30 km zones |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat handhaving van de snelheid in 30 km zones geen prioriteit heeft bij de politie?
Het lokale gezag beslist over de lokale prioriteitstelling. Als het lokale gezag aanleiding ziet om te handhaven in 30 km zones, dan kan het daartoe de politie inzetten. Overigens dienen 30 km zones zoveel mogelijk zelfhandhavend te zijn. Dat betekent dat de weg zo ingericht dient te zijn dat te hard rijden zo goed als onmogelijk is (denk aan bloembakken, drempels, wegversmallingen enzovoort).
Klopt het dat dit voortvloeit uit gebrek aan politiecapaciteit voor verkeershandhaving?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van de wens van de gemeente Molenwaard om bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) in te zetten voor de handhaving op te hard rijden in 30 km zones?1
Binnen de gemeente Molenwaard heeft het CDA inderdaad deze wens kenbaar gemaakt.
Leeft bij meer gemeenten de wens om BOA’s in te zetten voor handhaving van de snelheid in 30 km zones? Zo ja, in welke mate?
Enkele gemeenten hebben bij mij kenbaar gemaakt de gemeentelijke boa in te willen zetten voor het optreden tegen het negeren van rood licht en snelheidsovertredingen. Een groot deel van de gemeenten geeft echter aan dat verkeershandhaving een primaire taak van de politie is en dient te blijven.
Bent u bekend met het VNG-document, waarin wordt gepleit voor het inzetten van BOA’s ter handhaving van de snelheid in 30 km zones?2
Ja. Overigens heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in het rondetafelgesprek van uw Kamer op 5 september jongstleden aangegeven, na overleg met haar achterban, uitbreiding van de bevoegdheden van gemeentelijke boa’s op het gebied van verkeershandhaving niet langer wenselijk te achten. Verkeershandhaving vereist specialistische kennis en apparatuur. Tevens past het volgens de VNG niet binnen de dagelijkse surveillance van de boa’s.
Valt het kunnen inzetten van BOA’s voor handhaving van de snelheid in 30 km zones onder de verruiming van de bevoegdheden voor BOA’s in de openbare ruimte, zoals u die heeft geschetst in uw brief van 1 juli 2013?3 Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid die mogelijkheid wel te creëren?
Nee, verkeershandhaving is een primaire taak van de politie. Gemeentelijke boa’s openbare ruimte zijn bevoegd om op te treden tegen dagelijkse ergernissen en overlast en tegen overtredingen gerelateerd aan onder meer evenementen en horeca. Het zou tot verwarring bij burgers kunnen leiden als gemeentelijke boa’s ook bevoegd worden voor verkeershandhaving. Bovendien zouden boa’s tijdens een snelheidscontrole nergens anders voor ingezet kunnen worden, terwijl ze tijdens een reguliere surveillance allerlei soorten misstanden kunnen aanpakken. Boa’s dienen op verschillende plaatsen in de wijk nadrukkelijk aanwezig te zijn en zich te concentreren op die zaken die zij tijdens hun surveillance tegenkomen.
Tijdens het eerder genoemde rondetafelgesprek is gebleken dat, mede om de hiervoor genoemde redenen, noch bij de VNG noch bij de politie en het openbaar ministerie draagvlak bestaat voor dit voorstel. Uitbreiding van de bevoegdheid van gemeentelijke boa’s in het kader van de verkeershandhaving vind ik dan ook niet wenselijk.
Het bericht dat vrouwen niet meer in het ziekenhuis in Spijkenisse kunnen bevallen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de beslissing dat in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis in Spijkenisse per oktober a.s. geen bevallingen meer kunnen plaatsvinden?1
Ja.
Zijn er inmiddels op de nieuwe situatie aangepaste gegevens van het RIVM bekend betreffende de aanrijtijden in de regio Voorne-Putten? Zo ja, wordt daarin overtuigend onderbouwd dat er nergens in de regio langer dan 45 minuten reistijd voor spoedeisende hulp of voor acute verloskunde nodig is, zodat sluiting van de bevallingskliniek te verdedigen zou zijn? Zijn in het onderzoek de verkeersdrukte en de beperkingen als gevolg van bruggen meegenomen? Kunt u het onderzoek naar reistijd aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wanneer zijn deze gegevens bekend?
In 2012 zijn de modellen, die het RIVM gebruikt om het referentiekader spreiding en beschikbaarheid vast te stellen, onderzocht. De zorgverzekeraars en ambulancezorg zijn hier nauw bij betrokken geweest en kwamen gezamenlijk tot de conclusie dat de betreffende modellen van het RIVM, na enige verbeteringen, internationaal behoren tot de meest geavanceerde modellen voor de berekening van de spreiding en beschikbaarheid van ambulances en de bereikbaarheid van ziekenhuizen. Dit neemt niet weg dat het hier modellen betreft en dat ze nooit een perfecte beschrijving van de werkelijkheid geven.
Dat is op zich geen bezwaar. De modellen van het RIVM zijn primair bedoeld om de beschikbare middelen voor de ambulancezorg zo optimaal mogelijk te verdelen. Indien zij daar reden toe zien kunnen verzekeraars, ambulancediensten en andere acute ketenpartners in overleg besluiten tot een andere spreiding en capaciteit van ambulances, als men van mening is dat dit de bereikbaarheidsnormen in die regio beter waarborgt. Zo ook in de regio Spijkenisse. Ondanks het feit dat het Spijkenisse MC niet gevoelig is voor de 45-minutennorm en er dus vanuit die optiek geen extra capaciteit hoeft te worden ingezet hebben de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) en verzekeraar besloten tijdelijk toch een extra ambulance in te zetten, in ieder geval tot 1 januari 2014. In de tussentijd maken de RAV en de verzekeraar een analyse van de rijtijden, zodat op basis van deze analyse een besluit kan worden genomen over de eventuele verlenging van de tijdelijke extra ingezette ambulance. Daarmee worden de plannen in de regio getoetst aan de daadwerkelijk gerealiseerde aanrijdtijden. Ik zal de conclusies van het onderzoek van de RAV en de verzekeraar t.z.t. aan uw Kamer toezenden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het plan voor de hele keten van spoedeisende hulp in de regio dat de verzekeraar dient op te stellen, en dan met name wat betreft verloskundige hulp?
De plannen voor de verschillende specialismen worden besproken en uitgewerkt door het ziekenhuis, in samenspraak met de specialisten in het ziekenhuis, de verzekeraars en de betrokken zorgaanbieders in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Het signaleren en waar mogelijk oplossen van witte vlekken in de acute zorg wordt besproken in het eerdergenoemde ROAZ-overleg (waar ook de verzekeraar aan deelneemt). Dit is een continu proces, waarbij niet op één moment het zorgprofiel van het gehele ziekenhuis wordt gewijzigd, maar waarbij de plannen per specialisme stapsgewijs worden uitgewerkt en uitgevoerd.
Van belang is dat de zorg die wordt geleverd in Spijkenisse MC verantwoord is. De IGZ ziet hierop toe. Als op enig moment blijkt dat de randvoorwaarden om verantwoorde zorg te leveren niet aanwezig zijn grijpt de IGZ in.
Is er in de regionale klinieken van de fusieorganisatie, als Spijkenisse wegvalt, 7x24 uur een gynaecoloog en een operatieteam in de kliniek aanwezig om veilig bevallen daadwerkelijk te kunnen bieden?
Er is geen sprake van een fusieorganisatie maar van intensief samenwerkende verloskundigen, gynaecologen en kinderartsen. De verloskundige zorg in de vier ziekenhuizen (Het Van Weel-Bethesda, Ikazia, Maasstad, Vlietland) die klinische verloskunde aanbieden in de regio zal moeten voldoen aan de normen voor verantwoorde zorg, zoals die door de beroepsgroep zijn vastgesteld. De IGZ ziet hierop toe. 24x7 aanwezigheid van een gynaecoloog en OK-team in een ziekenhuis valt niet onder deze normen.
Het advies van het College voor de Rechten van de Mens aan het kabinet om mensen met een beperking meer kansen te geven in onderwijs, werk en maatschappelijk leven |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nationaal actieplan noodzakelijk voor implementatie VN-gehandicaptenverdrag»?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht.
Bent u het eens met de conclusie van het College voor de Rechten van de Mens dat de wetsvoorstellen die voor goedkeuring zijn opgesteld2 nog te weinig waarborgen bieden om de samenleving inclusief te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle adviezen die zijn uitgebracht in het kader van de consultatie van de wetsvoorstellen, ook die van het College voor de Rechten van de Mens, zijn bestudeerd. Ik heb kennis genomen van het advies van het College waarin het adviseert een plan van aanpak op te stellen om een inclusieve samenleving te realiseren. In de Memories van Toelichting bij de wetten zal op de adviezen worden ingegaan, zo ook met betrekking tot het verzoek tot het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie. Ook andere veldpartijen zoals cliëntorganisaties hebben mij verzocht om te komen tot een plan van aanpak. In dat kader wil ik binnenkort met deze partijen in overleg treden om te bezien hoe vorm kan worden gegeven aan de tenuitvoerlegging van het verdrag. Ik verwacht de wetsvoorstellen in het najaar van 2013 aan de Raad van State te kunnen aanbieden, waarna deze aan uw Kamer worden gezonden ter behandeling.
Bent u het eens met de conclusie van dit College dat ook andere relevante regelgeving, zoals onder andere de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet, waarborgen zouden moeten bevatten om de samenleving inclusief te maken en recht te doen aan het VN-gehandicaptenverdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als het VN-verdrag geratificeerd is, zal dit als maatstaf dienen voor alle (toekomstige) wetgeving. Het wetsvoorstel maatschappelijke ondersteuning 2015 ligt thans voor advies voor bij de Raad van State. Het is op dit moment dan ook niet openbaar; na ontvangst van het advies van de Raad zal ik het aan uw Kamer zenden.
Het wetsvoorstel Participatiewet3 is ook nog niet openbaar. Wel heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in haar brieven van 21 december 20124, en 27 juni 20135 aangegeven dat de Participatiewet als doel heeft om alle mensen als volwaardige burgers mee te laten doen aan onze samenleving. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat nog niet mogelijk is, door op een andere manier te participeren in de samenleving. De inzet van de staatssecretaris van SZW is om het wetsvoorstel voor de Participatiewet in november van dit jaar ter behandeling aan te bieden aan de Tweede Kamer.
Wat is uw oordeel over het advies van het College om tot een Nationaal Actieplan te komen, om duidelijk te maken welke concrete maatregelen er op rijks- en lokaal niveau genomen worden?
Het College voor de Rechten van de Mens heeft een nationaal actieplan geadviseerd om een inclusieve samenleving te realiseren. Ook cliëntenorganisaties hebben zoals ik hierboven al heb aangegeven, verzocht om een dergelijk plan op te stellen. In dat kader zal ik met alle relevante partijen in gesprek treden om om te bezien hoe vorm kan worden gegeven aan de tenuitvoerlegging van het verdrag. Daarbij wil ik benadrukken dat iedere partij hierin haar verantwoordelijkheid heeft om inclusief denken in alle lagen van de samenleving te realiseren.
Ik verwacht de wetsvoorstellen voor ratificatie van het VN-verdrag inzake personen met een handicap in het najaar van 2013 aan de Raad van State te kunnen aanbieden, waarna deze ter behandeling aan uw Kamer worden aangeboden. Op dat moment is het aan uw Kamer om te beoordelen of de wetsvoorstellen ook naar uw mening voldoende overeenstemmen met de doelstelling van het VN-verdrag.
Bent u bereid een dergelijk Nationaal Actieplan op te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het sluiten van huisartsenpost en het stoppen met kindergeneeskunde en geboortezorg bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de huisartsenpost bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis dreigt te sluiten vanwege het stoppen van spoedeisende zorg in de avonden en weekenden in het ziekenhuis?1
Ik heb begrepen dat de discussie zich vooral richt op de locatie van de HAP op het eiland en niet zozeer op de vraag of de HAP openblijft of sluit. De keuze van vestigingsplaats van een HAP is de primaire verantwoordelijkheid van de betrokken huisartsen en het is dus aan de huisartsen om de voor- en nadelen van de huidige vestiging ten opzichte van een meer centrale plek op Voorne Putten tegen elkaar af te wegen.
