Het bericht ‘Verenigde Naties bereikt nieuw dieptepunt in campagne tegen Israël’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Verenigde Naties bereikt nieuw dieptepunt in campagne tegen Israël» en «Brede veroordeling van Israëls lastercampagne tegen VN-rapporteur Albanese»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse bekostigde instellingen voor hoger onderwijs en onderzoek positie kiezen in een primair politiek conflict en dat zij zich in dezen als ondertekenaars scharen aan de zijde van belangenorganisaties en lobbyclubs? Past dit bij de onafhankelijkheid die van deze instellingen verwacht mag worden en bij de taak die zij zelf hebben om studenten maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef bij te brengen?
De vragensteller verwijst naar een verklaring op de website van ECCP (European Coordination of Comittees and Associations for Palestine). Onder deze verklaring stonden ook de namen van een drietal Nederlandse bekostigde hoger onderwijsinstellingen. Deze instellingen hebben aangegeven niet op de hoogte te zijn geweest van de ondertekening van deze verklaring en dat zij de verklaring niet hebben ondertekend. Aan de ondertekening liggen geen besluiten van de instellingsbesturen ten grondslag, er is dus ook geen positie gekozen door de instellingen. Aan één van de betrokken instellingen heeft ECCP desgevraagd aangegeven dat ondertekening door een individuele werknemer voldoende was voor het toevoegen van een instelling aan de lijst. Hiermee is van een politieke positie van een onderwijsinstelling geen sprake.
Vindt u het vanuit het oogpunt van sociale veiligheid wenselijk dat instellingen voor hoger onderwijs positie kiezen in het conflict over Israël en de Palestijnen? Kunt u zich voorstellen dat studenten zich ongemakkelijk voelen bij het feit dan hun instelling uitdrukkelijk positie kiest voor een van beide partijen in dit conflict en dat deze handelwijze van instellingen niet dienstbaar is aan het voeren van een open debat?
Zoals in mijn antwoord onder vraag 2 aangegeven is er door de betreffende instellingen geen positie gekozen. In algemene zin kan ik mij wel voorstellen dat in het geval het bestuur van een instelling voor hoger onderwijs een standpunt inneemt over een maatschappelijk thema, studenten die zich niet in dat standpunt herkennen zich daar mogelijk ongemakkelijk bij voelen. Dit betekent echter nog niet dat de sociale veiligheid in het geding is. Het betekent ook niet dat een open debat over het thema in kwestie niet mogelijk is.
Vindt u het vanuit wetenschappelijk perspectief van evenwichtigheid getuigen dat het aantal rapporten van de UNHRC over Israël hoger is dan alle rapporten over Noord-Korea, Iran en Syrië bij elkaar? Welke bijdrage zou de wetenschap juist kunnen leveren om tot meer evenwichtigheid en onafhankelijkheid in de beoordeling te komen in plaats van het aanwakkeren van eenzijdigheid?
Als Minister van OCW acht ik mij niet in de positie om vanuit wetenschappelijk perspectief te reflecteren op de evenwichtigheid en onafhankelijkheid van UNHRC bij het bepalen over welke landen of thema’s gerapporteerd wordt. Uw Kamer is reeds meerdere malen geïnformeerd over de Nederlandse inzet betreffende het tegengaan van disproportionele aandacht voor Israël in VN gremia. Ik verwijs u hiervoor naar de meest recente Kamerbrief Uitkomst stemmingen MOVP resoluties bij 77e zitting van de Algemene Vergadering van de VN van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 februari 2023 met kenmerk 26 150 nr 206.
Bent u bereid met de koepelorganisaties in het hoger onderwijs te spreken over het belang van een gezamenlijk kader voor verantwoord handelen bij dit soort gevoelige onderwerpen?
De instellingen hebben, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 en 2, geen politieke positie ingenomen. Ik zie daarom geen aanleiding om hierover met de koepelorganisaties het gesprek te voeren.
De Reactie op brief LOSR over samenloop regelingen en effect op toeslagen |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat het tot de Centrale Raad van Beroep heeft moeten komen voor een doorbraak in dit dossier, terwijl al sinds 2016 wordt gezocht naar een oplossing?1
Dat vinden wij geen goede zaak, niet voor de mensen die het betreft, en niet voor de overheid waar zij van afhankelijk zijn voor hun bestaanszekerheid. Deze groep mensen met een inkomen op het sociaal minimum loopt een bedrag aan toeslagen2 mis – geld dat zij hard nodig hebben. Dit is een onbedoeld gevolg van overheidsbeleid, waarvoor de overheid in zeven jaar niet tot een passende oplossing is gekomen. Wij vinden het daarom pijnlijk dat mensen tot aan de hoogste rechter hebben moeten procederen om hiervoor compensatie te krijgen. Daarnaast kunnen de complexiteit, benodigde inspanning en de terugvorderingen waarmee de betrokkenen zijn geconfronteerd het bredere vertrouwen in en het gebruik van inkomensondersteunende regelingen aantasten. Het kabinet wil niet-gebruik juist terugdringen, om de zekerheid van een voldoende en voorspelbaar inkomen te bevorderen.
Om al deze redenen vinden ook wij een oplossing dringend nodig. Zoals is gemeld in de brief van 13 december jl. aan uw Kamer, onderzoeken wij hoe uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechter en de mensen die het betreft te compenseren voor het bedrag aan toeslagen dat zij mislopen.3 De complexiteit en de vergaande nadelen waar voorgaande kabinetten tegenaan liepen in de zoektocht naar een passende oplossing, zijn onverminderd groot (zie vraag 2). De Centrale Raad van Beroep (CRvB) kiest in zijn uitspraak voor een oplossing waarmee misgelopen toeslagen worden gecompenseerd via algemene bijstand en, voor bepaalde jaren, met terugwerkende kracht. Naar aanleiding van de CRvB-uitspraak kijken de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën nogmaals naar mogelijkheden voor compensatie voor deze huishoudens. Dit ligt zowel in het compenseren van in het verleden misgelopen toeslagen als het voorkomen dat de bijstandsaanvulling – die deze huishoudens tot de netto-bijstandsnorm voor paren brengt – leidt tot het mislopen van toeslagen in het lopende jaar. Er komt een oplossing om huishoudens te compenseren als zij toeslag mislopen doordat zij een aanvullende bijstandsuitkering krijgen. Wij onderzoeken of dit het beste kan via onbelaste algemene bijstand of onbelaste bijzondere bijstand. Daarbij willen we dit verlies aan toeslagen zoveel mogelijk voorkomen. Daarvoor worden de mogelijkheden onderzocht waarmee de bijstandsaanvulling die deze mensen krijgen niet langer meetelt voor hun toetsingsinkomen van toeslagen in het lopende jaar. Huidig beeld is dat dit aanpassing vergt van de huidige wet- en regelgeving. Voor compensatie voor misgelopen toeslagenbedragen in eerdere jaren dan het lopende jaar onderzoeken beide ministeries het verlenen van een compensatie via de bijstand die ook niet meetelt voor het toetsingsinkomen van het huishouden (en daarmee geen gevolgen heeft voor de ontvangen toeslagen in het lopende jaar). Samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zullen wij uw Kamer voor het zomerreces van 2023 infomeren over de vorderingen.
Waarom duurt het zo lang om met een oplossing te komen, terwijl was toegezegd de Kamer hier voor eind 2020 over te informeren?
Door de hoge complexiteit van het probleem, die veroorzaakt wordt door de samenloop van verschillende uitkeringen en de fiscaliteit, is een passende oplossing tot nu toe uitgebleven.
Nadat de problematiek eind 20164 voor het eerst onder de aandacht werd gebracht door de Nationale ombudsman (NO) hebben in 20175, 20206 en 20217, 8 opeenvolgende kabinetten mogelijke oplossingsrichtingen in beeld gebracht die erop waren gericht te zorgen dat huishoudens met een netto-inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale bedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Uw Kamer is daarover geïnformeerd. De verkenning die in 2020 is toegezegd in de beantwoording van Kamervragen is in 2021 ingevuld met de fiches bij de reactie op de motie Lodders/Van Weyenberg. De oplossingsrichtingen zijn intensief onderzocht en gewogen, maar steeds bleek er geen oplossingsrichting te vinden zonder vergaande nadelen:
Kunnen gemeenten die nu met vergelijkbare gevallen te maken krijgen op basis van deze uitspraak mensen compenseren via de bijzondere bijstand? Gaat u gemeenten hier actief over informeren?
Het Ministerie van SZW onderzoekt samen met het Ministerie van Financiën de oplossingsrichting waarin een bijstandsaanvulling door de gemeente betaald kan worden, terwijl het toetsingsinkomen van het huishouden ongewijzigd blijft. Dit zou ertoe leiden dat huishoudens die zonder de bijstandsaanvulling de maximale toeslag zouden ontvangen, dit met de bijstandsaanvulling (tot de netto-bijstandsnorm) zo blijft. Zoals is toegezegd in de brief aan uw Kamer van 13 december jl., zullen wij, samen met de Minister van SZW, uw Kamer voor het zomerreces hierover informeren. Op korte termijn informeert SZW via het Gemeentenieuws hoe gemeenten in het verleden misgelopen toeslagbedragen aan deze huishoudens kunnen compenseren. Gemeenten worden geadviseerd om hun inwoners in vergelijkbare gevallen voorlopig eenmalig via de bijzondere bijstand te compenseren voor de in het verleden misgelopen toeslagen. Een dergelijke eenmalige compensatie vormt namelijk geen inkomen voor de inkomstenbelasting, waardoor deze niet meetelt voor het toetsingsinkomen van het huishouden en niet leidt tot gevolgen voor de toeslagen die het huishouden dit jaar ontvangt.
Klopt het dat dit speelt voor zo’n 5.000 huishoudens in Nederland? Heeft de overheid (Belastingdienst of gemeenten) deze huishoudens in beeld en kunnen zij actief geïnformeerd worden dat ze bij hun gemeente terecht kunnen voor compensatie via de bijzondere bijstand?
Het exacte aantal huishoudens is niet bekend. Wij houden rekening met een aantal in de orde van grootte van 5.000 huishoudens, gebaseerd op een analyse van de Belastingdienst uit 20199 waarin een inschatting wordt gemaakt voor het jaar 2023. De Belastingdienst schatte in dat in 2023 circa 5.700 huishoudens te maken zouden hebben met deze afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner, daarnaast aanvullende bijstand ontvangen, hierdoor een lager toeslagbedrag beschikt krijgen en dientengevolge minder te besteden hebben. Dit is een maximum waarin geen rekening is gehouden met de vermogenstoets in de Participatiewet.10 De Belastingdienst gaat deze analyse actualiseren.
Door de verschillende afbouwpaden van de fiscale overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting en van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstandssystematiek, verschilt de omvang van de groep getroffen huishoudens en het bedrag aan toeslagen dat zij mislopen per jaar. Het verschil in afbouwpaden is in 2023 maximaal en neemt in de jaren daarna af totdat de dubbele algemene heffingskorting in de bijstandssystematiek is afgebouwd (volgens de huidig wet- en regelgeving is dit in 2035). Het aantal huishoudens en het misgelopen toeslagenbedrag zijn zodoende in 2023 maximaal en nemen -uitgaande van het huidige afbouwtempo van de dubbele AHK in de bijstandssystematiek – af naar 0 in 2035. Daarnaast kan het ieder jaar om andere huishoudens gaan, doordat uitkeringsposities van huishoudens kunnen veranderen.
De overheid heeft de betrokken huishoudens niet allemaal in beeld en kan hen daarom niet allemaal actief informeren. Als onderdeel van het onderzoek naar de oplossingsrichtingen wordt samen met gemeenten en uitvoeringsorganisaties gekeken in hoeverre deze huishoudens in beeld te brengen zijn en actief benaderd kunnen worden.
Zijn er nog meer situaties waarbij de samenloop van sociale zekerheidsregelingen en fiscale regelingen er toe leidt dat mensen onder het bestaansminimum komen? Zo ja kunt u deze beschrijven?
Er zijn meer situaties waarin het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de fiscale overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (AHK) en van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstandssystematiek ertoe kan leiden dat alleenverdieners minder toeslag ontvangen dan een bijstandspaar met hetzelfde netto-inkomen.
In de CRvB-uitspraak betrof het een huishouden met een aanvulling op basis van de Toeslagenwet dat een verdere bijstandsaanvulling ontvangt. De groep huishoudens is met circa 2.900 huishoudens de grootste groep uit het onderzoek van de Belastingdienst uit 201910. De Belastingdienst constateerde dat er daarnaast circa 2.800 huishoudens zijn die een aanvulling vanuit de bijstand kregen op een andere inkomstenbron of combinatie van bronnen. Het gaat om inkomsten uit: loon onder de bijstandsnorm (400 huishoudens), bijstand (200), bijstand en Toeslagenwet (500), of overige uitkeringen (1.500 huishoudens). Daarnaast zijn er 100 huishoudens met andere inkomsten dan loon of een uitkering.
Het bedrag aan misgelopen toeslagen door de bijstandsaanvulling verschilt per huishouden. Dit komt ten eerste doordat niet elk huishouden zowel huur- als zorgtoeslag ontvangt.12 Ten tweede doordat het maximale bedrag aan toeslag waarop het huishouden recht heeft verschilt, bijvoorbeeld door verschillen in de hoogte van de huur. En ten derde doordat een deel van de huishoudens enkel door de bijstandsaanvulling toeslagen misloopt (zonder de bijstandsaanvulling zouden zij het maximale toeslagbedrag ontvangen) en bij een deel niet (daar is het toetsingsinkomen zonder bijstandsaanvulling al dermate hoog dat er geen recht is op het maximale toeslagbedrag).
Buiten de groep huishoudens met een bijstandsaanvulling die in het onderzoek van de Belastingdienst naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Dit is een uitwerking van het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de AHK bij de fiscale overdraagbaarheid en bij de bijstandssystematiek. Deze groep huishoudens zit netto op de netto-bijstandsnorm voor paren (en krijgt dus geen bijstandsaanvulling), maar ontvangt (anders dan een bijstandspaar) niet het maximale toeslagbedrag door een hoog toetsingsinkomen. Het kan ook voorkomen dat huishoudens met een inkomen hoger dan de netto-bijstandsnorm en een hoog toetsingsinkomen, inclusief toeslagen minder te besteden hebben dan een bijstandspaar. Het bestaan van deze groep huishoudens is in beeld. Momenteel kijken we hiernaar en in de beantwoording van Kamervragen van de leden Omtzigt c.s.13 zullen we nader op deze groep ingaan.
Vindt u ook dat het sociaal minimum altijd moet gelden, ongeacht of er sprake is van een ongunstige samenloop van regelingen? Vindt u ook dat dit uitgangspunt altijd prevaleert boven andere uitgangspunten zoals «werken moet lonen»?
Het sociaal minimum moet gelden, behoudens in gevallen van bij de wet bepaalde uitzonderingen. Deze uitzonderingen betreffen mensen in een schuldsituatie en daardoor te maken kunnen krijgen met de beslagvrije voet, en mensen die te maken hebben met een verlaging van hun uitkering, vanwege schending van de aan de uitkering verbonden verplichtingen. De beslagvrije voet kent daarbij een minimale ondergrens van 95% van het door betrokkene ontvangen inkomen. Deze ondergrens van 95% geldt bij een inkomen op het sociaal minimum.
Om de bestaanszekerheid van mensen te versterken, zetten wij alles op alles om tot een oplossing te komen voor huishoudens met een bijstandsaanvulling die, door verschillen in afbouwpaden van de algemene heffingskorting in de fiscaliteit en bijstandssystematiek, toeslagen mislopen.
Kunt u de antwoorden op deze vragen meenemen in de informatie die u hierover gaat geven aan de Kamer?
Ja.
Het ontwijken van de nieuwe box 3 heffing over vastgoed |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de mogelijkheid om via een zogenaamd stichting administratiekantoor (STAK) vastgoed aan te kopen?
Ja.
Klopt het dat bij het aankopen van nieuwe investeringen via een STAK de uitgegeven certificaten aan de vastgoedbelegger als netto waarde worden meegenomen bij overige bezittingen in box 3? Zo ja, waarom is dit zo?
Ja, dit is correct. Indien via een STAK onroerend goed wordt aangekocht met bijvoorbeeld een lening, kan dit vermogen vervolgens in zijn totaal worden gecertificeerd. Dit is overigens geen nieuwe situatie. Het aanhouden van vastgoed via een STAK is in de praktijk vrij gebruikelijk en wordt om uiteenlopende redenen gedaan. De belastingplichtige bezit bij certificering het certificaat en niet de onderliggende vermogensbestanddelen. Doordat het vermogen in de STAK samen is gebracht, is de waarde van de certificaten doorgaans gelijk aan de nettowaarde van het gecertificeerde vermogen. Het certificaat wordt als vermogensrecht in de categorie overige bezittingen tegen de waarde in het economische verkeer belast in box 3.
Kunt u aangeven hoe de belastingheffing verloopt in box 3 wanneer een vastgoedbelegging wordt aangehouden via een STAK en de netto waarde wordt meegenomen bij overige bezittingen en wanneer dit buiten een STAK verloopt?
Indien vastgoed via een STAK wordt aangehouden en het vermogen van de STAK is gecertificeerd, wordt de waarde van het uitgegeven certificaat in box 3 belast onder de categorie overige bezittingen. Dit betekent dat de waarde van het certificaat doorgaans de waarde van het onroerend goed minus de schulden weergeeft (indien sprake is van schulden binnen de STAK).1
Indien vastgoed direct wordt gehouden door de belastingplichtige wordt het vastgoed in de categorie overige bezittingen belast en worden eventuele schulden in de categorie schulden meegenomen.
Klopt het dat met eenzelfde vastgoedportefeuille (in zowel bezittingen en schulden) de belastingheffing in box 3 significant lager is wanneer het gestructureerd wordt met een STAK? Zo ja, vindt u dit rechtvaardig?
Bij het aanhouden van vastgoed via een STAK valt de heffing in box 3 inderdaad lager uit. Dit is het gevolg van de saldering van de waarde van zowel het onroerend goed als de bijbehorende schulden in de STAK. Indien deze vermogensbestanddelen rechtstreeks in box 3 zitten bij de belastingplichtige is dit niet meer mogelijk. Andersom kan de heffing in box 3 ook hoger uitvallen indien de STAK voornamelijk banktegoeden bezit in plaats van onroerend goed. Uiteraard is dit niet waar een STAK primair voor bedoeld is.
Deelt u de mening dat belastingheffing over eenzelfde portefeuille in principe moet resulteren in dezelfde belastingopbrengst ongeacht de gekozen route? Zo ja, bent u van plan dit aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat belastingplichtigen met eenzelfde vermogenssamenstelling hetzelfde belast moeten worden. Echter, juridisch gezien verschillen de in de voorgaande vragen beschreven situaties, wat ertoe leidt dat deze in box 3 niet op dezelfde manier worden behandeld. De STAK is een rechtspersoon die zelfstandig handelt, waarvan een natuurlijk persoon een vermogensrecht in de vorm van certificaten kan ontvangen. Een dergelijk certificaat is niet hetzelfde als direct gehouden onroerend goed. Een certificaathouder heeft namelijk niet het juridische eigendom van het onroerend goed maar alleen de economische rechten. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is een STAK niet bedoeld voor constructies die er alleen op gericht zijn om een fiscaal voordeel te behalen. Om die reden onderzoeken wij of deze constructie meer voorkomt en hoe deze het beste kan worden bestreden, al dan niet met behulp van een wetswijziging. De Belastingdienst zal de komende tijd monitoren of onder het overgangsstelsel box 3 dergelijke constructies zich sterker voordoen.
Voorrang asielzoekers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat statushouders de komende drie maanden in Horst aan de Maas voorrang krijgen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat Eric en Annemarie ten faveure van Bilal en Fatima mooi de rambam kunnen krijgen de reinste discriminatie is? Zo ja, wat is uw inzet om af te zien van deze voorrang voor statushouders?
Nee, die mening deel ik niet.
Klopt het dat u in interviews heeft gesteld dat u in immigratie de grote aanjager van de huidige woningnood ziet? Zo ja, wanneer gaat u immigratiebeperkende maatregelen treffen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Demografische ontwikkelingen zijn van grote invloed op de woningmarkt en andere voorzieningen in Nederland. De laatste jaren groeit de bevolking vooral door een positief migratiesaldo. Het gaat om remigratie (mensen met de Nederlandse nationaliteit die terugverhuizen naar Nederland) en arbeids-, studie-, asiel- en liefde-/gezinsmigratie. Arbeidsmigratie vormt de grootste stroom. Mede gezien de huidige woningtekorten, wil dit kabinet meer grip krijgen op migratie. De Adviesraad Migratie (voorheen ACVZ) heeft hierover een advies opgesteld dat op 22 december 2022 naar uw Kamer is gestuurd. De kabinetsreactie op dit rapport volgt op een later moment. Verder verwijs ik naar het door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gestarte traject voor een fundamentele heroriëntatie op het huidige asielbeleid en de inrichting van het asielstelsel. Over de opzet daarvan is uw Kamer op 23 december jl. geïnformeerd.2
Uitbreiding van het voorkeursrecht landbouwgrond |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het artikel «Rijk onderzoekt eerste recht koop landbouwgrond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitbreiding van het voorkeursrecht een forse inbreuk maakt op het eigendomsrecht van boeren?
In de «Porthos-brief» van 25 november 2022 heeft het kabinet aangegeven dat het de wettelijke mogelijkheden om een voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie verkent.
