Het houden van haaien in een discotheek |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er in de discotheek La Cattleya in Arnhem inmiddels een aquarium staat waar haaien in worden gehouden?1
Ja.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gehoor gegeven aan uw eerdere oproep om onderzoek te doen naar de komst van het aquarium met de haaien in deze discotheek?2 Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, waarom is dit onderzoek niet uitgevoerd?
De NVWA heeft in mijn opdracht op 9 september jl. de betreffende horecagelegenheid geïnspecteerd. Voor de antwoorden op uw vragen waarom de NVWA pas kan optreden nadat deze is opengegaan, verwijs ik uw Kamer naar de antwoorden op Kamervragen van 26 juni jl. (vergaderjaar 2012–2013, Aanhangselnummer 2690).
De NVWA heeft vastgesteld dat de haaien gehouden worden in een horecagelegenheid met loungeachtige muziek, waarin geen flitslicht of stroboscopische verlichting wordt gebruikt of harde muziek wordt gespeeld. Tijdens een onverwachte inspectie, later in dezelfde week, bedroeg de gemiddelde geluidssterkte 84 decibel. In het aquarium met een inhoud van bijna 6 kubieke meter zwemmen 9 dieren, waaronder twee bandluipaardhaaien van ongeveer 80 cm. Het aquarium is ingericht door een professionele leverancier, die het aquarium dagelijks verzorgd. Er is vluchtgelegenheid voor de dieren in het aquarium. Het dag- en nachtritme is aangepast aan de openingsuren van het café.
De NVWA heeft geen dierenkwelling kunnen vaststellen, en daarmee ook geen overtreding. Er is geen wettelijke basis om handhavend op te treden en de dieren in beslag te nemen.
Heeft de NVWA een inspectie uitgevoerd voordat de discotheek opende? Zo nee, waarom is er gewacht tot er een verzoek tot controle is binnengekomen, terwijl de NVWA op de hoogte was van de plannen van de clubeigenaar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de NVWA inmiddels een controle heeft uitgevoerd op het welzijn van de haaien? Zo ja, wat is de uitkomst van de controle en welke stappen worden ondernomen om de haaien daar weg te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u nog steeds de mening dat haaien last hebben van harde geluiden, licht en trillingen en een aquarium in een discotheek geen natuurlijke of geschikte leefomgeving is voor dieren?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van Kamervragen van 26 juni jl. (Kamerstuk II 26 991, nr.363)
Bent u nog steeds van mening dat een aquarium als aankleding van de ruimte niet tot de categorie redelijke doelen behoort om de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen, en dat dit dus verboden is krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Wet dieren? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie antwoord vraag 5.
De beslissing van Verbrugge Terminals om niet in Vlissingen-Oost maar in Zeebrugge te investeren in een containerterminal |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het besluit van Verbrugge Terminals om € 21,5 mln te investeren in een containerterminal in Zeebrugge, ondanks dat dit bedrijf tegen Omroep Zeeland heeft verklaard dat zij een eerste voorkeur had om deze investering in de haven van Vlissingen-Oost te doen?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van gedeputeerde Schönknecht van Zeeland, die stelt dat de keuze van Verbrugge Terminals «niet was tegen te houden» omdat Zeebrugge zeer gunstige tarieven kan bieden die mogelijk zijn door subsidies van de Vlaamse overheid?2
Ja.
Realiseert u zich dat met het besluit van Verbrugge Terminals niet alleen de voorgenomen investering van € 21,5 voor Nederland verloren gaat, maar dat ook de reeds aangekondigde vervolginvesteringen die het bedrijf voor 2017 heeft voorzien aan Nederland voorbij zullen gaan?
Ja, die kans is er. Maar het ligt genuanceerder, want uit een verklaring van Verbrugge Terminals in de media blijkt dat de Verbrugge Container Terminal in Vlissingen-Oost niet van de baan is.
Bent u bekend met het feit dat de Vlaamse regering jaarlijks ca. € 300 mln staatssteun verleent aan de Vlaamse havens? Deelt u de mening dat een dergelijke omvangrijke staatssteun de concurrentieverhoudingen tussen havens ernstig verstoort en niet past in het beleid van de Europese Commissie om oneerlijke concurrentie te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Sinds 1989 trekt de Belgische/Vlaamse overheid jaarlijks circa € 350 mln uit voor de 4 Vlaamse zeehavens (http://www.vlaamsehavencommissie.be/vhc/page/overheidsuitgaven-voor-havens-miljoen-euro-1989–2011-prijzen-2011 ). Ongeveer de helft daarvan is bestemd voor de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen. Ook in Nederland geschiedt de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen (openbare infrastructuur) voor rekening van de rijksoverheid. Op dit onderdeel is er sprake van het door mij gewenste level playing field in de zeehavensector. De andere helft van het Belgisch/Vlaamse overheidsbudget voor de 4 Vlaamse zeehavens is bestemd voor subsidiëring van de kosten van de «havenkapiteinsdienst» en voor de aanleg van haveninterne infrastructuur. De Nederlandse zeehavens nemen deze kosten volledig voor eigen rekening. Hier is geen sprake van het door mij gewenste level playing field in deze sector.
De Vlaamse overheid heeft zijn financieringsregime voor de zeehavens destijds aangemeld bij de Europese Commissie (EC) en deze heeft geoordeeld dat dit regime verenigbaar is met de staatssteunregels van het EU Verdrag. Ik zie mij vooralsnog voor een feit gesteld. Zie verder bij het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat, door deze investeringsbeslissing die gestimuleerd is door een ongelijk speelveld tussen havens, op onevenredige wijze schade wordt toegebracht aan de haven van Vlissingen-Oost, een haven die al zwaar te lijden heeft door de faillissementen van Zalco en Thermphos en de voorziene sluiting van de kolencentrale van Delta? Kunt u becijferen welke schade de beslissing van Verbrugge Terminals om niet te investeren in Vlissingen voor de werkgelegenheid in Nederland en voor de Nederlandse economie oplevert? Welke effecten heeft dit voor de concurrentiepositie van de Zeeuwse havens?
De samenloop van gebeurtenissen is voor Vlissingen-Oost inderdaad ongelukkig. Maar het gaat hier om een toevallige samenloop in uiteenlopende marktsegmenten, te weten aluminium, chemie en energie. Hiernaast zijn er ook bedrijven die recent wel al besloten te investeren in het havengebied van Zeeland Seaports, zoals glastuinder Van Adrichem in Biopark Terneuzen.
Feitelijk is er geen schade, omdat de beslissing om niet te investeren in Vlissingen niet genomen was. Ook kan ik niet beoordelen wat de gevolgen voor Vlissingen-Oost zullen zijn van het besluit van Verbrugge Terminals om in Zeebrugge te investeren. Het is niet zeker dat deze nieuwe havenfaciliteit daadwerkelijk lading gaat behandelen die anders in de havens van Zeeland Seaports zou zijn behandeld.
Dat een overslagbedrijf uit een EU lidstaat investeert in een haven in een naburige lidstaat vind ik ook niet ongewenst. Integendeel zelfs. Meer dan eens profiteren Nederlandse zeehavens daarvan. Het Vlaamse overslagbedrijf Katoennatie/Seaport Terminals heeft vestigingen in Amsterdam en aan de Braakmanhaven te Terneuzen. De Vlaamse rederij Cobelfret heeft eigen terminals in Rotterdam en Vlissingen-Oost. Het Vlaamse SeaInvest investeert ook in Nederlandse zeehavens, met name Rotterdam.
Bent u voornemens deze kwestie aan de orde te stellen bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Feit is dat de EC het financieringsregime voor de Vlaamse zeehavens verenigbaar beoordeelt met de staatssteunregels in het EU Verdrag. Wel sterkt de kwestie mij in mijn inzet op de voorgestelde EU Havenverordening waarover wij in het Algemeen Overleg op 5 september 2013 spraken en mijn voortdurend aandringen bij de EC om de aangekondigde Richtsnoeren staatssteun aan zeehavens spoedig tot stand te brengen.
In mijn ogen schiet het EU beleid – het beleid dat de lidstaten gezamenlijk met elkaar willen voeren – ter zake van bestrijding van oneerlijke concurrentie tussen zeehavens momenteel tekort. Veel lidstaten zien havenbeheer (het aanbod van haveninfrastructuur) en havendienstverlening (loodsen, slepen, afmeren, lossen/laden, bunkeren, inname afvalstoffen) nog (deels) als publieke taken die (mede) met publieke middelen mogen worden uitgevoerd. Het Nederlandse beeld van havenbeheer en havendienstverlening is een bedrijfsmatige, waarbij de gebruikers volledig en marktconform voor de kosten van de aan hen geleverde producten en diensten betalen. Blootgesteld aan de tucht van de markt en gegeven een Europees level playing field kunnen alle zeehavens hun economische potentie ten volle tot ontwikkeling brengen en optimaal bijdragen aan de gemeenschappelijke Europese economie.
Deze visie bepaalt mijn inbreng in het overleg tussen de EU lidstaten over het voorstel van de EC voor een EU Havenverordening. Deze visie is leidraad bij de beantwoording van de enquête van de EC naar de organisatie van het havenbeheer in Europa, de financiering ervan en de vennootschapsbelastingplicht voor havenbeheerders. Deze visie is de rode draad bij de beïnvloeding vanuit Nederland van in ontwikkeling zijnde Richtsnoeren staatssteun voor infrastructuur (een richtsnoer is een formele interpretatie van de EC van bestaand EU recht).
Bent u voornemens om alleen in te stemmen met de Europese havenverordening3 als daarin ook regels worden opgenomen voor staatssteun in haveninfrastructuur, en dus heldere regels worden gesteld aan welke investeringen bij vestiging van bedrijven publiek gefinancierd kunnen worden en welke privaat moeten blijven?
Naar mijn oordeel is de verplichte transparantie van financiële relaties tussen havenbeheerders en overheden een belangrijk pluspunt van de door de EC voorgestelde EU Havenverordening. Een goede eerste stap naar effectieve aanpak van concurrentieverstorende staatssteun, maar op zich niet voldoende. Adequate richtsnoeren staatssteun voor (haven-) infrastructuur zijn het noodzakelijke sluitstuk. Bij mijn oordeel over de EU Havenverordening weegt ook de wijze waarop het thema staatssteun geregeld wordt mee.
Het bericht AH Veendam bood kwart miljoen voor zondagopenstelling |
|
Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «AH Veendam bood kwart miljoen voor zondagopenstelling»?1
Ja.
Is het u bekend of dergelijke praktijken, waarbij ondernemers sponsordeals willen sluiten met lokale bestuurders in ruil voor tegenprestaties zoals zondag openstelling, vaker plaatsvinden?
Nee, dat is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat er sprake is van omkoping als bedrijven op deze manier invloed willen krijgen op besluitvorming?
Indien een gemeente wordt benaderd door een bedrijf met het verzoek op een bepaalde wijze van zijn bevoegdheden gebruik te maken, dient deze gemeente te waken voor belangenverstrengeling en partijdigheid.
Hiernaast is van belang dat het omkopen van ambtenaren strafbaar is: degene die een ambtenaar een gift, belofte of dienst aanbiedt met het doel hem te bewegen tot enig ambtelijk handelen of nalaten, is strafbaar. Hetzelfde geldt voor de ambtenaar die een dergelijke gift, belofte of dienst aanneemt. Of sprake is van omkoping dient van geval tot geval te worden bepaald op basis van de concrete feiten en omstandigheden. Uitgaand van het hierboven genoemde artikel, heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat in het onderhavige geval sprake is geweest van omkoping.
Duizenden onterechte boetes op de A13 |
|
Peter Oskam (CDA), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van BNR Nieuwsradio over «Duizenden onterechte boetes op A13»?1
Ja.
Klopt het dat er op de A13 bij hectometerpaal 11.0 (vlak na de afrit Delft-Zuid in de richting Rijswijk) een snelheidsbord ontbreekt in de middenberm? Zo ja, wat betekent dit voor de handhaving van de maximumsnelheid?
Er staat inderdaad geen bord in de middenberm. Het is evenwel niet noodzakelijk dat dit bord er staat. Na de toerit staat aan de rechterzijde een hoog (lamellen)bord. De aangeven limiet op dit bord geldt voor alle rijstroken. Ook staan op de toerit meerdere borden die de limiet van 100 km/uur aangeven en geldt op de A13 ook vóór hectometerpaal 11.0 al een limiet van 100 km/uur die vele malen aan de weggebruikers kenbaar is gemaakt. De maximumsnelheid is voor alle passanten dan ook voldoende kenbaar en er kan juridisch correct gehandhaafd worden.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie samen met de landelijke eenheid van de politie onderzoek doet naar de boetes die in 2013 mogelijk ten onrechte zijn opgelegd? Klopt het dat het hierbij gaat om 1343 boetes die tijdens 14 controles zijn uitgevoerd?
Gelet op mijn antwoord op vraag 2 is er geen reden voor onderzoek naar mogelijk ten onrechte opgelegde boetes of voor terugbetaling. Dit verklaart ook de reactie van de Landelijke Eenheid.
Waarom wilde de landelijke eenheid van de politie deze situatie tegenover BNR Nieuwsradio niet bevestigen?
Zie antwoord vraag 3.
Ontvangen de automobilisten die ten onrechte bekeurd zijn de onverschuldigd betaalde boete automatisch terug of moeten zij daarvoor juridisch actie ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn u meer situaties bekend waarin gedurende kortere of langere tijd de «effectieve waarschuwing» met betrekking tot de maximumsnelheid ontbrak?
