Intensivecare-verpleegkundigen (ic) naar aanleiding van het artikel in de Gelderlander van 18 juli 2020: ‘Ruim 10 procent ic-verpleegkundigen Radboudumc Nijmegen vertrekt’ |
|
Kelly Regterschot (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ruim 10 procent ic-verpleegkundigen Radboudumc Nijmegen vertrekt»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Is de relatief hoge uitstroom van (ic-)verpleegkundigen uit het Radboud MC een uitzondering of zijn de cijfers vergelijkbaar met andere regio’s in Nederland? In hoeverre wijken deze uitstroomcijfers af van de trend dat de uitstroom voorzichtig begon te dalen, zoals de Commissie Werken in de Zorg eind 2019 rapporteerde?2
Op basis van het Capaciteitsplan FZO 2018 van het Capaciteitsorgaan kan geconcludeerd worden dat een uitstroom van 10% (10% verlaat zijn/haar werkgever) vrij normaal is onder gespecialiseerde verpleegkundigen en dat dit een landelijk beeld is. Dit wil echter niet zeggen dat elke verpleegkundige die bij zijn/haar werkgever vertrekt ook het beroep verlaat. In de uitstroom in het Capaciteitsplan FZO 2018 worden namelijk ook verpleegkundigen meegerekend die in hetzelfde beroep aan de slag gaan bij een andere zorginstelling. Daarnaast bestaat de beroepsgroep van gespecialiseerde verpleegkundige uit een grote groep van 60 jaar of ouder, zo’n 9 à 10% van de beroepsgroep. Een deel zal dus ook uitstroom zijn als gevolg van pensionering.
De uitstroomcijfers waarover wij u informeerden met de Voortgangsrapportage Werken in de Zorg van 20 december 20193 hebben niet alleen betrekking op gespecialiseerd verpleegkundigen maar op alle werknemers uit de sectoren zorg en welzijn die gaan werken in een andere sector en mensen die niet meer actief zijn als werknemer (door o.a. pensioen, uitkering, zelfstandige). Werknemers die van werkgever wisselen en aan de slag gaan bij een andere zorg- of welzijnsinstelling worden niet gerekend tot deze uitstroom; zij blijven immers behouden voor de sector zorg en welzijn. Daarmee zijn de uitstroomcijfers uit onze voortgangsrapportage – die we inderdaad in de eerste twee kwartalen van 2019 voorzichtig zagen afnemen – niet vergelijkbaar met de cijfers die genoemd worden in het artikel.
Kunt u een overzicht geven van de verwachte uitstroom van verpleegkundigen in 2020–2025 in Nederland, uitgesplitst naar niveau en specialisatie?
Hiervoor verwijs ik u graag naar het Capaciteitsplan FZO 2018 van het Capaciteitsorgaan dat ik uw Kamer in november 2018 heb toegestuurd (kamerstuk 29 282, nr. 341).
Deelt u de mening dat werkgevers in de zorg een grote rol spelen in de aantrekkingskracht van het werken als verpleegkundige? Wat verwacht u van deze werkgevers als het gaat om behoud, opleiding en specialisatie van verpleegkundigen? Wat zijn voor u de belangrijkste onderdelen van de invulling van goed werkgeverschap waar nu concreet aandacht naar uit moet gaan, om een nog hogere uitstroom tegen te gaan?
Ja, ik deel de mening dat werkgevers een grote rol spelen in de aantrekkingskracht van het werken in de zorg. Dat geldt voor alle professionals die werken in de zorg en dus ook voor verpleegkundigen.
Goed werkgeverschap is essentieel voor het behoud van zorgprofessionals. Hierbij gaat het in essentie om oog voor de wensen en het welzijn van de werknemer en een goede dialoog tussen werkgever en werknemer over hoe dit ingevuld moet worden. Daar zien we in de regio’s en binnen zorgorganisaties nog wel de nodige verbeterpunten.
Het landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat de meest voorkomende vertrekredenen te maken hebben met loopbaanmogelijkheden, uitdaging in werkzaamheden, manier van werken en aansturing. Ik verwacht van werkgevers dat ze in samenspraak met werknemers hiermee aan de slag gaan om concrete activiteiten te ontplooien die gericht zijn op goed werkgeverschap. Denk bijvoorbeeld aan het organiseren van een strategische personeelsplanning, bieden van voldoende loopbaanperspectief, actief beleid om nieuwe mensen binnen te houden (onboarding) en om -wie wil- meer uren aan te bieden, tegengaan van regeldruk en het verminderen van psychosociale arbeidsbelasting zoals werkdruk en agressie.
Ik ondersteun werkgevers daar graag in. Goed werkgeverschap en behoud zijn onderdeel van het actieprogramma Werken in de zorg. Het afgelopen jaar is hier stevig op in gezet. Zo heb ik in het vierde tijdvak van de subsidieregeling SectorplanPlus € 50 mln. extra (op een totaal van € 420 mln) beschikbaar gesteld voor activiteiten gericht op behoud van medewerkers, onder aanvullende voorwaarde dat aanvragers ook laten zien wat de aanpak op behoud is geweest, zodat anderen hiervan kunnen leren Dit gebeurt onder andere middels het Actie Leer Netwerk.
Als het gaat om de opleiding en specialisatie van verpleegkundigen verwacht ik van werkgevers dat zij zich maximaal inzetten om voldoende gespecialiseerde verpleegkundigen op te leiden en hierbij het advies van het Capaciteitsorgaan opvolgen om grotere tekorten te voorkomen. Ik stel al jaren kostendekkende financiering beschikbaar voor ziekenhuizen om gespecialiseerde verpleegkundigen op te leiden en zal dat ook blijven doen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal verpleegkundigen, uitgesplitst naar niveau en naar specialisatie, dat in de periode 2020–2025 wordt opgeleid en/of zich specialiseert?
Jaarlijks ontvang ik de instroomcijfers van het voorgaande jaar. In onderstaand tabel zijn de instroomcijfers per specialisatie opgenomen van verpleegkundigen die in 2018 en 2019 zijn gestart aan de opleiding en die in 2020 en 2021 hun diploma zullen halen. Helaas is niet bekend wat de opleidingsplannen zijn van ziekenhuizen in de toekomst.
