De harde kritiek van een rechter op de geautomatiseerde werkwijze van het CJIB en de toepassing van het dwangmiddel gijzeling |
|
Jan de Wit , Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de kantonrechter in Bergen op Zoom die felle kritiek levert op de werkwijze van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) die standaard overgaat tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling?1
Ja, ik ben bekend met genoemde uitspraak.
Voorop staat dat (verkeers)boetes betaald moeten worden. De inspanningen van het CJIB zijn en blijven gericht op het, zoveel mogelijk zonder inzet van dwangmiddelen, tijdig laten betalen van boetes. Daarvoor bestaat een heel pakket aan maatregelen en instrumenten oplopend van aanmaning(en), het inschakelen van een deurwaarder tot de inzet van diverse dwangmiddelen. De gijzeling is het laatste instrument dat kan worden ingezet om iemand een opgelegde (verkeers)boete te laten betalen. Het toepassen van dit instrument is overigens geen standaardhandeling. Door tussenkomst van het Openbaar Ministerie wordt een vordering tot gijzeling bij de rechter ingediend. De rechter beoordeelt vervolgens per individuele zaak of tot gijzeling mag worden overgegaan. In de praktijk wordt verreweg het grootste deel van de zaken afgedaan zonder inzet van dit middel. Daarnaast blijkt, zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn antwoorden van 2 september jl. op de schriftelijke vragen van het lid Kooiman al aangaf3, dat in de praktijk van een voorgenomen inzet van de gijzeling een zodanig dreigende werking uitgaat dat in ruim 40% van de gevallen waarvoor een opdracht tot gijzeling is afgegeven alsnog de boete wordt betaald waardoor dit instrument in die gevallen feitelijk niet hoeft te worden toegepast.
Om zowel effectief als efficiënt te zijn verloopt het proces van de inning van verkeersboetes grotendeels geautomatiseerd. Het systeem handelt de boetes conform de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zaakgericht af, waardoor het voor kan komen dat meerdere verzoeken tot gijzeling met betrekking tot één persoon gefaseerd bij de kantonrechter aangeboden worden. Ik ben het met u eens dat deze situatie gezien de toename van het aantal schrijnende gevallen verbetering behoeft.
Op dit moment bundelt het CJIB zaken wanneer sprake is van een schuldhulpverleningstraject. Het CJIB heeft zich ten doel gesteld deze gebundelde aanpak van zaken in de toekomst breder toe te passen. Daarbij zal ingezet worden op het eerder herkennen van en handelen naar bijzondere omstandigheden, zodat het toepassen van dwangmiddelen in deze gevallen zoveel mogelijk kan worden beperkt. Het CJIB is gestart met het ontwikkelen van een plan van aanpak hiervoor.
Het Openbaar Ministerie zorgt in samenspraak met het CJIB voor een verbeterde inzet van het dwangmiddel gijzeling om op deze manier tegemoet te komen aan de kritiek van de rechtspraak.
Wat de kantonrechter niet begrijpt, is dat het CJIB (en de bevoegde officier van justitie) kennelijk niet in staat is om een probleem «in zijn totaal aan te pakken» en in overleg op te lossen. Zelfs niet als een advocaat van een betrokkene zich schriftelijk meldt met een daartoe strekkend verzoek en ook niet als er al eerdere betalingsregelingen door die advocaat namens zijn cliënt getroffen zijn. Het CJIB gaat in dat geval gewoon door met in iedere individuele zaak (geautomatiseerd) het totale pakket aan verhaalsmogelijkheden en dwangmiddelen af te werken met alle bijkomende kosten van dien. Dit betekent dat deze kantonrechter op 25 juli 2013 de onderhavige 3 zaken heeft mogen behandelen en dat hij op 12 september 2013 3 andere zaken krijgt voorgelegd, welke hij ook weer zal gaan afwijzen. Dit kennelijk onder het motto «Hoe houd ik de rechtbank/de kantonrechter aan het werk».
Wat is uw reactie op de verzuchting van deze rechter dat het CJIB niet in staat is het probleem aan te pakken, zelfs niet als er reeds betalingsregelingen zijn getroffen, dat het CJIB gewoon doorgaat met dwangmiddelen met alle bijkomende kosten van dien en dat het CJIB op deze manier de kantonrechter aan het werk houdt?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat het CJIB doen met deze snoeiharde kritiek? Bent u bereid er voor te zorgen dat deze werkwijze op korte termijn wordt aangepast? Zo ja, tot welke aanpassingen bent u bereid?
Zie antwoord vraag 1.
De Prinsjesdagstukken |
|
Emile Roemer |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wilt u reageren op de open brief omtrent het openbaar maken van de begrotingsstukken?1
Ja. In de afgelopen jaren zijn verschillende varianten ten aanzien van de verstrekking van begrotingsstukken beproefd, zoals bijvoorbeeld beschreven in een rapport van de Tweede Kamer naar aanleiding van een incident (Kamerstukken II 2009/10, 32 173, nr. 2). Hierbij is gebleken dat er geen variant is waarbij berichtgeving in de media over de mogelijke inhoud achterwege blijft. Het kabinet heeft gekozen voor een eenduidige benadering, namelijk een samenhangende presentatie op Prinsjesdag op basis van de Grondwet door indiening van de voorstellen van algemene begrotingswetten bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal op de derde dinsdag van september (artikelen 65 en 105).
Betaling van spelersmakelaars |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Matthijs Huizing (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de eredivisieclubs om mogelijk te maken dat voetballers voortaan zelf voor de diensten van spelersmakelaars betalen?1
Ja.
Klopt het dat de bemiddeling door spelersmakelaars in het betaald voetbal onder de reikwijdte van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI) valt? Zo ja, was dit daadwerkelijk de bedoeling van de wetgever?
Bemiddeling door voetbalmakelaars valt slechts onder het bereik van de Waadi voor zover het hierbij gaat om dienstverlening waarbij de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht wordt beoogd. Overige diensten van spelersmakelaars, zoals het regelen van taalcursussen, huisvesting, vervoer, administratieve diensten, of andere diensten die niet gericht zijn op de totstandbrenging van een arbeidsovereenkomst, vallen hier niet onder. Dit onderscheid is overeenkomstig de bedoeling van de wetgever.
Onderschrijft u het standpunt dat als gevolg van het feit dat de spelersmakelaars onder deze wet vallen, de diensten die de spelersmakelaars leveren voor rekening komen van de clubs in het betaald voetbal, terwijl deze makelaars optreden als belangenbehartiger van de speler? Vindt u het terecht dat de clubs betalen voor een dienst waar alleen de speler baat bij heeft?
Ter bescherming van de werknemer is in de Waadi een verbod opgenomen om de kosten van arbeidsmiddeling in rekening te brengen bij de werknemer. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, vallen de activiteiten van spelersmakelaars slechts onder de Waadi voor zover het zuivere arbeidsbemiddeling betreft. Het verbod om de vergoeding van spelersmakelaar in rekening te brengen bij spelers, geldt dan ook alleen voor de zuivere bemiddelingskosten. Het staat betrokkenen vrij om voor de overige diensten van spelersmakelaars af te spreken wie van de partijen hiervoor betaalt.
Voor zover het om bemiddelingsactiviteiten gaat die gericht zijn op de totstandbrenging van een arbeidsovereenkomst, is er geen sprake van een dienst waar enkel de speler baat bij heeft. Zowel de clubs als de voetballers hebben er immers belang bij dat een arbeidsovereenkomst tot stand komt.
Deelt u de mening dat, nu een voetbalclub andere (en zelfs tegengestelde) belangen kan hebben dan een speler, het mede in het belang van de speler is om hem zelf voor de diensten van de spelersmakelaar te laten betalen?
Voor zover het de arbeidsbemiddelingdiensten van spelersmakelaars betreft, verschilt de verhouding tussen de club, de speler en de spelersmakelaar niet van andere arbeidsrechtelijke driehoeksverhoudingen. In deze driehoeksverhouding hebben de respectieve partijen per definitie verschillende belangen. Voor overige diensten die door spelersmakelaars geleverd worden, staat het de partijen vrij om zelf te bepalen wie de rekening betaalt.
De KNVB heeft er op gewezen dat de spelersmakelaar (doorgaans) niet eenmalig wordt betaald (zoals gebruikelijk is in andere bedrijfstakken) maar gedurende de duur van een spelerscontract. De spelersmakelaar ontvangt van de kant van de club elk jaar een bepaald percentage (minimaal 3%) van het tussen de club en de speler overeengekomen bruto basisjaarsalaris.
Deelt u de mening dat, indien de afspraak tussen een club en een spelersmakelaar over de hoogte van de vergoeding van de makelaar buiten het gezichtsveld van een speler wordt gemaakt, dit zou kunnen leiden tot verkeerde financiële prikkels voor de spelersmakelaar, die juist de belangen van de speler behoort te dienen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid via een algemene maatregel van bestuur een uitzondering te maken voor deze groep binnen de sector betaald voetbal? Zo ja, op welke termijn denkt u dat dit mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Omdat partijen zelf kunnen bepalen wie de kosten betaalt van de diensten van spelersmakelaars die niet gericht zijn op de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst, zie ik geen aanleiding om een uitzondering te maken voor de sector betaald voetbal.
Het bericht dat de universiteit Leiden een bindend studieadvies in gaat voeren voor unieke opleidingen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met berichtgeving over de deelname van de Universiteit Leiden aan het landelijk experiment voor het bindend studieadvies (BSA), waarbij deze universiteit ook unieke opleidingen gaat betrekken?1
Ja.
Heeft u ook signalen dat de Universiteit Leiden wel degelijk ook unieke opleidingen betrekt bij het experiment met een BSA in de eerste twee studiejaren? Zo ja, hoe beoordeelt u deze signalen?
Het geven van een bindend studieadvies aan studenten aan het eind van het eerste studiejaar is wettelijk toegestaan. Dit geldt ook voor studenten die een unica-opleiding volgen.
Het experiment biedt hoger onderwijsinstellingen de mogelijkheid ook aan het eind van het tweede studiejaar studenten een bindend studieadvies te geven. Unica zijn nadrukkelijk uitgesloten van deelname aan het experiment. In de AMvB (art. 5 lid 2) waarin het experiment is geregeld, is bepaald dat opleidingen waarvoor landelijk gezien geen soortgelijke tweede opleiding bestaat niet mogen deelnemen aan het bsa-experiment.
Universiteit Leiden biedt een aantal opleidingen aan die niet op vergelijkbare wijze elders gevolgd kunnen worden. Elk van deze opleidingen bestrijkt een vakgebied dat uniek is binnen Nederland. Er bestaan geen vergelijkbare bacheloropleidingen elders in Nederland, bijvoorbeeld «Chinastudies». Universiteit Leiden heeft deze opleidingen daarom uitgesloten van deelname aan het bsa-experiment.
Daarnaast zijn binnen Universiteit Leiden opleidingen aanwezig die wel aan het experiment deelnemen, en een Crohonummer (Centraal register opleidingen hoger onderwijs) hebben dat niet tevens door andere opleidingen bij andere instellingen wordt gebruikt. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de opleiding «Film- en literatuurwetenschap/Film and Literary Studies». De instelling heeft mij bij de aanmelding voor het experiment desgevraagd toegelicht dat deze opleidingen weliswaar een eigen aanduiding hebben, maar een vakgebied bestrijken dat ook aan andere universiteiten in de bachelorfase wordt aangeboden. De veronderstelling dat het om unieke opleidingen zou gaan, komt wellicht door het feit dat deze opleidingen een afwijkend Crohonummer hebben.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) kent bij registratie van opleidingen in het Croho administratieve nummers toe. Deze nummers worden niet toegewezen op basis van een inhoudelijke vergelijking van de opleiding met soortgelijke opleidingen. Het unieke van een Crohonummer is er vooral in gelegen dat de naamgeving van de opleiding niet precies overeenkomt met die van vergelijkbare opleidingen die elders worden verzorgd. Toewijzing van een Crohonummer leidt dus niet naar uniciteit van een opleiding. Overigens komt het ook voor dat er tussen opleidingen met hetzelfde Crohonummer accentverschillen zijn.
Naar aanleiding van de krantenberichten heeft Universiteit Leiden toegelicht dat zij op haar websites inderdaad een aantal opleidingen «uniek» noemt, maar daarmee doelt op een bijzonder accent in een opleiding ten opzichte van het opleidingsaanbod in hetzelfde vakgebied zoals dat elders in Nederland wordt aangeboden. Het gaat dus juist om een iets andere invulling (accentverschillen).
