Het bericht dat verzekeraars Buurtzorg Nederland weigeren te betalen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzekeraars weigeren Buurtzorg 9,5 miljoen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een zorgaanbieder de zorg die geleverd heeft, dat uitbetaald moet krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een zorgaanbieder de geleverde zorg betaald moet krijgen, mits het geïndiceerde zorg betreft en deze past binnen de inkoopafspraken die de zorgaanbieder met de het zorgkantoor heeft gemaakt.
Deelt u de mening dat Buurtzorg Nederland steeds meer cliënten krijgt omdat de zorg beter is, ze goedkoper werken en een veel korte doorlooptijd hebben dan reguliere thuiszorgorganisaties? Zo nee, wat is uw verklaring dan voor de enorme groei van Buurtzorg Nederland, waar inmiddels 60 procent van de wijkverpleegkundigen werkt?
Buurtzorg Nederland heeft de afgelopen jaren een majeure groei doorgemaakt. Buurtzorg Nederland heeft aangegeven de zorg meer cliëntgericht, kwalitatief beter en goedkoper te kunnen leveren. In het experiment regelarme instellingen wordt in beeld gebracht om in welke mate daarvan daadwerkelijk sprake is. Inmiddels hebben Buurtzorg Nederland, de zorgkantoren en VWS afgesproken dat er een doelmatigheidsonderzoek wordt uitgevoerd naar de wijze waarop Buurtzorg Nederland zorg levert. VWS zal dit onderzoek aanbesteden. Het onderzoek zal worden begeleid door verzekeraars, Buurtzorg Nederland en het Ministerie van VWS.
Als in oktober 2013 nog 160 miljoen euro te verdelen was voor overproductie, waarom is Buurtzorg Nederland dan niet gecompenseerd voor de overproductie?
Het is niet zo dat er in 2013 in de AWBZ geld is overgebleven dat niet is besteed. Naast de vergoeding voor zorg in natura worden namelijk ook kapitaallasten vergoed. De vergoeding aan kapitaallasten is hoger uitgekomen dan geraamd. Beide onderdelen samen hebben gezorgd voor een vrijwel volledige uitputting van de AWBZ in 2013.
Kunt u zich ook niet aan de indruk onttrekken dat de zorgverzekeraars op deze manier het afgesproken tarief met Buurtzorg Nederland nog verder omlaag wil forceren en dat terwijl Buurtzorg Nederland al stukken goedkoper werkt? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
In de AWBZ bestaat het systeem van zorgcontractering. Jaarlijks wordt tussen zorgkantoor en zorgaanbieder afgesproken hoeveel zorg en tegen welke prijs een zorgaanbieder zorg mag leveren. Het is in de NZa beleidsregels vastgelegd dat de zorgaanbieder niet meer vergoed krijgt dan op voorhand afgesproken. Vanwege de financiële beheersbaarheid is het van belang dat er wordt gecontracteerd binnen vastgestelde kaders en afspraken. Indien wordt toegestaan dat ook zorg boven de afspraken zal worden vergoed, komt de financiële beheersbaarheid in het gedrang.
Hoe gaat u bewerkstellingen dat Buurtzorg Nederland alsnog wordt uitbetaald voor de zorg die ze hebben geleverd?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat weinig leerlingen slagen bij beginnende rijscholen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Nu.nl (op basis van gegevens van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)) waaruit blijkt dat relatief weinig leerlingen slagen bij beginnende rijscholen?1
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat bij beginnende rijscholen in het eerste jaar slechts 37,1% van de cursisten in één keer slaagt en bij meer ervaren rijscholen dit percentage 49,4% is?
Ik heb geen concrete informatie hieromtrent.
Wat voor de verkeersveiligheid van belang is, is dat bij het CBR alleen kandidaten slagen die over de benodigde kennis en rijvaardigheid beschikken. En dat wordt gegarandeerd met de exameneisen.
Wat is uw verklaring voor het lage slagingspercentage in de grote steden?
Ik beschik niet over informatie die een verklaring zou kunnen geven.
Klopt het dat er in 2011 6.212 rijscholen waren en dat dit er in 2013 7.002 waren? Wat is de verklaring voor deze enorme groei van het aantal rijscholen?
Inderdaad is er de laatste jaren sprake van een groei in het aantal bij het CBR geregistreerde rijscholen.
Ik heb geen verklaring voor deze groei van het aantal rijscholen. Wellicht gaan mensen in tijden van economische recessie eerder zelfstandig aan de slag, net zoals te zien valt aan de groei van het aantal zzp-ers.
Welke maatregelen bent u, gelet op de groei van het aantal rijscholen en het lage slagingspercentage van nieuwe rijscholen, bereid te nemen om de kwaliteit van de beginnende rijscholen te verbeteren?
De kwaliteit van een rijschool kan mijn inziens op vele aspecten betrekking hebben, zoals de didactische kwaliteit van de rijinstructeurs of de betrouwbaarheid van de rijschool, gekoppeld aan de financiële situatie.
Vanuit het oogpunt verkeersveiligheid vind ik het belangrijk, dat de kwaliteit van de rijinstructeur wordt gewaarborgd. Daarom stel ik wettelijke eisen om rijinstructeur te worden en te mogen blijven.
Stichting TeamAlert ontwikkelt een onafhankelijke vergelijkingswebsite, de rijscholenkiezer. Hiermee worden jongeren geadviseerd bij het kiezen van een rijschool in hun (woon)omgeving, door informatie over de slagingspercentages als ook de WRM bevoegdheid van instructeurs, klantbeoordelingen en reviews van net geslaagde bestuurders en vergelijkende standaarden zoals lesprijs en aantal minuten les.
Wat is uw reactie op de waarschuwing die de brancheorganisaties Bond van Auto(mobiel)handelaren en Garagehouders (BOVAG), Federatie Autorijschool Management (FAM) en Vereniging Rijschool Belang (VRB) geven ten aanzien van een «totaal gebrek aan toezicht» op de kwaliteit van rijscholen? Is dit signaal reden voor u om van uw standpunt af te stappen dat kwaliteit van rijscholen alleen aan de markt overgelaten moet worden? Zo ja, deelt u de mening dat er door de overheid moet worden ingegrepen om het toezicht op de rijscholenbranche te verbeteren?
Mijn primaire aandachtspunt is de verkeersveiligheid van beginnende bestuurders. Dat borg ik door toe te zien op de kwaliteit van de rijinstructeurs. Hiernaast ben ik voornemens mijn Inspectie Leefomgeving en Transport een rol te geven bij het toezien op en handhaven van de WRM. Hiervoor is een wijziging van de WRM noodzakelijk, die na verwachting in 2016 gereed is. Het toezicht van de ILT zal met name gericht zijn op de geldigheid van de benodigde WRM bevoegdheidspassen en op mogelijke fraude met WRM bevoegdheidspassen.
In het kader van fiscaal toezicht werkt de Belastingdienst samen met de branche en het CBR. De interne kwaliteit van een rijschool is aan de marktpartijen zelf. Ik spreek regelmatig met de brancheorganisaties om te bezien wat ieder kan doen om verdere kwaliteitsverbetering te realiseren.
De branchepartijen zien uiteraard graag dat de overheid belemmeringen opwerpt voor nieuwkomers. Dat past echter niet in onze economie waar eigen initiatieven centraal staan.
Bent u wel bereid om – ook al is het de Kamer bekend dat u geen voorstander bent van het invoeren van een diploma ondernemersvaardigheden voor rijschoolhouders – een ondernemersstage in te voeren, waarbij nieuwe rijinstructeurs eerst ervaring bij een bestaande rijschool op moeten doen, alvorens zelf een rijschool te mogen beginnen?
De kwaliteit van de rijinstructeurs en daarmee de rijopleiding is mijn belangrijkste doel. Het stimuleren dat instructeurs allemaal ondernemers gaan worden door een stage lijkt mij niet gewenst.
Het bericht dat een kwart van het winkeloppervlak in de toekomst leegstaand en kansloos zal zijn |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Sloop of herbestemming kwart winkeloppervlak»?1
Ja.
Bent u van mening dat het bericht dat de komende 10 jaar het aantal vierkante meters bruto winkelvloeroppervlak met 25 procent moet worden teruggebracht, een verontrustende ontwikkeling aangeeft? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nederlanders voelen zich verbonden met hun winkelstraat en binnenstad. Ze vormen een belangrijk deel van onze belevingswereld. Daarnaast vervullen winkelgebieden, zowel regionaal als landelijk gezien, een belangrijke economische functie en vormen ze een belangrijke bron van werkgelegenheid (onder meer voor lager en middelhoog opgeleid personeel) en zijn ze een visitekaartje voor toeristen en bedrijven van buiten de stad. De oorzaken van winkelleegstand zijn deels conjunctureel, maar zeker ook structureel van aard, bijvoorbeeld door de opkomst van internet en als gevolg van demografische ontwikkelingen. Lokale omstandigheden bepalen hoe de problemen zich manifesteren.
Dat het aantal vierkante meters winkelvloeroppervlak beduidend terug zal lopen beschouw ik als een gevolg van marktwerking. Deze ontwikkeling hoeft op zichzelf niet verontrustend te zijn. Het maatschappelijk effect van winkelleegstand is in potentie echter groot. Lege winkelpanden hebben effect op de leefbaarheid, veiligheid en bedrijvigheid van de omgeving. Daarom moet deze ontwikkeling zorgvuldig worden begeleid. Dat kan het best gebeuren door een regionale, maatwerkgerichte aanpak, die aangrijpt op de specifieke regionale oorzaken en kansen. Provincies, gemeenten, vastgoedeigenaren, ontwikkelaars en winkeliers zijn hierbij samen aan zet.
Bent u ervan op de hoogte dat momenteel 3.295.000 vierkante meter winkelvastgoed leeg staat en dat dit in de toekomst tot zeker 7 miljoen vierkante meter zal stijgen? Welke stappen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat deze leegstand zo explosief zal toenemen?
Om te voorkomen dat het aantal leegstaande vierkante meters winkelvastgoed de komende jaren sterk door zal groeien, is het van belang dat provincies, gemeenten, vastgoedeigenaren en winkeliers keuzes maken welke winkelgebieden de toekomst hebben. In andere gebieden, bijvoorbeeld krimpgebieden, is het zaak een gezamenlijk transformatieproces in te gaan om winkelgebieden aan te passen aan de structurele veranderingen die op deze gebieden afkomen. Hiervoor is geen blauwdruk te leveren en staat regionaal maatwerk voorop.
Bent u bereid een rol te spelen in het om de tafel brengen van vastgoedeigenaren, retailers en gemeenten? Zo ja, hoe zou die rol eruit gaan zien? Zo nee, waarom niet?
Alle belangrijke partijen, te weten de koepelorganisaties voor retail, makelaars, vastgoed en overheden, hebben zich verenigd in de Winkeltop, waarbij ook het Rijk zich heeft aangesloten. Het doel van de Winkeltop is om regionale partijen te stimuleren op regionaal niveau om tafel te gaan en maatwerkafspraken te maken om te werken aan winkelgebieden van de toekomst en daarbij ook de problematiek van winkelleegstand aan te pakken.
Bent u van mening dat de leegstand een bedreiging vormt voor de binnensteden en dat dit verstrekkende gevolgen als verloedering en een slecht imago kan hebben? Zo ja, wat voor stappen bent u bereid te nemen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Binnensteden zijn gebaat bij een vitale detailhandel, omdat het de centrumfunctie van steden ondersteunt en daarmee mede een basis legt voor andere functies, zoals een bloeiende horeca en culturele sector; sectoren die nauw met elkaar verbonden zijn wat betreft hun bijdrage aan de leefbaarheid van steden. Daarom is het van belang om te kiezen voor een regionale maatwerkaanpak.
Ziet u de noodzaak in dat de gemeenten en provincies grootschalige plannen buiten de binnensteden een halt gaan toeroepen? Zo ja, ziet u hierbij een rol voor uzelf weggelegd en hoe zou deze rol eruit zien? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang om scherpe keuzes te maken welke winkelgebieden de toekomst hebben en welke niet. Gemeenten en provincies zullen daarbij hun keuzes moeten maken, in samenspraak met de relevante regionale partners. Het belang van bloeiende binnensteden, met een breed palet aan functies, dient daarbij zorgvuldig in het oog te worden gehouden. Meer in het algemeen dient te worden gestuurd op typen winkelgebieden vanuit ruimtelijke overwegingen, zoals duurzaam ruimtegebruik en leefbaarheid, verkeersstromen en qua maatvoering passend vastgoed. Er kan bijvoorbeeld gekozen worden voor funshopping in de binnenstad, boodschappen in de wijk of kleine kern en aan de rand van de stad de hele grote winkels voor meubels, de tuin en dergelijke. Het is mijn indruk dat ook gemeenten en provincies ervan doordrongen zijn dat ze keuzes moeten maken die passen bij hun regio.
Voor de zomer wordt u door de Minister van Infrastructuur en Milieu geïnformeerd over het provinciaal beleid conform de motie De Vries (33 400 XII, nr. 65) In deze motie staat het provinciaal beleid met betrekking tot detailhandel centraal.
Deelt u de mening dat de toenemende leegstand een zorgwekkende ontwikkeling is waarvoor nieuwe regelgeving en bevoegdheden, voor zowel landelijke als decentrale overheden, noodzakelijk zijn? Kunt u dit toelichten?
Platform 31 heeft, in opdracht van Detailhandel Nederland en het G32-Stedennetwerk en in samenwerking met allerlei partijen uit de Winkeltop, op 12 maart jl. het rapport «Winkelgebied van de toekomst» naar buiten gebracht. Dit rapport geeft een analyse van de problematiek en brengt alle relevante partijen en hun respectievelijke belangen in beeld. Tevens maakt het rapport inzichtelijk welke instrumenten de betrokken partijen ten dienste staan om de problematiek aan te pakken. Mij bereiken geen signalen dat het instrumentarium op zichzelf tekort zou schieten. Het komt er veeleer op aan om het huidige instrumentarium zorgvuldig, daadkrachtig en in gezamenlijkheid in te zetten.