Waarom is ervoor gekozen met de spoedeisende zorg, de kindergeneeskunde en de geboortezorg te stoppen per 1 oktober a.s., en hoe is dit besluit tot stand gekomen?2
Het ziekenhuis laat mij weten dat deze afweging is gemaakt op basis van de geldende kwaliteits- en patiëntveiligheidseisen waaraan binnen het Spijkenisse Medisch Centrum niet meer voldaan kan worden. Met name het ontbreken van een IC faciliteit is hierin doorslaggevend geweest. Deze besluiten worden voorbereid door de betrokken medisch specialisten en afgestemd met de direct betrokkenen in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Van belang is dat de zorg die wordt geleverd in Spijkenisse MC verantwoord is. De IGZ ziet hierop toe. Als op enig moment blijkt dat de randvoorwaarden om verantwoorde zorg te leveren niet aanwezig zijn grijpt de IGZ in.
Deelt u de mening dat de inzet van één extra ambulance onvoldoende is om de acute zorg niet in gevaar te brengen, omdat bewoners van Voorne-Putten veel verder zullen moeten reizen voor spoedeisende hulp? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1 tot en met 4 van de Kamerleden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) over langere ambulanceritten vanuit Spijkenisse (kenmerk 145121–109127-CZ).
Hoe is het mogelijk dat, wanneer het sluiten van de spoedeisende hulp opgevangen moet worden met een extra ambulance, het nog niet duidelijk is of deze ambulance na 1 oktober a.s. nog wel kan blijven?
Ondanks het feit dat het Spijkenisse MC niet gevoelig is voor de 45-minutennorm en er dus vanuit die optiek geen extra capaciteit hoeft te worden ingezet hebben de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) en verzekeraar besloten tijdelijk toch een extra ambulance in te zetten, in ieder geval tot 1 januari 2014. In de tussentijd maken de RAV en de verzekeraar een analyse van de rijtijden, zodat op basis van deze analyse een besluit kan worden genomen over de eventuele verlenging van de tijdelijke extra ingezette ambulance.
Hoe en waar kunnen zwangere vrouwen, die in acute barensnood zijn, op tijd en goed geholpen worden wanneer per 1 oktober a.s. zij niet meer kunnen bevallen in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis?
Zij kunnen hiervoor in vier ziekenhuizen in de regio terecht, te weten het Van Weel-Bethesda ziekenhuis, het Ikazia ziekenhuis, het Maasstad ziekenhuis en het Vlietland ziekenhuis.
Hoe kunt u garanderen dat er geen baby’s in de berm geboren hoeven te worden, met alle risico’s van dien voor moeder en kind?
Deze garantie kan nergens in Nederland gegeven worden en dus ook niet in deze regio. Van belang is dat in de regio wordt voldaan aan de normen voor bereikbaarheid en kwaliteit.
Wilt u uw invloed aanwenden om te voorkomen dat de huisartsenpost uit Spijkenisse verdwijnt, en dat de afbraak van het ziekenhuis wordt voortgezet? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het bericht dat Rijkswaterstaat voorbereidingen treft voor een nieuwe bezuiniging op de bediening van sluizen en bruggen |
|
Eddy van Hijum (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat Rijkswaterstaat voorbereidingen treft voor een nieuwe bezuiniging op de bediening van sluizen en bruggen?1
De bezuiniging op bediening van sluizen en bruggen is geen nieuwe bezuiniging, maar een uitvoering van afspraken uit het Regeerakkoord Rutte I, die voor 2018 gerealiseerd moeten zijn. In 2012 is in goed overleg met de regio een pilot vraaggestuurde bediening IJsselmeergebied ingevoerd. Deze pilot dient als opmaat voor het totale versoberingpakket bediening.
Is het waar dat het voornemen bestaat om de Eilandbrug en de Ketelbrug in Overijssel uitsluitend vanaf de Ramspolbrug op afstand te bedienen? Is dit technisch gezien ook mogelijk? Wat betekent het verdwijnen van bediening op locatie voor het aantal openingen van de beide bruggen?
De Eilandbrug wordt reeds bediend vanuit de Ramspolbrug. Er zijn vooralsnog geen voornemens om de Ketelbrug op afstand te gaan bedienen. Na afloop van de nu nog lopende landelijke pilot «bediening op afstand» zullen de technische aspecten worden belicht in een evaluatie. Deze zal aan uw Kamer worden toegezonden.
Als versoberingsmaatregel wordt gekeken wat de mogelijkheden zijn om de Ketelbrug, Eilandbrug en Ramspolbrug gedurende de zomerperiode, in de rustige tijden, te laten bedienen door één bedienaar die dan tussen de Ketelbrug en Ramspolbrug pendelt. De consequentie hiervan is dat een brugdraaiing moet worden aangevraagd en dat er mogelijk langere wachttijden zijn. Ik verwacht dat het aantal openingen hierdoor wat minder zal worden, maar tijdens de opening zal wel het totale scheepsaanbod bediend worden.
Bent u op de hoogte van de grote zorgen over de gevolgen van de steeds beperktere openstelling bij de ondernemers van de «bruine vloot» in Kampen? Deelt u de mening dat het voor Kampen bijzonder ongewenst is wanneer ook het laatste deel van de chartervloot een andere thuishaven zou zoeken?
In de versoberingsvoorstellen is sprake van het inkorten van de bedienvensters Eilandbrug (bediend vanuit de Ramspolbrug) en Ketelbrug. Hierover is overleg gevoerd met de brancheorganisatie van charterschepen BBZ.
De landelijk te maken afwegingen houden rekening met het economisch belang en de intensiteit van het gebruik van objecten. Voor zover dat mogelijk is binnen de in het regeerakkoord aangegeven taakstelling heb ik ook rekening gehouden met het belang van de chartervaart bij de genoemde objecten. In overleg met de «bruine vloot» is binnen de opgave van de versobering nu gekomen tot een werkbaar bedienregime.
Zoals aangegeven in het AO Scheepvaart van 25 juni jongstleden zal het ontzien van de belangrijkste hoofdvaarwegen impact hebben voor de vaarweggebruikers van de vaarwegen waarover kleinere volumes worden vervoerd.
Bent u bereid om bij de besluitvorming over de bediening van beide bruggen rekening te houden met het belang van de chartervaart in Kampen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om over mogelijke oplossingen (zoals een rol voor de havenmeester) in overleg te treden met de BBZ2 en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren?
Dit overleg heeft reeds plaatsgevonden. Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
Het bericht ‘Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur' |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de zorgen over de gevolgen van de gaswinning en de afhandeling van schade ontstaan door deze winning ruime aandacht verdienen van de Nederlandse overheid? Zo ja, op welke manier spant u zich in om aan deze zorgen en de ontstane schade tegemoet te komen?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. naar aanleiding van vragen van het lid Paulus Jansen is geantwoord, is het uitgangspunt van mij en de NAM om de schademeldingen zo snel mogelijk door een gecontracteerd taxatiebureau in behandeling te laten nemen voor het maken van een bezoekafspraak door een taxateur. Vanwege de grote aantallen meldingen in februari/maart 2013 werd het niet meer realiseerbaar binnen een redelijke termijn de bezoeken in te plannen. Om die reden is de NAM ertoe overgegaan extra taxateurs in te schakelen door het contracteren van een nieuw schade-expertisebureau. Het aantal schadetaxateurs werd daarmee opgevoerd tot ruim 50 personen.
Op dit moment wordt ernaar gestreefd dat er binnen een termijn van 3 maanden nadat de schademelding is ontvangen door de NAM, een bezoek en schadeopname door een taxateur hebben plaatsgevonden.
Dit zal niet in alle gevallen lukken omdat het maken van bezoekafspraken maatwerk is. Naar het oordeel van de NAM dient de schadebeoordeling en – afhandeling, alsmede de contacten daarover met de gedupeerden, zorgvuldig te zijn.
De NAM bewaakt de termijnen inzake de afgelegde bezoeken alsmede de afwikkeling van de lopende claims door het houden van voortgangscontroles bij de ingeschakelde taxatiebureaus.
Zoals ik in mijn brief van 22 augustus jl. aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik het proces van schadeafhandeling laten toetsen door de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb). Daarnaast heb ik een onafhankelijke raadsman benoemd, bij wie burgers terecht kunnen met hun klachten en zorgen. De bevindingen van zowel de Tcbb als de onafhankelijke raadsman zijn in deze brief verwoord.
Deelt u de mening dat door de recente aardbevingen de spanning in het gebied oploopt en mensen steeds ongeruster worden en dat juist dan communicatie heel belangrijk is? Zo ja, op welke manier staat u in contact met bewoners, ondernemers en bestuurders in dit gebied?
Het is voor mij van het begin af aan helder dat de toename van het aantal aardbevingen, en de mogelijke sterkte ervan, de onrust bij de bewoners doen toenemen. Daarom heb ik in januari ook besloten om dit jaar nog een groot aantal onderzoeken te laten uitvoeren. Over de voortgang heb ik uw Kamer met mijn brieven van 3 juli en 22 augustus jl. op de hoogte gebracht. De voortgang van de onderzoeken heb ik toegelicht op 3 juli jl. in een bestuurlijk overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten en de provincie Groningen. Ook zijn er samen met het Regionaal Informatiepunt gaswinning (RIG) bijeenkomsten georganiseerd voor zowel inwoners als gemeenteraads- en collegeleden, waarin de onderzoeken worden gepresenteerd en bediscussieerd. Daarnaast hebben mijn medewerkers regulier overleg over de voortgang van alle onderzoeken met vertegenwoordigers van de overheden in de regio. Met de ondernemers in de Eemsmond (SBE) is een werkgroep gevormd om de eventuele gevolgen van aardbevingen op hun bedrijfsprocessen in kaart te brengen.
Klopt het dat tot dusver van de circa 10.000 schademeldingen er 2.700 zijn afgehandeld? Zo nee, wat is dan de stand van zaken? Zo ja, hoe snel worden de overige schademeldingen afgehandeld? Deelt u de mening dat dit binnen een aantal maanden moet gebeuren?
In mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. is onderstaande de stand van zaken weergegeven. Deze stand van zaken wordt periodiek bijgewerkt en is terug te vinden op http://www.namplatform.nl/.
De stand van zaken op basis van de gegevens van begin september 2013 was als volgt:
Als gevolg van de aardbeving van Huizinge van 16 augustus 2012 waren er medio februari 2013 omstreeks 2.800 meldingen ingediend. Van deze meldingen is inmiddels ruim 90% afgehandeld. Echter de aardbevingen in februari 2013 betekenden een forse toename van de meldingen en er werd na enige weken een aantal van omstreeks 6.000 bereikt. Deze sterke toename is mede het gevolg van actieve oproepen (NAM, EZ, bestuurders) om alle schades te melden, inclusief eerdere schades. Het binnen een redelijke termijn bezoeken van de gedupeerden werd niet meer realiseerbaar.
Het indienen van schademeldingen gaat de laatste maanden in kleinere aantallen en ligt thans op circa 100 per week. De meldingen worden op volgorde van datum van binnenkomst bij de taxatiebureaus ondergebracht voor het plannen van taxatie bezoeken.
Klopt het dat in een enkel geval er zelfs mensen zijn die hun huis hebben moeten verlaten? Zo ja, zijn er meer mensen voor wie dit speelt en hoe worden deze mensen opgevangen en gecompenseerd?
De NAM heeft bewoners van een al eerder verzakte boerderij alternatieve woonruimte geboden. De door de bevingen veroorzaakte schade kon wel hersteld worden, maar de inschatting van experts was dat bij een zwaardere beving de veiligheid van de bewoners in het geding zou kunnen komen, De bewoners hebben dit geaccepteerd en zijn nu met de NAM in overleg om permanente oplossingen te bespreken. De NAM heeft de bewoners geadviseerd om een adviseur in de arm te nemen die hen deskundig kan begeleiden en met raad en daad bijstaat. Dit is gebeurd en de kosten van de adviseur worden door de NAM vergoed. Betrokken partijen zijn in goed overleg over het gevolgde proces en getroffen maatregelen en de daaraan verbonden kosten. Op dit moment is er 1 andere woning met een soortgelijke problematiek (woning was al bekend bij Bouw- en Woningtoezicht). De NAM heeft mij verzekerd dat zij alert is op vergelijkbare situaties en in overleg met alle betrokkenen in zo’n geval ook een veilige en acceptabele oplossing zal proberen te vinden.
De ongezonde lucht in grote steden |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lucht in grote steden is nog zeer ongezond»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de metingen van de luchtkwaliteit die in de verschillende steden zijn uitgevoerd door Milieudefensie, en de uitkomsten van deze metingen?
