgt doorbetaald?1
Navraag bij Sanquin leert dat de ex-bestuurder in september 2012 is teruggetreden als bestuursvoorzitter en niet meer in actieve dienst is bij Stichting Sanquin Bloedvoorziening. Zijn feitelijke uitdiensttreding is in maart 2014. Hij put bij het verlof over de periode tot die datum uit zowel gespaard verlof als uit de levensloopregeling. Hij maakt daarbij gebruik van de voor alle medewerkers van Sanquin geldende regelingen.
In de jaarrekening van Sanquin worden salaris, sociale lasten en pensioenpremie van de bestuurders gespecificeerd. Omdat de ex-bestuurder formeel nog niet uit dienst is, zullen zijn inkomensgegevens over 2013 en 2014, worden opgenomen in de betreffende jaarrekeningen.
Wat is uw oordeel over het feit dat Sanquin aan de ene kant bezuinigt, een reorganisatie en een banenverlies heeft doorgevoerd, en aan de andere kant een ex-topman van 1 september 2012 tot 1 maart 2014 met vakantie kan met behoud van een enorm salaris?2
Ik heb Sanquin vorig jaar een taakstelling ter bevordering van de doelmatigheid opgelegd van 6% tot 2015. Daarnaast is Sanquin op eigen initiatief in 2012 gestart met de reorganisatie «Bloedbank 2015». De reorganisatie heeft zowel een kostenbesparing als verbetering van het serviceniveau tot doel. Sanquin zal vanwege de op zichzelf gunstige ontwikkeling van het bloedgebruik in Nederland de komende jaren nog efficiënter moeten gaan werken. Het bloedgebruik neemt al enige jaren af en is substantieel lager dan in de omringende landen. Sanquin past daarom de organisatie aan het verminderde volume aan.
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, is de door u aangehaalde regeling met de ex-bestuurder, door zijn gebruik van gespaard verlof en de levensloopregeling, niet zo kostbaar voor Sanquin als in eerste instantie gedacht.
Kunt u uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelde dat «Sanquin mij heeft meegedeeld dat de vertrekkende voorzitter van de Raad van Bestuur geen recht heeft op bonussen of premies. Hij vertrekt in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd» verklaren, nu blijkt dat deze stelling onjuist is, gezien de 12.000 euro per jaar die meneer aan premies incasseert?3
Ik kan het getal van 12.000 euro in de aangehaalde artikelen terugvinden als zijnde «lasten en premies», meer bepaald «sociale lasten en pensioenpremies». Dat zijn wettelijk normale verplichte werkgeverslasten en betreft geen bonussen en/of (prestatie)premies.
Wat zegt u tegen de bloeddonoren die jaar na jaar teleurgesteld worden door de zelfverrijking van het (ex-)bestuur van Sanquin en daarom dreigden geen bloed meer te geven, nu er wéér ophef is, ditmaal over het doorbetalen van een ex-bestuursvoorzitter?
Voor mijn antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 uit uw vragenset van 2 augustus 2011 (Aanhangsel Handelingen 2010–2011, nr. 3537). Verder verwijs ik naar mijn bovenstaande antwoorden.