Opleiding
Instroom 2018
instroom 2019
Advies capaciteits-orgaan 2018 instroom per jaar
Dialyseverpleegkundigen
126
171
371
IC-kinderverpleegkundigen
34
46
144
IC-neonatologieverpleegkundigen
48
58
175
IC-verpleegkundigen
432
429
796
Kinderverpleegkundigen
313
350
510
Obstetrieverpleegkundigen
199
236
369
Oncologieverpleegkundigen
425
477
397
SEH-verpleegkundigen
399
382
545
Totaal gespecialiseerde verpleegkundigen
1.976
2.149
3.307
Herinnert u zich dat ten tijde van de coronacrisis voormalig zorgmedewerkers opgeroepen en aan het werk zijn gegaan om de totale zorg te ondersteunen? Wat is bekend over het aantal en de verwachtingen van medewerkers die graag in de zorg willen blijven werken? Op welke manier, met wat voor soort afspraken, kunnen zij terugkeren en hun bevoegd- en bekwaamheden bijwerken zodat zij snel weer inzetbaar zijn? Wat gaat u doen om hen dat makkelijk te maken?
Enkele weken nadat duidelijk was dat sprake was van een crisis als gevolg van het coronavirus, is het initiatief www.extrahandennvoordezorg.nl van start gegaan. Hier konden (en kunnen) professionals die niet meer in de zorg werken zich aanmelden om tijdelijk terug te keren. Ook zorg- en welzijnsorganisaties die extra medewerkers nodig hebben kunnen hier terecht. Het platform is een samenwerkingsverband van brancheorganisaties, vakbonden, regionale werkgeversorganisaties, beroepsverenigingen, private initiatieven en het Ministerie van VWS. In korte tijd meldden zich rond de 20.000 mensen aan om te helpen. 404 zorgorganisaties hebben via het initiatief ondersteuning gevraagd, voor in totaal 4.828 fte. In totaal zijn ca. 8.000 personen voorgesteld aan organisaties.
De meeste mensen die via Extra Handen voor de Zorg aan de slag zijn (gegaan); deden dat naast hun reguliere baan voor bepaalde periode (in de meeste gevallen een aantal weken) en een beperkt aantal dagdelen per week. Het komt mogelijk ook voor dat men het werken in de zorg zo leuk vindt dat ze van baan wisselen en weer volledig in de zorg gaan werken. Om die mensen te behouden is er een uitvraag gedaan onder de mensen die zich hebben aangemeld, met de vraag of ze in de toekomst weer bereid zijn tijdelijk bij te springen indien de nood hoog is.
Daarnaast is het mogelijk gemaakt dat voormalig zorgpersoneel met een vanaf 1 januari 2018 verlopen BIG-registratie in noodsituaties, onder voorwaarden, weer zelfstandig aan het werk konden in de zorg. Indien voormalig zorgpersoneel weer graag BIG-geregistreerd wenst te worden, kunnen zij hiertoe een aanvraag indienen bij het BIG-register. In de hoofdregel zullen zij een aanvraag tot registratie in moeten dienen op basis van scholing. Zij dienen dan een zogenaamd Periodiek Registratie Certificaat te overleggen. Dit is het bewijs dat een zorgverlener met goed gevolg het scholingsprogramma herregistratie voor het betreffende beroep heeft afgerond. Met dit bewijs kunnen zij zich opnieuw registreren in het BIG-register. Meer informatie over deze scholingsprogramma’s is te vinden op de website www.bigregister.nl/herregistratie/criteria-per-beroep. Specifiek voor het scholingsprogramma van verpleegkundigen geldt nog dat dat programma op dit moment wordt aangepast, met onder meer als doel om vanaf eind 2020 beter aan te sluiten op het kennisniveau van herintreders.
In hoeverre verwacht u dat het aantal zij-instromers zal stijgen, nu door de coronacrisis veel mensen zonder werk zitten in bepaalde sectoren?
Zij-instromers zijn een belangrijke doelgroep die kunnen kiezen om in zorg en welzijn te werken. In 2019 telde het CBS 42.230 zij-instromers in zorg en welzijn. Als de werkloosheid stijgt zal het makkelijker worden om hen aan te trekken.
Wat gaat u doen om te zorgen dat mensen die niet eerder in de zorg gewerkt hebben, die (door de coronacrisis) geen werk hebben, in willen en kunnen stromen in (praktijk-)opleidingen in de gezondheidszorg om zo het personeelstekort (dat er al was voor de crisis) aan te pakken?
Een van de pijlers van het Actieprogramma Werken in de zorg dat zich richt op het verminderen van het personeelstekort in zorg en welzijn is het bevorderen van de instroom in (zorg)opleidingen en werk. Dit gebeurt in de eerste plaats als onderdeel van de regionale aanpakken die in het kader van dit actieprogramma zijn ontwikkeld. Bijvoorbeeld met initiatieven zoals het transferpunt Zorg en Welzijn in Amsterdam. Hierin werken zorginstellingen, vakbond, UWV, gemeente en TNO samen om meer zij-instromers aan te trekken en op te leiden voor een baan in zorg en welzijn. Ik ondersteun dergelijke initiatieven via de campagne IkZorg en de subsidie Sectorplan Plus (totaal 420 mln.) voor het bieden van extra scholing om ten tijde van de coronacrisis eraan bij te dragen dat mensen, met affiniteit voor de zorg maar zonder zorgachtergrond, snel aan de slag konden (en kunnen) steunen we het initiatief van de Nationale Zorgklas. Dit is een volledig online modulaire leeromgeving waar grote groepen mensen in korte tijd kunnen worden opgeleid voor ondersteunende en niet complexe zorgtaken.
Deelt u de mening dat anesthesiemedewerkers een onmisbaar onderdeel in de opschaling en verbreding van de acute/ic-zorg zijn en dat zonder inzet van deze medewerkers de gestelde doelen niet behaald kunnen worden? Kunt u aangeven of u de mogelijkheden nader onderzoekt om anesthesiemedewerkers breder in te kunnen zetten (in en buiten crisistijd) op de werkvloer, door hen uiteindelijk van een BIG-registratie te voorzien? Bent u bereid op korte termijn daarover het gesprek aan te gaan met de Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers (NVAM) en de mogelijkheden te verkennen?