De metingen van Milieudefensie laten zien dat inspanningen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit nog steeds nodig zijn. Of er wel of niet aan de normen wordt voldaan, kan op basis van deze resultaten niet met zekerheid worden vastgesteld. Enerzijds omdat er geen goedgekeurde meetmethode is toegepast en anderzijds omdat er (nog) geen heel jaar is gemeten. Overigens laten de monitoringsresultaten van het RIVM een soortgelijk beeld zien, sommige drukke straten voldoen nog niet aan de grenswaarden. Er zijn derhalve nog aanvullende maatregelen nodig om het halen van de grenswaarde overal veilig te stellen.
Bent u van mening dat de verbetering van de luchtkwaliteit een taak van de Rijksoverheid of van de lokale overheid is? Kunt u uw mening toelichten?
Verbetering van de luchtkwaliteit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. Uit de NSL aanpak blijkt ook dat verbetering van de luchtkwaliteit alleen lukt als alle overheden zich inzetten, want de oorzaken van te hoge concentraties hebben te maken met zowel landelijke als lokale bronnen. Met name het verkeer levert een grote bijdrage aan overschrijdingen in steden. Dit moet worden aangepakt zowel op rijksniveau (stimuleren aanschaf schonere auto’s en ook bewaken dat Europese normen het beoogde effect hebben) als regionaal en lokaal niveau (bv. schonere bussen, verkeersplannen, milieuzones).
Bent u van mening dat verdere maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit nodig zijn, gezien het feit dat uit recente berichtgeving blijkt dat als de verbeteringen in het huidige tempo doorgaan voor stikstofdioxide de luchtkwaliteitsdoelstelling in 2015 niet wordt gehaald?2 Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen ter verbetering van de luchtkwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ja er zijn meer maatregelen nodig. Daarom heb ik ook om de tafel gezeten met wethouders van de grote steden. Daar is afgesproken een gezamenlijk actieplan op te stellen met mogelijke extra maatregelen. Verschillende steden zitten nu in de fase van besluitvorming over hun aangepaste maatregelenpakket. Ik zal u over het actieplan informeren als ik u het Monitoringsrapport 2013 uiterlijk eind dit jaar zal aanbieden.
Kunt u aangeven hoe u de bevindingen van Milieudefensie, dat de (lokale) verontreiniging van de lucht in steden voor een aanzienlijk deel wordt veroorzaakt door (lokaal) verkeer beoordeelt? Kunt u daarbij ook vermelden wat volgens u de oorzaken zijn van de luchtverontreiniging in steden, in het bijzonder het bestanddeel stikstofdioxide, gerangschikt naar orde van grootte? Kunt u daarbij tevens vermelden met welke maatregelen deze luchtverontreiniging het beste kan worden bestreden?
Het is mij ook bekend dat de luchtverontreiniging, met name de door Milieudefensie gemeten stikstofdioxide, in de steden voor een groot deel wordt veroorzaakt door het (lokale) verkeer. Volgens een recente rapportage van het RIVM (Velders, 2013, tabel 5.2) draagt wegverkeer in de Randstad circa 40% aan de totale NO2 achtergrondconcentratie in de stad bij. Daarbij moet in een straat de directe verkeersbijdrage nog worden opgeteld, het verkeersaandeel is daardoor nog groter. De gemiddelde opbouw van de NO2 concentraties wordt in onderstaande tabel getoond. Reductie van het aantal verkeersbewegingen of verbetering van de doorstroming van verkeer zijn de meest efficiënte maatregelen om de NO2 concentratiebijdragen van verkeer te verminderen.
Geheel Nederland
RANDSTAD
%Randstad
Microgram/m3
Microgram/m3
Procent
Industrie
0.5
0.8
3%
Raffinaderijen
0.1
0.2
1%
Energiesector
0.2
0.4
1%
Afvalverwerking
0.1
0.1
0%
Wegverkeer
5.2
10.3
40%
Overig verkeer
2
3.5
14%
Landbouw
0.7
1.0
4%
Huishoudens
0.6
1.3
5%
HDO/Bouw
0.5
1.3
5%
Internationale scheepvaart
1.4
2.6
10%
Buitenland
5.5
4.6
18%
100%
Velders en anderen, Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, Rapportage 2013, RIVM Rapport 680362003/2013.
Gezien de bevinding van Milieudefensie dat (lokaal) verkeer een aanzienlijke bijdrage levert aan de luchtverontreiniging in steden, kunt u toelichten of dit voor u een aanleiding is om de snelheid op de ringwegen te veranderen, c.q. de snelheidsverhoging van 80 naar 100 km p/u weer terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van RWS (november 2011) naar het verhogen van de snelheid van 80 naar 100 km/uur blijkt dat de toename van de wegbijdrage als gevolg van de snelheidsverhoging zeer beperkt is, en dat deze verwaarloosbaar is op meer dan 1.000 meter van de autosnelweg. Verder heeft een gevoeligheidsanalyse van het RIVM in 2012 (GCN-rapportage 19 juni 2012) laten zien dat het effect van de landelijke snelheidsverhoging op de achtergrondconcentraties in de Randstad
verwaarloosbaar is. De toename van de totale emissies door de verhoging van de maximum snelheid leidt volgens het RIVM tot een toename van de grootschalige NO2-concentraties van minder dan 0,04 microgram/m3 in Utrecht en Rotterdam en minder dan 0,02 microgram/m3 in Amsterdam en Den Haag. Ik zie dan ook geen aanleiding de maximum snelheid op ringwegen rond de grote steden (weer) te verlagen.
De trage uitbetaling van rechten door BUMA/STEMRA |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het u bekend dat nog altijd ontevredenheid bestaat onder artiesten over het uitkeringssysteem van auteursrechtenorganisatie Buma/Stemra?
Ja, ik ben bekend met berichten in de media dat er onder bepaalde artiesten ontevredenheid bestaat over de uitbetaling door Buma/Stemra.
Hoeveel klachten zijn er in de afgelopen 24 maanden geregistreerd van artiesten en wat was de aard van de klachten?
Op advies van het College van Toezicht Auteursrechten maakt Buma/Stemra een onderscheid tussen klachten en commentaren.
Een klacht is iedere schriftelijke melding, niet zijnde een commentaar, van een bij Buma/Stemra aangesloten auteur of uitgever waaruit blijkt dat niet aan diens verwachting is voldaan en die niet het karakter heeft van een snel te verhelpen misverstand of gebrek aan informatie. Deze klachten worden afgehandeld via een interne klachten bezwaarcommissie. In de afgelopen 24 maanden is er slechts één klacht ingediend bij Buma/Stemra.
Wanneer een klacht betrekking heeft op besluiten van het bestuur of de directie van Buma/Stemra kan een rechthebbende, nadat de interne klachtenprocedure is afgerond, in beroep gaan bij de Geschillencommissie Buma/Stemra. De Geschillencommissie wordt voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter die afkomstig is uit de rechterlijke macht. Op dit moment zijn bij de Geschillencommissie geen zaken in behandeling.
Een commentaar is een opmerking door een aangesloten componist, tekstdichter of muziekuitgeverij over een uitbetaling (of gebrek daaraan) naar aanleiding van het gebruik van zijn muziekwerk. Commentaren worden op het niveau van een individueel muziekwerk behandeld, omdat ieder muziekwerk andere rechthebbenden kan hebben. Dit komt omdat bij elk werk andere componisten, tekstdichters of uitgeverijen betrokken kunnen zijn, die elk voor een verschillend percentage kunnen meedelen in de opbrengst. Commentaren worden gemiddeld binnen drie maanden afgehandeld.
In 2012 was er bij circa 1% van de 1,5 miljoen muziekwerken sprake van een commentaar (16.057). In 2013 zijn er 6.726 commentaren ingediend. Ongeveer 1.800 commentaren zijn in nader onderzoek. Deze commentaren zijn terug te voeren tot ongeveer 190 leden van de 22.000 leden en aangeslotenen bij Buma/Stemra.
Van de circa 190 leden, die commentaar hebben ingediend, hebben de commentaren van 95 leden niet direct betrekking op Buma/Stemra zelf, maar op het muziekgebruik in het buitenland. Het beheer van deze rechten is niet in handen van Buma/Stemra, maar van buitenlandse collectieve beheersorganisaties. Buma/Stemra zoeken deze commentaren uit door, namens haar leden, in contact te treden met buitenlandse collectieve beheersorganisaties.
Kent u de berichten dat de geïnde gelden van Spotify langer op de plank blijven liggen bij Buma/Stemra dan wenselijk?
Nee, mij zijn daarover geen berichten bekend.
Welke normen gelden voor de repartitie aan artiesten en in hoeverre worden deze normen door Buma/Stemra gehaald?
De Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten schrijft voor dat collectieve beheersorganisaties uiterlijk binnen drie kalenderjaren, volgend op het jaar van inning, de ontvangen gelden verdelen onder de rechthebbenden (art. 2 lid 2 sub g).
Buma/Stemra stellen in hun eigen repartitiereglement, waarin de regels zijn vastgelegd over de verdeling van gelden van rechthebbenden aangesloten bij Buma, dat zij streven naar een verdeling van de ontvangen gelden, in het kalenderjaar, volgend op het jaar van ontvangst, maar uiterlijk binnen een periode van drie kalenderjaren volgend op het jaar van ontvangst.
De vergoeding van Spotify die Buma/Stemra in 2010 hebben ontvangen, zijn in 2012 aan de rechthebbenden uitgekeerd. De vergoeding die in 2011 is ontvangen is gedeeltelijk uitgekeerd en het restant wordt uitgekeerd in oktober 2013. In oktober worden eveneens de gelden van 2012 uitgekeerd. De reden dat er vertraging zit tussen het moment van ontvangst van de gelden en het moment van uitbetaling, ligt onder andere in de complexiteit van het analyseren van online datagebruik en de toenemende internationale regelgeving.
Gelet op het feit dat de uitkeringen binnen de gestelde wettelijke termijn plaatsvinden, zie ik geen aanleiding de gang van zaken bij Buma/Stemra met betrekking tot de repartitie onder de aandacht te brengen van het College van Toezicht Auteursrechten.
Deelt u de mening dat de inkomenspositie van de artiest in het geding is als de uitkering onnodig lang op zich laat wachten, terwijl Spotify wel snel afdraagt aan Buma/Stemra? Zo ja, bent u bereid Buma/Stemra aan te spreken op de gang van zaken met betrekking tot de repartitie?
Zie antwoord vraag 4.
Bijdrage aan luchtvervuiling door houtkachels |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de website www.houtrook.nl ?
Ja.
Deelt u de zorgen die worden geuit op deze website over de risico’s van houtrook? Kunt u uw mening toelichten?
Ik heb begrip voor het feit dat er lokaal overlast kan ontstaan door houtstook en ik kan de zorg begrijpen die er bij burgers bestaat over de mogelijke gezondheidsrisico’s. Helaas valt op basis van de beschikbare kennis niet eenduidig en objectief aan te geven in welke mate gezondheidsrisico’s daadwerkelijk aanwezig zijn. Vaak is het een probleem van hinder. Als er overlast ontstaat betreft het meestal zeer specifieke lokale omstandigheden. In de praktijk blijkt een lokale oplossing gevonden te kunnen worden in goed onderling overleg van alle betrokken partijen.
Bent u tevens bekend met het onderzoek «De bijdrage van houtverbranding aan PM10 en PM2.5 tijdens een winterperiode in Schoorl, Nederland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen uit dit rapport dat houtrook lokaal voor bijna 1/3 kan bijdragen aan de hoeveelheid PM10 in de lucht en voor zelfs 39% aan de hoeveelheid PM2,5 in de lucht? Kunt u aangeven in hoeverre volgens u houtrook bijdraagt aan de hoeveelheid PM2,5 en PM10 in de lucht?
De gerapporteerde metingen van ECN betreffen een beperkt aantal dagen in de winterperiode op een locatie waar relatief veel houtstook voorkomt, en zijn daarmee waarschijnlijk niet representatief voor het landelijke en jaargemiddelde beeld voor de bijdrage aan de concentraties van fijn stof. De ECN-metingen geven als indicatie dat de concentratiebijdrage aan PM10 in een plaats zoals Schoorl jaargemiddeld zou kunnen oplopen tot 2 µg/m3. Vergelijkbare metingen van ECN in Amsterdam wijzen op een jaargemiddelde bijdrage van 0,1 tot 0,2 µg/m3. Het huidige inzicht in de mate waarin houtstook plaats vindt in Nederland, en met name ook wat betreft de locaties waar veel gestookt wordt, is beperkt. Dit verhindert een goede algemene beoordeling over de bijdrage van houtrook aan de concentraties van PM10 en PM2,5 in Nederland.