Wanneer Rijkswaterstaat een melding binnenkrijgt over snelheidsbebording die niet op orde is wordt dit gecontroleerd en wanneer nodig wordt deze aangepast. Momenteel zijn er geen plaatsen bekend waar de bebording niet op orde is.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat verhoging of verlaging van de maximumsnelheid op bepaalde gedeelten van het wegennet niet leidt tot onduidelijkheid voor weggebruikers?
Wijzigingen in de maximumsnelheid worden in eerste instantie kenbaar gemaakt door het aanpassen van de bebording. Additioneel kunnen tekstkarren langs de weg en flyers bij pompstations worden ingezet om de wijziging extra onder de aandacht van de weggebruiker te brengen.
Het artikel ‘Havenbaronnen kapen onze bedrijven weg’ |
|
André Bosman (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Havenbaronnen kapen onze bedrijven weg»?1
Ja.
Klopt het dat Belgische havens financiële steun krijgen van de overheid? Zo ja, op welke wijze is er sprake van financieel bijspringen van de Belgische overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Sinds 1989 trekt de Belgische/Vlaamse overheid jaarlijks circa € 350 mln uit voor de 4 Vlaamse zeehavens (http://www.vlaamsehavencommissie.be/vhc/page/overheidsuitgaven-voor-havens-miljoen-euro-1989–2011-prijzen-2011 ). Ongeveer de helft daarvan is bestemd voor de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen. Ook in Nederland geschiedt de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen (openbare infrastructuur) voor rekening van de rijksoverheid. Op dit onderdeel is er sprake van het door mij gewenste level playing field in de zeehavensector. De andere helft van het Belgisch/Vlaamse overheidsbudget voor de 4 Vlaamse zeehavens is bestemd voor subsidiëring van de kosten van de «havenkapiteinsdienst» en voor de aanleg van haveninterne infrastructuur. De Nederlandse zeehavens nemen deze kosten volledig voor eigen rekening. Hier is geen sprake van het door mij gewenste level playing field in deze sector.
De Vlaamse overheid heeft zijn financieringsregime voor de zeehavens destijds aangemeld bij de Europese Commissie (EC) en deze heeft geoordeeld dat dit regime verenigbaar is met de staatssteunregels van het EU Verdrag. Ik zie mij vooralsnog voor een feit gesteld.
Is er sprake is van staatssteun door de Belgische lokale, gewestelijke, Vlaamse, Waalse of de federale overheid? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met uw collega's binnen het Belgische bestel?
De bij 2 bedoelde uitgaven drukken op het budget van de Vlaamse overheid, evenals het bijpassen van het exploitatietekort van het Vlaamse loodswezen. De financiering van de leegloop in de arbeidspools van de Vlaamse zeehavens geschiedt in overeenstemming met een federale wet – «Wet Major» genoemd – en voornamelijk ten laste van het federale werkloosheidsfonds. Ik heb hierover geen directe contacten met mijn Belgische/Vlaamse collega’s.
In hoeverre is hier sprake van het ontbreken van een level playing field? In hoeverre is het voor Nederlandse havens, zeker in de omgeving van de Belgische havens, onmogelijk om te concurreren met deze semi-overheidshavens? Voorziet de EU-regelgeving inzake havens volgens u in voldoende mogelijkheden om een level playing field te bewerkstelligen in Europa?
In het algemeen geldt dat een havenbeheerder die subsidie ontvangt meer financiële armslag heeft om klanten tegemoet te komen dan havenbeheerders die uitsluitend beschikken over inkomsten uit havengeld en terreinexploitatie, zoals de Nederlandse zeehavens. Ik kan in dit individuele geval niet beoordelen of en in welke mate van deze extra armslag gebruik is gemaakt.
Dat een overslagbedrijf uit een EU lidstaat investeert in een haven in een naburige lidstaat vind ik ook niet ongewenst. Integendeel zelfs. En meer dan eens profiteren Nederlandse zeehavens daarvan. Het Vlaamse overslagbedrijf Katoennatie/Seaport Terminals heeft vestigingen in Amsterdam aan de Braakmanhaven te Terneuzen. De Vlaamse rederij Cobelfret heeft eigen terminals in Rotterdam en Vlissingen-Oost. Het Vlaamse SeaInvest investeert ook in Nederlandse zeehavens, met name Rotterdam. Ondanks de in Vlaanderen verstrekte overheidsfinanciering zijn de Nederlandse zeehavens dus succesvol.
Niet de bestaande EU regelgeving noch de jurisprudentie bieden voldoende mogelijkheden om een level playing field in Europa te bewerkstelligen. Daarom sta ik in beginsel positief tegenover de voorgestelde EU Havenverordening. Die schrijft in ieder geval transparantie van financiële relaties tussen havenbeheerders en overheden voor. Een goede eerste stap. Maar eenduidige Richtsnoeren staatssteun infrastructuur/zeehavens blijven het noodzakelijke sluitstuk.
Heeft u deze, vermeende, handelwijze besproken binnen EU-verband? Zo ja, hoe werd daarop gereageerd? Zo nee, wanneer gaat u dat aanhangig maken?
De negatieve effecten van de grote verschillen tussen de EU lidstaten op het gebied van financiering van zeehavens zijn van Nederlandse zijde op Europees niveau meerdere malen ter sprake gebracht. Algemeen bekend is dat veel lidstaten havenbeheer (het aanbod van haveninfrastructuur) en havendienstverlening (loodsen, slepen, afmeren, lossen/laden, bunkeren, inname afvalstoffen) nog (deels) zien als publieke taken die (mede) met publieke middelen mogen worden uitgevoerd. Het Nederlandse beeld van havenbeheer en havendienstverlening is een bedrijfsmatige, waarbij de gebruikers volledig en marktconform voor de kosten van de aan hen geleverde producten en diensten betalen.
Blootgesteld aan de tucht van de markt en gegeven een Europees level playing field kunnen alle zeehavens hun economische potentie ten volle tot ontwikkeling brengen en optimaal bijdragen aan de gemeenschappelijke Europese economie. Deze visie bepaalt mijn inbreng in het overleg tussen de EU lidstaten over het voorstel van de EC voor een EU Havenverordening en is de rode draad bij de beïnvloeding vanuit Nederland van in ontwikkeling zijnde Richtsnoeren staatssteun voor infrastructuur.
De bareboat-out regeling |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de faciliteiten die worden geboden voor het uitvlaggen van in Nederland te boek gestelde zeeschepen via een zogeheten bare boat-out regeling? Bent u er bekend mee dat het aanvraagformulier voor de bare boat-out regeling en de bijbehorende toelichting te verkrijgen zijn via de Inspectie Leefomgeving en Transport?
Ja.
Worden in Nederland te boek gestelde schepen daadwerkelijk «uitgevlagd» via een dergelijke bare boat-out constructie? Zo ja, om hoeveel schepen gaat het per jaar over de jaren 2009 t/m 2012, en in de eerste helft van het jaar 2013?
Er is hier sprake van het tijdelijk schorsen van de zeebrief op verzoek van de eigenaar. Dit betekent dat de inschrijving van een zeeschip in het privaatrechtelijk register – de teboekstelling – gehandhaafd blijft, maar dat voor bepaalde duur de zeebrief wordt opgeschort waarna de eigenaar het zeeschip in kwestie tijdelijk onder andere vlag laat varen. Het gaat hierbij om 55 schepen over de gevraagde periode.
Hoe verhoudt dit gebruik van de bare boat-out regeling zich met de stelling in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel voor Rijkswet nationaliteit zeeschepen (Kamerstuk nr. 33 134), dat de bare boat-out regeling thans niet mogelijk is in Nederland en dat verkoop van het zeeschip aan een onderneming in een ander land de enige mogelijkheid is om het schip onder de vlag van dat andere land te exploiteren?
De betreffende stelling was erop gericht om aan te geven dat in de huidige Nederlandse wetgeving bareboat-out nog niet geregeld is. Zoals de vraag doet vermoeden is daarmee tegelijkertijd de indruk ontstaan dat op dit moment ook geen uitvoering wordt gegeven aan de behoefte vanuit de sector om tijdelijk onder andere vlag te varen zonder dat daarvoor ook de teboekstelling buiten Nederland moet worden geregeld. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag door de Koninkrijksregering is opgemerkt wordt ten behoeve van bareboat-out soms de methode toegepast van het schorsen van de vlag. Ook in het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten wordt op dergelijke wijze voorzien in bareboat-out. Naar gebleken is daarbij echter onvoldoende duidelijk gemaakt dat – om tegemoet te komen aan de wens van de sector – in Nederland gebruik gemaakt wordt van de methode van het schorsen van de zeebrief. Hoewel dit niet expliciet is geregeld.
Reeds in de jaren negentig is vanwege de behoefte vanuit de sector gekeken naar mogelijkheden om tijdelijk onder een andere vlag te varen. Dit heeft geleid tot de door de Inspectie Leefomgeving en Transport gehanteerde constructie waarbij op verzoek van de reder de zeebrief tijdelijk wordt geschorst vanuit de toenmalige opvatting dat de bestaande regelgeving zich niet hiertegen verzet. Vanuit de noodzaak om de mogelijkheid om onder een andere vlag te varen met behoud van teboekstelling in Nederland op wettelijk niveau te borgen, is in 2002 bij Uw Kamer een wetsvoorstel voor een Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen (hierna: WPRZ) aanhangig gemaakt. In het voorstel voor de WPRZ was de mogelijkheid van bareboat-out dan ook opgenomen. Net zoals in de WPRZ het geval was, wordt in de Rijkswet nationaliteit zeeschepen (hierna: RNZ) niet de methode van het schorsen van de zeebrief gehanteerd, maar wordt bareboat-out mogelijk gemaakt door een scheiding tussen de privaatrechtelijke teboekstelling en de inschrijving in het publiekrechtelijke vlagregister. Hierdoor volgt na de teboekstelling van een schip in Nederland niet per se ook de verlening van de Nederlandse nationaliteit. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag reeds is opgemerkt is de door het Statuut opgelegde verhouding tussen Koninkrijk- en landsaangelegenheid hiervoor mede bepalend geweest. Daarnaast – om buiten twijfel te stellen dat een schip niet parallel kan worden geregistreerd en dat geen recht bestaat tot dubbele vlagvoering – geeft de Koninkrijksregering de voorkeur aan bovengenoemde constructie die onmiskenbaar duidelijk maakt onder wiens rechtsmacht het schip valt. Ten overvloede merk ik op dat de eerdergenoemde mogelijkheid tot schorsen in het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten komt te vervallen bij inwerkingtreding van de RNZ.
Is er een wettelijke grondslag op basis waarvan de bare boat-out constructie mogelijk is? Zo ja, welke is dat? Zo nee, welke motivering ligt aan uw besluit ten grondslag om zonder wettelijke grondslag in te stemmen met het verlies van de Nederlands nationaliteit van een Nederlands zeeschip, onder gelijktijdige handhaving van de teboekstelling in Nederland?
Zie bij 3.
Bent u bereid de facilitering van uitvlagging van in Nederland te boek gestelde zeeschepen via een bare boat-out constructie met onmiddellijke ingang te staken? En bent u bereid passende maatregelen te treffen voor voorheen Nederlandse zeeschepen die nog steeds in Nederland zijn te boek gesteld, welke ten onrechte zijn uitgevlagd via een bare boat-out constructie? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn doel om zo snel mogelijk een wettelijke grondslag te creëren voor bareboat-out. Daartoe dient dan ook het bij Uw Kamer ingediende voorstel voor de RNZ. Tot de inwerkingtreding van de RNZ ben ik voornemens de huidige praktijk van het schorsen van de zeebrief voort te zetten. Redenen hiervoor zijn dat de sector inmiddels vertrouwen heeft op de toepassing daarvan, het schorsen een tijdelijke duur heeft, het een relatief klein aantal schepen betreft en – voor zover mij bekend -de bestaande praktijk nooit tot problemen heeft geleid. Het aanbieden van de mogelijkheid tot het tijdelijk schorsen van de zeebrief heeft overigens niet alleen positieve gevolgen voor het bedrijfsleven maar ook voor de Nederlandse economie. Voor reders in de koopvaardij en de natte waterbouw geldt dat zij hierdoor de teboekstelling van het schip in Nederland kunnen houden en door tijdelijk onder ander vlag te gaan varen meer bedrijfsactiviteiten kunnen ontplooien. Zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag is opgemerkt is het niet zo zeer de vlag die de grootste toegevoegde waarde voor de economie creëert, maar de vestiging van de rederij en de daarmee gepaard gaande walactiviteiten. Het in stand houden van de teboekstelling in Nederland bij bareboat-out heeft ook een economische betekenis aangezien dit het terugvlaggen naar Nederland vergemakkelijkt en ook de kans vergroot dat het beheer van deze schepen in Nederland blijft. Daarnaast is, wegens het behouden van de connectie met Nederland, de kans op terugvlaggen bij bareboat-out groter dan bij volledig uitvlaggen waarbij ook de economische eigendom wordt overgedragen naar een buitenlandse vennootschap.
Recent heeft Nautilus NL, de vakbond voor zeevarenden, zorgen geuit over mogelijke arbeidsrechtelijke consequenties van bareboat-out in verband met het recent in werking getreden Maritiem Arbeidsverdrag. Ik kan u mededelen dat hierover inmiddels een eerste gesprek heeft plaatsgevonden met Nautilus NL en een nader gesprek zal volgen. Ook de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders heeft de bereidheid getoond om nader van gedachten te wisselen met Nautilus NL om de geuite zorgen over de arbeidsrechtelijke situatie van zeevarenden weg te nemen.