In de huidige regelgeving is het voorkeursrecht geregeld in de Omgevingswet. Dit is een grondbeleidsinstrument waarmee de overheid het eerste recht van koop op een onroerende zaak kan krijgen. Dit houdt in dat als een eigenaar zaken wil verkopen, waarop door de overheid een voorkeursrecht is gevestigd, deze overheid als eerste de mogelijkheid krijgt een bod uit te brengen om te kunnen komen tot een koopovereenkomst (artikel 9.12 Omgevingswet). Het voorkeursrecht, zoals dat nu geregeld is, kan gevestigd worden door de gemeenteraad, provinciale staten of de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het uitgangspunt bij het voorkeursrecht is dus te allen tijde een vrijwillige verkoop en leidt dus niet tot dwang om te vervreemden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onacceptabel is dat agrarische grond tegen een gemiddeld (veel) lagere prijs kan worden opgekocht?
Als een agrarische ondernemer zijn grond wil verkopen, dan zal hij eerst aan de overheid die het voorkeursrecht gevestigd heeft de mogelijkheid moeten bieden om deze tegen een marktconforme waarde te kopen. Het voorkeursrecht leidt niet tot dwang om de grond tegen een lagere prijs te verkopen.
Mocht de overheid hebben besloten de grond te willen verwerven, dan vindt een onderhandeling plaats over de prijs en voorwaarden van de verkoop. De eigenaar van de grond kan de overheid daarbij verzoeken om aan de rechter te vragen de prijs vast te stellen. Om de grond te kunnen verwerven moet de overheid aan dit verzoek meewerken. Heeft de rechter de prijs vastgesteld, dan kan de verkoper gedurende drie maanden bij de rechter medewerking eisen van de overheid aan de overdracht.
Zou u kunnen toelichten waarom deze voorkeurswet in eerste instantie werd onderzocht als onderdeel van de stikstofaanpak, maar nu wordt onderzocht als een op zichzelf staande regeling?
Het voorkeursrecht is een mogelijk instrument dat kan helpen bij de ondersteuning van de boeren in de transitie van het landelijk gebied als zij willen extensiveren, verplaatsen of vrijwillig willen stoppen. Het biedt de overheid de mogelijkheid om de transitie van het landelijk gebied en alle daarbij behorende opgaven in onderlinge samenhang te kunnen realiseren.
Het voorkeursrecht kan ook nu al op vrijwel alle gronden worden gevestigd, ook agrarische gronden, waar een wijziging van de toekomstige bestemmingen is voorzien. Zo kan het voorkeursrecht gevestigd worden op agrarische gronden voor bijvoorbeeld toekomstige woonwijken, bedrijventerreinen, recreatieterreinen, sportterreinen, natuurterreinen, etc. Alleen als ook de toekomstige functie in de agrarische sfeer zit, ontbreekt thans de mogelijkheid om een voorkeursrecht te vestigen en deze regie te voeren. Het kabinet verkent de mogelijkheid om dit instrument toe kunnen voegen aan het bestaande wettelijk instrumentarium binnen de Omgevingswet. Hierbij wordt bekeken hoe het voorkeursrecht, uiteraard onder de daarvoor geldende wettelijke voorwaarden en rechtswaarborgen zoals opgenomen in de Omgevingswet, voor alle wijzigingen van agrarische grond voor toekomstige ruimtelijke functies ingezet kan worden.
Dit maakt het mogelijk om in het kader van het landelijk gebied een voorkeursrecht te vestigen op gronden die een agrarische functie hebben en deze te kunnen behouden. Daarmee kan bijvoorbeeld extensiveren mogelijk worden gemaakt of kunnen de gronden voor andere agrarische functies, zoals natuurinclusieve landbouw, worden ingezet.
Waarom onderzoekt u überhaupt deze regeling, waarbij de boeren niet een eigen keuze kunnen maken aan wie zij hun grond willen verkopen en voor welke prijs?
Het voorkeursrecht is een instrument dat de overheid de mogelijkheid kan bieden om de transitie van het landelijk gebied en alle daarbij behorende opgaven waar wij voor staan in onderlinge samenhang te kunnen realiseren. Het geeft de mogelijkheid om regie te kunnen voeren in de gebiedsprocessen en over de keuzes in het landelijk gebied. Het bestaande voorkeursrecht kan nu al op agrarische gronden worden gevestigd waar een bestemmingswijziging is voorzien. Alleen ontbreekt nu de mogelijkheid om dit te kunnen doen als de beoogde nieuwe bestemming een agrarische functie behelst. Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, kan het voorkeursrecht voor alle niet-agrarische functies gevestigd worden. Als de beperking tot niet-agrarische functies geschrapt wordt, dan kan het voorkeursrecht ook gevestigd worden juist met het oog op behoud van een andere, bijvoorbeeld extensiever, agrarische functie en kan deze grond voor toekomstige generaties boeren beschikbaar blijven.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat deze boeren ruimschoots worden gecompenseerd, indien deze regeling wordt ingesteld?
Uit de verkenning zal blijken welke mogelijkheden er zijn om het voorkeursrecht binnen de Omgevingswet te wijzigen zodat het voorkeursrecht gevestigd kan worden op gronden die een agrarische functie hebben en deze functie te kunnen behouden.
Als een eigenaar zijn zaken wil verkopen en een overheid wil overgaan op verwerving, is de prijs het resultaat van onderhandeling. Daarbij zullen de wettelijke regels van de prijsvaststellingsprocedure van de rechter richtinggevend zijn. In die prijsvaststellingsprocedure benoemt de rechter een of meer deskundigen voor de waardebepaling. De rechter doet uitspraak op basis van deze onafhankelijke taxatie. Voor de waardebepaling geldt het uitgangspunt dat de overheid de werkelijke waarde vergoedt, ofwel de prijs die tot stand zou zijn gekomen bij een veronderstelde vrije koop in het economisch verkeer tussen redelijk handelende kopers en verkopers.
Denkt u niet dat deze regeling leidt tot een eindeloos juridisch steekspel tussen overheid en boeren?
Het uitgangspunt bij het voorkeursrecht is te allen tijde een vrijwillige verkoop. De eigenaar is niet gedwongen om de agrarische grond te verkopen. Als de agrarische grond aan de overheid aangeboden wordt, hoeft zij niet in te gaan op de tekoopaanbieding. Wel kan zij vanwege haar eerste recht van koop regie voeren met het oog op de realisatie van de toekomstige agrarische functie waarvoor het voorkeursrecht is gevestigd. Wanneer de boer zelf een koper op het oog heeft die bereid is deze andere toekomstige agrarische functie in te vullen, is er weinig reden voor de overheid om in te gaan op de tekoopaanbieding. Ik heb er vertrouwen in dat als de wijziging van het voorkeursrecht wordt ingevoerd zodat dit recht ook ingezet kan worden op gronden met een agrarische functie en deze te kunnen behouden, de bevoegde instanties en de agrarische ondernemer daar in goede harmonie uit zullen komen als de agrarische ondernemer zijn grond wil verkopen.
Kunt u snel duidelijkheid geven over de inzet van het voorkeursrecht om boerenbedrijven op te kopen?
Ik verwacht, zoals ik heb aangegeven in de brief Voortgang integrale aanpak landelijk gebied, waaronder het NPLG,van 10 februari 20232, u na de zomer nader te kunnen informeren over het voorstel inzake het voorkeursrecht, waarvoor de Omgevingswet aangepast zal worden.
Het bericht 'Deskundige wil extra controles van oude tunnels na problemen in Friesland' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Deskundige wil extra controles van oude tunnels na problemen in Friesland»1 en zou u op de belangrijkste bevindingen in dit nieuwsbericht willen reageren?
Ja, ik ben bekend met dat bericht. Rijkswaterstaat doet voortdurend onderzoek en monitort in het hele land alle tunnels, waaronder de tunnels die met de afzinkmethode zijn aangelegd. Daarbij worden de bewegingen van de tunnelelementen gemeten. Bij inspecties wordt vooral ingezet op het monitoren van de bekende faalmechanismen. Tot voor kort was er, bij de verdiepte toeritten aan weerszijden van de tunnel, geen bekend faalmechanisme en was er dus geen aanleiding om de toeritten naar de tunnels te monitoren.
In 2010 heeft er een calamiteit plaatsgevonden in de Vlaketunnel, waarbij eveneens het wegdek omhoog kwam. De oorzaak lag in de zoute grondwateromstandigheden en de hierdoor ontstane versnelde corrosie aan de trekankers. Gelet op de unieke omstandigheden bij de Vlaketunnel was er geen aanleiding om andere tunnels te onderzoeken.
Daarbij is in 2018, in het kader van de voorbereiding op de vervanging en renovatie opgave, onderzoek verricht naar de Heinenoordtunnel. Deze tunnel heeft een enigszins vergelijkbare constructie als de Prinses Margriettunnel. Er zijn destijds op 22 ankers trekproeven uitgevoerd. De ankers voldeden aan de gestelde normen. Ook dit onderzoek, bij eenzelfde soort tunnel, gaf dus geen aanleiding om op het punt van de trekankers een significante faalkans of onderliggend faalmechanisme te vermoeden.
Desondanks vond de calamiteit in de Prinses Margriettunnel juist plaats bij één van de toeritten, waar dus geen bestaand faalmechanisme bekend was en waar dus ook niet op werd gemonitord.
Om te kunnen concluderen wat de oorzaak was van deze calamiteit, is het noodzakelijk om nader onderzoek te doen. Pas daarna kunnen er mogelijk conclusies getrokken worden over het faalmechanisme bij de Prinses Margriettunnel alsook bij andere objecten. Dit onderzoek vindt nu plaats.
Op basis van dit onderzoek zal bepaald worden welke maatregelen er bij de Prinses Margriettunnel (en eventueel andere objecten) genomen zullen worden. Hierbij is het verstandig om ons te realiseren dat het testen van ankers een intensief werk is, waarbij de tunnels enkele dagen/ week afgesloten zullen moeten worden. Dit kan veel overlast met zich meebrengen. Om deze reden is het verstandig om eerst de conclusies van het onderzoek bij de Prinses Margriettunnel af te wachten.
Deelt u de opvatting dat de genoemde tunnels met de oude constructie zo snel mogelijk geïnspecteerd zouden moeten worden? Zou u willen voorzien in een tijdpad waaruit duidelijk wordt wanneer deze tunnels uiterlijk zijn geïnspecteerd?
Rijkswaterstaat heeft een inspectieprogramma waar gestructureerd wordt gekeken naar de mogelijk faalmechanismen van objecten. Het doel hiervan is in eerste instantie om te voorkomen dat er onveilige situaties ontstaan (veilig stellen) en om daar waar nodig en mogelijk preventief te handelen om te voorkomen dat acuut ingrijpen nodig is. Tot op heden is er geen aanleiding geweest om dit ook voor tunneltoeritten te doen. Omdat de calamiteit bij de Prinses Margriettunnel juist wel in één van de tunneltoeritten heeft plaatsgevonden, wordt momenteel onderzoek gedaan naar het faalmechanisme dat er voor heeft gezorgd dat Rijkswaterstaat de A7 heeft moeten afsluiten. Zodra hier meer bekend over is, kan Rijkswaterstaat bepalen of en hoe tunneltoeritten gemonitord kunnen worden.
Deelt u de opvatting dat de omschreven wijze van inspectie waarbij er door de tunnel wordt gelopen om te kijken of er drempels zijn ontstaan die kunnen wijzen op loslatende delen, niet afdoende is, in het bijzonder bij de genoemde tunnels? Zo ja, welke acties koppelt u aan die opvatting?
Tot op heden is er geen aanleiding geweest om tunnels op een andere manier te inspecteren. Enige jaren geleden is onderzoek uitgevoerd bij een soortgelijke tunnel waarbij geen faalmechanisme werd geconstateerd. Wel gaat Rijkswaterstaat verkennen of bijvoorbeeld via sensoren een eerdere voorwaarschuwing kan worden gegeven. Deze signaalsystemen worden ook gebruikt bij andere objecten zoals de Haringvlietbrug en de IJsselbruggen. Hiervoor is het nodig dat de oorzaak van de schade bij de Prinses Margriettunnel bekend is.
Zou u in kaart willen brengen in welke gevallen de beschreven uitgebreide manier van inspectie, het blootleggen van de ankers en het verwijderen van het wegdek en het beton, noodzakelijk is?
Of de uitgebreide manier van inspectie moet plaatsvinden, is afhankelijk van de oorzaak van het faalmechanisme bij de Prinses Margriettunnel. Dat onderzoek loopt nu. Het onderzoek bij de Heinenoordtunnel uit 2018, bestaande uit trekproeven op ankers, is uitgevoerd in het kader van de voorbereiding op de vervanging en renovatie opgave. De ankers voldeden aan de gestelde normen.
Zou u inzichtelijk willen maken in hoeverre en op welke plekken de genoemde mogelijke tussenoplossing, het plaatsen van sensoren die de bewegingen van de tunnel en de tunneltoeritten monitoren, effectief zou zou kunnen zijn?
Ook hiervoor geldt dat, om te beoordelen of het plaatsen van sensoren effectief is, het nodig is dat het onderzoeksrapport wordt afgerond waaruit blijkt wat de oorzaak van de faalmechanismen is. Zo kan Rijkswaterstaat de aandacht richten op die objecten die hiervoor in eerste instantie in aanmerking komen.
Zou u ook andere mogelijke tussenoplossingen op een rij willen zetten?
Naast het mogelijk plaatsen van sensoren die de bewegingen van de tunnel en de tunneltoeritten monitoren, ziet Rijkswaterstaat op dit moment geen andere tussenoplossingen. Pas als de oorzaak bekend is, kunnen andere oplossingen in beeld komen. Ook dan pas is het mogelijk om een structurele oplossing in beeld te brengen.
Zou u in het licht van het genoemde nieuwsbericht opnieuw willen ingaan op de recent door de fractie van het CDA ingediende vragen over deze problematiek?2
Het lid Van der Molen (CDA) heeft op 22 december jl. vragen ingediend naar aanleiding van het bericht «Bruggen, viaducten en nu een aquaduct dicht: dat kan geen toeval zijn, denken transporteurs». De vragen hadden betrekking op de ontstane overlast voor de weggebruikers en de omgeving en de inspanningen van Rijkswaterstaat om de A7 zo snel mogelijk (deels) open te kunnen stellen. Daarbij is benadrukt dat het vooralsnog om een incident gaat en dat het belangrijk is om eerst het onderzoek naar de oorzaak van de schade af te wachten voordat definitief herstel kan plaatsvinden en te bepalen welke vervolgstappen met betrekking tot het monitoren en inspecteren van dit type tunnels nodig zijn.
Wat zijn de gevolgen voor de infrastructuur nu het kabinet op diverse plekken inzet op verhogen van grondwaterstanden in Nederland?
Voor elk besluit tot peilwijziging worden eerst de mogelijke gevolgen in en om het betreffende gebied in beeld gebracht, waaronder de effecten op de fundering van infrastructuur.
De betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de DJI bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de zaak Engel (dossiernummer 10-043746-22)?
Ja.
Bent u op de hoogte gehouden van het onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtszaak? Zo ja, waarom1?
Nee, ik ben niet op de hoogte gehouden van dit onderzoek.
Is er in deze procedure een conceptdagvaarding gedeeld met Justis? Zo ja, waarom?
Justis behandelt aanvragen voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) namens de Minister voor Rechtsbescherming. Ik ga er daarom vanuit dat u met deze vraag doelt op een VOG-aanvraag. Over specifieke VOG-aanvragen doe ik geen uitspraken. Een VOG-beoordeling verloopt via een vaste procedure, die ik hieronder verder toelicht. Hierbij wordt eerst getoetst aan een objectief criterium, en vervolgens aan het subjectieve criterium. Voor het zorgvuldig nemen van een beslissing kan door Justis daarnaast nadere informatie bij het OM worden opgevraagd over (lopende) strafzaken. Dit in navolging van artikel 36, lid 3 van de Wjsg.
Binnen het objectieve criterium wordt allereerst beoordeeld of de justitiële gegevens op naam van de aanvrager in het Justitieel Documentatie Systeem, wanneer de gedragingen die aan de gegevens ten grondslag liggen herhaald zouden worden, een belemmering vormen voor het doel waarvoor de VOG is aangevraagd, gelet op het risico voor de samenleving. Als voldaan wordt aan het objectieve criterium, oftewel er is sprake van relevante strafbare feiten binnen de terugkijktermijn, wordt de aanvraag getoetst aan het subjectieve criterium.
Bij de subjectieve beoordeling wordt afgewogen of er omstandigheden zijn die aanleiding geven om toch over te gaan tot afgifte van de VOG. Bij die afweging worden in elk geval betrokken: de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en hoelang geleden de strafbare feiten zijn gepleegd. Daarbij wordt beoordeeld of het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de gevraagde VOG zwaarder dient te wegen dan het risico voor de samenleving.
Werd er een instructie gegeven om op 23 maart 2022 de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) op basis van deze dagvaarding af te wijzen? Zo ja, waarom?
Ik doe geen uitspraken over de inhoud van specifieke VOG-aanvragen. Een VOG-beoordeling vindt altijd plaats volgens de beschreven procedure in het antwoord op vraag 3. Binnen het proces van de VOG-beoordeling is geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden. Dit geldt voor alle VOG-aanvragen.
Heeft u bij de rechtbank een verzoek tot geheimhouding van een of meerdere stukken gedaan?2 Zo ja, waarom?
Over een specifieke procedure doe ik geen uitspraak. Ik kan wel uitleggen hoe de algemene procedure eruitziet. Een VOG-aanvrager kan een beroepsprocedure starten om een weigering van een VOG te laten toetsen door de bestuursrechter. Voor een beroepsprocedure moeten alle relevante stukken worden ingebracht door de betrokken partijen. Bij het indienen van de stukken kunnen beide partijen op grond van artikel 8:29 van de Awb de rechtbank verzoeken om een stuk onder geheimhouding in te brengen. Dit houdt in dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van het desbetreffende stuk. Justis maakt zeer terughoudend gebruik van deze mogelijkheid, maar kan genoodzaakt zijn om zo’n verzoek in te dienen als zij een stuk heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie over een openstaande strafzaak. Het verzoek tot geheimhouding wordt door de rechtbank beoordeeld of kan tussentijds worden ingetrokken door de verzoeker. Als de rechtbank het verzoek afwijst of het verzoek wordt tussentijds ingetrokken, dan kan het desbetreffende stuk alsnog worden vrijgegeven aan de andere procespartij.
Waarom werd het document uiteindelijk toch vrij gegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Is het gebruikelijk dat stukken van het OM op deze manier worden gedeeld met andere diensten?
Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich niet met de lopende strafzaak. In het kader van de VOG-beoordeling geldt dat in artikel 36, lid 1 van de Wjsg staat dat de Minister alle justitiële gegevens bij de beoordeling kan betrekken. Voor een goede en volledige oordeelsvorming in het kader van de VOG vallen daar ook openstaande strafzaken onder. Deze zaken worden enkel voor de beoordeling van de VOG-aanvraag betrokken. De strafzaak staat geheel los van de VOG-beoordeling. De VOG-beoordeling betreft een bestuursrechtelijke procedure, er wordt daarin geen oordeel gegeven over de (on)schuld van de betrokkene. Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich dan ook niet met de lopende strafzaak.
Is het gebruikelijk dat het ministerie zich op deze wijze bemoeit met zaken die nog voor de rechter moeten worden gebracht?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom mocht het Kamerlid Van Haga niet op bezoek bij Engel in de Penitentiaire Inrichting (PI) Hoogvliet?
Op 28 maart 2022 heeft de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, het lid Van Haga per mail laten weten dat hij van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW).
Bent u het eens dat deze beslissing verkeerd was, gelet op art. 68 en 70 van de Grondwet die resulteren in art. 37.1b Penitentiaire beginselenwet: de geprivilegieerde status van Kamerleden?
Zie antwoord vraag 9.
Is er contact geweest tussen het ministerie en de directie van PI Hoogvliet? Zo ja, waarom?
Nee, er is geen contact geweest met tussen de directie van de PI en het ministerie.
De oprukkende moordlustige wolf |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat de wolf weer een massaslachting onder schapen heeft aangericht?1
Ja, deze berichtgeving is mij bekend.
Wat vindt u van het feit dat de wolf vaker en vaker vee aanvalt?
Ik betreur ten zeerste het dierenleed en het verdriet dat gepaard gaat met aanvallen van de wolf op vee. De wolf is een waardevolle aanvulling op de Nederlandse biodiversiteit, maar zijn komst zorgt voor veel maatschappelijke onrust en voor schade. Daar maak ik mij zorgen om. Ik ben van mening dat samenleven met de wolf in Nederland mogelijk is en dat we manieren moeten vinden om samen te leven met de wolf in een klein land waar wolf, mens en de dieren die gehouden worden door de mens, dicht op elkaar leven. Daarom heb ik de Raad voor de Dierenaangelegenheden (RDA) gevraagd om een brede maatschappelijke dialoog te organiseren over de positie van de wolf in Nederland.
Wat heeft u concreet gedaan om vee van boeren beter tegen de wolf te beschermen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Het beschermen van vee tegen aanvallen van de wolf vind ik van het grootste belang om dierenleed te voorkomen. De bescherming van vee is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de veehouder. Samen met de provincies zet ik in op adequate informatie over het beschermen van vee en hobbydieren. Het plaatsen van wolfwerende hekken of het ’s nachts ophokken van vee zijn bijvoorbeeld goed uitvoerbare mogelijkheden die veehouders kunnen toepassen om dieren te beschermen tegen aanvallen door wolven. BIJ12 biedt uitgebreide informatie aan veehouders welke beschermende maatregelen genomen kunnen worden2. Dierhouders kunnen hiervoor gebruik maken van provinciale subsidies.
Wat gaat u doen om vee van boeren beter tegen de wolf te beschermen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden met een bijbehorend stappenplan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ligt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van vee bij de veehouder. Samen met de provincies werk ik aan voorlichting en informatievoorziening over goede manieren van bescherming van vee. Ik zet hierbij in op een bredere publiekscommunicatie en ik faciliteer communicatie-instrumenten voor andere overheden en natuurorganisaties. In de maatschappelijke dialoog die de RDA gaat organiseren zal ook het onderwerp bescherming een rol spelen.