Indien het niet bekend is in hoeverre houtrook bijdraagt aan de hoeveelheid fijn stof in de lucht, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Gezien het lokale en veelal incidentele karakter van particuliere houtstook verwacht ik niet dat aanvullende metingen eenvoudig een beter beeld verschaffen van de bijdrage aan de concentraties van fijn stof.
Klopt het dat houtverbranding van toenemende invloed is op de PM10- en op de PM2,5-concentraties in Nederland, door toename van houtverbrandingsinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Nee. Landelijk bezien is de emissie van fijn stof (zowel PM10 als PM2.5) door de steeds schonere verbrandingstechnieken in nieuwe kachels en inzethaarden in de periode 2000 tot 2012 waarschijnlijk nauwelijks veranderd, ondanks een toenemend houtverbruik. De laatste jaren is er ondanks een lichte stijging in het houtverbruik, naar schatting zelfs sprake van een lichte daling in de emissies.
Gezien de bijdrage van houtrook aan de hoeveelheid fijn stof in de lucht, en gezien de toename van deze invloed door de groei van het aantal houtverbrandingsinstallaties, bent u van mening dat houtrook een probleem vormt? Zo nee, waarom niet?
Het lokale karakter van houtstook en de daardoor ondervonden overlast maken het moeilijk een goede beoordeling te maken. De beschikbare data over het gebruik van houtkachels wijzen niet op een landelijke toename in de emissies. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Bent u op de hoogte van maatregelen die in onder andere België, Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk zijn genomen om houtrookemissie door huishoudens te verminderen, zoals een stimuleringsregeling voor de aankoop van houtkachels met een lagere uitstoot, het uitfaseren van oude en/of slechte kachels, het verspreiden van informatie over correct gebruik van kachels, of het instellen van een stookverbod in drukbevolkte gebieden met een hoge luchtverontreiniging?
Dergelijke maatregelen zijn mij bekend.
Bent u van mening dat het raadzaam is om zulke maatregelen ook in Nederland in te voeren? Kunt u uw mening toelichten?
Het is mijn inschatting dat in de genoemde Europese landen de problematiek groter is dan in Nederland. Het is primair de verantwoordelijkheid van de burger die een houtkachel stookt om dat zo te doen dat geen overlast wordt veroorzaakt. Zowel door de rijksoverheid als door gemeentelijke overheden is (en wordt) herhaaldelijk informatie verspreid over een verstandige wijze van hout stoken. Als toch overlast ontstaat, betreft het vaak zeer specifieke lokale omstandigheden. Daarom wordt de behandeling van probleemsituaties overgelaten aan de gemeentelijke overheid, die de lokale omstandigheden beter kent. Veel gemeenten hebben in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels staan hoe om te gaan met situaties van overlast. De meest simpele oplossing zou zijn om het stoken van houtkachels te verbieden. Voor een dergelijke vergaande maatregel mag worden aangenomen dat voldoende maatschappelijke draagvlak ontbreekt. In het najaar zal ik een gesprek organiseren dat gelegenheid geeft aan alle partijen die betrokken zijn bij deze problematiek (overheden, GGD, bedrijfsleven, burgerorganisaties) hun inzichten en ervaringen met elkaar te delen. Ik acht het zinvol om een gezamenlijk beeld te verkrijgen van wat momenteel de omvang is van het probleem en samen te inventariseren welke (nieuwe) mogelijkheden er zijn om er iets aan te doen. Het kan hopelijk helpen om helder te krijgen welke actieve rol elk van de betrokken partijen kan vervullen. Dat betreft zowel de burger als de overheid en het bedrijfsleven.
Jurisprudentie ten aanzien van de handhaving van het ingezetenencriterium voor coffeeshops |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rechter verklaart OM niet-ontvankelijk in zaak coffeeshops Maastricht»?1
Ja.
Kunt u een overzicht en een inhoudelijke samenvatting geven van de rechterlijke uitspraken ten aanzien van het ingezetenencriterium vanaf mei 2012 tot heden?
De regering heeft immers zelf al gezegd dat de beperking van cannabisverkoop aan alleen Nederlanders heeft geleid tot een sterke afname van het drugstoerisme. De Staat moet nu een schadevergoeding betalen aan een aantal coffeeshophouders in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. De hoogte van de schadevergoeding zal nog nader bepaald moeten worden. De beperking van verkoop aan alleen Nederlanders (het «ingezetenen-criterium») is volgens de rechtbank wel geoorloofd, omdat hiermee doelgericht het drugstoerisme uit het buitenland tegengegaan wordt. Dit beleid is volgens de rechtbank vanwege deze doeltreffendheid niet in strijd met Europese regelgeving.»
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, in het kader van het motiveringsbeginsel, in onderhavige zaak niet kan volstaan met een verwijzing naar de (openbare orde) situatie in Maastricht in 2008 (waar de uitspraak van de Afdeling betrekking op heeft), maar dient te motiveren waarom ook thans een minder vergaande maatregel (dan het i-criterium) niet mogelijk zou zijn. (...) De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt in strijd is met het motiveringsbeginsel.»
Vormen bovenstaande uitspraken gezamenlijk een eenduidige jurisprudentie ten aanzien van het ingezetenencriterium? Zo ja, waaruit blijkt die eenduidigheid? Zo nee, waarom niet?
Uit de jurisprudentie tot nu toe blijkt dat het ingezetenencriterium zowel bij de strafrechter als de civiele rechter als de bestuursrechter de toets der kritiek doorstaat.
Deelt u in zijn algemeenheid de mening dat, indien jurisprudentie geen eenduidige rechtsbron oplevert, de wetgever daar zelf door middel van wetgeving voor moet zorgen?
Deze vragen zijn gelet op het antwoord op vraag 3 niet van toepassing.
Deelt u de mening dat in het geval de jurisprudentie met betrekking tot het ingezetenencriterium geen eenduidige rechtsbron oplevert, u voor wetgeving over dit onderwerp dient te zorgen? Zo ja, gaat u binnen de in het Regeerakkoord geschetste kaders rondom het ingezetenencriterium en de handhaving daarvan, wetgeving aanhangig maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ngo wetgeving in Indonesië |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u de berichten «Indonesië gaat ngo’s stevig inperken» en «Indonesia: Freedom of association under threat»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat met de nieuwe ngo-wetgeving zonder uitgebreide motivering of tussenkomst van de rechter maatschappelijke organisaties gewaarschuwd, een half jaar stilgelegd of ontbonden kunnen worden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Het Indonesische nationale parlement heeft op 2 juli 2013 een wet over massaorganisaties aangenomen, die na ondertekening door de president op 22 juli in werking is getreden.
De autoriteiten kunnen een ngo schriftelijk waarschuwen indien zij menen dat de ngo de wet overtreedt. Als een ngo geen gehoor geeft aan drie opeenvolgende schriftelijke waarschuwingen, dan kunnen de autoriteiten besluiten de activiteiten van de ngo gedurende maximaal zes maanden op te schorten. Voor ontbinding van een ngo is de tussenkomst van een rechter vereist.
Kunt u verder bevestigen dat Indonesië door de nieuwe wetgeving ook ngo’s kan verbieden3 die corruptie aan de kaak willen stellen, zoals Indonesian Corruption Watch of Greenpeace? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Corruptie wordt als zodanig niet in de wet genoemd. Wel verbiedt de wet dat ngo’s gedachtengoed en religieuze overtuigingen uitdragen die de eenheidsstaat, welke is gebaseerd op de Pancasila staatsfilosofie, in gevaar brengen.
Is het waar dat vreedzame politieke activiteiten in Papua en op de Molukken door de wetgeving worden ingeperkt? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Activiteiten die de eenheid van de Republiek Indonesië in gevaar brengen zijn verboden. De wet definieert niet precies wat onder dergelijke activiteiten wordt verstaan. Op dit punt kan de wet verschillend worden geïnterpreteerd.
Is het verder waar dat de Duitse Friedrich Ebert Stiftung de afgelopen maanden reeds is beperkt in haar mogelijkheden om samen te werken met civil society groepen en vakbonden in Indonesië? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Internationale ngo’s die in Indonesië een programma en kantoor hebben dienen daartoe met de autoriteiten een Memorandum of Understanding (MoU) overeen te komen. De Friedrich Ebert Stiftung ondervond problemen met de verlenging van het MoU dat in mei 2011 afliep. Eerst in december 2012 werd een nieuwe MoU overeengekomen dat in januari 2013 in werking is getreden. In overeenstemming met het huidige MoU richt de Friedrich Ebert Stiftung zich op samenwerking op het terrein van duurzame ontwikkeling.
Ziet u, mede door de nieuwe wetgeving, (mogelijke) problemen voor de samenwerking van Nederlandse vakbonden en ngo’s met Indonesische organisaties? Zijn er reeds eventuele problemen gemeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Recent zijn geen problemen gemeld. Wel heeft één ngo zich gemeld bij de Nederlandse ambassade met het verzoek een aanvraag voor opening van een kantoor bij de Indonesische autoriteiten te ondersteunen.
Deelt u de grote zorgen van Amnesty International over de wetgeving en deelt u de conclusie van de mensenrechtenorganisatie dat de wetgeving in strijd is met internationale mensenrechtenverplichtingen van Indonesië? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of de nieuwe wet de vrijheid van vereniging en vergadering beperkt, zal vooral afhangen van de wijze waarop de Indonesische autoriteiten specifieke bepalingen zullen uitleggen. De Indonesische grondwet erkent uitdrukkelijk het recht op vereniging en vergadering. Indien een belanghebbende van mening is dat bij de toepassing van de wet de grondwet wordt geschonden, dan kan deze het Constitutioneel Hof verzoeken de grondwettelijkheid van de wet te beoordelen.
Bent u bereid om bij uw Indonesische collega’s uw zorgen over de nieuwe wetgeving over te brengen en er op aan te dringen dat de wetgeving geen nadelige gevolgen heeft voor Nederlandse vakbonden en ngo’s die in Indonesië actief zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In bilaterale contacten bespreken Nederland en Indonesië regelmatig het belang van bevordering van het maatschappelijk middenveld voor een democratische samenleving. Een zelfverzekerde overheid en een succesvol bedrijfsleven hebben immers baat bij overleg met een kritisch maatschappelijk middenveld. Een vrije, transparante «enabling environment» voor maatschappelijke organisaties brengt het maatschappelijk middenveld tot bloei en biedt daarmee meer kansen voor goede samenwerking tussen overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
Het bericht ‘Den Haag en tabak’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het vierde deel van de artikelenreeks over de macht van de tabakslobby, «Den Haag en tabak»?1
Mijn reactie op deel vier van de artikelenreeks komt overeen met mijn reactie op het eerste deel van de artikelenreeks.
Klopt het dat u slechts de halve waarheid hebt verteld aan de Kamer, omdat voorafgaand aan het regeringsstandpunt inzake het EU voorstel over de tabaksproductenrichtlijn eerst een schriftelijke inspraakronde is georganiseerd door het ministerie van VWS voor de hele tabaksbranche en deze is uitgenodigd mee te denken over de nieuwe richtlijn? Kunt u chronologisch aangeven hoe de consultatie van de tabaksbranche heeft plaats gevonden, wanneer de regering haar standpunt heeft bepaald en wanneer het standpunt aan de Kamer is gezonden?
Tijdens het algemeen overleg van 28 februari is mij gevraagd hoe ik denk over de tabaksindustrie en contacten met de tabaksindustrie. Ik heb toen aangegeven dat wij ons strikt houden aan de internationale afspraken over contacten met de tabaksindustrie, maar dat het soms noodzakelijk kan zijn de industrie te consulteren, bijvoorbeeld als het gaat om technische zaken bij implementatie van wet- en regelgeving of de gevolgen van bepaalde maatregelen voor een fabriek of bedrijfstak. Zie ook mijn antwoorden op de Kamervragen die ik uw Kamer op 2 september jl. heb toegezonden3.
Reeds voor de publicatie van de Tabaksproductenrichtlijn ontving VWS verzoeken tot overleg van de tabaksindustrie. VWS heeft er bewust voor gekozen om, ten tijde van het opstellen van het regeringsstandpunt, niet met de tabaksindustrie en de gezondheidsorganisaties in overleg te treden. Partijen zijn hierop gewezen en op het feit dat zij de mogelijkheid hadden om schriftelijk op het voorstel te reageren, zoals dat in elk beleidsproces kan. Pas na het versturen van het BNC-fiche aan de Tweede Kamer op 25 januari 2013 hebben partijen de kans gekregen om hun standpunten mondeling toe te komen lichten. Deze gesprekken vonden plaats op 29 en 30 januari 2013.
