Het plankgasplannetje op de A2 |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de antwoorden die de minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) heeft gegeven eerdere schriftelijke vragen over snelheidsverhoging op de A2?1 Zijn de antwoorden op deze vragen met u afgestemd? Zo ja, waarom was u geen mede-ondertekenaar van de brief? Zo nee, vond u het verstandig van uw collega-bewindspersoon om afstemming achterwege te laten?
Ja, de beantwoording geschiedde namens het kabinet.
Deelt u de inschatting van de minister van I&M dat de maximumsnelheid op vrijwel de gehele A2 omhoog kan naar 130 km per uur, op sommige delen volgend jaar al? Zo ja, waar baseert u dat op en kunt u uiteenzetten welke gevolgen dat heeft voor de milieuruimte voor de agrarische en andere sectoren?
Zoals ik in het Algemeen Overleg Natura 2000 heb aangegeven, blijkt uit voorlopige berekeningen van het rekeninstrument AERIUS dat dit voor veel trajecten, voor wat betreft stikstof, wel het geval kan zijn en vermoedelijk niet ten koste zal gaan van ontwikkelruimte voor andere sectoren. Naast stikstof zijn ook de kwaliteit van de lucht en de geluidsproductie variabelen waar rekening mee gehouden moet worden bij snelheidsverhogingen. Hiervoor is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk.
Kunt u garanderen dat uw Programmatische Aanpak Stikstof de stikstofreductie zal bewerkstelligen die de minister van I&M nu alvast claimt door beloftes te doen over snelheidsverhogingen op de A2? Zo ja, welke onderbouwing heeft u daarvoor en welke economische ontwikkelingen bent u bereid op te geven voor dit plankgasplannetje? Zo nee, bent u bereid de minister van I&M te laten weten dat zij ten onrechte op de zaken vooruit is gelopen?
De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is gebaseerd op stikstofreductie in combinatie met herstelmaatregelen in de natuur. Bij de vaststelling van het conceptprogramma PAS zal dit worden onderbouwd met de berekeningen op basis van het rekeninstrument AERIUS. Dan wordt duidelijk aan welke economische activiteiten de PAS ruimte zal bieden. Het conceptprogramma PAS zal ter inzage worden gelegd.
Op welke termijn denkt u dat de natuur en het milieu in Nederland zich voldoende hebben hersteld, zodat aan de voorwaarden2 van de minister van I&M wordt voldaan?
Zie antwoord op vraag 3. Met de PAS wordt zorg gedragen dat economische ontwikkelingen hand in hand kunnen gaan met verbetering van de natuurcondities.
Vindt u het chique om mensen voor te spiegelen dat de maximumsnelheid op bepaalde wegen of wegdelen zal worden verhoogd, terwijl nog allerminst zeker is of dat wel daadwerkelijk gaat gebeuren? Zo nee, bent u bereid de minister van I&M te vragen om het ontstane beeld te corrigeren?
Zie antwoord op vragen 2, 3 en 4.
De noodklok van Rijkswaterstaat over de veiligheid van de Oosterscheldekering |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over een intern rapport van Rijkswaterstaat, waarin staat dat de Oosterscheldekering jarenlang is verwaarloosd?1
Ja, van de berichtgeving heb ik kennis genomen. In het rapport waarop wordt gedoeld staat overigens niet dat de Oosterscheldekering is verwaarloosd.
Bent u bereid dit rapport zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
Ja.
Is de conclusie juist dat het onderdeel van Rijkswaterstaat dat verantwoordelijk is voor de Oosterscheldekering onvoldoende kennis en capaciteit heeft om de veiligheid van de kering te volgen en te waarborgen? Wat gaat u hieraan doen? Waarom is niet eerder ingegrepen?
De kennis en capaciteit om de veiligheid van de Oosterscheldekering te waarborgen is beschikbaar bij Rijkswaterstaat. Wel was de bezetting bij het betreffende regionale dienstonderdeel een aandachtspunt. Tevens is in de afgelopen jaren onvoldoende gebruik gemaakt van de kennis bij de landelijke dienstonderdelen. Op dit punt is het beheer aangescherpt door de landelijke
dienstonderdelen van Rijkswaterstaat een formele rol te geven in het beheer en tevens het beheer periodiek extern te laten toetsen. De bezetting van het betreffende regionale dienstonderdeel wordt op het afgesproken, voor een adequaat beheer benodigd niveau gebracht. Er is niet eerder ingegrepen omdat de jaarlijkse rapportages over de betrouwbaarheid van de kering daar geen aanleiding toe gaven.
Is de conclusie juist dat de Oosterscheldekering de afgelopen jaren niet aan de gestelde veiligheidsnormen heeft voldaan, en ook heden niet voldoet? Wat is er de afgelopen jaren gebeurd om aan de normen te voldoen?
De Oosterscheldekering heeft altijd aan de wettelijke normen voldaan en voldoet ook nu aan de wettelijke norm.
Wat gaat u doen om de veiligheid van de Oosterscheldekering op het gewenste niveau te brengen?
De veiligheid van de Oosterscheldekering is op het gewenste niveau en voldoet aan de wettelijke norm. Het beheer is aangescherpt om nieuwe afschuivingen en schade aan de bodembescherming te voorkomen.
Hoe zijn de schijnbaar harde conclusies uit het interne rapport van Rijkswaterstaat te rijmen met de geruststellende antwoorden op eerdere schriftelijke vragen naar aanleiding van eerdere kritiek van deskundigen op de staat van de Oosterscheldekering?2 Was u op de hoogte van het interne rapport van Rijkswaterstaat toen u deze vragen beantwoordde?
Ik was op de hoogte van het interne rapport en de kritiek van deskundigen. Ik heb u in april 2013 hierover geïnformeerd en in lijn met de conclusies van het rapport aangegeven dat de afschuivingen niet tot problemen voor de Oosterscheldekering hebben geleid.
Het bericht 'Seks, drugs en telefoons in jeugdgevangenis' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Seks, drugs en telefoons in jeugdgevangenis»?1
Ja.
Klopt het dat één van de daders, veroordeeld voor de dood van grensrechter Nieuwenhuizen die in jeugdgevangenis Teylingereind is gedetineerd, in het bezit is van drugs, een mobiele telefoon en een sleutel waarmee hij vrij door de instelling kan wandelen?
Het klopt dat de betrokken jeugdige in het bezit is geweest van een mobiele telefoon en drugs. Ik acht dat zeer kwalijk. Zoals ik bij verschillende gelegenheden2 heb uiteengezet, is het bezit en gebruik van mobiele telefoons en drugs absoluut verboden in de JJI’s. Maar zoals eerder aangegeven is zelfs met strenge controles (onder meer via kamer- en urinecontroles, inzet van drugshonden en van een zogenaamde Mobifinder) helaas niet uit te sluiten dat jeugdigen in de JJI’s aan dergelijke verboden middelen komen. Thans wordt bezien hoe andere systemen kunnen worden ingezet om dit te voorkomen.
Dat betrokken jeugdige zich met behulp van een sleutel vrij door de inrichting kan bewegen, klopt niet. Een zogenaamde druppel is persoonsgebonden (op naam van een medewerker) en wordt bij vermissing direct gedeactiveerd. Bovendien geeft enkel een druppel geen vrije doorgang door de inrichting. Alleen de combinatie van een druppel, sleutels en het openen van deuren door de Centrale Post maakt het bewegen tussen verschillende ruimten in een JJI mogelijk.
De druppel die in de uitzending van PowNews is getoond, betreft waarschijnlijk een druppel die in juni direct na verlies als vermist is opgegeven. Deze druppel is destijds direct geblokkeerd en was derhalve niet meer te gebruiken om toegang te krijgen tot ruimten in de inrichting.
Klopt de bewering dat hij seks heeft gehad met (drie) bewaarders? Bent u bereid deze bewering te onderzoeken en indien de bewering klopt deze bewaarders per direct te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de uitzending van PowNews heeft de directie van Teylingereind direct een intern onderzoek ingesteld naar het waarheidsgehalte van deze bewering. Voor zover nu bekend, is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat er sprake is (geweest) van seksueel contact tussen medewerkers en jeugdigen. Ik zie geen grond voor verder onderzoek.
Hoe is het mogelijk dat deze crimineel al deze middelen tot zijn beschikking heeft in een jeugdgevangenis?
Hoewel het absoluut verboden is om over de genoemde middelen te beschikken in een inrichting zullen er altijd jeugdigen zijn die er in slagen om de intensieve controle en het toezicht op het gebruik en bezit van contrabande te omzeilen. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven3, huisvesten de JJI’s de zwaarste categorie probleemjongeren die geneigd zijn de regelgeving in de inrichting hieromtrent te overtreden, te meer daar hun levensstijl in de periode voorafgaand aan het verblijf in een jeugdinrichting zich veelal kenmerkte door zeer frequent gebruik van softdrugs.
Bovenstaande neemt niet weg dat de inrichtingen continu alert zijn als het gaat om het tegengaan van verboden middelen en de verschillende controlemiddelen met volharding blijven toepassen. Jeugdigen die de regels hieromtrent overtreden worden gesanctioneerd, onder meer door het intrekken van bijvoorbeeld verlof- en/of recreatiemogelijkheden.
Deelt u de mening dat de maximale duur van de jeugddetentie al belachelijk kort is en dat die korte gevangenisstraf dan ten minste als straf moet worden ervaren door jeugdige criminelen en niet zoals een medegedetineerde aangeeft als een groot feest, nog net geen nieuwjaar? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat de maximale duur van de jeugddetentie belachelijk kort is. Uiteraard moet jeugddetentie als straf worden ervaren. De bewering van een van de betrokken jeugdigen dat het «als een groot feest, nog net geen nieuwjaar» is, kwalificeer ik als «stoere praatjes». U kunt ervan verzekerd zijn dat jeugdigen een verblijf in een jeugdinrichting absoluut niet als een feest ervaren. Ik verwijs daarbij naar recent onderzoek naar de strafbeleving van jongeren in JJI’s4.
Kunt u aan de nabestaanden van grensrechter Nieuwenhuizen uitleggen dat de crimineel, die hun man en vader heeft doodgeschopt, volgens een getuige blijkbaar porno, een telefoon, hasj en een sleutel in zijn cel heeft (kortom eigenlijk alles wat niet mag) en zijn straf als een feestje beschouwt?
Ik vind het zeer betreurenswaardig dat nabestaanden met dergelijke beeldmateriaal worden geconfronteerd. De betreffende jeugdige is direct door de directie van Teylingereind geconfronteerd met de ernst van zijn gedrag, onafhankelijk van het waarheidsgehalte van zijn beweringen en die van de anderen in het filmpje. Hij is direct in afzondering van zijn groepsgenoten geplaatst.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat jeugddetentie als een straf wordt ervaren en niet als een soort nieuwjaarsfeest?
Zoals gezegd wordt het verblijf in een jeugdinrichting zeker niet als een feest ervaren. Stoere beweringen van enkele jeugdigen doen daar niets aan af.
De beleving van vrijheidsbeneming verschilt natuurlijk per individuele jeugdige. Dit kan worden toegeschreven aan factoren zoals persoonlijke kenmerken van de jeugdige en de detentiesituatie. Ook het verwachtingspatroon over het verblijf in een JJI kan per individu verschillen.
Bent u bereid de maximale duur van de jeugddetentie te verlengen zoals in het oorspronkelijke wetsvoorstel adolescentenstrafrecht was geregeld voordat die verlenging is teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben daar niet toe bereid. Ik breng in herinnering dat het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht waarin de maximale duur van de jeugddetentie expliciet op twee jaar is gelaten, in juni met grote meerderheid van stemmen is aanvaard door de Tweede Kamer. Bij de behandeling van het wetsvoorstel5 heb ik toegezegd de maximale duur van de jeugddetentie expliciet mee te nemen in de geplande wetsevaluatie over vijf jaar.
Bent u bereid om elke bezoeker en gedetineerde, maar ook elk personeelslid te fouilleren wanneer zij de inrichting binnengaan om zo uit te sluiten dat dit soort middelen de jeugdgevangenis binnenkomen? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen gaat u dan wel nemen om ervoor te zorgen dat dit soort middelen nooit meer een jeugdinrichting binnen komen?