Bent u van mening dat, gezien de recente ontwikkelingen, zoals dit krantenbericht en de twee recente publicaties «De Nieuwe Winkelstraat»2 en «Winkelgebied van de Toekomst»3, het belangrijk is dat er aandacht komt voor deze vorm van leegstand en dat er oplossingen voor worden gevonden? Wat bent u bereid om hieraan bij te dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beide genoemde publicaties, talrijke artikelen in allerlei bladen en tal van bijeenkomsten over deze onderwerpen, waaronder recent de conferentie «detailhandel als strategie voor leefbaarheid in krimp- en anticipeergebieden», onderstrepen juist hoezeer deze problematiek breed leeft, bij overheden, marktpartijen, maar ook breder binnen de samenleving. Op allerlei niveaus wordt gezocht naar oplossingen. Ik kies er vooralsnog voor om de inzet vanuit de Winkeltop, om regionale partijen te stimuleren om te komen tot maatwerkoplossingen, actief te faciliteren, bijvoorbeeld door de beschikbaarheid van kennis te vergroten. Een mooi voorbeeld hiervan is de Leerkring Kantoren- en winkelleegstand van G32 en Platform31, met als doel om van elkaars aanpakken te leren en kennis te delen. Het Rijk steunt deze leerkring financieel en neemt er zelf ook aan deel.
Het PBL voert momenteel een analyse uit naar aanleiding van een motie van het lid Verhoeven (33 750 XIII, nr. 29) naar de huidige staat van het leefklimaat, het vestigingsklimaat, de economische structuur en het voorzieningenniveau van onze binnensteden. Daarbij worden ook kansrijke strategieën verkend om de positie van de binnenstad te verbeteren. De resultaten van deze analyse verwacht ik komend najaar.
Het bericht 'Sluiswachter keert terug in Zeeland' |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is er aan de hand met de noodstopvoorziening in de Grevelingensluis bij Bruinisse, de Roompotsluis op Neeltje Jans, de Bergsediepsluis bij Tholen en de Zandkreeksluis bij Kats, waardoor deze sluizen momenteel niet langer op afstand kunnen worden bestuurd?1
Bij een inspectie van Zandkreeksluis en Grevelingensluis zijn een aantal problemen geconstateerd:
Om deze risico’s te beheersen worden gedurende de komende maanden aanpassingen doorgevoerd. Om de beschikbaarheid van de sluizen te continueren is tijdelijk overgegaan op bediening vanaf de sluiscomplexen. De bedieningstijden van de sluizen blijven daarbij ongewijzigd.
Klopt het dat er de afgelopen periode incidenten zijn geweest met de op afstand bediende sluizen in Zeeland? Zo ja, kunt u hier een gespecificeerd overzicht van geven?
Het afgelopen jaar is er sprake geweest van enkele storingen in de informatievoorziening tussen de centrale en enkele sluiscomplexen.
Het gaat om de volgende drie voorvallen:
Naar aanleiding van de storingen is door medewerkers van Rijkswaterstaat volgens geldende protocollen gehandeld. De storingen hebben niet tot gevaarlijke situaties geleid.
Deelt u de mening dat de op afstand bedienbare sluizen niet altijd goed kunnen worden overzien met het camerasysteem, waardoor er soms een verkeerde inschatting wordt gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. De bediening van sluiscomplexen vanuit het lokale bediengebouw op een sluiscomplex wordt veelal op een vergelijkbare manier uitgevoerd als bij «bediening op afstand». Camerabeelden en aanvullende informatiesystemen (bijv. radar en het informatie- en volgsysteem scheepvaart) ondersteunen het bedienen. Direct zicht wordt beperkt gebruikt.
Bent u bereid om het onderzoek waaruit blijkt dat er problemen zijn met de noodstopvoorziening, integraal naar de Tweede Kamer te sturen?
Ja, daartoe ben ik bereid. Het vastgestelde rapport van de bevindingen van dit onderzoek naar de noodstopvoorziening is als bijlage bij deze beantwoording gevoegd.2
Hebben de problemen met de op afstand bediende sluizen in Zeeland ook gevolgen voor sluizen elders in het land?
Er zijn geen directe gevolgen voor de sluizen elders in het land. Het technische ontwerp en de bediening kunnen afhankelijk van de lokale situatie verschillen tussen sluizencomplexen.
Rijkswaterstaat voert periodiek inspecties op sluizen uit. Daarbij gaat Rijkswaterstaat risico gestuurd te werk (grootste risico’s worden als eerste aangepakt). Bij inspecties wordt getoetst op basis van de nieuwste inzichten en (wettelijke) voorschriften. De bevindingen van de uitgevoerde inspectie in Zeeland zijn onder andere het gevolg van aangepaste voorschriften. Rijkswaterstaat zal bij toekomstige inspecties ook de werking van de noodstopvoorzieningen toetsten.
Online drugs kopen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Meer mensen kopen online drugs» en «Duitse verdachte internetmisdaad uitgeleverd»?1 2
Ja.
Was u al bekend met de stijging van het aantal drugsgebruikers dat via internet drugs aanschaft? Zo ja, over welke informatie beschikt u en wat heeft u daarmee gedaan?
Het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) van het Trimbos-instituut geeft een goed beeld van de ontwikkelingen op de Nederlandse drugsmarkt. Via het DIMS-netwerk worden steeds vaker samples aangeleverd van middelen die via het internet zijn gekocht. Het gaat dan vooral om nieuwe psychoactieve stoffen (NPS).
In het kader van een Europees project (I-Trend) volgt het DIMS op nauwe voet de ontwikkelingen ten aanzien van de aan- en verkoop van drugs via internet. Het DIMS monitort diverse drugsgerelateerde fora. Ook daar is steeds vaker sprake van aankopen via internet.
Wat doet u om de gebruikers van drugs specifiek voor te lichten over de gevaren van de drugs die online gekocht worden?
Het Trimbos-instituut waarschuwt gericht voor de risico’s van het online kopen van drugs op diverse drugsgerelateerde fora. Naar aanleiding van de recente media-aandacht voor dit onderwerp, heeft het Trimbos-instituut op diverse fora een vraag van de week geplaatst, met als kernboodschap dat iemand nooit zeker kan weten of het middel dat is besteld ook daadwerkelijk is geleverd. Bepaalde middelen kunnen weliswaar kunnen worden getest, maar daarmee worden de risico’s nog niet weggenomen, temeer daar heel weinig bekend is over de effecten en risico’s van NPS (Nieuwe Psychoactieve Stoffen), ook op middellange en lange termijn.
Deelt u de mening dat de gezondheid van de gebruiker die via internet drugs aanschaft meer in gevaar is dan wanneer een gebruiker bij een dealer op straat koopt? Zo ja, wat betekent dit voor uw aanpak, waaronder de strafrechtelijke aanpak, van de verkoop van drugs via internet? Zo nee, waarom niet?
Een gebruiker loopt bij het kopen van drugs altijd een zeker risico. Het anonieme karakter van het internet verhoogt het risico op levering van een slecht of ander product dan door de koper is besteld. De opmars van illegale handel via het internet heeft er daarom onder meer toe geleid dat de digitale expertise van de opsporingsdiensten is uitgebreid. Zie ook mijn antwoord op vraag 7 en 8.
Zijn er nog andere online marktplaatsen dan Silk Road waar drugs te koop wordt aangeboden? Zo ja, worden op die sites ook andere, criminele diensten aangeboden zoals bij Silk Road het geval was? Zo nee, zijn die marktplaatsen er niet of weet u niet of die bestaan?
Het is bekend dat er naast het voormalige Silk Road ook andere online marktplaatsen zijn waar drugs te koop wordt aangeboden. Er bestaat geen onderzoek naar de omzet van deze online drugsverkooppunten, veelal betreft het anonieme, besloten netwerken waardoor het niet eenvoudig is om de omvang van de handel die zij bedrijven in kaart te brengen.
Kunt u inschatten hoe groot de omzet van deze online drugsverkooppunten is? Zo ja, hoe groot schat u de omzet in? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse politie zicht op de mensen achter de online verkoopplaatsen voor drugs? Zo ja, hoe verloopt de opsporing en vervolging? Zo nee, waarom niet?
De opsporingsdiensten zijn bekend met de opmars van drugshandel via het internet en passen hun aanpak op deze ontwikkeling aan. In mijn beleidsreactie op het Nationaal Dreigingsbeeld Georganiseerde Criminaliteit van 13 maart 2013 heb ik onder meer aangegeven dat de digitale expertise van de opsporingsdiensten zal worden uitgebreid. In totaal zijn in het inrichtingsplan nationale politie daarom 743 fte belast met het werkterrein digitale expertise.
Cybercrime wordt, afhankelijk van de zwaarte van de zaak, opgepakt binnen een regionale of de landelijke eenheid. Binnen elke eenheid is in het inrichtingsplan een onderdeel Digitale Expertise ingericht welke intensief samenwerken en inzetbaar zijn voor alle politieprocessen. Het Team High Tech Crime van de landelijke eenheid werkt full time aan de aanpak van cybercrime. Dit team is de afgelopen jaren al fors uitgebreid en zal tot eind 2014 verder groeien naar 119 fte. Het Team High Tech Crime richt zich op de meest complexe en ondermijnende cybercrime-zaken waarvoor bijzondere digitale expertise vereist is. De overige zaken worden behandeld binnen de regionale eenheden van de politie.
De aankomende periode zal de focus komen te liggen op het verder professionaliseren van de eenheden op het gebied van cybercrime en digitale expertise. Hiermee wordt bewerkstelligd dat in elk opsporingsonderzoek de mogelijkheden van digitaal opsporen worden onderkend en benut.
Ook nu wordt het huidige instrumentarium al ingezet om dit relatief nieuwe criminele fenomeen aan te pakken. De politie voert regelmatig opsporingsonderzoeken uit naar drugshandel via het internet. Zo zijn de oprichters van de website Utopia in februari dit jaar gearresteerd. Eerder deze maand heeft de rechtbank in Rotterdam in een andere zaak twee verdachten veroordeeld tot 4 en 5 jaar gevangenisstraf wegens het handelen in drugs via de voormalige website Silk Road.
Omdat bij drugshandel via het internet uiteindelijk altijd sprake is van handel in fysieke goederen (op locatie of per post), kan worden opgetreden op grond van de Opiumwet. Politie en OM beschikken verder over mogelijkheden om de verkoop van cannabis via internet aan te pakken, gelijk andere vormen van internetcriminaliteit. In het kader van het opsporingsbelang is het niet wenselijk hierover mededelingen te doen.
Over welke mogelijkheden beschikt u om online marktplaatsen zoals Silk Road en de verkoop van drugs via internet terug te dringen? Welke van de genoemde mogelijkheden heeft u al gebruikt en met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 7.
Over welke mogelijkheden beschikt u om in internationaal verband of met buitenlandse samenwerking de opsporing en vervolging van online drugsverkoop aan te pakken? In hoeverre worden die mogelijkheden in de praktijk ook benut en wat zijn daarvan de resultaten?
Het huidige instrumentarium voor de opsporing en vervolging van drugshandel via het internet wordt ook ingezet bij bi- of multilaterale onderzoeken en strafzaken.
Daarnaast zijn en worden diverse initiatieven ontwikkeld om de internationale samenwerking op dit terrein te intensiveren. Zo is mede op initiatief van het Landelijk Parket in februari jl. een Europees project gestart om te kijken naar de mogelijkheden om de grensoverschrijdende aanpak van de online handel in illegale goederen verder uit te breiden. Naast Europol en Eurojust nemen een groot aantal lidstaten deel aan dit project. In Nederland zijn, afgezien van het OM, ook de Dienst Landelijke Recherche, de FIOD en de Belastingdienst betrokken. Eind mei heeft in ons land een eerste congres plaatsgevonden, waar 22 landen aan deelnamen en waar concrete operationele samenwerking op de agenda stond.
Op 18 november 2013 is uw Kamer per brief geïnformeerd over het kabinetsstandpunt inzake de Nederlandse visie op een toekomstig EU JBZ-beleidskader.3 In die brief is aangegeven dat het kabinet inzet op blijvende aandacht voor de bredere problematiek van het gebruik van internet voor criminele doeleinden, waaronder ook drugshandel via het internet. Omdat er al Europese initiatieven lopen en drugshandel via het internet daarnaast wordt meegenomen in de besprekingen over het nieuwe JBZ-beleidskader, zie ik vooralsnog geen aanleiding om dit onderwerp voor een komende JBZ-raad separaat te agenderen.
Bent u bereid om met uw Europese collega’s bovenstaande problematiek en aanpak daarvan ter hand te nemen en in een komende JBZ-raad aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Een tunnel bij Hurdegaryp |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de plannen om te komen tot een westelijke aansluiting van Hurdegaryp op de nieuwe rondweg, waarbij de realisatie van één tunnel onder het spoor(station) mogelijk is en waarbij twee spoorwegovergangen komen te vervallen?
Ja.
Deelt u de gedachte dat het tunnelidee aanmerkelijke voordelen heeft (de kruisingen met de N355 en het spoor worden ongelijkvloers, potentieel gevaarlijke spoorwegovergangen kunnen vervallen, hoge verkeers- en sociale veiligheid, efficiënt grondgebruik en een duurzame oplossing)?
In hoeverre het voorgestelde plan voordelen heeft, kan ik op dit moment nog niet goed beoordelen. Voor een goede beoordeling van de plannen is primair een brede probleemanalyse vereist, waarbij verschillende oplossingsrichtingen worden verkend.
Kunt u aangeven waarom de tunnel van de lijst van het Programma Verbeteren Veiligheid Overwegen is verdwenen, waarmee de rijkssubsidie lijkt te zijn vervallen?
Het aanmeldingstermijn van projecten voor het Programma Verbeteren Veiligheid Overwegen (PVVO) sloot op 31 december 2010. Projecten die vallen onder het PVVO zijn inmiddels gerealiseerd danwel momenteel in uitvoering. Het bovengenoemde plan is van een latere datum (begin 2014) en is ook niet aangemeld bij het PVVO. De overweg Rijksstraatweg in Tytsjerksteradiel staat overigens wel op de lijst van overwegen met verbeterpotentieel van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen (LVO) en kan voor de volgende tranche van het LVO worden aangemeld, zoals ik recent ook heb aangegeven in mijn brief aan de decentrale bestuurders en het bijbehorende Programmaplan LVO. Zoals toegezegd in het AO LTSa van 15 april jongstleden zal ik uw Kamer na het meireces informeren over de voortgang van het LVO en de projecten die in de eerste tranche worden opgenomen.
Bent u bereid om te stimuleren dat van de zijde van het Rijk (indirect dan wel direct) bijgedragen wordt aan de realisatie van bedoelde tunnel en daarover de Kamer te informeren voor het zomerreces?
In het kader van het LVO lopen op dit moment gesprekken met de gemeente Tytsjerksteradiel over de mogelijke opname van dit project in de tweede tranche van het LVO. De gemeente kan het project – bij voorkeur via de provincie – aanmelden voor het LVO. Opname van een project in een tranche van het LVO is mogelijk als er een gedeeld beeld bestaat van de probleemanalyse, cofinanciering en andere voorwaarden zoals omschreven in het programmaplan LVO. Een besluit over opname van projecten in de tweede tranche van het LVO zal worden genomen tijdens het BO MIRT in het najaar van 2014. Dan kan er duidelijkheid geboden worden over een eventuele rijksbijdrage aan het project, waarbij deze maximaal 50% van de meest kosteneffectieve oplossing zal bedragen.