Hoe worden (hobby)boeren na aanvallen van de wolf schadeloos gesteld? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
BIJ12 verzorgt namens provincies de afhandeling van tegemoetkoming in schade.
Volgens de beleidsregels van de provincie wordt door BIJ12 beoordeeld of er een tegemoetkoming wordt verleend. Bij het verlenen van een tegemoetkoming in de schade door een wolf wordt er geen eigen risico ingehouden en hoeven geen leges betaald te worden. Eventuele dierenartskosten en de voorrij- en afvoerkosten van een kadaver naar een destructiebedrijf worden vergoed. Overige indirecte kosten komen niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Ook als een gehouden landbouwhuisdier gewond is en behandeld door een dierenarts, verleent BIJ12 een tegemoetkoming in deze dierenartskosten. Deze tegemoetkoming bedraagt maximaal de taxatiewaarde van het dier. Als het dier na dierenartsbehandeling en aantoonbaar door de wolfaanval overlijdt, dan bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming maximaal twee keer de taxatiewaarde: tegemoetkoming in de dierenartskosten plus de taxatiewaarde van het dier.
Een uitbetaling kan 16 weken duren. Nadat BIJ12 het taxatierapport heeft ontvangen, wordt ernaar gestreefd een melding binnen 10 weken af te handelen. Het taxatiebureau levert een taxatierapport binnen 6 weken op aan BIJ12.
Een klokkenluiderszaak bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Wat is de status van het onderzoek naar de misstanden bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), zoals aangekondigd in uw brief van 4 oktober?1
Het onderzoek is op 2 februari 2023 met gewijzigde opdracht weer van start gegaan. In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en de interne klokkenluidersprocedure die u vandaag is toegekomen2, waarin dit verder wordt toegelicht.
Hoe ziet de samenstelling van de Commissie van Onderzoek eruit?
De Commissie staat onder leiding van een externe voorzitter en bestaat uit leden met afstand tot de COID. De samenstelling van de Commissie is als volgt:
Voor de goede orde merk ik op dat één lid van de Commissie zich op eigen verzoek om agenda-technische redenen heeft teruggetrokken. Op verzoek van de Commissie is een externe adviseur, dhr. dr. ir. H. Paul, aan de Commissie toegevoegd.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksmethodiek van de commissie behelst?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID. In aanvulling daarop merk ik nog het volgende op.
De Commissie voert in opdracht van de secretaris-generaal in onafhankelijkheid een onderzoek uit naar het vermoeden van misstanden. Het gaat om een zogenaamd cultuur- en leeronderzoek. De Commissie stelt haar eigen werkwijze vast, waarbij zij de binnen Defensie vigerende regelgeving voor het doen van onderzoek in acht neemt.
Wat was de initiële onderzoeksopdracht van de commissie en klopt het dat deze lopende het onderzoek is gewijzigd?
Uw Kamer is op 4 oktober 2022 geïnformeerd over de initiële onderzoeksopdracht van de Commissie (Kamerstuk 36 200-X nr. 50). De reikwijdte van dit onderzoek is sindsdien inderdaad gewijzigd. Uw Kamer is daarover nader geïnformeerd in mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u de Kamer de initiële onderzoeksopdracht sturen, alsmede een gewijzigde versie, indien die bestaat?
Gelet op het belang van het lopende onderzoek en het personeelsvertrouwelijke karakter daarvan acht ik het niet opportuun de onderzoeksopdracht openbaar te maken.
Zijn er persoonsgerichte onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van de klachten? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wanneer zijn de klachten voor het eerst gemeld en hoe zijn ze toen opgepakt?
Zoals vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 maakten in november 2021 twee medewerkers van de COID melding bij de directeur COID van mogelijk niet-integere en sociaal onveilige gedragingen binnen de afdeling onderzoek van de COID. Naar aanleiding hiervan heeft de directeur COID twee adviseurs, werkzaam buiten de COID, verzocht om een inventarisatie van de bestaande situatie te doen uitvoeren, met als oogmerk om vervolgens als «lerende organisatie» verbeteringen door te kunnen voeren. De inventarisatie was in april 2022 gereed en resulteerde in meerdere aanbevelingen op diverse terreinen, zoals in het antwoord op vraag 9 en 10 nader uiteengezet. De uitkomsten en aanbevelingen van de inventarisatie zijn op 18 mei 2022 aan de afdeling onderzoek gepresenteerd. Op basis hiervan heeft de directeur COID een aantal verbetermaatregelen in gang gezet. Zo heeft de directeur COID onder andere een projectdirecteur professionele ontwikkeling aan de COID toegevoegd. Deze projectdirecteur is afkomstig van buiten Defensie en heeft als taak de verder professionele ontwikkeling bij de gehele COID – waaronder implementatie van de bevindingen uit de inventarisatie – aan te sturen.
Zoals eveneens vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 hebben de melders zich eind mei 2022 tot de secretaris-generaal gewend. Op 7 juli 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met de melders, waarna de secretaris-generaal hen op 18 juli 2022 heeft aangemerkt als klokkenluiders. Hierdoor maken zij aanspraak op de daarbij behorende bescherming.
Bij besluit van 3 oktober 2022 heeft de secretaris-generaal de Commissie opdracht gegeven om onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID.
Klopt het dat de klokkenluiders in januari 2022 al uitvoerig zijn gehoord in het zogenoemde «inventarisatie-onderzoek» binnen de COID en zij de commissie misstanden hebben voorgelegd en daartoe de nodige bewijzen hebben aangeleverd?
De doelstelling van de inventarisatie binnen de afdeling onderzoek van de COID was om duidelijk te krijgen of er binnen die afdeling vanuit een organisatorisch en een individueel perspectief voldoende ruimte was om een «lerende organisatie» te zijn, binnen een sociaal veilige werk- en leeromgeving. Daarnaast is geïnventariseerd welke vakinhoudelijke aspecten van integriteitsonderzoeken aandacht behoefden. In het kader van de inventarisatie hebben de twee externe onderzoekers, elk voor zich, alle betrokken medewerkers, waaronder ook de twee melders, gehoord. De inventarisatie was derhalve geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent. Evenmin was er sprake van een commissie.
Wat is er met de informatie die door de klokkenluiders is aangedragen gebeurd binnen die commissie?
De twee externe onderzoekers hebben op basis van gesprekken met alle betrokken individuele medewerkers meerdere aanbevelingen gedaan. De eerste aanbeveling strekt er toe sociale veiligheid tot speerpunt van de cultuurverandering te maken. Daarnaast richten de aanbevelingen zich op het investeren in een «lerende cultuur», op het structureel verbeteren van kennisoverdracht door coachend leiderschap, op ontwikkeling en vernieuwing van het leiderschap en op het versterken van de interactie door professionele en betrokken communicatie. Een afzonderlijk deel van de aanbevelingen heeft betrekking op noodzakelijke verbeteringen in de procedurele aanpak van onderzoeken en op verbetermaatregelen gericht op de kwaliteit, de scholing en de training van de onderzoekers. Zoals in het antwoord op vraag 8 reeds vermeld was de hier beschreven inventarisatie geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
De uitkomst van het onderzoek was dat zowel in de interne aansturing en de samenwerking als in het uitvoeren van onderzoeken verbeteringen nodig waren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, heeft de directeur COID op basis hiervan een aantal verbetermaatregelen in gang gezet.
Wat zijn de aanbevelingen die die commissie toen gedaan heeft en wat is er concreet met de aanbevelingen vanuit dit inventarisatie-onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 9.
Waarin verschilt het in uw brief van 4 oktober 2022 aangekondigde onderzoek met dit eerder uitgevoerde onderzoek?
Ik verwijs voor de doelstelling en de uitkomsten van de inventarisatie naar de antwoorden bij de vragen 8, 9 en 10. De doelstelling van het onderzoek van de Commissie is, zoals beschreven in de Kamerbrief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID, onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID. Zoals in het antwoord op vraag 8 beschreven benadruk ik dat de inventarisatie niet de aard had van een onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
Klopt het dat één van de klokkenluiders op eigen verzoek is overgeplaatst, omdat deze zich niet meer veilig voelde na het bekend worden van de melding binnen de COID?
In het belang van de privacy van individuele medewerkers doe ik over de beide melders geen uitspraak.
Klopt het dat de andere klokkenluider na de melding geen onderzoeken meer mocht doen en vervolgens niet-vrijwillig is overgeplaatst binnen de COID?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe gaat het met beide klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 12.
Welke bijstand hebben de klokkenluiders gehad sinds de melding? Hebben zij juridische bijstand gekregen?
Omwille van de privacy van betrokkenen kan ik geen mededelingen doen over of individuele medewerkers (juridische) bijstand hebben gekregen. In het algemeen kan ik hierover zeggen dat een melder die een gerechtelijke procedure instelt of bezwaar maakt, aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedure indien de procedure gericht is tegen een gestelde benadeling als gevolg van die melding. Daarnaast geldt dat melders zich tot de vertrouwenspersonen kunnen richten voor hulp en advies.
Zou de informatie die de klokkenluiders aan de commissie zouden overhandigen op hun verzoek ook vertrouwelijk behandeld worden?
De Commissie behandelt alle verzamelde informatie als personeelsvertrouwelijk. De leden van de Commissie zijn gehouden tot geheimhouding ten aanzien van de inhoud van dit onderzoek.
Welke interne richtlijnen en protocollen zijn van toepassing op deze klokkenluidersmelding? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen en aangeven of die ook zijn nageleefd?
Op voorliggende meldingen is hoofdstuk 7c («Het melden van een misstand») van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) van toepassing. Het BARD kan online worden geraadpleegd.3
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat de in het BARD beschreven voorschriften niet zijn nageleefd.
Is het onderzoek reeds afgerond, aangezien u op 4 oktober schreef 12 weken nodig te hebben? Zo nee, wanneer komt het onderzoek naar buiten?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u het onderzoek per ommegaande aan de Kamer sturen?
Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
Het bericht ‘Regelwerk weerhoudt boeren van melden drugsafval: ‘Er moet een vliegende brigade komen die het opruimen overneemt’’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Regelwerk weerhoudt boeren van melden drugsafval: «Er moet een vliegende brigade komen die het opruimen overneemt»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat door veel regelwerk en hoge kosten die komen kijken bij het melden en laten opruimen van gedumpt drugsafval, gedupeerden worden ontmoedigd om dumpingen te melden?
Dit beeld is bekend sinds de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) de zorgen van de boeren onder de aandacht bracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV). Het is de intentie van het kabinet om, onder andere met de verruiming van de subsidieregeling voor de opruimkosten van drugsafval tot een bedrag van 200.000 euro2, gedupeerden juist te ontlasten en tegemoet te komen in hun kosten. Het signaal dat de ZLTO afgeeft wordt dan ook serieus genomen.
Tegelijkertijd blijft het van belang melding te maken bij de politie van het aangetroffen drugsafval. Het kabinet is zich terdege bewust van de lastige en soms schrijnende situaties voor perceeleigenaren die zich geconfronteerd zien met de gevolgen van criminele praktijken en tegelijkertijd op grond van de Wet Bodembescherming verantwoordelijk zijn voor de bodemkwaliteit op hun eigendom. Dit is ook de reden dat het kabinet zich inspant middels de verruimde subsidieregeling om gedupeerden te ontlasten en tegemoet te komen in de kosten. Daarnaast is het dumpen van drugsafval een strafbaar feit dat dient te worden onderzocht en willen we dat mensen hier melding van maken. Zonder melding levert een dergelijk onderzoek vertraging op. Vertraging is ook met het oog op de volksgezondheid en het milieu zeer onwenselijk. Drugsafval is veelal chemisch afval dat door specialisten moet worden opgeruimd om het risico op (verdere) schade aan mens en natuur te beperken.
Is bekend in welke mate gedupeerden om deze reden(en) afzien van het melden van drugsafvaldumpingen? Is bekend in welke mate op een andere plaats dan de originele dumpingplek drugsafval wordt aangetroffen?
Over zowel het afzien van meldingen als het verplaatsen van drugsafval zijn geen gegevens bekend. Het verplaatsen van drugsafval is een kwalijke zaak en keur ik ten zeerste af. Sporenonderzoek wordt hierdoor gehinderd en er kunnen additionele risico’s voor mens en milieu ontstaan. Mensen die drugsafval verplaatsen kunnen hiermee zelf een strafbaar feit begaan. Ook kunnen zij worden gezien als de oorspronkelijke vervuiler. Daarom wordt aanbevolen bij het aantreffen van drugsafval melding te doen bij de politie. Perceeleigenaren van het terrein waar een drugsdumping heeft plaatsgevonden zijn dit, zoals reeds toegelicht in antwoord 2, op grond van de Wet Bodembescherming ook verplicht.
Deelt u de zorgen dat het vele regelwerk dat onschuldige particulieren hebben aan het melden en laten opruimen van drugsafval van criminelen een drempel vormt om aan de bel te trekken, waardoor schade aan de natuur en aan waterwingebieden blijft bestaan? Vindt u dat deze regeldruk een averechts effect heeft op het melden en opruimen van drugsafvaldumpingen?
Drugsafval is vaak chemisch afval. Voor de verwerking, het vervoer en vernietiging van chemisch afval gelden, om goede redenen, strenge regels. Juist ook om milieuschade te voorkomen of te beperken. Het is dan ook zeer onverantwoord dat criminelen zich op deze wijze van hun illegale afval ontdoen. Zoals ook in antwoord 2 is toegelicht springt het Rijk bij om gedupeerden financieel te ontlasten. Het subsidiestelstel is zo ingericht dat aanvragen worden getoetst aan de hand van facturen. Dit om fraude te voorkomen en gemaakte kosten te verantwoorden. De regels zijn er niet voor niets, maar JenV zet graag het gesprek met ZLTO en andere betrokken partijen voort om te bekijken waar administratieve lasten kunnen worden verlicht. Ook wordt gekeken hoe de drempel voor het indienen van een subsidieaanvraag kan worden verlaagd.
Kunt u een reactie geven op de suggestie van de land- en tuinbouworganisatie ZLTO om een «vliegende brigade» op te richten, waarbij er één aanspreekpunt is van samenwerkende organisaties en overheden waar gedupeerden terechtkunnen als zij te maken krijgen met dumpingen van drugsafval op hun grond?
Dit is een interessante suggestie die in overleg met betrokken partners wordt besproken. In de opzet van een nieuwe Rijksregeling ter vervanging van de huidige provinciale regeling wordt al bekeken hoe de regie over bodemsanering van druggerelateerde stoffen meer kan worden gecentraliseerd.3 Het voorstel van de ZLTO wordt in het verlengde hiervan verder onderzocht.
Bent u het eens met de stelling dat een vliegende brigade eraan kan bijdragen dat gedupeerden sneller en vaker aan de bel durven te trekken als zij te maken krijgen met drugsafvaldumpingen op hun terrein, dat de natuur sneller kan herstellen en dat de politie een beter inzicht krijgt in het aantal drugsafvaldumpingen en hierop beter kan acteren?
We gaan met de betrokken partijen bespreken of de suggestie van de ZLTO een goede aanvulling kan zijn op de rollen die nu door de politie en medeoverheden worden vervuld.
Bent u bereid om, in samenwerking met provincies en waterschappen, met betrokken organisaties in gesprek te gaan over het oprichten van een vliegende brigade voor gedupeerden van drugsafvaldumpingen en de Tweede Kamer hierover vóór 1 april 2023 te informeren?
Samen met de betrokken organisaties en medeoverheden zal ik de mogelijkheid van een vliegende brigade bespreken en gezamenlijk beoordelen of dit een effectief middel kan zijn. Over de uitkomst van deze gesprekken zal ik u in mei 2023 per brief informeren. In deze brief komt de voortgang op de gehele aanpak van ondermijning aan bod. De omgang met de drugsafvalproblematiek maakt hier deel van uit.
Het bericht ‘Tijdelijke huurders Peperstraat Zaandam moeten nog snel verkassen: contracten kunnen niet worden verlengd’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht en wat vindt u hiervan?1
Ja, het betreft een kort bericht over een specifieke casus. Ik constateer dat een aantal vragen reeds door u zijn gesteld ten aanzien van soortgelijke casuïstiek en gezien de grote hoeveelheid vragen die u in algemene zin stelt, wil ik u benadrukken dat dit veel capaciteit kost.
Wat vindt u ervan dat het juridische onmogelijk zou zijn om het huurcontract te verlengen, aangezien het hier een tijdelijk huurcontract betreft dat maximaal twee jaar mag duren waarna een contract voor onbepaalde tijd gegeven dient te worden?
Generieke tijdelijke huurcontracten kunnen na 2 jaar niet worden verlengd. Doel hiervan is te voorkomen dat huurders een stapeling van tijdelijke contracten krijgen en dat de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning.
Deelt u de mening dat dit een negatieve consequentie van de Wet doorstroming huurmarkt is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze mensen niet dakloos gemaakt mogen worden? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Of iemand dakloos is geworden als direct gevolg van het beëindigen van een tijdelijk huurcontract is lastig te bepalen. Er kunnen meerdere factoren spelen waarom iemand dakloos is geworden, zoals ook geconstateerd is door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving.2 Dat kan bijvoorbeeld financiële bestaansonzekerheid zijn, maar ook het tekort aan betaalbare woningen. Ik vind het belangrijk om de strijd tegen dakloosheid te voeren. Daarom werk ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie aan een aanpak hiervan, als vervolg op de Brede Aanpak Dak- en Thuisloosheid.
Had een contract op basis van de Leegstandwet dit probleem kunnen voorkomen? Kunnen deze tijdelijke huurders alsnog een contract op basis van de Leegstandwet krijgen?
Op grond van de Leegstandwet kan een verhuurder een vergunning aanvragen bij de gemeente voor de verhuur van een woonruimte die bestemd is voor afbraak of voor vernieuwbouw. De looptijd van zo een vergunning is maximaal zeven jaar. Op deze wijze kan een woning in de aanloop naar de vernieuwbouw toch tijdelijk worden verhuurd. Ik geef de voorkeur aan tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet indien er sprake is van vernieuwbouw omdat de tijdelijke huurovereenkomst in dat geval maximaal zeven jaar kan blijven lopen totdat de werkzaamheden daadwerkelijk aanvangen. Het is uiteindelijk aan de huurder en verhuurder welke huurovereenkomst wordt aangegaan. Als het bijvoorbeeld evident is dat een complex binnen een jaar wordt gesloopt, is het gebruik van generieke tijdelijke contracten een meer efficiënte oplossing dan een vergunning aan te vragen bij de gemeente voor verhuur onder de Leegstandwet.
Deelt u de mening dat dit artikel en andere artikelen over leegstandbeheer bewijzen dat het beheer van leegstaande woningen bij de verhuurder zou moeten blijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is aan de verhuurder of zij de verhuur uitbesteden aan een makelaar of leegstandbeheerder. Leegstandbeheer kan in veel situaties een goede tijdelijke oplossing zijn. Als een verhuurder/eigenaar van vastgoed (ook een corporatie of gemeente) kiest voor antikraakbewoning geef ik er de voorkeur aan dat er een leegstandbeheerder wordt ingeschakeld die gecertificeerd is met een keurmerk van het Keurmerk Leegstandbeheer (KLB) of een leegstandbeheerder die de voorwaarden hanteert zoals die ook worden gehanteerd door het KLB.
Wat vindt u ervan dat leeg te komen woningen in de flats bij de Beatrixbrug wederom op basis van de Wet doorstroming huurmarkt verhuurd worden voor de maximale duur van twee jaar en niet op basis van de Leegstandwet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer komt u met het landelijk Sociaal Statuut naar de Kamer?
Volgens artikel 55b, lid 1 van de Woningwet zijn woningcorporaties verplicht een reglement op te stellen voor sloop- en renovatieprojecten. Dit wordt ook wel een sociaal statuut genoemd. Over dit reglement moet de woningcorporatie op basis van de Wet op het overleg huurders verhuurder overleg voeren met de huurdersorganisatie. De corporatie kan alleen schriftelijk gemotiveerd van het advies van de huurdersorganisatie afwijken. In dit sociaal statuut kan onder meer worden vastgelegd dart huurder een garantie op terugkeer in een woning in de oude buurt, bij de eigen of een andere corporatie krijgen.
Samen met Woonbond en Aedes ga ik hierover komende maanden in gesprek. Het landelijk statuut ziet alleen op woningcorporaties. Ik ben daarbij graag bereid te kijken naar lokale afspraken die al gemaakt zijn en lessen die daaraan ten grondslag liggen. Mijn ambitie is om het landelijke sociaal statuut voor de zomer af te ronden.
Bent u bereid de lessen uit de sloop van de Peperstraat, de Tweebosbuurt, de wijk Jericho, Den Haag Zuid West en andere sloopprojecten mee te nemen naar het nieuwe landelijk Sociaal Stattuut? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het nog steeds een goed idee dat mensen als gevolg van anti-kraakcontracten binnen één maand op straat gezet kunnen worden, terwijl er sprake is van de grootste wooncrisis sinds de Tweede Wereldoorlog en mensen dus geen keuze hebben?
Antikraakbewoning is geen huur maar bruikleen. Derhalve is bij deze vorm van bewoning geen huur(prijs)bescherming van toepassing. De sector heeft een keurmerk opgericht waarmee bewoners niet meer na enkele dagen op straat kunnen worden gezet maar een maand de tijd hebben op elders iets te vinden. Om te voorkomen dat dergelijke panden leeg zouden komen te staan zie ik leegstandbeheer als een goede oplossing om tijdelijke bewoning mogelijk te maken. Zo kunnen leegstaande panden en woningen tijdelijk beschikbaar worden gesteld voor bewoning en wordt verloedering en kraken voorkomen.