Op welke wijze strookt deze inzet van de Universiteit Leiden met uw recente brief aan de Eerste Kamer2, waarin u ook vermeldde dat unieke opleidingen zijn uitgesloten van dit experiment, conform de motie Mohandis?3
Zie het antwoord bij vraag 2.
Deelt u de mening dat deze inzet van de Universiteit Leiden strijdig is met de inhoud van motie Mohandis en uw brief aan de Eerste Kamer, waarin heel nadrukkelijk aangegeven is dat studenten voldoende studiekeuzemogelijkheden moeten hebben, zodat zij ervoor kunnen kiezen niet deel te nemen aan het BSA-experiment? Zo ja, betekent dit dat u de Universiteit Leiden tot de orde zal roepen zodat zij zich aan de door de Kamer vastgelegde randvoorwaarden voor het experiment houdt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet.
Voor de opleidingen die door Universiteit Leiden niet zijn uitgesloten van deelname aan het experiment, zijn elders in Nederland alternatieven die in hoge mate hetzelfde vakgebied bestrijken. Studenten kunnen »een dergelijke opleiding volgen, indien zij niet onder de werking van het experiment in Leiden willen vallen.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de onderhavige opleidingen van deelname aan het experiment uit te sluiten.
Polen die in de sociale werkplaatsen werken |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het waar dat er bij de sociale werkplaats Robedrijf Groen in Rotterdam Polen werkzaam zijn op uitzendbasis via Van Zanten Uitzendbureau B.V.?1 2
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de sociale werkvoorziening. Naar aanleiding van uw vragen heb ik de gemeente Rotterdam om informatie gevraagd. Daaruit leid ik het volgende af.
Er zijn bij Robedrijf Groen geen Poolse werknemers met een sw-dienstverband of sw-indicatie aan het werk. Wel heeft Robedrijf in overleg met de betrokken opdrachtgever tijdelijk een aantal reguliere werknemers ingezet (ingehuurd door de opdrachtgever via het uitzendbureau) op de locatie van de sociale werkvoorziening, teneinde een grote opdracht te kunnen behouden.
Wat is de reden dat een sociale werkplaats Poolse uitzendkrachten inhuurt terwijl er landelijk meer dan 15.000 mensen op de wachtlijst staan voor een arbeidsplaats in de sociale werkplaats? Kunt u dit toelichten?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke arbeidsvoorwaarden gelden voor deze Poolse uitzendkrachten en wat het gemiddelde salaris is bij een fulltime dienstverband per maand in de sociale werkplaats in vergelijking tot het gemiddelde salaris van een werknemer met een indicatie voor de sociale werkplaats? Zo nee, waarom niet?
De arbeidsvoorwaarden vallen onder de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Het ministerie van SZW is daarbij geen partij. Uit navraag blijkt dat de Poolse uitzendkrachten, ingehuurd door de opdrachtgever, een salaris verdienen conform de CAO tuinbouw. De medewerkers met een Wsw-indicatie bij Robedrijf werken op basis van de CAO Wsw.
Hoeveel Polen werken er in totaal in de sociale werkplaatsen in Nederland (uitgesplitst naar indicatie, uitzendbasis, loondienst, etc.)?
Het ministerie van SZW beschikt niet over deze gegevens.
Bent u van mening dat de sociale werkplaats in eerste instantie is bedoeld voor personen met een indicatie voor de sociale werkplaats en niet voor andere werklozen dan wel uitzendkrachten? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Een sw-bedrijf is een bedrijf waar mensen met en zonder indicatie kunnen werken. De financiering van de Wsw vanuit het Rijk is alleen van toepassing op mensen met een Wsw-indicatie. Gemeenten krijgen geld van het Rijk om een taakstellend aantal Wsw-plekken te realiseren. Of gemeenten de werkgelegenheid voor mensen met een Sw-dienstverband organiseren in bedrijven die exclusief met Sw-ers werken of anderszins, is door de wetgever gelaten aan het oordeel van het college van Burgemeester en wethouders en de gemeenteraad.
Heeft u kennisgenomen van de mogelijke transfer van sterspeler Gareth Bale, van Tottenham Hotspur naar Real Madrid, voor het astronomische bedrag van 100 miljoen euro?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Real Madrid een belastingschuld heeft en dat de noodlijdende Spaanse bank Bankia nog steeds een van de huisbankiers is van Real Madrid?
Ik doe geen uitspraken over de individuele belastingzaken in Spanje en ook niet over de relatie tussen Bankia en Real Madrid.
Kunt u tevens bevestigen dat Bankia de afgelopen jaren voor miljarden euro’s aan steun heeft ontvangen, waar Nederlandse belastingbetalers via het ESM (European Stability Mechanism) aan hebben meebetaald?
Het ESM is opgericht om de financiële stabiliteit binnen de eurozone te waarborgen. Nederland participeert in het ESM door middel van gestort kapitaal en oproepbaar kapitaal. De Spaanse overheid is een lening aangegaan bij het ESM ten behoeve van Spaanse banken. De Spaanse overheid heeft – via het agentschap van de Spaanse overheid (FROB) – kapitaalinjecties gedaan in de Spaanse banken. In dit kader heeft ook Bankia financiële steun ontvangen.
Het verlenen van steun gaat gepaard met stringente voorwaarden, waaronder het goedkeuren van herstructureringsplannen voor de betreffende banken door de Europese Commissie, waarbij ook getoetst is of aan de geldende staatssteun eisen is voldaan (zie hiervoor ook kamerbrief «Spaanse programma voor bankensteun» d.d. 11 juli 2012 met kenmerk BFB2012–876M). Bankia voldoet aan deze voorwaarden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Spaanse banken met Nederlands belastinggeld gokken op de transfermarkt van het betaald voetbal?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zelf voetballen? Zo ja, wat zou uw marktwaarde zijn? Met hoeveel zou de Nederlandse staatsschuld kunnen dalen als we u zouden verkopen aan bijvoorbeeld FC Knudde?
Nee.
Het bericht ‘Tbs’er op verlof aangehouden voor belagen 13-jarig meisje’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tbs’er op verlof aangehouden voor belagen 13-jarig meisje»? Klopt de inhoud van dit bericht? Zo nee, waarom niet?1
Ja, de inhoud daarvan klopt.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het verlof van deze tbs’er? Zo nee, waarom niet?
Voor betrokkene is door FPC de Rooyse Wissel op 24 mei 2013 een machtiging aangevraagd voor transmuraal verlof, nadat de fasen van begeleid en onbegeleid verlof waren doorlopen. Betrokkene is in 2005 gestart met begeleid verlof. Het Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVt) heeft op 5 juli 2013 positief geadviseerd over de aanvraag om transmuraal verlof. Uit het advies blijken geen bijzonderheden. Op 12 juli 2013 is de machtiging transmuraal verlof verleend. In het kader van het transmuraal verlof woonde betrokkene op de resocialisatieafdeling van de kliniek. Er werd toegewerkt naar plaatsing in een appartement nabij de kliniek, met 24-uurs toezicht en begeleiding verzorgd door de kliniek.
Deelt u de mening dat de privacy van deze tbs’er ondergeschikt is aan de veiligheid van de samenleving als geheel en potentiële slachtoffers in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
Ik kan hier niet in algemene zin uitspraken over doen. Het recht op privéleven wordt in nationale en internationale wet- en regelgeving beschermd. In elke individuele situatie zal op basis van deze wet- en regelgeving een zorgvuldige afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van het beschermen van de privacy van betrokkene en andere belangen, zoals het belang van de veiligheid van de samenleving en het belang van (potentiële) slachtoffers.
Deelt u de mening, en de PVV heeft dit al honderd keer aangegeven, dat ook in dit geval blijkt dat de samenleving als proeftuin wordt gebruikt doordat er onschuldige slachtoffers worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Om tbs-gestelden op een veilige en verantwoorde manier te laten resocialiseren is het noodzakelijk dat de toe te kennen vrijheden gefaseerd vorm krijgen in de vorm van verlof, dat stapsgewijs en zorgvuldig verloopt via de verschillende verlofmarges.
Tbs-verlof wordt nooit toegekend zonder dat daar een uitvoerige beoordeling op meerdere niveaus aan vooraf is gegaan. Het AVt adviseert mij bij elke aanvraag voor een verlofmachtiging bij tbs met dwangverpleging. Helaas kan nooit volledig worden uitgesloten dat zich toch een (ernstig) incident voordoet. Wel is de procedure die wordt gevolgd zo ingericht dat dergelijke risico’s tot het absolute minimum worden beperkt. Overigens zullen dergelijke risico’s zich evenzeer, zo niet meer, voordoen bij ieder alternatief voor het huidige tbs-stelsel waarbij betrokkene op enig moment in vrijheid moet worden gesteld. Voorts wijs ik erop dat het gevolgen heeft voor de verlofmachtiging als de tbs-gestelde zich niet aan de afspraken houdt. De verlofmachtiging vervalt van rechtswege zodra de ter beschikking gestelde vierentwintig uur ongeoorloofd afwezig is (tenzij sprake is van overmacht), of zodra het openbaar ministerie aan het hoofd van de tbs-inrichting meldt dat de terbeschikkinggestelde wordt aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Voorts is op 1 januari 2011 de regeling ingegaan om gedurende tenminste één jaar in beginsel geen nieuwe verlofmachtiging te verlenen indien betrokkene een strafbaar feit heeft gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten of tijdens het verlof langer dan 24 uur ongeoorloofd afwezig is geweest.
Bent u door dit geval eindelijk tot het heldere inzicht gekomen dat een tbs’er op verlof altijd onder toezicht moet staan van minimaal twee bewapende begeleiders en dat de politie een signalement van een tbs’er moet hebben alvorens hij op verlof gaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven, worden de vrijheden van tbs-gestelden zorgvuldig en geleidelijk opgebouwd. Wanneer na uitvoerige toetsing door het FPC, het AVt en het ministerie van Veiligheid en Justitie begeleid verlof wordt verleend, wordt dit de eerste vijf maal onder dubbele begeleiding van een sociotherapeut en een beveiliger van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) uitgevoerd.
Het enkele feit dat een tbs-gestelde met verlof gaat, is geen basis voor het verstrekken van informatie over de tbs-gestelde aan de politie. Gaat het om opsporing van ongeoorloofd afwezige tbs-gestelden dan werken politie en FPC’s nauw samen en worden de gegevens die de opsporing kunnen bevorderen uitgewisseld. Deze manier van werken voldoet in de praktijk: de politie kan adequaat reageren wanneer zich een ongeoorloofde afwezigheid voordoet.
Bent u bereid persoonlijk aan de slachtoffers van tbs’ers die op verlof toeslaan mede te delen dat de verlofregeling van tbs’ers bedoeld is als gecontroleerde toets om te kijken welke vaardigheden een tbs'er heeft, zoals u altijd in uw brieven aan de Kamer aangeeft?2 Zo nee, waarom niet?
Ik sta voor slachtoffers en voor het slachtofferbeleid. Ik spreek met grote regelmaat persoonlijk met slachtoffers en nabestaanden. Ik sta ook voor mijn tbs-beleid en neem de verantwoordelijkheid om dat uit te leggen, ook als dat een moeilijk gesprek is. De bij de verloftoekenning betrokken medewerkers, zowel in het gevangeniswezen als bij de FPC’s en de verlofunit TBS, hebben als taak om bij beslissingen rondom het toekennen en begeleiden van verlof de slachtofferbelangen nadrukkelijk mee te wegen. Het format dat vorig jaar is ontwikkeld ten behoeve van het slachtofferonderzoek bij een verlofaanvraag, helpt daarbij. Bij de beoordeling van een verlofaanvraag is de aanwezigheid van een actueel slachtofferonderzoek vereist. In dit slachtofferonderzoek wordt aan de slachtoffers gevraagd of zij geïnformeerd willen worden over verlof van een tbs-gestelde.
Daarnaast kunnen voorwaarden aan het verlof worden gesteld waarbij rekening wordt gehouden met slachtoffers, bijvoorbeeld door het verlof niet te praktiseren in de buurt van de woonplaats van het slachtoffer.
Beseft u dat, indien u niets aan het huidige tbs systeem verandert, u persoonlijk verantwoordelijk bent voor de levenslange trauma's van onschuldige slachtoffers, veroorzaakt door deze onverbeterlijke en ongeneeslijke tbs’ers die zo nodig naar buiten moeten? Zo nee, waarom niet?
De recidivecijfers over een langere periode tonen aan dat het tbs-stelsel goed werkt. Ook recent zijn de recidivecijfers van tbs-gestelden over de gehele linie, van algemene tot tbs-waardige recidive, nog gedaald. Waar mogelijk wordt hard gewerkt aan verbetering. Met de sector zijn duidelijke afspraken gemaakt over onder meer maatregelen op het gebied van de doorstroming van patiënten, over transparantie in de verantwoording en over kwaliteitsmeting.