De berichten ‘Stadsbestuur let onvoldoende op de centen’ en ‘We zijn geen applausmachine van het college’ |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Stadsbestuur let onvoldoende op de centen»1 en «We zijn geen applausmachine van het college»?2
Ja.
Heeft u inzicht (al dan niet bij benadering) in het aantal gemeenten dat niet beschikt over een deugdelijke jaarrekening? Zo ja, kunt u dit inzicht met de Kamer delen?
In verband met de invoering per 2004 van het rechtmatigheidsoordeel – naast het oordeel over het getrouwe beeld – in de accountantscontrole van de jaarrekening van gemeenten heb ik over de jaren 2004 t/m 2008 in kaart laten brengen wat de aard van de afgegeven controleverklaringen van accountants bij de jaarrekening was. De invoering leidde in eerste instantie tot veel oordeelsonthoudingen, gedurende deze periode liet het aandeel van goedkeurende accountantsverklaringen een duidelijk stijgende lijn zien. Over 2008 kreeg 92% van de gemeenten weer een goedkeurende accountantsverklaring.
Ik beschik niet over een integraal beeld van de afgegeven verklaringen over recentere jaren, maar ik heb geen signalen gekregen dat daarin een kentering zou zijn opgetreden. Vanwege de uitbreiding van de gemeentelijke taken voor het sociaal domein per begrotingsjaar 2015 zal ik de komende jaren opnieuw in kaart laten brengen wat de aard van de afgegeven accountantsverklaringen is. Dit najaar zullen de resultaten over begrotingsjaar 2013 beschikbaar zijn. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Wat zijn de oorzaken van het niet hebben van een deugdelijke jaarrekening? Herkent u zich in het geschetste beeld dat het met name een kwestie van te weinig prioriteit is, of speelt – wellicht met name bij kleinere gemeenten – een gebrek aan kennis en kunde wel degelijk een grote rol?
Als een accountant een ander oordeel dan een goedkeurende verklaring afgeeft komt dat veelal niet door geconstateerde fouten en/of onzekerheden voor het getrouwe beeld maar door geconstateerde rechtmatigheidsfouten en/of -onzekerheden. Belangrijke onderwerpen waarover de accountant rechtmatigheidsbevindingen rapporteert zijn aanbestedingen of eigen inkoopregels, subsidieverstrekkingen en overige uitkeringen. Dit leidt dan veelal tot een verklaring met beperking. Als een accountant een oordeelsonthouding afgeeft heeft dat vaak te maken met geconstateerde gebreken in de administratieve organisatie. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 al is opgemerkt kreeg 92% van de gemeenten over 2008 een goedkeurende verklaring wat er op wijst dat bij het overgrote deel van de gemeenten de geconstateerde fouten en onzekerheden binnen de controletoleranties zijn gebleven.
Deelt u de mening van de directeur van de Rekenkamer Rotterdam dat de «mechanismen om een college te dwingen tot [het opstellen van een deugdelijke jaarrekening] niet sterk genoeg zijn»? Zo ja, overweegt u maatregelen om deze mechanismen te versterken?
De controleverklaring bij de jaarrekening en het verslag van bevindingen van de accountant zijn instrumenten van de raad om zijn controlerende taak uit te kunnen oefenen. Mijn beeld is dat de raad deze taak zeer serieus neemt en waar nodig, bijvoorbeeld naar aanleiding van de controlebevindingen van de accountant, afspraken maakt met het college gericht op verbetering, en die ook bewaakt.
Welke is de taakverdeling tussen gemeentebestuur, accountant en Rekenkamer ten aanzien van het opstellen van de jaarrekening? Kunt u de taak van elk van deze organen op dit terrein helder uiteenzetten?
Binnen het gemeentebestuur legt het college over elk begrotingsjaar verantwoording af aan de raad over het door hem gevoerde bestuur, onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag (zie artikel 197 Gemeentewet).
De raad geeft opdracht aan een daartoe bevoegde accountant om de jaarrekening te controleren en het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen (zie artikel 213 Gemeentewet). Zoals ook in het antwoord op vraag 4 is opgemerkt zijn de controleverklaring en het verslag van bevindingen van de accountant de raad behulpzaam bij zijn controlerende taak. Vervolgens stelt de raad de jaarrekening en het jaarverslag vast (artikel 198 Gemeentewet). Het college zendt deze vervolgens aan de gedeputeerde staten (artikel 200 Gemeentewet).
De rekenkamer onderzoekt de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur. Een door de rekenkamer ingesteld onderzoek naar de rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur bevat geen controle van de jaarrekening (zie artikel 182 Gemeentewet). De wetgever heeft de controle van de jaarrekening dus belegd bij de accountant en niet bij de rekenkamer.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de gemeentelijke (financiële) controlemechanismen – zowel accountant als Rekenkamer – op orde moeten zijn, nu het Rijk voornemens is voor honderden miljoenen euro’s aan taken naar gemeenten over te hevelen? Zo ja, welke actie onderneemt u naar aanleiding van dit bericht om de positie van accountant of Rekenkamer te versterken?
Ik deel uw mening dat het van groot belang is dat de gemeentelijke (financiële) controlemechanismen op orde zijn. De verklaring die de controlerend accountant afgeeft bij de jaarrekening en zijn verslag van bevindingen, alsmede de onderzoeksrapporten van de rekenkamer zijn belangrijke instrumenten voor de controlerende taak van de raad. Dat de raad deze taak serieus neemt blijkt ook uit het grote aandeel gemeenten met een goedkeurende verklaring.
Momenteel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer wetgeving waarmee wordt beoogd de positie van rekenkamers en rekenkamercommissies te versterken.3 Na inwerkingtreding van de wetgeving zullen rekenkamers voldoende toegerust zijn om in de toekomst de horizontale verantwoording verder vorm te geven. De regering stelt voor rekenkamercommissies onderzoeksbevoegdheden toe te kennen ten aanzien van samenwerkingsverbanden waaraan de desbetreffende gemeente of provincie deelneemt. Daarnaast beoogt de wetswijziging de bevoegdheden van de rekenkamers en rekenkamercommissies ten aanzien van privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden uit te breiden.
De toenemende verwaarlozing van landbouwdieren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NVWA: meer vee verwaarloosd door crisis in landbouw»?1
Ja.
Welke specifieke maatregelen bent u voornemens te treffen om de toenemende mate van verwaarlozing van landbouwdieren te stoppen?
Een houder is verantwoordelijk voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren. Er kunnen echter omstandigheden zijn waardoor een houder verminderde dierzorg kan leveren en in het ergste geval kan dit overgaan in dierverwaarlozing. Bij de signalering en aanpak van problemen staan de houders niet alleen. In 2000 startte op initiatief van Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) en LTO Nederland het project «Preventie Verwaarlozing landbouwhuisdieren». In 2008 werd gestart met een 4-jarige «pilot Toekomst», gericht op bedrijven waar sprake was van dierverwaarlozing en van onderliggende psychosociale problematiek bij de houder. In vervolg op deze initiatieven is in 2012 gestart met een meer integrale aanpak van dierverwaarlozing.
Deze bestaat op hoofdlijnen uit een in 2012 getekend afsprakenkader2 waarin vertegenwoordigers van veehouders en erfbetreders aangeven signalen van verwaarlozing of verminderde zorg op te zullen pakken, een loket waar erfbetreders informatie kunnen krijgen over hoe te handelen in geval van verwaarlozing en meldingen kunnen doen, en uit vertrouwensteams die ondernemers kunnen helpen het bedrijf weer op de rails te krijgen. Hiermee wordt voorzien in een aanpak met aandacht voor zowel vroegtijdig signaleren van verwaarlozing als ook hulpverlening aan bedrijven waar verminderde zorg van dieren of verwaarlozing aan de orde is. Dit alles wordt uitgevoerd door het «Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren» met als penvoerder de Gezondheidsdienst voor Dieren en wordt met ingang van 2012 mede gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken en de productschappen.
Bedrijven met een verhoogde kans op dierverwaarlozing worden op dit moment al actief gemonitord zodat zo nodig meteen ingegrepen kan worden. Verder ben ik in gesprek met erfbetreders om het Afsprakenkader signalering dierverwaarlozing zo concreet mogelijk in te vullen. De NVWA volgt ook nauwgezet alle meldingen die kunnen duiden op verwaarlozing. Bij de aanpak van dierverwaarlozing wordt er door NVWA, LID en politie samengewerkt en informatie uitgewisseld.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit dat van de 325 veehouders er 60 zijn die bekend staan als notoire overtreder? Kunt u de overtredingen van deze 60 veehouders specificeren? Kunt u aangeven wat het aantal dieren is dat momenteel structureel te lijden heeft wegens het gebrek aan adequate zorg die door deze 60 veehouders gegeven zou moeten worden?
Elke overtreding die het dierenwelzijn schaadt is er één teveel. Het is daarom goed dat de genoemde 60 veehouders door de NVWA met een intensief handhavingsregime benaderd worden om het dierenwelzijn te waarborgen. De meeste problemen doen zich voor in het stalseizoen. Op het moment dat het welzijn van de dieren op het bedrijf zelf niet gewaarborgd kan worden, worden de dieren zo nodig afgevoerd en in bewaring genomen.
Tijdens de controles in stalseizoen 2013–1014 waren er op 10 bedrijven al geen dieren meer aanwezig. De NVWA blijft deze bedrijven wel volgen om te beoordelen of ze van de lijst van probleembedrijven afgevoerd kunnen. Tijdens de controles zijn de volgende overtredingen geconstateerd:
Daar waar de situatie niet ter plekke hersteld kon worden, zijn dieren in bewaring genomen. Het gaat daarbij om 680 varkens en biggen, 358 runderen, 107 schapen, 8 geiten, 157 pony's, 28 paarden, 2 ezels, 26 kippen, 12 honden en 3 duiven. Op veel bedrijven is ter plekke inzet van bijvoorbeeld bedrijfsverzorging geregeld om verzorging over te nemen of om herstelwerkzaamheden aan huisvesting uit te voeren. Ook hebben bedrijven zelf besloten dieren af te voeren om ingrijpen te voorkomen.
Deelt u de mening dat notoire overtreders een zelfstandige maatregel in de vorm van een permanent verbod op het houden van dieren zouden moeten kunnen krijgen? Zo ja, op welke termijn bent u bereid om een wetswijziging bij de Tweede Kamer aanhangig te maken? Zo nee, waarom niet en kunt u precies aangeven welke nadelen u ziet van een permanent houdverbod als zelfstandige maatregel?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de leden Van Gerven (SP) en Schouw (D66) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het houdverbod als zelfstandige straf van 18 april 2014 welke uw Kamer op korte termijn zal ontvangen.
Verschillende torenhoge boetes die het afgelopen jaar geïnd zijn |
|
Ard van der Steur (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente berichten over het innen van grote bedragen aan openstaande boetes?1 en2
Ja.
Hoe groot is de groep personen die onherroepelijk veroordeeld zijn tot het betalen van dergelijke bedragen? Is bekend voor welk soort feiten deze personen over het algemeen veroordeeld zijn?
De zaken waarnaar in de berichten wordt verwezen, betreffen allemaal veroordelingen waarbij een ontnemingsmaatregel door de rechter is opgelegd. Op dit moment staan in de CJIB-systemen 178 natuurlijke personen geregistreerd met openstaande zaken van 300.000 euro of meer. Het betreft 136 personen die een ontnemingsmaatregel opgelegd hebben gekregen, 27 personen met een schadevergoedingsmaatregel en 15 personen met een geldboetevonnis. Personen met een ontnemingsmaatregel zijn over het algemeen veroordeeld vanwege economische delicten of drugsgerelateerde delicten. Over het algemeen gaat het bij hoge schadevergoedingsmaatregelen om ernstige vermogensdelicten, zoals oplichting, en bij hoge geldboetevonnissen om ernstige milieudelicten.
Hoe komt het dat deze openstaande bedragen van boetes bij de betrokkenen zo hoog zijn opgelopen? Waarom is niet eerder handhavend opgetreden tegen de betrokken overtreders?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 wordt aangegeven, gaat het in de berichten om zaken waar de rechter een ontnemingsmaatregel heeft opgelegd. Indien een ontnemingsmaatregel niet wordt betaald na de aanschrijving, wordt geen verhoging opgelegd. Er is dus ook geen sprake van opgelopen bedragen.
Het CJIB start na ontvangst van de onherroepelijke ontnemingsmaatregel met de executie. Indien conservatoir beslag is gelegd, zal eerst worden gestart met het te gelde maken van dit beslag. Is er geen beslag, dan wel resteert er na het te gelde maken van dit beslag een restantbedrag, dan wordt de veroordeelde aangeschreven tot betaling. Bij uitblijven van (volledige) betaling wordt een dwangbevel uitgevaardigd en wordt verhaal genomen op het vermogen van de veroordeelde. Als ook dit niet leidt tot (volledige) betaling dan kan het Openbaar Ministerie (hierna: OM) de rechter vragen een machtiging af te geven voor toepassing van maximaal 1.095 dagen lijfsdwang.
Ontnemingsmaatregelen hoger dan 100.000 euro worden tevens aangeboden bij het team executie strafvonnissen (TES) van het OM om de pakkans te verhogen. In deze specifieke zaken stonden de veroordeelden gesignaleerd in het landelijk opsporingsregister in verband met het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Mede dankzij de inzet van het team executie strafvonnissen (TES) van het OM konden de betreffende personen worden opgespoord en aangehouden.
Klopt het dat alle onherroepelijke boetes in de politiesystemen op naam worden geregistreerd ten behoeve van de executie? Zo ja, wat is dan de reden dat het te betalen bedrag zo hoog is opgelopen en de executie zo lang op zich heeft laten wachten? Wordt de groep veroordeelden ook nog in een ander systeem opgeslagen en gesignaleerd?
Onherroepelijke sancties die zich bevinden in de zogenoemde dwangfase, staan op naam geregistreerd in politiesystemen. Het betreft de fase waarbij gijzeling (bij Wahv-sancties en geldsomstrafbeschikkingen), lijfsdwang (bij ontnemingsmaatregelen) of vervangende hechtenis (bij geldboetevonnissen en schadevergoedingsmaatregelen) wordt toegepast. Zaken in de innings- en incassofase staan niet geregistreerd in de politiesystemen. Alle openstaande zaken staan geregistreerd bij het CJIB.