Toezicht en regels verzekeraars |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verzekeraars klagen over te streng toezicht DNB»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel en op de klacht van de verzekeraars? Was de klacht van de verzekeraars al eerder bij u bekend?
De klacht van de verzekeraars is mij bekend. Er is regelmatig overleg met de verzekeraars over het verzekeringstoezicht. Voorts worden wijzigingen in het verzekeringstoezicht standaard geconsulteerd. In de beantwoording van deze vraag en de vragen 3 en 4 geef ik mijn reactie op het artikel.
In het artikel geven de verzekeraars aan dat Nederland als enige land in de Europese Unie vooruit zou lopen op de nieuwe Europese regels (Solvency II). Ze verwijzen daarbij naar de door mij voorgenomen aanscherping van het Nederlandse verzekeringstoezicht. Deze aanscherping is uitgewerkt in het Wijzigingsbesluit financiële markten 2014, dat thans voor advies bij de Raad van State ligt en onlangs is geconsulteerd.2 In dit wijzigingsbesluit wordt een zogenoemd «theoretisch solvabiliteitscriterium» voor middelgrote en grote levensverzekeraars geïntroduceerd, dat mede bepalend is of levensverzekeraars dividend kunnen uitkeren. Dit nieuwe solvabiliteitscriterium zal evenals de kapitaalseis onder Solvency II risicogeörienteerd zijn en beoogt een beeld te geven of de desbetreffende levensverzekeraar de komende 12 maanden aan de solvabiliteitseisen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) kan voldoen. Er zal nog te zijner tijd een consultatie van de concept ministeriële regeling plaatsvinden, waarin dit criterium nader wordt uitgewerkt. De hoogte van het criterium zal daarbij vastgesteld worden op basis van de impactstudie waar alle betrokken levensverzekeraars recentelijk aan meegewerkt hebben.
Zoals boven beschreven wordt de Nederlandse verzekeringssector dus ruim in de gelegenheid gesteld haar zorgen of geconstateerde technische problemen met betrekking tot de aanscherping van het Nederlandse verzekeringstoezicht voor het voetlicht te brengen. Ik hecht er tegelijk veel belang aan om nationaal dit toezicht, met name voor levensverzekeraars, reeds in 2014 aan te scherpen. De reden hiervoor is dat dit deel van de verzekeringssector hard getroffen wordt door de huidige omstandigheden.3 Zowel de omzet als de winstgevendheid van de levensverzekeraars staat namelijk erg onder druk. De omzet neemt af door de opkomst van het banksparen, de ontwikkelingen op de woningmarkt en de wijzigingen in het fiscale regime en door het verminderde vertrouwen van de consument in de levensverzekeringssector door de in het verleden verkochte beleggingsverzekeringen. Bovendien is de risicovrije kapitaalmarktrente laag, waardoor het aanbieden van rentegaranties zeer kostbaar is geworden, wat betekent dat traditionele levensverzekeringsproducten minder aantrekkelijk zijn. Daar komt bij dat de lage risicovrije kapitaalmarktrente en de daarmee samenhangende lage en volatiele beleggingsrendementen eveneens de winstgevendheid onder druk zetten. Mede om deze redenen was er bij DNB de behoefte om juist bij de levensverzekeraars de vinger extra aan de pols te kunnen houden en indien nodig in te grijpen. Met de aanscherping van het verzekeringstoezicht wordt hierin voorzien: met het theoretische solvabiliteitscriterium krijgt DNB namelijk meer handvatten om dividenduitkeringen van levensverzekeraars tegen te houden indien dit nodig mocht zijn.
Tot slot geven de verzekeraars in het artikel nog aan dat zij teleurgesteld zijn dat DNB geen versoepeling heeft doorgevoerd in de te gebruiken rekenrente voor de berekening van verplichtingen van natura-uitvaart-, levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De verzekeraars hadden hier op aangedrongen als gevolg van het feit dat na de afwaardering van de Franse Staat door ratingbureau Moody’s de Franse staatsleningen geen onderdeel meer uitmaken van de AAA ECB staatsleningencurve.
De achtergrond van de stellingname van de verzekeraars is dat DNB op grond van de Wft de bevoegdheid heeft te bepalen welke risicovrije rentecurves levens-, natura-uitvaart- en arbeidsongeschiktheidsverzekeraars zijn toegestaan te gebruiken bij de berekening van de verplichtingen jegens polishouders voor levens-, natura-uitvaart- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De reden dat DNB heeft besloten geen andere curves toe te staan dan de interbancaire swapcurve en de AAA ECB staatsleningencurve is dat DNB in het derde kwartaal van vorig jaar al een versoepeling heeft aangebracht door het gebruik van de zogenaamde UFR (ultimate forward rate) toe te staan. Hierdoor is het effect van de verwijdering van de Franse staatsleningen uit de AAA ECB Staatsleningencurve minder groot. Bovendien staat het verzekeraars ook vrij de interbancaire swapcurve te gaan gebruiken. Deze laatste curve zal eveneens toegepast worden onder het nieuwe risicogeoriënteerde toezichtregime Solvency II.
Klopt het dat de regels voor verzekeraars en het toezicht daarop in Nederland de strengste van Europa zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan en waardoor komt dit? Kunt u een vergelijkend overzicht geven van de regels en het toezicht voor verzekeraars in de verschillende landen in Europa? In hoeverre is er nog sprake van een gelijk speelveld? Als er sprake is van een ongelijk speelveld, welke concrete stappen gaat u dan zetten om dit recht te zetten?
Nee, het is onjuist dat de regels voor verzekeraars en het toezicht daarop in Nederland de strengste van Europa zouden zijn. Het beeld is heel diffuus. Zie vraag het antwoord op vraag 4 en 5 voor enkele concrete voorbeelden van verschillen tussen de huidige regels voor verzekeraars in verschillende lidstaten.
Vanwege de grote verschillen is het voor de Nederlandse verzekeraars van groot belang dat het Solvency II kader, dat een vergaande harmonisatie van de prudentiële eisen aan verzekeraars in Europa vormt, zo snel mogelijk wordt ingevoerd. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is dan ook om voor eind dit jaar een politiek akkoord te bereiken, zodat Solvency II per 1 januari 2016 voor alle middelgrote en grote verzekeraars van toepassing wordt. Met de invoering van Solvency II wordt een zo goed mogelijk level playing field in Europa gecreëerd. Om redenen die hierboven bij vraag 2 zijn genoemd wil ik echter niet tot 2016 wachten om aanscherpingen van het verzekeringstoezicht door te voeren.
Klopt het dat Nederland het enige land is dat vooruitloopt op de nieuwe Solvency II regels, waarover nog lang geen duidelijkheid is? Wat zijn de gevolgen van die strenge regels en toezicht voor de Nederlandse concurrentiepositie? Wat vindt u van deze gevolgen?
Nee, het is het onjuist dat Nederland het enige land zou zijn dat vooruit loopt op de nieuwe Solvency II regels. Het Verenigd Koninkrijk loopt bijvoorbeeld al jaren vooruit op Solvency II. Het Verenigd Koninkrijk kent namelijk al sinds 2001 een drie pijler benadering in het verzekeringstoezicht, die sterke gelijkenis kent met het Solvency II regime. Alle balansposten dienen in het Verenigd Koninkrijk op marktwaarde te worden gewaardeerd, er wordt een risicovrije marktrente gebruikt voor het uitrekenen van de technische voorzieningen en er is een risicogeoriënteerde kapitaalseis ingevoerd. Onder meer Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Finland, Zweden hebben aanpassingen doorgevoerd in de richting van de nieuwe Solvency II regels. Het betreft hier allemaal nationale initiatieven waarbij elementen van Solvency II zijn ingevoerd, die vaak gekoppeld zijn aan de landspecifieke implementatie van het eerdere Solvency I regime dat veel vrijheid aan de lidstaten liet. Deze initiatieven zijn daarmee niet goed met elkaar vergelijkbaar.
Voor de concurrentiepositie van de Nederlandse verzekeraars is een goede startpositie bij de invoering van Solvency II (verwacht in 2016) belangrijk. Hoe dichter de invoeringsdatum van Solvency II nadert, hoe belangrijker dit wordt. Met de beoogde aanscherpingen van het Nederlandse verzekeringstoezicht onder de Wft zal Nederland alvast meer richting Solvency II bewegen. Dit betekent dat Nederlandse verzekeraars te zijner tijd minder grote aanpassingen hoeven door te voeren dan het geval is in een aantal andere landen in de EU.
Klopt het dat de Nederlandse Bank strenger is dan andere toezichthouders in Europa als het gaat om de rekenrente? Indien dat het geval is, wat is daarvoor de reden?
De huidige Europese richtlijnen ten behoeve van het prudentiële toezicht laten verschillende opties open wat betreft de te gebruiken rekenrente. In enkele lidstaten zoals Frankrijk en Duitsland wordt thans nog een vaste rekenrente gebruikt (tussen de 3 en 6 procent), die vertraagd wordt verlaagd of verhoogd als de marktomstandigheden daar aanleiding toe geven. In een aantal lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden, Finland en Nederland, is gekozen voor een zogenaamde risicovrije marktrentestructuur, zoals ook in het toekomstige Europese kader (Solvency II) als basis zal worden gehanteerd. Bij de uitwerking van de risicovrije marktrentestructuur hanteert De Nederlandsche Bank inderdaad de strengste eisen. Echter, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Finland kennen naast het gebruik van de risicovrije marktrentestructuur ook reeds een risicogeoriënteerde kapitaalseis. Een dergelijke eis kent Nederland nog niet. Het is op voorhand daarom niet vast te stellen of het verzekeringstoezicht in de bovengenoemde landen lichter of zwaarder is dan het Nederlandse systeem. Uit de QIS5 impact studie waarvan de resultaten in 2011 bekend zijn gemaakt, bleek in elk geval dat in Finland in verhouding meer verzekeraars konden voldoen aan de Solvency II kapitaalseisen zoals voorgeschreven in deze impactstudie dan in Nederland, terwijl Nederland wel beter scoort dan het Verenigd Koninkrijk en Denemarken.
Lidstaten waar een vaste rekenrente wordt gehanteerd, lijken op dit moment wel duidelijk een lichter regime te hebben als het gaat om de regels met betrekking tot de lange termijn verzekeringverplichtingen (zoals pensioenverzekeringen en lijfrentes). Nadeel van een regime met een vaste rekenrente is echter dat het geen risicobeheersingprikkel kent om het renterisico, het risico van een dalende marktrente en daarmee gepaarde gaande dalende beleggingsopbrengsten, af te dekken.
In het Nederlandse verzekeringstoezicht wordt sinds de invoering van de Wft in 2007 de risicovrije kapitaalmarktrente toegepast in de waardering van technische voorzieningen voor natura-uitvaart-, levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Mede hierdoor hebben Nederlandse verzekeraars tijdig moeten anticiperen op de sterk gedaalde kapitaalmarktrentes en worden ze gestimuleerd om hun renterisico af te dekken. Nederlandse levensverzekeraars hebben daarom – gegeven de huidige lage rentestanden – een betere startpositie om Solvency II, waarin ook een risicovrije marktrente wordt voorgeschreven, in te voeren dan levensverzekeraars uit landen waar thans nog vaste rekenrentes gelden.
Daarbij is het nog van belang op te merken dat Nederlandse verzekeringsgroepen vanwege hun vele pensioenverzekeringen en lange termijn levensverzekeringen relatief gezien veel lange termijn verplichtingen kennen. Dit maakt hen extra gevoelig voor renteschommelingen. Het is daarom voor Nederlandse verzekeraars extra van belang om goed op de solvabiliteitspositie te letten en zich niet rijk te rekenen door veranderingen van de risicovrije marktrente te negeren.
Welke gevolgen heeft het feit dat verzekeraars extra buffers moeten aanhouden vanwege de rekenrente, c.q. het niet meer kunnen meetellen van de Franse rente, voor de investeringen van verzekeraars? Hoeveel minder kunnen verzekeraars daardoor investeren?
Verzekeraars zullen niet minder investeren door het aanhouden van extra buffers. De buffers van verzekeraars worden namelijk net als de aangehouden technische voorzieningen ten behoeve van toekomstige uitkeringen aan polishouders belegd. Een verzekeraar zal uiteraard zijn beleggingen wel moeten diversifiëren, maar het maakt daarbij niet uit of gaat om beleggingen van het buffervermogen of van de waarden die tegenover de technische voorzieningen staan.
Hergebruik van datadragers van de overheid |
|
Carla Dik-Faber (CU), Marith Volp (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie dat de overheid jaarlijks duizenden herbruikbare mobiele telefoons en andere datadragers, zoals tablets, computers en laptops laat vernietigen, terwijl de volledige technische levensduur nog niet verstreken is?1
Ja.
Deelt u de mening dat het vernietigen van herbruikbare elektronische apparatuur niet past bij de ambitie in het regeerakkoord om te komen tot een circulaire economie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Vindt u dat producthergebruik van apparatuur, volgens de ladder van Lansink, boven materiaalhergebruik (ofwel: vernietiging) zou moeten gaan?
Ja.
Deelt u de mening dat er oplossingen zijn voor het hergebruik van mobiele telefoons en andere apparatuur, bijvoorbeeld in ontwikkelingslanden, waarbij moet worden geborgd dat het niet leidt tot dumping van afval in deze landen?