Was u op de hoogte van het feit dat het ministerie van VWS actief de tabaksbranche heeft benaderd bij de bepaling van het beleid inzake de Europese tabaksproductenrichtlijn?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u tijdens het algemeen overleg van 28 februari jongstleden niet verteld dat het ministerie de tabaksbranche zelf om input heeft gevraagd om het regeringsstandpunt voor het BNC (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen) fiche te bepalen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het vragen naar de mening van de tabakslobby nog vóór dat er een regeringsstandpunt ligt zich tot de woorden van de minister van VWS dat er alleen contact wordt gezocht wanneer dat noodzakelijk wordt geacht, bijvoorbeeld waar het gaat om technische zaken bij implementatie van wet- en regelgeving?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er op het ministerie van Financiën geen richtlijnen gelden voor het benaderen van de tabaksindustrie?3 Zo neen, welke richtlijnen zijn dan van toepassing? Kan de Kamer een afschrift krijgen van de richtlijnen die het ministerie hanteert bij het benaderen van de tabaksbranche in relatie tot het FCTC (Framework Convention on Tobacco Control)-verdrag?
Bij het benaderen van de tabaksbranche hanteren alle betrokken ministeries de lijn waaraan tot op heden is vastgehouden en waarover ik u uitgebreid heb geïnformeerd in de reeds genoemde antwoorden van 2 september jl. en bovenstaand antwoord op vragen 2, 3, 4 en 5. De politieke besluitvorming geschiedt zonder betrokkenheid van de branche.
Welke richtlijn hanteert het ministerie van VWS inzake het benaderen van de tabaksbranche? Zo ja, kan de Kamer hiervan een afschrift krijgen? Zo nee, bent u bereid een concrete richtlijn voor ambtenaren te maken hoe te handelen inzake de tabaksbranche in relatie tot het FCTC-verdrag?
Zie antwoord vraag 6.
Onderschrijft u de conclusie dat het FCTC-verdrag inhoudt dat ministeries niet actief de tabaksbranche mogen benaderen als de overheid nieuwe regelgeving maakt om het tabaksgebruik te ontmoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u nog steeds van mening dat Nederland en uw ministeries niet handelen tegen het ondertekende FCTC-verdrag van de World Health Organisation? Zo ja, waarom?
Ja. Zoals gemeld in bovenstaande antwoorden en mijn antwoorden van 2 september is van schending van het FCTC-verdrag in al deze gevallen geen sprake.
Het akkoord tussen de koepelorganisatie voor de woningcorporaties Aedes en het kabinet, waarin onder meer is afgesproken dat de integratieheffing komt te vervallen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het akkoord van 28 augustus 2013 tussen koepelorganisatie voor de woningcorporaties Aedes en het kabinet, waarin onder meer is afgesproken dat de integratieheffing komt te vervallen, zodat extra middelen beschikbaar komen voor investeringen?
Ja.
Is hiermee beoogd dat de integratieheffing in zijn geheel vervalt, zodat ook de integratieheffing vervalt voor de nieuwbouw van een ziekenhuis of een bankgebouw; of is beoogd dat de integratieheffing hiermee alleen vervalt voor de corporatiesector?
Het voorstel dat onderdeel uitmaakt van het Belastingplan 2014 beoogt de integratieheffing in het geheel te laten vervallen en niet alleen voor de corporatiesector.
Indien de integratieheffing alleen vervalt voor de corporatiesector: eind 2009 is Mededeling 26 ingetrokken; in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2009/2010, 32 128, nr. 10) in verband met deze intrekking is aangegeven dat het verplicht buiten de integratieheffing houden van bepaalde sectoren door de Europese Commissie niet passend werd geacht binnen doel en strekking van de richtlijnbepaling; is de Europese Commissie nu wel akkoord met het vervallen van de integratieheffing voor alleen de corporatiesector?
Zie antwoord vraag 2.
Indien is beoogd dat de hele integratieheffing vervalt: eind 2009 is Mededeling 26 ingetrokken; in de genoemde nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven dat het vervallen van de integratieheffing een ongewenst negatief budgettair effect heeft; wat is het totale negatieve budgettaire effect van deze intrekking (inclusief de € 60 miljoen voor de corporatiesector)?
De totale budgettaire derving als gevolg van de afschaffing van de integratieheffing is geraamd op 95 miljoen euro per jaar. Van dit bedrag is ongeveer 35 miljoen euro toe te rekenen aan de corporatiesector. Conform de begrotingsregels bevat de raming van het Ministerie van Financiën geen gedragseffecten als gevolg van de afschaffing van de integratieheffing. Eerder – bij het van toepassing worden van de integratieheffing op de corporatiesector in het belastingplan 2010 – heeft de koepel van de woningbouwcorporaties (Aedes) het effect geschat op 75 tot 100 miljoen euro. Het afschaffen van de integratieheffing geeft de woningbouwcorporaties een impuls extra woningen te bouwen en – ten einde te profiteren van het vervallen van de integratieheffing – meer woningen te bouwen op eigen grond. Ook zal de afspraak tussen de rijksoverheid en Aedes, om te investeren naar vermogen, de bouw van woningen stimuleren. Dit alles leidt ertoe dat het uiteindelijke potentiële voordeel van het schrappen van de integratieheffing voor de woningbouwcorporaties op 60 miljoen euro kan uitkomen.
Wanneer, op welke wijze en op welke termijn zal de integratieheffing afgeschaft worden?
Het voorstel tot afschaffing maakt onderdeel uit van het Belastingplan 2014, waarbij beoogd wordt de betreffende bepaling in werking te laten treden per 1 januari 2014.
Sektarisch geweld in Irak |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Conjuring the Ghosts of Iraq’s Brutal Past»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de International Crisis Group geschetste verwachting dat in Irak een nieuwe sektarische burgeroorlog ontstaat? Bent u van mening dat daar al sprake van is?
Het kabinet deelt de zorgen van de International Crisis Group over de toenemende sektarische spanningen in Irak. Na een jarenlange periode van afnemend geweld is het aantal aanslagen sinds een aantal maanden toegenomen. Van een burgeroorlog is naar de mening van het kabinet vooralsnog geen sprake.
Hoe beoordeelt u het bericht dat verschillende buitenlandse strijders, bijvoorbeeld aan Al Qaeda gelieerde jihadisten, op grote schaal actief zijn in Irak? Klopt het dat verschillende (Arabische) landen deze terreurcellen financieren?
De activiteiten van extremistische groepen in Irak, inclusief Al Qaeda, zijn toegenomen. De onrust in Syrië, de verscherpte sektarische spanningen in Irak en de ruime beschikbaarheid van wapens zijn hier mede debet aan. Over de financiering van dergelijke groeperingen door (Arabische) landen is het kabinet niets bekend.
Deelt u de mening dat de Iraakse veiligheidsdiensten niet in staat lijken de openbare orde te handhaven? Hoe beoordeelt u de berichten dat deze veiligheidsdiensten het geweld juist doen escaleren? Is dat ook uw analyse? Hoe beoordeelt u de rol van premier Al-Maliki hierin, van wie verwacht zou mogen worden dat hij dit geweld juist indamt?
Het kabinet deelt de mening dat Iraakse veiligheidsdiensten grote moeite hebben om het geweld in te dammen. De toegenomen sectarische spanningen en het oplaaien van geweld waren belangrijke gespreksthema’s tijdens mijn bezoek aan Irak begin september. Ik heb de Iraakse premier Al-Maliki in dit kader aangespoord het geweld te beteugelen en de spanning te verminderen, daarbij onderstrepend dat het betrekken van alle bevolkingsgroepen bij politieke besluitvorming en het vasthouden aan het tijdpad voor verkiezingen noodzakelijk zijn voor het de-escaleren van het geweld.
Kent u de berichten over grootschalige martelpraktijken door de Iraakse veiligheidsdiensten? Hoe beoordeelt u deze? Hoe beoordeelt u de analyse dat hier sektarische motieven aan ten grondslag liggen?
Het kabinet deelt de zorgen over berichten dat Iraakse veiligheidsdiensten zich schuldig maken aan martelingen. De afgelopen maanden zijn veel soennieten gearresteerd op basis van verdenkingen van betrokkenheid bij aanslagen en lidmaatschap van gewelddadige groeperingen, zoals de Islamitische Staat in Irak en de Levant, een tak van Al-Qaeda.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen in het Iraakse Kamp Ashraf, waar vele tientallen ingezetenen reeds zouden zijn omgekomen? Hoe beoordeelt de lokale VN-missie de ontwikkelingen rondom Kamp Ashraf? Bent u van mening dat de Iraakse autoriteiten adequaat hebben gereageerd op het geweld rondom het kamp?
Bij een aanval op Kamp Ashraf op 1 september jl., die door de VN, EU en VS is veroordeeld, zijn 52 personen omgekomen. De overige bewoners zijn vervolgens overgebracht naar Kamp Hurriya bij Bagdad.
De United Nations Assistance Mission to Iraq (UNAMI) bezocht Kamp Ashraf 24 uur na het incident en heeft vijftien overlevenden als getuigen kunnen horen. Allen spraken over daders in militaire uniformen, die volgens sommigen Arabisch spraken, volgens anderen Perzisch. UNAMI stelde vast dat er nauwelijks materiële schade is en bijna geen kogelhulzen zijn achtergebleven. Dit wijst op een goed georganiseerde en met voorbedachten rade uitgevoerde actie, aldus UNAMI.
De Iraakse autoriteiten hebben een onderzoek naar de gebeurtenissen aangekondigd.
Heeft u reeds contact gezocht met de Iraakse ambassadeur? Zo neen, waarom niet?
Nee, want daartoe is geen aanleiding. Vorige maand heb ik tijdens mijn bezoek aan Irak de premier, een van de vicepremiers en de minister van Buitenlandse Zaken uitgebreid gesproken, evenals een aantal mensenrechtenactivisten. Bovendien staan medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag in regelmatig contact met de Iraakse ambassadeur.
Ten aanzien van Kamp Hurriya steunt Nederland de inspanningen van de Verenigde Naties, zowel van UNAMI als van VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR, om de veiligheid in Kamp Hurriya te vergroten en de bewoners door UNHCR te laten interviewen.
Het dichten van het btw-lek |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stimuleer de groei met invoering van kasstelsel voor btw»?1
Ja.
Hoe vaak kwam het de afgelopen jaren voor dat de Belastingdienst de btw restitueerde aan de leverancier en hierdoor een btw-lek ontstond? Wat was gedurende de afgelopen vijf jaar de totale omvang van het btw-lek?
Aangenomen wordt dat hier wordt gedoeld op de bepaling in artikel 29 Wet op de Omzetbelasting 1968 die voorziet in een recht op teruggaaf van reeds afgedragen omzetbelasting wanneer een ondernemer door zijn afnemer niet wordt betaald. In onderstaande tabel zijn de gegevens opgenomen met betrekking tot het aantal verzoeken om teruggaaf op basis van artikel 29 en de daarmee gemoeide omvang.
Totaal aantal
19.731
22.185
23.546
25.602
29.075
Totaal bedrag (x € mln.)
128
150
123
135
141
Om te bepalen in hoeverre sprake zou zijn van een btw-lek, zouden deze bedragen afgezet moeten worden tegen de btw-bedragen die in aftrek zijn gebracht voor facturen die niet zijn betaald door bedrijven die nadien failliet zijn gegaan. Bij de Belastingdienst is over de omvang van door failliete bedrijven in aftrek gebrachte btw waarbij de factuur niet is betaald geen specifieke informatie aanwezig, zodat geen uitspraak kan worden gedaan over de omvang van dit btw-lek. Uiteraard zijn de activiteiten bij de Belastingdienst erop gericht om het risico op definitieve derving van belastingen en premies in situaties van faillissement zo laag mogelijk te houden.
Onderschrijft u de stelling in het artikel dat invoering van een kasstelsel voor de btw een «geweldige impuls» aan het bedrijfsleven zou geven en leidt tot forse administratieve lastenverlichting voor de Belastingdienst? Zo nee, welke argumenten zijn er dan tegen invoering van een kasstelsel?