Anesthesiemedewerkers hebben de afgelopen tijd en nog steeds, net zoals ander zorgpersoneel, een belangrijke bijdrage geleverd aan de bestrijding van de coronacrisis. Die waardering daarvoor staat los van de vraag of zij een BIG-registratie dienen te krijgen. Een BIG-registratie betekent namelijk niet dat een medewerker breder kan worden ingezet dan thans het geval is. Ten aanzien van een BIG-registratie voor de anesthesiemedewerker heeft VWS meerdere gesprekken met de NVAM gevoerd. De aanvraag tot regulering van de anesthesiemedewerker in de Wet BIG is ter advisering aan het Zorginstituut voorgelegd. Dit advies heb ik reeds ontvangen en ik zal mijn reactie hierop aan u en de NVAM deze zomer toesturen.
In het kader van het project CZO Flex Level (van NFU en NVZ) heb ik een onderzoek uitgezet om te kijken wat logische opleidingsroutes zijn voor gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners. Daarbij wordt ook gekeken welke behoefte er leeft bij anesthesiemedewerkers om breder ingezet te worden en wat de opleidingsbehoefte is. De resultaten van het onderzoek verwacht ik eind van dit jaar.
Klopt het dat het aantal specialisatieplaatsen per ziekenhuis wordt vastgesteld en afhankelijk is van het aantal vacatures dat het ziekenhuis stelt? Wie bepaalt het aantal specialisatieplaatsen?
Ziekenhuizen bepalen zelf hoeveel gespecialiseerde verpleegkundigen zij opleiden. Om het voor ziekenhuizen mogelijk te maken om boven formatief op te leiden stel ik al jaren kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen.
Krijgt u ook signalen dat de koppeling tussen vacatures en opleidingsplaatsen blijkt te leiden tot tekorten?
Deze signalen ken ik niet. Om het tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen tegen te gaan, blijft het belangrijk dat ziekenhuizen het opleidingsadvies van het Capaciteitsorgaan opvolgen.
In hoeverre wordt bij het bepalen van het aantal opleidings- en specialisatieplaatsen voor verpleegkundigen rekening gehouden met de constatering dat een behoorlijk groot deel van de opgeleide en/of gespecialiseerde verpleegkundigen in deeltijd werken?
Het Capaciteitsorgaan houdt in haar advies rekening met het gegeven dat er in deeltijd gewerkt wordt. Ik roep ziekenhuizen dan ook op om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen en voldoende op te leiden om de tekorten weg te werken.
Het Capaciteitsorgaan houdt in haar advies rekening met het gegeven dat er in deeltijd wordt gewerkt. Ik roep ziekenhuizen dan ook op om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen en voldoende op te leiden om de tekorten weg te werken. Overigens blijkt uit onderzoek onder een grote vertegenwoordiging van zorgmedewerkers dat 1 op de 4 vrouwelijke zorgmedewerkers graag meer uren wil werken4. Daarom zijn we – zoals ik ook meldde in de Voortgangsrapportage Werken in de Zorg van 20 december 20195 – in gesprek met werkgevers in de zorg en ondersteunen de stichting Het Potentieel Pakken die organisaties concreet helpt in het verhogen van de deeltijdfactor in de zorg voor hen die dat willen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat verpleegkundigen na hun opleiding of specialisatie meer uren (willen) gaan werken?
Het op dubieuze gronden afwijzen van een Tozo-uitkering |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht waaruit blijkt dat een aantal sekswerkers in Alkmaar geen Tozo-uitkering (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers) krijgt?1
Sekswerkers die aan de vereisten van de Tozo en de relevante bepalingen van de Participatiewet voldoen kunnen een bijstandsuitkering voor levensonderhoud ontvangen. Het College van burgemeester en Wethouders beoordeelt in een individueel geval of er aan de criteria is voldaan.
Wanneer iemand het niet eens is met een afwijzing staan bezwaar en eventueel beroep bij de onafhankelijke bestuursrechter open. Blijkens het bericht is door betrokkenen van deze rechtsmiddelen gebruik gemaakt.
Wat vindt u van het argument van de gemeente dat bedoelde personen – om in aanmerking te komen voor een Tozo-uitkering – niet langer dan 28 dagen in het buitenland mogen verblijven? Vindt u dit argument valide, aangezien andere personen wel degelijk een Tozo-uitkering ontvangen terwijl ook zij langer dan 28 dagen in het buitenland verbleven?
De Tozo is een bijstandsuitkering gebaseerd op de Participatiewet en bepaalde regels van deze wet zijn derhalve ook van toepassing op de Tozo. Dat geldt voor de uitsluitingsgronden zoals opgenomen in artikel 13 van de Participatiewet. Dit artikel regelt onder andere dat er geen recht op bijstand bestaat als iemand meer dan vier weken in het buitenland verblijft.
Op grond van artikel 16 van de Participatiewet kan, in afwijking van bepaalde regels (waaronder artikel 13), vanwege «zeer dringende redenen» toch bijstand worden verleend. Uiteraard is hiervoor altijd een individuele beoordeling nodig en geldt artikel 16 alleen in zeer uitzonderlijke situaties. Het verantwoordelijk college beoordeelt of er sprake is van zeer dringende redenen waardoor bijstand toch toegekend moet worden.
Tenzij er sprake is van de hierboven genoemde dringende redenen, hebben personen geen recht op bijstand wanneer zij langer dan vier weken in het buitenland verblijven. Dit verblijf in het buitenland dient op grond van de inlichtingenverplichting gemeld te worden, anders is er sprake van bijstandsfraude. Dergelijke fraude kan leiden tot terugvordering en een bestuurlijke boete.
Klopt het dat Tozo-aanvragen bij de gemeente worden neergelegd en dat iedere gemeente «in zekere zin zelf kan bepalen binnen welke kaders zij de aanvragen beoordelen»?
De regelgeving wordt helder uiteengezet in de Tozo en de Participatiewet. Een college moet in een individueel geval beoordelen of er recht bestaat op een Tozo-uitkering. Om een uniforme uitvoering te bevorderen heb ik, samen met VNG, Divosa en gemeentelijke experts een toolkit ontwikkeld die bestaat uit een model aanvraagformulier, een handreiking Tozo, modelbeschikkingen en -brieven en antwoorden op veel gestelde vragen. Deze producten zijn gepubliceerd op de websites van VNG en Divosa en dienen ertoe gemeenten te ondersteunen bij het inrichten van een snelle en efficiënte aanvraagprocedure en het toerusten van gemeentelijke ambtenaren om de aanvragen te behandelen. Ik heb gemeenten geadviseerd om de aanvragen zoveel mogelijk digitaal in te nemen en om een aanvraagformulier te hanteren dat gebaseerd is op het modelaanvraagformulier. Hoewel ik gemeenten adviseer om zoveel mogelijk digitaal aanvragen in ontvangst te nemen en aan te sluiten op het modelaanvraagformulier, kunnen gemeenten hierin hun eigen keuzes maken. Ik blijf met gemeenten in nauw contact om hun behoefte aan ondersteuning bij de uitvoering van de Tozo in beeld te houden en samen met VNG en Divosa de uitvoering zoveel mogelijk te ondersteunen.