Zie voorts ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de verlofregeling van tbs’ers per direct te wijzigen om te voorkomen dat tbs’ers op verlof nieuwe slachtoffers maken? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Onder vraag 4 heb ik dit punt toegelicht.
De homorechten in de Verenigde Republiek Tanzania |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Human Rights Watch, «Treat Us Like Human Beings», Discrimination against Sex Workers, Sexual and Gender Minorities, and People Who Use Drugs in Tanzania, dat in juni van dit jaar is gepubliceerd?1
Ja
Bent u bekend met eerdere uitspraken van de president van Zanzibar, Ali Mohammed Shein, zoals: «We have strong Islamic and Zanzibari culture that abhors gay and lesbian activities, and to anyone who tells us that development support is linked to accepting this we are saying no... That is an issue not acceptable in this society and we are not going to amend or introduce any laws to grant such rights.» in reactie op de Britse premier Cameron die dreigde ontwikkelingshulp stop te zetten aan Afrikaans landen die Lesbisch, Homo-, Bi- en Transseksueel (LHBT)- rechten niet erkennen?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat LHBT’s in Tanzania worden gecriminaliseerd, er zeer zware (gevangenis)straffen staan op homoseksualiteit, hen gezondheidszorg wordt onthouden en dat ze worden mishandeld en misbruikt door de autoriteiten?
Het Kabinet deelt uw zorgen over de berichten in het rapport van Human Rights Watch. In Tanzania komen politiegeweld, het onthouden van essentiële diensten, en de willekeurige arrestatie van personen inderdaad voor. Prostituees, drugsgebruikers en LHBT’s zijn hiervoor als minderheden extra kwetsbaar vanwege hun geringe maatschappelijke acceptatie.
Human Rights Watch stelt dat de wetgeving die seksuele contacten tussen personen van gelijk geslacht criminaliseert in de praktijk niet wordt toegepast. Volgens HRW is er ook geen systematische vervolging van LHBT’s. De wet biedt echter wel een basis voor intimidatie door de politie. De Nederlandse ambassade houdt de toepassing van wetgeving op dit terrein nauwlettend in de gaten. Het opkomen voor gelijke rechten voor LHBT’s is een van de centrale prioriteiten in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich in voor decriminalisering van homoseksualiteit, tegengaan van discriminatie op basis van seksuele oriëntatie en gender identiteit en bevorderen van sociale acceptatie van LHBT’s.
Gaat u de mensenrechtenschendingen van LHBT’s aan de orde stellen in uw gesprek met President Ali Mohamed Shein? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Koning, de minister-president en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
In de gesprekken met de minister-president en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is ook gesproken over de bescherming van de mensenrechten op Zanzibar. De minister-president wees op het belang van de rechtsstaat, de werking van het rechtssysteem, gelijke behandeling van eenieder en tijdige en eerlijke rechtspraak. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vroeg aandacht voor de diverse aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waaronder de mensenrechten, betrokkenheid van de lokale bevolking, en de bescherming van het milieu.
Voorts spraken de minister-president en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de langdurige band tussen Nederland en Tanzania en Zanzibar, de ontwikkelingsrelatie, de versterking van de bilaterale economische betrekkingen, de overdracht van Nederlandse kennis en ervaring in de energiesector, de afhandeling van een brand waarbij Nederlandse toeristen waren getroffen en over het proces waarbij Mainland Tanzania en Zanzibar gezamenlijk werken aan een nieuwe grondwet.
Over het gesprek met de Koning worden zoals gebruikelijk geen mededelingen gedaan.
Hoe draagt de Nederlandse ambassade in Dar es Salaam actief bij aan gelijke rechten voor LHBT’s en het ondersteunen van LHBT-organisaties en activisten in nood?
De Nederlandse ambassade in Dar es Salaam onderhoudt, samen met andere EU-partners, contacten met mensenrechtenorganisaties en personen, die zich inzetten voor de rechten van LHBT’s. Het bewerkstelligen van gelijke rechten staat hierbij voorop. Verder wordt aandacht besteed aan de toegang voor LHBT’s tot basisdienstverlening. Dit laatste is de invalshoek die ook Human Rights Watch koos voor het geciteerde onderzoek.
EU-ambassades in Tanzania hebben afspraken over een gezamenlijke inzet ter ondersteuning van Human Rights Defenders en hun werk. Naast actief netwerken en informatie verzamelen en analyseren, worden relevante specifieke zaken en strategische kwesties in contacten met de overheid opgebracht. In individuele gevallen wordt navraag gedaan bij verantwoordelijke autoriteiten en verwezen naar de relevante internationale verplichtingen die Tanzania is aangegaan.
De ambassade verstrekt sinds de beëindiging van de ontwikkelingssamenwerking aan Tanzania geen eigen directe financiering meer aan LHBT-organisaties. Met Nederlandse overheidsfondsen wordt echter wel door onder meer HIVOS samengewerkt met dergelijke organisaties.
Wat gaat u doen om een gemeenschappelijk EU-optreden in Tanzania te bewerkstelligen voor gelijke rechten voor LHBT’s?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het nota overleg op 30 september a.s. over het mensenrechtenbeleid?
Ja
De financiële problemen van lokale omroepen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Een op drie lokale omroepen in financiële problemen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij bijna een derde van de lokale media-instellingen de financiële situatie zorgelijk is?
Het Commissariaat concludeert dat bij één derde van de lokale omroepen in 20112 de financiële situatie zorgelijk is. Het Commissariaat bepaalt aan de hand van een drietal indicatoren of de financiële situatie van een lokale publieke media-instelling «zorgelijk» is. Bij 31,5% van de omroepen is daar nu sprake van. Dat vind ik een te hoog percentage.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel gemeenten bezuinigen op hun wettelijke plicht om lokale omroepen in stand te houden maar bedragen toekennen die onder het richtsnoerbedrag liggen waardoor de continuïteit van het niveau van de bekostiging niet lijkt gegarandeerd?
Uit het rapport van het Commissariaat kan ook worden opgemaakt dat het bekostigingsartikel bijgedragen heeft aan een betere bekostiging van de lokale omroepen door de gemeenten. In 2009 kreeg 31,7% het richtsnoerbedrag van destijds € 1,26 per woonruimte. Na invoering van het bekostigingsartikel in 2010 is dit aantal toegenomen tot 41,2% in 2012. Dat vind ik bemoedigend. Het proces van financiering van de lokale omroepen moest van ver komen. Wel dient te worden opgemerkt dat de stijgende meerjarentrend is afgezwakt.
Maar het cijfer impliceert ook dat in 2012 circa 59% van de omroepen een lager bedrag krijgt dan het richtsnoerbedrag. Dat is een hoog percentage. Daarbij constateert het Commissariaat inderdaad ook dat de gemeenten de lokale media-instellingen niet ontzien bij het doorvoeren van bezuinigingen. Het Commissariaat schrijft dat de gemeenten het argument hanteren dat de VNG-richtlijn (het richtsnoerbedrag) niet bindend is waardoor de mogelijkheid bestaat een lager bekostigingsbedrag vast te stellen. Zolang er dus een onderbouwing wordt gegeven kunnen gemeenten afwijken van het richtsnoerbedrag.
Overigens is er geen verband tussen de mate waarin een lokale omroep het richtsnoerbedrag krijgt en de financiële situatie: ook lokale omroepen die dit bedrag wel ontvangen verkeren in financieel zwaar weer.
Op welke manier wilt u er aan gaan bijdragen dat gemeenten wel lokale omroepen in stand houden en dat de continuïteit van de bekostiging wordt gegarandeerd, mede met het oog op het feit dat er een dalende trend is in ontvangen reclame-inkomsten en bijdragen van derden waardoor de lokale media-instellingen verder onder druk komen te staan?
De rol van de rijksoverheid bestaat uit het stellen van de kaders voor de lokale omroepen, zoals de bekostiging door de gemeenten en de taken van de omroep aan de hand van de ICE-norm (Informatie, Cultuur en Educatie). De (rijks)overheid bemoeit zich niet met de inhoud van de lokale omroepen, het aantal lokale omroepen in Nederland of op welke distributieplatforms de lokale omroep aanwezig is. Ook niet met de hoogte van de financiering door gemeenten.
De verantwoordelijkheid voor de financiering ligt bij gemeenten. Met de VNG is afgesproken dat in een ledenbrief duidelijk verwijzen wordt naar de financiële richtsnoer van € 1,30 per woonruimte. De OLON en de VNG hebben verder afgesproken dat zij hun bestaande gezamenlijke beleidsinstrumenten (modellen voor begrotingen, beleidsplannen, bekostigingsafspraken, dienstverleningsovereenkomsten e.d.) nog eens tegen het licht houden.
Daarbij zijn dalende reclame-inkomsten en bijdragen van derden – hoewel zorgelijk – autonome ontwikkelingen waar de overheid geen rol in speelt. Het is aan de besturen van de lokale omroepen en aan betrokken gemeenten om goed met deze autonome ontwikkelingen om te gaan.
Daarom is de OLON (Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland, koepelorganisatie van de lokale omroepen) sinds 2012 actief bezig met de professionalisering van de lokale omroepen. De OLON-ledenvergadering heeft zich in september 2013 opnieuw uitgesproken vóór het vernieuwingsproces. Dit initiatief komt vanuit de omroepen zelf. En dat is ook waar het moet plaatsvinden.
Om dit proces verder te ondersteunen zie ik vooral mogelijkheden op centraal niveau, dus daar waar de ondersteuning de gehele sector raakt. Daarom heb ik ter ondersteuning van dit proces de OLON voor deze professionalisering een extra financiële bijdrage verleend van € 287.000. Dit bedrag komt bovenop de reeds bestaande, wettelijke financiering van de OLON. Van dit aanvullende bedrag wordt onder andere het programmamanagement van de professionalisering, onderzoek naar de bestuurlijke inrichting van lokale omroepen en een bijdrage voor de ondersteuning van samenwerking tussen lokale omroepen in de regio gefinancierd.
Hoe beoordeelt u het advies van het Commissariaat van de Media en de Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON) om tot meer samenwerking te komen tussen lokale omroepen?
Dat vind ik positief. Het streven naar een grotere professionaliteit en verdergaande samenwerking op lokaal niveau onderschrijf ik. De lokale omroep draagt bij aan lokale democratie en als dat kan worden verbeterd, is dat alleen maar goed.
Verwacht u dat de financiële problemen van de lokale omroepen ook hun weerslag zullen hebben op de regionale nieuwsvoorziening, waardoor er een spiraal van verschraling wordt ingezet die uiteindelijk ook invloed zal hebben op de landelijke media en nieuwsvoorziening? Zo nee, waarom niet?
De bedragen die omgaan binnen de lokale omroepen (in totaal ontvangen lokale omroepen ongeveer € 10 miljoen subsidie van de gemeenten) zijn van een te kleine orde van grootte om significant negatieve invloed te kunnen hebben op de regionale nieuwsvoorziening, enkele gevallen uitgezonderd. Dit staat natuurlijk los van het feit dat deze verschraling wel zorgelijk is.
Gezien de sterke relatie tussen de lokale en regionale media op veel plekken in Nederland, is de zorgelijke financiële situatie van bijna een derde van de lokale media-instellingen voor u reden om de aangekondigde bezuiniging op de regionale omroep te heroverwegen om op die manier kaalslag te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van het Commissariaat concludeert onder andere dat bijna een derde van de lokale media-instellingen in een zorgelijke financiële situatie verkeert. Dit is echter wel een vraagstuk op zich en kent ook een geheel andere achtergrond dan de financiële situatie bij de regionale omroepen.
Over de bezuiniging op de regionale omroep is inmiddels in uw Kamer gedebatteerd naar aanleiding van de in het «begrotingsakkoord» afgesproken intensivering op de rijksmediabegroting per 1 januari 2016 met € 50 miljoen. Over de verdeling van deze verlaging van de bezuiniging is een motie aangenomen. Ik ben bezig met de verdere uitwerking van deze motie.
Bent u bereid om de zorgelijke financiële situatie van bijna een derde van de lokale media-instellingen en het effect daarvan op de regionale, en daarmee ook de landelijke media, mee te nemen in de toekomstverkenning van het publieke mediabestel? Zo nee, waarom niet?
De afbakening van de reikwijdte van de toekomstverkenning is helder: landelijke en regionale omroep. In de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur heb ik dat als volgt omschreven: «Het medialandschap als geheel te bezien en te betrekken bij de advisering over dat deel waar het Rijk verantwoordelijk voor is». Het Rijk is niet verantwoordelijk voor de lokale omroepen, dat zijn en blijven de gemeenten. Daarbij dienen de OLON en de lokale omroepen eerst concrete invulling te geven aan hun eigen ambitie om verdergaand te professionaliseren. De Raad voor Cultuur zal wel ingaan op de situatie met betrekking tot de «regionale nieuwsvoorziening».