Artikel 34 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen bepaalt dat de directeur van de inrichting bevoegd is om gedetineerde jeugdigen te onderzoeken aan lichaam en kleding bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand aan en na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting. Standaard in plaats van incidenteel en steekproefsgewijs visiteren van jeugdigen na bezoek en verlof stuit met regelmaat op kritiek van onder meer de Inspectie Veiligheid en Justitie en de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.
Wat betreft personeel en bezoek, dienen zij zich bij binnenkomst van de inrichting «piepvrij» door de detectiepoort te bewegen en worden tassen op een lopende band door een scanner gecontroleerd op verboden middelen. Op de invoer van privételefoons geldt in alle JJI’s een verbod. Deze dienen te worden opgeborgen in een kluis bij binnenkomst van de inrichting.
Extra maatregelen zijn mijns inziens niet nodig. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb toegelicht, zijn risico’s helaas niet volledig uit te sluiten. Door toepassing van bovenstaande regelgeving wordt de invoer van verboden middelen zoveel mogelijk geminimaliseerd. Ik heb de sectordirectie JJI van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) nadrukkelijk verzocht hier blijvend alert op te zijn.
Het bericht dat onbestuurbare drones uit de lucht kunnen vallen bij regen of wind |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drones geen hoogvliegers»?1
Ja
Wat is uw reactie op het feit dat uit het verzoek van PowNews op grond van de Wet openbaarheid van bestuur is gebleken dat negen Ravens uit de lucht zijn komen vallen en dat het neerstorten van dit type drones niet meer als incident aan te merken is?2
Er is geen sprake van het neerstorten van negen Ravens. Op 15 augustus jl. is uw Kamer geïnformeerd over een onderzoek naar een incident met de Raven (Handelingen TK 2012 2013, aanhangsel 2985). Dit betrof de ongecontroleerde voorzorgslanding van een Raven op 25 januari jl. in de Rijkerswoerdse Plassen bij Arnhem vanwege een defect aan het toestel. Bij het onderzoek naar dit incident zijn acht andere vluchten met de Raven betrokken waarbij de bedienaar eveneens over afwijkend vlieggedrag van het toestel rapporteerde. Eén hiervan betrof eveneens een ongeluk en ook over dit incident is uw Kamer met de eerder genoemde brief van 15 augustus jl. geïnformeerd. Bij de overige zeven vluchten werd een gecontroleerde voorzorgslanding uitgevoerd vanwege een technische storing of weersomstandigheden. Dit onderzoek heeft niet geleid tot twijfels over de luchtwaardigheid en de veiligheid van het toestel.
Hebben de neergestorte Ravens schade of letsel veroorzaakt? Wie draagt bij schade of letsel door neergestorte drones verantwoordelijkheid? Is dat de eigenaar van de drone of degene die besluit tot het inzetten ervan? Is het Rijk verzekerd tegen schade of letsel door neergestorte drones?
Bij geen van de voorvallen was er sprake van personele of materiele schade voor derden. Wel was er in een aantal gevallen geringe schade aan het toestel zelf.
Op 4 oktober jl. bent u geïnformeerd over de verantwoordelijkheid bij schade door de inzet van UAV’s (Kamerstuk 30806 nr.3. In het algemeen berust de juridische aansprakelijkheid voor het gebruik van een UAV bij de bedienaar van het toestel, de mission operator (de gezagsvoerder) en de eigenaar van dit luchtvaartuig. Wanneer een UAV van Defensie op verzoek van de minister van Veiligheid en Justitie wordt ingezet, is afgesproken dat deze laatste de aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van de inzet aanvaardt, behalve bij opzet of grove schuld aan de zijde van Defensie.
Heeft u in kaart gebracht of het vliegen met andere drones, zoals de recent aangeschafte Scan Eagles, even onveilig is met slecht weer zoals bij de Raven het geval is?
Voor ieder vliegtuig, bemand of onbemand, gelden specifieke gebruikscondities en limieten waarbinnen een veilig gebruik van een vliegtuig mogelijk is. Deze condities en limieten, onder andere voor weersomstandigheden, worden door het ontwerp bepaald. UAV’s worden, net als alle vliegtuigen, alleen ingezet binnen de geldende limieten. Een operatie wordt afgebroken voordat de limieten worden overschreden.
Voor de Raven en de Scan Eagle geldt dat de toestellen niet zijn gecertificeerd voor het vliegen in «icing condities» (ijsvorming in of op het toestel) en bij een bepaalde (zware) mate van regenval.
Kunt u aangeven welke schade het neerstorten van een grotere drone, zoals een Scan Eagle, op een auto of een voetganger zou veroorzaken?
Bij de inzet van een UAV staat de veiligheid voorop. Eventuele schade of letsel bij neerstorten zal logischerwijs ernstiger zijn naarmate het gewicht en de omvang van een UAV toenemen. Er wordt voldaan aan de door de Militaire Luchtvaart Autoriteit gestelde eisen. Dat maakt de kans op neerstorten klein.
Hoe zou een drone scoren wanneer deze getoetst zou worden door de Inspectie Leefomgeving en Transport aan de eisen die gelden voor vliegtuigen met mensen aan boord?
De Inspectie Leefomgeving en Transport richt zich op de naleving van de eisen die aan de civiele luchtvaart worden gesteld. De controle op naleving van de eisen die worden gesteld aan militaire vliegtuigen, zoals de Raven, is belegd bij de Militaire Luchtvaart Autoriteit. Evenals voor civiele vliegtuigen gelden voor militaire toestellen strikte eisen op het vlak van certificering, opleiding en training van het betrokken personeel.
Het systeem voldoet aan de militaire certificatie-eisen en de daarin gestelde veiligheidsvoorschriften. Voor onbemande vliegtuigen, zoals de Raven of de Scan Eagle, zijn geen civiele luchtwaardigheidseisen gepubliceerd. Deze civiele eisen zijn van toepassing op de bemande luchtvaart met grote aantallen passagiers en zijn niet toe te passen op UAV’s. Voor de certificering van onbemande vliegtuigen hanteert Defensie door de Navo ontwikkelde standaarden.
Vanaf welk moment is het u bekend geworden dat drones van het type Raven bij slecht weer een gevaar vormen voor de omgeving wegens het risico op neerstorten?
Zie antwoord vraag 4.
Bij welke hoeveelheid regen is een Raven niet meer inzetbaar? Is motregen al teveel, een hagelbui of een stortbui?
Zie antwoord vraag 4.
Welke beperkingen acht u nodig om het onveilig gebruik van drones bij slecht weer tegen te gaan?
UAV’s worden alleen ingezet in overeenstemming met de geldende gebruikscondities en limieten. De inzet wordt afgebroken indien het weer tijdens een inzet verslechtert waardoor limieten dreigen overschreden te worden.
Naar aanleiding van het eerdergenoemde onderzoek naar de Raven, zijn de procedures en gebruikscondities verder aangescherpt.
Beschikte u ten tijde van de aanschaf van de Ravens over informatie van uw Duitse collega’s die wijst op problemen bij bestuurbaarheid of gebruik?
Duitsland beschikt niet over een UAV van het type Raven.
Hoe verhoudt het neerstortgevaar zich tot de ideeën om drones te gebruiken voor het in de gaten houden van mensenmassa's?
Ook bij de uitvoering van civiele taken wordt een UAV alleen ingezet als de omstandigheden dit toestaan en na de proportionaliteits- en subsidiariteitsafweging door het bevoegd gezag. Als de weersomstandigheden de inzet onmogelijk maken, wordt bekeken wat het beste alternatief is. Hierbij kan gedacht worden aan een helikopter met waarnemingsmiddelen.
De discriminatie van homoparen bij interlandelijke adoptie |
|
Magda Berndsen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over het mogelijk maken van adopties uit Zuid-Afrika door niet-christelijke en homoseksuele paren en het bericht dat homoseksuele en niet-christelijke paren nog steeds geen kinderen uit Zuid-Afrika mogen adopteren?1
Ja, het betreft een onderzoek dat zich niet alleen richt op Abba adoptions maar ook op andere adoptieorganisaties in Zuid-Afrika. Het onderzoek richt zich op mogelijke discriminatie binnen de procedure voor interlandelijke adopties.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de South African Human Rights Commission een onderzoek is gestart naar Abba Adoptions vanwege discriminatie van homostellen?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat er een resolutie is aangenomen in het Zuid-Afrikaanse parlement dat zowel Zuid-Afrikaanse als buitenlandse organisaties die hebben gediscrimineerd geen adopties meer mogen bemiddelen? Bent u op de hoogte van het feit dat Department of Social Development heeft vastgesteld dat Abba Adoptions discrimineert en dat er nog steeds duidelijke bewijzen zijn dat dit gewoon door gaat?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat in het verslag van een overleg tussen het Department of Social Development en een commissie van het Zuid-Afrikaanse parlement een resolutie is opgenomen waarin wordt aangegeven dat voorkomen zou moeten worden dat adoptieorganisaties die discrimineren, mogen bemiddelen bij de adoptie van Zuid-Afrikaanse kinderen.
Ja, het Department of Social Development heeft in het Zuid-Afrikaanse parlement aangegeven dat Abba adoptions discriminerende criteria hanteerde. Het Departement heeft daarop verzocht aan Abba adoptions om deze criteria te verwijderen. Abba adoptions heeft op dit verzoek positief gereageerd en een nieuw non-discriminatoir beleid vastgesteld en aan het Department overhandigd.
De praktijk laat zien dat er de afgelopen jaren meerdere kinderen geplaatst zijn in Nederland bij niet-christelijke paren en alleenstaanden. Bij Wereldkinderen is één inschrijving van een paar van gelijk geslacht bekend. Deze aanvraag staat op de algemene wachtlijst tot het moment dat de aanvraag kan worden ingediend. Naar verwachting zal dit op korte termijn kunnen plaatsvinden. Abba adoptions is volledig op de hoogte van welke echtparen of alleenstaanden op de wachtlijst bij Wereldkinderen staan. Hierin is geloofsovertuiging, alleenstaand, samenwonend, getrouwd, paar van gelijk geslacht of niet, niet relevant. Voor deze aanvraag gelden exact dezelfde voorwaarden als voor alle andere aanvragen.
Hoe ziet u de rol van de Centrale Autoriteit Interlandelijke Adoptie in dit geheel en de rol van Wereldkinderen? Vindt u dat deze organisaties adequaat zijn opgetreden bij de meldingen over discriminatie die zij hebben gekregen?
De Centrale autoriteit heeft adequaat opgetreden en actie ondernomen. Zo is er contact gezocht met de Zuid-Afrikaanse Centrale autoriteit, zijn er gesprekken gevoerd met Wereldkinderen en met vertegenwoordigers van de groep Ek Sien Jou. Ook Wereldkinderen heeft actie ondernomen op basis van de meldingen die zij hebben gekregen. Zo heeft Wereldkinderen haar afspraken met Abba adoptions herzien waardoor er geen discriminatoire criteria meer in de vergunningverlening gehanteerd worden. Daarnaast heeft er overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van paren van gelijk geslacht en niet-christelijke ouderparen waarin deze groep uitdrukkelijk is uitgenodigd om zich aan te melden voor een adoptieprocedure via Wereldkinderen in Zuid-Afrika om daarmee aan te kunnen tonen dat de adoptieprocedure op reguliere wijze kan worden doorlopen. Hier is door deze groep tot op heden geen gebruik van gemaakt. Niet-christelijke ouderparen en een paar van gelijk geslacht die geen lid zijn van deze groep hebben zich wel aangemeld en hebben de adoptieprocedure doorlopen of worden op korte termijn bemiddeld.
Vindt u het toelaatbaar dat Nederland exclusief blijft samenwerken met een adoptieorganisatie die in staat van beschuldiging is gesteld voor het discrimineren van homostellen of gaat u nu eindelijk werk maken van een discriminatievrij alternatief? Is dit op de korte termijn te realiseren? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld3, zijn er geen discriminerende voorwaarden meer in de samenwerking tussen Wereldkinderen en Abba adoptions. Daarnaast heb ik aangegeven dat ik geen bezwaren heb tegen een mogelijke tweede vergunninghouder die in Zuid-Afrika kan bemiddelen. Dit heb ik ook kenbaar gemaakt aan de Zuid-Afrikaanse Centrale autoriteit. Deze Centrale autoriteit heeft aangegeven dat ze de aanvraag voor een mogelijke tweede samenwerkingsovereenkomst met Nederland in overweging hebben genomen.