Erkent u dat hiermee willekeur kan ontstaan? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze problematiek daardoor niet alleen in Alkmaar speelt, maar ook elders en in feite in het hele land kan spelen?2
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van advocaat Bouwman dat «(d)eze vrouwen (legaal) werken (...) en staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, er wordt belasting geïnd, ook door de gemeente. Maar in tijden van een crisis, worden deze vrouwen aan de goden overgeleverd en geeft de gemeente Alkmaar niet thuis»?
De sekswerkers kunnen, als zij aan de voorwaarden voldoen, in aanmerking komen voor een uitkering op basis van de Tozo. Verblijf in het buitenland van langer dan vier weken staat, buiten zeer dringende omstandigheden, bijstandsverlening in de weg. Dat geldt niet alleen voor sekswerkers, maar voor iedereen die een uitkering aanvraagt op basis van de Tozo of de Participatiewet.
Bent u bereid met de gemeente in gesprek te gaan om een oplossing te zoeken voor de ontstane situatie?
Tegen een afwijzing van een aanvraag voor een Tozo-uitkering staan bezwaar en eventueel beroep bij de onafhankelijke rechter open. Indien er in een individueel geval recht bestaat op een Tozo-uitkering moet het college dit recht toekennen. Het is niet aan mij, maar aan het college en in laatste instantie de rechter, om deze beoordeling te maken.
Een werkgever en een uitzendbureau die hun werknemer in de steek lieten na een ernstig bedrijfsongeval |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tweet van FNV-er Bart Plaatje, waaruit blijkt dat arbeidsmigrant Marcin ernstig gewond raakte na een bedrijfsongeval (hij viel in een vat met hete olie) waarna werkgever Beneluxvet BV en uitzendbureau Marthoflex hem in de steek lieten op zijn slaapkamer?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de tweet.
Is het juist dat de werkgever pas twee uur na het ongeval kwam opdagen en dat er geen rapport is opgemaakt?
Ik kan niet oordelen over deze specifieke casus, maar vind het – niet alleen vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en de wettelijke verplichtingen, maar in de eerste plaats vanuit medemenselijkheid – van groot belang dat werknemers in goede arbeidsomstandigheden werken en er bij een arbeidsongeval adequaat wordt gereageerd. De Inspectie SZW is bekend met het ongeval en heeft naar aanleiding daarvan onderzoek ingesteld naar de causale relatie tussen het ongeval en een overtreding van een of meerdere artikelen van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Over een individueel bedrijf en/of lopend onderzoek doet de Inspectie SZW geen uitspraken. Concrete feiten, zoals genoemd, maken deel uit van een onderzoek. Voor zover relevant kunnen stukken, zoals een opgemaakt rapport, in een onderzoek worden betrokken.
Is het juist dat de noodzakelijke verzorging van zijn brandwonden lang op zich laat wachten, veel langer dan verantwoord is?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat Marcin op het moment van het ongeval anderhalve week bij Marthoflex in dienst was, maar dat hij geen zorgpas kreeg? Hoe is dit mogelijk?
De Inspectie SZW onderzoekt altijd of er sprake is van een arbeidsrelatie tussen het bedrijf en het slachtoffer teneinde vast te kunnen stellen wie volgens de Arbeidsomstandighedenwet moet worden aangemerkt als werkgever.
Verder is in de kabinetsreactie van 3 juli 2020 op de Eerste Aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten vermeld dat een aantal zorgverzekeraars afspraken hebben gemaakt met werkgevers en uitzendbureaus dat de zorgpas zo spoedig mogelijk wordt verstrekt aan arbeidsmigranten die zij in dienst hebben. Sommige zorgverzekeraars gaan of zijn inmiddels overgegaan tot een digitale zorgpas, die is gekoppeld aan de inschrijving bij de zorgverzekeraar. Tenslotte is van belang te vermelden dat de zorgpas, naast de polis, weliswaar dienst kan doen als bewijs van verzekering, maar dat elk ziekenhuis in Nederland online controleert of iemand een zorgverzekering heeft gesloten. Dit gebeurt via de applicatie « controle op verzekeringsrecht». In zoverre is de informatie niet helemaal correct. Het bezit van een zorgpas is voor het verkrijgen van medische zorg in een ziekenhuis niet nodig. Medisch noodzakelijke zorg wordt in ieder geval door ziekenhuizen gegeven.
Deelt u de mening dat de opstelling van zowel de werkgever als het uitzendbureau ontoelaatbaar is?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3, is de Inspectie SZW bekend met het ongeval en is er naar aanleiding daarvan onderzoek ingesteld. Het onderzoek wordt verricht vanuit een brede context waarbij signalen van andere verboden gedragingen separaat worden beoordeeld. Afhankelijk hiervan kunnen deze signalen leiden tot nader onderzoek door de Inspectie SZW. Ook kan er een melding worden gedaan aan een andere toezichthoudende instantie of kan de zaak worden voorgelegd aan de Officier van Justitie. Het opleggen van eventuele sancties zal altijd onderlegd moeten zijn door juridisch houdbaar onderzoeksresultaat. Uit het onderzoek zal moeten blijken of sprake is van sanctioneerbare gedragingen. Gelet op het lopende onderzoek kan daar geen antwoord op worden gegeven.
Heeft de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid reeds kennisgenomen van het voorval? Welke sancties worden er getroffen tegen werkgever en uitzendbureau?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer gaat u aan de slag met een daadkrachtige uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Arbeidsmigratie onder leiding van Emile Roemer?
Naar aanleiding van de aanbeveling van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten van 11 juni j.l. is het kabinet aan de slag gegaan om uitvoering te geven aan de verschillende aanbevelingen. Voor een uitgebreider antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief die het kabinet op 3 juli j.l. naar uw Kamer heeft verstuurd2. Het kabinet nodigt het Aanjaagteam in deze brief tevens uit om met een tweede reeks van aanbevelingen te komen die dieper ingaan op de structurele misstanden bij arbeidsmigranten en de oplossingen voor de langere termijn.