Investeren in luxueuze verpleeghuizen door zorgverzekeraar CZ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar CZ geld steekt in luxueuze verpleeghuizen voor Alzheimerpatiënten?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht. Een inhoudelijke reactie geef ik in de beantwoording van uw onderstaande vragen.
Is het zo dat alleen mensen die minimaal 4.000 euro per maand kunnen betalen voor zorg voldoende verzorging kunnen krijgen? Zo nee, waarom suggereert CZ dit dan? Zo ja, vindt u dit fatsoenlijk overheidsbeleid?
De basiszorg waarop eenieder recht heeft, is uit hoofde van de AWBZ voor eenieder gelijk. De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de zorg. Cliënten betalen in de AWBZ een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Voor cliënten die aanvullende wensen hebben en bereid zijn om daarvoor te betalen, zijn er initiatieven die dat mogelijk maken. Daarmee wordt naar mijn idee niet de suggestie gewekt dat de reguliere zorg onder de maat is.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat een verzekeraar de suggestie wekt dat de reguliere ouderenzorg ondermaats is en dat dit kan worden gerepareerd door duizenden euro’s eigen bijdragen per maand extra te vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de dikte van de portemonnee niet zou moeten uitmaken voor de kwaliteit en continuïteit van zorg waarop ieder mens recht heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zullen de luxe verpleeghuizen van CZ, die via de investeringstak Cbusinez worden gefinancierd, via een AWBZ-erkenning ook in aanmerking komen voor AWBZ-gelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het recht op basiszorg is voor een ieder gelijk. Deze basiszorg komt in aanmerking voor bekostiging vanuit de AWBZ. Een instelling die voldoet aan de voorwaarden voor AWBZ-erkenning, kan ook in aanmerking voor vergoeding van AWBZ-zorg.
Vindt u de vermenging van zorgverzekeraar en zorgaanbieder nog steeds wenselijk, ondanks het fusieverbod van het vorige kabinet, het risico op valse concurrentie en het risico dat de verzekeraar op de stoel van de arts gaat zitten?
Zolang investeringen van zorgverzekeraars in zorgverleners niet leiden tot verticale integratie, heb ik daar geen bezwaar tegen. Verticale integratie vind ik wel onwenselijk. Dit blijkt uit het door de minister ingediende wetsvoorstel om verticale integratie van zorgverzekeraars en zorgaanbieders te verbieden.
Hoe is het mogelijk dat de investeringstak Cbusinez van CZ onafhankelijk kan opereren van de zorgverzekeraar, terwijl zij wel degelijk met elkaar zijn verbonden?
Zoals ik in antwoord op vraag 6 heb aangegeven, heb ik op dit moment geen wettelijke basis om een verbod op verticale integratie te handhaven.
Voor zover mijn (van CZ afkomstige) informatie reikt, is de situatie als volgt: zoals in het maatschappelijk verslag van CZ is te lezen bestemt CZ jaarlijks een deel van de premieopbrengsten van de basisverzekering voor het stimuleren van innovaties in de zorg. Het gaat om € 1,20 per verzekerde per jaar. Met een deel van dat geld is ook de participatie in Martha Flora genomen met het doel om een vernieuwende vorm van verpleegzorg aan alzheimerpatiënten te stimuleren. De deelneming bedraagt € 400.000. De participatie in Martha Flora verloopt via CbusineZ. Dit is een door CZ opgerichte participatiemaatschappij in de rechtsvorm van een stichting die juridisch gescheiden is van CZ. CbusineZ werkt met verschillende fondsen en in het geval van Martha Flora met een fonds van CZ.
Dat betekent dat de participatie in Martha Flora afkomstig is van premieopbrengsten van de basisverzekering. In zijn algemeenheid heb ik geen reden om dit als onacceptabel te bestempelen, zolang een dergelijke participatie transparant is en voldoet aan huidige wet- en regelgeving. Wat de specifieke deelneming in Martha Flora betreft ga ik er van uit dat die is bedoeld om de innovatie te bevorderen en niet om tweedeling in de ouderenzorg te organiseren.
Zit er in de investeringstak Cbusinez van CZ ook geld dat is verkregen uit de opbrengsten van de basisverzekeringspremie die verzekerden betalen? Zo ja, hoeveel is dit en hoe wordt dit verantwoord?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het acceptabel dat premiegelden worden gebruikt voor het organiseren van tweedeling in de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Een negatief Nederlands bouwadvies |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ophef Israël over negatief Nederlands bouwadvies»?1
Ja.
Kloppen de berichten dat Nederland het bedrijf Royal Haskoning heeft geadviseerd om te stoppen met de bouw van een waterzuiveringsinstallatie in Jeruzalem? Zo ja, wat is hiervoor de juridische grondslag? Betreft het hier een juridisch afdwingbaar advies? Welke consequenties heeft dit advies voor Nederlandse rechtspersonen, in het bijzonder wanneer er geen gevolg aan een dergelijk advies wordt gegeven?
Het Kabinetg heeft Royal HaskoningDHV niet geadviseerd om te stoppen mee te werken aan openbare voorzieningen in Oost-Jeruzalem, maar heeft het bedrijf geïnformeerd over de bezetting van het gebied door Israël en de rechten en verplichtingen van de bezettende mogendheid. Het Kabinet acht Israëlische nederzettingen onrechtmatig en een obstakel voor de vrede en ontmoedigt daarom Nederlandse bedrijven investeringen te doen of andere activiteiten te ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen. Dit betreft staand beleid. Het is Nederlandse bedrijven echter niet verboden om deze economische relaties aan te gaan. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de bedrijven zelf.
Is het waar dat de bouw van het systeem al jaren in nauw overleg met de Palestijnse Autoriteit is gepland? Zo ja, deelt u de mening dat dit advies juist samenwerking tussen Israëli's en Palestijnen ontmoedigt?
De PA/Palestijnse Water Autoriteit is volgens eigen zeggen niet betrokken bij het project en heeft in een vroeg stadium herhaaldelijk aangegeven bezwaren te hebben.
Bent u ervan op de hoogte dat met de bouw van de waterzuiveringsinstallatie wordt beoogd ca. 200.000 burgers, voornamelijk Palestijnen, te voorzien van schoon drinkwater? Bent u van mening dat deze burgers geen recht hebben op schoon drinkwater?
De installatie zou rioolwater in Oost-Jeruzalem zuiveren. Dit staat echter niet gelijk aan het prepareren van afvalwater voor consumptie. Het project heeft dan ook geen impact op de beschikbare hoeveelheid drinkwater.
Op welke wijze denkt de Nederlandse regering met deze handelwijze bij te dragen aan een duurzaam vredesproces?
Nederland heeft zich als prioriteit gesteld om bij te dragen aan het bereiken van een vredesakkoord tussen partijen. Het Kabinet is van mening dat de uitbreiding van nederzettingenactiviteiten hierbij een obstakel vormen.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle samenwerkingsprojecten die Nederland (financieel) ondersteunt? Heeft dit advies ook betrekking op andere projecten, bijvoorbeeld voor de scanapparatuur voor grensovergangen waarvoor Nederland in 2012 heeft betaald?
De relatie die hier wordt gelegd met de Nederlandse steun aan ontwikkelingsprojecten in de Palestijnse Gebieden gaat niet op aangezien deze projecten niet in of ten behoeve van nederzettingen worden uitgevoerd.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wilt u de Kamer met spoed informeren over deze zaak?
Ja.
Het ontnemen van het predicaat ‘Koninklijk’ wegens gecoupeerde paardenstaarten |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Hoe verklaart u dat op de website van de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» nog vele foto’s te zien zijn van trekpaarden met gecoupeerde staarten, ondanks het feit dat couperen sinds 2001 verboden is en dat zelfs de meeste winnaars geen staart meer hebben?1
Het beleid van de Koninklijke Vereniging (KV) «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» is gericht op het behoud van het Nederlandse trekpaard met staart. De vereniging heeft mij verzekerd haar uiterste best te doen om zo min mogelijk gecoupeerde staarten in beeld te brengen. Begin volgend jaar verwacht zij een nieuwe website te hebben waarmee dit beleid nog effectiever kan worden uitgevoerd.
Klopt het dat het verbod op het couperen van paardenstaarten massaal ontdoken wordt door leden van de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger»?
Er is sprake van een aantal fokkers binnen de vereniging die stellig en overtuigd zijn in hun opvatting dat het Nederlandse trekpaard gecoupeerd dient te zijn. Zij maken gebruik van de wetgeving in Frankrijk die geen verbod kent op het uitvoeren van de ingreep.
Is er sprake van georganiseerde ontduiking van de wet middels de zogenaamde Frankrijk route? Welke actie heeft u ondernomen om de massale ontduiking van de wet tegen te gaan?
In mijn brief van 21 maart 2013 (TK 31 389, nr. 124) in het kader van het Nota-overleg over de Wet dieren heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken in de ons omringende landen en heb ik uiteengezet dat mijn mogelijkheden beperkt zijn.
Ik heb onlangs de voorzitter van de KV «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» gevraagd om nogmaals met de bedoelde fokkers in overleg te gaan, om te bezien of er toch nog mogelijkheden zijn die hen zouden kunnen bewegen om het Nederlandse trekpaard te blijven fokken en de staart te behouden. Daarnaast houdt de vereniging sinds 2010 de aantallen nog gecoupeerde veulens op keuringen bij om te bezien of de weg van de geleidelijke uitfasering effect heeft.
Hoe kan het dat de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» het predicaat Koninklijk heeft terwijl binnen de vereniging klaarblijkelijk massaal de wet wordt ontdoken en veel dierenleed wordt berokkend?
De KV «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» heeft op 20 april 1948 het predicaat Koninklijk ontvangen. De vereniging voldoet aan de thans geldende criteria, waaronder:
Het predicaat wordt in principe voor 25 jaar toegekend, en kan worden verlengd als de vereniging blijft bestaan en nog steeds aan de geldende normen voldoet. De organisatie heeft zich toegelegd op het veranderen van de cultuur binnen de fokkerij en draagt de boodschap uit dat het couperen van paardenstaarten maatschappelijk ongewenst is. Dit is in het communicatieplan verankerd en wordt actief op de ledenvergaderingen uitgedragen.
Hoe kan het dat de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» door het ministerie van Economische Zaken beloond wordt met een stamboekerkenning terwijl binnen de vereniging structureel staarten gecoupeerd worden en dit gedrag bij prijsuitreikingen beloond wordt?
Stamboeken worden erkend op basis van Europese zoötechnische regelgeving, die in medebewind uitgevoerd door de Productschappen Vee, Vlees en Eieren. De fokkerijregelgeving stelt o.a. eisen aan het voorkomen van erfelijke gebreken en schadelijke raskenmerken en het voorkomen van inteelt. De vorm van de oren of de vorm van de staart maakt geen deel uit van de voorwaarden.
Is de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» wel eens vanuit het ministerie van Economische Zaken aangesproken op de gangbare praktijk van staarten couperen? Is hierbij aangedrongen op maatregelen zoals het uitsluiten van paarden met gecoupeerde staarten bij wedstrijden of het hebben van een staart als norm bij schoonheidswedstrijden?
Met enige regelmaat vindt overleg plaats met het bestuur van KV «HetNederlandse Trekpaard en De Haflinger» en het ministerie. De laatste keer was op 25 september jl. Het onderwerp is uitvoerig aan de orde geweest, waarbij de nadruk is gelegd op aanvullende maatregelen die door de vereniging kunnen worden getroffen om de beperkte groep fokkers te demotiveren om de staarten te laten couperen. Ook de suggestie om gecoupeerde paarden bij jurering niet meer te belonen met de eerste plaats(en) is daarbij expliciet genoemd.
Bent u bereid de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» te schrappen als erkend stamboekhouder indien zij zich niet actief in gaat spannen tegen couperen van paardenstaarten?
De fokkerijregelgeving voor paarden, die gebaseerd is op Europese fokkerijregelgeving, stelt eisen aan een stamboek voordat een stamboek erkend kan worden. De vorm van de oren of de vorm van de staart maakt geen deel uit van de voorwaarden. De Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» voldoet aan alle voorwaarden voor erkennen van een stamboek, van intrekken van de erkenning kan dus geen sprake zijn.