Ja, ik deel die mening, maar een belangrijke zorg daarbij is veiligheid.
Voor overtollige apparatuur en datadragers van de rijksoverheid gelden strenge veiligheidvoorschriften van de AIVD. Gegarandeerd moet worden dat alle data 100% verwijderd worden. Als meest kostenbesparende, risicomijdende en veiligste oplossing is een aantal jaar geleden gekozen om dit optimum te bereiken door de apparatuur te shredderen en het granulaat te recyclen tot grondstof voor hergebruik.
Sedert het voorjaar 2013 loopt een onderzoek waarin er naar alternatieven wordt gezocht. Elektronische apparatuur zonder data (bijvoorbeeld beeldschermen) wordt al jaren voor hergebruik aangeboden.
Wanneer, na verwijdering van data, de apparatuur nog steeds een positieve marktwaarde heeft, is dumping verliesgevend en het risico daarop logischerwijs verdwenen.
Op grond van de nieuwe Europese richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (2012/19/EU) krijgen lidstaten binnenkort ook betere instrumenten in handen om doeltreffender de strijd aan te binden met de illegale export van afval.
Deze richtlijn verplicht exporteurs van tweedehands apparatuur om vooraf te testen of de apparatuur werkt en zij moeten documenten verstrekken over de aard van de overbrengingen. Hiermee wordt voorkomen dat elektronisch afval als tweedehands apparatuur illegaal wordt geëxporteerd.
Deze Europese richtlijn wordt op 14 februari 2014 in nationale regelgeving geïmplementeerd.
Deelt u de mening dat er mogelijkheden zijn om de dataveiligheid van afgeschreven apparatuur te borgen bij hergebruik?
Dat is momenteel onderwerp van onderzoek. Uitkomsten hiervan worden begin 2014 verwacht. Er zijn verschillende methoden in de markt die claimen de dataveiligheid te kunnen borgen. Onderzocht wordt of deze alternatieven haalbaar zijn, vanuit het oogpunt van veiligheid, duurzaamheid en financiën.
Bent u bereid om over te gaan tot hergebruik van apparatuur binnen de overheid, volgens de ladder van Lansink? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u dit concreet gaan uitvoeren?
Uitkomsten van het onderzoek naar mogelijke alternatieven worden begin 2014 verwacht. Wanneer hieruit bruikbare alternatieven voortkomen, ben ik uiteraard bereid die te overwegen. Concrete uitvoering wordt dan ook duidelijk.
Het bericht dat financiële data-analyse nauwelijks terreur voorkomt |
|
Wouter Koolmees (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het speuren in bankdata maakt ons niet veiliger»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het onderzoek dat door financiële data-analyse terroristen niet worden opgespoord omdat zij geen afwijkend financieel gedrag vertonen? Zo nee, waarom niet?
De conclusie in het in vraag 1 aangehaalde bericht dat terroristen vaak geen afwijkend financieel gedrag vertonen kan ik ten dele onderschrijven. De afgelopen jaren hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden naar de bruikbaarheid van financiële signalen voor de preventieve kant van de bestrijding van terrorisme. Uit deze onderzoeken blijkt onder andere dat voor het plegen van aanslagen niet altijd grote bedragen nodig zijn en daardoor de voorbereidingen van terroristische aanslagen moeilijk te ontdekken zijn met behulp van alleen financiële signalen. Daarnaast is gebleken dat financiële patronen ten aanzien van terrorisme veelal weinig afwijken van reguliere financiële patronen, zodat het lastig blijft om met een preventief oogmerk gericht te zoeken in grote databestanden. Daarentegen kunnen financiële gegevens wel bijdragen aan een opsporingsonderzoek tegen bekende verdachten en hun handlangers en bijdragen aan de bewijsvoering.
Klopt het dat grootscheepse analyses van de SWIFT-transactiegegevens om terrorisme te voorkomen en de Europese derde richtlijn bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AML/CFT), die banken verplicht een risicoanalyse uit te voeren op hun klanten, tot nog toe weinig resultaten hebben opgeleverd?
Gezien de korte periode waarin de TFTP-overeenkomst werkzaam is, is het nog te vroeg om op basis daarvan nu reeds goed te kunnen beoordelen hoe effectief de uitwisseling van gegevens op basis van de TFTP-overeenkomst in de praktijk is geweest. Inmiddels bereidt de Europese Commissie in nauwe samenwerking met de Amerikaanse autoriteiten een gezamenlijk rapport voor over de resultaten van de TFTP-overeenkomst als bedoeld in artikel 6 sub 6 van die overeenkomst. Dat rapport bestrijkt de 3 jaar die zijn verstreken sinds de inwerkingtreding van de TFTP-overeenkomst op 1 augustus 2010. De resultaten van deze exercitie zullen naar verwachting in de loop van dit najaar beschikbaar komen. Zonder op de publicatie van het gezamenlijke rapport te willen vooruitlopen wil ik wel opmerken dat de Europese Commissie naar aanleiding van de tweede gezamenlijke «review» van de TFTP-overeenkomst, die in oktober 2012 is afgerond, op 18 december 2012 tegenover het Europees Parlement heeft verklaard dat het TFTP-programma toegevoegde waarde heeft en dat de EU daar in toenemende mate profijt van trekt. Gezien de zeer vertrouwelijke aard van dit type zaken, kan ik overigens niet uitsluiten dat de resultaten eveneens deels vertrouwelijk zullen moeten blijven.
De Derde Europese richtlijn tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (derde anti-witwasrichtlijn) heeft, zo blijkt ook uit de naamgeving, naast de opsporing in het kader van witwassen vooral preventie tot doel. Juist die preventieve functie van de richtlijn is moeilijk kwantificeerbaar; het is immers moeilijk vast te stellen dat iemand door de preventieregels besluit voor zijn terroristische activiteiten geen gebruik te maken van het financiële stelsel of op andere, veelal minder eenvoudige en mogelijk kwetsbaardere, wijze. Het is echter aannemelijk dat terroristen andere kanalen zoeken dan het reguliere financiële stelsel als zij weten dat in het reguliere financiële stelsel, op grond van de derde anti-witwasrichtlijn, onder andere een meldplicht en een plicht tot cliëntenonderzoek geldt.
De Europese derde richtlijn bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AML/CFT), die banken verplicht een risicoanalyse uit te voeren op hun klanten, heeft tot nog toe reeds veel resultaten opgeleverd. Dat blijkt ook uit de cases die FIU op haar website publiceert.
In hoeveel gevallen heeft informatie uit financiële data-analyse bijgedragen aan de opsporing en veroordeling van een terrorist? Hoe vaak zijn mensen na opsporing met behulp van financiële data-analyse ten onrechte als verdachte aangemerkt?
Bij onderzoeken gerelateerd aan terrorisme wordt doorgaans van veel verschillende onderzoeksmethoden en opsporingstechnieken gebruik gemaakt. Een van de mogelijke methodes is financiële data-analyse. Het is de combinatie van onderzoeksmethoden die resultaat oplevert. Daardoor is niet te zeggen in hoeverre specifiek financiële data-analyse geleid heeft tot het opsporen of voorkomen van terrorisme, nog afgezien van het zeer vertrouwelijke karakter van dergelijke informatie. Om dezelfde reden is niet te zeggen of, en zo ja in hoeveel gevallen, iemand specifiek op grond van financiële data-analyse ten onrechte als verdachte is aangemerkt.
Hoe vaak heeft financiële data-analyse geleid tot het voorkomen van terreur? Kunt u hier voorbeelden van geven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe groot zijn de lasten voor de financiële sector om mee te werken aan deze opsporingsmethoden?
Een globale raming door de Nederlandse Vereniging van Banken van de kosten voor banken in Nederland in verband met het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering en sanctiemaatregelen komt uit op ongeveer 40 miljoen euro per jaar. In dit bedrag zijn onder meer opgenomen de kosten van de benodigde ICT-systemen, van medewerkers belast met afhandeling van alerts en signalen, van compliance en van beleid. Het is voor financiële instellingen niet mogelijk om apart te becijferen wat de kosten zijn die zijn gemoeid met het tegengaan van terrorismefinanciering, omdat hiervoor gebruik wordt gemaakt van dezelfde systemen en procedures als die voor witwassen en sanctiemaatregelen.
Welke feiten maken het noodzakelijk voor banken om nationale veiligheidstaken uit te voeren, gelet op de uitkomsten van dit onderzoek?
Eén van de uitgangspunten van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is dat voorkomen moet worden dat terroristen gebruik kunnen maken van ons financiële stelsel. Banken spelen een sleutelrol in het financiële stelsel en om die reden is het dan ook van belang dat zij taken uitvoeren in het kader van de Wwft. Daardoor wordt ook de integriteit van het financiële stelsel bewaakt. Het bemoeilijkt terrorismefinanciering en hiervan gaat een preventieve werking uit (zie ook het antwoord op vraag3 en het kan bovendien bijdragen aan de bewijsvoering tegen verdachten.
Deelt u het oordeel van de onderzoekster dat risico- en linkgebaseerde analyses deels gebaseerd zijn op intuïtie, interpretatie en zelfregulering van medewerkers bij banken en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt discriminatie in dit opsporingsproces voorkomen?
Het opstellen van risico’s- en linkgebaseerde analyses vindt niet plaats op grond van sentimenten, maar op basis van ervaringen, kennis, trends en geïdentificeerde typologieën. Waar mensen betrokken zijn bij de toepassing van die analyses speelt menselijk denken echter ook een rol. Een bepaalde mate van subjectiviteit is daarmee onontkoombaar, maar ook wenselijk. Het is immers een gegeven dat systemen nooit geheel het menselijk denken kunnen vervangen. Om het aandeel menselijk denken te structureren, werken zowel veiligheidsdiensten als banken op basis van een gedragscode.
Wat gebeurt er met de informatie die op deze manier verzameld wordt? Hoe en hoe lang wordt deze informatie bewaard en wie heeft er toegang toe? Kan de verzamelde informatie door banken ook voor andere doeleinden en analyses gebruikt worden?
De gegevens die ten grondslag liggen aan een melding van een ongebruikelijke transactie worden door een bank of andere meldplichtige instelling zodanig vastgelegd dat die gegevens opvraagbaar zijn door FIU-Nederland en de opsporingsdiensten en de gemelde transactie reconstrueerbaar is gedurende vijf jaar na het tijdstip van het doen van de melding. De analyses van FIU-Nederland op basis waarvan een ongebruikelijke transactie als verdacht wordt doorgegeven aan de opsporing wordt niet met de melder gedeeld. Voor banken en andere instellingen die op grond van de Wwft bepaalde taken vervullen geldt bovendien dat zij de gegevens of inlichtingen die zij ingevolge de Wwft hebben verstrekt of ontvangen, niet verder of anders mogen gebruiken of bekendmaken dan nodig is voor de uitoefening van hun wettelijke taak.
De ongebruikelijke transacties die bij FIU-Nederland worden gemeld, worden maximaal vijf jaar door FIU-Nederland bewaard. De als verdacht aan het OM en de opsporingsdiensten doorgegeven transacties worden maximaal tien jaar bewaard. Wanneer een ongebruikelijke transactie niet binnen die vijf jaar als verdacht wordt doorgegeven, wordt deze uit het databestand verwijderd. Alleen de doorgegeven transacties zijn beschikbaar voor de opsporingsdiensten.
Zijn de conclusies van dit onderzoek aanleiding om het EU-US Terrorist Finance Tracking Programme akkoord (EU-US TFTP Agreement) op te schorten totdat er meer duidelijkheid is over de resultaten en over de tekortkomingen in de uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op uw vragen over het bericht dat de servers van Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT) mogelijk zijn afgetapt door de NSA (vraagnummer 2013Z16985, ingezonden 10 september 2013), geef ik er de voorkeur aan de uitkomsten van het naar aanleiding van de recente nieuwsberichten gestarte overleg tussen de Amerikaanse autoriteiten en Commissaris Malmström af te wachten. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor tijdelijke opschorting van de TFTP-overeenkomst.
Welke gevolgen hebben de conclusies van het onderzoek voor het Nederlandse standpunt inzake de herziening van de EU Richtlijn tegen Witwassen en Financiering van Terrorisme?
Ik zie geen aanleiding om aan de conclusies, zoals vermeld in het in vraag 1 aangehaalde bericht gevolgen te verbinden voor de herziening van de EU-Richtlijn tegen Witwassen en Financiering van Terrorisme. Met de vierde anti-witwasrichtlijn zullen aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF), een internationaal kader waar Nederland zich met 35 andere landen aan gecommitteerd heeft, worden omgezet naar de Europese situatie. Nederland is voorstander van een nauwkeurige omzetting van die aanbevelingen in Europees recht. Daarnaast is van belang, zoals opgemerkt in antwoord op vraag 3, dat de richtlijn zowel betrekking heeft op terrorismefinanciering als op witwassen terwijl de conclusies uit het onderzoek, zoals die zijn beschreven in eerdergenoemd bericht, geen betrekking hebben op witwassen. Bovendien richt de richtlijn zich in belangrijke mate op generieke preventie en wordt in het onderzoek, zoals dat is beschreven in genoemd bericht, voornamelijk naar de repressieve kant gekeken.