De ontwikkelingen rondom het coronavirus |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom zijn de landelijke vrijheidsbeperkingen – die noodzakelijk waren om het coronavirus onder controle te krijgen en het gebrek aan IC-capaciteit te voorkomen – naar uw oordeel nog steeds noodzakelijk?
Een flink deel van de maatregelen die het kabinet in het voorjaar heeft getroffen, zijn na 1 juni versoepeld. De verspreiding van het virus in Nederland was op dat moment zodanig dat de zorgsector de behandeling van coronapatiënten en de reguliere zorg weer kon combineren. De maatregelen die nog in stand werden gehouden, achtte het kabinet nodig om het risico op een nieuwe grote toename van besmettingen te beperken. Inmiddels ziet het kabinet een toename van het aantal besmettingen en wordt doorlopend bekeken of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing – Verkorte Brandbrief Corona Maatregelen – uit de medische wereld dat het langer in stand houden van de huidige vrijheidsbeperkingen meer kwaad dan goed doet?1
In de brief geven de schrijvers het signaal af dat voortgang op dezelfde voet meer schade dan goed zou kunnen doen. Dat is een waardevol signaal en het kabinet waardeert het zeer dat de schrijvers de moeite hebben genomen om dat signaal te expliciteren en publiceren.
De brief gaat uit van de onterechte veronderstelling dat het kabinet met de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm covid-19), die sinds 13 juli jl. als wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig is (Kamerstuk 35 526, nrs. 1–3), allerlei maatregelen wettelijk wil vastleggen. Dat is echter niet de bedoeling van het kabinet en ook nooit geweest. Het doel van de Twm covid-19 is om een betere democratische legitimatie te creëren voor het nemen van maatregelen en waarborgen te bieden voor de bescherming van grondrechten. Het wetsvoorstel maakt het nemen van maatregelen onder bepaalde voorwaarden mogelijk, maar de daadwerkelijke activering van de maatregelen wordt steeds bepaald aan de hand van de actuele situatie en een afweging van verschillende belangen.
Hoe meet u of de vrijheidsbeperkingen succesvol zijn? Houdt u daarbij ook rekening met schade op het gebied van het psychosociale domein, economische schade en schade aan de reguliere gezondheidszorg?
Het RIVM, de GGD’en en het Outbreak Management Team (OMT) volgen de verspreiding van het virus in Nederland en in de rest van de wereld. Bij de beoordeling of de getroffen maatregelen effectief zijn kijkt het RIVM onder andere naar het aantal vastgestelde besmettingen, het aantal patiënten in ziekenhuizen, de aanwezigheid van virusdeeltjes in het riool en de snelheid en de wijze van de verspreiding. Met behulp van modellering worden vergelijkingen gemaakt van verschillende maatregelen en hun verwachte effectiviteit. Daarnaast voert het RIVM onderzoeken uit naar de gevolgen van het virus en de maatregelen voor de gezondheid.
Het OMT geeft een advies aan de rijksoverheid over de maatregelen die het nodig acht voor de beheersing en bestrijding van het virus. Daarbij kijkt het OMT naar verschillende mogelijke maatregelen en probeert het een maatregelenpakket samen te stellen dat proportioneel en subsidiair is: stevig genoeg om de verspreiding van het virus te beheersen, maar niet zwaarder of ingrijpender dan nodig. De afweging of de maatregelen die het OMT voorstelt worden uitgevoerd, is vervolgens aan het kabinet. Het kabinet betrekt bij het opstellen en afwegen van nieuwe maatregelen voor de bestrijding van covid-19 niet alleen de gevolgen van de maatregelen op de verspreiding van het virus, maar ook de maatschappelijke en economische gevolgen van de maatregelen. Allen zo kunnen passende en proportionele maatregelen worden getroffen. Om voldoende fundament onder de factoren te krijgen, voert het kabinet gesprekken met verschillende planbureaus (CPB, PBL, SCP) en het RIVM. Als het kabinet beoordeelt dat maatregelen erg ingrijpend zijn, overlegt het kabinet met betrokkenen en deskundigen of andere dan wel aanvullende maatregelen mogelijk zijn die minder belastend zijn voor de samenleving en neemt het eventueel compenserende maatregelen, zoals economische regelingen.
Hoe beoordeelt u de aanpak van het coronavirus in het licht van het hernieuwde gezondheidsbegrip, inhoudende dat gezondheid niet slechts «de afwezigheid van ziekte» betekent maar «het vermogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven»?
Het kabinet ziet het, ook binnen de opvattingen over positieve gezondheid waar u aan refereert, als een belangrijke taak van de overheid om Nederlandse burgers te beschermen tegen gezondheidsdreigingen waar ze zelf beperkt invloed op kunnen uitoefenen. Waar mogelijk adviseert het kabinet mensen over de instrumenten die zij zelf kunnen inzetten om zichzelf beter te beschermen (zoals regelmatig handen wassen, afstand houden en drukte vermijden) en daarnaast neemt het kabinet maatregelen die mensen zelf niet kunnen nemen of waarvoor overheidsregulering aangewezen is (zoals testen, bron- en contactonderzoek, reguleren van samenkomsten). In een aantal gevallen beperken deze maatregelen de eigen regie van mensen en de mogelijkheden om zelf keuzes te maken over de risico’s die zij willen nemen en de waarde die zij hechten aan aspecten van hun leven en hun individuele gezondheid. Bij een uitbraak van een infectieziekte zoals covid-19 kunnen die individuele keuzes echter ook risico’s veroorzaken voor de gezondheid van andere mensen. Het kabinet vindt het daarom terecht om in deze situatie de keuzevrijheid van mensen te beperken met het oog op het bewaken van de collectieve gezondheid. Een zorgvuldige afweging tussen individueel en gemeenschappelijk belang is daarbij vanzelfsprekend. Het kabinet vindt het daarbij heel belangrijk dat het Nederlanders meeneemt in de overwegingen en de argumenten die ten grondslag liggen aan het beleid.