In de dwangfase wordt door de politie actief naar de veroordeelde gezocht om de boete te innen. Er zijn hierover prestatieafspraken met de politie gemaakt. Als een boete uiteindelijk niet geëxecuteerd kan worden, wordt de gesignaleerde in het landelijke opsporingsregister opgenomen. In een groot aantal gevallen blijkt tijdens de huis-aan-huisbezoeken dat betrokkene niet meer woonachtig is op het bekende BRP-adres. Het opsporingsregister en de inzet van het TES dienen dan juist om de veroordeelden toch te vinden en om betaling af te dwingen. Dat is in de aangehaalde zaken ook gebeurd.
Waarom heeft de werkwijze van de politie waarbij met huis-aan-huisbezoeken tot executie wordt overgegaan, niet tot succes geleid bij deze betrokkenen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het ook dat de nationale politie, en in het verleden de 25 regionale politiekorpsen, geen of weinig succesvol gebruik hebben kunnen maken van ANPR-systemen bij het innen van een aantal hoge boetes? Kunt u toezeggen vaker en intensiever gebruik te zullen gaan maken van het middel ANPR ten behoeve van de executie van onherroepelijke vonnissen en inning van boetes?
ANPR wordt in de verschillende politie-eenheden (nog niet alle) en veelal in samenwerking met partners zoals de Rijks- en Gemeentelijke Belastingdienst succesvol ingezet. Uiteraard kunnen hiermee alleen personen gevonden worden die beschikken over een voertuig met kenteken op naam. Het ANPR systeem wordt in 2014 landelijk gefaseerd uitgerold (alle politie-eenheden gaan het systeem dan gebruiken) en loopt door tot medio 2015. Hierdoor zal het vaker en intensiever worden gebruikt ten behoeve van de executie van onherroepelijke vonnissen en inning van boetes.
Kan het zijn dat het draagvlak voor het dwangmiddel gijzeling onder druk staat omdat de politie in een aantal gevallen pas laat heeft kunnen executeren? Deelt u echter de mening dat wanbetalers ruimschoots de tijd en met betalingsregelingen ook de gelegenheid hebben en dat het dwangmiddel gijzeling een gepast en effectief middel is om boetes te innen?
Dwangmiddelen als gijzeling en lijfsdwang worden alleen toegepast indien openstaande boetes niet worden betaald. Hieraan gaat een uitgebreid traject van inning en incasso vooraf. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat het dwangmiddel gijzeling (bij boetes), maar ook lijfsdwang (bij ontnemingsmaatregelen) en vervangende hechtenis (bij schadevergoedingsmaatregelen) effectieve middelen zijn om openstaande sancties te innen.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik hebben eerder aangegeven dat bekeken wordt op welke wijze de inning van financiële sancties, inclusief de inzet van dwangmiddelen, verbeterd kan worden. Uw Kamer wordt in juni 2014 hierover nader geïnformeerd.
Bent u van oordeel dat u over voldoende effectieve middelen en instrumenten beschikt om het probleem daadwerkelijk aan te pakken? Ziet u reden tot het aanpassen van het beleid en/of tot het treffen van maatregelen?
Zie antwoord vraag 7.
De verwerkingstermijn van betaaltransacties op weekenden en feestdagen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Winkelier dupe late pinboeking»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het girale betalingsverkeer onderdeel uitmaakt van de essentiële infrastructuur en dat het niet meer van deze tijd is dat het interbancaire verrekensysteem Target2 ongeveer 110 dagen per jaar niet beschikbaar is?
Ik deel de mening dat het girale betalingsverkeer van consumenten en bedrijven onderdeel is van de essentiële infrastructuur. De tussen banken te verrekenen betalingen die hieruit voortvloeien lopen via het Target2-systeem van de Europese Centrale Bank. De verwerking van de Nederlandse pinbetalingen tussen de Nederlandse banken vormt slechts een fractie van de totale afwikkelingen binnen dit systeem.2
Target 2 is open op alle dagen, behalve zaterdag, zondag, nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag en Paasmaandag,3 1 mei, eerste kerstdag en 26 december. Gedurende deze dagen worden geen bijschrijvingen op de betaalrekeningen van de begunstigde bedrijven en consumenten geboekt. Dit gebeurt op de eerstvolgende werkdag. Dit is afgesproken tussen de verschillende centrale banken van de eurolanden. Het aanpassen van deze afspraken ten behoeve van het sneller verwerken van Nederlandse pinbetalingen, is complex gezien de Europese context en de kleine rol voor de afwikkeling van Nederlandse pinbetalingen binnen het Target2 systeem.
Kunt u nader toelichten waarom Nederlandse banken voor binnenlandse interbancaire transacties niet dagelijks, ook in weekenden en op feestdagen, betaaltransacties zouden kunnen verwerken en verrekenen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u, buiten een aanpassing van de werkwijze van Target2, voor Nederlandse banken om betaaltransacties vaker en sneller te verwerken?
Uitbreiding van de dienstverlening van Target2 naar 365 dagen binnen korte termijn is geen optie. In andere eurolanden lijkt er geen significante behoefte aan het sneller verwerken van betaaltransacties. Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen op dit punt is opgemerkt4 zal dit ook voor Nederlandse pinbetalingen niet binnen korte termijn mogelijk zijn. Desalniettemin zijn er op de langere termijn wel mogelijkheden om in Nederland onafhankelijk van de openingstijden van Target2 sneller betalingen te verwerken.
Bent u bereid de Nederlandsche Bank (DNB) te verzoeken de genoemde conceptuele mogelijkheden voor een uitbreiding van het aantal Nederlandse verwerkingsdagen nader te onderzoeken en deze te delen binnen het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer?2
Op 21 november 2013 is het onderwerp snellere verwerking aan de orde geweest in de vergadering van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (hierna: MOB). In deze vergadering is geconstateerd dat versnelling van de verwerking van het betalingsverkeer complex is, maar niet onmogelijk. Het MOB heeft besloten dat een voorstel zal worden gedaan hoe kan worden gekomen tot een verantwoorde stapsgewijze invoering van een dergelijke versnelling en op welke termijn dit eventueel kan worden gerealiseerd. Hiertoe onderzoeken DNB en banken momenteel de mogelijkheden voor een snellere verwerking van betaaltransacties. Zij rapporteren hierover aan het MOB op 21 mei.
Hoe staan andere Centrale Banken in Europa tegenover het uitbreiden van de verwerkingsdagen binnen Target2? Welke mogelijkheden bestaan er om de Nederlandse betaaltransacties binnen Target2 wel dagelijks te verwerken? Kan een indicatie van de mogelijke meerkosten worden gegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Is bekend hoeveel rente- en andere schade ondernemers, winkeliers en particulieren lijden door de lange verwerkingstijd? Zo ja, hoe groot is de schade?
De gevolgen van de langere verwerkingstijden voor te ontvangen en betalen rente zijn niet bekend.
Compenseren Nederlandse banken bedrijven en consumenten voor de additionele kredietkosten bij eventuele roodstand die met een vertraagde verwerking gepaard gaan door bijvoorbeeld de boekingsdatum achteraf aan te passen?
De Nederlandse banken, die ook afhankelijk zijn van de verwerkingstijden van het Target2 systeem, compenseren geen additionele kredietkosten bij roodstand van bedrijven en consumenten. Winkeliers kunnen desgewenst hun kasbeheer (cash management) zodanig inrichten zodat ongewenste roodstand zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Zijn er risico's voor de financiële stabiliteit als gedurende dagen tegoeden bij banken onderling worden gestapeld? Zo ja, hoe borgt DNB dat deze worden beperkt?
Zoals eerder gemeld aan de Kamer6 is er sprake van voorfinanciering als banken buiten de openingsdagen van Target2 de gelden die ze dan zelf nog niet van de andere banken hebben ontvangen toch zouden bijboeken op de rekening van de winkelier. Banken zouden daarmee een risico nemen van niet of later ontvangen van de tegoeden van de andere banken (settlementrisico). Aangezien de waarden van de vorderingen beperkt in omvang zijn, betreft dit echter geen beduidend risico voor de financiële stabiliteit.
De aanpak van flitshandel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Flitshandelaren maken ook elkaar het leven zuur»1 en «Robot corrumpeert beurshandel»2?
Ja.
Vindt u dat handelaren op financiële markten op een gelijk speelveld, met gelijke order- en executietijden, transacties moeten kunnen verrichten, zodat beurshandelaren met snellere computers en communicatiemiddelen niet eenzijdig de markt naar hun hand kunnen zetten? Indien u het hiermee eens bent, hoe oordeelt u dan over de huidige situatie? Indien u het hiermee oneens bent, waarom bent u het hiermee oneens?
Het is belangrijk dat iedereen onder gelijke voorwaarden toegang heeft tot de handel in financiële instrumenten op gereguleerde handelsplatformen. Om dit te bewerkstelligen is in wet- en regelgeving voorzien dat handelsplatformen over transparante en niet-discretionaire regels moeten beschikken met betrekking tot de toegang tot het handelsplatform. Bovendien dienen handelsplatformen te beschikken over transparante en niet-discretionaire regels en procedures die een billijke en ordelijke handel waarborgen. Ook zijn er transparantieregels opgesteld ten aanzien van transactiegegevens van voor en na de handel. Deze regels zorgen ervoor dat alle marktpartijen kunnen beschikken over dezelfde handelsinformatie. De toezichthouder AFM ziet er op toe dat deze regels worden nageleefd.
Naast deze algemene uitgangspunten, zullen met de implementatie van MiFIDII de regels met betrekking tot het waarborgen van transparante en niet-discretionaire toegang tot handelsplatformen en het waarborgen van een ordelijke handel verder worden gespecificeerd, om rekening te houden met recente (technologische) ontwikkelingen, zoals de groei van algoritmische handel. Zo zijn er nieuwe vereisten opgenomen om te garanderen dat co-locatiediensten en vergoedingsstructuren die handelsplatformen aanbieden transparant, billijk en niet-discriminerend zijn en dat de vergoedingsstructuren geen prikkels creëren voor onordelijke handelsomstandigheden of marktmisbruik.3 Verder zullen handelsplatformen moeten beschikken over effectieve risicomanagement systemen om de robuustheid van hun handelssystemen te waarborgen.
De hierboven genoemde maatregelen waarborgen in mijn optiek een gelijk speelveld wat betreft de handel in financiële instrumenten. Het in de aangehaalde artikelen geschetste beeld, dat ziet op de situatie in de VS, herken ik dan ook niet voor de Europese markten.
Hoe wordt onder de MiFID II richtlijn voorkomen dat grote orders van bijvoorbeeld pensioenfondsen worden «kaalgeplukt» door flitshandelaren door «voor de order uit» de prijzen op markten kunstmatig te verhogen of te verlagen? Wordt plaatsers van grote orders thans voldoende bescherming geboden?
Eén van de doelstellingen van de MiFID-regels is om meer diversiteit in, en meer concurrentie tussen, handelsplatformen te bewerkstelligen, met als uiteindelijk doel meer keuzemogelijkheden en lagere kosten voor beleggers. Gevolg van het behalen van deze doelstellingen, is dat MiFID tot meer marktfragmentatie heeft geleid in de zin dat de handel in financiële instrumenten en de liquiditeit is verspreid over meerdere soorten handelsplatformen. Voor institutionele beleggers betekent dit enerzijds dat de transactiekosten zijn afgenomen, maar anderzijds dat de kans op marktimpact is toegenomen, omdat orders van institutionele beleggers vaak groot zijn en de relatieve grootte van die orders als gevolg van een meer verspreidde handel is toegenomen. Een institutionele belegger zal bij het uitvoeren van een order daarom een afweging moeten maken tussen enerzijds snelheid en zekerheid van uitvoering van een order en anderzijds het beperken van de zichtbaarheid van de order om zodoende het effect dat een grote order kan hebben op de markt te mitigeren. Het handelen op zogenaamde «verlichte» handelsplatformen biedt een belegger meer zekerheid van orderuitvoering, maar zorgt ook voor een relatief grotere marktimpact. Het beperken van marktimpact middels het handelen op zogenaamde dark pools heeft als risico dat de order niet (volledig) uitgevoerd kan worden door gebrek aan tegenpartijen die op het gewenste moment voor de juiste prijs en volume willen handelen. Om zekerheid van orderuitvoering met het voorkomen van marktimpact te combineren, kunnen beleggers daarom onder MiFID gebruik maken van enkele ontheffingen (waivers) op de transparantieregels, zodat toch op grotere, «verlichte» handelsplatformen kan worden gehandeld, zonder dat de order meteen zichtbaar wordt en andere partijen derhalve niet snel posities tegen de grote order in kunnen nemen.
Een voorbeeld van een dergelijke waiver is dat orders waarvan het volume significant groter is ten opzichte van de normale omvang van een order – ook wel large in scale genoemd – niet zichtbaar wordt in het orderboek. Deze waivers blijven onder MiFIDII van kracht; wel is voor twee van de vier waivers voorzien in maatregelen om het gebruik ervan enigszins te beperken.
Verder wordt met MiFIDII een nieuw handelsplatform geïntroduceerd, namelijk de georganiseerde handelsfaciliteit (OTF). Op dit handelsplatform, dat bedoeld is voor obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten, is discretionare orderafhandeling mogelijk. Hierdoor kan invloed worden uitgeoefend op de wijze waarop orders door het ordersysteem worden afgehandeld, bijvoorbeeld door orders op te knippen in kleinere porties en op latere tijdstippen uit te voeren.
Het kunstmatig verhogen of verlagen van prijzen op de markt kwalificeert als marktmanipulatie en is derhalve verboden; dit geldt ongeacht of een handelaar al dan niet gebruik maakt van algoritmische handelen, waaronder high frequency trading (HFT) technieken. Het innemen van een bepaalde positie, waarmee gespeculeerd wordt op een grote order is op zichzelf geen marktmanipulatie. Dit kan echter anders zijn wanneer een belegger gebruikt maakt van een bepaalde kunstgreep, bijvoorbeeld door met zichzelf te handelen tegen een prijs die afwijkt van de normale marktprijs, om zodoende de prijs te bewegen. De AFM is belast met het toezicht op marktmanipulatie en kan indien nodig handhavend optreden. Ook is strafrechtelijke vervolging mogelijk.
Welke maatschappelijke voordelen ziet u aan de activiteiten van flitshandelaren, die niet actief zijn als market maker (waarmee bied-laat-spreads worden verkleind), voor de prijsvorming en liquiditeit op financiële markten? Maken deze flitshandelaren eenzijdig gebruik van een informatievoordeel, waardoor zij andere partijen kunnen benadelen? Hoe wordt er tegen opgetreden?