Kunt u aangeven hoe het recht op behoorlijke huisvesting van bewoners met een anti-kraakcontract gewaarborgd is als zij geen woonzekerheid hebben, terwijl woonzekerheid een fundamenteel mensenrecht is?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat woningzoekenden geen keuze hebben en wel moeten kiezen voor een contract op basis van de Wet doorstroming huurmarkt of de Leegstandwet waardoor inmiddels één op de vijf recent verhuisden een tijdelijk contract heeft?
Als er sprake is van sloop of vernieuwbouw ligt het niet in de rede dat er een vast huurcontract wordt aangeboden. Ik deel wel uw mening dat er in algemene zin te veel generieke tijdelijke huurcontracten worden afgesloten. Het Kabinet zet zich met het programma Betaalbaar Wonen in voor het beter betaalbaar maken van wonen door een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS daarbij dwingend te maken. Hiermee wordt voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen gemitigeerd omdat, indien van toepassing, de woning onder het WWS is komen te vallen. Dit zal het gebruik van generieke tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. Dit komt ten goede aan de woonzekerheid van huurders. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. Dit wil ik regelen met een wijziging van de Wet goed verhuurderschap nadat deze wet in werking is getreden.
Vindt u dat bewoners bij de sloop van hun (t)huis altijd een urgentieverklaring zouden moeten krijgen, ondanks dat ze een hoger inkomen hebben?
Op grond van artikel 7:274, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan een verhuurder wegens dringend eigen gebruik de huur opzeggen. Dat kan wanneer sprake is van sloop. Indien je als huurder niet akkoord gaat, moet de verhuurder dit via de rechter laten bekrachtigen. Een huurder heeft dan recht op herhuisvesting in een «vergelijkbare woning», verhuiskostenvergoeding en/of ondersteuning bij het vinden van een nieuwe woning. Vanwege deze in de wet opgenomen bescherming is een urgentieverklaring dus niet nodig. Indien gemeenten een urgentieregeling in hun huisvestingsverordening hebben opgenomen, hebben zij wel vaak stadsvernieuwingsurgenten als urgentiecategorie opgenomen. Zo kunnen de huurders in een gebouw dat gesloopt wordt zelf kiezen of zij met de urgentieverklaring onder de arm op zoek gaan naar een nieuwe woning, of het aanbod van de verhuurder aannemen. Ik vind het een keuze van gemeenten of zij stadsvernieuwing als reden voor een urgentieverklaring in de verordening willen opnemen. Hierom zie ik geen reden om dit in het landelijk sociaal statuut op te nemen.
Bent u bereid om in het landelijk Sociaal Statuut op te nemen dat huurders die geconfronteerd worden met de sloop van hun woning te allen tijde een urgentieverklaring moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 13.
Stroken de antwoorden van uw voorganger met het Zwartboek dat bewoners van de Peperstraat opgesteld hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat zijn de verschillen?2, 3
Zonder verder in te gaan op deze specifieke casus kan ik in algemeenheid aangeven dat de bewoners het volste recht hebben om een zwartboek op te stellen waarin zij aangeven op welke punten zij ontevreden zijn. De gemeente Zaanstad heeft dit zwartboek ook openbaar gemaakt. In een mogelijke evaluatie kunnen deze punten door de bewoners worden aangedragen. Voorts ben ik in algemene zin tegen intimidatie van huurders. In het wetsvoorstel Goed verhuurderschap is daarom in de algemene regels opgenomen dat verhuurders zich moeten onthouden van iedere vorm van intimidatie. Het wetsvoorstel geeft gemeenten de bevoegdheid om de algemene regels van goed verhuurderschap te handhaven. Wanneer het wetsvoorstel in werking treedt, is het de taak van de gemeente om alle relevante informatie te verzamelen om te onderzoeken of er sprake is van intimidatie.
Deelt u de mening dat de in het Zwartboek genoemde punten (op bladzijde 4, 5 en 6) stress en onzekerheid, consequenties, financieel en tevredenheid van bewoners niet stroken met de antwoorden van uw voorganger op Kamervragen van de SP?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het eens met de kritiek die deze bewoners hebben geuit over de verhuurder (zie bladzijde 6, de woningcorporaties (zie bladzijde 6), en het college (zie bladzijde 3)?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de intimidatie van deze bewoners door juridische dreigbrieven of anderszins per direct gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat bewoners die onder druk van alle intimidatie, stress en onzekerheid eerder dan de peildatum vertrokken zijn, hun opgebouwde woonrechten als gevolg van de inschrijvingsduur op het woningnet moeten terugkrijgen en bent u bereid om opgebouwde woonrechten onderdeel te laten worden van het nieuwe landelijk sociaal statuut? Zo nee, waarom niet?
Huurders die inschrijvingsduur hebben opgebouwd op woningnet kunnen daar ingeschreven blijven staan als zij een woning accepteren van een andere verhuurder dan een corporatie. De woningen in de Peperstraat worden niet verhuurd door een corporatie.
Deelt u de mening dat het recht op terugkeer naar de buurt c.q. complex onderdeel is van het recht op adequate huisvesting zoals vastgelegd is «Basic principles and guidelines on development-based evictions and displacement» (A/HRC/4/18, annex 1) en nogmaals door de Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties in hun brief van 19 april 2021 aan de Nederlandse regering bevestigd is? Zo ja, bent u bereid om deze basisprincipe op te nemen in het nieuwe landelijk sociaal statuut en daarbij de terugkeer financieel mogelijk te maken door de minimale vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Samen met Woonbond en Aedes ga ik de komende maanden over het sociaal statuut in gesprek. Ik ben daarbij graag bereid te kijken naar mogelijkheden om terug te keren naar de eigen wijk. Mijn ambitie is om het landelijke sociaal statuut voor de zomer af te ronden.
Deelt u de mening dat zeggenschap c.q. serieuze consultatie c.q. betekenisvolle participatie van bewoners bij sloop onderdeel is van aanspraken die voortvloeien uit het recht op adequate huisvesting en derhalve betekenisvolle participatie/zeggenschap geen gunst is die verleend moet worden, maar onderdeel is van fundamentele mensenrechten?
Ik ben van mening dat bewoners betrokken zouden moeten worden bij sloopprojecten. In de Wet op het overleg huurders verhuurder (ook wel Overlegwet genoemd) is bepaald dat verhuurders de betrokken huurdersorganisaties en bewonerscommissies moet informeren over voorgenomen sloop en renovatie van wooncomplexen; en daarover met hen moeten overleggen als de huurdersorganisatie(s)/bewonerscommissie(s) dat wensen en hen de gelegenheid moet geven om schriftelijk advies uit te brengen. Dat geldt voor particuliere verhuurders en institutionele beleggers die 25 of meer woningen in Nederland verhuren; en voor alle woningcorporaties, ongeacht het aantal woningen dat zij verhuren.
Voor corporaties is in de Woningwet aanvullend geregeld dat zij een reglement voor sloop/renovatie moeten hebben waarin de betrokkenheid van de bewoners is vastgelegd. Bij commerciële verhuurders is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken over een reglement te komen.
En renovatie-/sloopvoorstellen moeten inderdaad schriftelijk worden gedaan aan huurders van woonruimte. Dat is zo bepaald in art.7:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek; dit geldt voor alle verhuurders van woonruimte.
Wat verstaat u onder betekenisvolle participatie/zeggenschap van bewoners bij sloop en op welke manier heeft u het recht op betekenisvolle participatie/zeggenschap vertaald c.q meegenomen in uw definitie?
Zie antwoord vraag 21.
Deelt u de mening dat de besluitvorming rondom het recht op terugkeer voor deze bewoners niet correct verlopen is, omdat bewoners geen terugkeergarantie hebben gekregen aangezien de nieuwe woningen volgens de verhuurder wellicht niet passend zijn?
Er zijn geen wettelijke regels over terugkeergarantie als gevolg van sloop. Er kunnen wel lokale afspraken worden gemaakt over terugkeergaranties (naar de woning of naar de buurt) of in het reglement voor sloop/renovatie dat de woningcorporatie met de huurdersorganisaties heeft opgesteld.
Hoe kan het dat uw voorganger aangeeft dat bewoners van de Peperstraat vooraf om input gevraagd is terwijl deze bewoners aangeven niet in het besluitvormingsproces gekend te zijn door de gemeente Zaanstad noch door de verhuurder?
Zie antwoord vraag 23.
Begrijpt u dat ook deze huurders door de sloopbrief in augustus 2019 overvallen zijn, terwijl de intentieovereenkomst tussen de gemeente en de verhuurder al in oktober 2018 was ondertekend?
Ik begrijp dat wanneer bewoners te horen krijgen dat hun woning wordt gesloopt, dit onzekerheid meebrengt. Ongeacht wanneer een intentieverklaring is getekend.
Klopt het dat de eis van het college (zie collegebesluit 2019/14 719), waarin wordt aangegeven dat er overeenstemming tussen de partijen over het sociaal plan bereikt moest worden, niet nageleefd is?
Dat is mij niet bekend. Het is aan het college om toe te zien in hoeverre er uitvoering wordt gegeven aan gemaakte afspraken.
Deelt u de mening dat de gemeente Zaanstad voor deze bewoners juist alles in het werk moet stellen om het hele proces rondom de herhuisvesting te vergemakkelijken omdat van deze bewoners een ultieme offer gevraagd wordt, namelijk de sloop van hun huis en hun thuis in de gemeenschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dat hier niet het geval is en kunt u dit antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 21 en 22.
Klopt het dat het college van de gemeente Zaanstad de hardheidsclausule niet toepast terwijl dit is toegezegd?
Zie antwoord vraag 27.
Vindt u het gerechtvaardigd dat mensen, die nu in het gereguleerd segment huren, vanwege inkomen gedwongen worden om naar een woning in de vrije sector te verhuizen, terwijl die huren vaak (veel) te hoog liggen?
Huurders met een inkomen boven de voor hun huishouden toepasselijke DAEB-inkomensgrens zijn niet in alle gevallen gedwongen om een huurwoning in de vrije sector (van een woningcorporatie of een andere verhuurder) te gaan huren. Bij verhuizing naar huurwoningen van woningcorporaties geldt in de meeste gevallen een (maximum) inkomensgrens. Maar woningcorporaties hebben jaarlijks ruimte om 7,5% van de vrijgekomen woningen toe te wijzen aan huishoudens met een inkomen boven de toepasselijke DAEB-inkomensgrens. Woningcorporaties, gemeenten en huurdersorganisaties kunnen in de prestatieafspraken afspreken dat er lokaal een grotere vrije toewijzingsruimte is dan 7,5%, maar niet groter dan 15%.
Voor huurwoningen van andere verhuurders dan woningcorporaties geldt geen wettelijke maximuminkomensgrens. Andere verhuurders dan woningcorporaties hebben dus de vrijheid om hun vrijgekomen huurwoningen te verhuren aan huishoudens naar keuze; tenzij de gemeente een huisvestingsvergunning voor die huurwoningen vereist en aan die huisvestingsvergunning inkomenseisen stelt.
Vindt u het gerechtvaardigd dat deze bewoners nog steeds in het ongewisse zijn en blijven of de nieuwbouwwoningen passend voor hen zijn qua grootte (gezinssamenstelling) en/of prijs (huur- koopprijzen)? Zo ja, waarom? Zo nee, deelt u dan de mening dat woonzekerheid hier als onderdeel van het recht op behoorlijke huisvesting geschonden is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze schending van dit mensenrecht herstellen?
Bij beëindiging van huurcontracten die vanwege sloop in de vorm van een tijdelijk huurcontract is gesloten (tijdelijke huurcontracten op basis van de Leegstandwet of tijdelijke huurcontracten van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen) is de verhuurder niet verplicht om andere passende woonruimte aan te bieden. Ook bij huurbeëindiging van vaste huurcontracten wegens sloop is de verhuurder niet verplicht andere passende woonruimte aan te bieden, maar in dat geval moet hij wel aantonen dat voor de huurder andere passende woonruimte beschikbaar is. Ingeval van antikraakbewoning is doorgaans geen sprake van huur, maar van bruikleen. De huurregelgeving is op bruikleenovereenkomsten niet van toepassing.
Deelt u de mening dat een renovatie (waaronder eveneens sloop/nieuwbouw wordt verstaan) door elke verhuurder aan huurders moet worden gepresenteerd met een redelijk schriftelijk voorstel (art.7:220 lid 2 BW)? Zo ja, kunt u aangeven of daar bij de sloop van de Peperstraat sprake van is geweest? Zo nee, waarom niet?
Verhuurders (woningcorporaties en andere verhuurders zijn wettelijk verplicht om renovatie-/sloopvoorstellen schriftelijk aan de betreffende huurders uit te brengen. Dit is geregeld in artikel 7:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
In de Woningwet is aanvullend opgenomen dat een woningcorporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw, waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. Zoals u weet ziet de Woningwet niet op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen.
Of een renovatie-/sloopvoorstel redelijk is, is ter beoordeling van de rechter als huurder en verhuurder daarover in geschil zijn. Daar ga ik als Minister niet over.
Indien er geen sprake hoeft te zijn van een redelijk voorstel, deelt u dan de mening dat een verplicht redelijk voorstel het hele proces rondom de renovatie (waaronder eveneens sloop/nieuwbouw wordt verstaan) enorm verbetert en versnelt? Zo ja, bent u dan bereid om de wet- en regelgeving hieromtrent te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 31.
Deelt u de mening dat het vinden van een goede passende woning in de eigen omgeving in deze tijd erg moeilijk is, waardoor binnen één jaar verhuizen (onnodig) heel veel stress met zich meebrengt? Immers de goede woningen met een goed energielabel komen minder vaak vrij dan slechte woningen met vaak slechtere energielabels. Vaak willen huurders alleen in de eigen omgeving blijven vanwege onder andere medische vraagstukken, het sociaal netwerk, school of werk. Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, helder is dat het vinden van een passende woning in deze tijden een uitdaging is. Ik snap goed dat mensen willen blijven wonen in hun eigen buurt.
Deelt u de mening dat een verhuizing in deze tijd veel meer kost dan de minimale wettelijke vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten?
De wettelijke minimumbijdrage voor verhuis- en herinrichtingskosten bij door renovatie of sloop noodzakelijke (tijdelijke) verhuizing is sinds 1 maart 2023 € 7.156.
Ik deel niet de mening dat een verhuizing per definitie meer kost dan ruim € 7.000. In gevallen waarin de huurder weinig hoeft te doen aan stoffering van de nieuwe woning, zullen de kosten lager liggen dan ruim € 7.000. Aan de andere kant zullen sommige verhuizingen (en dan met name de herinrichtingskosten) wel meer kosten dan ruim € 7.000; maar dit wettelijke bedrag is een minimumbijdrage, het staat verhuurder en huurder vrij om een hogere tegemoetkoming af te spreken.
Dit wettelijke minimumbedrag voor verhuis- en herinrichtingskosten geldt overigens niet bij huurbeëindiging van tijdelijke huurcontracten van maximaal twee jaar door het aflopen van de afgesproken huurtermijn of van tijdelijke huurcontracten op grond van de Leegstandwet.
Kunt u garanderen dat de bewoners aan de Peperstraat niet dakloos raken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Heeft de gemeente Zaanstad in de prestatieafspraken met woningcorporaties opgenomen dat de vrije bestedingsruimte van 7,5% verdubbeld wordt zodat deze bewoners aan de Peperstraat met een hoger inkomen makkelijker gehuisvest kunnen worden? Zo nee, waarom heeft de gemeente die afspraken niet gemaakt aangezien dit probleem al enige tijd speelt en dus ook bekend is?
Het vormgeven van prestatieafspraken is een lokaal proces tussen de gemeente, corporaties en huurdersorganisaties. Ik heb geen zicht in de overwegingen die hebben meegespeeld bij het tot stand komen van de prestatieafspraken in Zaandam.
Kunt u begrijpen dat bewoners enorm in onzekerheid verkeren omdat van hen verlangd wordt dat ze wel naar een tijdelijke woning verhuizen maar nog niet weten of de nieuwbouwwoning passend is? Zo ja, vindt u dat gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk kan ik begrijpen dat huurders in onzekerheid verkeren als zij nog niet weten of de woning waarnaar zij zullen verhuizen passend voor hen is. Zie verder het antwoord op vraag 30.
Wat zijn voor deze bewoners de consequenties in het geval de nieuwbouwwoning niet passend is, maar zij inmiddels voor de tijdelijke woningen wel een tijdelijk contract hebben? Wordt hiermee het recht op woonzekerheid van deze bewoners geschonden temeer zij uit een positie komen waarin zij wel woonzekerheid hadden als gevolg van een huurcontract voor onbepaalde tijd?
Als een vast huurcontract vanwege sloop of renovatie is geëindigd, is daarmee de huurbescherming die de huurder voor dat huurcontract had vervallen. In dat geval geldt de huurbescherming die geldt bij het huurcontract dat voor de tijdelijke woning is gebruikt. Als dat een tijdelijk huurcontract is, geldt voor de huurder een beperkte huurbescherming.
Als een huurder tijdelijk verhuist, maar het huurcontract voor de te renoveren woning doorloopt, dan houdt de huurder de aan het huurcontract voor de te renoveren woning bescherming; als hij de te renoveren woning met een vast huurcontract huurt, houdt hij dus huurbescherming, ook na terugverhuizing naar de gerenoveerde woning; als hij de te renoveren woning met een tijdelijk huurcontract huurt en die huurtermijn is nog niet verstreken, dan houdt de huurder de beperkte huurbescherming die bij tijdelijke huurcontracten geldt.
Wat gebeurt er op het moment dat deze bewoners naar de nieuwbouwwoning verhuizen maar vanwege een verandering in de persoonlijke of inkomenssituatie die nieuwbouwwoning niet meer passend is? Kunt u daarbij aangeven of er een spijtoptantenregeling is waar deze bewoners gebruik van kunnen maken?
Voor huurders voor wie de nieuwbouwwoning na de verhuizing daarnaartoe door wijziging in inkomen of huishoudenssamenstelling niet meer passend is, geldt hetzelfde als voor huurder die om andere redenen naar een andere woning verhuisd zijn. Er is geen speciale wettelijke spijtoptantenregeling voor huurders die vanwege sloop of renovatie hebben moeten verhuizen.
Bij een inkomensdaling kan de huurder schriftelijk om een tijdelijke huurkorting (van maximaal drie jaar) vragen, om in die periode van tijdelijke huurkorting naar andere, goedkopere woonruimte uit te kijken. De verhuurder is niet verplicht om aan een verzoek om tijdelijke huurkorting tegemoet te komen, ook een woningcorporatie niet.
Als de woning vanwege uitbreiding van de omvang van het huishouden niet meer passend is, zal de huurder als hij wenst te verhuizen moeten reageren op vrijgekomen huurwoningen van de woningcorporatie of van andere verhuurders.
Is er voor deze bewoners een regeling voor mantelzorgers, waardoor mantelzorgers ook eventueel mee kunnen verhuizen? Zo nee, vindt u dat er bij gedwongen verhuizingen te allen tijde een regeling voor mantelzorgers aanwezig moet zijn?
In algemene zin kan ik zeggen dat indien een gemeenten een urgentieregeling in haar huisvestingsverordening heeft opgenomen, zij thans verplicht is daar in ieder geval mantelzorgontvangers of verleners als urgentiecategorie in op te nemen. Gemeenten zijn nu nog niet verplicht een urgentieregeling te hebben waardoor het ook per gemeente verschilt of mantelzorgontvangers of verleners urgentie kunnen krijgen. Met het wetsvoorstel versterken regie op de volkshuisvesting dat 16 februari 2023 in consultatie is gegaan, ga ik gemeenten verplichten om een urgentieregeling (en hiermee dus een huisvestingsverordening) te implementeren. Daarin moeten zij verplicht een aantal wettelijke urgentiecategorieën opnemen. Mantelzorgontvangers en verleners zullen daar onderdeel van uitmaken.
Wat mag een verhuurder aan medische informatie bij een huurder opvragen en is de huurder verplicht daaraan mee te werken?
Het opvragen en vervolgens verwerken van medische gegevens is een verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is slechts toegestaan indien voldaan is aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 9, tweede lid van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of paragraaf 3.1 van de UAVG. In het algemeen mogen verhuurders geen medische gegevens van huurders verwerken. In bepaalde gevallen zijn deze gegevens echter noodzakelijk voor het aanpassen van een woning of het toewijzen van een woning met bijzondere voorzieningen. Om medische gegevens voor deze gevallen te kunnen verwerken zal doorgaans om toestemming van de (kandidaat) huurder worden gevraagd. Toestemming dient vrijelijk, ondubbelzinnig en geïnformeerd te worden gegeven door middel van een actieve handeling, waaruit duidelijk blijkt dat de huurder instemt met de voorgestelde verwerking van zijn medische gegevens. Stilzwijgende toestemming, het gebruik van reeds aangekruiste vakjes, inactiviteit of impliciete toestemming gelden bijvoorbeeld niet als toestemming in de zin van de AVG. Verder moet de verhuurder aan kunnen tonen dat toestemming is gegeven en kan de huurder zijn toestemming ten alle tijde intrekken. Als de huurder zijn toestemming intrekt, heeft de verhuurder geen grondslag meer voor het verwerken van deze persoonsgegevens. Dat betekent dat het verwerken daarvan gestaakt moet worden en dat de persoonsgegevens vernietigd moeten worden.
Welke verantwoordelijkheden c.q verplichtingen heeft een commerciële verhuurder indien deze verhuurder om zijn moverende redenen huurders dwingt te verhuizen?
Als de woning is verhuurd met een vast huurcontract (huurcontract voor onbepaalde tijd), kan de verhuurder het huurcontract alleen opzeggen met een van de in de wet genoemde opzeggingsgronden van dringend eigen gebruik. En als de huurder niet met de huuropzegging instemt, kan alleen de rechter de huur beëindigen. De verhuurder zal dan aan de rechter moeten aantonen dat huurbeëindiging in het betreffende geval redelijk is.