Gaat de regering zich ervoor inspannen om de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» het predicaat Koninklijk te ontnemen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wilt u er bij het Koninklijk Huis op aandringen de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» het predicaat Koninklijk te ontnemen indien de vereniging geen effectieve stappen tegen het couperen van paardenstaarten onderneemt?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid een dwingende clausule op te laten nemen in de stamboeken van paarden en honden voor het hebben van een staart en de oorspronkelijke oren?
Nee, een gezond fokbeleid en de bepalingen over stamboeken zien onder meer op het voorkomen van erfelijke gebreken en schadelijke raskenmerken.
Voor honden zijn eisen hieromtrent vastgelegd in artikel 19 van het conceptbesluit gezelschapsdieren. Fokkerijregelgeving voor paarden is gebaseerd op de Europese fokkerijregelgeving en stelt o.a. voorwaarden aan het voorkomen van inteelt. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Het couperen van staart en oren is al separaat bij wet verboden. Ik stel geen aanvullende regels hiervoor.
Klopt het dat als de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) honden met gecoupeerde oren aantreft, hier niet op gehandhaafd wordt door het Openbaar Ministerie? Wat is de beleidslijn?
Als niet bewezen kan worden dat de hond in kwestie op Nederlands grondgebied is gecoupeerd, zonder medische noodzaak, kan door het Openbaar Ministerie geen handhaving plaatsvinden. Dit omdat in andere Europese landen geen sprake hoeft te zijn van een coupeerverbod.
Zijn er cijfers bekend van aantallen gecoupeerde dieren per soort?
De LID houdt geen cijfers bij van aantallen gecoupeerde dieren per soort.
De KV «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» houdt sinds 2010 bij hoeveel veulens er jaarlijks worden aangeboden op de keuringen. Dit betrof:
Jaar 2010: 81 veulens ter keuring, waarvan 32 gecoupeerd
Jaar 2011: 88 veulens ter keuring, waarvan 31 gecoupeerd
Jaar 2012: 70 veulens ter keuring, waarvan 24 gecoupeerd
De vereniging ziet de trend dat bij veel veulens die niet ter keuring worden gebracht, gekozen wordt om de staart lang te laten. Hier worden geen cijfers van bijgehouden.
Wat doet de regering om het couperen van staarten en oren in heel Europa te doen verbieden? Bent u bereid u hiervoor in te zetten?
In het kader van de ontwikkeling van de Europese strategie voor dierenwelzijn is door mijn voorganger in 2011 reeds gepleit voor harmonisatie van een verbod op bepaalde ingrepen, zoals het couperen van staarten bij honden en paarden.
Ik zal dit wederom bij de Europese Commissie inbrengen in het kader van de uitwerking van het beoogde nieuwe EU wetgevingskader dierenwelzijn.
Ook bij de herziening van de Europese zoötechnische regelgeving, die dit najaar geagendeerd staat, zal ik ervoor pleiten dat het aspect welzijn van dieren, een veel duidelijker positie krijgt in de fokkerijregelgeving.
Wilt u overleg plegen met de Franse overheid met de vraag waarom Franse dierenartsen meewerken aan het couperen van staarten bij buitenlandse paarden uit landen (zoals Nederland) waar deze ingreep wettelijk verboden is? Bent u bereid de Franse regering te verzoeken hier maatregelen tegen te nemen?
De kwestie is vorig jaar op ambtelijk niveau besproken en heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Frankrijk geeft aan het onderwerp geen prioriteit en heeft aangegeven geen reden te zien om de eigen regelgeving aan te passen. De Franse dierenartsen handelen zelf binnen het wettelijk kader van hun land.
Het bericht dat steeds meer Nederlanders twee banen hebben |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Steeds vaker twee banen»? Wat is uw reactie op de onderliggende analyse van onderzoeksorganisatie TNO en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?1
In zowel het artikel in Trouw als de onderliggende analyse van TNO medewerkers in ESB van 16 augustus 2013 wordt geconcludeerd dat 8,5% van de werkenden meerdere banen heeft. Net iets meer dan de helft van de ondervraagden geeft als reden voor het combineren van twee banen een antwoord waaruit blijkt dat zij in zichzelf willen investeren (afwisseling, ontwikkelen, beter arbeidsmarktperspectief). Dat juich ik natuurlijk van harte toe.
De andere helft van de ondervraagden geeft aan dat zij twee banen combineren vanuit financiële motieven. De meerderheid hiervan doet dit voor een extraatje en een kleine 20% van alle mensen die meer banen combineren geeft aan dat zij dit doen om rond te kunnen komen. De meerderheid van deze mensen werkt in deeltijd.
Voor deze mensen heb ik veel respect. Ik vind het goed dat mensen die schulden dreigen te krijgen of deze al hebben niet bij de pakken neer gaan zitten en zich inspannen om uit de problemen te blijven of te komen.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat 8,5% van de Nederlanders meerdere werkkringen heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat 20 procent van de Nederlanders die meerdere banen hebben daartoe overgaat om rond te kunnen komen of om schulden af te lossen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u het grote verschil met België en Duitsland waar veel minder mensen twee banen nodig hebben om te kunnen rondkomen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
In het ESB artikel staat dat in vergelijking met Amerikaanse en andere Europese werknemers Nederlandse werknemers er relatief vaak meerdere banen op na houden. In 2011 bestond het werk van ruim zeven procent van de Nederlandse beroepsbevolking uit meerdere banen (Eurostat, 2012). Alleen in de Scandinavische landen ligt het percentage werknemers met twee of meer banen iets hoger dan in Nederland. In landen als België en Duitsland ligt dat percentage rond de vier procent.
Deze vergelijking is gebaseerd op Eurostat cijfers (Labour Force Survey/Enquête Beroepsbevolking 2012) en is gebaseerd op de werkzame beroepsbevolking, waaronder parttimers en zelfstandigen. Deze groepen combineren vaker banen. In Nederland zijn verhoudingsgewijs meer zelfstandigen en parttimers werkzaam dan in België en Duitsland, daardoor zijn er in Nederland dus ook relatief meer mensen die twee banen combineren.
Deelt u de mening dat werknemers in Nederland bij voorkeur met één baan genoeg moeten kunnen verdienen om een gezin te kunnen onderhouden en rond te kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het minimumloon voor volwassenen is in Nederland in vergelijking tot andere Europese landen met een wettelijk minimumloon relatief hoog. Rekening houdend met verschillen in koopkracht, kent alleen Luxemburg een hoger minimumloon. Voor de overgrote meerderheid van huishoudens in Nederland geldt dat wie in een dienstverband fulltime werkt, met het wettelijk minimumloon een inkomen heeft dat boven de lage-inkomensgrens ligt.
Hoe beoordeelt u het feit dat er ondertussen meer dan 345.000 mensen zijn in Nederland die werken, maar toch in armoede moeten leven? Vindt u het wenselijk dat werknemers in de horeca, zorg, onderwijs, cultuur en recreatiesector onvoldoende verdienen om rond te komen? Welke maatregelen gaat u nemen om deze beschamende ontwikkeling een halt toe te roepen?2
Het is niet altijd te vermijden dat ook mensen die werken tijdelijk in financieel moeilijke omstandigheden komen. Het is voorstelbaar dat iemand in een jaar zijn hoofdinkomen uit arbeid haalt, maar in dat jaar ook een tijd niet heeft gewerkt waardoor het totale jaarinkomen onder de armoedegrens uitkomt. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook mensen die partime werken of een 0-urencontract hebben. Ook schulden kunnen zwaar op het huishoudinkomen rusten. En sommige levensgebeurtenissen, zoals een scheiding, kunnen leiden tot armoede, omdat het huishoudinkomen lager wordt en er veel uitgaven niet meer gedeeld kunnen worden. Als iemand werkt en toch langdurig een inkomen onder de armoedegrens heeft, is dit een zorgelijke situatie.
De groep die in 2011 vier jaar of langer in armoede leefde en het hoofdinkomen uit arbeid haalde, bestond uit 40.000 huishoudens.
Het kabinet neemt maatregelen die er aan bijdragen dat mensen die werken tegen lage lonen er financieel op vooruit gaan. Zo wordt in 2013 het maximale bedrag aan arbeidskorting met € 374 verhoogd, van € 1.723 tot € 2.097.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het aantal mensen met een baan dat toch in armoede moet leven in Nederland in de afgelopen 20 jaar? Kunt u ook een overzicht geven van de ontwikkeling van het aantal mensen met meerdere banen in de afgelopen 20 jaar?
Tabel 1. Aantal huishoudens tot 100% van de lage-inkomensgrens met arbeid als belangrijkste bron van het inkomen (Statline)
Perioden
181
5,1%
187
5,2%
191
5,3%
195
5,4%
196
5,4%
184
5,0%
215
5,7%
225
5,8%
213
5,3%
213
5,3%
216
5,2%
252
5,9%
193
4,5%
201
4,6%
229
5,3%
220
5,1%
222
5,2%
219
5,0%
211
4,7%
227
5,0%
241
5,3%
217
4,8%
256
5,6%
In 2000 heeft een revisie van de Inkomensstatistiek plaatsgevonden. Hierdoor zijn de cijfers na 2000 niet geheel vergelijkbaar met de cijfers van de periode 1990–2000.
Voorlopige cijfers
Tabel 2. Aantal mensen uit beroepsbevolking met een tweede baan; cijfers zijn vanaf 1996 beschikbaar (Statline)5
337
5,8%
341
5,6%
374
6,0%
374
5,8%
384
5,9%
373
5,6%
410
6,3%
407
6,2%
421
6,4%
434
6,7%
445
6,8%
471
7,1%
529
7,8%
559
8,1%
552
8,0%
541
7,9%
532
7,8%
544
7,9%
Bent u bereid om gedegen onderzoek te doen naar de groep «werkende armen» en de specifieke kenmerken van de verschillende subgroepen binnen deze groep? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb het CBS reeds gevraagd om aanvullende analyses uit te voeren op de samenstelling en zo mogelijk achtergronden van de groep langdurig werkende armen. In het eerste kwartaal van 2014 zal het CBS hierover publiceren.
Misbruik van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) |
|
Farshad Bashir , Paul Ulenbelt , Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De Poolse weg: de nepcursus als melkkoe»?1
Er is nog een aantal mbo-instellingen dat zich niet aan de wet- en regelgeving houdt dan wel waarvan opleidingen niet de noodzakelijke kwaliteit hebben. Dit betreft zowel niet- bekostigde als bekostigde mbo-instellingen en daarbij gaat het met name om mbo-bbl opleidingen.
Ik heb hierover regelmatig contact met de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie), aangezien opleidingen van onvoldoende kwaliteit onder haar geïntensiveerd toezicht staan.
Met de inrichting van de subsidieregeling praktijkleren, die ik u op 16 september jl. heb gestuurd, worden maatregelen genomen, die misbruik, zoals in het betreffende bericht, zoveel mogelijk moeten tegengaan.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat bedrijven misbruik maken van de WVA door werknemers naar opleidingen te sturen die weinig tot niets bijdragen aan hun werkzaamheden, maar wel een belastingvoordeel voor het bedrijf opleveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De afdrachtvermindering onderwijs (AV onderwijs) was bedoeld om werkgevers te stimuleren leerwerkplekken aan te bieden, zodat zij over de gehele linie van de arbeidsmarkt kunnen beschikken over beter opgeleid personeel. Werknemers kunnen hierdoor de beroepspraktijkvorming krijgen die hen in staat stelt een duurzame plek op de Nederlandse arbeidsmarkt te verwerven om daarmee bij te dragen aan de Nederlandse (kennis)economie.
Het is niet de bedoeling een opleiding minimaal in te richten om vervolgens AV onderwijs te claimen. Het verkrijgen van een belastingvoordeel mag niet het doel op zich zijn, maar slechts een middel om de achterliggende doelstellingen te kunnen bereiken.
Kunt u aangeven van welke onderwijsinstellingen vaststaat dat zij hebben meegewerkt aan misbruik maken van de WVA door expres opleidingen te verkopen aan onder andere uitzendbureaus waarbij de opleiding minder kostte dan de belastingaftrek opleverde? Kunt u ook aangeven bij hoeveel onderwijsinstellingen het onderzoek naar misbruik van de WVA nog loopt? Kunt u verder aangeven of er nu nog steeds door samenwerking van bedrijven en onderwijsinstellingen misbruik wordt gemaakt van de WVA? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie heeft bij een aantal onderwijsinstellingen tekortkomingen aangetroffen op het punt van de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van de wettelijke eisen.