Invoering van een verplicht kasstelsel voor alle bedrijven heeft een veel bredere impact dan de gevallen waarin sprake is van het genoemde btw-lek. Het raakt de financiële positie van iedere ondernemer en de kasstroom tussen ondernemer en Belastingdienst. Niet alleen zal de btw over de omzet pas verschuldigd worden op het moment waarop de betaling wordt ontvangen, ook het recht op aftrek van betaalde btw zal pas ontstaan op het moment waarop daadwerkelijk is betaald. Dat heeft voor alle kosten tot gevolg dat de daarop drukkende btw later dan nu verrekend kan worden. Het financieringsvoordeel dat de invoering van een kasstelsel voor het bedrijfsleven als geheel heeft, neemt dan ook niet weg dat op het niveau van de individuele ondernemer tegenover mogelijke financieringsvoordelen mogelijke financieringsnadelen staan. Het per saldo effect kan geheel verschillend zijn, zowel per ondernemer als per tijdvak. De vele ondernemingen die zich in een btw-teruggaafpositie bevinden omdat zij grensoverschrijdend actief zijn (binnen en buiten Europa) en hun goederen met 0% btw de grens overgaan ondervinden door invoering van het kasstelsel uitsluitend nadeel.
Naast het feit dat tegenover het financieringsvoordeel op macro-niveau voor het bedrijfsleven een financieringsnadeel voor de schatkist staat, leidt invoering van een kasstelsel voor de schatkist ook tot een eenmalig negatief kaseffect.
Tevens moet worden bedacht dat ook in een kasstelsel de juiste aftrek zal moeten worden gestaafd aan de hand van facturen. De Belastingdienst zal ook op toepassing van het kasstelsel en de onderliggende administratie moeten controleren. Hierdoor zullen de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst dan ook niet substantieel wijzigen.
Daarnaast heeft de overgang op een breed kasstelsel voor een groot deel van het bedrijfsleven tot gevolg dat de aansluiting op de facturenadministratie wordt verbroken, hetgeen vanuit het oogpunt van de bedrijfsadministratie geen vereenvoudiging vormt en tevens aanzienlijke kosten met zich brengt. Voor bepaalde sectoren die vooral aan particulieren producten leveren en diensten bewijzen, is het nu al mogelijk om een kasstelsel te hanteren. Voor hen heeft de overgang op een kasstelsel dan ook geen meerwaarde. De te verwachten administratieve lastenverlichting is voor die ondernemers dan ook niet groot.
De stelling in het artikel dat sprake zal zijn van een «geweldige impuls» kan ik dan ook niet onderschrijven.
Tot slot geldt dat bij een brede verplichte invoering van het kasstelsel de Europese Commissie zal moeten worden geraadpleegd in verband met eventuele strijdigheid met de desbetreffende richtlijnbepalingen.
Welke structurele administratieve lastenverzwaring dan wel -verlichting is met de invoering van een kasstelsel gemoeid?
Zie antwoord vraag 3.
De Europese Commissie gaf in 2010 al aan dat met een kasstelsel de derving van btw-inkomsten als gevolg van failliete afnemers kan worden beperkt2; in de kabinetsreactie op het advies wordt hier niet aan gerefereerd; hoe kijkt u aan tegen een uitbreiding van het kasstelsel, zoals in het genoemde artikel wordt voorgesteld?
In het Groenboek over de toekomst van de btw is inderdaad opgemerkt dat met de invoering van een kasstelsel voor elke ondernemer de derving als gevolg van failliete afnemers zou kunnen worden beperkt. Zoals hiervoor is aangegeven heeft de invoering van het kasstelsel voor ondernemers echter ook nadelen voor de liquiditeitspositie. Het Nederlandse bedrijfsleven doet veel grensoverschrijdende zaken en heeft een dergelijke brede invoering van het kasstelsel, wellicht mede daarom, ook nooit bepleit. In de reactie op het Groenboek heeft Nederland dan ook niet specifiek gepleit voor een wijziging van de BTW-richtlijn3 waardoor eenduidig komt vast te staan dat de invoering van een kasstelsel voor alle ondernemers mogelijk zou worden.
De berichten ‘Eindtoets PO: het verdriet van CITO’ en ‘Van Arnhem tot de Bahama’s: powered by CITO’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Eindtoets PO: het verdriet van CITO» en «Van Arnhem tot de Bahama’s: powered by CITO»?1
Ja.
Klopt de stelling in het artikel, dat CITO2 verliezen van de commerciële poot CITO BV kan dekken met inkomsten uit de publieke poot Stichting CITO? Zo ja, is dit in het verleden gebeurd en zijn er maatregelen getroffen of gaat u maatregelen treffen om te voorkomen dat dit op de één of andere manier kan gebeuren?
Deze stelling klopt niet. Eventuele private verliezen van CITO BV kunnen niet worden afgewenteld of ten koste gaan van de publieke taken van Stichting CITO. Ook in het verleden is dat niet gebeurd. Voor publieke taken ontvangt de stichting een subsidie die alleen voor de doelen waarvoor deze bestemd is, kan worden aangewend. Het opvangen van eventuele private verliezen van CITO BV door Stichting CITO behoort daar vanzelfsprekend niet toe.
Bent u bereid het in het persbericht genoemde auditrapport naar de Kamer te sturen?
Ja. U treft het rapport van bevindingen «Stichting CITO en marktwerking» bijgaand aan.3
Klopt de bewering van Didactief dat in dit rapport staat dat, alhoewel de publieke en commerciële taken van CITO administratief, financieel en juridisch gescheiden zijn, dit organisatorisch nog niet op orde is? Zo ja, kunt u aangeven wat sinds dit rapport is ondernomen om deze organisatorische scheiding beter te borgen? Deelt u de mening dat, alhoewel er geen wettelijke verplichting is tot deze organisatorische scheiding, het in kader van een gelijk speelveld voor andere toetsaanbieders wel relevant is dat deze organisatorische scheiding goed is vormgegeven?
De bevindingen in het genoemde auditrapport geven aan dat de publieke en private activiteiten van CITO conform de daartoe strekkende bepalingen uit de Mededingingswet van elkaar gesplitst zijn. Hoewel aan de wettelijke voorschriften voldaan is, is de bevinding in paragraaf 3.4 van het auditrapport, dat onderdelen binnen CITO zowel publieke als private activiteiten verrichten, aanleiding geweest om met CITO in overleg te treden over versterking van de organisatorische scheiding. Een dergelijke versterking is gewenst met het oog op mogelijke nieuwe publieke taken voor Stichting CITO, zoals de voorgenomen invoering van de centrale eindtoets po. Dit heeft geresulteerd in verdergaande bestuurlijke afspraken, waarbij de organisatorische scheiding beter geborgd is. Deze afspraken zijn in juli jl. definitief bekrachtigd en treft u bijgaand aan.4 Kortheidshalve wordt verwezen naar de onderdelen 1 en 2 van deze afspraken, die hier specifiek betrekking op hebben.
Naast afspraken over verdere afbakening van publieke taken zijn ook verdergaande afspraken gemaakt ten aanzien van openbaarheid, intellectueel eigendom en financiering. Zo stelt Stichting CITO met publieke middelen vervaardigde producten en onderzoeksresultaten onder dezelfde voorwaarden aan CITO BV ter beschikking als aan andere toetsaanbieders. Hiermee wordt een gelijk speelveld gecreëerd voor alle toetsaanbieders. Parallel aan de voorgenomen invoering van de centrale eindtoets po wordt er invulling gegeven aan de genoemde bestuurlijke afspraken.
Klopt de bewering in het persbericht dat de intellectuele eigendom rondom de ontwikkeling van toetsen niet goed geregeld is? Is het mogelijk dat Stichting CITO vrijelijk kennis kan doorsluizen naar CITO BV en deze kan vermarkten?
De bewering dat het intellectueel eigendomsrecht rondom toetsontwikkeling niet goed geregeld is, is onjuist. In de herziene Wet SLOA (33 558)5 die met ingang van 1 januari 2014 van kracht wordt, is in artikel 10 opgenomen dat de intellectuele eigendomsrechten ten aanzien van de wettelijke taken van Cito worden overgedragen aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Als auteursrecht dit in de weg staat zorgt CITO voor adequaat gebruiksrecht voor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Ook de bewering dat CITO vrijelijk kennis kan doorsluizen van de Stichting naar de BV met als doel deze te vermarkten is niet juist. Stichting CITO heeft een publieke kennisfunctie en alle kennis die op basis van gesubsidieerde activiteiten is vergaard moet in beginsel algemeen toegankelijk zijn, voor welke derde partij dan ook. Er kunnen echter ook bijzondere omstandigheden zijn waardoor geheimhouding gerechtvaardigd is. Bijvoorbeeld ten behoeve van geheimhouding van toetsopgaven. Die geheimhouding zal in voorkomende gevallen ook gelden ten opzichte van CITO BV. Met Stichting CITO is afgesproken dat met publieke middelen opgebouwde kennis altijd onder dezelfde voorwaarden beschikbaar wordt gesteld aan CITO BV als aan andere belangstellenden.
De rechtsgronden voor bewapening |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politievrijwilligers hadden onterecht pistool»?1
Ja.
Klopt het dat politievrijwilligers op grond van het Besluit bewapening en uitrusting politie niet bewapend mogen zijn met de lange wapenstok, maar dat politievrijwilligers hier wel mee bewapend zijn en hierop getraind zijn?
De lange wapenstok behoort standaard tot de bewapening van de ambtenaar van politie die behoort tot de mobiele eenheid, de ambtenaar die dienst doet met een surveillancehond en de ambtenaar die behoort tot een bereden onderdeel. De korpschef kan bepalen dat ook andere categorieën ambtenaren van politie worden uitgerust met de lange wapenstok. De bewapening van politievrijwilligers is in beginsel beperkt tot de korte wapenstok en de pepperspray maar op verzoek van de korpschef kan ik toestemming verlenen tot bewapening met het pistool en/of de lange wapenstok. Deze lange wapenstok wordt dan overigens in de praktijk incidenteel ter beschikking gesteld, bijvoorbeeld bij de uitvoering van specifieke openbare orde taken.
Het is gebleken dat na de inwerkingtreding van het Besluit Bewapening en Uitrusting Politie per 1-1-2013 voor een aantal vrijwillig ambtenaren van politie mij niet was verzocht hen een lange wapenstok toe te kennen op basis van dit nieuwe besluit. Direct na constatering van deze omissie zijn door de nationale politie maatregelen genomen om te voorkomen dat de vrijwillige ambtenaren van politie, aan wie de lange wapenstok na 1-1-2013 nog niet was toegekend, belast worden met taken op het gebied van openbare orde waarbij een lange wapenstok in verband met een goede uitvoering van die taken noodzakelijk zou kunnen zijn. Van een eventuele additionele gevaarzetting voor de politievrijwilligers is in dit verband dan ook geen sprake.
Het verzoek van de korpschef tot toekenning van de lange wapenstok aan vrijwillige politieambtenaren, na gebleken bekwaamheid, heb ik inmiddels in goede orde ontvangen en de toestemming is verleend.
Klopt het dat hierop recent is ingegrepen binnen de Nationale Politie en de lange wapenstokken zijn of op korte termijn zullen worden afgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het innemen van de lange wapenstok gevaarlijk kan zijn voor deze vrijwilligers die veilig en effectief moeten kunnen optreden bij grote openbare orde verstoringen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in een interne evaluatie naar de rellen bij het Project X feest in Haren is geconcludeerd dat de beschikbaarheid van de lange wapenstok juist moet worden vergroot? Gaat u de regelgeving hierop aanpassen?
In Haren ging het om een logistiek vraagstuk waarbij duidelijk werd dat gecertificeerde medewerkers van politie tijdens het incident de beschikking hadden willen hebben over de lange wapenstok. Naar aanleiding daarvan is door de eenheid actie ondernomen voor de feitelijke beschikbaarheid van de lange wapenstok ten behoeve van medewerkers in de basispolitiezorg. Het Besluit bewapening en uitrusting politie biedt de mogelijkheid om alle executieve politieambtenaren, zowel beroeps als vrijwilliger, uit te rusten met een lange wapenstok. Aanpassing van regelgeving is hiervoor niet noodzakelijk.
Klopt het dat een politievrijwilliger wel uitgerust mag zijn met een bijthond, maar niet met andere hondengeleidersuitrusting? Gaat u de regelgeving hierop aanpassen?