Heeft u zicht op mensen die door verlies van onderneming of werkloosheid lichamelijke en psychische problematiek ontwikkelen? Hoeveel mensen, uitgesplitst naar categorie, in deze kwetsbare groep plegen zelfmoord, komen in armoede terecht of krijgen een burnout? Welke maatregelen neemt u om deze problematiek te mitigeren?2
Er zijn geen kwantitatieve gegevens bekend over het aantal mensen dat door verlies van onderneming of werkloosheid lichamelijke en psychische problematiek ontwikkelt of in armoede terecht komt. Hier bestaat geen registratie van.
Het kabinet monitort de sociaaleconomische en maatschappelijke gevolgen van de crisis via uiteenlopende kanalen. De risico’s en gevolgen voor kwetsbare groepen zoals mensen met een lichamelijke of psychische arbeidsbeperking en mensen in armoede of met een laag inkomen hebben daarbij nadrukkelijk de aandacht. Het kabinet volgt de komende tijd ontwikkelingen in de situatie van bestaande kwetsbare groepen en mensen die door bedrijfsbeëindiging, faillissement of ontslag geraakt worden.
Het kabinet heeft de afgelopen maanden maatregelen genomen om het verlies van baan en onderneming zoveel mogelijk te voorkomen. Met de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) komt het kabinet werkgevers tegemoet in de loonkosten, zodat zoveel mogelijk werkgelegenheid kan worden behouden. De Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) richt zich op zelfstandig ondernemers die geraakt zijn door de coronacrisis. De financiële ondersteuning vergroot de mogelijkheid om de onderneming voort te zetten.
Ook zet het kabinet zich samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties in om te voorkomen dat mensen die het financieel moeilijk hebben verder in de problemen komen als gevolg van de coronacrisis. De Kamer is over bestaande en nieuwe maatregelen geïnformeerd via een afschrift van de brief aan de Armoedecoalitie en via de brief over de invulling van de motie Nijboer c.s. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op het terrein van armoede nauwlettend volgen in overleg met betrokken partijen zoals VNG en Divosa. Het kabinet heeft op 28 augustus bekend gemaakt de NOW en de Tozo te verlengen en extra middelen vrij te maken voor onder meer begeleiding van werk(loosheid) naar werk en de aanpak van armoede en problematische schulden. Dit wordt nader toegelicht in de Kamerbief Steun- en herstelpakket.
Heeft u onderzocht wat een verplichting om anderhalve meter afstand van elkaar te houden betekent voor het geluksgevoel van mensen? Zo nee, kunt u daar een beredeneerde en onderbouwde inschatting van geven?
Nee, dit hebben wij niet onderzocht. Wij kunnen geen beredeneerde en onderbouwde inschatting geven wat het anderhalve meter afstand van elkaar houden betekent voor het geluksgevoel van mensen. Voor sommige mensen zal dit een aanzienlijk effect op het geluksgevoel hebben en voor anderen in het geheel niet.
Bent u bekend met de VN-inschatting in het rapport «Estimates of the impact of COVID-19 on global poverty» dat armoede een setback krijgt van 30 jaar, in sommige gevallen 20% welvaartscontractie en ruim een half miljard mensen onder de armoedegrens brengt? Bent u van mening dat welvaart een belangrijke factor is om mensen in leven te houden? Zo ja, hoe waardeert u onze welvaart ten opzichte van het instandhouden van de coronamaatregelen?3
Ja, we zijn bekend met het genoemde VN-rapport wat overigens over wereldwijde armoede gaat en niet over armoede specifiek in Nederland. Als kabinet streven wij een brede welvaart na. Brede welvaart gaat over meer dan alleen inkomen. Het gaat ook over het welzijn van mensen. Gezondheid is daar een belangrijk onderdeel van. De coronamaatregelen waren en zijn nodig om het virus onder controle te houden. Het onder controle houden van het virus is van groot belang, ook economisch gezien. Het CPB verwacht in het geval van een tweede golf en nieuwe grootschalige contactbeperkingen een sterke krimp die langer aanhoudt. De werkloosheid loopt in dat scenario op tot 10% in 2021. Het is evident dat we dit scenario moeten voorkomen en dat daarom het volgen van de gezondheidsmaatregelen zo belangrijk is. Het is dus ook voor de economie en het voorkomen van armoede zaak om de verspreiding van het virus zoveel mogelijk te beperken. Bovendien heeft het kabinet voorzien in een breed pakket aan steunmaatregelen met als doel het zoveel mogelijk beperken van de economische en sociale gevolgen.
Heeft u overwogen om de landelijke vrijheidsbeperkingen in te trekken en over te gaan tot een strikt regionale aanpak, inhoudende dat slechts in regio’s waar het virus weer opduikt tijdelijk passende maatregelen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
De uitbraak van het coronavirus heeft wereldwijd geleid tot het nemen van maatregelen. Er zijn verschillende landelijke, noodzakelijke maatregelen genomen om de verspreiding van corona maximaal te controleren om daarmee kwetsbaren in de samenleving te beschermen en overbelasting van de zorg, inclusief de IC-capaciteit, te voorkomen. Bij de maatregelen is ook sprake geweest van een regionale aanpak, bijvoorbeeld in het voorjaar ten aanzien van vakantiewoningen in Twente en Zeeland. Ook kan de voorzitter van de veiligheidsregio – binnen de geldende wetgeving en opdrachten van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) – specifieke maatregelen nemen. Deze maatregelen hebben ertoe bijdragen dat het aantal besmettingen in enkele maanden sterk is teruggelopen en we nu in een nieuwe fase zitten. De afgelopen tijd is gewerkt aan systemen om vroegsignalering van het virus mogelijk te maken. Dankzij het werk van onder meer de GGD’en, het RIVM, de veiligheidsregio’s en de testbereidheid van inwoners met klachten, weten we sneller of en waar het virus ergens oplaait. GGD’en en veiligheidsregio’s reageren vervolgens direct en nemen indien nodig passende maatregelen op lokaal niveau. Denk daarbij aan het uitvoeren van bron- en contactonderzoek om verdere verspreiding te voorkomen en mensen met een besmetting dringend adviseren om in zelfquarantaine te gaan. Zo voorkomen we de verdere verspreiding van corona als het ergens oplaait. Afhankelijk van de verdere ontwikkeling hiervan kunnen aanvullende maatregelen worden opgeschaald naar het regionale of landelijke niveau of weer worden afgeschaald.
Bent u het ermee eens dat beleid zoveel mogelijk door lagere overheden moet worden bepaald en uitgevoerd? Zo ja, waarom bepaalt u dan landelijk beleid in plaats van het aan de regio’s over te laten?