Daarbij gaat het om de volgende instellingen: ROC/AOC West Brabant, ROC Landstede en ROC De Leijgraaf. Ook bij SVO (een vakinstelling) zijn tekortkomingen aangetroffen. Voorts gaat het om de volgende niet-bekostigde instellingen: P3 Transfer, SBK, Global Academy, Vak & Werkschool en VOC. Op dit moment lopen bij twee instellingen nog onderzoeken. Of er nog steeds bij de samenwerking van bedrijven en instellingen misbruik wordt gemaakt van de AV onderwijs is niet met zekerheid te zeggen. Indien signalen hierover de Inspectie bereiken, zal een onderzoek worden ingesteld.
In hoeverre door instellingen met opzet opleidingen zijn ontwikkeld uitsluitend met het doel werkgevers AV onderwijs te laten claimen is bij de onderzoeken niet komen vast te staan.
In het evaluatierapport van het in 2012 door Regioplan uitgevoerde evaluatieonderzoek van de AV onderwijs2 is wel door de onderzoekers aangegeven dat er een wildgroei aan gebruik van de regeling is ontstaan: adviesbureaus «verkopen» de AV onderwijs actief. Daarbij gaat het volgens de onderzoekers vooral om financieel gewin en niet om de onderwijskundige inhoud van trajecten.
Het is op voorhand niet uit te sluiten dat dergelijke samenwerkingsverbanden zich nog voordoen. Zoals aangegeven, wordt hierop toegezien en wordt bij signalen hiertoe een onderzoek ingesteld, zowel door de Belastingdienst als door de Inspectie.
Kunt u aangeven hoeveel opleidingen zijn aangeboden door onderwijsinstellingen waarbij het hoofddoel niet was het goed opleiden van mensen, maar het aan bedrijven bieden van de mogelijkheid belastingkorting te ontvangen? Kunt u ook aangeven om welke opleidingen aan welke onderwijsinstellingen het gaat?
De Inspectie heeft bij een aantal instellingen tekorten geconstateerd in de onderwijskwaliteit en/of de naleving van de wettelijke bepalingen.
De opleidingen waarom het gaat, zijn vermeld in de rapporten van de genoemde instellingen in mijn antwoord op vraag 3. Deze zijn na vijf weken op de website van de Inspectie gepubliceerd. Er kan worden geconstateerd dat het met name gaat om de opleidingen tot contactcentermedewerker, arbeidsmarktgekwalificeerd assistent, chauffeur, procestechnicus, verzorgende en communicatie en logistiek medewerker en opleidingen binnen plantenteelt.
Kunt u aangeven hoeveel diploma’s en certificaten zijn uitgereikt aan werknemers van bedrijven die misbruik maakten van de WVA? Zo nee, waarom niet?
Nee, daarop kan ik geen antwoord geven en dat komt omdat niet alle deelnemers, die bedrijfsgerichte trajecten hebben gevolgd, het examen hebben afgelegd. Aangezien de examens geen onderdeel zijn geweest van het onderzoek, kan over de examinering dan ook geen oordeel worden gegeven.
Deelt u de mening dat de waarde van diploma’s en certificaten van de opleidingen, waar deze vorm van misbruik van de WVA plaats heeft gevonden, is gedaald? Deelt u de mening dat andere studenten, die niets te maken hadden met misbruik van de WVA, nu de dupe zijn doordat hun diploma of certificaat minder waard is? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn ons er terdege van bewust dat door het aanbieden van opleidingen die niet aan de maat zijn de waarde van het diploma kan dalen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid op mijn beleidsterrein stel ik alles in het werk om dat te voorkomen. Onder meer door gericht onderzoek door de Inspectie te laten uitvoeren.
Studenten in (reguliere) opleidingen zijn niet de dupe van deze kwestie geworden, omdat zij een volwaardig traject hebben doorlopen dat voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen en inrichtingsvoorschriften.
Kunt u bevestigen dat op (een deel van) de opleidingen waar misbruik van de WVA heeft plaatsgevonden les wordt gegeven door onbevoegde docenten zonder enige onderwijservaring? Deelt u de mening dat de onderwijskwaliteit daardoor in gevaar komt en dit dus in alle gevallen voorkomen dient te worden?
De Inspectie heeft in haar onderzoeken geconstateerd dat op verschillende plaatsen door onbevoegde docenten is lesgegeven. Dat komt de kwaliteit van het onderwijs niet ten goede. Er moet sprake zijn van docenten die benoembaar zijn, daaronder ook begrepen zij-instromers die gedurende een korte periode op basis van een geschiktheidsverklaring mogen lesgeven terwijl zij bezig zijn hun bevoegdheid te behalen.
Kunt u op korte termijn inzichtelijk maken hoeveel onbevoegde docenten op dit moment in het MBO (middelbaar beroepsonderwijs) werkzaam zijn? Zo nee, gaat u ervoor zorgen dat deze informatie, in het belang van de kwaliteit, zo snel mogelijk inzichtelijk wordt?
De Inspectie ziet tijdens haar regulier toezicht toe op de bevoegdheid van docenten, zodat hiervan een representatief beeld ontstaat.
Uw Kamer is met de brief van 2 juli 20123 en het onderzoek naar bevoegdheden van mbo-docenten door de Inspectie geïnformeerd over de meest actuele stand van zaken op dat punt.
Door de wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) is het toezicht op de kwaliteit van het leraarschap aangescherpt.
Bent u van mening dat bij «cursussen van enkele avonden» zoals vermeld in het artikel, gegeven door onbevoegde docenten, sprake kan zijn van onderwijs dat opleidt tot een erkende MBO-kwalificatie?
Het onderwijs in beroepsopleidingen bestaat uit begeleide onderwijstijd en beroepspraktijkvorming. Die combinatie van activiteiten (gericht en in omvang) moet voldoende zijn om de kwaliteit van het onderwijs en het diploma te garanderen. In de nieuwe wetgeving is voor de beroepsbegeleidende leerweg vastgelegd dat de instelling begeleid onderwijs aanbiedt voor minimaal 200 uur. Deze urennorm geldt vanaf 1 augustus 2013. Dit geeft de opleiding meer fundament voor het leveren van kwaliteit.
Deelt u de mening dat het misbruik mede mogelijk werd gemaakt door de commerciële activiteiten bij MBO-scholen (zoals P3transfer)? Zo nee, waarom niet?
Ook opleidingen die als commerciële activiteit in de markt worden gezet dienen aan de wettelijke eisen te voldoen.
Het College van Bestuur en de Raad van Toezicht dienen daarvoor te zorgen. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat commerciële activiteiten niet thuishoren in publiek bekostigde instellingen? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit tegen te gaan? Zo nee, hoe voorkomt u nieuwe onregelmatigheden?
Ik wil het komende halfjaar met het middelbaar beroepsonderwijsveld en betrokken partners (zoals bedrijven en andere partners in de arbeidsmarktregio’s) in gesprek gaan over de vraag of met de agenda «Focus op Vakmanschap» en de aanscherpingen in het regeerakkoord het beroepsonderwijs voldoende is toegerust voor de uitdagingen van de toekomst. Ik betrek daarbij ook de positie van commerciële activiteiten in het onderwijsbestel.
Ik streef ernaar uw Kamer begin 2014 te informeren over de uitkomst hiervan.
Kunt u aangeven welke uitzendbureaus, sociale werkplaatsen en transportbedrijven hebben meegewerkt aan deze vorm van fraude? Zo nee, waarom niet? Naar hoeveel uitzendbureaus, sociale werkplaatsen en transportbedrijven loopt er nog een onderzoek?
Nee, uw vraag kan ik niet beantwoorden. Op grond van de geheimhoudingsplicht worden wat betreft fiscale aangelegenheden nimmer uitspraken gedaan over individuele belastingplichtigen.
Kunt u een inschatting geven hoeveel belastingkorting te veel is ontvangen door bedrijven die hun werknemers een opleiding lieten doen met als hoofddoel het ontvangen van belastingkorting en zo dus misbruik maakten van de WVA? Zo nee, waarom niet?
In het evaluatierapport van het in 2012 door Regioplan uitgevoerde evaluatieonderzoek naar de AV onderwijs is een aantal vormen van onbedoeld gebruik benoemd. Een deel daarvan heeft betrekking op het gebruik van de AV onderwijs voor leertrajecten die alleen op papier mbo-opleidingen zijn, maar in de praktijk weinig onderwijskundige kwaliteit hebben. Verder wordt in de evaluatie het gedrag van subsidieadviesbureaus genoemd die zich gespecialiseerd hebben in het (soms achteraf) administratief in orde maken van claims rondom de AV onderwijs. Zoals in het evaluatierapport is aangegeven, is geen gefundeerde schatting te geven van wat in kwantitatieve zin teveel aan belastingkorting is ontvangen, omdat gegevens daarover niet beschikbaar zijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verantwoordelijken uit de onderwijsinstellingen en bedrijven die hebben meegewerkt aan misbruik van de WVA gestraft worden voor de daden die zij hebben begaan? Bent u bereid deze mensen te onderwerpen aan een strafrechtelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Wanneer bij controle door de Belastingdienst blijkt dat ten onrechte AV onderwijs is geclaimd, kan een naheffingsaanslag, al dan niet met boete, worden opgelegd of – afhankelijk van de aard van het oneigenlijk gebruik – strafvervolging worden ingesteld.
Voor de onderwijsinstelling geldt, dat bij controle door de Inspectie volgens de wet gelegenheid wordt gegeven om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Als daarvan blijkens de hercontrole geen sprake is, kunnen aan die opleiding de rechten worden ontnomen, waardoor de instelling geen diploma meer kan afgeven en er geen bekostiging kan worden verkregen voor die betreffende opleiding. Als daarnaast blijkt dat sprake is geweest van onterechte bekostiging, wordt deze van de instelling teruggevorderd. Ook voor onderwijsinstellingen geldt dat indien er een redelijk vermoeden is van strafbare feiten er strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie kan worden ingesteld.
Wat gaat u op korte termijn doen om verdere schade voor het aanzien van het MBO-onderwijs en MBO-diploma’s te voorkomen?
In het regeerakkoord is vastgelegd dat de AV onderwijs per 1 januari 2014 wordt afgeschaft en een subsidieregeling praktijkleren wordt ingericht.
Een subsidieregeling op de begroting van OCW kan doelgerichter worden ingericht waardoor onbedoeld gebruik van de regeling effectiever kan worden tegengegaan. De nieuwe subsidieregeling praktijkleren is op 16 september jl. naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u garanderen dat de onderste steen boven komt in dit verhaal van grootschalige misbruik van de WVA? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet? Kunt u toezeggen dat er genoeg capaciteit is bij de FIOD (Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst) en andere inspecties om te zorgen dat deze vorm van misbruik uitgebreid wordt onderzocht? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Indien op het tripartite overleg tussen de Belastingdienst, FIOD en het Openbaar Ministerie wordt besloten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, stelt de FIOD hiervoor capaciteit beschikbaar.
Binnen de Belastingdienst is sprake van specifieke aandacht voor de toepassing van de AV onderwijs, zowel in de klantbehandeling als in de controle. Hierbij moet opgemerkt worden dat een onderzoek naar de toepassing van de AV onderwijs in de meeste gevallen arbeidsintensief is en een flinke doorlooptijd kent.
Het bericht dat de subsidieboekhouding van de Nederlandse Antillen aan alle kanten rammelt |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vragen bij 270 miljoen aan subsidies Antillen»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Hoe is het mogelijk dat de subsidiestroom vanuit Nederland naar de Antillen gewoon in stand is gebleven, terwijl in het verleden al door de Algemene Rekenkamer en door de Auditdienst Rijk is gewaarschuwd dat er sprake is van misstanden met betrekking tot de boekhouding en er eerder personen veroordeeld zijn wegens fraude met Sona-gelden?
Ik verwijs u graag naar mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, gedateerd 27 augustus 2013.
Vormt deze zaak voor u aanleiding om de subsidiekraan dicht te draaien en de miljoenen euro’s subsidiegeld waarover onduidelijkheid bestaat tot de laatste cent terug te vorderen? Zo neen, waarom niet?
In 2012 zijn de laatste samenwerkingsmiddelen uit de begroting Koninkrijksrelaties ter beschikking gesteld aan de landen (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) en de openbare lichamen (Saba, Sint-Eustatius en Bonaire). Hierbij is geen sprake van een rechtstreekse subsidieverlening, maar zijn de middelen ondergebracht bij de Stichting Fondo Desaroyo Aruba (FDA), Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (SONA) en stichting Antilliaanse Medefinancieringsorganisatie (AMFO). De uitvoering van het samenwerkingsbeleid zal nog tot en met 2013 doorlopen voor AMFO, tot en met 2014 voor SONA en tot en met 2015 voor FDA. Daarna is het aan de landen zelf om het beleid op het terrein van onderwijs, sociaaleconomische ontwikkeling, goed bestuur en veiligheid voort te zetten en hiervoor voldoende geld op de begroting moeten reserveren.