De politievrijwilliger kan, na toestemming van de korpschef, worden uitgerust met een politiesurveillancehond. Op verzoek van de korpschef kan door mij toestemming worden verleend om de politievrijwilliger uit te rusten met de lange wapenstok en de elektrische wapenstok die opgenomen zijn in standaarduitrusting van de beroeps-hondengeleiders. Aanpassing van de regelgeving is hiervoor dus niet noodzakelijk.
Deelt u de mening dat politievrijwilligers, mits zij hiervoor voldoende getraind zijn, in dezelfde situaties over dezelfde bewapening moeten kunnen beschikken als de beroepscollega's die naast hen staan?
Ja, mits zij hiervoor de benodigde toestemming hebben. Zie daarvoor het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Is inmiddels in verband met genoemde incidenten nagegaan of er nog meer personen vanwege de overheid zijn uitgerust met geweldsmiddelen, zonder dat hier een rechtsgrond voor is? Is dit aanleiding om regelgeving ten aanzien van bewapening aan te passen?
De ontstane situatie met betrekking tot de toekenning van geweldsmiddelen aan politievrijwilligers is het gevolg van een wijziging in de toestemmingsprocedure zoals opgenomen in het Besluit bewapening en uitrusting politie dat op 1 januari 2013 inwerking is getreden. Inmiddels is de benodigde toestemming verleend en hiermee zijn de bevoegdheidsproblemen opgelost. De wijziging in de procedure is niet van invloed op andere (buitengewone) opsporingsambtenaren en er is dan ook geen aanleiding om op dit moment de regelgeving ten aanzien van bewapening aan te passen.
Wanneer verwacht u de aangekondigde pilot met een stroomstootwapen in de basispolitiezorg af te ronden?
Er heeft nog geen besluitvorming over de start noch de duur van de pilot plaatsgevonden. Deze wordt op korte termijn, tenminste voor 2014, voorzien. Hiervoor worden allereerst de integrale consequenties van de pilot op de bedrijfsvoering, operatie en realisatie nationale politie in beeld gebracht. De noodzaak van een zorgvuldige voorbereiding, de beperkingen op het gebied van (financiële) middelen en scholingscapaciteit en de focus op het inrichten en in werking brengen van de nationale politie zullen bij de besluitvorming zorgvuldig worden meegewogen.
De Belgische aanmelding van de crisis in de binnenvaart |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «geen geld uit Brussel voor de binnenvaart», waarin wordt gesteld dat België waarschijnlijk geen daadwerkelijke poging zal doen om de binnenvaart als crisissector aan te melden bij de Europese Commissie?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot de Belgische poging om de binnenvaart als crisissector aan te melden bij de Europese Commissie?
België werkt nog aan de voorbereiding van een verzoek aan de Europese Commissie om de crisis in de binnenvaart uit te roepen. Vooruitlopend op het formele verzoek, heeft de Europese Commissie op verzoek van de Staatssecretaris voor Mobiliteit in België met ondersteuning van de drie Gewesten een tweetal vergaderingen van het binnenvaartcomité op basis van Richtlijn 96/75/EG bijeengeroepen om na te gaan hoe de situatie in de binnenvaart zich in de verschillende landen ontwikkelt en in hoeverre het aangekondigde Belgische verzoek op steun van de lidstaten kan rekenen. De eerste vergadering heeft plaatsgevonden op 27 mei; de tweede op 25 juli. Op de laatste datum is ook een hoorzitting gehouden met de Europese binnenvaart- en verladersorganisaties. Zoals ook gemeld in het onder vraag 1 genoemde artikel, wordt het overleg op EU-niveau in het najaar voortgezet.
Bent u op de hoogte van de standpunten van de regeringen van Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Zwitserland waar het gaat om steun voor aanmelding van de binnenvaart als crisissector bij de Europese Commissie?
Duitsland en Frankrijk onderkennen dat sprake is van een crisis in de binnenvaartsector in – delen van – Europa, maar hebben nog geen conclusie getrokken over de vraag in hoeverre sprake is van een ernstige marktverstoring, als bedoeld in Richtlijn 96/75/EG. Luxemburg onderschrijft de noodzaak om een oplossing te vinden voor de overcapaciteit in de binnenvaart, maar heeft nog geen oordeel gevormd over de vraag of maatregelen op Europees of nationaal niveau genomen moeten worden. Zwitserland neemt niet deel aan het overleg in het binnenvaartcomité.
Deelt u de mening dat maatregelen noodzakelijk zijn om tot sanering van de capaciteit van oudere grotere schepen in de droge ladingsector te komen? Zo nee, waarom niet? Welke stappen ter ondersteuning van de sector heeft u gezet om tot een sloopfonds te kunnen komen?
Ik deel de mening dat de overcapaciteit in Nederland zich concentreert in de droge ladingsector. Deze is een gevolg van een sterke toename van de ladingcapaciteit sinds 2007, terwijl de vraag naar vervoerdiensten per binnenvaart is achtergebleven.
Draagvlak binnen de sector is een van de voorwaarden die ik steeds gesteld heb aan mogelijke maatregelen. Met het oog hierop heeft mijn ministerie ter voorbereiding van de Nederlandse inbreng in het overleg in Brussel, op 5 juni overleg gehad met de organisaties uit de binnenvaartsector. Bij de verkenning van mogelijke maatregelen is in dit overleg onder meer gesproken over (collectieve) sloopmaatregelen. Conclusie uit dit overleg is dat hiervoor bij partijen in Nederland geen draagvlak bestaat. Door meerdere partijen uit de binnenvaartsector is hierbij als overweging ingebracht dat de effectiviteit van dergelijke regelingen in het verleden onvoldoende gebleken is. Ook de introductie van heffingen in het kader van sloopfondsen voor niet direct betrokken ondernemingen werd door deze partijen als onwenselijk gezien. Vanuit dit overleg heb ik derhalve geen – door de betrokken partijen in Nederland – gedragen voorstellen in deze richting kunnen inbrengen in het overleg op Europees niveau.
In de hoorzitting met de Europese binnenvaart- en verladersorganisaties in Brussel op 25 juli is evenmin draagvlak in de sector gebleken voor het treffen van sloopmaatregelen.
De basis voor de te nemen stappen ter ondersteuning van de sector om tot een sloopfonds te komen, ontbreekt hierdoor zowel nationaal als Europees.
Ik heb kennis genomen van het initiatief van het Droge Lading Comité om met alle betrokken marktpartijen binnen het segment in overleg te treden over maatregelen om de overcapaciteit met name onder grotere schepen op te lossen respectievelijk te voorkomen. Ook heb ik kennis genomen van de positieve grondhouding van de banken ten opzichte van dit initiatief. Ik ga ervan uit dat het initiatief een positief vervolg zal krijgen. Voor een gezonde toekomst van dit deel van de binnenvaart, waarin de huidige overcapaciteit is geconcentreerd, acht ik dit van groot belang.
Deelt u de mening dat ook de banken in samenwerking met de sector een rol kunnen spelen bij het aanpakken van de overcapaciteit in de genoemde sector, door schepen van gefailleerde bedrijven (tijdelijk) uit de vaart te nemen? Zo nee, waarom niet? Welke initiatieven heeft u ondernomen om de banken en de sector tot een gezamenlijke aanpak van de overcapaciteit te laten komen?
Ja, zij het dat een dergelijke samenwerking altijd binnen de bestaande mededingingsrechtelijke kaders zal moeten plaatsvinden. Deze kaders leggen grenzen op voor een gezamenlijke aanpak. Door de banken laat ik mij momenteel informeren over mogelijkheden voor individuele maatregelen die zij in de private relatie met cliënt-binnenvaartondernemingen kunnen nemen en die ook bijdragen aan de vermindering van de overcapaciteit in de droge ladingsector.
Bent u bereid om zelf een verzoek bij de Europese Commissie in te dienen om de binnenvaart aan te merken als crisissector, indien België een dergelijk verzoek uiteindelijk niet zal indienen? Zo nee, waarom niet?
Op Europees niveau is overleg gaande naar aanleiding van de aangekondigde indiening van een verzoek door België. De uitkomsten hiervan zie ik eerst tegemoet. Als dat uiteindelijk niet leidt tot de aangekondigde indiening, zal ik mij opnieuw beraden.
Een schadelijk buitenlands fruitvliegje dat de Nederlandse fruitoogst bedreigd |
|
Bart de Liefde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Schadelijk fruitvliegje al wijdverspreid in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat de schadelijke fruitvlieg Drosophili suzukii op allerlei plekken in het land rondvliegt? Zo ja, kunt u een verklaring geven hoe het kan dat tot half augustus 2013 in de vallen geen enkele suzukii-fruitvlieg werd gevonden en de afgelopen weken echter op tien locaties in Zeeland, Gelderland en de Betuwe exemplaren in de val bleken te zitten? In hoeverre verwacht u dat de suzukii-fruitvlieg zich nog verder gaat verspreiden in Nederland?
De suzuki-fruitvlieg is voor het eerst in 2012 gevonden in de NVWA-monitoring. Hoe en of de suzuki-fruitvlieg de winter is doorgekomen is niet bekend. Het is ook mogelijk dat de 2013-populatie afkomstig is van nieuwe introducties uit Zuid-Europa. Het is uit andere gematigde gebieden bekend dat aantallen van de suzuki-fruitvlieg in de eerste helft van het jaar laag zijn, maar zich in de tweede helft van het jaar exponentieel kunnen ontwikkelen. Waarschijnlijk heeft het gunstige zomerweer bijgedragen tot een korte generatieduur en een snelle ontwikkeling waardoor de suzuki-fruitvlieg nu in veel vallen wordt aangetroffen.
De verwachting is dat suzuki-fruitvlieg zich verder gaat verspreiden in Nederland.
Is het waar dat de soort in Noord-Amerika en Zuid-Europa voor miljoenen euro’s aan schade heeft gezorgd? Zo ja, kunt u aangeven hoe groot de schade inmiddels is voor de Nederlandse fruittelers en hoe groot de schade kan worden als de suzukii-fruitvlieg zich verder verspreidt?
De suzuki-fruitvlieg is uiterst schadelijk in Noord-Amerika en Zuid-Europa. De verwachting is dat het fruitvliegje ook in Nederland heel schadelijk kan zijn. Uit de ervaring in Zuid Europa blijkt dat de suzuki-fruitvlieg na vestiging en verspreiding veel schade aan zacht fruit zoals bessen, frambozen, bramen en aardbeien veroorzaakt. Daarnaast zijn er in het wild ook diverse waardplanten. Er zijn nu nog geen meldingen van door Nederlandse telers geleden schade bekend.
Is het waar dat de sector in maart 2013 al om vrijstelling heeft gevraagd voor een biologisch middel tegen de schadelijke suzukii-fruitvlieg? Zo ja, waarom heeft u tot op heden nog steeds geen duidelijkheid gegeven?
De sector heeft in maart de artikel-38-vrijstelling aangevraagd voor het middel Tracer (werkzame stof: Spinosad) voor toepassing in de teelt van aardbei, bessen braam en framboos. Spinosad is in de EU toegelaten voor gebruik in de biologische landbouw en Tracer is bijvoorbeeld in Nederland al regulier toegelaten in diverse kool- en uisoorten. Vrijstellingen worden enkel bij uitzondering en in noodsituaties verleend. Voordat een tijdelijke vrijstelling kan worden verleend moet een procedure worden doorlopen om zorgvuldig te beoordelen of de vrijstellingsaanvraag aan de (strenge) criteria voor vrijstelling voldoet. Dat vergt ook intensieve interne afstemming. Het middel is inmiddels vrijgesteld voor de genoemde gewassen.
Deelt u de opvatting dat grootschalige verspreiding van deze schadelijke fruitvlieg in Nederland voorkomen had kunnen worden als snel een ontheffing was gegeven voor het biologische middel om de soort te bestrijden, en daarmee de schade voor de ondernemers beperkt was geweest? Bent u alsnog bereid op zeer korte termijn een ontheffing te verlenen voor dit middel? Welke acties gaat u ondernemen om in de toekomst tijdig en adequaat te reageren op dit soort verzoeken en daarmee bij te dragen aan het beperken van de schade voor de sector? Welke actie gaat u richting Brussel ondernemen om meer ruimte te creëren in de toepassing van biologische en andere bestrijdingsmiddelen?
De vrijstelling voor Tracer is inmiddels verleend.
Het ontbreken bij de regering aan een visie op grondstoffen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «TNO luidt de noodklok. Nederland heeft een duidelijke visie over grondstoffen nodig»?1
Ja.