Wat was de uitkomst van de adoptieconferentie in Dublin ten aanzien van adoptie door homostellen?
Zowel tijdens een ambtelijke bijeenkomst van de Europese Commissie over kinderrechten als tijdens een Europese werkconferentie van adoptieautoriteiten in Dublin is aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van paren van gelijk geslacht om te adopteren. Hierbij is voorgesteld om een Europese werkgroep in het leven te roepen die, onder leiding van de Europese Commissie, de praktische problemen gaat onderzoeken die er liggen ten aanzien van interlandelijke adoptie en in het bijzonder op het gebied van adopties door paren van gelijk geslacht.
De Europese Commissie heeft goede notie genomen van dit voorstel en zal het betrekken bij de agendasetting van deze expert bijeenkomsten. De landen die aanwezig waren bij de werkconferentie hebben aangegeven het voorstel nader te willen bestuderen.
Hoe gaat u zich in het kader van het mensenrechtenbeleid, waarin LHBT (Lesbische, Homo-, Bi-, en Transseksueel)-rechten prioritair zijn verklaard, inzetten voor gelijke rechten voor LHBT-stellen bij adopties?
In Nederland kunnen paren van gelijk geslacht sinds 1 januari 2009 ook een buitenlands kind adopteren. Het land van herkomst van het te adopteren kind vraagt altijd naar een rapport waarin de gezinssituatie wordt beschreven, alvorens besloten wordt of de adoptie doorgang kan hebben. Landen kunnen op basis van hun eigen wetgeving weigeren een kind te laten adopteren op grond van het feit dat de aspirant adoptieouders homoseksueel zijn. Nederland zet zich in het buitenlands mensenrechtenbeleid in voor gelijke rechten voor LHBT. Hierbij zijn drie hoofdpunten waarop wordt ingezet: afschaffing van strafbaarstelling van homoseksualiteit; tegengaan van discriminatie; en bevordering van sociale acceptatie. Inzet op deze drie aspecten zal uiteindelijk ook een positief effect hebben op gelijke rechten voor LHBT-stellen bij interlandelijke adopties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over adoptie op 2 oktober 2013?
Ja
Valse declaraties door nep-artsen en nep-zorginstellingen door het gebruik van valse artsencodes |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending over declaratiefraude in de zorg?1
Laat ik voorop stellen dat fraude met AGB-codes volstrekt onacceptabel is. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bericht mij dat geen signalen van grootscheepse fraude op dit punt bekend zijn. Dit laat onverlet dat verbetermaatregelen mogelijk zijn om fraude met AGB-codes zoveel als mogelijk te voorkomen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars genoeg doen om de rechtmatigheid van declaraties te controleren? Zo ja, hoe kan deze vorm van fraude dan zo massaal voorkomen?
Bij de voorbereiding van de Eerste voortgangsrapportage fraudebestrijding: plan van aanpak bestrijding fraude in de zorg2 (plan van aanpak), die op 16 september aan de Kamer is gezonden, is door alle betrokken partijen geconstateerd dat er meer kan en moet gebeuren aan het voorkomen, opsporen en sanctioneren van zorgfraude. Hierbij zijn diverse nieuwe maatregelen afgesproken die zorgverzekeraars gaan uitvoeren. Voor deze specifieke vorm van fraude gaat het dan om het volgende: Vektis, de beheerder van de AGB-registratie, gaat op korte termijn de bestanden periodiek controleren. Dit wordt mogelijk gemaakt door de gegevens in het AGB-register te koppelen met openbare bronbestanden zoals het register van de Kamer van Koophandel (KvK) en het BIG-register. ZN, Vektis, CIBG en KvK hebben hiertoe begin 2013 een gezamenlijk project gestart, dat zich nu in een afrondende fase bevindt. De implementatie van het vernieuwde AGB start in november 2013. Deze koppelingen zorgen voor periodieke updates in het AGB-register. Hiermee wordt het register minder gevoelig voor fraude met AGB-codes
Bent u van plan sancties uit te delen aan zorgverzekeraars die onvoldoende aan fraudebestrijding doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sancties gaat u dan treffen?
De zorgverzekeraars vormen een belangrijke schakel in de fraudebestrijding. Het antwoord op vraag 2 illustreert dit. Ook het plan van aanpak bevat vele maatregelen waaraan de zorgverzekeraars bijdragen. Het is niet mijn bevoegdheid om sancties uit te delen aan zorgverzekeraars die onvoldoende aan fraudebestrijding doen. Rond de fraudebestrijding bestaan de volgende sanctie mogelijkheden.
Declaratie van zorg die niet of slechts deels is geleverd is onrechtmatig. Ook de uitbetaling van dergelijke declaraties door een zorgverzekeraar is niet toegestaan.
De NZa beschikt over de mogelijkheid om een formele aanwijzing, een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete op te leggen. De boete voor een afzonderlijke overtreding bedraagt ten hoogste 500.000 of, indien dat meer is, tien procent van de omzet van de onderneming in Nederland. De maatregelen kunnen zich niet alleen richten tot de betrokken zorgaanbiedende onderneming of zorgverzekeraar, maar kan zich ook richten op daar werkzame personen die de fraude hebben gepleegd.
Fraude valt ook onder het tuchtrecht waar het BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren betreft. Maatregelen die opgelegd kunnen worden zijn de waarschuwing, de berisping, de schorsing voor maximaal één jaar en de doorhaling. Bij doorhaling van de inschrijving mag betrokkenen het beroep blijvend niet meer uitoefenen. Een tuchtmaatregel is geen strafmaatregel maar beoogt primair correctie van professioneel gedrag om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen.
In algemene zin zijn het indienen van onrechtmatige declaraties door (ook niet BIG-geregistreerde) zorgverleners en de uitbetaling daarvan door zorgverzekeraars overtredingen van de Wet op de economische delicten. Zonder opzet staat hier voor de betrokken individuen een gevangenis op van maximaal zes maanden en met opzet is dit zelfs maximaal twee jaar.
Wat gaat u doen om declaratiefraude in de toekomst te voorkomen?
In het hierboven genoemde plan van aanpak wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die worden genomen om fraude te bestrijden. Een belangrijke maatregel in dit kader is beschreven bij vraag 2.
Bent u van mening dat het acceptabel is dat Nederlanders hun hele leven te veel zorgpremie betalen, omdat u de fraude in de zorg kennelijk onvoldoende bestrijdt?
Bestrijding van fraude heeft al jaren mijn prioriteit. De afgelopen jaren zijn verschillende grote besluiten genomen om fraude tegen te gaan. Daaraan is recent het plan van aanpak toegevoegd. Overigens hecht ik eraan op te merken dat geen enkel systeem 100% waterdicht is. Uit het plan van aanpak blijkt dat er op een breed front (ook door de zorgverzekeraars) gewerkt wordt om fraude op voorhand te voorkomen en, waar het dan toch nog mis gaat, misstanden achteraf op te sporen en hieraan consequenties te verbinden.
Wanneer gaat de zorgpremie omlaag?
De zorgpremie wordt vastgesteld door zorgverzekeraars. Deze nemen bij het vaststellen van de premies tal van overwegingen mee in hun afweging. Zij bepalen dus of en zo ja wanneer de premie omlaag kan. Ook de politiek heeft invloed op de premie, denk bijvoorbeeld aan het vast te stellen pakket van de basisverzekering, de eigen betalingen en eenduidige en eenvoudige regelgeving die bureaucratie voorkomt.
Het bericht 'Kritiek op peperdure EU-campagne' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op peperdure EU-campagne»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verspillen van 6,6 miljoen euro belastinggeld aan deze EU-propagandacampagne?
De informatiecampagne van het EP is erop gericht Europese burgers bewust te maken van de verkiezingen en uit te leggen waarom hun stem van belang is. Het kabinet hecht er belang aan dat burgers worden geïnformeerd over hun stemrecht in de Europese verkiezingen en worden aangemoedigd om van dit stemrecht gebruik te maken, zeker in het licht van de lage opkomst van de laatste EP-verkiezingen in 2009 van 43% in de EU (36,75% in NL).
Het Europees Parlement heeft kort na de Europese verkiezingen van 2009 onderzoek gedaan naar de redenen waarom kiezers wel of niet hebben gestemd. In deze analyse zijn de redenen die genoemd werden om niet te stemmen vooral gerelateerd aan politiek in het algemeen, in mindere mate direct gerelateerd aan de EU en van persoonlijke aard. Uit een later diepte-onderzoek van 2012 komt naar voren dat de grootste (EU gerelateerde) barrière om te gaan stemmen een gebrek aan kennis en informatie over de kandidaten en het Europees Parlement was. Deze onderzoeken kunt u terugvinden op de volgende website:http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/en/00191b53ff/Eurobarometer.html?tab=2012_6 .
Verbaast het u dat sinds het bestaan van de verkiezingen voor het Europese schijnparlement, de opkomst steevast is gedaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Europese Unie zich totaal belachelijk maakt door volgend jaar in totaal 41,5 miljoen euro uit te trekken voor zelfpromotie waar geen hond op zit te wachten?
Het kabinet is voorstander van een sobere en efficiënte EU-begroting en neemt zoals bekend een kritische houding aan over de hoogte van de administratieve uitgaven van de Europese instellingen.
Communicatie en voorlichting maken niettemin integraal deel uit van het werk van de Europese instellingen. Het is aan het Europees Parlement zelf om prioriteiten vast te stellen binnen het aan het EP toegewezen budget.
Wat gaat het kabinet doen om deze waanzin en verspilling per direct te stoppen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Mishandeling Marokkaanse kinderen onderschat” |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Mishandeling Marokkaanse kinderen onderschat»?1
Het artikel is gebaseerd op het promotieonderzoek «Invisible victims? Ethnic differences in the risk of juvenile violent delinquency of Dutch and Moroccan-Dutch adolescent boys», van mevrouw dr. E. Lahlah van de Universiteit Tilburg. Het onderzoek richt zich op de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongens in de jeugdcriminaliteit en op etnische verschillen in de prevalentie van kindermishandeling die mogelijk deze oververtegenwoordiging kunnen verklaren. Ik heb in mei overleg gehad met de onderzoeker, zoals ik u in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 15 juli jl. heb laten weten (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XVI, nr. 156). De geschetste problematiek sluit aan bij bevindingen uit eerdere onderzoeken over kindermishandeling en risicofactoren. In het prevalentieonderzoek kindermishandeling van 2011 werd ook een sterke samenhang tussen kindermishandeling en etnisch-culturele achtergrond geconstateerd. In gezinnen van traditioneel-allochtone herkomst (Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse gezinnen) vond drie keer zoveel kindermishandeling plaats als verwacht mocht worden op grond van hun aandeel in de Nederlandse bevolking. Wel bleek dit verhoogde risico weg te vallen als rekening werd gehouden met het gemiddeld lagere opleidingsniveau.
Het onderzoek van dr. Lahlah voegt hier kennis aan toe door meer inzicht te bieden in de specifieke problemen waar Marokkaanse criminele jongens en hun gezinnen mee te maken hebben.
Was u op de hoogte van deze cijfers over mishandeling binnen Marokkaanse gezinnen?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat er voor Marokkaanse gezinnen al een speciale benaderingswijze wat betreft mishandeling binnen gezinnen?
Mevrouw Lahlah beveelt aan meer aandacht te hebben voor preventie en interventies bij kindermishandeling gegeven het resultaat dat blootstelling aan kindermishandeling geassocieerd is met geweldsdelicten, in het bijzonder bij Marokkaanse jongens. Ook zou er meer aandacht moeten komen voor mogelijk beperkte verwijtbaarheid van delictgedrag.
De aanpak kindermishandeling is een belangrijke component van het kabinetsbeleid. Met het actieplan Kinderen Veilig en de installatie van de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik willen de bewindslieden van Veiligheid en Justitie en ik dat er meer aandacht komt voor preventie, het oppakken van signalen, het stoppen van kindermishandeling en behandeling van de nadelige gevolgen voor het slachtoffer. Waar nodig moet maatwerk geleverd worden, bijvoorbeeld om migrantengezinnen beter te bereiken. Voor dit maatwerk op lokaal niveau zijn gemeenten aan zet als het gaat om preventie en opvoedondersteuning. Met de decentralisatie van de jeugdzorg wordt de rol en slagkracht van gemeenten nog groter. Het rijk ondersteunt gemeenten hierbij.