Het Russische voornemen kinderen weg te halen bij homoseksuele ouders |
|
Keklik Yücel (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het wetsvoorstel in de Doema dat mogelijk maakt dat kinderen bij hun ouders worden weggehaald omdat de ouders homoseksueel zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat de inhoud van deze wet verwerpelijk is en een eventuele inwerkingtreding in Rusland moet worden voorkomen en ten stelligste moet worden afgekeurd?
Ja.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze wet zal hebben voor homoseksuele ouders en hun kinderen?
Het voorstel behelst een aanvulling op artikel 69 van de Gezinswetgeving van de Russische Federatie. In dit artikel worden redenen aangevoerd die aanleiding kunnen zijn voor het ontnemen van ouders van hun ouderlijke rechten (verwaarlozing, misbruik, etc.). Initiatiefnemer Aleksey Zhoeravlev (Duma lid namens Verenigd Rusland) stelt voor dat ook de «niet-traditionele seksuele oriëntatie» van (één van de) ouders als reden wordt aangemerkt.
Kunt u aangeven in hoeverre de cijfers genoemd in het Russische wetsvoorstel correct zijn?
Het is moeilijk in te schatten hoeveel ouders door het wetsvoorstel zouden worden getroffen, indien het aangenomen wordt. Het percentage van 5–7% van de bevolking met een «niet-traditionele seksuele oriëntatie» – dat door de initiatiefnemer wordt genoemd – is ook wereldwijd een gehanteerd gemiddelde. Indien een derde van deze groep kinderen heeft (zoals eveneens door de initiatiefnemer wordt aangegeven maar waar geen officiële cijfers over zijn) dan zouden naar schatting meer dan 2 miljoen kinderen door deze wet kunnen worden geraakt, afhankelijk van de definitieve formulering en uiteindelijke uitvoering van de wet. Voor de overige cijfers baseert de initiatiefnemer van de wet zich op onderzoek van een Amerikaanse onderzoeker (Mark Regnerus, University of Texas, Austin, «How different are the adult children of parents who have same-sex relationships? Findings from the New Family Structures Study», juli 2012). In de VS is een discussie gaande over de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek.
Kunt u bevestigen dat er, volgens dit wetsvoorstel, naar schatting 2 miljoen Russische kinderen van hun ouders zullen worden gescheiden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke stappen u wilt ondernemen om de EU dergelijke mensenrechtenschendingen in Rusland integraal aan de kaak te laten stellen in alle diplomatieke contacten tussen de EU en Rusland?
Het is staand beleid dat Nederland de autoriteiten van andere landen aanspreekt op LHBT-kwesties en waar mogelijk publieke mensenrechtenevenementen actief steunt. Tijdens mijn gesprek met de Russische minister Lavrov op 26 februari jl. en tijdens de persconferentie daarna heb ik de Nederlandse zorgen op dit terrein overgebracht. Verschillende ministers en de minister-president hebben dit ook gedaan tijdens bilaterale ontmoetingen. In EU-verband vormen de door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») het raamwerk voor de inzet van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet. Ook in de mensenrechtenconsultaties tussen de EU en Rusland zijn hierover van EU-zijde zorgen uitgesproken. Nederland zal bij de eerstvolgende bespreking in de RBZ waar Rusland op de agenda staat de mensenrechtensituatie in Rusland in brede zin en het voorliggende wetsvoorstel, waarvan nog onzeker is of het zal worden aangenomen, aan de orde stellen.
De betrokkenheid van Royal HaskoningDHV bij een illegaal Israëlisch project in Oost-Jeruzalem |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van de verklaring van de Palestijnse Water Autoriteit (PWA) inzake de betrokkenheid van het Nederlandse bedrijf Royal HaskoningDHV bij een illegaal Israëlisch project in bezet Oost-Jeruzalem?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Royal HaskoningDHV heeft besloten zich uit dat project terug te trekken? Zo ja, verwelkomt u dit besluit, in overeenstemming met de positie van opeenvolgende kabinetten dat economische relaties van Nederlandse bedrijven met nederzettingen ontmoedigd dienen te worden, omdat de nederzettingen illegaal zijn en een groot obstakel voor vrede? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft kennisgenomen van het besluit van Royal HaskoningDHV. Het betreft een eigenstandig genomen besluit, waarover het kabinet geen zeggenschap heeft. Het besluit is in lijn met het standpunt van het kabinet dat de uitbreiding van nederzettingenactiviteiten een twee-statenoplossing in de weg staat.
Heeft u kennis genomen van de oproep van Dr. Hanan Ashrawi, lid van het Uitvoerend Comité van de PLO, waarin zij het betreffende project in de context plaatst van het Israëlische nederzettingenbeleid, Israëls annexatie van Oost-Jeruzalem en de bezetting van de Westelijke Jordaanoever?2 Onderkent u de relatie van het project met de nederzettingen, annexatie en bezetting? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft kennis genomen van de verklaring van het Uitvoerend Comité van de PLO. Het kabinet is in gesprek gegaan met Royal Haskoning DHV omdat het van mening is dat er een relatie is tussen het desbetreffende project en de Israëlische nederzettingenactiviteiten.
Klopt het dat de Palestijnse autoriteiten hun afwijzing van het betreffende project herhaaldelijk aan de Nederlandse regering kenbaar hebben gemaakt en niet aan het project meewerken? Klopt het dat dit project niet aan de orde is geweest in het Joint Water Committee (JWC) en derhalve een unilateraal Israëlisch project is?
De Palestinian Water Authority heeft in verschillende ontmoetingen met de Nederlandse Vertegenwoordiging bezwaar gemaakt tegen dit project.
Het kabinet kan u niet zeggen of het project aan de orde is geweest in het JWC. Bekend is dat de samenwerking tussen partijen in het JWC moeizaam verloopt.
Klopt het bericht dat Palestijnse autoriteiten sinds 1995 30 voorstellen voor waterzuiveringsinstallaties in het JWC hebben ingediend en dat Israël slechts vier daarvan heeft goedgekeurd?
Het kabinet beschikt niet over exacte informatie over hetgeen in de JWC wordt besproken.
Klopt het dat een van de afgewezen voorstellen een Palestijns voorstel betreft, in 2010 in het JWC ingediend, voor een waterzuiveringsinstallatie in Ubeidiyeh, mede bedoeld om afvalwater uit Oost-Jeruzalem te verwerken?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat Israëls tegenwerking van Palestijnse waterautoriteiten, in dit en andere gevallen, een hoofdoorzaak is van een ernstige milieuproblematiek in delen van de Westelijke Jordaanoever, door vervuild water, in belangrijke mate te wijten aan ontbrekende of gebrekkige voorzieningen voor de lokale waterzuivering? Zo nee, waarom niet?
De moeizame samenwerking van beide partijen in het JWC is een van de redenen waarom het vervuilde water in de Westelijke Jordaanoever op veel locaties niet gezuiverd wordt. Het kabinet heeft geen informatie over de precieze milieuschade die dit veroorzaakt.
Deelt u de mening dat Israëls tegenwerking van Palestijnse waterautoriteiten, met alle lange termijn implicaties van dien, de opbouw van een levensvatbare, soevereine en onafhankelijke Palestijnse staat ernstig ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
De opbouw van een levensvatbare staat hangt van veel factoren af, niet alleen van de samenwerking op het gebied van water en waterzuivering.
Bent u bereid de Israëlische autoriteiten op hun nalatigheid en obstructie aan te spreken en hen te manen de waterrechten van Palestijnen te respecteren en de Palestijnse autoriteiten in staat te stellen duurzaam en effectief waterbeheer te ontwikkelen, inclusief de nodige voorzieningen voor waterzuivering? Zo nee, waarom niet?
Nederland spoort Israël aan om zijn internationaalrechtelijke verplichtingen na te leven, ook op het gebied van water. Ook de EU dringt er geregeld bij Israël op aan de Palestijnse waterrechten te respecteren en de toegang tot en beschikking over water te vereenvoudigen.
Tevens spoort Nederland beide partijen aan om constructief samen te werken ten aanzien van praktische kwesties. Dit onderwerp zal onder meer aan de orde worden gesteld tijdens de politieke consultaties ter gelegenheid van de samenwerkingsfora die aan het einde van dit jaar met Israël en de Palestijnse Autoriteit afzonderlijk plaatsvinden. Tijdens deze fora staat het thema water centraal. Nederland is bovendien al jaren actief op het gebied van multilaterale water samenwerking in het Midden-Oosten. Door deelname in het Middle East Desalination Research Center (MEDRC) en de EXACT werkgroep (beide opgericht als uitvloeisel van de Oslo akkoorden) beoogt het kabinet met name de water samenwerking tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit te bevorderen.
Het bericht dat Delta de afspraken uit het energieakkoord dreigt te negeren |
|
Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat energiemaatschappij Delta niet voornemens is haar kolencentrale te sluiten?1
Ja.
Hoe verhoudt zich deze berichtgeving tot het vandaag af te sluiten energieakkoord? Kunt u aangeven op welke wijze u naleving van het akkoord zeker zal stellen?
Net als de andere betrokken energiebedrijven heeft Delta zich als lid van Energie Nederland verbonden aan het Energieakkoord. Ik ga ervan uit dat deze bedrijven staan voor hun handtekening en dus – binnen de mededingingsrechtelijke mogelijkheden – op constructieve wijze zullen werken aan sluiting van hun oude kolencentrales. Hieraan is ook onlosmakelijk verbonden de afspraak over «afschaffing» van de kolenbelasting voor elektriciteitsproductie. Indien de vijf centrales gesloten worden op de in het Energieakkoord genoemde tijdstippen, dan wordt vanaf 1 januari 2016 de vrijstelling voor elektriciteitsproductie in de kolenbelasting weer ingevoerd. In de gesprekken over sluiting van de vijf centrales wordt Delta gelijk behandeld aan de andere betrokken energiebedrijven.
Voor meer informatie over het sluiten van de vijf oude kolencentrales verwijs ik naar mijn brief over de zienswijze van de ACM inzake het sluiten van oude kolencentrales, die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden.
Kunt u garanderen dat Delta en andere energiebedrijven wel degelijk hun kolencentrales conform de gemaakte afspraken zullen sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met Delta in overleg te treden om de sluiting van de kolencentrale in Zeeland zeker te stellen. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de politie op grote schaal misbruik maakt van internet- en telefoongegevens |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsitem «Ongerustheid over CIOT-systeem politie» van EenVandaag?1
Ja.
In hoeverre deelt u de bezorgdheid over het gebruik van het systeem buiten de toegestane kaders van de Telecommunicatiewet en het Wetboek van Strafvordering door de opsporingsdiensten?
In november 2012 heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie (VenJ) een onderzoeksrapport opgeleverd inzake de naleving van de voorschriften voor CIOT-bevragingen door toenmalige politiekorpsen. Voor een aantal van uw bovenstaande vragen verwijs ik u naar dit rapport dat ik, vergezeld van mijn beleidsreactie (kenmerk 322565), op 22 november 2012 aan de Kamer heb gestuurd. In deze reactie heb ik aangegeven de zorg van de Inspectie VenJ te delen. Daarom heb ik gemeld alle aanbevelingen over te nemen. Bij deze informeer ik u over de stand van zaken van de verschillende maatregelen die ik heb getroffen om hieraan gestalte te geven:
De door mij aangekondigde maatregelen zijn derhalve ofwel afgerond ofwel lopen op schema. Er is op dit moment geen sprake van het doorschuiven van verbeteringen. Bovendien zie ik geen verband tussen CIOT-bevragingen door de politie en een eventuele uitbreiding van de opsporingsbevoegdheden van de politie. Daarnaast bevat het door u genoemde nieuwsitem van EenVandaag naar mijn weten geen nieuwe informatie uit onderzoeken die recenter zijn dan het onderzoek van de Inspectie VenJ.
Klopt het dat het aantal informatieverzoeken aan het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) tweemaal zo groot is als het aantal misdrijven in Nederland? Zo Ja, hoe verklaart u dit?
In het Jaarverslag 2012 meldt CIOT dat in 2012 er 2,75 miljoen CIOT-bevragingen door de opsporingsdiensten zijn gedaan, exclusief de bevragingen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Dat het aantal bevragingen hoger is dan het aantal geregistreerde misdrijven is te verklaren doordat in een onderzoek meerdere bevragingen nodig kunnen zijn, waarbij soms zendmastgegevens worden bevraagd.
Klopt het dat slechts in een kwart van de aanvragen alle noodzakelijke documentatie aanwezig is en dat dus de overgrote meerderheid van aanvragen onrechtmatig zijn? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat pincodes om toegang te krijgen tot het systeem gedeeld worden onder medewerkers van de diensten en dat er daardoor gebrekkige controle is op wie er toegang heeft tot de informatie in het CIOT-informatiesysteem? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen, hoe heeft dit kunnen gebeuren en welke maatregelen worden getroffen om deze toegang niet langer te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er herhaaldelijk is geconstateerd dat er gebrekkige controle is op verschaffing van toegang tot het informatiesysteem, bijvoorbeeld in het Eindrapport audit CIOT 2008 en recentelijk nog in het rapport CIOT bevraging Proces en rechtmatigheid uit 2012? Hoe kan het dat de problemen, waarvan al jaren wordt beloofd ze op te lossen, dan nog steeds voorkomen? Klopt het dat verbeteringen nu verder doorgeschoven zijn naar eind 2013? Zo ja, waarom zijn deze verbeteringen weer verder vooruitgeschoven?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak dat het nodig lijkt om de stok achter de deur te handhaven, namelijk eventuele afsluiting van het CIOT, indien en zolang de opsporingsdienst niet aan de normen voldoet2? Zijn er, sinds u deze uitspraak heeft gedaan, ook diensten afgesloten (geweest) van het CIOT-informatiesysteem? Als een dienst bij de komende rapportage niet aan alle normen voldoet, bent u dan bereid de consequenties uit te voeren?