Als de woning met een tijdelijk huurcontract (tijdelijk huurcontract van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen of tijdelijk huurcontract op grond van de Leegstandwet) is verhuurd, eindigt de huur van rechtswege na het verstrijken van de afgesproken huurtermijn; de huurbescherming van vaste huurcontracten geldt dan niet.
Welke (inspannings)verplichtingen heeft een huurder als deze ongeacht het motief van de verhuurder gedwongen wordt om te verhuizen?
Als de rechter oordeelt dat een vast huurcontract eindigt, of als een tijdelijk huurcontract van rechtswege eindigt, moet de huurder de woning op de einddatum van het huurcontract leeg opleveren aan de verhuurder.
Doorgaans maken verhuurder en huurder afspraken over hoe de huurder de woning moet opleveren. Wettelijk gezien maakt het verschil of er bij aanvang van de huur een opnamestaat van de woning is opgemaakt. Zo ja, dan moet de huurder de woning opleveren zoals die bij aanvang van de huur was. Zo nee, dan moet de huurder de woning in redelijke staat opleveren.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen in het algemeen participatiemoe zijn, omdat velen aangeven dat er weinig tot niks met hun inbreng gedaan wordt? Zo ja, hoe gaat u het participatieproces betekenisvol inrichten c.q. gaat u bij het maken van het nieuwe landelijk sociaal statuut hier rekening mee houden? Zo nee, waarom niet?
Ik juich iedereen toe om te participeren in de samenleving. Dat wil overigens niet zeggen dat men altijd wordt gehoord. In de Woningwet is opgenomen dat een corporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. In het landelijk sociaal statuut wordt opgenomen op welk moment en hoeveel inspraak de huurders hebben. Zoals u weet ziet de Woningwet niet toe op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder met een schriftelijk voorstel te komen.
Bent u bereid om met de bewonerscommissie van de Peperstraat in gesprek te gaan en te leren van de grote problemen die bewoners meemaken bij de sloop van hun (t)huis?
Ik zie geen aanleiding met de betrokken partijen het gesprek aan te gaan. Dit betreft een lokale casus waarbij de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf tot afspraken moeten komen.
Deelt u de mening dat de plannen niet samen mét deze bewoners gemaakt zijn en derhalve niet voldoen aan het centrale uitgangspunt «nothing about us, without us»?
Zie antwoord vraag 45.
Deelt u de mening dat er bij ingrijpende maatregelen zoals sloop te allen tijde eerst daadwerkelijk een bewonerscommissie opgericht dient te worden voordat er besluiten genomen mogen worden, zodat deze tijdig de legitieme gesprekspartner wordt voor de verhuurder en eventueel de gemeente?
In de Woningwet is opgenomen dat een corporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. De Woningwet ziet niet op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder met een schriftelijk voorstel te komen.
Deelt u de mening dat er een verplichting is om ervoor te zorgen dat mensen, die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen, goed terecht moeten komen?
Deze gegevens worden niet bijgehouden. Het lijkt mij ook niet uitvoerbaar om te monitoren wat er gebeurt met mensen die als gevolg van herstructurering moeten verhuizen. Het is de verantwoordelijkheid van de corporatie om bij sloop en renovatie een reglement op te stellen. Bij commerciële verhuurders is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder dan met een schriftelijk voorstel te komen.
Deelt u de mening dat monitoring verplicht is c.q. zou moeten zijn van mensen die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen om te bepalen of zij inderdaad goed terecht zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 48.
Indien u niet van mening bent dat monitoring verplicht is c.q. zou moeten zijn, deelt u dan de mening dat het onmogelijk is om na te gaan of specifieke groepen in (extra) kwetsbare situaties disproportioneel geraakt worden? Immers dit kan duiden op discriminerend beleid, hetgeen verboden is en per direct gestopt moet worden, en wijzen op extra maatregelen die getroffen moeten worden om deze groepen extra te beschermen.
Zie antwoord vraag 48.
Wordt er door u en/of door de gemeenten gemonitord op wat er met mensen gebeurt die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen? Zo ja, wat zijn de resultaten van die monitoring(en)? Zo nee, bent u bereid om dit landelijk te monitoren dan wel bereid om de gemeenten te vragen of zij deze monitoring willen verrichten?
Zie antwoord vraag 48.
Bent u bereid om bij het inwinnen van informatie om vragen aangaande de bewoners van de Peperstraat te kunnen beantwoorden ook informatie in te winnen bij de bewonerscommissie van de Peperstraat, zodat u niet eenzijdig door de verhuurder en/of de gemeente geïnformeerd wordt?
Ik zie geen aanleiding met de betrokken partijen het gesprek aan te moeten gaan. Dit betreft een lokale casus waarbij de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf tot afspraken moeten komen.
Wilt u de vragen gelieve apart beantwoorden en niet clusteren?
De antwoorden zijn zo veel als mogelijk apart beantwoord.
De arbeidsomstandigheden van flitsbezorging |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Lijst met misstanden bij flitsbezorgerbedrijven groeit, maatregelen blijven uit» van 16 januari 2023?1
Ja
Wat vindt u ervan dat werknemers die zich ziekmelden onder druk worden gezet om toch te gaan werken, of na hun ziekmelding hun contracturen verlaagd zien worden?
Het onder druk zetten van zieke werknemers door de werkgever vind ik niet kunnen en is zonder meer onwenselijk. Dit kan zowel de eigen gezondheid als de gezondheid van collega’s, klanten en derden schaden.
Waar mensen werken, kan ziekteverzuim voorkomen. Dat is vervelend voor zowel de werknemer als de werkgever. Voor beiden gelden richtlijnen bij een ziekmelding. De werknemer moet zich bijvoorbeeld tijdig ziekmelden en de werkgever mag aan de werknemer vragen wanneer deze verwacht te kunnen gaan werken. Daarnaast kan een werkgever niet eenzijdig het aantal in een arbeidsovereenkomst vastgelegde werkuren verminderen, tenzij de werknemer daarmee heeft ingestemd.
Het Ministerie van SZW heeft contact gehad met de boodschappenbezorgbedrijven. Zij zijn van mening dat medewerkers van Flink, Getir en Gorillas beschikken over volwaardige arbeidscontracten en kunnen rekenen op bijbehorende sociale bescherming, zoals uitbetaling bij ziekte.
Gezien de tegengestelde berichten vind ik het van groot belang dat hier tussen de boodschappenbezorgbedrijven, medewerkers en de vakbond het gesprek met elkaar over wordt gevoerd. Ik heb van de betrokken partijen begrepen dat dat gesprek ook plaatsvindt.
Deelt de zorgen dat mede door de hoge werkdruk en slecht materiaal één op de drie flitsbezorgers betrokken is bij een ongeluk? Bent u van mening dat deze werkdruk en het ondermaatse materiaal aan banden moeten worden gelegd? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Werknemers moeten altijd gezond en veilig hun werk kunnen uitvoeren. Ik vind het zorgelijk dat volgens het artikel er sprake is van een veel te hoge werkdruk en slecht materiaal.
Werkgevers zijn te allen tijde verantwoordelijk voor een veilige en gezonde werkomgeving en op grond van de Arbowet verplicht om een beleid te voeren dat gericht is op het voorkomen of beperken van werkdruk en andere arbeidsgerelateerde risico’s. Daarnaast zijn zij verplicht om de risico’s in kaart te brengen in een Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) en moeten zij de maatregelen die worden getroffen om deze risico’s te beheersen, opnemen in het bijbehorende Plan van Aanpak. Zo moet het personeel worden voorgelicht over de risico’s en de maatregelen die worden getroffen om werkdruk te voorkomen en moeten arbeidsmiddelen, zoals een fiets of een bezorgwagentje, voldoen aan de wettelijke regels en geen gevaar veroorzaken voor de werknemers of anderen, zoals medeweggebruikers.
In november en december 2021 constateerde de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) bij 14 verkennende inspecties relatief veel overtredingen door bedrijven in de flitsbezorging. De Arbeidsinspectie heeft haar bevindingen en de gewenste acties per afzonderlijke brief aan de bedrijven gestuurd en onder andere verzocht om hun RI&E, plan van aanpak, contract met de arbodienstverlener en informatie over preventiemedewerkers aan te leveren. Dit heeft volgens de Arbeidsinspectie geleid tot verbetertrajecten en handhaving.
Indien medewerkers oordelen dat er sprake is van een te hoge werkdruk, slecht materiaal en/of slechte arbeidsomstandigheden, is het van belang dat er een gesprek plaatsvindt met de werkgever. Ik heb van de betrokken partijen begrepen dat dat gesprek ook wordt gevoerd. Er zijn diverse hulpmiddelen en instrumenten op het Arboportaal beschikbaar (www.arboportaal.nl) die hierbij kunnen helpen. Indien dit gesprek niet tot verbetering leidt, dan kunnen werknemers een melding doen bij de NLA via de website www.nlarbeidsinspectie.nl.
Wat vindt u ervan dat flitsbezorgers aangeven niet rond te kunnen komen en vaak twee baantjes hebben?
Ja, ik ben het ermee eens dat mensen die fulltime werken moeten kunnen rondkomen. Zowel bij een werkweek van 36 uur als 40 uur. Ik realiseer me dat dat bij werk op oproepbasis of bij onregelmatige contracten – zeker waar dit samenloopt – praktisch gezien soms moeilijk is. Daarom zet het kabinet verschillende stappen op het gebied van minimumloon, zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget.
Het kabinet vindt het belangrijk dat werknemers een passende beloning krijgen voor hun arbeidsinspanning. Daarom kent Nederland een wettelijk minimumloon dat werknemers zekerheid geeft over hun maandelijkse loon. Op 1 januari 2023 voerde het kabinet een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 8,05% door. Dit is een voor Nederland unieke stap: het is de eerste bijzondere verhoging van het minimumloon sinds de invoering in 1969. Als gevolg hiervan is het minimumloon (inclusief reguliere indexatie) afgelopen 1 januari met 10,15% gestegen tot € 12,40 bij een 36-urige werkweek. Dit betekent een aanzienlijke inkomensstijging voor minimumloonverdieners en ontvangers van de uitkeringsregelingen die met het minimumloon samenhangen.
Het kabinet streeft met deze recente minimumloonsverhoging naar een balans tussen de inkomenspositie van werknemers, het absorptievermogen van werkgevers en gezonde overheidsfinanciën. Op dit moment heeft het kabinet geen plannen voor een verdere verhoging. Naast de minimumloonsverhoging heeft het kabinet het initiatiefwetsvoorstel van de leden Kathmann (PvdA) en Maatoug (GL) omarmd, dat zorgt voor een minimumuurloon op basis van een 36-urige werkweek. Voor werknemers in sectoren waarin de normale arbeidsduur meer dan 36 uur bedraagt, zorgt dit na de invoering per 1 januari 2024 ook voor een hoger (minimum)loon.
Personen die als zelfstandige werken zijn vrij om hun eigen uurtarief te bepalen en zijn dus niet gebonden aan het minimumloon. Hierbij is van belang dat mensen de keuze om als zelfstandige actief te zijn zelf en vrij kunnen maken. Het kabinet neemt deze kabinetsperiode stappen om het onderscheid tussen het werken als werknemer en als zelfstandige te verduidelijken, schijnzelfstandigheid aan te pakken en de positie van werkenden te versterken om een arbeidsovereenkomst op te eisen. Vooral voor werkenden met een laag uurinkomen.
Voor de vraag of huishoudens rond kunnen komen, zijn alle inkomsten en (noodzakelijke) uitgaven relevant. Naast inkomen uit werk of uitkering hebben huishoudens mogelijk recht op verschillende toeslagen, als inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van huur, de zorgtoeslag, de kosten van kinderen en kinderopvang. In 2023 verhoogt het kabinet de zorgtoeslag incidenteel. Ook is vanaf dit jaar de huurtoeslag en het kindgebonden budget structureel hoger. Het minimumloon en de toekomst van het toeslagenstelsel hangen daarom ook met elkaar samen. Het kabinet heeft de ambitie om de toeslagen af te schaffen, omdat die voor huishoudens tot onzekerheid leiden en complex zijn in de uitvoering. Het is echter niet eenvoudig gebleken om met eenvoudige instrumenten (zoals een hoger minimumloon) de zeer gerichte effecten van toeslagen na te bootsen. Alternatieven leiden snel tot grote inkomenseffecten in specifieke gevallen, waarbij het dan ook van belang is dat afwegingen zorgvuldig moeten worden gemaakt.
Bent u het ermee eens dat mensen rond moeten kunnen komen van hun salaris? Zo ja, bent u het eens met de verwachting dat met een verhoging van het minimumloon naar minstens veertien euro meer mensen rond kunnen komen van hun salaris? Overweegt u een dergelijke verhoging? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat de drie, in de petitie van vorige maand waar het artikel van naar verwijst2, gestelde eisen tot hogere lonen, meer zekerheid en veilige arbeidsomstandigheden redelijke eisen zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat flitsbezorgers onder fatsoenlijke omstandigheden kunnen werken?
Ik vind het van groot belang dat er sprake is van een veilige werkomgeving, eerlijke arbeidsvoorwaarden en dat werknemers en werkgevers hierover met elkaar in gesprek zijn en blijven zodat daarin samen stappen worden gezet.
Indien er na een maand niets is veranderd, vind ik dat zeer kwalijk. Zoals eerder aangegeven zijn werkgevers verantwoordelijk voor een veilige en gezonde werkomgeving en eerlijke arbeidsvoorwaarden en moeten zij daartoe maatregelen nemen indien daar geen sprake van is.
Ik kan echter niet beoordelen of na het indienen van de petitie nog helemaal niets is veranderd. Uit het contact met de boodschappenbezorgbedrijven blijkt dat zij zich niet in het beeld herkennen dat er nog niets is gebeurd. Het verbeteren van de werkomstandigheden en de dienstverlening is volgens hen een continu punt van aandacht. Ik heb begrepen dat er vervolgcontacten tussen de betrokken partijen hebben plaatsgevonden en een inhoudelijk vervolggesprek gepland is tussen FNV en de Vereniging E-Commerce Nederland. Ik vind het van belang dat deze gesprekken tot verbeteringen leiden en zal mij over de resultaten laten informeren.
Indien flitsbezorgers ondanks de gesprekken onder oneerlijke, ongezonde en/of onveilige omstandigheden moeten blijven werken, roep ik hen op dit te melden bij de Arbeidsinspectie, eventueel via de vakbond of ondernemingsraad (www.nlarbeidsinspectie.nl). Een klacht door een vakbond of ondernemingsraad bij de NLA wordt altijd onderzocht. Op die wijze kan de overheid handhaven bij die werkgevers die zich willens en wetens niet houden aan de wet- en regelgeving.
Wat vindt u ervan dat er een maand na het indienen van de petitie nog niets veranderd is aan de omstandigheden van de flitsbezorgers? Op welke manier gaat u zorgen dat gehoord wordt gegeven aan de eisen tot een redelijk loon, meer zekerheid en veilige arbeidsomstandigheden?
Zie antwoord vraag 6.
Handelen van DGB Energie |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de reconstructie van de werkwijze van DGB Energie, zelfs nadat zij een boete van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft gekregen?1
Ik heb kennis genomen van de reconstructie van de werkwijze van DGB Energie. Ik vind dat DGB Energie zich net als elke leverancier aan de regels moet houden, zoals de regel dat bij het aanbieden van leveringscontracten, direct of via een tussenpersoon, de voorwaarden verbonden aan de leveringsovereenkomst transparant en eerlijk moeten zijn voor de consument. De ACM heeft als onafhankelijke toezichthouder de bevoegdheid om bij het overtreden van de wettelijke regels te handhaven. Ik vind het belangrijk dat de toezichthouder scherp let op eventuele overtredingen van deze regels en zo nodig optreedt wanneer die niet nageleefd worden.
Wat vindt u ervan dat energieleveranciers een andere partij inhuren om de klantenservice te verzorgen?
De vergunninghoudende leverancier blijft te allen tijde aansprakelijk voor het handelen van de wederverkoper en ook bij het uitbesteden van diensten verplicht zich aan de daartoe geldende wettelijke regels te houden. Het is mogelijk om als leverancier diensten uit te besteden, zoals het verzorgen van de klantenservice. Het uitbesteden van diensten kan zorgen voor bijvoorbeeld meer en/of flexibelere capaciteit of een gerichtere dienstverlening bij de klantenservice. Consumenten kunnen hierdoor sneller en beter geholpen worden, bijvoorbeeld door verbetering van de wachttijd en bereikbaarheid. De leverancier blijft in alle gevallen eindverantwoordelijk om ervoor te zorgen dat er een goede klantenservice wordt geleverd.
Vindt u het wenselijk dat energieleveranciers andere bedrijven inhuren om telefonisch mensen over te halen om over te stappen? Wat zegt dit u over het bedrijfsmodel van een energieleverancier? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een wederverkoper (tussenpersoon) mag namens een vergunninghoudende leverancier leveringscontracten aan kleinverbruikers aanbieden. In het contract dat hij namens de energieleverancier aan de kleinverbruiker aanbiedt, moet de naam van de vergunninghoudende leverancier vermeld staan als de contracterende partij, zodat transparant is met wie de overeenkomst gesloten wordt. De vergunninghoudende leverancier blijft altijd verantwoordelijk voor het naleven van de wettelijke regels, ook indien diensten worden uitbesteed. In de bemiddelingsovereenkomst tussen de vergunninghoudende leverancier en de wederverkoper of intermediair dient geborgd te zijn dat de laatste zich houdt aan de verplichtingen waar de leverancier aan onderworpen is bij het verkopen van leveringsovereenkomsten.
Zijn er afspraken gemaakt, bijvoorbeeld in het kader van het prijsplafond, om te voorkomen dat energieleveranciers andere partijen inhuren om mensen telefonisch te misleiden om over te stappen? Zo ja, welke precies? Zo nee, waarom niet?
Er zijn hierover geen aanvullende afspraken gemaakt in het kader van het prijsplafond. Telefonische misleiding is ook al wettelijk verboden. Energieleveranciers moeten duidelijk zijn over het contract dat zij aanbieden. Consumenten met onjuiste en onvolledige informatie aanzetten tot het sluiten van een energiecontract is niet toegestaan. Zo moet het bijvoorbeeld voor de consument direct duidelijk zijn dat een bedrijf belt om een energiecontract te verkopen. Deze regels gelden onafhankelijk van de vraag of een energieleverancier zelf mensen belt of dat hiervoor een externe partij inhuurt. Als een energieleverancier niet aan de wettelijke eisen voldoet, is het aan de ACM om hierop te handhaven.
Hoe garandeert u dat energieleveranciers voldoende bereikbaar zijn, zonder lange wachtlijsten, en binnen een redelijke termijn reageren?
Energieleveranciers zijn wettelijk verplicht om helder te communiceren over hoe zij bereikbaar zijn.2 De ACM ziet toe op de naleving van deze verplichting. Tijdens het vragenuurtje op 17 januari heb ik toegezegd dat ik de ACM, voor zover nodig, zal vragen hoe zij invulling geeft aan deze toezichtstaak, gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder de introductie van het prijsplafond. Ook heb ik toegezegd dat ik de energieleveranciers actief zou wijzen op hun verplichtingen rondom bereikbaarheid in de reguliere gesprekken die ik met hen heb. In een eerste voortgangsrapportage over het prijsplafond in dit kwartaal zal ik aangeven wat mijn gesprekken met de ACM en energieleveranciers daarover hebben opgeleverd.
Verder verwijs ik u, onder meer voor een uitgebreidere uitleg over de oorzaak van de slechte bereikbaarheid van energieleveranciers, naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kops en Wilders (beiden PVV) over de onbereikbaarheid van energiebedrijven (kenmerk: 2023Z00022; ingezonden 4 januari 2023 en beantwoord op 16 januari 2023).
Erkent u dat een energieleverancier een belangrijke rol speelt in de levering van een primaire levensbehoefte en dat daar een goede en betrouwbare service en dienstverlening bij hoort? Wat hoort volgens u en volgens de wet bij betrouwbare service en dienstverlening?
Ja. Daarbij horen onder meer duidelijke en heldere communicatie en redelijke wachttijden wanneer de consument contact opneemt met de leverancier. In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is geregeld dat een vergunninghoudende leverancier de plicht heeft op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg te dragen voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.3
Deelt u de opvatting dat er ook eisen aan de dienstverlening gesteld moeten worden? Zo ja, wanneer gaat u dat regelen?
Consumenten worden in Nederland beschermd door regels over onder meer precontractuele informatieverplichtingen, verkoop aan de deur, op straat en aan de telefoon, en het verbod op oneerlijke en agressieve handelspraktijken. De ACM ziet ook toe op de naleving van deze regels door energieleveranciers en kan handhavend optreden als ze overtreden worden. Desalniettemin blijf ik alert op signalen uit de markt en bekijk ik waar verdere aanscherping van de bescherming van energieconsumenten nodig is.
Hoe reageert u op de boete van de door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) opgelegde boete aan DGB Energie voor misleiding van consumenten?2
Het is de taak van de ACM om op te treden als de regels overtreden worden. Dat is in het belang van de consument. Het is dus aan de ACM om te beoordelen of er voldoende reden is om een leveringsvergunning in te trekken.
Vindt u het wenselijk dat wanneer een energieleverancier het gedrag waarvoor zij beboet is, de vergunning behoudt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u de ACM vragen om alles uit de kast te trekken om de vergunning van DGB Energie in te trekken om de klanten te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het beter is om vanuit het voorzorgprincipe een vergunning (tijdelijk) in te trekken dan af te wachten tot een partij failliet gaat? Hoe ziet de ACM dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ACM kan een leveringsvergunning intrekken als de vergunninghouder niet meer aan de eisen voor een vergunning voldoet. Een vergunning wordt niet enkel ingetrokken bij faillissement, dit kan ook aan de organisatorische, financiële en technische vereisten van de vergunning liggen.