De rijksoverheid en de decentrale overheden trekken op dit punt samen op. Waarbij het adagium is: lokaal waar het kan, landelijk waar het moet. Provincie- en gemeentebesturen zijn bevoegd tot regeling en bestuur inzake hun huishouding. In verband met infectieziektebestrijding bepaalt artikel 7, eerste lid, van de Wpg dat de Minister van VWS leiding geeft aan de bestrijding van een grote en gevaarlijke epidemie als de onderhavige. Hij kan de voorzitter van de veiligheidsregio opdragen hoe de bestrijding ter hand te nemen die daarvoor zijn bevoegdheden op grond van artikel 39 Wet veiligheidsregio’s (Wvr) inzet. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben diverse mogelijkheden om eigenstandig passende en proportionele maatregelen te treffen waardoor regionaal of lokaal maatwerk mogelijk is. In het kader van de aanpak van de uitbraak van het coronavirus maken gemeenten bijvoorbeeld afspraken met lokale ondernemers over crowd control in binnensteden, worden vergunningen afgegeven voor bepaalde activiteiten en hebben verschillende overheden ook steunpakketten aangekondigd voor hun eigen gemeenschap. Er is doorlopend overleg tussen het Rijk en decentrale overheden over het geldende beleid rond het coronavirus, waarbij het Veiligheidsberaad zowel bij reguliere als incidentele overleggen vertegenwoordigd is.
Op basis waarvan stelt Hubert Bruls, voorzitter van het Veiligheidsberaad, op dinsdag 7 juli dat er geen crisisdraaiboek is omdat «deze crisis zodanig is dat geen draaiboek daar op voorbereid is»? Wat zijn de gronden waarop wordt gesteld dat een regionale lockdown moeilijk of zelfs niet mogelijk is?4
Op mijn verzoek heeft de heer Bruls de volgende toelichting gegeven: «De coronacrisis is uniek in zijn schaal, complexiteit en duur waardoor hier geen op maat gemaakt draaiboek voor kan zijn. Daartegenover staat dat nationale en regionale overheden zich wel degelijk voorbereiden op het voorkomen, beheersen en bestrijden van crises, waaronder ook infectieziekten. De GGD'en beschikken in dit kader over diverse draaiboeken en protocollen. Het bron- en contactonderzoek is hier een voorbeeld van.
Een regionale lockdown is in theorie mogelijk. Dit is echter een vrij rigoureuze maatregel en hoeft niet noodzakelijk te zijn als tijdig wordt gereageerd op signalen. De veiligheidsregio's zijn erop gericht dit zoveel mogelijk te voorkomen. Een recent voorbeeld daarvan is het afsluiten van een slachthuis met als doel om nieuwe besmettingen te voorkomen. Een regionale lockdown roept diverse effecten op die moeten worden meegewogen bij het besluit hiertoe. Denk daarbij aan de lokale economische situatie, maar ook de invloed ervan op de rest van Nederland. Om dit goed te kunnen doen moet je daarom op landelijk niveau afspraken maken.»
Kunt u bewijzen dat het houden van anderhalve meter afstand de kans op besmetting met het coronavirus noemenswaardig beperkt? Zo ja, bent u bereid het bewijs waar u zich op baseert openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het leveren van ondubbelzinnig wetenschappelijk bewijs is voor veel maatregelen in de publieke gezondheid zeer complex. Als dergelijk bewijs wel beschikbaar komt, delen we dat graag met u, dat is in de wetenschappelijke wereld overigens ook goed gebruik. Het OMT heeft echter een aantal sterke aanwijzingen dat afstand houden heel goed werkt om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Het kabinet ziet ook dat deskundigen wereldwijd, inclusief de Wereldgezondheidsorganisatie, overtuigd zijn van het belang en de effectiviteit van «social distancing», waaronder het handhaven van fysieke onderlinge afstand.
COVID-19 wordt met name verspreid via grotere druppels (druppelinfectie) waarvan bekend is dat zij over het algemeen niet verder dan ongeveer anderhalve meter in de lucht zweven alvorens op de grond te vallen. Omdat niet iedereen met een meetlint op zak loopt, adviseren we om twee armlengtes aan te houden, dat is een praktische richtlijn die ongeveer op anderhalve meter komt. In Nederlandse ziekenhuizen wordt in richtlijnen voor het behandelen van besmette patiënten sinds jaar en dag anderhalve meter als afstand gehanteerd waarover druppels met ziekteverwekkers zich kunnen verspreiden.
Hoe verklaart u dat de wereldwijde massademonstraties, waaronder in Nederland, waarbij grote groepen mensen lange tijd dicht op elkaar stonden in de buitenlucht, nergens tot een noemenswaardig aantal nieuwe besmettingen heeft geleid?
Of demonstraties nergens tot noemenswaardige nieuwe besmettingen hebben geleid, is ons niet bekend. Gelukkig wordt bij veel demonstraties voldoende afstand bewaard tussen de demonstranten. Ook rekenen we erop dat demonstranten conform de door het kabinet uitgedragen boodschap thuis zijn gebleven indien zij symptomen van het coronavirus hadden. Op deze manier wordt het risico van overdracht verder verkleind. Het recht op demonstratie is een grondrecht. Wij vinden het dan ook belangrijk dat dit grondrecht uitgevoerd kan worden. Dit moet echter wel op een veilige manier gebeuren, met inachtneming van de maatregelen tegen verspreiding van het coronavirus.
Waarom wordt het risico op coronabesmettingen nog ingezet als zwaarwegend argument bij het al dan niet verbieden van evenementen in de buitenlucht, zoals bijvoorbeeld bij de verboden demonstratie van Viruswaanzin d.d. 21 juni jl.?
Vooropstaat dat de bevoegdheid om een demonstratie te verbieden bij de burgemeester ligt of – in geval van een bovenlokale crisis – bij de voorzitter van de veiligheidsregio, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad (Wet openbare manifestaties en artikel 39 e.v. Wvr). Het houden van anderhalve meter afstand is één van de belangrijkste maatregelen die getroffen zijn om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Als we dit gezamenlijk volhouden, zowel binnen als buiten, wordt het risico op overdracht aanzienlijk beperkt. Dit geldt dus ook voor evenementen en demonstraties in de buitenlucht. Een grootschalige demonstratie kent veel deelnemers die uit het hele land kunnen komen. Dit brengt dus ook het risico met zich mee dat het virus zich onder veel mensen kan verspreiden. Vooraf dient voldoende duidelijk te zijn of het aantal te verwachten deelnemers past op de beschikbare locatie, zodat deelnemers in staat blijven anderhalve meter afstand tot een ander te bewaren. Dit is verder een afweging van het decentrale bestuur.