De door u aangehaalde uitspraak heb ik gedaan in mijn schriftelijke reactie aan de Kamer naar aanleiding van een quick scan bij zes gebruikers van het CIOT in oktober 2011. Er zijn sindsdien geen diensten afgesloten van toegang tot het CIOT. Eventuele afsluiting in de toekomst blijft een optie, waarbij de proportionaliteit van deze afsluiting vanzelfsprekend moet worden gewogen.
Deelt u de mening dat het niet verstandig is om de opsporingsbevoegdheden van de politie uit te breiden als duidelijk is dat zij structureel slordig omgaat met de gegevens van zowel verdachte als onverdachte burgers?
Zie antwoord vraag 2.
Aanhoudende overtredingen van het verbod op het verloten van dieren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Dierenbescherming waaruit blijkt dat er nog altijd paarden en pony’s worden verloot, terwijl dit verboden is krachtens artikel 57 van de huidige Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en artikel 2.13 van de Wet Dieren?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de sector zich kennelijk weinig aantrekt van de wetgever en de rechter, die duidelijk hebben bepaald dat het verloten van dieren niet is toegestaan, ook niet via constructies zoals tegoedbonnen of bemiddeling? Bent u bereid om de handhaving aan te scherpen en te bezien of de straffen die staan op overtreding van het verbod op het verloten van dieren voldoende afschrikwekkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Regelgeving dient te allen tijde nageleefd te worden. Ik betreur het feit dat bepaalde mensen dit verbod weigeren te respecteren terwijl zij hiervan op de hoogte zijn.
Ik heb voldoende mogelijkheden om tegen het verloten van dieren op te treden. Wanneer sprake is van een verloting van een dier kan, voordat de verloting plaatsvindt, aan de verlotende partij een last onder dwangsom worden opgelegd. Deze dwangsom is dermate hoog dat de intentie om de verloting door te laten gaan wordt weggenomen. Ook strafrechtelijk optreden is mogelijk.
Is het u bekend dat de manegehouder uit Assendelft, die al eerder is gestraft voor het illegaal verloten van pony’s en steeds aankondigt er gewoon mee door te gaan, nu van plan is een pony te verloten door mensen kosteloos lootjes te laten trekken?2 Vindt u dat aanvaardbaar? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke actie u onderneemt om deze en toekomstige verlotingen door notoire overtreders, zoals deze manegehouder, te voorkomen?
Ik ben hiervan op de hoogte en ik acht dit niet aanvaardbaar. Er is wederom bestuursrechtelijk opgetreden tegen deze manegehouder.
Kunt u bevestigen dat ook andere dieren zoals kalveren en duiven nog steeds verloot worden en kunt u aangeven welke dieren er nog meer verloot worden? Zo nee, waarom niet?
Het is onmogelijk om permanent toezicht te houden op elke locatie waar dieren worden gehouden. De handhavingsdiensten reageren met betrekking tot het verbod op het verloten van dieren voornamelijk op meldingen, die bijvoorbeeld via 144 kunnen worden gedaan.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het verbod op verloting van dieren in de praktijk wordt gehandhaafd en kunt u inzicht geven in het aantal overtredingen dat de afgelopen jaren is geconstateerd en welke maatregelen daarop gevolgd zijn? Zo nee, waarom niet?
Het verbod op verlotingen wordt onder meer gehandhaafd op grond van meldingen. Handhaving vindt langs bestuursrechtelijke of strafrechtelijke weg plaats. Het aantal overtredingen dat verband houdt met een verloting heeft sinds 2011 vijf maal geleid tot een last onder dwangsom en één maal tot een waarschuwing.
Pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoeveel Nederlanders (woonachtig in Nederland) hebben recht op een pensioen van de Griekse staat?
Het is mij niet bekend hoeveel personen die woonachtig zijn in Nederland recht hebben op een pensioen van de Griekse staat. Op het moment dat iemand in Nederland een AOW-pensioen aanvraagt speelt de SVB een rol bij het bevorderen van de aanvraag van een Grieks staatspensioen van personen die in het verleden in Griekenland verzekerd zijn geweest. De SVB beschikt niet over cijfers van het totaal aantal personen in Nederland met een Grieks pensioen omdat er niet altijd sprake is van samenloop met een AOW-pensioen. Een Grieks pensioen kan ingegaan zijn voor de AOW-gerechtigde leeftijd of iemand kan, met behoud van het Griekse pensioen, naar Nederland zijn gekomen zonder dat er recht is op een AOW-pensioen.
Hoeveel Nederlanders (woonachtig in Nederland) ontvangen ook daadwerkelijk dat pensioen van de Griekse staat?
Dat is mij niet bekend. De SVB heeft hier geen zicht op omdat de betaling van deze pensioenen niet via de SVB plaatsvindt maar rechtstreeks aan de pensioengerechtigde wordt gedaan.
Hoeveel mensen hebben zich in de afgelopen vijf jaar bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (of een andere overheidsinstantie) gemeld om hulp te vragen om een Grieks pensioen te innen?
Navraag bij de SVB leert dat er enkele signalen zijn binnengekomen van pensioengerechtigden in verband met hun Griekse staatspensioenen. Een van de signalen betrof een mededeling van de Griekse ambassade in Nederland waarin gemeld wordt dat tengevolge van een wijziging in de nationale Griekse wetgeving met ingang van 1 januari 2013 niet langer een kerstbonus, paasbonus en vakantietoeslag wordt uitbetaald op een Grieks staatspensioen.
Hoeveel verzoeken heeft de SVB aan Griekenland gedaan (bijvoorbeeld aan IKA, de Griekse SVB) om die pensioenen te innen?
Geen. De SVB is niet verantwoordelijk voor het innen van de pensioenen. De Griekse pensioen worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de pensioengerechtigde.
In hoeveel gevallen wordt het Griekse pensioen nu uitbetaald en hoeveel mensen hebben zich tevergeefs tot de SVB gewend voor hulp?
Het is de SVB onbekend hoeveel Griekse pensioenen worden uitbetaald. Een enkeling heeft zich tot de SVB gewend voor hulp. In deze enkele gevallen heeft de SVB contact opgenomen met haar verbindingsorgaan in Griekenland en om opheldering gevraagd. Een reactie is nog uitgebleven.
Heeft u contact met andere landen, waar mensen wonen die recht hebben op pensioenen uit Griekenland en die ook problemen ondervinden om die pensioenen te innen zoals Groot Brittannië, Duitsland en België?
Nee. Ik heb tot nu toe geen signalen ontvangen die aanleiding geven tot dergelijke stappen.
Werkt u samen met andere landen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u dit probleem al eens besproken met de Griekse regering?
Zie antwoord vraag 6.
Tot wie kunnen mensen zich in Nederland wenden als zij er niet in slagen het Griekse pensioen waar zij recht op hebben, te innen?
Het innen van het ouderdomspensioen behoort tot de verantwoordelijkheid van de pensioengerechtigde zelf. Indien er op grote schaal problemen zijn, zou gekeken kunnen worden of de SVB of SZW hierin kan bemiddelen. Op dit moment zijn mij geen signalen bekend die daar aanleiding toe geven.
De medische opvang van twee uitgezette hongerstakers |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het juist dat de voorzieningenrechter met de uitzetting uit Nederland op 1 augustus 2013 naar Guinee van twee hongerstakers heeft ingestemd, omdat door u is toegezegd dat hun medische zorg in Guinee gedurende drie maanden door de Nederlandse overheid zou worden gefinancierd?1
De voorzieningenrechter heeft ten aanzien van één van beide vreemdelingen bepaald dat in voldoende mate kon worden vastgesteld dat de medische overdracht die op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van de IND was aangewezen, ook daadwerkelijk kon plaatsvinden.
Ten aanzien van de andere vreemdeling zijn geen medische voorwaarden aan de uitzetting gesteld. Wel heeft de voorzieningenrechter in deze casus de toezegging van de overheid meegewogen dat – vanwege de honger- en dorststaking – ook ten aanzien van deze vreemdeling voorzien zou worden in een medische overdracht. Daarbij gold de toezegging dat, indien medisch aangewezen, Nederland de medische behandeling van betrokkene voor de duur van maximaal 3 maanden zou betalen.
Is het u bekend dat de twee hongerstakers overeenkomstig de met de kliniek Pasteur te Conakry in Guinee gemaakte afspraken naar die kliniek zijn overgebracht, maar dat zij daar niet werden opgenomen ter behandeling en dat de op de avond van 1 augustus 2013 dienstdoende arts van die kliniek in een telefoongesprek met de Nederlandse vertrouwensarts van de betrokkenen uitdrukkelijk heeft gesteld dat betrokkenen slechts één nacht in de kliniek Pasteur konden blijven, aangezien die kliniek niet geschikt was voor een langdurige opname?
Na aankomst op de luchthaven van Conakry zijn betrokkenen overgedragen aan personeel van de Clinique Pasteur waarnaar ze per ambulance zijn overgebracht. De kliniek heeft vervolgens bevestigd dat betrokkenen bij de kliniek waren aangekomen en vervolgens ter observatie zijn opgenomen.
Naar aanleiding van berichten dat betrokkenen niet meer in de Clinique Pasteur zouden verblijven, heeft de DT&V navraag gedaan bij de kliniek. Op 6 augustus 2013 meldde de Clinique Pasteur dat betrokkenen op eigen initiatief én tegen medisch advies in, de kliniek twee dagen na aankomst hadden verlaten. Tevens benadrukte de Clinique Pasteur nog steeds bereid te zijn betrokkenen te consulteren en, indien noodzakelijk, op te nemen voor behandeling.
Ik ben bekend met de verklaring van Clinique Pasteur waaraan u refereert. Het klopt dat geen voorafgaande afspraken zijn gemaakt met de IND omdat deze afspraken zijn gemaakt met DT&V.
Heeft u naar aanleiding van de sommatie die de advocaat van betrokken u op 8 augustus 2013 heeft gezonden inzake de realisatie van de toegezegde geneeskundige verzorging op enigerlei wijze gecontroleerd of betrokkenen die verzorging daadwerkelijk ontvingen? Zo ja, waaruit bestond die controle en tot welke bevindingen heeft deze geleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de directeur van de kliniek Pasteur op 14 augustus 2013 aan de Nederlandse vertrouwensarts van betrokkenen de verklaring heeft doen toekomen dat er geen overeenkomst was gesloten met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de behandeling van betrokkenen of over hun opname voor welke duur dan ook en dat er op die datum nog geen enkele betaling door de IND had plaatsgevonden betreffende betrokkenen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de voorzieningenrechter ter zitting van woensdagmorgen 14 augustus 2013 zijn beslissing omtrent de namens betrokkenen gevraagde voorlopige voorziening heeft aangehouden totdat op eenduidige wijze zou zijn vastgesteld of betrokkenen al dan niet zouden worden opgenomen in kliniek Pasteur? Zo ja, welke stappen zijn daarop gezet teneinde te bewerkstelligen dat betrokkenen daadwerkelijk zouden worden opgenomen in die kliniek? Wanneer zijn terzake stappen gezet en wat hielden die concreet in?
Zowel voorafgaand aan de uitzetting als daarna, is door de Nederlandse overheid al het mogelijke gedaan om de toezeggingen ten aanzien van de medische overdracht en begeleiding van betrokkenen na te komen. Ook de berichten van de kliniek bevestigden dat de gedane toezeggingen waren nagekomen en dat – ook nadat betrokkenen op eigen initiatief het ziekenhuis hadden verlaten – de gemaakte afspraken nog steeds zouden worden gerespecteerd.
Niettemin is op 15 augustus 2013 besloten om een delegatie naar Guinee af te laten reizen om de kennelijke verwarring die was ontstaan over de toegang tot het ziekenhuis, weg te nemen. De voorzieningenrechter is hierover bij brief van 16 augustus 2013 geïnformeerd, waarop deze heeft besloten een zogenoemde ordemaatregel te treffen die inhield dat betrokkenen zich mochten melden voor behandeling in een alternatieve kliniek (Ambroise) totdat de (vermeende) problemen met de Clinique Pasteur zouden zijn opgelost.
Deze delegatie is op 18 augustus 2013 afgereisd naar Guinee. In de gesprekken die de delegatie in Conakry heeft gevoerd met de Clinique Pasteur verklaarde de kliniek wederom dat betrokkenen op eigen initiatief én tegen medisch advies in waren vertrokken en dat de kliniek steeds bereid is geweest te voorzien in eventueel benodigde medische zorg voor betrokkenen en dat ook nog steeds was. Deze verklaringen zijn bevestigd op schrift.
Gelet op het voorgaande deel ik niet de mening dat er onvoldoende voorbereidingen zijn getroffen om de toezeggingen inzake de geneeskundige verzorging van betrokkenen gestand te doen. In zijn uitspraak van 28 augustus 20132 oordeelt de voorzieningenrechter dat met het bezoek van de delegatie aan Guinee de gerezen twijfel over de toegankelijkheid van Clinique Pasteur afdoende is weggenomen en dat voldoende vaststaat dat opname en behandeling in de Clinique Pasteur gegarandeerd is.