In de periode 2008 – 2012 heeft ZonMW het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» uitgevoerd met als doel het bereik en de effectiviteit van het jeugdbeleid voor migranten en vroegsignalering van problemen te verbeteren. Binnen dit programma zijn daarvoor nieuwe initiatieven ondersteund en cultuursensitieve interventies ontwikkeld, 65 in totaal. Pharos heeft op basis van ervaringen in 6 pilotgemeenten een handreiking voor gemeenten geschreven die ondersteuning biedt om Centra voor Jeugd en Gezin toegankelijker te maken voor migrantenkinderen en hun ouders. In de handreiking wordt in stappen beschreven hoe gemeenten de interculturele kwaliteit van de jeugdzorgvoorzieningen kunnen bevorderen. Een essentieel onderdeel hiervan is dat migranten zelf betrokken worden bij de vormgeving en uitvoering van dit proces.
Het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» is onlangs geëvalueerd. De evaluatiecommissie concludeert dat de aandacht voor diversiteit in het jeugdbeleid sterk gestimuleerd is en dat de betrokken partijen in toenemende mate het belang ervan inzien. Er zijn veel goede voorbeelden beschikbaar gekomen. Aandacht wordt gevraagd voor (verdere) implementatie en borging.
Naast het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» wordt in de opleiding van professionals van jeugdzorgwerkers aandacht gegeven aan culturele diversiteit in de opvoeding. In het competentieprofiel van HBO-jeugdzorgwerk is dit expliciet opgenomen. Verder is in het kader van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling een cursus ontwikkeld over het bespreekbaar maken van kindermishandeling met migrantenouders.
Het onderzoek van mevrouw Lahlah onderstreept dat specifieke aandacht voor interculturele verschillen nog steeds nodig is. In het gesprek dat we in mei dit jaar met mevrouw Lahlah hebben gehad kwam ook aan de orde dat er al veel initiatieven zijn op het terrein van preventie. In het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» zijn veel interventies ontwikkeld en goede voorbeelden ondersteund om migrantengezinnen beter te bereiken en waar nodig te ondersteunen. Het is belangrijk dat deze initiatieven in de transitie van de jeugdzorg hun plek krijgen en bij gemeenten uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht. Dat wil ik doen op verschillende manieren, onder meer via de website www.voordejeugd.nl waar binnenkort het digitale dossier aanpak kindermishandeling voor gemeenten verschijnt. Hierin zal het thema diversiteit een eigen plek krijgen, met het opnemen van de eerder genoemde handreiking van Pharos en de voorbeelden en resultaten vanuit het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid.
Criminaliteit dient stevig te worden aangepakt. Zoals bekend vindt het kabinet overlast en criminaliteit, ongeacht de oorzaak, ontoelaatbaar. De aanpak van criminele jeugdgroepen is hiervan een voorbeeld en gaat onverkort door. Mevrouw Lahlah beveelt aan meer aandacht te hebben voor de beperkte verwijtbaarheid van delictgedrag, in het bijzonder van Marokkaanse criminele jongens.
In ons Nederlands rechtstelsel en dus ook bij de aanpak van jeugdcriminaliteit wordt altijd rekening gehouden met de persoon van de verdachte en met de mate van verwijtbaarheid. Ook het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht is erop gericht jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 15 tot 23 jaar, sancties op maat te bieden. Daarbij wordt rekening gehouden met hun ontwikkelingsfase.
Deelt u de mening van mevrouw Lahlah dat er op dit moment te weinig aandacht is voor slachtofferschap en preventie van mishandeling?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het onderzoek van mevrouw Lahlah over te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Verspilling van belastinggeld t.b.v. het oppoetsen van het imago van de EU |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht, dat de Europese Unie bijna 7 miljoen euro extra heeft uitgetrokken voor het oppoetsen van haar publieke profiel?1 Hoe beoordeelt u dit voornemen?
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het bericht. Het bericht betreft een informatiecampagne van het Europees Parlement voor de EP-verkiezingen van 2014. Het Europees Parlement heeft voor deze campagne voor 28 lidstaten en in 24 talen € 16 miljoen bestemd, wat neerkomt op € 0,0388 per kiesgerechtigde Europese burger.
De informatiecampagne is erop gericht Europese burgers bewust te maken van de verkiezingen en uit te leggen waarom hun stem van belang is. Het kabinet hecht er belang aan dat burgers worden geïnformeerd over hun stemrecht in de Europese verkiezingen en worden aangemoedigd om van dit stemrecht gebruik te maken, zeker in het licht van de lage opkomst van de laatste EP-verkiezingen in 2009 van 43% in de EU (36,75% in NL).
Het Europees Parlement heeft kort na de Europese verkiezingen van 2009 onderzoek gedaan naar de redenen waarom kiezers wel of niet hebben gestemd. In deze analyse zijn de redenen die genoemd werden om niet te stemmen vooral gerelateerd aan politiek in het algemeen, in mindere mate direct gerelateerd aan de EU en van persoonlijke aard. Uit een later diepte-onderzoek van 2012 komt naar voren dat de grootste (EU gerelateerde) barrière om te gaan stemmen een gebrek aan kennis en informatie over de kandidaten en het Europees Parlement was. Deze onderzoeken kunt u terugvinden op de volgende website:http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/en/00191b53ff/Eurobarometer.html?tab=2012_6 .
Welke oplossing voor welk probleem wordt hiermee precies gevonden? Heeft de EU inhoudelijk onderzocht waarom zoveel burgers een gevoel van vervreemding ervaren ten aanzien van de EU? Zo ja, wat is de uitkomst van deze analyse?
Zie antwoord vraag 1.
Komt hiermee het totale communicatiebudget van de EU in 2014 op ongeveer 45 á 50 miljoen euro? Waaruit is dit bedrag precies opgebouwd?
De EU-begroting voor 2014, waarvan de begroting van het Europees Parlement onderdeel is, is nog niet vastgesteld. Op de begroting van het Europees Parlement voor 2013 zijn diverse posten opgenomen die betrekking hebben op communicatie-activiteiten. Dit zijn o.a. kosten van publicatie, voorlichting en deelname aan openbare evenementen (€ 23,8 miljoen), het bezoekerscentrum van het EP (€ 3,9 miljoen), de organisatie van seminars, studiedagen en culturele activiteiten (€ 6,8 miljoen), het Parlementair TV-kanaal (€ 8 miljoen) en subsidies voor bezoekersgroepen, waaronder het Euroscola-programma (€ 30 miljoen).
Vindt u dit een goede besteding van belastinggeld door de EU in deze tijden van financiële crisis? Kan hier niet stevig op bezuinigd worden? Wilt u dit bevorderen?
Het kabinet is voorstander van een sobere en efficiënte EU-begroting en neemt zoals bekend een kritische houding aan over de hoogte van de administratieve uitgaven van de Europese instellingen.
Communicatie en voorlichting maken niettemin integraal deel uit van het werk van de Europese instellingen. Het is aan het Europees Parlement zelf om prioriteiten vast te stellen binnen het aan het EP toegewezen budget.
Deelt u de mening dat de EU dit belastinggeld beter kan besteden aan het oplossen van de werkelijke problemen waarmee de EU kampt op economisch terrein, werkgelegenheid, concurrentiekracht, etc.? Zou dit niet veel meer bijdragen aan het wegnemen van de vervreemding die veel burgers ervaren t.a.v. de EU-instituties?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te bevorderen dat de EU stopt met dergelijke verspilling van belastinggeld en zich beperkt tot het efficiënt uitvoeren van haar kerntaken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat er teveel landbouwgif op groente en fruit zit |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van Milieudefensie en Foodwatch «Onveilige wettelijke normen voor bestrijdingsmiddelen en fruit» en de tv-uitzending hierover?1
Milieudefensie en Foodwatch stellen terechte vragen over de wijze waarop normen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen worden vastgelegd. Experts zijn het er over eens dat alle bevolkingsgroepen goed beschermd worden door deze normen. Echter, de wijze waarop de normen worden afgeleid kan op punten verbeterd worden zoals hieronder zal worden toegelicht. Nederland zet zich in Brussel hiervoor in.
Klopt de constatering dat de wettelijke normen voor bestrijdingsmiddelen op groente en fruit onveilig zijn, zodat er bijvoorbeeld perziken verkrijgbaar zijn waarbij de wettelijke toegestane hoeveelheid landbouwgif een factor tien hoger ligt dan de acute gezondheidsnorm van de Wereld Handelsorganisatie (WTO)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
De wettelijke normen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen (de maximale residulimiet: MRL) worden Europees vastgelegd op een zo laag mogelijk niveau om kwetsbare groepen zoals kinderen en foetussen te beschermen. Bij de afleiding van MRL's wordt uitgegaan van correct gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw. Om een MRL wettelijk te kunnen vastleggen, wordt onderzocht hoeveel residu er met de voeding kan worden ingenomen waarna getoetst wordt of die inname lager ligt dan de gezondheidskundige grenswaarden voor acute effecten (de ARfD) en chronische effecten (de ADI). Bij de berekening van de inname van residuen wordt om de consument goed te beschermen gerekend met zeer grote porties. Door voortschrijdend inzicht over de manier waarop de inname van het residu precies berekend moet worden en door veranderingen in consumptiepatronen bestaat er nu een aantal MRL's waarbij een inname boven de ARfD mogelijk is. Uit de jaarlijkse meetgegevens van de Nederlandse Voedsel- en warenautoriteit (NVWA) van 3.000 monsters groente en fruit blijkt dat in het merendeel van de gevallen de gemeten gehaltes aan gewasbeschermingsmiddelen ver onder de MRL blijven. Slechts bij een klein aantal handelspartijen is een overschrijding van de ARfD mogelijk geweest.
Ik ben bekend met het bestaan van MRL's die een overschrijding van de ARfD toelaten. Het RIVM heeft in 2010 hierover bericht in een rapport over het beoordelingsmodel voor gewasbeschermingsmiddelen2. Ik vind het bestaan van dergelijke MRL's onwenselijk. Nederland zet zich daarom in Brussel al sinds jaren in om de afleidingsmethode van MRL's op dit punt aan te passen. Overigens worden de acute gezondheidsnormen (de ARfD) niet vastgesteld door de WTO maar door de World Health Organisation (WHO) en door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA). Het is wel zo dat een verlaging van een MRL genotificeerd moet worden bij de WTO.
Nederland levert een belangrijke bijdrage aan de herbeoordeling van MRL's die nu plaatsvindt. Aan MRL's die een overschrijding van de ARfD toelaten, kan bij de herbeoordeling voorrang worden gegeven. Dit is ook recent gebeurd bij de stof thiacloprid waarover ik uw Kamer in juni heb geïnformeerd3. Het RIVM heeft op mijn verzoek onderzoek gedaan naar de blootstelling aan thiacloprid en vier andere middelen uit de groep van de neonicotinoïden nadat de non-gouvermentele organisatie PAN Europe aandacht had gevraagd voor de risico's van deze groep. Het bleek dat er voor thiacloprid enkele MRL's bestaan die overschrijdingen van de ARfD toelaten. Het RIVM concludeerde dat herziening van deze MRL’s voor thiacloprid gewenst is maar dat de gezondheid van de Nederlandse consument niet in het geding is geweest. De Europese Commissie laat nu op verzoek van Nederland versneld een herziening van deze MRL’s uitvoeren en zal op korte termijn maatregelen voorstellen. Daarnaast heeft Nederland in Europees verband aangedrongen op herziening van de MRL's voor de stof bitertanol. De MRL voor bitertanol op perziken zal verlaagd worden tot op het laagste niveau dat analytisch gekwantificeerd en gerapporteerd kan worden. Sinds 2011 heeft de NVWA in perziken en nectarines slechts in 1 monster residuen van bitertanol gevonden. Het gevonden gehalte lag ver onder de MRL en de berekende inname bleef daarbij ruim onder de ARfD.