De technologie op het gebied van effectenhandel heeft de afgelopen tien jaar een sterke ontwikkeling doorgemaakt en wordt thans op grote schaal door marktpartijen gebruikt. Momenteel maken veel marktpartijen, waaronder ook veel institutionele beleggers, gebruik van algoritmische handel, waarbij een geautomatiseerd algoritme automatisch aspecten van orders bepaalt met weinig of geen menselijk ingrijpen. Een specifieke subcategorie van algoritmische handel is HFT, waarbij een handelssysteem met hoge snelheid marktgegevens of -signalen analyseert en vervolgens binnen een zeer korte tijdsspanne grote aantallen orders doorzendt of aanpast in reactie op deze analyse. HFT wordt doorgaans aangewend door handelaren die met eigen kapitaal handelen en is geen strategie op zich maar een technologie waarmee verschillende handelsstrategieën kunnen worden uitgevoerd. HFT betreft dus geen homogene handelsstrategie. Europese HFT-partijen passen overwegend traditionele strategieen zoals market making en arbitrage toe.
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2, stellen de Europese beursregels strenge eisen aan de borging van de non-discretionaire orderuitvoering en de transparantie ten aanzien van prijsinformatie. Het is gereguleerde handelsplatformen niet toegestaan de pre- and post-trade prijsinformatie aan sommige marktpartijen eerder ter beschikking te stellen dan aan andere. Gebruikelijk is dat deze informatie met een vertraging van ca. 15 minuten gratis ter beschikking wordt gesteld aan het publiek. Er zijn echter additionele commerciële mogelijkheden om snellere toegang tot de prijsdata te krijgen. Uiteraard zijn hier kosten aan verbonden die hoger worden naarmate de prijsinformatie gedetailleerder en actueler is. Essentieel bij het gebruik van dergelijke additionele informatiebronnen en -systemen ten behoeve van de effectenhandel is dat toegang tot prijsinformatie onder transparante en niet-discretionaire voorwaarden en tegen redelijke kosten mogelijk moet zijn, zodat iedere belegger die in toegang tot deze prijsinformatie wenst te investeren, deze informatie ook onder billijke voorwaarden kan verkrijgen. Hierbij moet worden bedacht dat verschillende handelsstrategieën een verschillende informatiebehoefte met zich meebrengen. De mate waarin marktpartijen daadwerkelijk willen investeren in additionele informatiebronnen en -systemen, zal in de praktijk daarom sterk uiteenlopen. Het gebruik van bovengenoemde pre- en post trade prijsinformatie moet worden onderscheiden van handel met voorwetenschap (een vorm van marktmisbruik). Bij voorwetenschap gaat het per definitie om bepaalde koersgevoelige informatie die niet voor iedereen toegankelijk is. De essentiele eigenschap van pre- en post-tradeprijsinformatie, is dat deze juist wel voor iedereen toegankelijk is.
De huidige aandacht voor HFT richt zich vooral op de toepassing van een combinatie van twee handelsstrategieën, te weten latency arbitrage en flash trading. In Europa komt latency arbitrage als beschreven in het boek Flash Boys van Michael Lewis niet voor, omdat Europa in tegenstelling tot de VS geen geconsolideerd orderboek (consolidated pre trade tape) kent. In de VS wordt iedere order die wordt ingelegd bij een Amerikaans handelsplatform dat deel uitmaakt van het zogeheten National Market System door de Security Information Processor (SIP) verwerkt in het geconsolideerde orderboek. Wanneer een belegger, door bijvoorbeeld gebruik te maken van snellere systemen, een op een handelsplatform ingelegde order sneller verwerkt dan de SIP dit kan, zoals ook beschreven in het aangehaalde artikel uit de Volkskrant, een arbitragevoordeel worden behaald. Dit wordt latency arbitrage genoemd.
Het zogenaamde flash trading is een handelsprivilege dat bepaalde Amerikaanse handelsplatformen tegen betaling aan bepaalde marktpartijen verlenen, waarbij deze marktpartijen in staat gesteld worden een fractie eerder dan andere marktpartijen in het orderboek te kijken en hierop te reageren. Bij deze strategie kan dus inderdaad sprake zijn van het eenzijdig gebruik maken van een informatievoordeel. De Amerikaanse Securities and Exchange Commission (SEC) heeft voorstellen gedaan om deze activiteit te verbieden. Flash trading tast het gelijke speelveld tussen marktpartijen en het vertrouwen in de markt aan en is momenteel al in strijd met Europese regels ter borging van de non-discretionaire orderuitvoering, waar in Nederland de AFM toezicht op houdt. Deze strategie kan daarom niet als handelstrategie worden ingezet in Europa.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het eenzijdig uitbuiten van een snelheidsvoordeel juist tot hogere bied-laat-spreads kan leiden, omdat andere marktparticipanten het risico op prijsmanipulatie door flitshandel moeten inprijzen? Welke nadelen ziet u van flitshandel? Hoe wordt voorkomen dat deze nadelen groter zijn dan de voordelen?
Aan algoritmische handel, waaronder HFT, worden in zijn algemeenheid zowel positieve als negatieve eigenschappen toegeschreven. Als positieve eigenschappen worden een efficiëntere prijsvorming, meer liquide markten en een daling van de transactiekosten onderkend. Een negatieve eigenschap is bijvoorbeeld een groter risico op overbelasting van de systemen van handelsplatformen als gevolg van grote hoeveelheden orders. Verder kunnen fouten of storingen in computeralgoritmes of in de (beheersings)systemen van handelaren of handelsplatformen tot onordelijke handel leiden. Daarnaast bestaat het risico dat, ten gevolge van een fout in een computeralgoritme of van inadequate monitoring, computeralgoritmes overreageren op marktgebeurtenissen, hetgeen de volatiliteit kan vergroten en de liquiditeit tijdelijk sterk kan verminderen. Deze risico’s kunnen een ineffectieve of zelfs irrationele prijsvorming tot gevolg hebben hetgeen kan leiden tot onevenredig grote schokken bij de prijsvorming. Deze potentiele risico’s worden nu al geadresseerd in ESMA richtlijnen en zullen met de implementatie van MiFIDII verder worden gemitigeerd.
Op grond van MiFIDII zullen alle personen die HFT-technieken gebruiken een vergunning als beleggingsonderneming moeten hebben, waardoor zij aan alle eisen die MiFIDII aan dergelijke financiële ondernemingen stelt, moeten voldoen. Verder zullen beleggingsondernemingen die algoritmische handel bedrijven over effectieve risicomanagement systemen en interne beheersingsystemen moeten beschikken om onordelijke handel en misbruik van systemen te voorkomen. Ook dienen deze beleggingsondernemingen aan de toezichthouder inzage te geven in hun handelsstrategieën en moeten zij de door computeralgoritmes gegenereerde orders markeren (algo-flagging). Toezichthouders en handelsplatformen krijgen hierdoor beter inzicht in handelspatronen hetgeen hen beter in staat stelt om gedrag te onderkennen dat de ordelijke werking van de markt verstoort of dreigt te verstoren. Voorts verplicht MiFIDII de beleggingsondernemingen die algoritmische handel bedrijven, om continu voor liquiditeit te zorgen, indien zij bepaalde market making strategieën uitvoeren.
Naast eisen voor beleggingsondernemingen voorziet MiFIDII in dit kader ook in specifieke verplichtingen voor handelsplatformen. Zo zullen handelsplatformen moeten beschikken over effectieve risicomanagement systemen om de robuustheid van hun handelssystemen te waarborgen. Verder zullen handelsplatformen moeten voorzien in maatregelen waarmee de handel voor een korte periode kan worden stilgelegd in geval van extreme prijsvolatiliteit; de zogenaamde circuit breakers. Dit geeft marktpartijen de benodigde tijd om relevante (nieuwe) informatie te verwerken en om eventueel hun handelssystemen en -algoritmes op hun juiste werking te controleren, zodat de handel weer op ordelijke wijze kan worden hervat. Andere maatregelen om een ordelijke handel te waarborgen zijn de mogelijkheid voor het handelsplatform om de order-to-trade ratio te beperken, de order-flow te vertragen ingeval de maximumcapaciteit van hun handelssystemen dreigt te worden bereikt en om de (minimum) tick sizes te verruimen.4
Het gebruik van algoritmische handel, waaronder HFT-technieken, om zodoende een bepaald efficiëntievoordeel te behalen ten opzichte van de concurrentie is niet verboden. Het staat iedere belegger vrij om te investeren in dergelijke technieken. Dergelijke technieken leveren op zichzelf dan ook geen marktmisbruik op, maar kunnen, net als elke andere handelstechniek, wel worden aangewend voor verboden gedragingen. Wanneer dit gebeurt dan kan de AFM daar tegen optreden. Zoals hierboven beschreven wordt de toezichthouder door MiFIDII beter in staat gesteld om orders die van verschillende algoritmes afkomstig zijn te identificeren en te onderscheiden en de gebruikte strategieën te reconstrueren en te beoordelen. Het markeren stelt de toezichthouder in staat doeltreffend en doelmatig op te treden tegen strategieën die zich voor misbruikpraktijken lenen of risico's voor de ordelijke werking van de markt meebrengen.
Hoe staat u tegenover het openbaar maken van de handelsgegevens van de grote openbare Nederlandse beurs- en handelsplatformen zoals in Scandinavië reeds is gebeurd om zo handelstechnieken bloot te leggen?
Ik wil benadrukken dat de AFM, in haar rol als toezichthouder, reeds de beschikking heeft over alle relevante handelsgegevens en dat Nederlandse handelsplatformen op grond van de Wft al verplicht zijn om de prijs, de omvang en het tijdstip van op het handelsplatform uitgevoerde transacties openbaar te maken.
Handelsplatformen verstrekken soms (meer) handelsgegevens dan op grond van huidige wet- en regelgeving verplicht is ten behoeve van academisch onderzoek naar de effectenhandel. Deze handelsgegevens kunnen ook bestaan uit niet-anonieme data. Hierover zullen dan afspraken moeten worden gemaakt ten aanzien van het borgen van de vertrouwelijkheid. Zoals aangegeven in het geciteerde FD-artikel zijn voor een recent onderzoek van prof.dr. Menkveld handelsgegevens van Scandinavische beurs- en handelsplatformen aan hem ter beschikking gesteld. De transparantievereisten voor handelsplatformen zijn in Scandinavië, net als in de rest van de EU, gebaseerd op MiFID. Voor zover ik kan beoordelen, worden in de Scandinavische landen daarom niet structureel meer handelsgegevens openbaar gemaakt dan elders in Europa.
Zoals aangegeven, is een ruimere openbaarmakingsplicht niet nodig voor het toezicht; de toezichthouder kan reeds over alle relevante gegevens beschikken. Het is daarom primair de afweging van het handelsplatform zelf of en op welke wijze additionele handelsgegevens openbaar worden gemaakt. Zeker wanneer het gaat om het openbaar maken van niet-anonieme handelsgegevens en de commerciële gevoeligheid hiervan, dient het handelsplatform hier terecht zorgvuldig mee om te gaan.
Hoe wordt voorkomen dat flitshandelaren voordringen bij orders en zo via marktmanipulatie winsten afromen? Wie houdt er toezicht op en treedt daartegen op?
Voorop staat dat de toezichthouder continu toezicht houdt op de financiële markten om verboden gedragingen, zoals marktmanipulatie, op te sporen en te bestraffen. De AFM investeert daarbij actief in IT-systemen (zoals databeheer en surveillance software), de wijze van werken en de expertise van de medewerkers en werkt nauw samen met een kopgroep van internationale collega-toezichthouders.
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, zijn de strategieën waarbij een marktpartij kan «voordringen» op een andere marktpartij in Europa niet mogelijk. Ook bepaalde ordertypes die de perceptie van voordringen met zich mee kunnen brengen, zoals het in de VS gebruikte hide-not-slide ordertype, zijn niet mogelijk in Europa.5
Een reden waarom deze ordertypes niet in Europa voorkomen is dat de orderboeken van Europese beurzen niet direct met elkaar verbonden zijn zoals in de VS. Daarnaast zijn er onder MiFID strenge eisen gesteld aan het borgen van het non-discretionaire karakter van orderuitvoering en zijn de uitzonderingen op transparantieregels in Europa geregeld door middel van waivers en niet door middel van het introduceren van verschillende ordertypes. Als gevolg hiervan zijn er in Europa veel minder ordertypes in omloop dan in de VS, die bovendien veel minder «exotische» eigenschappen hebben.
Op dit moment doet de Amerikaanse toezichthouder SEC onderzoek naar het mogelijk bevoordelen van HFT-partijen door Amerikaanse beurzen. Daarnaast vindt er in de VS een heroverweging plaats van de regelgeving die betrekking heeft op de aandelenmarkten. Onderdeel van deze heroverweging is het in kaart brengen van de (neven)effecten van verschillende ordertypes.
Bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar de handelstechnieken van High Frequency Traders, de maatschappelijke voor- en nadelen en de vermeende malversaties en lessen te trekken voor regelgeving die uit dit onderzoek voortvloeien?
De afgelopen jaren is er mondiaal veelvuldig en uitgebreid onderzoek gedaan naar HFT. In 2010 heeft de AFM een rapport gepubliceerd over HFT en de toepassing van geavanceerde handelstechnologie op de Europese markt.6 Andere voorbeelden zijn onderzoeken van de International Organization of Securities Commissions (IOSCO), de Bank of International Settlements (BIS), de ECB, en diverse toezichthouders zoals Finansinspektionen (Zweden) de SEC (VS), IIROC (Canada) en ASIC (Australië).7 Het meest uitgebreide en objectief-wetenschappelijk onderzoek naar HFT is verricht in het kader van het Foresight project on computer-based trading in 2012.8 Het beeld dat uit deze onderzoek naar voren komt is eenduidig: algoritmische handel en HFT hebben positieve effecten gehad op de effectenmarkten, zoals kleinere spreads, maar deze technieken brengen ook zekere risico’s met zich mee, zoals het risico van overbelasting van handelssystemen. Deze onderzoeken hebben al hun weerslag gehad op de regelgeving, in het bijzonder MiFID-II. Een specifiek voorbeeld hiervan is dat op suggestie van het Foresight onderzoek in MiFIDII bepalingen omtrent het synchroniseren van handelsklokken van handelsplatformen zijn opgenomen.
De opkomst van algoritmische handel en HFT is niet beperkt tot de Nederlandse markt; de effectenhandel heeft een sterk transnationaal karakter, evenals de van toepassing zijnde regelgeving. Op dit moment voert ESMA onderzoek uit naar HFT. In maart 2014 heeft ESMA een studie gepubliceerd over de omvang en impact van HFT in Europa.9 Dit rapport zal worden opgevolgd door meerdere vervolgrapportages over de rol van HFT in Europa. De AFM is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van dit rapport en zal ook bij de vervolgonderzoeken een belangrijke rol vervullen, waardoor de Nederlandse inbreng voldoende gewaarborgd is. Gezien het transnationale karakter van algoritmische handel en HFT en de expertise van ESMA en de betrokken toezichthouders op dit gebied, is ESMA wat mij betreft het meest geschikte gremium voor onderzoek naar algoritmische handel en HFT.
Seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over seksueel misbruik in de jeugdzorg?1
Ja.
Hoe vaak wordt seksueel misbruik bij de diverse jeugdhulpsectoren, zoals de jeugdzorg (open/gesloten), J-GGZ, zorg voor jongeren met een beperking, jeugdbescherming en jeugdreclassering als incident/calamiteit gemeld bij de diverse inspecties, en hoe vaak wordt er aangifte gedaan bij de politie? Kan worden uitgesplitst hoe vaak deze gemelde incidenten bij de diverse inspecties en aangiften bij de politie worden gepleegd door respectievelijk hulpverleners, medebewoners of anderen?
Uit cijfers van de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) blijkt dat in 2013 de IJZ onder de noemer calamiteiten 59 meldingen van (vermoeden) van seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft ontvangen vanuit de jeugdzorg, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. In ongeveer een derde van de gevallen betreft het (vermoedens) van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen jongeren onderling. In de overige gevallen is er sprake van seksueel grensoverschrijdend gedrag door pleegouders, ouders, hulpverleners of derden. Onder de categorie derden kunnen zowel onbekenden als bekenden (familieleden of vrienden) vallen. Als bijlage2 bij deze antwoorden zijn twee grafieken gevoegd uit het Jaarbericht 2013 van de IJZ, dat binnenkort wordt gepubliceerd.
Voor de J-GGZ en de zorg voor jongeren met een beperking zijn geen gegevens bekend. Zorgaanbieders zijn verplicht om melding te maken van seksueel misbruik bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ registreert deze meldingen per zorgsector. De IGZ maakt hierbij geen onderscheid naar leeftijd. Hierdoor is er geen beeld te geven van het aantal meldingen betreffende een bepaalde leeftijdscategorie in de verschillende zorgsectoren.
Het is niet bekend in hoeveel gevallen aangifte bij de politie is gedaan. Dit wordt noch door de IJZ, noch door de IGZ geregistreerd, en ook de politie houdt geen aangiftecijfers specifiek voor jeugdzorginstellingen bij.
Hoeveel volledig gescheiden behandelplekken zijn er voor meisjes en jongens, en hoeveel gescheiden slaapplekken zijn er die «ontoegankelijk» voor het andere geslacht zijn?
Wij beschikken niet over (exacte) gegevens hierover. Het beeld is, dat in de J-GGZ en de zorg voor jongeren met een beperking in het algemeen met gemengde behandelplekken wordt gewerkt, en in de jeugdzorg deels met gemengde behandelplekken, deels met gescheiden behandelplekken.
Kunt u reflecteren op het gangbare standpunt in de sector(en) dat gemengde groepen in alle gevallen het beste zijn, ook als het om kwetsbare jongens en meisjes gaat die (nog) moeilijk met seksualiteit kunnen omgaan, en voor plaatsing te maken hebben gehad met mishandeling, seksueel misbruik of loverboyproblematiek? Wat vindt u daarnaast van het feit dat deze kwetsbare meisjes (en soms jongens) moeten samenleven met veelal de moeilijkste groep jongens qua gedragsproblemen, stoornissen en soms zelfs met loverboys die er ook in behandeling zijn?
In de jeugdzorg wordt veel met gemengde groepen gewerkt, op grond van de opvatting onder professionals dat behandeling en verblijf in gemengde groepen het beste zijn voor een gezonde ontwikkeling van de jongeren. Jongeren die het slachtoffer zijn van mishandeling, seksueel misbruik of loverboyproblematiek zijn uitermate kwetsbaar. Juist in deze gevallen moet er sprake zijn van een behandeling op maat. Er is niet één behandeling die voor alle jongeren passend is. Dit kan betekenen dat (tijdelijk) opvang en behandeling in een gesloten setting nodig is, soms opvang in groepen met meisjesspecifieke problemen, maar soms ook juist niet. De behandeling van meisjes die mogelijk slachtoffer zijn van loverboys gebeurt dan ook in verschillende settings, die tijdens het behandeltraject kunnen wijzigen: variërend van opvang in afgeschermde meisjesgroepen tot gemengde woongroepen. In de afgeschermde meisjesgroepen verblijven meisjes met verschillende problemen (dus niet alleen loverboyslachtoffers). Soms is het van belang dat de opvang plaatsvindt in de eigen regio (vanwege contacten met familie en netwerk), soms juist niet. Via maatwerk wordt gezocht naar de best passende opvang voor ieder individu, waarbij gekeken wordt naar de specifieke situatie. Deze maatwerkbenadering vinden wij positief.
Er lopen inmiddels diverse initiatieven om deze zorg verder te verbeteren, hetgeen wij van harte ondersteunen.
Op initiatief van Jeugdzorg Nederland gaat een commissie, onder leiding van mevrouw Azough, kijken naar de verdere verbetering van de zorg aan minderjarige slachtoffers van mensenhandel.3
Inmiddels is ook een pilot van Horizon en Fier Fryslan van start gegaan. In deze pilot wordt door bundeling van de expertise van beide instellingen een gespecialiseerde opvang- en behandelvoorziening geboden voor meisjes van 12 tot 23 jaar die het slachtoffer zijn of dreigen te worden van een loverboy. Wij ondersteunen de pilot, onder meer door een financiële bijdrage.
Daarnaast is, om meer inzicht te krijgen in de effecten van de behandeling, onderzoek nodig. In de brief van 6 mei 2014 heb ik u geïnformeerd over de voorstudie van het Verwey Jonker instituut over de effectiviteit van behandelmethoden voor loverboyslachtoffers en het vervolgonderzoek dat nu in overleg met ZonMw wordt voorbereid. In het onderdeel van de programmalijn «Hulpmiddelen» binnen het programma Effectief werken in de jeugdsector (2012–2019) wordt in dit kader ook onderzoek uitgezet naar de effectiviteit van interventies en methodieken. De vraag wanneer het nodig kan zijn om (tijdelijk) in aparte groepen te worden behandeld maakt deel uit van dit onderzoek.
Naast het onderzoek specifiek gericht op slachtoffers van loverboys wordt momenteel een literatuurstudie uitgevoerd door het WODC, waarin meer in het algemeen de risico- en beschermende factoren van herhaald slachtofferschap en daderschap van seksueel misbruik centraal staan. Daarbij wordt gekeken naar de manier waarop de residentiële jeugdzorg of justitiële jeugdinrichtingen het beste met deze problematiek om kunnen gaan. Nut en noodzaak van het al dan niet gescheiden opvangen van en behandelen van jeugdigen wordt hierin als vraag meegenomen.
Hoe kan het dat ruim 1,5 jaar na het onderzoeksrapport van de commissie Samson diverse deskundigen, zoals hoogleraar kindermishandeling Lamers en de directeur van Fier Fryslan, constateren dat seksueel misbruik in jeugdinstellingen structureel voorkomt, en dat het er ontbreekt aan een veilig leefklimaat? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is? Zo ja, welke consequenties worden hieraan verbonden, zonder in de regelreflex te schieten?
Voorop staat, dat seksueel misbruik altijd en in alle vormen onacceptabel is. Wij weten dat de jeugdzorgsector er alles aan doet om binnen zijn instellingen seksueel misbruik te voorkomen. Daar waar het in jeugdzorginstellingen wordt geconstateerd, wordt er tegen op getreden. Zoals u weet heeft Jeugdzorg Nederland naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Samson als brancheorganisatie het initiatief genomen om samen met de instellingen een kwaliteitskader te ontwikkelen, specifiek gericht op het voorkomen van seksueel misbruik. De hiervoor ingestelde commissie Rouvoet heeft dit kwaliteitskader inmiddels getoetst en vastgesteld, en ziet nu toe op de implementatie ervan door de instellingen.
Bent u bereid de inspectie(s) opdracht te geven direct te kijken waar kwetsbare meisjes en jongens niet veilig zijn in jeugdinstellingen, en aanwijzingen te laten geven opdat zij wel veilig zijn?
De IJZ voert op dit moment toezicht uit dat specifiek gericht is op seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen. De IJZ doet dit onderzoek in een dertigtal jeugdzorginstellingen. De IJZ betrekt hierbij de vraag of er bij de leiding van de instelling structureel aandacht is voor de veiligheid van de jongeren in het kader van het voorkomen van seksueel misbruik. Het toezicht van de IJZ sluit aan bij de acties uit het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik van de commissie Rouvoet. Daar waar de commissie toeziet op de implementatie van dit kwaliteitskader door de instellingen, richt de IJZ zich met haar toezicht op het handelen van de medewerkers in de praktijk. Indien nodig grijpt de IJZ in. Overigens besteden de inspecties uiteraard in het toezicht dat zij uitoefenen aandacht aan de veiligheid van cliënten in instellingen.
Het Europese burgerinitiatief ‘One of Us' |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Europese burgerinitiatief «One of Us» dat op 10 april is besproken in het Europese Parlement?1
Ja.
Wat is uw reactie op de doelstelling van het burgerinitiatief om een einde te maken aan de Europese financiering van activiteiten op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, ontwikkelingshulp en volksgezondheid, waarbij verondersteld kan worden dat embryo’s worden vernietigd?
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en ik stellen vast dat de doelstelling van het burgerinitiatief om via wijzigingen van enige verordeningen2 te komen tot een verbod op Europese financiering van bedoelde activiteiten, sterk afwijkt van het Nederlandse beleid op de genoemde gebieden en de regelgeving ter zake.
Zo maakt artikel 8 van de Embryowet onder meer mogelijk dat een embryo dat is overgebleven van een in-vitrofertilisatieprocedure, ter beschikking wordt gesteld voor het in kweek brengen van embryonale cellen voor bijvoorbeeld geneeskundige doeleinden of medisch- en biologisch-wetenschappelijk onderzoek. Aanvaard is dat bij zulke handelingen embryo’s teloorgaan. In de reactie op de Trendanalyse Biotechnologie 20093 is gesteld dat er in ons land mogelijkheden moeten zijn voor het gebruik van embryonale stamcellen voor dergelijke toepassingen. Als reden is daarbij aangevoerd dat mogelijk niet kan worden volstaan met het gebruik van adulte stamcellen of de zogeheten geïnduceerd pluripotente stamcellen (iPSCs).
In Nederland bestaat geen verbod op het financieren van bedoelde handelingen.
Ik merk ook nog op dat het burgerinitiatief er, mede onder verwijzing naar een uitspraak van het Europees Hof van Justitie (Brüstle vs Greenpeace, 18 november 2011), van uit gaat dat een embryo al een jong lid van de menselijke familie is. Zo’n uitgangspunt is echter niet in overeenstemming met de Embryowet, die aan een embryo geen eigen waarde als subject in de betekenis van persoon toekent4. Bovendien heeft bedoelde uitspraak alleen betrekking op de vraag of bepaalde uitvindingen op grond van Richtlijn 98/44/EG wel of niet octrooieerbaar zijn. Gevolg van de uitspraak is met name dat wanneer menselijke embryo’s verloren gaan gedurende een proces dat leidt tot een resultaat als een embryonale stamcellijn, dat resultaat niet octrooieerbaar is. Omdat genoemde richtlijn niet ziet op handelingen met embryo’s in algemene zin, heeft de uitspraak op die handelingen geen betrekking, met als gevolg dat in elke lidstaat van de Europese Unie (EU) de eigen nationale regelgeving ter zake bepalend blijft.
De toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft in 2012 al het standpunt kenbaar gemaakt5 dat Nederland niet zou pleiten voor verdere aanscherping van de bepalingen aangaande embryonaal stamcelonderzoek in de (ontwerp)verordening voor «Horizon 2020, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020)». De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en ik houden niet alleen vast aan het voornoemde standpunt, maar zullen ons ook zo nodig en voor zover mogelijk verzetten tegen verscherpingen van de huidige regels die zien op EU-financiering van activiteiten op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, ontwikkelingshulp en volksgezondheid waarbij verondersteld kan worden dat embryo’s worden vernietigd.
Wat zouden de eventuele gevolgen kunnen zijn van het overnemen van dit initiatief voor (financiering van) onderzoek met embryonale stamcellen dat in Nederland plaatsvindt?
Wijzigingen van de Europese verordeningen overeenkomstig de voorstellen van «One of Us» zullen ook gevolgen kunnen hebben voor onderzoek met embryonale stamcellen dat men (mede) in Nederland zou willen uitvoeren. Informatie die ik heb ontvangen van een aantal Nederlandse onderzoekers geeft aan dat er door Nederlandse onderzoeksinstellingen enige aanvragen voor financiering van dergelijk onderzoek zijn ingediend in het kader van »Horizon 2020». Het is niet precies bekend hoeveel Nederlandse onderzoeksgroepen op dit moment embryonale stamcellen gebruiken voor onderzoek. De schatting is dat het gaat om ruim tien groepen, waarbij in ten minste drie gevallen het onderzoek mede wordt gefinancierd uit EU-fondsen.
Binnen het onderzoek met menselijke embryo’s of uit menselijke embryo’s tot stand gebrachte stamcellen zijn verschillende richtingen te onderscheiden.
Ten eerste kunnen menselijke embryo’s worden gebruikt in onderzoek dat gericht is op verbetering van de behandelingsmogelijkheden bij vruchtbaarheidsproblemen en de verlaging van de kosten daarvan. Succesvol onderzoek op dit terrein is overigens niet alleen van belang voor de procreatieve gezondheidszorg in ons land, maar ook voor vrouwen en gezinnen elders.
Ten tweede is er onderzoek waarbij embryonale stamcellijnen die tot stand zijn gebracht uit menselijk embryo’s, worden gebruikt als referentiemateriaal bij onderzoek met iPSCs, om bijvoorbeeld kweekmethodes en differentiatietechnieken te kunnen controleren en optimaliseren. iPSCs komen tot stand door herprogrammering van normale lichaamscellen, en zijn dus niet afkomstig van embryo’s. In de toekomst kunnen de iPSCs mogelijk in veel onderzoek (en geneeskundige toepassingen) de embryonale stamcellen vervangen. Ik heb begrepen dat, al wordt er wel snel vooruitgang geboekt, vooralsnog de methodes en technieken nog minder goed met iPSCs kunnen worden toegepast dan met embryonale stamcellen. Een belangrijke toepassing van embryonale stamcellen is ook het onderzoek gericht op het ontwikkelen van methodes om daadwerkelijk iPSCs te maken uit cellen van patiënten met mutaties in hun erfelijk materiaal. Patiënteigen iPSCs zijn van belang als model systeem voor het ontwikkelen van nieuwe behandelmethodes voor de betreffende patiënten.