Klopt het dat er in de nabije toekomst leveringsproblemen zullen ontstaan wat betreft grondstoffen voor agrariërs, chemiebedrijven en de textielsector? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de grondstoffennotitie (2010/11, 32 852, 1) die op 15 juli 2011 aan uw Kamer is aangeboden, wordt gesteld dat grondstoffenvoorzieningszekerheid de primaire verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven waar mogelijk ondersteund door de overheid. Uw Kamer heeft op 4 juli jongstleden een voortgangsrapportage (2012/13, 32 852, 15) ontvangen. Daarin geef ik aan dat er met het bedrijfsleven overlegd wordt om de vraagarticulatie vanuit het Nederlandse bedrijfsleven scherper te krijgen. In bijvoorbeeld de agro-gerelateerde sectoren is al veel kennis over kritische grondstoffen en zijn daar acties op geformuleerd (onder andere het Initiatief Duurzame Handel).
Biotische grondstoffen zijn hernieuwbare grondstoffen. De komende jaren worden nog geen tekorten aan biotische grondstoffen verwacht.
Door de mondiaal toenemende bevolkingsdruk, in combinatie met de toenemende welvaart in met name landen als India en China neemt op wat langere termijn de vraag naar biotische grondstoffen echter toe voor niet alleen menselijke voeding, maar bijvoorbeeld ook voor diverse technische toepassingen, zoals vezels voor kleding en diervoeders. Het kabinet zet zich daarom in voor climate smart agriculture en duurzame intensivering van de agroproductie. Hiermee wordt vergroting van de opbrengst per hectare bedoeld zonder dat de milieudruk toeneemt en/of de agro-biodiversiteit netto afneemt. Op deze wijze wordt een duurzaam voedselsysteem nagestreefd, dat tegemoet kan komen aan de diverse behoeften van de mondiale samenleving, waaronder voedselzekerheid en levering van grondstoffen. Daarnaast wordt een groeiende afzet verwacht in de westerse landen van biotische grondstoffen als biomassa voor energie of andere producten uit de opkomende «Biobased Economy». Met duurzaamheid als randvoorwaarde werken de chemische industrie en de overheid onder andere via de hoofdlijnennotitie Biobased Economy (2011/12, 32 637, nr. 32) aan een toekomstbestendige voorzieningszekerheid door de transitie van fossiele materialen naar biotische materialen. Het duurzame beheer van de landschappen, gronden en natuur van de gebieden waar de biotische grondstoffen worden geproduceerd, is van groot belang in deze transitie.
Voor de textielsector geldt dat primaire grondstoffen in Nederland maar zeer beperkt worden verwerkt tot eindproducten. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt op dit moment samen met de relevante partners ondermeer aan het verhogen van het percentage ingezamelde textiel, het beïnvloeden van consumentengedrag en waar mogelijk de ondersteuning van initiatieven op het gebied van recycling. Dit alles met als doel de afhankelijkheid van primaire grondstoffen te verlagen door de beweging naar een circulaire economie. Daarnaast heeft de technologische industrie een eerste inventarisatie uitgebracht in april 2012. Vooral rond metalen en mineralen is op dit moment nog onvoldoende duidelijk welke delen van het bedrijfsleven leveringsproblemen ervaren, over welke grondstoffen en termijnen het gaat en wat mogelijke oplossingsrichtingen kunnen zijn. Dit komt onder meer omdat het hier concurrentiegevoelige informatie betreft die bedrijven niet openlijk delen. Naast de ronde tafels heeft de overheid daarom een onderzoek in gang gezet om onder andere te achterhalen waar in de Nederlandse economie kritische metalen en mineralen worden gebruikt, wat de kwetsbaarheden zijn en welke handelingsperspectieven deze kwetsbaarheden kunnen verminderen.
Kunt u aangeven in welke mate Nederlandse bedrijven en sectoren kampen met tekorten aan grondstoffen en/of toeleveringsproblemen hebben van grondstoffen die afkomstig zijn uit conflictgebieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Grondstoffenvoorzieningszekerheid en inkoopbeleid zijn in eerste aanleg de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Voor zover bedrijven/ brancheorganisaties al signalen afgeven over moeilijkheden in de toeleveringsketen, hebben die zelden betrekking op conflictgebieden. Het ingezette onderzoek naar het gebruik van kritische materialen in de Nederlandse economie en de ronde tafels kunnen hier meer inzicht in gaan geven.
Indien het niet mogelijk is om aan te geven op welke termijn Nederlandse bedrijven en sectoren met leveringsproblemen dan wel tekorten kampen wat betreft grondstoffen, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De overheid is samen met het Nederlandse bedrijfsleven bezig om de bewustwording en kennis over de voorzieningszekerheid van grondstoffen verder uit te bouwen. Zo organiseren zij gezamenlijk al een aantal jaren internationale conferenties rond dit thema. Daarnaast is door het Centraal Bureau voor de Statistiek de monitor materiaalstromen ontwikkeld om meer inzicht te krijgen in het gebruik en recycling van grondstoffen, halffabricaten en eindproducten in de Nederlandse economie. Hierin worden zowel de biotische grondstoffen als de metalen en mineralen gevolgd. Daarnaast zijn er al initiatieven in de kenniswereld zoals het platform Duurzaam Grondstoffenbeheer en het expertisecentrum Grondstoffen van TNO en HCSS die vanuit hun eigen rol het bedrijfsleven ondersteunen met onderzoek en advies. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op welke manier wordt er door de Nederlandse overheid aandacht besteed aan het zeker stellen van de grondstoffentoevoer, bijvoorbeeld in handelsmissies en het beleid ten aanzien van grondstofrijke conflictgebieden?
De Nederlandse overheid zet zich in eerste instantie in op goede werking van de (internationale) markt. Dit doet zij bijvoorbeeld door een actieve rol te spelen in het multilaterale handelssysteem, waarbij de WTO het belangrijkste houvast is. Dit systeem perkt de ruimte voor landen in om handelsbelemmerende maatregelen te nemen. Nederland ondersteunt ook de activiteiten van de OESO om exportrestricties op 81 metalen en mineralen te inventariseren en daarmee transparant te maken voor overheden en bedrijven. Daarnaast steunen we de Europese Commissie om bij vrijhandelsonderhandelingen in te zetten op het afbouwen van ongerechtvaardigde exportbeperkingen.
Met zowel grondstofrijke landen als grondstoffen consumerende landen worden actief bilaterale relaties en strategische partnerschappen onderhouden. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen heeft in dat kader bezoeken gebracht aan ondermeer de VS, India, Indonesië, Maleisië, Mongolië, Singapore, Zuid Afrika, Tanzania, Ethiopië, Mexico en Australië om de banden aan te halen en om de mogelijkheden voor samenwerking te verkennen. China is als grondstoffen producerend en consumerend land één van de belangrijkste spelers. Dialoog is gaande over technische samenwerking om standaarden in de mijnbouwsector te verbeteren. Daarbij wordt samenwerking gezocht met Australië.
Met Bolivia is recent een Memorandum Of Understanding getekend over samenwerking op het terrein van lithium winning en industriële productie van batterijen. Hierbij wordt steeds actief gebruik gemaakt van het beschikbare bedrijfsleveninstrumentarium, zoals Partners for International Business.
Het beleid ten aanzien van grondstofrijke conflictgebieden is in ontwikkeling. De Europese Commissie beraadt zich om de inzet op conflictmineralen uit te breiden. Zij put daarbij inspiratie uit het Nederlandse initiatief voor het opzetten van een conflictvrije tinketen in oostelijk Congo. De Commissie heeft in maart 2013 een Publieke Consultatieronde geopend over een initiatief voor verantwoorde aankoop van mineralen uit conflict- en hoog-risicogebieden. Zij zal op basis van deze consultatie besluiten of, en hoe, zij haar huidige «due diligence» initiatieven kan complementeren.
Het kabinet zet in op een maatwerkaanpak gericht op specifieke problemen en grondstoffen, omdat dit effectief is zeker als bedrijfsleven, overheden en ngo’s goed samenwerken.
Stimuleert de overheid Nederlandse bedrijven minder afhankelijk te worden van grondstoffen afkomstig uit conflictgebieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Nee. De overheid stimuleert bedrijven juist om – in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen – inkoop uit (voormalige) conflictgebieden niet per definitie te mijden. Voorbeeld is het Conflict Vrije Tin Initiatief dat de Nederlandse overheid in samenspraak met in eerste instantie Philips en Tata Steel heeft geïnitieerd. Inmiddels hebben vele bedrijven, nationaal en internationaal, zich bij het initiatief aangesloten, waaronder, HewletPackard, Intel, Friesland Campina, Apple, Fair Phone, Motorola Solutions, Nokia, Blackberry, Alpha, IBM, AIM, Traxys en MSC Berhad. Met de Europese Commissie wordt bezien in hoeverre een gelijksoortige keten voor het metaal wolfraam kan worden geïnitieerd.
Deelt u de mening dat er op dit moment geen samenhangend beleid is inzake grondstoffen, maar dat er slechts sprake is van versnipperd beleid? Zo nee, waarom niet?
Nee. De grondstoffennotitie vormt de «kick off» van een integraal Nederlands grondstoffenbeleid. Hierin wordt nauw samengewerkt tussen de overheid, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en staan zowel biotische grondstoffen als de metalen en mineralen centraal. De integrale aanpak waarin zowel het economische-, geopolitieke- en milieuperspectief worden gecombineerd, heeft al geleid tot meer samenhang en afstemming tussen beleidsvelden.
Deze integrale aanpak komt ook tot uitdrukking in de Uitvoeringsagenda Natuurlijk Kapitaal, die op 22 juni naar de Kamer is gestuurd. Hierin staan 16 concrete actiepunten ter versterking van de relatie economie en ecologie. Met ook daarin aandacht voor het grondstoffenbeleid. De verschillende sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven zijn op verschillende snelheden bezig met dit onderwerp. Hierdoor is maatwerk en gezamenlijk leren een vereiste. In den brede kan worden vastgesteld dat de bewustwording en kennis over grondstoffenvoorzieningszekerheid steeds groter wordt, vooral dankzij de aanjagende rol van de overheid. De ingezette verduidelijkingslag rond de exacte vraag naar grondstoffen uit de industrie, via (o.a.) ronde tafels met het Nederlandse bedrijfsleven, is een nieuwe stap in de verdere ontwikkeling van het Nederlandse grondstoffenbeleid. Het is vooral van belang om concrete acties te blijven oppakken in samenwerking met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, en daarbij de huidige integrale aanpak te handhaven.
Bent u bereid het nut en de noodzaak te erkennen van een alomvattende grondstoffenstrategie waarbij sprake is van een heldere visie en samenhangend beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u dit gaan vormgeven?
Zie de beantwoording op vraag 7.
Klopt het dat het er voor bedrijven een gebrek is aan betrouwbare informatie inzake grondstoffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u hier verbetering in aan brengen?
Grondstoffenvoorzieningszekerheid is de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Het is in eerste instantie aan het bedrijfsleven om samen met relevante kennispartners inzicht te krijgen in de voor hun relevante grondstoffen. Hierin worden ze ondersteund door partijen uit de kenniswereld zoals het platform Duurzaam Grondstoffenbeheer en het expertisecentrum Grondstoffen van TNO en HCSS. Ook maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol om sociale en milieu vraagstukken te adresseren. Daarnaast wil de overheid onder andere via onderzoek bijdragen aan kennis over de rol van grondstoffen voor de Nederlandse economie.
De verdere ontwikkeling van de monitor Materiaalstromen in 2014 en het nieuw ingezette onderzoek naar kritische metalen en mineralen in de Nederlandse economie moeten duidelijk maken wat voor vragen relevant zijn, welke informatie nog ontbreekt en welke behoeftes het bedrijfsleven heeft ten aanzien van informatievoorziening en handelingsperspectieven.
Bent u bereid als overheid partner te worden van het expertisecentrum grondstoffen dat is opgericht door TNO en Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS)? Zo nee, ziet u andere mogelijkheden om dit expertisecentrum (financieel) te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het initiatief van TNO en HCSS om een expertisecentrum Grondstoffen op te richten en concreet met het bedrijfsleven aan de slag te gaan is een belangrijke stap. Dit bespoedigt het proces van vraagarticulatie vanuit het Nederlandse bedrijfsleven. Het initiatief wordt door de overheid verwelkomd, maar aangezien grondstoffenvoorzieningszekerheid primair de verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven en er marktkansen liggen voor kennisinstellingen om kennis toe te passen ligt financiële steun niet in de rede.