Deelt u de conclusie dat circa 10% van de onderzochte wettelijke normen onveilig is? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De conclusie van Milieudefensie en Foodwatch dat circa 10% van de onderzochte wettelijke normen onveilig is, wekt de indruk dat 10% van alle MRL's onveilig is. Dit is niet correct. Er zijn namelijk meer dan 100.000 MRL's en het is op dit moment niet exact aan te geven welk deel daarvan een overschrijding van de ARfD toelaat. Voorlopige resultaten van lopend onderzoek door het RIVM wijzen er op dat het daadwerkelijke percentage aanmerkelijk lager ligt. Daarnaast heeft in 2011 het Productschap Tuinbouw als reactie op het rapport van het RIVM uit 2010 de MRL's voor groenten en fruit beoordeeld op potentiële risico’s. Van de meer dan 100.000 MRL's werden er ongeveer 450 (–0,5%) geïdentificeerd waarbij er een potentieel risico zou kunnen optreden. Inmiddels is een deel van deze 450 MRL's aangepast. Dit duidt erop dat het percentage MRL's waarbij een overschrijding van de ARfD mogelijk is, aanzienlijk lager ligt dan 10%.
In de praktijk worden zelden gehaltes aan residuen gemeten die aanleiding kunnen geven tot een overschrijding van de ARfD. Op basis van metingen van residuen door de NVWA en het Productschap Tuinbouw werden de meest risicovolle werkzame stoffen geïdentificeerd en die zijn door het RIVM nader onderzocht. Er zijn hier 10 stoffen geïdentificeerd waarbij een herziening van MRL's noodzakelijk werd geacht. Aan de meerderheid van deze stoffen was al een hoge prioriteit voor herziening gegeven door EFSA. Voor de stoffen waaraan in de EU nog onvoldoende prioriteit was gegeven, heeft Nederland om een versnelde herziening van de bestaande MRL's verzocht.
De rekenmethode om het gezondheidsrisico in te schatten gaat, om de consument maximaal te beschermen, uit van de meest ongunstige scenario’s. In werkelijkheid is de kans dat een individu op een dag een grote portie van het product eet met een hoog gehalte aan residuen uiterst gering. Dit neemt niet weg dat er een kans bestaat dat een individu eenmalig blootgesteld kan worden aan een hoeveelheid residu die hoger ligt dan de ARfD. In zo’n geval is er niet per definitie een effect op de gezondheid maar dit kan ook niet worden uitgesloten.
Ik concludeer hieruit dat belangrijke stappen zijn gezet en dat er in de gevallen waar een rekenkundig risico is geïdentificeerd de kans op een daadwerkelijk risico uiterst gering is.
Welke risico’s voor de volksgezondheid zijn er ontstaan door het hanteren van onveilige normen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft u de consument geïnformeerd over de risico’s van het consumeren van fruit en groente met teveel landbouwgif?
Het Voedingscentrum informeert de consument via de website allesoverbestrijdingsmiddelen.nl over residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Daarnaast rapporteert de NVWA tweemaal per jaar een voortschrijdend overzicht van de meetresultaten van de afgelopen twee jaar. Alle individuele analyseresultaten worden daarbij overzichtelijk gepresenteerd. Het Voedingscentrum duidt de resultaten van de NVWA voor de consument in begrijpelijke taal.
Welke acties heeft u ondernomen om te voorkomen dat producten met te veel landbouwgif op de markt of bij de consument terecht komen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de wettelijk toegestane hoeveelheid bestrijdingsmiddelen is gebaseerd op verouderde gegevens over de consumptie? Zo ja, waarom is er niet tot aanpassing over gegaan na adviezen van de Gezondheidsraad (2004) en de RIVM (2010) over de bijstelling van deze gegevens? Zo nee, waarop wordt die hoeveelheid wel gebaseerd? Bent u bereid de wettelijke normen voor de toegestane hoeveelheid resten landbouwgif aan te passen aan meer recente consumptiegegevens?
Het gebruik van oudere consumptiegegevens speelt hierbij inderdaad een rol. MRL's worden afgeleid met een Europees rekenmodel onder beheer van EFSA. In dit model zijn de meest kritische consumptiegegevens van alle Lidstaten verwerkt. Op dit moment bevat het model Nederlandse consumptiegegevens die niet altijd meer up to date zijn. Het Europese model wordt nu bijgewerkt waarbij nieuwe consumptiegegevens van Lidstaten in het model worden verwerkt. Nederland heeft inmiddels recente consumptiegegevens geleverd aan EFSA. Omdat de consumptiegegevens zelf en de rekenprogramma’s waarmee deze worden vertaald naar blootstelling aan residuen buitengewoon complex zijn, is het zorgvuldig invoeren van de consumptiegegevens bijzonder tijdrovend. Het RIVM helpt EFSA hierbij en zal het eindresultaat kritisch toetsen. Ik zal er bij de Europese Commissie op aandringen dat dit project snel wordt afgerond.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wel gezondheidsrisico’s constateert, maar niet op kan treden, omdat de wettelijke normen te hoog liggen? Zo ja, op welke wijze kan de NVWA gezondheidsrisico’s dan wel aanpakken?
De NVWA controleert steekproefsgewijs of voldaan wordt aan de MRL’s. Hiervoor meet de NVWA jaarlijks 3.000 monsters groente en fruit. Een deel van de steekproef is representatief voor een product of productgroep en een deel wordt risicogestuurd bemonsterd. Bij overschrijding van de MRL neemt de NVWA gepaste maatregelen. Er zijn verschillende maatregelen mogelijk. De partij kan meteen worden vastgelegd en uit de handel worden gehaald. In de gevallen waar de partij nog wordt vastgehouden aan de buitengrens, worden de producten meteen vernietigd. Als een partij niet meer te achterhalen is, wordt wel een boete gegeven of, wanneer dat niet mogelijk is, de importeur via een brief gewezen op de geconstateerde overschrijding waarbij vervolgacties worden gevraagd om herhaling te voorkomen. In veel gevallen worden te hoge residugehaltes in een partij via het Europese «rapid alert»-systeem gemeld aan de controlerende instanties van de Europese Lidstaten.
De NVWA toetst ook of de gezondheidsnormen overschreden worden en er kan dan alleen opgetreden worden bij een overschrijding van de MRL. Bij het schatten van het gezondheidsrisico worden de meest ongunstige scenario's gehanteerd om de consument maximaal te beschermen. Dit betekent dat iemand een grote portie van juist dat ene product met dat hoge gehalte moet eten voordat er kans is op negatieve effecten op de gezondheid. Deze kans wordt als uiterst gering ingeschat.
Reclame voor e-sigaretten |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de reclame van Flavor Vapes waarin een moeder rook bewust uitblaast in een kinderwagen?1
Wat ik zorgelijk vind, is dat in deze reclame de suggestie wordt gewekt dat het gebruik van de e-sigaret zonder risico’s is. Dit is volgens de NVWA, RIVM en het Trimbos-instituut niet het geval. Ik bereid een AMVB onder de Warenwet voor waarin criteria worden gesteld aan bepaalde aspecten van de e-sigaret, zoals veiligheid en kwaliteit, etikettering en reclames. Bij de invulling daarvan zal ik gebruik maken van het advies van de NVWA en het RIVM dat eind oktober zal verschijnen.
Deelt u de mening dat deze reclame de indruk wekt dat roken boven een kinderwagen normaal en aanvaardbaar is? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat mensen door middel van marketing aangezet worden tot het gebruik van de e-sigaret? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de vrees dat jongeren die beginnen met het roken van de e-sigaret gemakkelijker de overstap maken naar het roken van tabak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de e-sigaret als startproduct is nog veel wetenschappelijke discussie, we weten hier simpelweg nog onvoldoende over. Net zoals we nog onvoldoende weten over de e-sigaret als middel dat kan helpen bij het stoppen met roken. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen van de VVD van 28 mei 20132.
Het gebruik van de e-sigaret wordt in opdracht van VWS in elk geval gemonitord in 2014 en 2015.
Deelt u de visie dat marketing voor e-sigaretten per direct uitgebannen zou moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een dergelijk verbod worden verwacht?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3 zal ik marketing als aandachtspunt meenemen bij het opstellen van een Warenwetbesluit.
Deelt u voorts de mening dat de e-sigaret enkel zou moeten dienen als hulpmiddel om te stoppen met roken, als deze als medicijn is geregistreerd en op indicatie wordt voorgeschreven? Is dat voor u reden om de verkoop te beperken tot apothekers? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In het voorstel voor een nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn worden e-sigaretten boven een bepaalde nicotinesterkte verboden tenzij voor deze producten een handelsvergunning als geneesmiddel is verleend. Ik vind het goed dat er met dit voorstel vanuit de EU duidelijkheid wordt geboden over de juridische status van de e-sigaret.
Vooralsnog beschouw ik in principe de e-sigaret als een waar onder de Warenwet.
Om in Nederland een geneesmiddel op de markt te mogen brengen, is een handelsvergunning van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) noodzakelijk. Het CBG toetst of het product als geneesmiddel kan worden geregistreerd. Het CBG beoordeelt daarbij of de voordelen van het gebruik van een geneesmiddel aantoonbaar opwegen tegen de nadelen.
Bent u nog steeds van mening dat de e-sigaret onder de Geneesmiddelenwet zou moeten vallen? Wat gaat u ondernemen om dat alsnog te realiseren?3 4
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u de vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van het wetsvoorstel met betrekking tot de verkoop van tabaksproducten (Kamerstukken 33 590)?
Ja.
Canadese en Nederlandse robotvogels |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Drones tegen ganzen en meeuwen»?1
Ja.
Bent u bereid om een dergelijke proef in Nederland te organiseren om op een diervriendelijke en innovatieve wijze overlast met dieren te voorkomen en de werkgelegenheid te stimuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de eerste resultaten aan de Kamer te kunnen doen toekomen?
Luchthaven Schiphol heeft gedurende enkele maanden in 2008 en 2009 uitgebreide experimenten uitgevoerd. De experimenten werden beëindigd omdat de resultaten niet voldoende waren. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het Nederlandse bedrijf GreenX dat robirds ontwikkelt en inzet om overlast met ganzen te voorkomen?2
Ja.
Welke maatregelen heeft u genomen om deze innovatieve wijze van het voorkomen van overlast en het realiseren van vliegveiligheid te stimuleren?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5.
Kunt u verklaren waarom de robirds rond de luchthaven Schiphol niet meer ingezet worden, terwijl de inzet van de Canadese Drone in Ottawa zo succesvol is?3
De eindconclusie van de uitgebreide experimenten van luchthaven Schiphol was dat de robotvogel weliswaar goed verjaagt, maar moeilijk inpasbaar is in de operatie van Bird Control. Schiphol heeft te maken met een complexe ligging van de start- en landingsbanen, waardoor er een grote kans is dat er conflicten ontstaan met kruisende vliegtuigen, indien grote vogels verjaagd worden. De situatie op Schiphol is hiermee aanzienlijk complexer dan de situatie op het recreatiestrand van Ottawa.
Bovendien bleek de robotvogel niet te kunnen worden ingezet bij veel wind of regen. Een ander nadeel was dat de vogel alleen inzetbaar was op het terrein van de luchthaven; de ganzen houden zich vooral buiten het luchthaventerrein op.
Het bericht dat e-Court voor rechtbank speelt |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bereid, als vervolg op uw toezegging om e-Court te wijzen op de onduidelijke juridische status van hun uitspraken, de uitkomst van dit gesprek aan de Kamer te sturen?1
Op 7 augustus jongstleden heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, conform zijn toezegging, een brief gestuurd naar e-Court. In deze brief wordt e-Court verzocht in de communicatie, zowel via de website van e-Court alsmede met cliënten volstrekte duidelijkheid te betrachten over wat buitengerechtelijke geschilbeslechting door e-Court inhoudt. In ieder geval dient de juridische status – arbitrage of bindend advies – van een procedure bij e-Court van begin af aan helder gecommuniceerd te worden. Tevens dient de door e-Court gehanteerde terminologie, correct, transparant en eenduidig te zijn.
Acht u het principe dat instemming van partijen een voorwaarde is voor buitengerechtelijke geschiloplossing voldoende gewaarborgd door e-Court? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Bij de beantwoording van uw eerdere vragen heb ik aangegeven dat de instemming van partijen een voorwaarde is voor buitengerechtelijke geschiloplossing. Op grond van het reglement van e-Court dient de eisende partij bewijs te leveren dat de andere partij ook bij e-Court wil procederen en heeft de gedaagde na oproeping door een deurwaarder voor een e-Court procedure nog een maand om te kiezen voor geschilbeslechting door de overheidsrechter. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1.