Erkent u dat een bedrijfsmodel dat er uitziet als een kerstboom met allemaal BV’tjes een signaal is om op de hoede te zijn voor de continuïteit van dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ACM om toe te zien of de vergunninghouder voldoet aan de organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een leveringsvergunning. De ACM let bij het toezicht ook op signalen zoals een intransparante bedrijfsstructuur. De eisen voor wat betreft de financiële regelgeving zijn vorig najaar aangescherpt.
Bent u bereid met de ACM in overleg te gaan om de bedrijfsstructuur ook een onderdeel te laten zijn van de vergunningverlening, ten einde te voorkomen dat energieleveranciers op papier financieel solide zijn, maar door hun bedrijfsconstructie gemakkelijk onderdelen failliet kunnen laten gaan, dat niet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een vergunninghoudende leverancier moet aantoonbaar beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een betrouwbare levering van energie. In de aangescherpte beleidsregel welke op 29 september 2022 in werking is getreden, zijn de eisen voor vergunningverlening aangescherpt.5 Een onderdeel hiervan is dat de aanvrager een ondernemingsplan met daarin de vastgelegde hoofdzaken met het oog op de beheersing en beperking van bedrijfsrisico’s en financiële risico’s voor de betrouwbare levering moet indienen. Daarnaast moet de aanvrager de inkoopstrategie beschrijven, met daarin onder andere de wijze waarop de aanvrager van plan is de energievolumes in te kopen die de aanvrager verwacht te zullen leveren. Verder wordt de financiële positie van de aanvrager of vergunninghouder getoetst. Het gaat hierbij om zowel de solvabiliteit als de liquiditeit. Ook moet de aanvrager aangeven hoe het risicomanagement is belegd binnen de organisatie. Tot slot moet de aanvrager, ook in het kader van risicomanagement, kunnen aantonen over deugdelijke procedures te beschikken voor het treffen van herstelmaatregelen, indien zijn financiële positie daar aanleiding toe geeft.
Krijgt DGB Energie op dit moment voorschotten in het kader van het prijsplafond? Hoe worden het aantal klanten en hun gebruik getoetst?
DGB Energie heeft geen subsidie aangevraagd in het kader van de CEK23 en krijgt daarom geen voorschotten in het kader van het prijsplafond. DGB geeft aan dat het wel de tarieven voor afnemers zal aanpassen in lijn met het prijsplafond.6
In het algemeen geldt dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de ontvangen voorschotaanvragen toetst met data uit het centraal aansluitingenregister (CAR).
Erkent u dat het werven van nieuwe klanten door het prijsplafond extra aantrekkelijk is geworden? Houdt de ACM toezicht op hoe marktpartijen omgaan met klantenwerving?
Nee, in principe maakt het prijsplafond het niet meer of minder aantrekkelijk om nieuwe klanten te werven. Ik heb ook geen informatie waaruit een dergelijke ontwikkeling zou blijken. Het staat een leverancier, net als in andere jaren, vrij om klanten te werven. De ACM kan beoordelen of de consument eerlijke en juiste informatie heeft gekregen bij de keuze voor de leverancier en het afsluiten van een contract. Naast de wettelijke verplichtingen voor leveranciers om op betrouwbare en redelijke wijze te handelen (zie antwoord op vraag 6) en het toezicht van ACM daarop, hanteren de energieleveranciers een Gedragscode Consument en Energieleverancier welke gaat over verkoop van contracten en het werven van nieuwe klanten door energieleveranciers.
Hoe krijgt de overheid het voorschot van het prijsplafond terug als een energieleverancier failliet gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er wordt in eerste instantie aan de voorkant bij het verstrekken van het voorschot gecontroleerd of een aanvrager niet failliet is of in surseance van betaling verkeert. Daarnaast zijn er verschillende waarborgen bij faillissement van een energieleverancier. Zo wordt het subsidievoorschot voor een betreffende maand pas twee weken voorafgaand aan die maand verstrekt door de RVO. Dit bedrag wordt zo snel mogelijk meteen doorberekend aan de consument. Omdat het voorschot maandelijks wordt verstrekt, blijft de uitkering per energieleverancier per maand relatief beperkt. Er blijft een risico voor de overheid als een energieleverancier failliet gaat in de periode tussen de uitkering van het subsidievoorschot en de levering van energie aan de consument. Voor consumenten blijft het energieplafond altijd gelden, ook bij faillissement van hun leverancier.
Verandering van regels voor het medisch eigen risico |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kabinet verandert regels voor medisch eigen risico»?1
Ja ik heb kennisgenomen van het bericht.
Bent u zich ervan bewust dat, hoewel deze verandering positief uitvalt voor patiënten die eenmalig een medisch-specialistische behandeling nodig hebben, juist ook het tegenovergestelde kan gaan gelden voor mensen die meerdere behandelingen nodig hebben en/of chronisch zieke patiënten, die dus meerdere keren een eigen risico bijdrage moeten betalen?
Het lid Van Haga wijst er terecht op dat deze maatregel ertoe leidt dat een deel van de zorggebruikers minder eigen risico gaat betalen dan dat nu het geval is. Door een maximumbedrag van € 150 per prestatie (een dbc of een ozp) te hanteren voor medisch-specialistische zorg zullen ongeveer 1 miljoen verzekerden op jaarbasis gemiddeld genomen € 100 minder aan verplicht eigen risico betalen. Het gaat dan om verzekerden die één of enkele onderzoeken of behandelingen nodig hebben per jaar. Momenteel zullen zij veelal wel hun verplicht eigen risico volmaken, omdat het bedrag van € 385 nu vaak al bereikt wordt na één gedeclareerde dbc.
Het klopt ook dat er een groep verzekerden is die met deze wijziging meerdere keren een bijdrage voor het eigen risico gaat betalen. Zij hoeven niet in één keer hun gehele eigen risico te betalen als de zorgkosten € 385 of meer bedragen, maar betalen een bedrag per prestatie van maximaal € 150. Echter, anders dan dat het lid Van Haga veronderstelt, heeft de maatregel géén nadelig effect voor deze groep. Door de maatregel gaat namelijk niemand méér eigen risico betalen, omdat het maximale eigen risico € 385 blijft.
Realiseert u zich dat sommige mensen hierdoor zullen afzien van medisch-specialistische hulp, of deze zullen uitstellen, uit kostenoverwegingen?
Ik ben het met het lid Van Haga eens dat het ongewenst is als mensen vanwege kosten afzien van noodzakelijke zorg. Ik ben echter van mening dat het introduceren van een maximumbedrag van € 150 de financiële drempel bij de toegang tot medisch-specialistische zorg juist minder hoog maakt. Want in de huidige situatie betalen mensen vaak bij het eerste consult al het gehele verplicht eigen risico van € 385. De drempel voor toegang tot zorg wordt dus aanzienlijk lager.
Omdat het ongewenst is als mensen afzien van noodzakelijke zorg uit kostenoverwegingen, neemt het kabinet verschillende maatregelen om mogelijke ongewenste zorgmijding om financiële redenen tegen te gaan, namelijk het bevriezen van de hoogte van het eigen risico tot en met 2025, de maximering van de eigen bijdrage van het geneesmiddelenvergoedingssysteem in 2023 en tot slot wordt een monitor opgezet om meer inzicht te krijgen in de mate van stapeling van eigen betalingen over de stelsels heen2. Voor mensen met een laag inkomen bestaat bovendien al de zorgtoeslag als tegemoetkoming voor de premie en het eigen risico. Daarnaast beschikken gemeenten over de instrumenten en financiële middelen om maatwerk te bieden voor mensen die moeite hebben om hun zorgkosten te betalen.
Realiseert u zich dat dit potentieel kan leiden tot gezondheidsschade voor deze mensen, omdat zij niet (op tijd) worden geholpen en/of waardoor hun aandoeningen verergeren en/of co-moborditeiten ontstaan, waardoor zij op de lange termijn meer, complexer en kostbaarder medisch-specialistische zorg nodig hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat burgers/patiënten zelf in staat zijn om een inschatting te maken over de noodzaak van een medisch-specialistische behandeling en de mogelijkheid om hiervan af te zien, of deze uit te stellen? Realiseert u zich dat veel mensen in Nederland momenteel moeite hebben om financieel rond te komen en dat een dergelijke maatregel voor veel mensen een noodgedwongen besparingsmethode zal worden? Deelt u de mening dat zij op deze manier worden gemanipuleerd om de door kabinet gewenste bezuinigingen op de zorg te realiseren?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wat u betreft wenselijk dat de zorgvraag van de bevolking financieel gestuurd wordt vanuit een kostenbesparende prikkel van de overheid, die daarmee dus niet opereert vanuit het belang van de volksgezondheid, maar vanuit het financieel belang van de Rijksoverheid?
Het Nederlandse zorgstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van solidariteit: gezonde, jonge mensen en mensen met een hoger inkomen betalen mee aan de zorgkosten voor zieke, oudere mensen met een lager inkomen. Het verplicht eigen risico legt inderdaad een deel van de zorgkosten nadrukkelijk bij de zorggebruiker. Door deze medefinanciering wordt de druk op de nominale premie voor alle verzekerden beperkt. Het eigen risico maakt mensen daarnaast kostenbewust. Dit wordt het remgeldeffect genoemd. Ook daarmee wordt een stijging van de nominale premie gedempt. Deze effecten vergroten het draagvlak voor de hoge mate van solidariteit binnen ons zorgstelsel.
Vindt u het geoorloofd om te proberen de Nederlandse bevolking te bewegen af te zien van zorg, omdat het zorgstelsel inmiddels zo duur is geworden en volstrekt is vastgelopen door falend overheidsbeleid, in plaats van werk te maken van het hervormen van dat beleid en het zorgstelsel zelf? Waarom legt u deze verantwoordelijkheid neer bij de burger, in plaats van bij het kabinet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u een impactanalyse gemaakt ten aanzien van deze stelselverandering? Hoeveel «onnodige» zorg zal dit schelen en hoeveel gemiste diagnoses, medisch-specialistische behandelingen en uitgestelde zorg gaat dit opleveren? Hoeveel kosten worden bespaard en hoeveel zorgkosten levert het juist op, ook op de lange termijn? Hoe verhoudt dit zich tot elkaar? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te doen?
Naar verwachting resulteert de maatregel in een afname van zorggebruik en daardoor een daling van de collectieve zorguitgaven van € 317 miljoen per jaar. Dit gedragseffect is gebaseerd op berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB), aan de hand van een microsimulatiemodel3. Dit model wordt voor verschillende doorrekeningen gebruikt en is gebaseerd op individuele gegevens van zorggebruik en -kosten van verzekerden in de Zvw over een periode van zes jaar.
De hervorming maakt het eigen risico een effectiever instrument. Op dit moment betalen mensen in de medisch-specialistische zorg vaak al voor het eerste consult bij een medisch specialist het gehele verplicht eigen risico. Door het maximumbedrag van € 150 per prestatie zullen mensen minder snel hun volledige verplicht eigen risico volmaken. Dat heeft naar verwachting een gunstig effect op het voorkomen van uitstel van zorg of zorgmijding bij mensen die afgeschrikt worden door het vooruitzicht van een betaling van € 385. Hoewel de financiële drempel lager is, loopt de drempel wel langer door. Dat komt doordat voor vervolgzorg (na de eerste dbc) of een nieuwe zorgvraag opnieuw een bedrag wordt gerekend voor het verplicht eigen risico, tot het gehele verplicht eigen risico is volgemaakt. Hierdoor worden verzekerden langer gestimuleerd na te denken of een (vervolg) behandeling passend en nodig is.
Als toenemend kostenbewustzijn leidt tot een minder hoge zorgvraag is dat een gewenst effect. Mocht er door de verlengde drempel afgezien worden van passende zorg, dan is dat vanzelfsprekend geen gewenst effect.
Omdat de hoogte van het maximale eigen risico niet toeneemt is de hoop dat zo’n effect niet optreedt. Ik ben uiteraard voornemens om de effecten van deze maatregel te evalueren.
Weet u hoeveel mensen op dit moment «onnodig» medisch-specialistische behandelingen ondergaan, omdat hun eigen risico «toch al op is»? Om wat voor behandelingen gaat het dan bijvoorbeeld en welk deel van de totale zorgkosten beslaat deze, eventueel overbodige, zorg?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet beter om te besparen op andere zorgkosten, bijvoorbeeld door anders om te gaan met bevolkingsonderzoeken, waarop door vele medici steeds meer kritiek wordt geleverd aangezien deze ook zouden leiden tot overmedicalisering van de samenleving en kostbare onderzoeken en behandelingen die voor veel patiënten niet nodig zijn?
De bevolkingsonderzoeken naar kanker leveren gezondheidswinst op, omdat de gescreende aandoeningen in een vroeger stadium worden ontdekt waardoor de behandeling een grotere kans van slagen heeft.
Voor de volledigheid: de bevolkingsonderzoeken naar kanker vallen niet onder de Zorgverzekeringswet en worden door de overheid gefinancierd.
Wat voor effect heeft deze verandering op de toegankelijkheid van de Nederlandse zorg en de algehele volksgezondheid? Bent u van mening dat deze verandering dit niet nadelig zal beïnvloeden? Kunt u dit onderbouwd uitleggen?
Ik verwacht géén nadelig, maar juist een positief effect op de toegankelijkheid van de Nederlandse zorg. Allereerst wordt de financiële drempel lager voor gebruikers van medisch-specialistische zorg omdat het verplicht eigen risico verlaagd is naar € 150 per prestatie. Dit is een lagere drempel dan de huidige situatie waarin het bedrag van € 385 vaak na één medisch specialistische behandeling al behaald wordt.
Hierdoor zal ongeveer 1 miljoen verzekerden minder eigen risico gaan betalen, terwijl er géén verzekerden meer eigen risico gaan betalen. Alhoewel dit leidt tot minder opbrengsten van het eigen risico zal er ook minder zorgvraag zijn, zoals ik in antwoord op vraag 8 en 9 toelichtte. Per saldo heeft de maatregel daarom naar verwachting een dempend effect op de premies. In de nota van toelichting zal ik gedetailleerd ingaan op deze effecten.
Bent u niet bang dat deze verandering van het eigen risico leidt tot een tweedeling in de samenleving, waarbij vermogende mensen betere en meer toegang en kwaliteit van zorg krijgen omdat zij zich dat kunnen veroorloven en armere mensen hierop zullen moeten inboeten omdat zorg voor hen een besparingspost wordt?
Deze vrees deel ik niet. Zoals hierboven aangegeven zijn er geen verzekerden die méér eigen risico gaan betalen en gaat een deel van de verzekerden minder eigen risico betalen. Dit heb ik nader toegelicht in de bovenstaande antwoorden. De maatregelen om de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen heb ik antwoord op de vragen 3, 4 en 5 toegelicht.
Het bericht dat de Universiteit Leiden ‘slimme’ camera’s toch weer wil aanzetten. |
|
Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van het bericht dat de Universiteit Leiden de «slimme» camera’s weer wil aanzetten?1
Het is aan de Universiteit Leiden (UL) om te beslissen over het gebruik van de «slimme» camera’s, mits de inzet blijft binnen de AVG en andere wettelijke verplichtingen. De UL heeft onlangs besloten om, na advies van de universitaire medezeggenschap, geen gebruik meer te maken van de «slimme» camera’s.
Waarom gaat de Universiteit Leiden weer gebruik maken van de «slimme» camera’s, ondanks de privacy- en veiligheidsrisico’s? Welk probleem lost de Universiteit Leiden hiermee op?
Hoewel inmiddels is besloten is om de »slimme» camera’s niet meer in te zetten, was het doel van de UL om met deze voorziening effectief en efficiënt ruimtebeheer mogelijk te maken en medewerkers en studenten goed en real-time te informeren over beschikbare werk- en studieplekken.
Hoe gaat voorkomen worden dat personen individueel gevolgd gaan worden? Hoe is de privacy en veiligheid van schoonmakers, portiers, studenten en medewerkers van de universiteit gegarandeerd?
De UL zou de maatregelen die uit de DPIA kwamen hebben opgevolgd. De geïmplementeerde sensoren leveren geen andere informatie dan aantallen personen in een ruimte (dus geanonimiseerde gegevens). De UL heeft aangegeven dat het identificeren of volgen van personen in geen enkele configuratie mogelijk is met deze sensoren.
Wat is de universiteit van plan met de beelden en gegevens die de «slimme» camera’s gaan opleveren?
Enkel gegevens over het aantal personen in een ruimte verlaten de camera (sensor) en zouden door de UL worden gebruikt voor effectief en efficiënt ruimtebeheer. De UL laat weten dat de beelden binnen milliseconden in deze camera definitief worden vernietigd. Zoals gezegd heeft de UL besloten geen gebruik meer te maken van de slimme camera’s en is dit dus niet meer aan de orde.
Hoeveel gaat het de universiteit jaarlijks kosten om deze camera’s in te zetten en te onderhouden? Welke bedrijven en leveranciers zijn betrokken bij de inzet van deze camera’s? Welke bedrijven hebben toegang tot de camera’s en de beelden hiervan?
De UL laat weten dat de jaarlijkse kosten voor de camera’s ca. €70.000 per jaar bedragen. Hiermee zou de UL wel besparen op de kosten van het handmatig tellen van studenten en personeel. Daarbij zouden gegevens voor ruimtebeheer real-time beschikbaar komen in plaats van twee keer per jaar.
De UL laat weten dat Xovis de leverancier en beheerder van de camera is. Xovis heeft alleen tijdens kallibratie toegang tot de beelden. Verder heeft Xovis toegang tot het dashboard met de aantallen personen in een ruimte. Het dashboard geeft uitsluitend geanonimiseerde informatie weer.
Welke hogescholen of universiteiten maken gebruik van «slimme» camera’s of zijn voornemens deze in te gaan zetten?
Universiteiten en hogescholen zijn niet verplicht tot het melden van het gebruik of het voornemen van gebruik van «slimme» camera’s. Ik heb daarom geen zicht op het aantal instellingen die (voornemens zijn) om «slimme» camera’s in te zetten.
Zijn er naast het genoemde restrisico nog andere restrisico’s? Bent u bereid om de zogenoemde data protection impact assessment (DPIA) op te vragen en met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn naast het genoemde restrisico voor zover bekend geen andere restrisico’s. De DPIA is door de UL gedeeld met de medezeggenschap en daarmee reeds openbaar beschikbaar via onder andere het universitair weekblad Mare en het Leidsch Dagblad.
Hoe beoordeelt u het argument dat elke dag opnieuw opstarten te ingewikkeld is?
Zoals eerder aangegeven heeft UL besloten om de slimme camera’s niet in te zetten.
Bent u bereid om samen met onderwijsinstellingen en privacydeskundigen een richtlijn in het leven te roepen om te voorkomen dat iedere instelling zelf het wiel gaat uitvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle onderwijsinstellingen zijn reeds gehouden aan dezelfde richtlijn, de AVG. Onderwijsinstellingen vinden elkaar reeds in het delen van best-practices en andere informatie over de uitvoering van de AVG. Zo is er één template voor privacy-beleid voor de HO-sector opgesteld. Het opstellen van een extra richtlijn in dit kader is derhalve niet nodig.
De vertraagde versterking in Ten Post |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u de open brief waarmee bewoners van de bewoners van de Hendrik Veldmanstraat en de Oldenhuisstraat in Ten Post de noodklok luiden over de versterking van hun onveilige woningen?
Ja.
Herkent u dat deze bewoners al sinds 2016 onderdeel zijn van de versterkingsoperatie en ze ruim zes jaar later net voor Kerst wederom te horen kregen dat er wederom vertraging is ontstaan? Herkent u dat deze bewoners al jarenlang door de overheid beloftes worden gedaan die daarna keer op keer weer worden gebroken?
Ik betreur het dat de gecommuniceerde planningen niet gehaald worden. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) werkt er hard aan om de afgesproken uitvoeringsplannen en bijbehorende planningen met aannemers te realiseren. Over de oorzaken in de desbetreffende twee straten ga ik in bij de beantwoording van vraag 4.
Begrijpt u dat deze bewoners zeggen dat hun plezier van wonen weg is en heeft plaatsgemaakt voor ongerustheid, onveiligheid, stress, lichamelijke problemen en slaaptekort?
Ja. Ik kan mij voorstellen dat deze omstandigheden een negatief effect hebben op bewoners en dat dit tot mentale en fysieke problemen kan leiden. De NCG zet zich ervoor in om de problemen in de desbetreffende twee straten zo snel mogelijk aan te pakken. Bij de beantwoording van de vragen 5 en 6 licht ik dat toe.
Waardoor is de nieuwe vertraging ontstaan? Hoe lang gaat deze duren?
De NCG is samen met de bewoners en aannemer vorig jaar gestart met het opstellen van het uitvoeringsontwerp. De aannemer heeft contact met de gemeente over het uitvoeringsontwerp en de woonwensen van de bewoners. Tijdens dit proces hebben bewoners hun woonwensen moeten aanpassen, omdat de geuite woonwensen in de praktijk niet altijd realiseerbaar bleken. Deze moeten namelijk passen binnen het bestemmingsplan en de welstandsnota van de gemeente en worden daarom getoetst door de bouwmeester aardbevingsgebied en de welstandscommissie van de gemeente. Daarnaast heeft de aannemer meer tijd nodig gehad voor het berekenen van de kosten van de Bewoners Gebonden Budgetten. De NCG verwacht dat de bewoners rond de zomer van dit jaar naar tijdelijke huisvesting kunnen verhuizen, waarna de sloop en aansluitend de bouw van de nieuwe woningen begint.
Welke concrete stappen gaan er nu gezet worden om te zorgen dat het project zonder verdere vertraging goed gaat verlopen?
De NCG verwacht dat bewoners voor de zomer naar tijdelijke huisvesting kunnen verhuizen. Hierna wordt gestart met het verwijderen van asbest en met het slopen van de woningen, en aansluitend wordt de herbouw gestart. De verwachting is dat de woningen in de tweede helft van 2024 opgeleverd zullen worden.