Ten derde kunnen menselijke embryonale stamcellen en iPSCs worden gebruikt om de toxische effecten van bijvoorbeeld nieuw ontwikkelde geneesmiddelen te onderzoeken. Er zijn toenemende aanwijzingen dat de voorspellende uitkomsten van zulk onderzoek vergelijkbaar zijn met, of beter zijn dan die van dierproeven.
Ten vierde kunnen embryonale stamcellen worden gebruikt in onderzoek dat gericht is op het ontwikkelen van celtherapieën. Ik heb begrepen dat op dit moment in de VS al klinisch onderzoek daarmee wordt uitgevoerd op het gebied van de regeneratieve geneeskunde. In Nederland wordt deelname aan klinisch onderzoek naar behandeling van ouderdomsblindheid overwogen, maar die deelname zou gevaar kunnen lopen wanneer Europese financiering niet mogelijk zou zijn.
Bovenstaande maakt duidelijk dat een door «One of Us» voorgestelde beperking van de mogelijkheden van Europese financiering, in ieder geval op het terrein van het wetenschappelijk onderzoek en behandelingsmogelijkheden waarbij gebruik gemaakt wordt van menselijke stamcellen, zal leiden tot ongewenste belemmeringen. De beperking zou ook kunnen leiden tot een belemmering voor het ontwikkelen en invoeren van onderzoeks- of behandelingsmethoden waarbij gebruik gemaakt wordt van iPSCs, methoden waarmee nota bene het gebruik van embryonale stamcellen zou kunnen worden beperkt. Als een en ander tevens leidt tot een belemmering voor onderzoek in de EU naar toxische effecten van nieuw ontwikkelde geneesmiddelen, zou een ander gevolg kunnen zijn dat de EU voor de farmaceutische industrie minder interessant wordt als onderzoeksterrein voor de ontwikkeling van zulke middelen. Al deze mogelijke gevolgen zijn voor mij reden voor een Nederlands verzet tegen de door «One of Us» voorgestelde beperkingen.
Deelt u de zorgen van Vlaamse Universiteiten, die menen dat het onderzoek naar ziektes als parkinson en diabetes gevaar loopt?2
Ik heb begrepen dat er in België inderdaad plannen bestaan om met behulp van EU-financiering deel te nemen in onderzoek op het gebied van diabetes en de ziekte van Parkinson. Met een verbod op zulke Europese financiering zou de uitvoering van dat onderzoek in België zeker gevaar kunnen gaan lopen.
Wat zouden de mogelijke gevolgen kunnen zijn van het stopzetten van de Europese financiering voor hulp die gegeven wordt aan vrouwen in ontwikkelingslanden?
De EU is met een bijdrage van ongeveer 153 miljoen euro in 2011 een belangrijke donor op het terrein van reproductieve gezondheid, inclusief zorg rond zwangerschap en bevalling, anticonceptie en seksuele voorlichting7 . Het burgerinitiatief «One of Us» beoogt een vermindering van het Europese budget voor reproductieve zorg. Daarnaast stelt het initiatief voor financiering stop te zetten aan organisaties, ziekenhuizen en klinieken die diensten voor veilige abortus leveren, zelfs in landen waar dit wettelijk is toegestaan. In de praktijk richten deze organisaties en instellingen zich niet alleen op zwangerschapsafbreking, maar leveren zij tevens een breed pakket van levensreddende diensten op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid, family planning en moeder- en kindzorg. Ook zetten deze groepen zich vaak in voor het tegengaan van geweld tegen vrouwen en meisjes, vrouwenbesnijdenis en kindhuwelijken. Het European Parliamentary Forum on Population and Development heeft berekend dat stopzetting van Europese financiering voor deze groepen zou kunnen leiden tot ongeveer 800 additionele sterfgevallen van vrouwen in ontwikkelingslanden per dag8.
Deelt u de zorgen van de Britse regering dat dit burgerinitiatief internationale inspanningen om levens te redden in ontwikkelingslanden in gevaar brengt?3
Ja, wij delen die zorgen. Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat seksuele en reproductieve gezondheid en rechten een prominente plek moeten hebben in het Europese beleid?
Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) vormt een speerpunt van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Ook in het EU-beleid nemen sociale ontwikkeling, gezondheid, SRGR en rechten van vrouwen een prominente plaats in. De EU is wereldwijd een grote donor die ook actief is buiten de Nederlandse partnerlanden. Daarmee is de EU een belangrijke partner voor het bereiken van internationale SRGR-doelstellingen.
De permanente detentie van migranten in Griekenland |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Artsen zonder Grenzen (AzG) over de permanente detentie van asielzoekers en andere migranten in Griekenland?1 Wat is uw reactie op dit bericht en in welke mate herkent u de signalen van AzG?
Ja, ik ben bekend met dit persbericht. Het persbericht gaat over een advies van de juridische raad van de Griekse overheid, en over een rapport van Artsen zonder Grenzen. Het advies van de juridische raad dateert van 20 maart 2014 en ziet op het verlengen van de duur van detentie van en/of toezicht op vreemdelingen die illegaal op Grieks grondgebied verblijven. De adviesvraag was gesteld door het hoofdkantoor van de Griekse politie. Het rapport van Artsen zonder Grenzen dateert van 1 april 2014 en beschrijft onder andere detentieomstandigheden voor vreemdelingen in Griekenland. In mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 ga ik nader op deze beide stukken in.
Klopt het dat in Griekenland een besluit is genomen om migranten oneindig te detineren totdat zij gedwongen of vrijwillig het land verlaten?2 Zo ja, is dit een besluit van Griekse regering? Hoe verhoudt dit besluit zich tot het Europese asielbeleid en dan met name tot Richtlijn 2008/115/EG over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn), op basis waarvan een vreemdeling maximaal (en in slechts uitzonderlijke gevallen) 18 maanden gedetineerd mag worden?
Het is mij bekend dat de juridische raad van de Griekse overheid op 20 maart 2014 een advies heeft uitgebracht over het in detentie houden van vreemdelingen die niet willen meewerken aan een terugkeer naar het land van herkomst. Ik ben echter niet bekend met besluitvorming door Griekenland.
De Europese Commissie ziet toe op de naleving van de Terugkeerrichtlijn, nr. 2008/115/EG, door de lidstaten. Op 17 april 2014, tijdens een plenair debat van het Europees Parlement, heeft de Europese Commissie desgevraagd haar (eerste) reactie gegeven. In die reactie benadrukt de Commissie allereerst dat een vreemdelingendetentie op basis van de EU-Terugkeerrichtlijn maximaal 18 maanden kan duren. In de nationale wetgeving van Griekenland wordt deze termijn gerespecteerd. De Commissie is niettemin bezorgd over de strekking van het advies van de juridische raad dat na afloop van deze 18 maanden de vreemdeling in een gesloten centrum kan verblijven, indien deze weigert mee te werken aan een terugkeer naar zijn herkomstland. Het advies is, naar lezing van de Commissie, enigszins tegenstrijdig en het is nog niet duidelijk op welke wijze het in de praktijk zal worden gebracht door de Griekse overheid. De Commissie gaat de Griekse regering bevragen hoe zij het advies van de juridische raad gaat overnemen. De Commissie zal vervolgens bezien of de praktijk in Griekenland in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht, en zo niet, welke (juridische) vervolgstappen zij gaat zetten.
In haar reactie gaat de Commissie ook nog in op het rapport van Artsen zonder Grenzen over detentieomstandigheden in Griekenland. Het verbeteren van de omstandigheden in detentiecentra is een belangrijk onderdeel van het Griekse Nationale Actieplan Asiel en Migratiemanagement. De implementatie van dit plan wordt door de Commissie nauwlettend gevolgd. De Commissie meldt dat de Griekse regering inmiddels een aantal van de in het rapport bekritiseerde centra gesloten heeft. Tegelijkertijd zijn in Griekenland moderne centra geopend en worden andere centra gerenoveerd. De Commissie geeft daarbij wel aan dat er ruimte is voor verdere verbeteringen. Op korte termijn bezoekt de Commissie het in het rapport stevig bekritiseerde centrum van Komotini.
Deelt u de mening dat deze vorm van systematische en oneindige detentie in Griekenland in Europees verband onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid voor dit standpunt in de EU medestanders te zoeken en de regering in Griekenland zo snel mogelijk en met klem aan te spreken? Kan Griekenland hierbij tevens worden verzocht om vreemdelingen die in strijd met de Terugkeerrichtlijn oneindig gedetineerd zijn, vrij te laten?
Uiteraard vind ik het belangrijk dat het asiel- en detentiestelsel in iedere EU-lidstaat voldoet aan de in het EU-recht vastgelegde basisstandaarden. Tegelijkertijd vind ik het ook belangrijk om te accentueren dat het aan de Commissie en uiteindelijk het Hof van Justitie is om te beoordelen of de situatie in een lidstaat in overeenstemming is met het EU-recht. Uit de in antwoord 2 opgenomen reactie van de Commissie, maak ik op dat zij deze verantwoordelijkheid in deze situatie ook daadwerkelijk invult. Onder deze omstandigheden past de Nederlandse regering terughoudendheid.
Wat is de verdere stand van zaken in Griekenland met betrekking tot de asielprocedure en de opvang voor asielzoekers? In welke mate zijn de doelstellingen van het Griekse Nationale Actieplan Asiel en Migratiemanagement (het Actieplan) gerealiseerd en welke aandachtspunten zijn er nog? Wanneer zal naar verwachting het Actieplan volledig geïmplementeerd zijn? Hoe verhoudt het besluit van Griekenland met betrekking tot detentie zich tot de inspanningen uit het Actieplan om het Griekse asielsysteem op orde en in overeenstemming met geldende EU-normen te brengen?
Het in januari 2013 opgestelde (aangepaste) Griekse Nationale Actieplan Asiel en Migratiemanagement loopt tot eind 2014. De Commissie heeft laten weten dat al veel verbeteringen zijn gerealiseerd in het Griekse stelsel. Zo functioneert er nu een asieldienst en zijn er meerdere opvangcentra voor asielzoekers geopend. Tegelijkertijd zijn er nog wel zorgen over onder andere de omstandigheden in enkele detentiecentra. Naar verwachting wordt de stand van zaken van het Griekse stelsel geagendeerd voor de JBZ-raad van 9 en 10 oktober 2014.
Het bericht ‘Buurtvader Gestel: “Ik ga derde overvaller Deurne niet aangeven” |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buurtvader Gestel: «Ik ga derde overvaller Deurne niet aangeven»»?1
Ja.
Waarom is er in de dagen na de verklaring van buurtvader Abdellah Oualkaid op dinsdag 8 april jl. geen actie ondernomen in zijn richting, om zodoende de naam van de derde overvaller van juwelierszaak Goldies te achterhalen?
Het onderzoek naar de overval in Deurne – en daarmee ook het onderzoek naar alle mogelijke verdachten – is op dit moment nog niet afgerond. Over lopende onderzoeken doe ik geen mededelingen.
Deelt u de mening dat Abdellah Oualkaid met zijn uitspraken laat zien dat de integratie van Marokkanen mislukt is en dat er een parallelle samenleving naast de Nederlandse bestaat? Zo neen, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Nederland kent een pluriforme samenleving waar verschillende groepen mensen dicht op elkaar leven. Voor het merendeel geldt dat dit prima verloopt.
Bent u bereid om Abdellah Oualkaid op te laten pakken, aangezien hij een normale rechtsgang belemmert? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Marokkanen die geen Nederlanders meer vertrouwen, maar beter hun eventuele uitkering kunnen inleveren en vrijwillig op kunnen krassen naar Marokko? Zo neen, waarom niet?
Het fundamentele uitgangspunt van dit kabinet is dat iedereen deelneemt aan de samenleving en daartoe de mogelijkheid heeft. Iedereen heeft dan ook dezelfde rechten en plichten, en iedereen die voldoet aan de voorwaarden komt in aanmerking voor een uitkering op tenminste het bestaansminimum.
Het bericht dat Rusland af wil van het huidige belastingverdrag met Nederland |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rusland wil af van huidig belastingverdrag met Nederland»?1
De Russische staatssecretaris van Financiën, Sergey Shatalov, heeft mij per brief van 30 december 2013 benaderd over een partiële herziening van het Russisch-Nederlandse belastingverdrag uit 1996. Als beweegreden heeft Rusland aangevoerd van mening te zijn dat de ontwikkelingen op het gebied van internationale belastingheffing die na het overeenkomen van het onderhavige verdrag zich hebben voorgedaan vragen om aanpassing in lijn met de actuele versie van het OESO-modelverdrag. Het is heel gebruikelijk dat een verdragsland een ander verdragsland benadert over een aanpassing van een bestaand bilateraal (belasting)verdrag. Dit geldt te meer indien het desbetreffende verdrag niet meer van recente datum is, zoals het onderhavige belastingverdrag met Rusland dat op 16 december 1996 is ondertekend. In reactie op het verzoek uit Rusland heb ik dan ook voorgesteld dat op ambtelijk niveau besprekingen worden aangegaan over een mogelijke aanpassing van het belastingverdrag tussen de beide landen. Inmiddels is voor juni van dit jaar een (eerste) ambtelijke onderhandelingsronde gepland.
Uw Kamer wordt door de Minister van Buitenlandse Zaken door middel van periodiek verstrekte lijsten op de hoogte gesteld van in onderhandeling zijnde ontwerp-verdragen, bilaterale belastingverdragen daaronder begrepen. In de lijst van per 31 maart 2014 in onderhandeling zijnde ontwerp-verdragen die per brief van 7 april 2014 naar Uw Kamer is verzonden_, is ook de herziening van het bilaterale belastingverdrag met de Russische Federatie vermeld.
Kunt u uiteenzetten welke redenen Rusland heeft aangevoerd om het verdrag aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer heeft Rusland Nederland benaderd om aanpassingen in het verdrag aan te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer was het kabinet van plan om de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke reactie heeft u gegeven op het verzoek van Rusland om het verdrag aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
De sluiting van het consulaat in Osaka/Japan |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de cijfers van het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) waaruit blijkt dat er in 2013 15 investeringsprojecten uit Japan naar Nederland zijn gekomen die in totaal 673 banen hebben opgeleverd?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in de derde economie ter wereld te betreuren zou zijn als er slechts één Nederlandse officiële vertegenwoordiging aanwezig is?
De grootte van een economie en het aantal vertegenwoordigingen hoeven niet samen te hangen. Het gaat om de meerwaarde van een post, gegeven belangen, de lokale situatie en de beschikbare middelen.