Is volgens u duidelijk genoeg voor gedaagde partijen dat zij bij een juridisch geschil in principe niet te maken zullen krijgen met een overheidsrechter, maar met een alternatief? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Arbitrage en bindend advies kunnen op verschillende manieren worden overeengekomen. In een arbitrageovereenkomst, maar ook via een beding in algemene voorwaarden behorend bij deze overeenkomst. In dit laatste geval wordt de consument extra beschermd.
De wet bepaalt namelijk dat wanneer in een overeenkomst met een consument algemene voorwaarden van toepassing worden verklaard die een beding inhouden over beslechting van een geschil door een ander dan hetzij de rechter die volgens de wet bevoegd zou zijn hetzij een of meer arbiters, de consument een termijn van tenminste een maand wordt gegund, nadat de gebruiker zich jegens haar schriftelijk op het beding heeft beroepen, om voor de beslechting door de volgens de wet bevoegde rechter te kiezen (art. 6:236n Burgerlijk Wetboek). Wanneer hierin niet voorzien is, wordt het beding als onredelijk bezwarend aangemerkt en is het vernietigbaar.
De hiervoor genoemde bepalingen in de wet zorgen ervoor dat consumenten niet «zomaar» geconfronteerd kunnen worden met een arbitrage of een bindend adviesprocedure. Zij hebben hierdoor de mogelijkheid om alsnog naar de overheidsrechter te gaan. E-Court past blijkens het reglement deze bepaling reeds toe op de arbitrageprocedure.
Wat is uw oordeel over de wijze waarop e-Court als enige de arbiters kan aanstellen? Denkt u dat de gedaagde partij hier vooraf voldoende over is geïnformeerd om te kunnen zeggen dat overeenstemming is bereikt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Ingevolge art. 1027 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden de arbiter of arbiters benoemd op de wijze zoals partijen zijn overeengekomen. Partijen kunnen de benoeming onder meer overeenkomen door het van toepassing verklaren van een arbitragereglement. In dit arbitragereglement kan worden opgenomen dat de benoeming wordt overgelaten aan een derde, zoals het arbitrage-instituut. De wijze van benoeming bij arbitrages bij e-Court is geregeld in het reglement van e-Court. Een gedaagde kan via dit reglement (waarnaar in een overeenkomst moet zijn verwezen) bekend zijn met de wijze van benoeming door e-Court.
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven heeft de gedaagde blijkens het reglement van e-Court nog maand de tijd om alsnog voor de overheidsrechter te kiezen wanneer deze geen arbitrage wil. Daarnaast zij erop gewezen dat de gedaagde een arbiter kan wraken indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan diens onpartijdigheid of onafhankelijkheid (art. 1033 e.v. Rv). Verder hecht ik eraan te vermelden dat het de overheidsrechter is die een arbitraal vonnis of bindend advies toetst. De rechter dient verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis (art. 1062 en 1063 Rv). Bij de overheidsrechter kan voorts op bepaalde gronden vernietiging worden gevraagd van het arbitrale vonnis. Ook is in bepaalde gevallen herroeping van het arbitrale vonnis mogelijk. Met betrekking tot bindend advies geldt eveneens dat dit op bepaalde gronden vernietigbaar is door de overheidsrechter. In het geval van niet-naleving van het bindend advies is voor tenuitvoerlegging een vonnis tot nakoming van de rechter nodig.
De fraude met AGB-codes |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nep-artsen dienen massaal valse declaraties in»?1
Dit bericht is mij bekend.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer het bij motie gevraagde plan van aanpak omtrent fraudebestrijding in de zorg kan ontvangen?2
De Eerste voortgangsrapportage fraudebestrijding: plan van aanpak bestrijding fraude in de zorg (plan van aanpak) is op 16 september aan de Tweede Kamer aangeboden3.
Was u, dan wel de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza), bekend met deze specifieke vorm van zorgfraude? Zo ja, hoe lang was u reeds op de hoogte van deze fraude? Wat is er tot nu toe gedaan om deze specifieke vorm van fraude aan te pakken?
Bij de NZa waren incidenten bekend en deze worden onderzocht (zie ook vraag 6). Vektis gaat op korte termijn de AGB bestanden vaker controleren. Dit heb ik gemeld in het plan van aanpak, dat uw Kamer op 16 september 2013 heeft ontvangen. Vektis, de beheerder van de AGB-registratie, gaat op korte termijn de bestanden periodiek controleren. Dit wordt mogelijk gemaakt door de gegevens in het AGB-register te koppelen met openbare bronbestanden zoals het register van de Kamer van Koophandel (KvK) en het BIG-register. Zorgverzekeraars Nederland, Vektis, CIBG en KvK zijn hiertoe begin 2013 een gezamenlijk project gestart, dat zich nu in een afrondende fase bevindt. De implementatie van het vernieuwde AGB start in november 2013. Deze koppelingen zorgen voor periodieke updates in het AGB-register. Hiermee wordt het register minder gevoelig voor fraude met AGB-codes.
Kunt u aangeven of deze specifieke vorm van fraude onderdeel uitmaakt van het bij motie gevraagde plan van aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Vektis, in opdracht van de zorgverzekeraars, deze Algemeen GegevensBeheer-codes (AGB codes) uitgeeft en beheert? Zo ja, ziet u dan ook een eerste verantwoordelijkheid voor Vektis rondom het controleren van deze codes? Zo nee, welke taak ziet u dan wel voor hen in het kader van het voorkomen en bestrijden van zorgfraude? Hoe controleert u deze verantwoordelijkheden? Bent u bereid om in overleg te treden met Vektis teneinde hercontrole van AGB codes te bewerkstelligen? Kunt u aangeven in hoeverre Vektis, naar uw mening, verantwoordelijkheid draagt rondom het voorkomen en bestrijden van deze vorm van fraude?
Vektis is de beheerder van de AGB-registratie. Het klopt dat Vektis in opdracht van de zorgverzekeraars deze codes uitgeeft. De zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het controleren van deze codes. De NZa heeft de taak hierop toe te zien. Zorgverzekeraars kunnen taken uitbesteden. De zorgverzekeraars hebben uitvoerende taken voor het controleren van de codes dus bij Vektis gepositioneerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke acties de Nza heeft ondernomen in het kader van preventie en bestrijding van fraude met AGB codes? Welk resultaat hebben deze acties gehad?
In het kader van preventie heeft de NZa de regelgeving voor het declareren aangescherpt.
Mede naar aanleiding van de casus Europsyche, doet de NZa voorts onderzoek naar de mogelijkheden om te frauderen binnen de zorg. Misbruik van AGB-codes is daarbij ook naar voren gekomen, maar bijvoorbeeld ook de mogelijkheid dat een fraudeur zich verschuilt achter een AGB-code van een zorginstelling. Het voorbeeld waar RTL naar verwijst heeft de NZa in onderzoek. Bestuur, medewerkers, psychiaters en patiënten zijn hierbij door de NZa gehoord om te achterhalen of declaraties wel terecht zijn. Ook de rol van de zorgverzekeraars wordt hierbij bekeken. Het is immers de taak van de zorgverzekeraars om de declaraties te controleren.
Een beter inzicht in de kosten draagt eveneens bij aan zinnig en zuinig gebruik van zorg en stelt patiënten beter in staat mogelijke onjuistheden in de declaraties, eigen risico en ingehouden eigen bijdragen te signaleren. Voor zowel de medisch specialistische zorg als de geestelijke gezondheidszorg worden maatregelen getroffen om het kostenbewustzijn van patiënten te vergroten. Hiertoe wordt de informatie op de zorgnota uitgebreid. Voor uitgebreide informatie verwijs ik u naar het plan van aanpak.
Deelt u de mening dat wanneer een arts door de tuchtrechter wordt geschorst, zijn AGB code automatisch dient te worden geblokkeerd? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Na een schorsing mag de zorgverlener niet meer praktiseren en dus ook niet meer declareren. Zorgverzekeraars mogen geen declaraties voor zorg die na een schorsing zou zijn verricht vergoeden. Hoe zij dit proces inrichten is aan hen. Zij hebben het AGB-systeem ingericht om hen hierbij te ondersteunen. In de volgende versie van het AGB-systeem dat dit najaar wordt geïmplementeerd is een frequente afstemming met het BIG-register opgenomen. In het BIG-register zijn de doorhalingen en schorsingen geregistreerd. Het is de taak van de NZa er op toe te zien dat zorgverzekeraars na doorhaling of schorsing geen zorg meer vergoeden.
Welke belemmeringen ziet u rondom het voorkomen van deze specifieke vorm van fraude, en rondom het voorkomen en bestrijden van zorgfraude in het algemeen? Kunt u aangeven hoe deze belemmeringen weggenomen kunnen worden?
Bij het opstellen van het plan van aanpak is, samen met de betrokken actoren, een inventarisatie gemaakt van de belemmeringen rondom het voorkomen en bestrijden van zorgfraude. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 gaat Vektis op korte termijn het AGB-register periodiek controleren op juistheid, dankzij de koppelingen met openbare bronbestanden zoals het BIG-register.
Dit is overigens slechts één van de vele maatregelen die in het plan van aanpak worden genoemd.
Kunt u aangeven hoe voorkomen kan worden dat instellingen, zoals ook hier het geval bleek te zijn, een erkenning van het ministerie krijgen ingevolge de Wet toelating zorginstellingen, terwijl de kwaliteit van zorg niet op orde is?
Zoals ik op 19 september jl. heb aangekondigd ben ik voornemens om de toelating van nieuwe zorgaanbieders aan te scherpen. Onderdeel hiervan is dat de IGZ volgens de uitgangspunten van haar risicogebaseerde toezicht binnen vier weken na de start van de zorgverlening door een nieuwe zorgaanbieder, een toets uitvoert op de geleverde kwaliteit en de eisen die daarvoor bestaan. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de brief over goed bestuur in de zorg4.
Kunt u aangeven hoe de verschillende verantwoordelijkheden rondom het voorkomen en het bestrijden van zorgfraude zijn verdeeld? Ziet u structurele aanpassingen in deze verdeling van verantwoordelijkheden voor u om zorgfraude te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, welke aanpassingen ziet u voor u? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft u mijn plan van aanpak ontvangen. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op de verantwoordelijkheden rond het bestrijden van zorgfraude.
Uit de voorbereiding van het Plan van aanpak fraude in de zorg is geen herschikking voortgevloeid voor wat betreft deze verantwoordelijkheden. De in het plan beschreven verbeteringen zijn met de huidige verantwoordelijkheidsverdeling te realiseren. Dit laat onverlet dat in het plan van aanpak is aangegeven dat de staatssecretaris en ik in 2014 € 5 miljoen en voor 2015 en verder € 10 miljoen gereserveerd hebben voor de versterking van de opsporingsfunctie en het versterken van het toezicht. Het gaat dan vanaf 2015 om circa 100 fte extra.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende sancties bij deze vorm van zorgfraude? Bent u van mening dat deze sancties afschrikwekkend genoeg zijn?
Declaratie van zorg die niet of slechts deels is geleverd is onrechtmatig. Ook de uitbetaling van dergelijke declaraties door een zorgverzekeraar is niet toegestaan.
De NZa beschikt over de mogelijkheid om een formele aanwijzing, een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete op te leggen. De boete voor een afzonderlijke overtreding bedraagt ten hoogste € 500.000 of, indien dat meer is, tien procent van de omzet van de onderneming in Nederland. De maatregelen kunnen zich niet alleen richten tot de betrokken zorgaanbiedende onderneming of zorgverzekeraar, maar kan zich ook richten tot daar werkzame personen die de fraude hebben gepleegd.
Fraude valt ook onder het tuchtrecht waar het BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren betreft. Maatregelen die opgelegd kunnen worden zijn de waarschuwing, de berisping, de schorsing voor maximaal één jaar en de doorhaling. Bij doorhaling van de inschrijving mag betrokkene het beroep blijvend niet meer uitoefenen. Een tuchtmaatregel is geen strafmaatregel maar beoogt primair correctie van professioneel gedrag om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen.