Om het versterkingsproject goed uit te voeren is tijdens een gesprek tussen de NCG en bewoners op 25 januari jl., waarbij ook de algemeen directeur van de NCG aanwezig was, afgesproken dat de communicatie van zowel de NCG als van de aannemers richting bewoners wordt verbeterd. Zo heeft de NCG inmiddels contactgegevens op de website uitgebreid en contactgegevens van de directeuren toegevoegd. Op 8 februari jl. is een volgend overleg georganiseerd met bewoners, waar is gesproken over de planning. Ook is de NCG in gesprek gegaan met de gemeente over wat er mogelijk is rondom het ontwerp en over hoe bewoners beter betrokken kunnen worden in het proces. De NCG heeft de gemeente uitgenodigd om bewoners hierover uitleg te geven tijdens een bijeenkomst van de bewoners op 8 maart a.s.
Kunt u een tijdsplanning geven voor alle concrete stappen tot en met de oplevering van de woningen?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u dat deze bewoners ook veel financiële zorgen hebben over de versterking? Weet u dat de herbouwwaarde nog steeds niet is vastgesteld en de inhoud van de taxatie mogelijk weer verouderd is?
Ja. In de gesprekken tussen de NCG en de bewoners is hier aandacht voor. De herbouwwaardes van de woningen komen volledig voor rekening van de NCG. De budgetten krijgen een prijspeildatum mee en rond de oplevering van de nieuwe woning worden ze geïndexeerd voor de inflatie. De bewoners zijn hier persoonlijk over geïnformeerd.
Klopt het dat er ongelijkheid ontstaat doordat de bewoners in deze straten anders worden behandeld dan bewoners uit eerdere fase(s) van de versterking in Ten Post? Waarom heeft een deel van de bewoners te horen gekregen dat door hun gewenste aanpassingen, zoals het verplaatsen van de voordeur of het verhogen/verlagen van het dak, niet mogen plaatsvinden?
De bouwplannen en dus ook daarin opgenomen wensen van bewoners moeten voldoen aan geldende welstandseisen en bestemmingsplannen. Voor alle bewoners gelden dezelfde welstandseisen, maar de specificaties van de bestemmingsplannen kunnen per situatie verschillen. De NCG gaat hierover met de gemeente in gesprek.
Erkent u dat doordat deze bewoners nu door de jarenlang vertraagde versterkingsoperatie een veel hogere energierekening hebben? Snapt u dat zij zeggen dat de kosten de pan uit rijzen en dat zij daar grote zorgen over hebben?
Ik begrijp dat de toegenomen energieprijzen tot grote zorgen leiden onder bewoners. De nieuwe woningen worden zonder aansluiting op aardgas gebouwd, voorzien van een warmtepomp en zonnepanelen. Dit zal tot financiële voordelen leiden voor de bewoners.
Waarom heeft u negatief geadviseerd op een motie om bewoners te compenseren voor een hogere energierekening, ontstaan door de vertraagde versterking?1
In het tweeminutendebat Mijnbouw Groningen van 20 december 2022 heb ik deze motie onderbouwd ontraden. Er zijn verschillende regelingen die voorzien in compensatie van de hoge energiekosten in Nederland, en in steun bij verduurzaming van woningen in Groningen. Ik kijk bovendien momenteel naar de mogelijkheden om de groep bewoners die door de vertraagde versterkingsopgave een hogere energierekening heeft te identificeren.
Bent u alsnog bereid deze bewoners te compenseren voor de hoge energiekosten die ze moeten maken doordat de overheid haar beloftes bij de versterking niet nakomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de communicatie tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en deze bewoners niet goed verloopt? Erkent u dat het uitermate pijnlijk is om op vrijdagmiddag voor de kerstvakantie nieuwe vertraging aan te kondigen en vervolgens onbereikbaar te zijn voor commentaar? Snapt u dat bewoners daarvan concluderen dat het «vooropgezet» is en «geen stijl» heeft?
Ik ben het met u eens dat de timing ongelukkig was. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb toegelicht, is afgesproken om de communicatie en het persoonlijke contact tussen de NCG, de aannemers en de bewoners te verbeteren.
Snapt u dat deze bewoners na al deze ellendige jaren stellen dat het vertrouwen in de NCG ver te zoeken is en ze naar hun gevoel alleen maar worden voorgelogen?
Ik zet mij ervoor in het vertrouwen in de overheid van de Groningers te herstellen. Om het besluitvormingsproces transparanter te maken, maakt de NCG voortaan de reden waarom er veranderingen worden doorgevoerd die impact hebben op realisaties voor inwoners openbaar. Bovendien verbetert de NCG de communicatie met bewoners en samenwerking tussen verschillende partijen en overheden.
Bent u bereid met deze bewoners op korte termijn in gesprek te gaan over het door de overheid vernielde vertrouwen en de concrete daden die nodig zijn?
Ja. Tijdens het commissiedebat Mijnbouw Groningen van 1 februari jl. heb ik uw Kamer toegezegd met deze bewoners in gesprek te gaan en uw Kamer over de uitkomst hiervan te informeren. Ook is de algemeen directeur van de NCG met de bewoners in gesprek om te kijken wat zij voor hen kan betekenen.
Herkent u dat deze twee straten niet op zichzelf staan maar het zoveelste voorbeeld zijn van een slecht verlopende versterkingsoperatie? Klopt het dat er bij veel projecten in de planvormingsfase tot jarenlange vertraging ontstaat mede door financiële discussies?
Er kunnen meerdere oorzaken zijn voor vertragingen in bouwtrajecten. Iedere vertraging brengt voor bewoners nieuwe onzekerheid met zich mee en zorgt er voor dat ze hun eigen planning moeten aanpassen. Dit is niet goed voor het vertrouwen in de instanties en daarom moet dit zo veel mogelijk worden voorkomen.
De NCG vereenvoudigt momenteel haar werkprocessen, zowel intern als tussen betrokken partijen. Zo werkt de NCG aan een verbeterplan om de interne processen te optimaliseren, waarbij de planvorming en mogelijk te bureaucratische (financiële) processen worden meegenomen.
Wat is er gedaan met de, herhaalde, oproep van toezichthouder Kockelkoren van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uit juni 2023 dat de versterkingsoperatie tot drie keer sneller moet om te garanderen dat de operatie in 2023 klaar is?2
Naar aanleiding van de oproep van het SodM heeft de NCG diverse processen verbeterd of verbeteringen in gang gezet om hieraan te werken, zoals ik in mijn antwoord op vraag 15 heb toegelicht. Het kalenderjaar 2023 staat in het teken van het afronden van de opnames en beoordelingen. Hierdoor is in 2024 duidelijk hoeveel en welke woningen versterkt moeten worden, en kan de NCG dit gericht plannen. Daarnaast heeft de NCG de afgelopen jaren geïnvesteerd in meer capaciteit intern en in de markt, en zal dit de komende jaren ook blijven doen om ervoor te zorgen dat de beoordelingen die klaar liggen zo goed en voorspelbaar mogelijk worden opgepakt. Aan de hand van de aanbevelingen uit het advies van de heer Wientjes wordt gewerkt aan het verder verbeteren en versnellen van de versterkingsoperatie.
Herkent u dat het SodM in haar rapportage ook concludeert dat juist de fases na opname en beoordeling nu (veel) te traag verlopen? Bent u het eens met de terecht harde woorden dat de al jaren beloofde versnelling in de uitvoering nog niet waarneembaar is?
Ik ben het met u eens dat de versterkingsoperatie nog niet snel genoeg gaat. Zoals ik uw Kamer heb toegelicht in mijn brief over de voortgang van de versterkingsopgave van de NCG van 30 januari 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1118), is het aantal woningen dat jaarlijks bouwkundig is versterkt toegenomen ten opzichte van eerdere jaren. Wel moet het tempo in de komende jaren verder worden opgevoerd om afronding van de versterking in 2028 in beeld te houden. Het meerjaren versterkingsplan (MJVP) gaat ook uit van een hoger aantal te versterken woningen in de komende jaren: de doelstelling voor 2023 is 1.100 bouwkundig versterkte adressen te realiseren, en vanaf 2024 schaalt de NCG stapsgewijs op naar meer dan 2.000 per jaar. Aan de hand van de aanbevelingen uit het advies Wientjes wordt hieraan gewerkt.
Wat heeft u gedaan met de conclusie van SodM dat het aantal adressen waarvan de fase van de planvorming is gestart in een jaar tijd is gehalveerd, van bijna 3.200 naar 1.400?
De NCG is gestart met een verbeterplan dat onder meer belemmeringen in de planvorming moet wegnemen. De NCG screent het hele proces op zoek naar verbeteringen en zal de administratieve afwikkeling vereenvoudigen voor inwoners.
Wat heeft u gedaan met de conclusie van SodM dat in het eerste kwartaal van 2022 slechts aan 440 adressen werd gebouwd en dat dat aantal jaren niet zo laag is geweest?
Het aantal adressen waaraan getimmerd werd, is later in het jaar fors gestegen. Zo werd in het vierde kwartaal van 2022 aan ruim 1.600 adressen gebouwd. De doelstelling van de NCG om van minimaal 1.000 woningen de bouw af te ronden in 2022 is behaald.
Welke stappen zijn gezet en welke gaan gezet worden om te zorgen dat het ontstane stuwmeer van adressen van de fase Planvorming naar de hierop volgende fase van uitvoering wordt aangepakt?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 15 en 16.
Kent u het bericht «VEH: Vertrouwen Groningers in gaswinningsgebied bereikt dieptepunt»?3 Herkent u dat het vertrouwen nog nooit zo lag was en dat de bovenstaande problemen bij de versterkingsoperatie daar sterk aan bijdragen?
Ik ken dit bericht. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Kent u de open brief van de directeur NCG aan de inwoners van Groningen? Deelt u onze mening dat de in deze brief gedane beloftes zeer sterk lijken op beloftes die door voorgangers werden gedaan die daarna vak niet zijn waargemaakt? Wat is er nu concreet anders? Wat maakt dat de beloftes nu wel ingelost zullen worden?
In de open brief gaat de directeur van de NCG in op de verbetering van de handelwijze en acties die reeds in gang zijn gezet bij de NCG en in 2023 tot ontwikkeling moeten komen. Zo heeft de NCG de eerste 50 bezwaren inmiddels versneld afgehandeld, zijn de contactgegevens van de directie van de NCG beschikbaar gesteld op de website van de NCG, en worden de bezoeken aan de steunpunten en ronde door het aardbevingsgebied van de directie van de NCG op dit moment gepland. Ten slotte is het bureau dat de planningen gaat doornemen gestart en de eerste resultaten worden in maart verwacht. Daarmee zijn de eerste verbeteringen die in de open brief worden genoemd gezet.
Het verlopen van vergunningen door nieuwe Europese regels |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Paniek bij kaasboer Veldhuijzen: na 30 jaar op vaste plek in Vleuten is petitie laatste hoop op blijven» en «Bloemetje of broodje op vertrouwde plek op straat kopen? Dat is straks mogelijk verleden tijd»?1, 2
Ja.
Heeft u een beeld van hoeveel Nederlandse ondernemers hun vaste standplaats dreigen te verliezen door de nieuwe Europese aanbestedingsregels?
De Europese regelgeving waar in de vraag op wordt gedoeld betreft geen aanbestedingsregels. Het verlopen van (marktplaats)vergunningen met een onbeperkte looptijd is een uitvloeisel van de Europese Dienstenrichtlijn die eind 2009 door Nederland is geimplementeerd in de Dienstenwet. Voor een toelichting op de gevolgen van de Dienstenrichtlijn voor onder andere de ambulante handel en de achtergrond daarvan verwijs ik graag naar mijn antwoorden van 24 januari jl. op vragen van het lid van Haga over een soortgelijke casus in Utrecht.
Het beleid met betrekking tot marktplaatsvergunningen is een discretionaire bevoegdheid van gemeenten. Het is ook aan gemeenten op welke wijze zij de verdeling van schaarse vergunningen vormgeven. Daarbij zijn zij wel gehouden aan de eisen die de Dienstenrichtlijn hieraan stelt.
Ik beschik niet over informatie over de lokale situatie van de ambulante handel binnen individuele gemeenten.
Deelt u de mening dat deze ondernemingen (vaak na tientallen jaren) onderdeel zijn geworden van de lokale cultuur en dat er daarom meer dan alleen economische afwegingen een rol zouden moeten spelen in het toekennen van standplaatsvergunningen?
Ik begrijp dat het voor de betreffende ambulante handelaren als een klap kan aanvoelen als ze hun vertrouwde plek moeten opgeven. Toch draagt dit bij aan een rechtvaardige verdeling van kansen voor alle ondernemers, waarbij de lokale overheid tegelijk de leefomgeving kan beschermen. In veel gemeenten is sprake van een overgangsfase waarbij de (schaarse) standplaatsvergunningen met een onbeperkte looptijd worden omgezet in een vergunning met een beperkte looptijd. Bij afloop van de vergunning kan een ieder, ook de huidige vergunninghouder, meedingen naar een nieuwe vergunning. Dit zorgt dat niet alleen huidige vergunningshouders maar ook nieuwe ondernemers, een eerlijke kans krijgen op het verkrijgen van een schaarse vergunning.
Indien zich geen andere gegadigden melden kan de gemeente ook overgaan tot verlenging van de vergunning van de zittende vergunninghouder. Het is aan de gemeente hoe zij de toewijzing willen vormgeven.
Aan de basis van dit beleid staan beginselen als evenredigheid, gelijkheid en non-discriminatie. Het meewegen van menselijke factoren werkt twee kanten op: de marktkoopman wiens familie al tientallen jaren heeft geprofiteerd van een exclusief recht op een mogelijkerwijs zeer gewilde plek in de stad en een ander familiebedrijf dat het moet doen met een minder aantrekkelijke locatie en daardoor wellicht twee keer zo hard moet werken om dezelfde omzet te bereiken. Verder heeft de gemeente de ruimte om op basis van lokale factoren en lokale beleidsdoelstellingen te kiezen voor het meest aangewezen allocatiemechanisme (zoals first come, first served; loting; of veiling).
Bent u voornemens maatregelen te nemen om te voorkomen dat ondernemingen die diepgeworteld zijn in hun lokale cultuur zullen komen te verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Veel minder huurwoningen, verhuursite ziet verkoopgolf onder beleggers’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veel minder huurwoningen, verhuursite ziet verkoopgolf onder beleggers» van RTL Nieuws?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de stelling in het artikel dat gemeenten lokaal maatregelen invoeren om beleggers dwars te zitten? In hoeverre gaat de bij de Kamer aanhangige Wet goed verhuurderschap toezien op de verhouding tussen landelijke en gemeentelijke regels?
Met de opkoopbescherming en de zelfbewoningsplicht hebben gemeenten de mogelijkheid om lokaal maatregelen in te voeren om de opkoop van woningen voor verhuur te beperken. Het doel van deze mogelijkheden is lokaal uitwassen tegen te gaan waarbij woningen op grote schaal worden opgekocht door beleggers en tegelijkertijd starters een betere kans te geven op een woning. Dit sluit aan bij de problematiek die gemeenten ervaren. Daarnaast beoog ik met het wetsvoorstel goed verhuurderschap gemeenten meer mogelijkheden te geven om huurders te beschermen tegen misstanden bij het verhuren van woon- of verblijfsruimten. Het doel van deze mogelijkheden voor gemeenten is niet om beleggers dwars te zitten, maar om excessen op de woningmarkt tegen te gaan.
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap ziet op het gedrag van verhuurders en verhuurbemiddelaars in relatie tot woningzoekenden en huurders. Met het wetsvoorstel worden ten eerste landelijke algemene regels geïntroduceerd. Er komt een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap die ziet op het gedrag dat van goede verhuurders en verhuurbemiddelaars verwacht mag worden in relatie tot woningzoekenden en huurders. In aanvulling op de algemene regels kunnen gemeenten lokaal een verhuurvergunning instellen. Zowel de vergunningsvoorwaarden als de weigerings- en intrekkingsgronden zijn limitatief bepaald in het wetsvoorstel. Gemeenten kunnen dan ook geen andere gemeentelijke regels hierover stellen.
Heeft u kennisgenomen van de Pararius Huurmonitor die stelt dat ten opzichte van een jaar geleden het aantal vrije sector huurwoningen dat vrijkwam voor nieuwe huurders daalde met 8,9 procent?2
Ja. In het artikel gaat Pararius onder andere in op de ontwikkeling van de huurprijzen en het aantal huurwoningen dat in 2022 vrijkwam voor nieuwe huurders. Pararius geeft aan het aantal huurwoningen dat vrijkwam voor nieuwe huurders gedaald is ten opzichte van 2021. Ook geeft Pararius in het bericht aan dat ze signalen krijgen dat verhuurders zich genoodzaakt zien om hun woning te verkopen.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving in het artikel dat voornamelijk in de Randstad de voorraad (nu nog) vrije sector, afneemt?
De vrije huursector is de afgelopen jaren flink gegroeid. Het vrije huursegment telde in 2015 iets meer dan 400 duizend woningen. In 2021 is dat gegroeid naar bijna 650 duizend woningen3. Deze groei komt mede doordat koopwoningen zijn opgekocht door particuliere verhuurders (buy-to-let). De lage rente en aantrekkelijke rendementen maakten dat het opkopen van koopwoningen voor de verhuur populair was. In 2020 werd in de vier grote steden bijna 1 op de 5 te koop staande koopwoningen gekocht door beleggers. Sinds 2021 is de opkoop van koopwoningen weer gedaald naar het niveau van voor de forse stijging (in 2021 en de eerste helft van 2022 werd ongeveer 9 procent van de te koop staande koopwoningen in de G4 gekocht door een belegger).4
Er is nog geen cijfermatig beeld van de omvang van de vrije huursector in 2022. Pararius ziet dat het aantal te huur aangeboden woningen het afgelopen jaar is afgenomen. Voor deze daling zijn verschillende oorzaken mogelijk, zoals de gestegen rente en de verhoging van de overdrachtsbelasting. Ook kan de forse stijging van de koopprijzen het minder aantrekkelijk maken om nog in te stappen als belegger. De opkoopbescherming zal de opkoop voor verhuur mogelijk verder inperken. Deze omstandigheden kunnen een verklaring zijn voor de afname van het aantal nieuw aangeboden huurwoningen. Er kunnen echter ook andere verklaringen zijn: zo kan het zijn dat huishoudens die eigenlijk willen kopen langer moeten sparen en daardoor langer in een huurwoning verblijven, waardoor een huurwoning minder snel muteert.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de aangekondigde huurregulering, met lagere huuropbrengsten, voor verhuurders?
In de vrije huursector zijn de prijzen de afgelopen jaren ondanks het fors toegenomen aanbod sterk gestegen. Steeds vaker komen er excessen voor, waarbij de huur niet meer in verhouding staat tot de kwaliteit van de woning. Juist om die reden ga ik de huren in het middenhuursegment reguleren. Door die regulering worden woningen die kwalitatief gezien in het middensegment thuishoren weer betaalbaar.
Daarbij is het belangrijk dat het ondanks de regulering aantrekkelijk genoeg blijft om nieuwe middenhuurwoningen bij te bouwen. Hier heb ik bij de vormgeving rekening mee gehouden. Institutionele beleggers en ontwikkelaars hebben zich eraan gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen te gaan realiseren. Daarmee worden er samen met de woningcorporaties minimaal 100.000 middenhuurwoningen toegevoegd aan de voorraad.
Uiteraard zullen er ook beleggers zijn die ervoor kiezen om hun woning bij een huurderswisseling te verkopen. Op dit moment hoor ik dat er verhuurders zijn die willen verkopen. Of zij ook daadwerkelijk gaan verkopen zal ik de komende tijd in de gaten houden. Daarbij wil ik opmerken dat ik uitponding niet in alle gevallen als een probleem zie, zeker als het huurwoningen betreft die voor een hoge huur in het vrije segment aan worden geboden en na uitponding ofwel terecht komen bij een verhuurder die een middenhuur vraagt ofwel bij een koper met een middeninkomen.
Ziet u de afname van de voorraad, oftewel de verkoop door eigenaren, als bevestiging van de negatieve analyses die voortkwamen uit de rapporten «Regulering Middenhuur» van de Stec Groep en de «Reflecties van Hoogleraren», die zijn uitgevoerd ter onderbouwing van de aangekondigde huurregulering?3 Waarom wel of niet?
Zoals bij antwoord 4 geschetst is niet duidelijk of er een daling is in het aantal huurwoningen en als hier sprake van is, kunnen er verschillende oorzaken zijn. Het is mogelijk dat de beoogde regulering ook een rol speelt in de keuzes die beleggers nu maken. Zoals ook in de beantwoording van de Kamervragen van Kamerlid Van Haga aangegeven is het niet goed te zeggen hoe vaak beleggers woningen gaan verkopen. Overigens krijgen verhuurders na ingang van de wet, pas na verhuurderswissel te maken met de regulering.
Heeft u inzichtelijk aan wie of wat investeerders hun huurwoning verkopen? Zijn dit nieuwe investeerders die de woning uiteindelijk weer in de verhuur brengen of kopers die zelf in de woning gaan wonen? Indien u dit niet inzichtelijk heeft, heeft u de mogelijkheid dit wel inzichtelijk te maken?
Het kadaster brengt periodiek in kaart wie de verkoper en de koper van een verkochte woning is. Onderstaand grafiek geeft de situatie weer van 2019 t/m de eerste helft van 2022. Daarin is te zien dat een groot deel van de woningen van investeerders gekocht wordt door andere investeerders, maar ook door eigenaar bewoners. Dat betekent overigens niet automatisch dat het aantal woningen in bezit van investeerders daalt, omdat ook woningen van eigenaar-bewoners worden gekocht door investeerders.
Grafiek 1: verkoper betreft investeerder (zowel particulier, bedrijfsmatig als institutioneel)
* Zowel particulier, bedrijfsmatig als institutioneel
NB: alleen eerste helft van 2022 is meegenomen.