Zijn er mogelijkheden om het consulaat in afgeslankte vorm open te houden?
Met een halvering van de structurele korting op het postennet en bij voortzetting van de voorgenomen besparingen is het mogelijk CG Osaka in afgeslankte vorm, toegespitst op investeringsbevordering, open te houden. Hierover wordt nauw contact onderhouden met de Dutch Trade Board.
Bent u bereid om het consulaat in Osaka open te houden met het oog op het belang van de economische diplomatie in Japan en hierover in overleg te treden met werkgeversorganisaties?
Zie antwoord vraag 3.
De mortuariumkosten van ziekenhuizen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de tv-uitzending over mortuariumkosten van ziekenhuizen gezien?1
Ja.
Kent u de uit 2007 daterende antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere schriftelijke vragen dat noodzakelijke zorg strikt genomen niet beperkt is tot de zorg in de eerste drie uur na overlijden?2 Wat vindt u ervan dat het erop lijkt dat het verstrijken van de drie uur toch in de praktijk als een harde grens wordt uitgelegd? Zou het niet meer in de rede liggen om uit te gaan van een termijn van drie uur nadat de nabestaanden op de hoogte zijn gesteld? Zo nee, waarom niet?
Dit gaat om de vraag of nabestaanden verplicht zijn om wenselijke zorg af te nemen als zij geen opdracht aan een uitvaartondernemer geven, of wanneer deze uitvaartondernemer de overledene niet binnen drie uur opgehaald heeft.
Vanuit de omschrijving van wat noodzakelijke zorg is, valt geen uitspraak te doen over enige termijn. Het is van belang dat nabestaanden die de gewenste zorg elders willen laten verrichten daartoe op korte termijn actie ondernemen. Het ziekenhuis moet nabestaanden daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid stellen. Goede en vooral tijdige communicatie tussen ziekenhuis en familieleden/nabestaanden, in het bijzonder als nabestaanden geen wenselijke zorg wensen, zal moeten voorkomen dat verwachtingen uiteen gaan lopen.
Vindt u het ook van belang dat nabestaanden tijd krijgen om afscheid te nemen, en mondeling een toelichting op de mogelijke wenselijke zorg te krijgen?
Ja. Voorlichting kan ook langs andere kanalen, zoals brochures, websites en dergelijke. Als daar een voorkeur voor bestaat, zouden familieleden/nabestaanden deze informatie ook mondeling moeten kunnen krijgen.
Wat vindt u ervan dat slechts tweederde van de ziekenhuizen de tarieven van de wenselijke zorg konden verstrekken, zoals in de uitzending is toegelicht?
Ik hoop dat de situatie in de praktijk gunstiger is. Want alleen als familieleden/nabestaanden over juiste informatie beschikken, kunnen zij een weloverwogen overeenkomst met het ziekenhuis aangaan over te leveren wenselijke zorg. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Heeft u er zicht op of AWBZ-instellingen hun tarieven voor wenselijke zorg goed bekend maken?
Ik heb hiervan geen overzicht.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen en andere zorginstellingen, zoals AWBZ-instellingen, uitdrukkelijk toestemming moeten vragen aan de nabestaanden voor het verlenen van wenselijke zorg?
Ik ben van mening dat er voor deze dienstverlening, net als voor andere vormen van dienstverlening, een zo expliciet mogelijke overeenkomst moet worden afgesloten.
Is bijvoorbeeld de constructie van het Erasmus MC, dat stilzwijgende toestemming hanteert voor het uitvoeren van de wenselijke verzorging (zie folder laatste zorg na overlijden), wettelijk toegestaan?3 Hoe verhoudt zich dit tot het contractenrecht?
Van een stilzwijgende overeenkomst kan alleen sprake zijn als de wil tot het afsluiten daartoe zeker is.
Deelt u de mening dat de tarieven voor de wenselijke zorg en de voorwaarden op de websites van ziekenhuizen en zorginstellingen gepubliceerd moeten worden, zodat nabestaanden makkelijker op de hoogte kunnen zijn van de kosten? Wilt u uitzoeken of ziekenhuizen en overige zorginstellingen zich hieraan houden (zie ook uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen)?4
Die mening deel ik. Ik zou de voorlichting erover overigens niet willen beperken tot de financiële aspecten. Ook heldere voorlichting over wat er precies te gebeuren staat, kan nabestaanden in deze moeilijke periode ontlasten. Omdat het hier gaat om dienstverlening vergelijkbaar met uitvaartverzorging, zie ik hier geen ministeriële verantwoordelijkheid.
Wat vindt u van het feit dat ziekenhuizen zeer uiteenlopende tarieven rekenen voor eenzelfde wenselijke zorg, zoals bijvoorbeeld voor het gebruik van de koeling van een mortuarium, inclusief het berekenen van een weekendtarief? Vindt u dergelijke grote prijsverschillen voor het leveren van dezelfde dienst wenselijk?
Dat de tarieven voor een bepaalde vorm van dienstverlening uiteenlopen, is voor mij geen punt. Wat ik wel van belang vind is dat er vooraf goede informatie wordt verstrekt en dat de nabestaanden zo expliciet mogelijk moeten instemmen met diensten die zij afnemen.
Bent u bereid over voorgaande punten met de partijen die het overzicht noodzakelijke laatste zorg hebben opgesteld (de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en de uitvaartbranche) en het College voor zorgverzekeringen – sinds 1 april jl. omgedoopt in Zorginstituut Nederland – (opsteller van de CVZ-circulaire 01/32 d.d. 22 augustus 2001) in gesprek te gaan om voorgaande knelpunten te bespreken? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het gesprek?
Ik ben van mening dat de overheid zich niet moet bezighouden met de wijze waarop dienstverleners (in casu ziekenhuizen) over hun diensten afspraken maken met de afnemers van die diensten.
Deelt u de mening dat er voor noodzakelijke zorg in de praktijk geen keuzevrijheid is voor nabestaanden, omdat nabestaanden de overledene dan in de eerste uren na overlijden over zouden moeten brengen naar een andere zorginstelling voor de eerste noodzakelijke zorg, en nabestaanden in de eerste uren na het overlijden van een dierbare wel iets anders aan hun hoofd hebben?
Voor die noodzakelijke zorg bestaat inderdaad weinig keuzevrijheid. Deze zorg hoeft ook niet te worden betaald door nabestaanden.
Bent u daarom bereid maximumtarieven af te spreken voor de wenselijke zorg, die geleverd wordt voordat nabestaanden een overeenkomst sluiten met een door hen gekozen uitvaartondernemer?
Omdat het hier gaat om diensten die vrij kunnen worden aangeboden is hier geen rol voor de overheid. Ik sluit me ook aan bij de opvatting van mijn ambtsvoorganger in 2007 dat zoiets de keuzevrijheid bovendien onnodig inperkt.
Bent u van mening dat het gebruik van de koeling in het mortuarium wel noodzakelijke zorg vanuit hygiënisch oogpunt is, en dat vanuit de eerste 24 uur hieraan geen kosten verbonden zijn, zodat nabestaanden tijd hebben om het vervolg te regelen? Zo nee, wilt u er dan voor zorgen dat koeling wenselijke zorg is, waarvoor toestemming van de nabestaanden vereist is?
Wat noodzakelijke zorg is, is limitatief omschreven en omvat geen verblijf in een mortuarium met gebruik van koeling. Het betreft dus inderdaad wenselijke zorg. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, dienen nabestaanden zo expliciet mogelijk overeen te komen met het ziekenhuis welke wenselijke zorg zij afnemen. Indien zij er voor kiezen die wenselijke zorg niet van het betrokken ziekenhuis af te nemen, zullen zij daarvoor op korte termijn een uitvaartondernemer moeten inschakelen.
Klopt het dat pacemakers niet onder noodzakelijke zorg vallen, maar wel op basis van milieu-eisen verplicht verwijderd moeten worden? Zo ja, waarom valt dit dan niet onder de noodzakelijke zorg?
Als een overledene aangeboden wordt om te begraven of te cremeren, zal de aanbieder van het lichaam zich ervan moeten vergewissen dat zulks in overeenstemming gebeurt met de voorwaarden van de begraafplaats c.q. het crematorium. Niet alle implantaten hoeven altijd op voorhand verwijderd te worden. Het verwijderen ervan valt niet onder de (limitatief omschreven) onderdelen van noodzakelijke zorg.
Het bericht dat de Nederlandse zorgautoriteit (NZa) jarenlang medische gegevens, onbeveiligd en in strijd met privacy regels, heeft bewaard |
|
Pia Dijkstra (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat de Nederlandse zorgautoriteit (NZa) jarenlang zeer privacy gevoelige informatie, zoals patiëntendossiers en kopieën van bankpassen en pincodes, heeft kunnen bewaren zonder enige beveiliging van die gegevens, en zonder dat hierop (externe) controle heeft plaatsgevonden?1
Op welke wijze wordt door het kabinet gewaarborgd dat Nederlandse toezichthouders privacy gevoelige gegevens bewaren conform privacy regels en noodzakelijke beveiliging? Ziet het kabinet aanleiding deze waarborgen nu aan te scherpen?
Wordt bij het door u aangekondigde onderzoek naar deze ernstige misstand bij de NZa ook het College bescherming persoonsgegevens betrokken?
Op welke termijn verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de situatie rond de beveiliging van medische gegevens bij de NZa en over de maatregelen die zijn/worden getroffen om conform wet- en regelgeving de beveiliging van deze gegevens in orde te krijgen?
Bent u voornemens de beveiliging en vertrouwelijkheid van gegevens nadrukkelijk ook bij andere Nederlandse toezichthouders onder de aandacht te brengen en waar nodig kritisch tegen het licht te houden?
De oproep dat strikte waarborgen nodig zijn voor het gebruik van drones in Europa |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de Europese Commissie dat strikte regels nodig zijn voor het gebruik van civiele drones?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Europese Commissie dat in Europa het gebruik van onbemande vliegtuigjes toeneemt, terwijl de regels voor veilige toepassing in lidstaten zeer gefragmenteerd zijn en daardoor essentiële waarborgen voor toepassing ontbreken? Herkent u die fragmentatie, ook ten aanzien van de Nederlandse regels waarin privacy tot op heden geen criterium is?
De reactie van het kabinet is, conform de hiervoor geldende procedure, middels een BNC-fiche «Mededeling EU openstelling Europese luchtvaartmarkt voor drones» aan uw kamer toegestuurd op 16 mei 2014.
In aanvulling op deze reactie beaam ik dat het gebruik van onbemande vliegtuigen toeneemt. Het overgrote deel van deze groei vindt plaats met onbemande vliegtuigen die ruim onder de 150 kg. wegen. Deze vliegtuigen vallen onder de nationale verantwoordelijkheid, waardoor de regelgeving in supranationaal opzicht inderdaad een divers beeld te zien geeft. Dit betekent dat de essentiële waarborgen in iedere lidstaat op een eigen manier gerealiseerd worden. Deze waarborgen bestaan in Nederland ook en zij hebben onder andere betrekking op de bescherming van de privacy bij het huidige gebruik van op onbemande vliegtuigen gemonteerde camera’s. Ik verwijs daarvoor naar de kabinetsnotitie «Vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving», waarin deze waarborgen zijn beschreven (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, 26 643, nr. 298, blz. 14–16). Zoals ook is aangegeven in de reactie van het kabinet op de mededeling deel ik, met het oog op de verdere ontwikkelingen op dit terrein, de zorg van vice president Siim Kallas voor het blijvend waarborgen van de privacy, de databescherming, de veiligheid en de aansprakelijkheid bij het gebruik van onbemande vliegtuigen. Om die reden laat het kabinet door het WODC een breed, multidisciplinair onderzoek naar het gebruik van onbemande vliegtuigen uitvoeren. Het plan van aanpak voor dit onderzoek is eind maart naar uw Kamer gezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, 30 806, nr. 21).
Deelt u de zorg van vicepresident Siim Kallas over de veiligheid, aansprakelijkheid, privacy en databescherming, bij de toepassing van dit soort vliegtuigjes?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de toepassing en regulering van onbemande vliegtuigjes voor civiele doeleinden wel eens aan de orde geweest tijdens een JBZ- dan wel EZ-Raad? Zo ja, wat is daarover besproken?
Nee, de toepassing en regulering van onbemande vliegtuigjes voor civiele doeleinden zijn niet aan de orde geweest tijdens een JBZ- of EZ-Raad.
Bent u voornemens de aangekondigde impact assessment van de Europese Commissie af te wachten en die bevindingen mee te laten nemen in het WODC-onderzoek dat u reeds in Nederland laat uitvoeren naar het juridische en privacykader voor de toepassing van drones voor civiele doeleinden? Zo ja, wat betekent dit voor de termijn waarbinnen het WODC-onderzoek gereed zal zijn? Zo nee, waarom niet?
De aangekondigde impact assessment en het WODC-onderzoek lijken goed in elkaars verlengde te liggen, waardoor de resultaten voor elkaar bruikbaar kunnen zijn. Aangezien er Europese verkiezingen worden gehouden en er vervolgens een nieuwe Commissie gevormd gaat worden, is de inschatting dat de tijdslijnen voor de impact assessment en het WODC-onderzoek niet gemakkelijk op elkaar zijn aan te sluiten. Daarom zal er voor gekozen worden om het WODC-onderzoek volgens het geplande schema te laten plaatsvinden (oplevering november 2014) en de resultaten van het onderzoek en het standpunt van het kabinet daarover, voor zover dat past binnen de planning van het aangekondigde impact assessment, te gebruiken als inbreng voor dit assessment. Als het assessment al gereed is vóór de voorbereiding van het kabinetsstandpunt, zal het resultaat daarvan worden meegenomen in de voorbereiding van het kabinetsstandpunt.
Bent u voornemens contact op te nemen met de Europese Commissie en in ieder geval kenbaar te maken welke stappen Nederland op dit moment zet om essentiële waarborgen voor de toepassing van onbemande vliegtuigjes te reguleren? Zo ja, bent u in de tussentijd bereid om bij gebrek aan strikte waarborgen de inzet van civiele drones in Nederland voorlopig aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zal de Europese Commissie informeren over de stappen die gezet worden met betrekking tot het gebruik van drones, zoals de resultaten van het WODC onderzoek en de EU notificatie van de Nederlandse luchtvaartregelgeving wanneer deze hiervoor gereed is.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb toegelicht, bestaan er in Nederland waarborgen voor het inzetten van civiele drones door particulieren. Er bestaat dan ook geen aanleiding om nu het inzetten van dergelijke drones aan banden te leggen. Bovendien zou daarmee vooruitgelopen worden op de resultaten van het WODC-onderzoek.