In algemene zin zijn het indienen van onrechtmatige declaraties door (ook niet BIG-geregistreerde) zorgverleners en de uitbetaling daarvan door zorgverzekeraars overtredingen van de Wet op de economische delicten. Zonder opzet staat hier voor de betrokken individuen een gevangenis op van maximaal zes maanden en met opzet is dit zelfs maximaal twee jaar.
Ten aanzien van de vraag of deze sancties afschrikwekkend genoeg zijn heb ik in het fraudedebat (23 mei 2013) aangegeven het gehele instrumentarium tegen het licht van deze vraag te houden.
Ik kom met de resultaten van deze exercitie in de volgende voortgangsrapportage fraude (december 2013).
De positionering van het toezicht op de corporatiesector in het licht van het WRR-advies ‘Toezien op publieke belangen’ |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe u de zeven aanbevelingen uit het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Toezien op publiek belangen» gaat toepassen bij de vormgeving van het toezicht op de corporatiesector?1
Zoals ik tijdens het VAO van 24 september jl. heb aangegeven komt het kabinet nog met een algemene reactie op dit WRR-rapport.
Wat betreft de corporatiesector merk ik op dat de beoogde wijzigingen van de woningwet onder meer zijn gericht op een versterking van het toezicht, mede naar aanleiding van het advies van de Commissie Hoekstra ter zake. Ook de analyses en de aanbevelingen van de WRR zullen bij de vormgeving daarvan worden betrokken. Meer inhoudelijk kan daarbij alvast het volgende worden opgemerkt:
In lijn met de eerste aanbeveling van de WRR (rijkstoezicht op basis van maatschappelijke meerwaarde dat aansluit op de governancestructuur in het betreffende toezichtdomein) is het uitgangspunt bij de herziening van de woningwet dat corporatievermogen «maatschappelijk bestemd vermogen» is, dat op een effectieve en efficiënte wijze dient te worden ingezet en waarbij de risico’s voor de staat moeten worden beheerst. Zelfregulering is daarbij, zoals ook door de Commissie Hoekstra is gesteld, niet voldoende. Tevens zal in de gewijzigde woningwet de betreffende regelgeving gericht zijn op een goed op elkaar afgestemd en elkaar versterkend extern en intern toezicht en een meer risicogericht extern toezicht.
Bij de vormgeving en positionering van het externe toezicht zal ook de mogelijkheid van kennisinhoudelijke versterking (de tweede aanbeveling) een overweging kunnen zijn. Daarnaast zal, in lijn met de derde aanbeveling inzake een optimaler gebruik van het krachtenveld in het toezichtdomein, worden gestreefd naar een meer optimale samenwerking en rolverdeling tussen toezichthouder en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Tevens wil ik borgen dat toezicht en beleid elkaar, vanuit hun eigen rol, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid, goed kunnen bereiken, zodat de rijkstoezichthouder, in lijn met de vierde aanbeveling, een goede feedbackrol bij de beleidsvorming kan hebben.
Wat betreft de borging van de onafhankelijke en onpartijdige positionering van toezichthouders (de vijfde aanbeveling) verwijs ik naar wat ik hierover in mijn brief van 6 september heb gezegd. Ook de zesde aanbeveling (adequate publieke verantwoording van de toezichthouders over inzet en bereikte resultaten, ook richting parlement) wil ik borgen in de vormgeving van het toezicht. Tenslotte is, in lijn met de zevende aanbeveling, een goede balans tussen het gewenste toezichtresultaat en de daartoe beschikbaar gestelde capaciteit, een uitgangspunt bij de vormgeving van het toezicht.
Hoe valt uw standpunt om het initiatief voor verlaging van de bedrijfslasten en een «fit and proper» test voor bestuurders in eerste instantie bij de woningcorporaties zelf te leggen, te rijmen met de aanbeveling van de WRR over het governance-based toezicht?
De WWR-aanbeveling inzake governance-based toezicht behelst een meer «horizontale omgang» met de onder toezicht gestelde en een goed gebruik van het krachtenveld in het toezichtdomein. In dat verband vind ik dat de betreffende aanbeveling van de WRR rijmt met mijn uitgangspunt dat concrete ideeën voor de aanpak van de verlaging van de bedrijfslasten kunnen worden ontwikkeld door de sector. De «fit and proper»-test voor bestuurders en commissarissen zal worden belegd in het publieke toezicht op basis van een wettelijke regeling in de novelle bij de Herzieningswet. Een fit and propertest met publieke verankering kan het verticale toezicht verbinden met de horizontale checks and balances.
Bij de inhoudelijke vormgeving van de test zal de sector betrokken worden.
Gaat u zich ten aanzien van het toezicht op de corporatiesector beperken tot het stellen van doelen en (wettelijke) regels, of gaat u ook proceseisen formuleren en meer in detail voorschrijven welke toezichtstijl en -instrumenten de nieuwe toezichthouder moet gaan hanteren?2 In het laatste geval, hoe worden deze ingevuld? Als dat nog niet duidelijk is, bent u bereid de Kamer vooraf te raadplegen over de voorgenomen invulling, met inbegrip van eventuele taakstellende opbrengst van boetes, voordat deze geëffectueerd wordt?
Ik acht het nog te vroeg om nu al in detail in te gaan op de wijze waarop de nieuwe toezichthouder zal gaan opereren en hoe het personeelsbeleid vorm gaat krijgen. Op dit moment is het financiële toezicht belegd bij het ZBO Centraal Fonds Volkshuisvesting en het wetsvoorstel dat daar verandering in gaat brengen, heeft het kabinet nog in voorbereiding.
Wel heb ik u reeds in mijn brief van 6 september jl. aangegeven dat het mijn intentie is dat de toezichthouder zelf, binnen het daartoe geldende wettelijke kader en vanuit een onafhankelijke en risicogerichte aanpak, haar werkwijze, toepassing van instrumenten en programma vaststelt.
Ik zal u in de aanloop naar de daadwerkelijke positionering van de nieuwe financiële toezichthouder uit hoofde van de Woningwet regelmatig informeren over de stand van zaken ten aanzien van de institutionele vormgeving van het toezicht.
Kan de toezichthouder een zelfstandig personeelsbeleid voeren?3
Zie antwoord vraag 3.
Wie benoemt de inspecteur-generaal?4
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt uit de taken die de toezichthouder worden toevertrouwd en de omvang van de risico’s die het toezicht beoogt te beperken, het budget vastgesteld?
Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 1 voor wat betreft de zevende aanbeveling van de WRR.
Het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van vervuilde xtc pillen |
|
Vera Bergkamp (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Alarm na drugsdood Lisa»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat dit sinds mei 2013 al zeker de zesde jongere is die overleden is aan de gevolgen van xtc-gebruik?
In de media zijn inderdaad de laatste tijd kort na elkaar berichten verschenen over jongeren die overleden zouden zijn na ecstasygebruik. Exacte informatie over de sterfgevallen is echter niet bekend, waardoor het niet zeker is of het ecstasygebruik de oorzaak was danwel of er andere factoren of omstandigheden een rol speelden. Hoe dan ook, jaarlijks sterven er enkele mensen ten gevolge van ecstasygebruik en elk slachtoffer is er één te veel.
Hadden deze jongeren waarschijnlijk niet aan het gebruik van xtc-pillen hoeven te sterven als deze waren gecontroleerd?
Er zal nooit een sluitend testsysteem kunnen zijn waardoor alle xtc gecontroleerd kunnen worden. Sterker nog, er zou zelfs een schijnveiligheid kunnen ontstaan. Immers, het testen van alleen kan de gezondheidsrisico’s van gebruik nooit helemaal wegnemen. Aan iedere pil kleeft een risico en hangt mede samen met onder meer de individuele gevoeligheid voor de werking van de stof en het combinatiegebruik van alcohol en andere drugs. Daarom is het van belang jongeren goed te informeren over de risico’s, zoals dat nu gebeurt via de testservices, de DIMS-websites, de activiteiten van het Centrum Veilig en Gezond en Uitgaan, e.d.
Wordt het aantal sterfgevallen als gevolg van het gebruik van xtc en andere drugs geregistreerd? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen 20 jaar en indien mogelijk het aantal sterfgevallen per soort drug aangeven?
Het precieze aantal sterfgevallen door het gebruik van ecstasy is niet bekend. Volgens het CBS, dat sterfgevallen registreert in de Doodsoorzakenstatistiek, varieerde dit aantal in de periode van 1996–2009 van één tot zeven per jaar, met een gemiddelde van drie per jaar. Echter, ecstasy wordt niet altijd gerapporteerd als de directe doodsoorzaak. Andere factoren die een rol spelen bij dergelijke sterfgevallen zijn oververhitting, het gebruik van andere drugs, waterintoxicatie of een onderliggende ziekte.
Ter vergelijking: het CBS rapporteerde in de bovengenoemde periode jaarlijks gemiddeld 22 sterfgevallen door overdosering van cocaïne en gemiddeld 58 door overdosering van opiaten.
Hoeveel dodelijke slachtoffers als gevolg van xtc-gebruik waren er in de jaren dat xtc-pillen op feesten getest konden worden, en hoeveel dodelijke slachtoffers in de jaren dat dit niet meer mogelijk was?
Sinds 2002 wordt niet meer op feesten getest. Gezien de geringe aantallen geregistreerde sterftegevallen door xtc-gebruik heeft een vergelijking van voor en na die datum geen statistisch significante betekenis.
Wordt de stijging van druggerelateerde sterfgevallen alleen verklaard door een vervuiling van de xtc-markt? Welke rol speelt de intensivering van de aanpak van synthetische drugs hierin?
Gezien het beperkte aantal geregistreerde gevallen is het moeilijk te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van een stijging van de sterfte. Wel is er het afgelopen jaar sprake van een toename van het aantal niet-fatale gezondheidsincidenten, wat naar voren komt uit een toename van de hulpvragen die EHBO-diensten op feesten registreren. Er zijn geen aanwijzingen dat dit te maken heeft met de intensivering van de aanpak van synthetische drugs (zie ook antwoord op vraag 7).
Zijn de gezondheidsrisico’s van xtc de afgelopen tien jaar groter geworden? Wat is de relatie met het onmogelijk maken van testen op feesten en met de intensivering van de aanpak van grondstoffen voor de productie van xtc?
De afgelopen drie jaar is er een toename te zien in de gemiddelde dosering van MDMA (de werkzame stof) in xtc-tabletten, van gemiddeld 70–80 milligram naar gemiddeld 120 milligram per tablet. Het Trimbos-instituut heeft hier samen met de verslavingszorginstellingen al enkele malen voor gewaarschuwd.
Er zijn geen aanwijzingen dat dit te maken heeft met het ontbreken van testmogelijkheden op feesten of een intensivering van de aanpak van synthetische drugs. Op dit moment is het zeker zo dat bij een deel van de gebruikers vraag is naar tabletten met een hoge dosering.
Herkent u zich in het beeld dat steeds meer jongeren en jongvolwassenen gebruik maken van middelen zoals xtc ondanks de huidige voorlichting? Welke oorzaken liggen hieraan volgens u ten grondslag?
Onder uitgaande jongeren en jongvolwassenen komt drugsgebruik inderdaad veel voor. Dit najaar verwachten we hierover nieuwe cijfers. Wel geven preventieprofessionals aan dat het gebruik van ecstasy normaler lijkt te worden en gebruikers de gevaren daarvan nog wel eens lijken te onderschatten. Zij signaleren ook een kleine groep gebruikers die ondanks alle waarschuwende boodschappen roekeloos consumptiegedrag vertoont. Een aantal professionals buigt zich nu over de vraag hoe deze gebruikers effectiever met voorlichting bereikt kunnen worden.
Bent u bereid het huidige drugsbeleid te heroverwegen? Zo nee, wat bent u dan voornemens te doen om het aantal dodelijke gevallen terug te dringen?
Ik zie geen reden het huidige drugsbeleid te heroverwegen. Ecstasy staat op lijst I van de Opiumwet en geldt daarmee als harddrug. Gebruikers zijn hiervan op de hoogte en conform de uitgangspunten van het Nederlands drugsbeleid is betrouwbare informatie over risico’s en effecten goed toegankelijk via websites van de diverse instellingen voor verslavingszorg evenals het Trimbos instituut. Er zijn testservices beschikbaar en op grote feesten wordt voorlichting over middelengebruik gegeven en eerste hulp verleend als dat nodig is. Kortom: er wordt al heel veel gedaan om gezondheidsschade te voorkomen.