Waarom worden er nog altijd miljoenen aan Nederlands belastinggeld in de vorm van subsidies naar de voormalige Nederlandse Antillen gesluisd, terwijl de eilanden geacht worden hun eigen zaken te regelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat de voormalige Sona-penningmeester in mei 2011 is benoemd tot Rijksvertegenwoordiger, terwijl toen al bekend was dat over de periode waarin hij als penningmeester actief was de boekhouding rondom de subsidiegelden een puinhoop was? Bent u voornemens de betreffende Rijksvertegenwoordiger onmiddellijk uit zijn functie te ontheffen? Zo neen, waarom niet?
Ik verwijs u graag naar mijn brieven aan de Kamer, gedateerd 27 augustus en 13 september 2013.
Bent u bereid om de banden met de voormalige Nederlandse Antillen definitief te verbreken en geen cent meer in deze bodemloze put te storten? Zo neen, waarom niet?
Van de voormalige Nederlandse Antillen maken Saba, Sint-Eustatius en Bonaire als openbaar lichaam sinds 10 oktober 2010 deel uit van Nederland. Het internationale recht kent het zelfbeschikkingsrecht – dat wil zeggen het recht om te beslissen om al dan niet de banden binnen het Koninkrijk te verbreken – toe aan oud- koloniën zoals Curaçao, maar niet aan het oude moederland zoals Nederland. Het initiatief ligt dus geheel bij de Landen Aruba,Curaçao en Sint Maarten, en kan niet door Nederland worden genomen.
De dreigementen van de Russische kustwacht aan het adres van het Greenpeace-schip Arctic Sunrise |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Greenpeace-schip Arctic Sunrise is vertrokken uit de Karische Zee nadat de Russische kustwacht heeft gedreigd zo nodig het vuur te openen op het schip als orders niet opgevolgd zouden worden?
Ja.
Was u eveneens geschokt door deze dreigementen en deelt u de mening dat deze opstelling strijdig is met het recht op vrijheid van protest zoals neergelegd in artikel 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), mede in aanmerking genomen dat Greenpeace International vooraf kenbaar heeft gemaakt in de Karische Zee op vreedzame en legale wijze tegen olie-exploratie te willen protesteren?
Ja.
Deelt u voorts de mening dat de weigering van toegang tot de Karische Zee en het enteren van het schip strijdig zijn met het recht op de vrijheid van scheepvaart zoals neergelegd in artikel 58 lid 1 van het VN Zeerechtverdrag, in aanmerking genomen dat het schip een volwaardige ijsbreker is, dat er momenteel geen zee-ijs in het relevante deel van de Karische Zee aanwezig is en dat de aangevoerde weigeringsgronden verband houden met de bestandheid van het schip tegen ijs?
In artikel 58 van het VN Zeerechtverdrag Lid 1 is inderdaad het beginsel van recht op de vrijheid van scheepvaart in de Exclusieve Economische Zone neergelegd. In lid 3 van hetzelfde artikel is echter ook neergelegd dat bij de uitoefening van dat recht de wetten en regelgeving in acht moeten worden genomen die de kuststaat in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag heeft aangenomen. Op basis van artikel 234 van het VN Zeerechtverdrag betreffende «ice covered areas» heeft Rusland «Rules of navigation on the water area of the Northern Sea Route» vastgelegd. Daarin is onder meer vastgelegd dat voor het varen door de Noordelijke Zeeroute voorafgaande notificatie en toestemming noodzakelijk zijn en dat het schip en de bemanning moeten voldoen aan een aantal (technische) eisen. Deze regels zijn opgesteld om ervoor te zorgen dat schepen die in dit gebied opereren voldoen aan veiligheids- en milieueisen. Voor de goede orde geldt dat artikel 58, lid 3 jo artikel 234 van het VN Zeerechtverdrag geen vrijbrief inhoudt om de vrijheid van scheepvaart ongelimiteerd te belemmeren.
Rusland heeft geen toestemming verleend aan het Greenpeace schip de Artic Sunrise om de Noordelijke Zeeroute te bevaren, omdat Greenpeace onvolledige informatie zou hebben aangeleverd over de technische vereisten van het schip. De Artic Sunrise beschikt over de op één na hoogste ijsklassering hetgeen ruim voldoende is voor de voorgenomen reis en er zijn geen reden om aan de technische staat van het schip te twijfelen.
Bent u bereid Rusland aan te spreken op het machtsvertoon met bijbehorende dreigementen en in gesprek te gaan met de Russische autoriteiten over het toestaan van vreedzame demonstraties in de Karische Zee? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 27 augustus jl. is de Russische ambassade ontboden teneinde opheldering te verkrijgen over de door Rusland uitgevoerde inspectie van de Artic Sunrise. Allereerst is geprotesteerd tegen het dreigen met geweld en daarnaast is onderstreept dat Rusland toestemming aan Nederland had moeten vragen voor het uitvoeren van de inspectie, omdat het schip onder Nederlandse vlag vaart. Aangedrongen is op zo spoedig mogelijke toezending van de bevindingen, conform de vereisten van het VN Zeerechtverdrag. Voorts is nadere uitleg gevraagd over de aangevoerde redenen («technische tekortkomingen») om het schip geen vrije doorvaart te verlenen. Benadrukt daarbij is dat speciale maatregelen voor de Noordelijke Zeeroute geen ongebreidelde belemmering van de vrije scheepvaart met zich mee kunnen brengen. Tot slot is navraag gedaan naar een veiligheidszone van 4 zeemijl (circa 7,4 km) die rondom het Russische exploratieschip «Geolog Dmitry Nalivkin» zou zijn gelegd. Gewezen is op het excessieve karakter daarvan, omdat het Greenpeace feitelijk het recht ontneemt op vreedzame wijze te demonstreren, zoals toegestaan op basis van het EVRM en omdat het VN Zeerechtverdrag zones van 500 meter als standaard hanteert.
Deelt u de mening dat olie-exploratie in het Noordpoolgebied een uiterst zorgelijke ontwikkeling is, in aanmerking genomen dat het opruimen van een olielek in gebieden waar (een deel van het jaar) zee-ijs aanwezig is technisch niet of zeer slecht mogelijk is? Zo ja, welke stappen onderneemt u op internationaal niveau om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Hiervoor zij verwezen naar het verslag van het schriftelijk overleg over het Beleidskader Nederland en de Poolgebieden 2011–2015 (Kamerstuknummer 33 400 V nr. 134). Ondermeer is hierin aangegeven dat de Nederlandse regering de zorg deelt dat economische ontwikkeling in het Arctische gebied schade kan toebrengen aan de fragiele Arctische ecosystemen, biodiversiteit en ecosysteemfuncties. Verder zijn verschillende stappen in dit verslag beschreven die op internationaal en bilateraal niveau alsook in EU verband worden gezet, zoals in de Arctische Raad en de Internationale Maritieme Organisatie.
Eigen betalingen door het preferentiebeleid van Achmea |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de 80 jarige astmatische mevrouw H. het merkmedicijn Plavix vanwege het preferentiebeleid van Achmea en het handelen van de betrokken apotheker zelf moet betalen, terwijl zowel huisarts als internist van oordeel zijn dat er een medische noodzaak bestaat voor het gebruik van Plavix, omdat er een intolerantie dan wel allergie bestaat voor het generieke preparaat?1
Ik zal niet ingaan op de voorgelegde individuele casus omdat hier kennelijk sprake is van een verstrekkingsgeschil. Voor het beslechten van een dergelijk geschil tussen verzekerde en zorgverzekeraar staat een specifieke procedure open bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering (SKGZ). Zie verder het antwoord op vraag 6.
Zoals ook de door de Tweede Kamer aanvaarde motie van de heer Van Gerven (SP) constateert, geldt inderdaad ten algemene dat als een arts behandeling met het door de zorgverzekeraar aangewezen preferente geneesmiddel medisch niet verantwoord acht, en de voorschrijver een niet preferent geneesmiddel voorschrijft, de zorgverzekeraar dit niet preferente geneesmiddel moet vergoeden met inachtneming van de regels van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem.
Volledigheidshalve merk ik op dat de beoordeling door de voorschrijvende arts of behandeling met een als preferent aangewezen geneesmiddel medisch niet verantwoord is, mede afhankelijk is van de voorschrijf- en behandelrichtlijnen van de beroepsgroepen. Zie hiervoor verder de antwoorden van 11 december 2012 op de Kamervragen van de heer Van Gerven en mevrouw Leijten over het preferentiebeleid van zorgverzekeraars, met name de beantwoording van vraag 7 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel nr. 806) en de antwoorden van 28 augustus 2013 op vragen van het lid Van Gerven over het bericht dat zorgverzekeraar VGZ de druk op artsen wil opvoeren om vaker te kiezen voor goedkopere medicijnen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel nr. 3058).
Kunt u de verontwaardiging van haar 86 jarige echtgenoot begrijpen, die stelt dat «experimenten op apen verboden zijn, maar dat voor zijn vrouw met astma de experimenten met vervangende medicijnen een herhaalde kwelling voor haar zijn?»
Zie antwoord vraag 1.
Handelen Achmea en de betrokken apotheker niet in strijd met de wet en de motie Van Gerven over medisch noodzakelijke medicijnen?2
Zie antwoord vraag 1.
Is niet het pakjesmodel van Achmea de oorzaak dat in dit concrete geval de apotheker de rekening bij de patiënt neerlegt, omdat als hij plavix verstrekt aan de patiënt hij het verschil tussen wat Achmea vergoedt en het medicijn werkelijk kost moet betalen en het dus voor rekening apotheker komt? Zo ja, hoe zou dit kunnen worden opgelost?
Tariefafspraken tussen zorgverzekeraars en apotheekhoudenden hebben geen invloed op de wettelijke aanspraak van een patiënt. Als zorgverzekeraar en apotheker een tariefafspraak hebben en daarbij een zogenaamd «pakjesmodel» hanteren, dan kan dat er niet toe leiden dat verzekerde moet (bij-)betalen. Regelt de zorgverzekeraar een en ander niet met de apotheker dan kan de verzekerde een klacht indienen bij de SKGZ omdat de zorgverzekeraar zich niet houdt aan de verzekeringspolis en de aansprakenregeling. Hier is geen rol voor VWS weggelegd.
Overigens is in het onderhavige geval geen sprake van toepasselijkheid van het «pakjesmodel» van Achmea, maar is het preferentiebeleid van Achmea van toepassing.
Is u bekend of er bij de ene verzekeraar meer problemen zijn dan bij de andere inzake het preferentiebeleid en medische noodzaak, omdat verzekeraars op verschillende wijze het preferentiebeleid toepassen? Zo ja, welke zijn dat? Zo neen, wilt u dit nader onderzoeken?
Voor deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Uit het daar aangehaalde antwoord op eerdere Kamervragen over het preferentiebeleid blijkt dat er zeer weinig klachten en geschillen zijn. In het antwoord op vraag 7 (Aanhangsel nr. 806) is aangegeven: «Het preferentiebeleid van de verzekeraar vormde in de bemiddelingsfase een aantal malen aanleiding tot een klacht. Geschillen over dit onderwerp waren er echter niet of nauwelijks. In recente jaren zijn hierover slechts twee bindende adviezen uitgebracht (2010.00540 en 2008.01217). In beide gevallen werd het verzoek afgewezen».
Op grond hiervan en vooral gezien de verantwoordelijkheidsverdeling in het zorgstelsel met specifieke toezichthouders en de specifieke procedure voor het beslechten van geschillen, zal ik geen onderzoek instellen.
Bent u bereid in dit concrete geval Achmea en de betrokken apotheker aan te spreken op het feit dat de patiënt kennelijk ten onrechte Plavix zelf moet betalen?
Ik heb Achmea gevraagd om een reactie. Achmea heeft daarop laten weten dat uit contact met de desbetreffende apotheker en voorschrijver bleek dat zij samen schriftelijk hebben aangegeven dat een ander, generiek geneesmiddel met een identieke samenstelling (met dezelfde hulp- en vulstoffen) kon worden gebruikt.
Dit betekent dat de behandelende arts van oordeel is dat er geen sprake is van «medische noodzaak».
Seksuele vorming en de seksuele gezondheid van jongeren |
|
Linda Voortman (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de cijfers omtrent condoomgebruik en soa's1 van jongeren?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze cijfers zorgwekkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze uitkomsten bevestigen het belang om te investeren in een gezonde leefstijl van de jeugd, waaronder het bevorderen van seksuele gezondheid.
Het beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is gericht op de inzet van bewezen effectieve interventies. Hierbij wordt onder meer ingezet op promotie van condoomgebruik.