Welke conclusies verbindt u aan het feit dat betrokkenen op vrijdag 16 augustus 2013 niet werden opgenomen in de kliniek Pasteur, en aan het gegeven dat de voorzieningenrechter toen heeft bepaald dat zij zich op kosten van de staat zouden kunnen laten opnemen in de kliniek Ambroise Paré? Deelt u de mening dat er onvoldoende voorbereidingen zijn getroffen om de toezeggingen inzake de geneeskundige verzorging van betrokkenen, die voor de voorzieningenrechter aanleiding vormden om in te stemmen met de uitzetting van deze hongerstakers naar Guinee, te realiseren? Zo nee, waarom komt u niet tot die conclusie?
Zie antwoord vraag 5.
Welke conclusies verbindt u aan het gegeven dat de artsen, die betrokkenen op 1 augustus 2013 hebben gezien in Conakry, hebben verklaard dat aan hen in (weerwil van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2013) geen medicijnen zijn meegegeven?
Voor één van beide vreemdelingen zijn medicijnen (voldoende voor gebruik gedurende één maand) overhandigd aan de arts die door de Guinese luchthavenautoriteiten was aangewezen om de vreemdelingen na landing aan boord medisch te beoordelen. Daarbij is aan deze arts het verzoek gedaan deze medicijnen aan de betreffende vreemdeling te overhandigen. Ten aanzien van de andere vreemdeling gold een dergelijk voorschrift niet.
Wat is uw conclusie met betrekking tot het gegeven dat de artsen in Conakry niets wisten van de medische historie van betrokkenen nu er geen medische overdracht heeft plaatsgevonden en betrokkenen hun medische dossier niet hebben meegekregen? Meent u dat er op een zorgvuldige en verantwoorde wijze gewerkt is?
De Clinique Pasteur is door de DT&V geïnformeerd over de medische toestand van de vreemdeling voor wie medische overdracht aangewezen was, voor zover die informatie bekend was bij de DT&V.
Klopt het dat de betrokkenen de kliniek Pasteur op 2 augustus 2013 hebben verlaten omdat er geen betalingsregeling was getroffen voor hun opname in die kliniek en betrokkenen ook zelf niet over de vereiste financiële middelen beschikten?
Nee, dat klopt niet. Betrokkenen hebben de kliniek op eigen initiatief én tegen medisch advies in verlaten.
Heeft u na de beslissing van de voorzieningenrechter op vrijdag 16 augustus 2013 een delegatie naar Conakry gezonden om overleg te plegen met de directeur van de kliniek Pasteur? Zo ja, uit wie bestond deze delegatie en wat is de uitkomst van dat overleg geweest? Heeft dat overleg ook geresulteerd in een overeenkomst over de opname van betrokkenen in de kliniek Pasteur? Zo ja, welke condities, met name welke kostprijs, zijn voor die opname overeengekomen?
De beslissing een delegatie naar Guinee te sturen is genomen op 15 augustus 2013, dus vóór de uitspraak van de voorzieningenrechter. De delegatie bestond uit twee medewerkers van de DT&V. Ten aanzien van de uitkomst van het overleg refereer ik aan mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Waarom heeft u niet gestreefd naar een overeenkomst met de kliniek Ambroise Paré, waar betrokkenen inmiddels waren opgenomen? Klopt het dat de kliniek Pasteur minder goed geoutilleerd is dan de kliniek Ambroise Paré, maar wel twee keer zo duur is?
Met de Clinique Pasteur zijn voorafgaand aan de uitzetting van betrokkenen, afspraken gemaakt over de medische overdracht en eventueel noodzakelijke vervolgbehandeling. Het BMA van de IND heeft de Clinique Pasteur in zijn advies expliciet genoemd als de kliniek waar de eventueel aangewezen zorg zou kunnen worden verleend. Daarbij heeft de DT&V eerder met de Clinique Pasteur samengewerkt en die samenwerking is naar tevredenheid verlopen.
Uitzonderlijke situaties daargelaten kan van de overheid in redelijkheid niet worden verlangd om, nadat een zorgvuldige voorbereiding en uitvoering van een medische overdracht is geborgd, vreemdelingen te volgen in hun eigen keuze om geen gebruik te maken van de diensten van het ziekenhuis waartoe de Nederlandse overheid de toegang heeft geborgd en zich vervolgens te melden bij een ander ziekenhuis waarvan de geschiktheid niet op voorhand door de Nederlandse overheid was vastgesteld. Het gegeven dat de Clinique Pasteur inderdaad hogere tarieven in rekening brengt dan de Clinique Ambroise Paré, is in deze niet relevant.
De delegatie heeft ook gesproken met de Clinique Ambroise Paré. Met de Clinique Ambroise Paré heeft de delegatie, naar aanleiding van de door de voorzieningenrechter op 16 augustus 2013 getroffen ordemaatregel, afspraken gemaakt over de betaling van de kosten voor de behandeling van beide betrokkenen tot zolang de ordemaatregel van kracht was. Daarnaast heeft een beleefdheidsbezoek plaatsgevonden aan de Guinese autoriteiten. De delegatie is op 20 augustus 2013 teruggekeerd naar Nederland.
Heeft de delegatie die naar Conakry is gezonden ook met anderen dan de directeur van de kliniek Pasteur overleg gehad? Zo ja, met wie hebben zij gesproken, wat was de inhoud van dat overleg en wat waren de uitkomsten daarvan? Wanneer is de delegatie teruggekeerd naar Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Zullen de kosten van de onderbrenging van betrokkenen in een hotel te Conakry en van hun geneeskundige verzorging voorafgaand aan hun opname in de kliniek Ambroise Paré (kosten die uit particulier initiatief zijn voldaan) door u vergoed worden?
Nee. Betrokkenen hebben zich immers uit eigen beweging onttrokken aan de zorg van de Clinique Pasteur.
Bent u bereid om alsnog de verzorging van betrokkenen in de kliniek Ambroise Paré volledig voor uw rekening te nemen na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2013?
Gelet op het voorgaande, ben ik daartoe niet bereid.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn geweest van de uitzetting van betrokkenen op 1 augustus 2013 en kunt u dit specificeren? Kunt ook aangeven wat de kosten waren van de delegatie die naar Conakry is gezonden?
Omdat betrokken vreemdelingen iedere medewerking aan hun terugkeer hebben geweigerd en eerdere pogingen tot uitzetting frustreerden, was er geen alternatief dan betrokkenen uit te zetten met een overheidsvlucht. De specifieke strafrechtelijke achtergrond van betrokkenen maakte voorts dat met hun uitzetting een bijzonder openbare orde belang was gediend. Voorkomen moet worden dat het signaal wordt afgegeven aan vreemdelingen die hun uitzetting frustreren, dat dit loont. De kosten van de uitzetting per overheidsvlucht bedroegen ongeveer EUR 92.000. De kosten van de delegatie die op 18 augustus 2013 naar Guinee gereisd is bedroegen ongeveer 6.000 EUR.
De trage uitbetaling van rechten door BUMA/STEMRA |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het u bekend dat nog altijd ontevredenheid bestaat onder artiesten over het uitkeringssysteem van auteursrechtenorganisatie Buma/Stemra?
Ja, ik ben bekend met berichten in de media dat er onder bepaalde artiesten ontevredenheid bestaat over de uitbetaling door Buma/Stemra.
Hoeveel klachten zijn er in de afgelopen 24 maanden geregistreerd van artiesten en wat was de aard van de klachten?
Op advies van het College van Toezicht Auteursrechten maakt Buma/Stemra een onderscheid tussen klachten en commentaren.
Een klacht is iedere schriftelijke melding, niet zijnde een commentaar, van een bij Buma/Stemra aangesloten auteur of uitgever waaruit blijkt dat niet aan diens verwachting is voldaan en die niet het karakter heeft van een snel te verhelpen misverstand of gebrek aan informatie. Deze klachten worden afgehandeld via een interne klachten bezwaarcommissie. In de afgelopen 24 maanden is er slechts één klacht ingediend bij Buma/Stemra.
Wanneer een klacht betrekking heeft op besluiten van het bestuur of de directie van Buma/Stemra kan een rechthebbende, nadat de interne klachtenprocedure is afgerond, in beroep gaan bij de Geschillencommissie Buma/Stemra. De Geschillencommissie wordt voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter die afkomstig is uit de rechterlijke macht. Op dit moment zijn bij de Geschillencommissie geen zaken in behandeling.
Een commentaar is een opmerking door een aangesloten componist, tekstdichter of muziekuitgeverij over een uitbetaling (of gebrek daaraan) naar aanleiding van het gebruik van zijn muziekwerk. Commentaren worden op het niveau van een individueel muziekwerk behandeld, omdat ieder muziekwerk andere rechthebbenden kan hebben. Dit komt omdat bij elk werk andere componisten, tekstdichters of uitgeverijen betrokken kunnen zijn, die elk voor een verschillend percentage kunnen meedelen in de opbrengst. Commentaren worden gemiddeld binnen drie maanden afgehandeld.
In 2012 was er bij circa 1% van de 1,5 miljoen muziekwerken sprake van een commentaar (16.057). In 2013 zijn er 6.726 commentaren ingediend. Ongeveer 1.800 commentaren zijn in nader onderzoek. Deze commentaren zijn terug te voeren tot ongeveer 190 leden van de 22.000 leden en aangeslotenen bij Buma/Stemra.
Van de circa 190 leden, die commentaar hebben ingediend, hebben de commentaren van 95 leden niet direct betrekking op Buma/Stemra zelf, maar op het muziekgebruik in het buitenland. Het beheer van deze rechten is niet in handen van Buma/Stemra, maar van buitenlandse collectieve beheersorganisaties. Buma/Stemra zoeken deze commentaren uit door, namens haar leden, in contact te treden met buitenlandse collectieve beheersorganisaties.
Kent u de berichten dat de geïnde gelden van Spotify langer op de plank blijven liggen bij Buma/Stemra dan wenselijk?
Nee, mij zijn daarover geen berichten bekend.
Welke normen gelden voor de repartitie aan artiesten en in hoeverre worden deze normen door Buma/Stemra gehaald?
De Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten schrijft voor dat collectieve beheersorganisaties uiterlijk binnen drie kalenderjaren, volgend op het jaar van inning, de ontvangen gelden verdelen onder de rechthebbenden (art. 2 lid 2 sub g).
Buma/Stemra stellen in hun eigen repartitiereglement, waarin de regels zijn vastgelegd over de verdeling van gelden van rechthebbenden aangesloten bij Buma, dat zij streven naar een verdeling van de ontvangen gelden, in het kalenderjaar, volgend op het jaar van ontvangst, maar uiterlijk binnen een periode van drie kalenderjaren volgend op het jaar van ontvangst.
De vergoeding van Spotify die Buma/Stemra in 2010 hebben ontvangen, zijn in 2012 aan de rechthebbenden uitgekeerd. De vergoeding die in 2011 is ontvangen is gedeeltelijk uitgekeerd en het restant wordt uitgekeerd in oktober 2013. In oktober worden eveneens de gelden van 2012 uitgekeerd. De reden dat er vertraging zit tussen het moment van ontvangst van de gelden en het moment van uitbetaling, ligt onder andere in de complexiteit van het analyseren van online datagebruik en de toenemende internationale regelgeving.
Gelet op het feit dat de uitkeringen binnen de gestelde wettelijke termijn plaatsvinden, zie ik geen aanleiding de gang van zaken bij Buma/Stemra met betrekking tot de repartitie onder de aandacht te brengen van het College van Toezicht Auteursrechten.
Deelt u de mening dat de inkomenspositie van de artiest in het geding is als de uitkering onnodig lang op zich laat wachten, terwijl Spotify wel snel afdraagt aan Buma/Stemra? Zo ja, bent u bereid Buma/Stemra aan te spreken op de gang van zaken met betrekking tot de repartitie?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Rijkswaterstaat voorbereidingen treft voor een nieuwe bezuiniging op de bediening van sluizen en bruggen |
|
Eddy van Hijum (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat Rijkswaterstaat voorbereidingen treft voor een nieuwe bezuiniging op de bediening van sluizen en bruggen?1
De bezuiniging op bediening van sluizen en bruggen is geen nieuwe bezuiniging, maar een uitvoering van afspraken uit het Regeerakkoord Rutte I, die voor 2018 gerealiseerd moeten zijn. In 2012 is in goed overleg met de regio een pilot vraaggestuurde bediening IJsselmeergebied ingevoerd. Deze pilot dient als opmaat voor het totale versoberingpakket bediening.
Is het waar dat het voornemen bestaat om de Eilandbrug en de Ketelbrug in Overijssel uitsluitend vanaf de Ramspolbrug op afstand te bedienen? Is dit technisch gezien ook mogelijk? Wat betekent het verdwijnen van bediening op locatie voor het aantal openingen van de beide bruggen?
De Eilandbrug wordt reeds bediend vanuit de Ramspolbrug. Er zijn vooralsnog geen voornemens om de Ketelbrug op afstand te gaan bedienen. Na afloop van de nu nog lopende landelijke pilot «bediening op afstand» zullen de technische aspecten worden belicht in een evaluatie. Deze zal aan uw Kamer worden toegezonden.
Als versoberingsmaatregel wordt gekeken wat de mogelijkheden zijn om de Ketelbrug, Eilandbrug en Ramspolbrug gedurende de zomerperiode, in de rustige tijden, te laten bedienen door één bedienaar die dan tussen de Ketelbrug en Ramspolbrug pendelt. De consequentie hiervan is dat een brugdraaiing moet worden aangevraagd en dat er mogelijk langere wachttijden zijn. Ik verwacht dat het aantal openingen hierdoor wat minder zal worden, maar tijdens de opening zal wel het totale scheepsaanbod bediend worden.