Herinnert u zich uw woorden tijdens het vragenuurtje op 18 juni 2013 «Daar kunnen we best nog weer eens een keer naar kijken» als antwoord op de vraag of hij bereid was om in ieder geval te onderzoeken of het testen van drugs op bijvoorbeeld feesten weer mogelijk wordt? Wanneer gaat u dat doen?
Het testen op feesten voegt weinig toe aan de huidige testpraktijk. De testmethode die op feesten kan worden gebruikt is niet adequaat om stoffen of doseringen te signaleren die een acuut gevaar voor de gezondheid vormen. Daarom kan die een schijnzekerheid geven. Daarnaast is op een feest nauwelijks tijd en ruimte om met de (potentiële) gebruikers te praten over het gebruik en de risico’s van drugs (lawaai, mensen hebben vaak al gedronken, etc.). Tot slot is het een verkeerd signaal dat enerzijds bij de toegang tot de feesten op het in bezit hebben van drugs wordt gecontroleerd, terwijl anderzijds vervolgens wel een testmogelijkheid wordt aangeboden. Om deze redenen is in 2002 het testen op feesten gestaakt.
Het sindsdien ingevoerde testsysteem levert een veel nauwkeuriger en gedetailleerder testuitslag op en vormt een goede bron voor individuele, landelijke en Europese waarschuwingen.
Wel is het zo dat wij signalen krijgen van verslavingsprofessionals dat een deel van de jongeren de risico’s van met name xtc-gebruik lijkt te onderschatten en onvoldoende bekend lijkt te zijn met de bestaande preventieboodschap. Ik heb het Trimbos-instituut verzocht aan dit probleem samen met de betreffende professionals specifiek aandacht te besteden in het kader van het programma Uitgaan Alcohol en Drugs.
De exclusieve afnameverplichtingen tussen brouwers en horecaondernemers op de biermarkt en het effect van aangekondigde maatregelen in de grensregio |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Koninklijke Horeca Nederland inzage krijgt in de analyse van de biermarkt door de Autoriteit Consument en Markt?1
Ja.
Deelt u de mening dat eerlijke handel en concurrentie en een sterke positie van de Nederlandse horecaondernemer van groot belang is voor de Nederland en met name de grensstreek?
Het is belangrijk dat de Nederlandse horecabiermarkt goed functioneert. Een belangrijk onderdeel hiervan is dat sprake is van effectieve concurrentie, opdat dienstverlening zoveel mogelijk aansluit bij de behoeften van consumenten. Dit geldt zowel voor de grensstreken als voor de rest van Nederland.
Kunt u aangeven hoeveel de verwachte accijnsopbrengst van bier (in de rijksbegroting) voor 2012 was? Wat was de uiteindelijke opbrengst in de bieraccijnzen? Waardoor wordt het verschil verklaard?
Bij de Miljoenennota 2012 werd een opbrengst van de bieraccijns verwacht van € 377 miljoen. In 2012 is een opbrengst gerealiseerd van € 382 miljoen. Deze bescheiden meevaller van € 5 miljoen (1,3%) is het gevolg van een iets hogere bierconsumptie dan verwacht.
Kunt u aangeven wat de bierconsumptie van burgers uit omliggende landen in Nederland was, zowel in de horeca als verkoop uit supermarkten en vice versa?
Het is het kabinet niet bekend hoeveel bier burgers uit omringende landen in Nederland consumeren of kopen in supermarkten en vice versa. De herkomst van klanten wordt in horecagelegenheden en supermarkten niet geregistreerd.
Als bier duurder wordt door een belastingverhoging ten opzichte van Duitsland en België, hoeveel schat uw rekenmodel dan in dat:
De ontwikkeling van de ontvangsten van de bieraccijnzen hangt met name af van een eventuele beleidsmatige mutatie in de tarieven en/of de grondslagen van deze accijns. In de raming van de ontwikkeling van de ontvangsten van de bieraccijns wordt daarnaast rekening gehouden met de verwachte volumegroei van de consumptie in een bepaald jaar. Er is geen standaard rekenregel voor het effect van een belastingverhoging van 1 cent in Nederland onder de veronderstelling dat de prijzen gelijk blijven in Duitsland en België.
Kunt u alle memo’s en rapporten van de afgelopen twee jaar van uw ministeries, de belastingdienst en de douane die een (in)schatting bevatten van grenseffecten bij de verkoop van bier en/of de financiële gevolgen daarvan, doen toekomen aan de Kamer?
Aan dit verzoek is niet op korte termijn te tegemoet te komen. Dit zal eerst moeten worden geïnventariseerd. Naar verwachting zal ik hier eind oktober zicht op hebben. Voor zover er stukken beschikbaar blijken te zijn, zal ik deze separaat aan uw Kamer doen toekomen.
Het bericht dat de servers van Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT) mogelijk zijn afgetapt door de NSA |
|
Wouter Koolmees (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichten dat de National Security Agency (NSA) het systeem van SWIFT heeft afgetapt en zich daarmee toegang heeft verschaft tot informatie over internationale financiële transacties die via dit systeem internationaal door banken worden uitgewisseld?1 Zo ja, kunt u bevestigen dat de NSA deze informatie heeft afgetapt?
Ja. Ik kan de juistheid van dat bericht echter niet bevestigen.
Kunt u bevestigen of uitsluiten dat de inbreuk in het SWIFT systeem ook de server van SWIFT betreft die in Nederland is geplaatst? Zo ja, bent u vooraf door de Amerikanen geïnformeerd over het aftappen van de SWIFT server op Nederlands grondgebied en kunt u in dat geval verhelderen op grond waarvan deze tap aan de orde is geweest? Zo nee, kunt u onderzoek doen hiernaar?
Ik heb uit verklaringen van SWIFT begrepen dat deze onderneming geen bewijs heeft gevonden voor de suggestie dat er ooit ongeautoriseerde toegang tot het systeem of de gegevens van SWIFT is geweest. Het is mij daarnaast bekend dat Eurocommissaris Malmström de Amerikaanse autoriteiten op 12 september jl. per brief om opheldering heeft gevraagd naar aanleiding van onder meer het door u aangehaalde nieuwsbericht.
De Nederlandse autoriteiten vervullen geen rol bij de gegevensoverdracht in het kader van het Terrorism Finance Tracking Program (TFTP). Die gegevensoverdracht aan de Verenigde Staten geschiedt op basis van de TFTP-overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten uit 2010. Ik wacht de uitkomsten van het naar aanleiding van de nieuwsberichten gestarte overleg tussen de Amerikaanse autoriteiten en Eurocommissaris Malmström af. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor tijdelijke opschorting van de TFTP-overeenkomst.
Indien u niet op de hoogte was van deze tap, welke maatregelen neemt u richting de Amerikanen om dit soort vergaande heimelijke inbreuken op (financiële) gegevens van Europese burgers een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens deze kwestie te bespreken met Eurocommissaris Malmstrom dan wel binnen de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) en/of in de aanstaande Raad Economische en Financiële Zaken (EcoFin-Raad) aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze inbreuk naar uw mening voor het EU-VS Terrorist Finance Tracking Programme (TFTP) waarin juist de bescherming van (financiële) gegevens van EU-burgers goed geregeld zou moeten zijn? Beoordeelt u deze inbreuk zodanig dat opschorting van het TFTP hier op zijn plaats zou zijn zolang er geen helderheid is over deze kwestie?
Zie antwoord vraag 2.
Het Droomboek |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat het Droomboek dat op 5 september jl. is gepresenteerd niet in Nederland maar in Duitsland gedrukt is?1
Ja
Is er bij de aanbesteding van de opdracht alleen of in hoofdzaak op gelet, dat het boek klimaatneutraal en zo goedkoop mogelijk gedrukt kon worden? Zo nee, welke aspecten hebben nog meer een rol gespeeld bij de verlening van de opdracht?
Het Droomboek is een initiatief van het Nationaal Comité Inhuldiging. Omdat aan het Comité bij de instelling ervan geen budget vanuit het Rijk is toegekend, is het Comité voor de bekostiging van initiatieven afhankelijk van sponsoring. De totstandkoming van het Droomboek en het ter beschikking stellen van het Droomboek aan ieder huishouden in Nederland en de Caribische delen van het Koninkrijk, is mogelijk geworden door de financiering door de Nationale Postcodeloterij. Hiermee is geen belastinggeld gemoeid.
De Nationale Postcodeloterij had naar eigen zeggen de voorkeur voor een Nederlandse drukker maar via een uitgebreid offertetraject kwam een Duitse drukker als beste partij naar voren.
Dit had te maken met kosten, met de voorkeur voor klimaatneutraal drukken en met de capaciteit om binnen een zeer kort tijdsbestek een grote hoeveelheid boeken te kunnen drukken.
Het is mooi dat het Nationaal Comité Inhuldiging dankzij de sponsoring door de Nationale Postcodeloterij, de mogelijkheid had om de Koning en alle huishoudens in Nederland en de Caribische delen van het Koninkrijk, het Droomboek aan te bieden.
Hoeveel exemplaren zijn er gedrukt en welke kosten zijn hiermee gemoeid?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak: «Natuurlijk hadden we een voorkeur voor een Nederlandse drukker», als daaraan onmiddellijk wordt toegevoegd: «maar uiteindelijk gaat het erom wat iets kost»?
Zie antwoord vraag 2.
Is een Nederland waar een mooi boek voor iedereen in Duitsland gedrukt moet worden, een droom of een nachtmerrie?
Zie antwoord vraag 2.
Gewetensbezwaren bij het verstrekken van biometrische gegevens |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de brief van de Nationale ombudsman d.d. 4 september 2013 over de groep gewetensbezwaarden die geen biometrische gegevens willen afstaan aan de overheid bij de aanvraag van een nieuw paspoort of ID-Kaart1?
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de betreffende groep gewetensbezwaarden is?
Nee. Voor zo ver mij bekend is, voeren 9 personen op dit moment een rechtszaak tegen de burgemeester van hun gemeente. Dit omdat hun aanvraag voor een paspoort of Nederlandse identiteitskaart niet in behandeling is genomen omdat zij weigerden hun vingerafdrukken te laten opnemen. De totale omvang van de groep gewetensbezwaarden is mij echter niet bekend.
Deelt u de mening dat de consequenties voor deze groep, zoals het niet of heel moeilijk gebruik kunnen maken van voorzieningen zoals ziekenhuizen, legitimatie bij postdiensten, het openen van een bankrekening, reizen naar het buitenland en het risico om te worden opgepakt niet proportioneel zijn?
Binnen de huidige wet- en regelgeving is het niet mogelijk om aan gewetensbezwaarden paspoorten of Nederlandse identiteitskaarten zonder vingerafdrukken uit te geven. Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet2 aanhangig waarin onder meer wordt geregeld dat bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart geen vingerafdrukken meer worden opgenomen. Er kan niet vooruitlopend op de aanstaande wetswijziging nu al gestopt worden met het opnemen van vingerafdrukken bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart. Op verzoek van de Tweede Kamer is dit destijds aan de afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd. De Raad van State oordeelde dat de Paspoortwet de verplichting bevat om vingerafdrukken bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart op te nemen. De paspoortuitgevende instanties zijn aan die wettelijk verplichting gebonden tot het moment dat de wet op dat punt is gewijzigd en de verplichting tot het opnemen van vingerafdrukken vervalt.
De behandeling van het genoemde wetsvoorstel is door de Tweede Kamer geagendeerd voor plenaire behandeling op woensdag 18 september 2013. Indien de Tweede Kamer en daarna ook de Eerste Kamer met het wetsvoorstel instemt, hopelijk nog dit jaar, dan kan kort daarna gestopt worden met het opnemen van de vingerafdrukken bij de aanvraag van een identiteitskaart.
Binnen afzienbare termijn kan er dus een blijvende voorziening zijn getroffen voor personen die weigeren hun vingerafdrukken te laten opnemen.
Bent u bereid te komen met een alternatieve voorziening voor deze gewetensbezwaarden zeker nu de overheid zelf heeft geconstateerd dat er diverse haken en ogen aan de opname en opslag van biometrische gegevens zitten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.