Het is van belang dat jongeren op het moment dat zij voor het eerst seksueel actief worden (elk jaar circa 200.000) over voldoende informatie en vaardigheden beschikken om seksuele relaties prettig, veilig en vrijwillig vorm te geven. Dat ze weten hoe ze zich tegen soa’s of een zwangerschap kunnen beschermen, dat ze seksueel weerbaar zijn en dat ze weten waar ze terecht kunnen met vragen of problemen.
Wat voor acties onderneemt u om de bewustwording van het belang van condoomgebruik onder jongeren te stimuleren?
Van het ministerie van VWS ontvangen de GGD’en, op grond van de regeling «Aanvullende seksuele gezondheidszorg», een subsidie ten behoeve van seksualiteitshulpverlening. In dit kader voeren de GGD’en onder de noemer «Sense» (zie ook www.sense.info ) op preventie gerichte activiteiten uit, zoals de promotie van condoomgebruik, om seksueel risicogedrag onder jongeren te verminderen.
De GGD’en worden hierin ondersteund door de landelijke thema-instituten op dit terrein: Rutgers WPF en Soa Aids Nederland. Momenteel wordt voor de Sense-hulpverlening onderzocht hoe e-health (gezondheidszorg die gebruik maakt van moderne media zoals internet, mobiele telefonie en sociale media), het beste ingezet kan worden ten behoeve van bevordering van seksuele gezondheid van jongeren.
Specifiek voor het onderwijs zijn door Rutgers WPF en Soa Aids Nederland diverse lespakketten ontwikkeld. Een belangrijk voorbeeld hiervan is «Lang leve de liefde».
Deelt u de mening dat bewustwording van seksuele gezondheid en preventie van soa's een taak is van het onderwijs?
Naar mijn mening hebben ouders en verzorgers de belangrijkste rol in de opvoeding en (seksuele) vorming van hun kinderen. Daarnaast levert het onderwijs een essentiële bijdrage aan de vorming van leerlingen door ze toe te rusten met de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor hun maatschappelijk functioneren. Daarom is in de kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs onder meer vastgelegd dat scholen aandacht moeten besteden aan de sociale redzaamheid van leerlingen.
Het leren zorgdragen voor hun eigen lichamelijke en psychische gezondheid en die van anderen, maar ook het respectvol leren omgaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, maken hiervan deel uit. Voor het middelbaar beroepsonderwijs is in de kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap opgenomen dat leerlingen leren zorgdragen voor hun eigen gezondheid. Bewustzijn van de eigen leefstijl en gezondheidsrisico’s van de eigen leefstijl, verantwoorde keuzes maken en activiteiten ondernemen die bijdragen aan een gezonde leefstijl, zijn daarvoor nodig. Naast bewegen en sport, voeding, roken, alcohol en drugs, wordt ook seksualiteit hierbij expliciet genoemd.
De wijze waarop dit vervolgens wordt vormgegeven, wordt op schoolniveau bepaald. Voor informatie en advies kunnen scholen websites als www.seksuelevorming.nl , www.langlevedeliefde.nl en www.schoolenveiligheid.nl raadplegen.
Bent u bereid stappen te ondernemen om het onderwijs over soa's en preventie daarvan te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Nee: zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er verbeteringen noodzakelijk zijn in de lessen seksuele vorming in het basisonderwijs, bijvoorbeeld door deze altijd op een interactieve manier aan te bieden?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5.
Deelt u voorts de mening dat ouders of verzorgers meer bij dit onderwijs betrokken dienen te worden, zodat zij het gesprek met hun kinderen hierover kunnen voortzetten? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Seksualiteit kan voor ouders een lastig onderwerp zijn om met hun kinderen te bespreken. Om ouders hierbij handvatten te bieden is de website www.uwkindenseks.nl ontwikkeld. Deze website is onderdeel van de social media aanpak seksuele weerbaarheid van jongeren, gefinancierd door de ministeries van VWS en OCW. Op deze website vinden ouders allerlei tips en voorbeelden van gesprekken met kinderen.
Ook scholen en GGD’en kunnen ouders ondersteunen door ouderavonden te geven over dit onderwerp en te laten zien hoe ouders invulling kunnen geven aan deze opvoedingstaak. Scholen bepalen echter zelf bij welke onderwerpen en op welke manier zij ouders betrekken bij het onderwijs van hun kinderen.
De bouw van een nieuwe nederzetting op de Westelijke Jordaanoever |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «In the West Bank, a new settlement is born»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat kolonisten voor het eerst in 20 jaar een nieuwe nederzetting op de Westoever hebben gebouwd? Gaat het inderdaad om een nieuwe nederzetting of geldt Leshem als een nieuwe wijk binnen de reeds gebouwde nederzetting Aley Zahav?
In formele zin is Leshem geen nieuwe nederzetting, omdat de Israëlische autoriteiten Leshem niet als zodanig erkennen. Zij merken Leshem als een (nieuwe) wijk van de bestaande nederzetting Aley Zahav aan. Volgens Israëlische deskundigen vertoont Leshem in de praktijk wel kenmerken van een nieuwe nederzetting. Zo heeft Leshem een eigen toegang, een andere bevolkingssamenstelling dan Aley Zahev en een eigen culturele commissie.
Alle bouwactiviteiten voorbij de Groene Lijn zijn in strijd met het internationaal recht en ziet het kabinet als ondermijnend aan het vredesproces.
Hoe beoordeelt u het feit dat minister van Volkshuisvesting Uri Ariel als eregast aanwezig was bij de inwijdingsceremonie van de nieuwe nederzetting «Leshem»?
Dit lijkt het kabinet niet bevorderlijk voor het Midden Oosten Vredesproces.
Klopt het dat het bouwen van nieuwe nederzettingen op de Westoever, ook in de C-gebieden, niet valt te rijmen met de Oslo-akkoorden?
In artikel V van de overeenkomst tussen Israël en de PLO van 13 september 1993 over «Permanent status negotiations» is vastgelegd dat «It is understood that these negotiations shall cover remaining issues, including: Jerusalem, refugees, settlements, security arrangements, border, relations and cooperation with their neighbors, and other issues of common interest». Artikel XXXI (7) van de overeenkomst tussen Israël en de PLO van 28 september 1995 bepaalt dat «Neither side shall initiate or take any step that will change the status of the West Bank and the Gaza Strip pending the outcome of the permanent status negotiations.»
Deelt u de mening dat deze stap geen constructieve bijdrage levert aan het door Secretary of State Kerry geïnitieerde vredesproces, zeker nu onderhandelingen al stroever lopen door het incident in Qalandiya?
Ja, het kabinet deelt deze mening.
Bent u bereid de Israëlische regering op te roepen tot ontmanteling van deze nieuwe nederzetting – een overigens niet ongebruikelijke praktijk buiten de grote «settlement blocs» met in het achterhoofd de Oslo-akkoorden en het vredesproces?
Het Nederlands standpunt ten aanzien van bouw in en van nederzettingen is bekend bij de Israëlische autoriteiten. Israël wordt hier regelmatig op aangesproken in de bestaande contacten.
Het ondermijnen van bestuurdersaansprakelijkheid |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aansprakelijkheid van bestuurders wordt ondermijnd»?1
Ja.
Is het waar dat op grond van arresten van de Hoge Raad de hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders kan worden omzeild in het geval het buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van Nederlandse rechtspersonen betreft? Zo ja, op grond van welke overwegingen is dat zo? Zo nee, op welke wijze kunnen buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van Nederlandse rechtspersonen dan wel aansprakelijk worden gesteld via de «doorbraakregeling»?
Buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen kunnen op grond van Nederlands recht aansprakelijk worden gesteld. Of de natuurlijke personen die bestuurders zijn van die buitenlandse rechtspersoon-bestuurder op hun beurt, zoals artikel 2:11 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, hoofdelijk aansprakelijk kunnen zijn, is een vraag die krachtens het Nederlandse internationaal privaatrecht moet worden beantwoord aan de hand van het recht op grond waarvan de rechtspersoon is opgericht, dat wil zeggen het recht van het land waar de rechtspersoon zijn statutaire zetel heeft. Het op die rechtspersoon toepasselijke recht beheerst onder meer de aansprakelijkheid van bijvoorbeeld de oprichters, bestuurders, vennoten en commissarissen (artikelen 10:118 en 10:119, aanhef en onder d en e, BW). Het betreft hier vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 18 maart 2011, NJ 2011/132, bevestigd in HR 21 juni 2013, nr. 13/02534). Over de vraag of, in welke mate en onder welke voorwaarden het toepasselijke buitenlandse recht hoofdelijke bestuurdersaansprakelijkheid kent, kan in algemene zin geen uitspraak worden gedaan. Wel geldt het Nederlandse recht, in de vorm van de artikelen 2:138 en 2:149 BW, voor de aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen van een buitenlandse rechtspersoon die hier vennootschapsbelastingplichtig is, als die rechtspersoon in Nederland failliet wordt verklaard (art. 10:121 BW).
Zijn er andere wegen dan de doorbraakregeling waarlangs buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van Nederlandse rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld? Zo ja, wat zijn die wegen en zijn die net zo effectief als het gaat om de verhaalsmogelijkheden voor crediteuren of het voorkomen van bijvoorbeeld faillissementsfraude?
Zoals aangegeven, kunnen buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen op grond van Nederlands recht aansprakelijk worden gesteld, ook in geval van paulianeuze handelingen ten nadele van crediteuren of faillissementsfraude. De aansprakelijkheid van de bestuurders van die buitenlandse rechtspersoon-bestuurder wordt in beginsel beheerst door het toepasselijke buitenlandse recht, dat door de Nederlandse rechter moet worden toegepast als deze bevoegd is. Dat toepasselijke recht bepaalt de voorwaarden voor eventuele aansprakelijkheid. Het Nederlandse civiele recht vindt, zoals ook blijkt uit de recente uitspraak van de Hoge Raad van 21 juni 2013, daarin haar begrenzing. Een uitzondering op deze regel vormt artikel 10:121 BW. Als een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk wordt gehouden, kan de Nederlandse rechtspersoon de schade verhalen op de buitenlandse rechtspersoon-bestuurder. Indien deze de schade vergoedt, is er geen noodzaak om de bestuurder van deze buitenlandse rechtspersoon aan te spreken. Als de buitenlandse rechtspersoon-bestuurder geen verhaal biedt, zou de Nederlandse rechtspersoon het faillissement kunnen verzoeken. Indien de buitenlandse rechtspersoon in Nederland failliet is verklaard, kunnen de bestuurders aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 10:121 BW, voor zover zij hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Omdat wij het van belang achten om over dit vraagstuk ook op Europees niveau van gedachten te wisselen, zullen wij dit opbrengen in het kader van de consultatie die de Europese Commissie momenteel houdt naar eventuele mogelijkheden tot harmonisatie van het materiële faillissementsrecht.
Deelt u de mening dat de verhaalsmogelijkheden voor crediteuren en de aanpak van (faillissements)fraude belemmerd kunnen worden in het geval buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van Nederlandse rechtspersonen niet of heel moeilijk hoofdelijk kunnen worden aangesproken? Zo ja, wat gaat u doen om deze belemmering weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Europese lidstaten hebben weliswaar onderling verschillende, maar wel gedegen systemen die voorzien in aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen die op hun beurt ook bestuurders zijn. Dat artikel 2:11 BW niet rechtstreeks greep biedt op de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon die op haar beurt een Nederlandse rechtspersoon bestuurt, doet daar niet aan af. Op grond van het internationale privaatrecht zal in die gevallen namelijk de regeling van toepassing zijn die het thuisland van de rechtspersoon-bestuurder voor deze materie heeft. Op basis daarvan kan de natuurlijke persoon in kwestie worden aangepakt. In het kader van de genoemde consultatie zullen wij de Commissie vragen na te gaan of de rechtsstelsels van de lidstaten op dit punt dermate verschillen, dat de goede werking van de interne markt in het gedrang kan komen.
Deelt u de mening van de auteurs van het genoemde bericht «dat Europese wetgeving noodzakelijk is om de door de Hoge Raad ingezette koers te wijzigen»? Zo ja, op welke wijze gaat u het initiatief tot deze Europese wetgeving nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat het aangekondigde wetsvoorstel inzake het civielrechtelijk bestuursverbod ook bepalingen bevatten waardoor aan bestuurders van buitenlandse rechtspersonen een bestuursverbod in Nederland kan worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Het aangekondigde wetsvoorstel inzake het civielrechtelijk bestuursverbod gaat inderdaad rekening houden met het feit dat buitenlandse rechtspersonen niet moeten worden misbruikt met het oogmerk om een in Nederland opgelegd bestuursverbod te omzeilen.