Bron: Kadaster
Bent u het eens dat deze ontwikkeling niet aansluit bij de doelstelling om het aantal huurwoningen voor middeninkomens te laten groeien?
Zoals in antwoord 4 geschetst, is op basis van de cijfers van Pararius niet goed te zeggen in hoeverre het aantal huurwoningen daalt. Daarnaast zijn er verschillende beleidswijzigingen en veranderingen in de economie die van invloed zijn op het aantal huurwoningen. De wijzigingen (een toename als gevolg van nieuwbouw of een afname door uitponding) in de middenhuursector zal ik monitoren, waarbij ik ook kijk naar de woningen die muteren en bij welke groepen die terechtkomen.
Wat gaat u de komende periode doen om de doelstelling, namelijk de omvang in stand houden en laten groeien, gestand te doen?
Zoals in antwoord 5 geschetst heb ik er bij de beoogde vormgeving van de regulering rekening mee gehouden dat het voor investeerders aantrekkelijk moet blijven om in middenhuurwoningen te blijven investeren. Dat is ook één van de pijlers van de middenhuurregulering. Op basis van de beoogde vormgeving hebben institutionele beleggers en ontwikkelaars aangegeven om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen te gaan realiseren. Daarmee worden er samen met de woningcorporaties minimaal 100.000 middenhuurwoningen toegevoegd aan de voorraad. Daarnaast zal ik, zoals ook aangegeven, de effecten van de beoogde regulering monitoren.
Wat is uw reactie op het in de Pararius Huurmonitor genoemde rapport van De Nederlandsche Bank (DNB) ten aanzien van de regulering van de middenhuur, waarin conclusies zijn opgenomen dat het rendement op middenhuurwoningen voor verhuurders totaal verdampt?
DNB benadrukt het belang van de vrije huurmarkt en noemt hier verscheidene redenen voor. Dit belang onderschrijf ik. Het is belangrijk dat er voldoende aanbod is, maar het is ook belangrijk dat het aanbod betaalbaar is. Vandaar dat dit kabinet maatregelen neemt. Dat door de maatregelen het rendement van beleggers die hoge huren vragen daalt is evident. In hun analyse geeft DNB aan dat zij niet kan vaststellen wat het effect is van de geschatte daling van rendementen op het uiteindelijke aanbod van middenhuurwoningen. DNB heeft overigens de beoogde modernisering van het WWS niet meegenomen in de analyse.
Hoe weegt u de conclusie dat volgens DNB de voorraad middenhuurwoningen over langere termijn zal afnemen in plaats van een toename van het aanbod middenhuurwoningen, wat een van de doelen is van de aangekondigde regulering?
DNB stelt dat een daling van het rendement van investeerders kan leiden tot een kleiner middensegment. DNB kan niet aangeven in hoeverre er sprake zal zijn van verkoop van woningen. DNB geeft aan dat het meer laten meetellen van de marktwaarde het effect op het rendement kan dempen. Eén van de pijlers van mijn beleid is dat er voldoende aanbod van middenhuurwoningen blijft. Het moderniseren van het WWS draagt er aan bij dat voor woningen met bijvoorbeeld een goed energielabel een hogere huur gevraagd kan worden. Zoals aangegeven ga ik monitoren wat het effect is op het aanbod.
Bent u het eens dat het een zorgwekkend beeld is, en een beeld dat aansluit op de conclusies van DNB, dat verhuurders woningen nu al onttrekken aan de markt nog voordat de regulering is ingegaan? Zo ja, kunt u hierop reflecteren? Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens?
Zoals in de bovenstaande beantwoording aangegeven zou de potentiële regulering van de middenhuur een effect kunnen hebben op de keuze van investeerders om hun huurwoningen te verkopen. Daarbij heb ik ook aangegeven de wijzigingen (een toename als gevolg van nieuwbouw of een afname door uitponding) in de middenhuursector te monitoren.
Wanneer kan de Kamer het onderzoek naar de stapeling van maatregelen op de verhuurmarkt verwachten?
Ik verwacht het onderzoek het eerste kwartaal naar uw Kamer te kunnen sturen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘In de slag om glasvezel blijft geen tegel onberoerd’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In de slag om glasvezel blijft geen tegel onberoerd»?1
Ja.
Is bij u bekend in welke gemeenten op dit moment sprake is van de situatie dat meerdere aanbieders bezig zijn met of plannen hebben voor de aanleg van een glasvezelnetwerk? Zo nee, wilt u dit monitoren en deze informatie met de Kamer delen?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft een interactief dashboard en geografische kaart beschikbaar, waarmee per Nederlands postcodegebied inzichtelijk is hoeveel glasvezelexploitanten in een gebied actief zijn.2 Dit dashboard en de kaart maken onderdeel uit van de structurele Telecommonitor, waarbij de ACM elk kwartaal gegevens opvraagt bij glasvezelexploitanten over het aantal gerealiseerde en geplande glasvezelaansluitingen. Om redenen van bedrijfsgevoeligheid worden daarbij alleen de gerealiseerde aansluitingen gepubliceerd in het dashboard en op de kaart, en niet de geplande aansluitingen. Gelet op de (on)beschikbaarheid van voornoemde informatie, ben ik niet van voornemens om de (geplande) aanleg van glasvezel in gemeenten zelf actief te monitoren.
Deelt u de mening dat het vanuit economisch oogpunt onwenselijk is dat twee of zelfs meer glasvezelnetwerken worden aangelegd in gebieden waar mogelijk onvoldoende potentiële klanten wonen? Geldt dit wat u betreft ook specifiek voor de plaats Winsum?
Het is aan de markt om te bepalen waar het economisch wenselijk wordt geacht om één of meerdere glasvezelnetwerken aan te leggen. Deze keuze wordt onder meer worden ingegeven door zaken als verwacht bezettingspotentieel (consumenten die een internetabonnement nemen) op het aan te leggen netwerk en de kosten voor de aanleg van het netwerk. De ACM schreef eerder in haar glasvezelmarktstudie3 dat, met het oog op een gezonde infrastructuurconcurrentie en voldoende keuzevrijheid voor de eindgebruiker, het wenselijk is dat ten minste één open glasvezelnetwerk wordt gerealiseerd in gebieden waar ook kabel ligt, maar dat er in bepaalde gebieden ruimte is voor meerdere glasvezelnetwerken. Bijvoorbeeld in bepaalde stedelijke gebieden waar de marginale aanlegkosten per adres zo laag zijn dat twee of meer glasvezelnetwerken naast kabel mogelijk zijn.4 Consumenten profiteren daarvan met keuzevrijheid en scherpe tarieven. Het hangt dus van de specifieke situatie af of marktpartijen het economisch wenselijk vinden om in hetzelfde gebied meerdere glasvezelnetwerken aan te leggen. De ACM houdt markttoezicht op de uitrol van glasvezel en heeft oog voor bijvoorbeeld het vlak na elkaar aanleggen van glasvezelnetwerken in hetzelfde gebied (of het voeren van procedures hiertegen), die evident gericht is op het verstoren van de concurrentie op de glasvezelmarkt.
Is het binnen de huidige wettelijke kaders mogelijk om iets te doen tegen de dubbele aanleg van glasvezelnetwerken in gebieden waar dit vanuit economisch en maatschappelijk perspectief onwenselijk is?
Nee, in eerste aanleg niet, omdat gemeenten vanuit de Europese Telecomcode (richtlijn (EU)2018/1972) en implementatie daarvan in de Telecommunicatiewet moeten gedogen dat elke aanbieder van een openbaar telecomnetwerk (waaronder een glasvezelnetwerk) een dergelijk netwerk mag aanleggen in de openbare grond. Dit uitgangspunt van infrastructuurconcurrentie in de Telecomcode is belangrijk voor goede concurrentie en keuzevrijheid voor de consument. Wel heeft de gemeente op basis van deze wet bepaalde bevoegdheden om te sturen op een ordelijke uitrol van telecomnetwerken en op het beperken van de impact op de ruimtelijke en ondergrondse ordening.
Zo kan de gemeente voorschriften opnemen in het instemmingbesluit om overlast en de impact op de ondergrond te beperken.5 Dit ziet onder andere op het afstemmen van (gelijktijdige) civiele werkzaamheden tussen telecomaanbieders onderling of het hanteren van een bepaalde periode van graafrust. Verder kan de gemeente van een telecomaanbieder verlangen dat deze bij de aanleg van zijn netwerk gebruik maakt van door hem of een derde ter beschikking gestelde ondergrondse voorzieningen.6 Dit met het oog op en binnen de grenzen van het redelijke, om zo min mogelijk hinder in het gebruik van en verandering aan de openbare grond teweeg te brengen. Ten slotte heeft de gemeente de mogelijkheid om in specifieke gebieden en onder bepaalde voorwaarden aan aanbieders van openbare telecomnetwerken een verplichting tot colocatie of gedeeld gebruik van bestaande (passieve en actieve) netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten op te leggen.7 Daarmee wordt het maatschappelijk belang gediend dat schaarse publieke ruimte en infrastructuur efficiënt wordt gebruikt en de impact op het milieu en de ruimtelijke ordening zo min mogelijk zijn.
Belangrijk te vermelden is dat de voornoemde bevoegdheden van de gemeente gericht zijn op het beschermen van bepaalde maatschappelijke belangen en geenszins bedoeld zijn om de aanleg van meerdere glasvezelnetwerken in een bepaald gebied te verbieden. Vanuit het oogpunt van infrastructuurconcurrentie is exclusiviteit van één glasvezelaanbieder op de lange termijn namelijk onwenselijk en naar Europees en nationaal recht niet toegestaan.
Deelt u de mening dat het kort na elkaar aanleggen van meerdere glasvezelnetwerken leidt tot overlast voor bewoners en ondernemers met mogelijk economische schade tot gevolg?
Ja, ik kan me voorstellen dat het door bewoners en ondernemers als hinderlijk wordt ervaren als de straat kort achter elkaar weer open en dicht wordt gemaakt voor de aanleg van glasvezelnetwerken.
Overigens is wel mijn beeld dat de aanleg van glasvezelnetwerken doorgaans een zeer snelle doorlooptijd heeft, waarbij in de ochtend de straat wordt opengebroken en in de middag weer is dichtgemaakt.
Zoals ik beschrijf in mijn antwoord op vraag 4 en 10/11, hebben gemeenten de mogelijkheid om een periode van graafrust in te roepen om overlast als gevolg van snel op elkaar volgende graafwerkzaamheden te beperken.
Vormen de nieuwe berichten over concurrentie op het gebied van glasvezel tussen verschillende aanbieders in onder andere de plaatsen Winsum, Reusel-De Mierden en Heerlen aanleiding voor u om opnieuw de verschillende mogelijkheden te bezien die door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in hun marktstudies uit 2019 en 2021 zijn geschetst om de uitrol van glasvezel beter te stroomlijnen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ACM om te bezien of ze, op grond van de huidige marktontwikkelingen, een nieuwe update van hun marktstudie nodig achten. Uit mijn gesprek met de ACM is gebleken dat de toezichthouder de glasvezelmarkt nauwlettend volgt en regelmatig vragen krijgt van gemeenten en marktpartijen over mededingingsrechtelijke aspecten bij de coördinatie van de uitrol van glasvezel, maar vooralsnog geen aanleiding ziet om op korte termijn de studie te actualiseren. Naar het oordeel van de ACM zijn de denkrichtingen uit de studie nog steeds actueel. Samen met de ACM blijf ik de ontwikkelingen in de glasvezelmarkt nauwlettend volgen en blijf ik hierover in gesprek met gemeenten en marktpartijen. Daarnaast zal ik gemeenten actief informeren over hun regierol en sturingsmogelijkheden om de uitrol van glasvezelnetwerken in goede banen te leiden. Onder andere door de genoemde acties in het antwoord op vraag 8/9.
Bent u het met de ACM eens dat co-investering een goede oplossing is om snelle uitrol te waarborgen, met minder overlast voor bewoners en onnodige aanleg van dubbele netwerken? Wilt u de bereidheid bij de aanbieders voor co-investering opnieuw bekijken? . Ziet u voor uzelf een grotere rol weggelegd om regie op de uitrol van glasvezel te houden, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met de belangrijkste aanbieders en met hen afspraken te maken over de uitrol van glasvezel?
Zoals eerder in de Kamerbrief van 6 mei 2021 door de toenmalige Staatssecretaris van EZK werd aangegeven, juich ook ik vrijwillige co-investeringen door marktpartijen en de handvatten die de ACM op haar verzoek heeft aangereikt zeer toe.8 Echter, zoals destijds aangegeven, lijken grootschalige co-investeringen in Nederland geen haalbare weg te zijn, wat nogmaals wordt bevestigd door marktpartijen in de gesprekken die in het kader van deze Kamervragen met hen zijn gevoerd. Dit laat onverlet dat de uitrol van glasvezel ook op andere manieren kan worden gestimuleerd, zoals via het afstemmen van graafwerkzaamheden ervan door een gemeente. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief van 6 mei 2021 en het antwoord op vraag 4.
Hoe helpt u gemeenten die met deze situatie te maken krijgen? Zijn gemeenten voldoende op de hoogte van de wettelijke mogelijkheden die zij hebben om voorschriften op te nemen in het instemmingsbesluit, bijvoorbeeld het afkondigen van «graafrust' voor maximaal 12 maanden?
Nee, ik zie voor mezelf geen grotere rol weggelegd anders dan de faciliterende en voorlichtende rol die ik nu reeds vervul met de werkzaamheden rond lokaal (telecom)beleid. Het is immers de gemeente die een instemmingsbesluit verleent voor de uitrol van glasvezel. Deze werkzaamheden zien vooral op het wisselen van praktijkbeelden tussen gemeenten en markt (via overleggremia), informatievoorziening via rijkswebsites en -nieuwsbrieven (o.a. overalsnelinternet.nl) en het maken van gemeentelijk voorbeeldbeleid ten behoeve van meer harmonisatie van lokaal (telecom)beleid. In de komende tijd zal ik daarbij specifieke aandacht besteden aan het duiden van de regierol en sturingsmogelijkheden van gemeenten die in de beantwoording van deze Kamervragen worden genoemd. Onder meer door het publiceren van informatiemateriaal (factsheet, best practices, FAQ, jurisprudentie, etc.) op de website overalsnelinternet.nl, en het actief kenbaar maken van de beantwoording van deze Kamervragen onder gemeenten via een (nieuws)brief.
Zou er wat u betreft niet een wettelijke standaardperiode van graafrust moeten komen, bijvoorbeeld zes maanden, als het niet mogelijk blijkt om graafwerkzaamheden voldoende af te stemmen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om vanuit uw regierol opvolging te geven aan het advies van de ACM om te komen tot een breed gedragen convenant of handboek met richtlijnen voor uniform beleid tussen gemeenten, provincies, waterschappen en/of marktpartijen?
Het verankeren van een wettelijke standaardperiode van graafrust is naar mijn oordeel niet nodig, omdat het huidige wettelijke kader al voldoende waarborgen biedt aan gemeenten om een periode van graafrust op te leggen als het afstemmen van graafwerkzaamheden geen uitkomst biedt. Daarbij kunnen gemeente om zwaarwichtige redenen van publiek belang een langere periode van graafrust voorschrijven.9 Bovendien is het doeltreffender, gelet op het tempo waarin momenteel glasvezel wordt uitgerold in Nederland en de tijd die het kost om een dergelijke wetswijziging door te voeren, om in te zetten op de genoemde activiteiten in het voorgaande antwoord. Datzelfde geldt ook voor het advies van de ACM om te komen tot een breed gedragen convenant of handboek, Dit neemt overigens niet weg dat ik me blijf inzetten om te komen tot meer harmonisatie van lokaal (telecom)beleid. Bijvoorbeeld via het opstellen van een leidraad leges, zoals aangegeven tijdens het commissiedebat digitale infrastructuur en economie op 22 maart jl.10
Wat is de status van de verschillende overleggremia, zoals de taskforce digitale connectiviteit en de werkgroep vaste connectiviteit, die zich bezighouden met het lokale beleid rondom de aanleg van telecomkabels?
Zie antwoord vraag 10.
Door welk onderzoeksbureau is het in de door u eerder beantwoorde Kamervragen genoemde onderzoeksrapport, geïnitieerd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, naar aanleiding van het onderzoek van financieel recherchebureau Interludium gedaan? Kunt u de onderzoeksopdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport delen? Zo nee, waarom niet? Is dit onderzoek aanbesteed en op basis van welke overwegingen is de opdracht toegekend aan het betreffende onderzoeksbureau?1
Het onderzoek naar het rapport van Interludium is uitgevoerd door het forensisch bureau Hoffmann. Het onderzoek is niet aanbesteed omdat de waarde van de opdracht onder de aanbestedingsdrempel valt. Het onderzoek is toegekend aan het betreffende onderzoeksbureau omdat dit bureau veel ervaring heeft met dergelijke onderzoeken.
Ik kan het onderzoeksrapport naar het rapport van Interludium alleen vertrouwelijk met u en uw Kamer delen, omdat het onderzoeksrapport vertrouwelijk verstrekte bedrijfsinformatie bevat (verschoningsgrond «belang van de staat, Grondwet artikel2 en informatie uit het onderzoeksrapport naar de betrokken personen herleidbaar is en openbaarmaking een inbreuk van hun persoonlijke levenssfeer zou betekenen. Indien uw Kamer dit wenst zal ik het vertrouwelijk delen van het onderzoeksrapport in gang zetten via het reguliere proces met uw Kamer.
Op welke manier en op basis van welke criteria en onderzoeksmethoden zijn de conclusies van het onderzoek van Interludium getoetst door het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingezette onderzoeksbureau?
Het onderzoeksbureau heeft bureauonderzoek, feitenonderzoek en interviews gedaan. Op basis van de opgehaalde informatie en hun expertise zijn de conclusies van het Interludium rapport getoetst.
Welke feitelijke onjuistheden zijn in het onderzoek van Interludium gevonden? Kunt u concreet aangeven welke informatie uit het rapport van Interludium er niet klopt en hiervoor de bewijslast delen? Zo nee, waarom niet?
De belangrijkste bevindingen zijn dat de in het Interludium rapport aangegeven overboekingen en afschrijvingen niet blijken te bestaan c.q. niet hebben plaatsgevonden. Ook zijn tal van andere beweringen, zoals het bestaan van offshore vennootschappen en buitenlandse bankrekeningen, niet bewezen. Op bovenstaande punten wordt gedetailleerd ingegaan in het onderzoeksrapport van Hoffmann Recherche wat, indien u dit wenst, vertrouwelijk aan uw Kamer aangeboden kan worden.
Waarom bent u niet bereid het in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgeleverde onderzoeksrapport met de Kamer te delen, voordat eventuele juridische stappen worden gezet? Vindt u niet dat de Kamer het recht en de plicht heeft om te controleren of het handelen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake deze kwestie geoorloofd is en onder de juiste voorwaarden en criteria gebeurt? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide onderbouwing van de rechtvaardiging om de Tweede Kamer hierbij buitenspel te zetten geven?
Ik deel zeker de mening dat de Kamer in staat moet worden gesteld om het handelen van mijzelf en mijn ministerie te controleren. Tegelijkertijd is het zo dat indien er sprake is van mogelijke juridische procedures de openbaarmaking van informatie opgeschort kan worden. Daarnaast is het ook belangrijk om zorgvuldig om te gaan met het beschermen van de persoonlijke levenssfeer van individuen. Ondanks dat er sprake is van het herhaaldelijk beschadigen van de eer en goede naam van betrokkenen, is na zorgvuldige overweging van zowel de kant van de Staat als van de andere betrokken partijen besloten om voorlopig geen juridische procedures te starten. Ik kan het rapport dan ook nu, indien u dit wenst, met uw Kamer delen. Dit weliswaar vertrouwelijk om de persoonlijke levenssfeer van de betrokken individuen te beschermen.
Indien u de mening deelt dat de Kamer recht heeft op inzage in dit rapport, kunt u het rapport dan alsnog per ommegaande aan de Kamer doen toekomen, met een toelichting van uw departement met betrekking tot de conclusies?
Zie antwoord vraag 4.
Aan welke «mogelijke juridische procedures en maatregelen» naar aanleiding van de uitkomsten van het in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgeleverde onderzoeksrapport wordt gedacht?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens het in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgeleverde onderzoeksrapport alsnog met de Kamer te delen als er duidelijkheid is over het wel of niet overgaan tot juridische procedures en maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u dat hierover een besluit wordt genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Was de Stichting Open Nederland betrokken bij het instellen van het onderzoek vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar het rapport van Interludium? Zo ja, op welke manier en welke personen zijn betrokken geweest?
Stichting Open Nederland (SON) was niet betrokken bij het instellen van het onderzoek. SON is door het onderzoeksbureau wel benaderd en bevraagd voor het onderzoek.
Heeft de Stichting Open Nederland informatie aangeleverd voor het vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde onderzoek naar het rapport van Interludium? Zo ja, welke informatie en hoe is deze getoetst op juistheid en volledigheid?
Ja, SON heeft alle medewerking verleend. Het onderzoeksbureau heeft gesprekken gevoerd met SON en SON heeft inzage geven in al haar administratie in het bijzijn van een forensisch accountant.
Is Interludium zelf op enige manier betrokken geweest bij het vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde onderzoek? Is er aan hoor en wederhoor gedaan door de onderzoekers en is Interludium gevraagd naar de onderzoeksmethoden en data die werden gebruikt voor het vermeende «feitelijk onjuiste» onderzoek? Zo nee, waarom niet en bent u niet van mening dat dat wel had moeten gebeuren in het kader van de volledigheid van het onderzoek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Interludium is benaderd door het onderzoeksbureau. Hierbij is ook ingegaan op de gehanteerde onderzoeksmethodiek van Interludium.
Wat zijn de kosten geweest voor dit door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestelde onderzoek?
De kosten voor dit onderzoek waren in totaal € 25.419,11.