Bent u op de hoogte van de grote zorgen over de gevolgen van de steeds beperktere openstelling bij de ondernemers van de «bruine vloot» in Kampen? Deelt u de mening dat het voor Kampen bijzonder ongewenst is wanneer ook het laatste deel van de chartervloot een andere thuishaven zou zoeken?
In de versoberingsvoorstellen is sprake van het inkorten van de bedienvensters Eilandbrug (bediend vanuit de Ramspolbrug) en Ketelbrug. Hierover is overleg gevoerd met de brancheorganisatie van charterschepen BBZ.
De landelijk te maken afwegingen houden rekening met het economisch belang en de intensiteit van het gebruik van objecten. Voor zover dat mogelijk is binnen de in het regeerakkoord aangegeven taakstelling heb ik ook rekening gehouden met het belang van de chartervaart bij de genoemde objecten. In overleg met de «bruine vloot» is binnen de opgave van de versobering nu gekomen tot een werkbaar bedienregime.
Zoals aangegeven in het AO Scheepvaart van 25 juni jongstleden zal het ontzien van de belangrijkste hoofdvaarwegen impact hebben voor de vaarweggebruikers van de vaarwegen waarover kleinere volumes worden vervoerd.
Bent u bereid om bij de besluitvorming over de bediening van beide bruggen rekening te houden met het belang van de chartervaart in Kampen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om over mogelijke oplossingen (zoals een rol voor de havenmeester) in overleg te treden met de BBZ2 en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren?
Dit overleg heeft reeds plaatsgevonden. Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
Het bericht ‘Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur' |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de zorgen over de gevolgen van de gaswinning en de afhandeling van schade ontstaan door deze winning ruime aandacht verdienen van de Nederlandse overheid? Zo ja, op welke manier spant u zich in om aan deze zorgen en de ontstane schade tegemoet te komen?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. naar aanleiding van vragen van het lid Paulus Jansen is geantwoord, is het uitgangspunt van mij en de NAM om de schademeldingen zo snel mogelijk door een gecontracteerd taxatiebureau in behandeling te laten nemen voor het maken van een bezoekafspraak door een taxateur. Vanwege de grote aantallen meldingen in februari/maart 2013 werd het niet meer realiseerbaar binnen een redelijke termijn de bezoeken in te plannen. Om die reden is de NAM ertoe overgegaan extra taxateurs in te schakelen door het contracteren van een nieuw schade-expertisebureau. Het aantal schadetaxateurs werd daarmee opgevoerd tot ruim 50 personen.
Op dit moment wordt ernaar gestreefd dat er binnen een termijn van 3 maanden nadat de schademelding is ontvangen door de NAM, een bezoek en schadeopname door een taxateur hebben plaatsgevonden.
Dit zal niet in alle gevallen lukken omdat het maken van bezoekafspraken maatwerk is. Naar het oordeel van de NAM dient de schadebeoordeling en – afhandeling, alsmede de contacten daarover met de gedupeerden, zorgvuldig te zijn.
De NAM bewaakt de termijnen inzake de afgelegde bezoeken alsmede de afwikkeling van de lopende claims door het houden van voortgangscontroles bij de ingeschakelde taxatiebureaus.
Zoals ik in mijn brief van 22 augustus jl. aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik het proces van schadeafhandeling laten toetsen door de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb). Daarnaast heb ik een onafhankelijke raadsman benoemd, bij wie burgers terecht kunnen met hun klachten en zorgen. De bevindingen van zowel de Tcbb als de onafhankelijke raadsman zijn in deze brief verwoord.
Deelt u de mening dat door de recente aardbevingen de spanning in het gebied oploopt en mensen steeds ongeruster worden en dat juist dan communicatie heel belangrijk is? Zo ja, op welke manier staat u in contact met bewoners, ondernemers en bestuurders in dit gebied?
Het is voor mij van het begin af aan helder dat de toename van het aantal aardbevingen, en de mogelijke sterkte ervan, de onrust bij de bewoners doen toenemen. Daarom heb ik in januari ook besloten om dit jaar nog een groot aantal onderzoeken te laten uitvoeren. Over de voortgang heb ik uw Kamer met mijn brieven van 3 juli en 22 augustus jl. op de hoogte gebracht. De voortgang van de onderzoeken heb ik toegelicht op 3 juli jl. in een bestuurlijk overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten en de provincie Groningen. Ook zijn er samen met het Regionaal Informatiepunt gaswinning (RIG) bijeenkomsten georganiseerd voor zowel inwoners als gemeenteraads- en collegeleden, waarin de onderzoeken worden gepresenteerd en bediscussieerd. Daarnaast hebben mijn medewerkers regulier overleg over de voortgang van alle onderzoeken met vertegenwoordigers van de overheden in de regio. Met de ondernemers in de Eemsmond (SBE) is een werkgroep gevormd om de eventuele gevolgen van aardbevingen op hun bedrijfsprocessen in kaart te brengen.
Klopt het dat tot dusver van de circa 10.000 schademeldingen er 2.700 zijn afgehandeld? Zo nee, wat is dan de stand van zaken? Zo ja, hoe snel worden de overige schademeldingen afgehandeld? Deelt u de mening dat dit binnen een aantal maanden moet gebeuren?
In mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. is onderstaande de stand van zaken weergegeven. Deze stand van zaken wordt periodiek bijgewerkt en is terug te vinden op http://www.namplatform.nl/.
De stand van zaken op basis van de gegevens van begin september 2013 was als volgt:
Als gevolg van de aardbeving van Huizinge van 16 augustus 2012 waren er medio februari 2013 omstreeks 2.800 meldingen ingediend. Van deze meldingen is inmiddels ruim 90% afgehandeld. Echter de aardbevingen in februari 2013 betekenden een forse toename van de meldingen en er werd na enige weken een aantal van omstreeks 6.000 bereikt. Deze sterke toename is mede het gevolg van actieve oproepen (NAM, EZ, bestuurders) om alle schades te melden, inclusief eerdere schades. Het binnen een redelijke termijn bezoeken van de gedupeerden werd niet meer realiseerbaar.
Het indienen van schademeldingen gaat de laatste maanden in kleinere aantallen en ligt thans op circa 100 per week. De meldingen worden op volgorde van datum van binnenkomst bij de taxatiebureaus ondergebracht voor het plannen van taxatie bezoeken.
Klopt het dat in een enkel geval er zelfs mensen zijn die hun huis hebben moeten verlaten? Zo ja, zijn er meer mensen voor wie dit speelt en hoe worden deze mensen opgevangen en gecompenseerd?
De NAM heeft bewoners van een al eerder verzakte boerderij alternatieve woonruimte geboden. De door de bevingen veroorzaakte schade kon wel hersteld worden, maar de inschatting van experts was dat bij een zwaardere beving de veiligheid van de bewoners in het geding zou kunnen komen, De bewoners hebben dit geaccepteerd en zijn nu met de NAM in overleg om permanente oplossingen te bespreken. De NAM heeft de bewoners geadviseerd om een adviseur in de arm te nemen die hen deskundig kan begeleiden en met raad en daad bijstaat. Dit is gebeurd en de kosten van de adviseur worden door de NAM vergoed. Betrokken partijen zijn in goed overleg over het gevolgde proces en getroffen maatregelen en de daaraan verbonden kosten. Op dit moment is er 1 andere woning met een soortgelijke problematiek (woning was al bekend bij Bouw- en Woningtoezicht). De NAM heeft mij verzekerd dat zij alert is op vergelijkbare situaties en in overleg met alle betrokkenen in zo’n geval ook een veilige en acceptabele oplossing zal proberen te vinden.
Bijdrage aan luchtvervuiling door houtkachels |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de website www.houtrook.nl ?
Ja.
Deelt u de zorgen die worden geuit op deze website over de risico’s van houtrook? Kunt u uw mening toelichten?
Ik heb begrip voor het feit dat er lokaal overlast kan ontstaan door houtstook en ik kan de zorg begrijpen die er bij burgers bestaat over de mogelijke gezondheidsrisico’s. Helaas valt op basis van de beschikbare kennis niet eenduidig en objectief aan te geven in welke mate gezondheidsrisico’s daadwerkelijk aanwezig zijn. Vaak is het een probleem van hinder. Als er overlast ontstaat betreft het meestal zeer specifieke lokale omstandigheden. In de praktijk blijkt een lokale oplossing gevonden te kunnen worden in goed onderling overleg van alle betrokken partijen.
Bent u tevens bekend met het onderzoek «De bijdrage van houtverbranding aan PM10 en PM2.5 tijdens een winterperiode in Schoorl, Nederland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen uit dit rapport dat houtrook lokaal voor bijna 1/3 kan bijdragen aan de hoeveelheid PM10 in de lucht en voor zelfs 39% aan de hoeveelheid PM2,5 in de lucht? Kunt u aangeven in hoeverre volgens u houtrook bijdraagt aan de hoeveelheid PM2,5 en PM10 in de lucht?
De gerapporteerde metingen van ECN betreffen een beperkt aantal dagen in de winterperiode op een locatie waar relatief veel houtstook voorkomt, en zijn daarmee waarschijnlijk niet representatief voor het landelijke en jaargemiddelde beeld voor de bijdrage aan de concentraties van fijn stof. De ECN-metingen geven als indicatie dat de concentratiebijdrage aan PM10 in een plaats zoals Schoorl jaargemiddeld zou kunnen oplopen tot 2 µg/m3. Vergelijkbare metingen van ECN in Amsterdam wijzen op een jaargemiddelde bijdrage van 0,1 tot 0,2 µg/m3. Het huidige inzicht in de mate waarin houtstook plaats vindt in Nederland, en met name ook wat betreft de locaties waar veel gestookt wordt, is beperkt. Dit verhindert een goede algemene beoordeling over de bijdrage van houtrook aan de concentraties van PM10 en PM2,5 in Nederland.
Indien het niet bekend is in hoeverre houtrook bijdraagt aan de hoeveelheid fijn stof in de lucht, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Gezien het lokale en veelal incidentele karakter van particuliere houtstook verwacht ik niet dat aanvullende metingen eenvoudig een beter beeld verschaffen van de bijdrage aan de concentraties van fijn stof.
Klopt het dat houtverbranding van toenemende invloed is op de PM10- en op de PM2,5-concentraties in Nederland, door toename van houtverbrandingsinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Nee. Landelijk bezien is de emissie van fijn stof (zowel PM10 als PM2.5) door de steeds schonere verbrandingstechnieken in nieuwe kachels en inzethaarden in de periode 2000 tot 2012 waarschijnlijk nauwelijks veranderd, ondanks een toenemend houtverbruik. De laatste jaren is er ondanks een lichte stijging in het houtverbruik, naar schatting zelfs sprake van een lichte daling in de emissies.
Gezien de bijdrage van houtrook aan de hoeveelheid fijn stof in de lucht, en gezien de toename van deze invloed door de groei van het aantal houtverbrandingsinstallaties, bent u van mening dat houtrook een probleem vormt? Zo nee, waarom niet?
Het lokale karakter van houtstook en de daardoor ondervonden overlast maken het moeilijk een goede beoordeling te maken. De beschikbare data over het gebruik van houtkachels wijzen niet op een landelijke toename in de emissies. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Bent u op de hoogte van maatregelen die in onder andere België, Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk zijn genomen om houtrookemissie door huishoudens te verminderen, zoals een stimuleringsregeling voor de aankoop van houtkachels met een lagere uitstoot, het uitfaseren van oude en/of slechte kachels, het verspreiden van informatie over correct gebruik van kachels, of het instellen van een stookverbod in drukbevolkte gebieden met een hoge luchtverontreiniging?
Dergelijke maatregelen zijn mij bekend.
Bent u van mening dat het raadzaam is om zulke maatregelen ook in Nederland in te voeren? Kunt u uw mening toelichten?
Het is mijn inschatting dat in de genoemde Europese landen de problematiek groter is dan in Nederland. Het is primair de verantwoordelijkheid van de burger die een houtkachel stookt om dat zo te doen dat geen overlast wordt veroorzaakt. Zowel door de rijksoverheid als door gemeentelijke overheden is (en wordt) herhaaldelijk informatie verspreid over een verstandige wijze van hout stoken. Als toch overlast ontstaat, betreft het vaak zeer specifieke lokale omstandigheden. Daarom wordt de behandeling van probleemsituaties overgelaten aan de gemeentelijke overheid, die de lokale omstandigheden beter kent. Veel gemeenten hebben in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels staan hoe om te gaan met situaties van overlast. De meest simpele oplossing zou zijn om het stoken van houtkachels te verbieden. Voor een dergelijke vergaande maatregel mag worden aangenomen dat voldoende maatschappelijke draagvlak ontbreekt. In het najaar zal ik een gesprek organiseren dat gelegenheid geeft aan alle partijen die betrokken zijn bij deze problematiek (overheden, GGD, bedrijfsleven, burgerorganisaties) hun inzichten en ervaringen met elkaar te delen. Ik acht het zinvol om een gezamenlijk beeld te verkrijgen van wat momenteel de omvang is van het probleem en samen te inventariseren welke (nieuwe) mogelijkheden er zijn om er iets aan te doen. Het kan hopelijk helpen om helder te krijgen welke actieve rol elk van de betrokken partijen kan vervullen. Dat betreft zowel de burger als de overheid en het bedrijfsleven.