Houdt u er rekening mee dat het coronavirus zich mogelijk voornamelijk verspreidt via aerosolen in plaats van via grote druppels?
Volgens het RIVM zijn grote druppels de belangrijkste verspreidingsroute van het coronavirus. Het is op dit moment onduidelijk of aerogene verspreiding een relevante rol speelt bij de verspreiding van het virus. Het RIVM geeft aan dat het beeld van de verspreiding van het coronavirus hetzelfde is als dat van andere virussen die zich via grote druppels verspreiden, en niet zoals virussen die zich voornamelijk verspreiden via aerosolen, zoals bijvoorbeeld de mazelen. De duidelijkste aanwijzing hiervoor is het reproductiegetal. Voor het coronavirus ligt het reproductiegetal, zonder het treffen van maatregelen, op basis van huidige inzichten tussen de 2 en 4. Ziekten die zich via fijne kleine druppeltjes verspreiden en lang in de lucht blijven «hangen» hebben een hoger reproductiegetal, zo is bijvoorbeeld het reproductiegetal van mazelen 17.
In welke mate zouden de huidige coronaregels wijzigen, indien u er op enig moment van overtuigd raakt dat het coronavirus zich voornamelijk verspreidt via aerosolen in plaats van via grote druppels?
Het is niet op voorhand te zeggen hoe de huidige maatregelen zouden wijzigen op het moment dat we tot nieuwe inzichten komen met betrekking tot de verspreidingsroute van het coronavirus. Dit is afhankelijk van de op dat moment geldende epidemiologische situatie en de specifieke nieuwe inzichten. Zoals omschreven in vraag 14 geeft het RIVM aan dat de belangrijkste verspreidingsroute grote druppels zijn.
Klopt het dat bij besmetting via grote druppels vooral sociale afstand een mitigerend effect heeft? Klopt het dat bij besmetting via aerosolen vooral ventilatie en zonlicht een mitigerend effect hebben?
Ventilatie en zonlicht kunnen een rol spelen bij de verspreiding van een virus via aerosolen. Hoe groot deze rol is, is afhankelijk van een heleboel factoren zoals de kenmerken van het specifieke virus, de virusload, de temperatuur, de hoeveelheid mensen bij elkaar in een ruimte, de verblijfsduur in deze ruimte, welke activiteiten zij ondernemen etc. en het is niet op voorhand te zeggen of ventilatie en zonlicht de belangrijkste mitigerende effecten hebben bij besmetting via aerosolen.
Bent u het eens met de stelling dat het verbieden van evenementen zowel werkt bij besmetting via grote druppels als via aerosolen? Zo ja, waarom stelde het OMT dan op 25 mei jl. dat de anderhalvemeterregel geen effect zou hebben gehad bij aerogene verspreiding, terwijl er ook andere maatregelen zijn genomen, zoals het verbieden van evenementen? Hoe bepaalt u welke maatregelen welk effect hebben gehad?5
Het verbieden van evenementen is een maatregel om grootschalige transmissie tussen mensen te voorkomen. Hierbij wordt transmissie via druppels, zowel via contact als via aerosolen voorkomen, doordat er minder mensen in grote aantallen bij elkaar komen onder andere op plekken waar er geen anderhalve meter afstand gehouden kan worden.
Het OMT-advies van 25 mei jl. is gegeven in het kader van transmissie in sportscholen/fitnesscentra en binnensport. Bij evenementen spelen verschillende andere factoren een mogelijke rol in de transmissie, bijvoorbeeld crowding (veel mensen die dicht bij elkaar staan), eventueel alcoholgebruik, onvoldoende hygiëne, direct contact en meezingen bij concerten.
Een zuivere evaluatie of meting van de effectiviteit van een individuele maatregel is in de praktijk lastig, gezien de complexiteit door andere factoren en maatregelen die tegelijkertijd van kracht zijn. Aan de hand van modelering en observationele studies kan evenwel de effectiviteit van een maatregel worden geschat. Hierbij worden bijvoorbeeld de meest recente (internationale) wetenschappelijke inzichten, kennis van de eigenschappen van het virus en de epidemiologische situatie in Nederland meegenomen. Het effect van het opheffen van een maatregel op de epidemie wordt daarnaast ook meegenomen in de schatting van de effectiviteit.
Bent u bekend met de richtlijnen van het RIVM over influenza, waarin wordt gesteld dat bij besmetting van de lagere luchtwegen via aerosolen een honderdmaal lagere besmettingsdosis nodig is dan via grote druppels? Ziet u relevante parallellen tussen de wijze waarop corona en influenza zich verspreiden?6
Wij zijn bekend met de richtlijnen van het RIVM over influenza.
De minimale besmettingsdosis van het coronavirus is nog niet bekend. Ook de rol van aerosolen in de transmissie van het virus is nog onbekend, maar het lijkt een minder belangrijke verspreidingsroute, zoals aangegeven in antwoord op vraag 14.
In de bijlage bij de LCI-richtlijn COVID19 (versie 28 juli 2020) waarin een inhoudelijke onderbouwing wordt gegeven van de mogelijke rol van aerogene verspreiding van SARS-CoV-2 bij mens-tot-menstransmissie en de bijdrage van ventilatiesystemen stelt het RIVM:
«...dat op basis van de huidige inzichten onduidelijk is of aerogene transmissie een rol speelt in de verspreiding van SARS-CoV-2. Een uitzondering vormen aerosolvormende handelingen in de zorg, waar aanvullende maatregelen worden geadviseerd. Verschillende studies gebaseerd op epidemiologisch, virologisch en modelleringsonderzoeken waaruit deze inzichten naar voren komen, worden hieronder beschreven.
Het RIVM-CIb heeft van GGD’en geen signaal ontvangen dat er aerogene transmissie heeft plaatsgevonden. In Nederland zijn wel enkele COVID-19-clusters gerapporteerd waarbij aerogene transmissie als mogelijk route wordt genoemd, maar hier is nog geen onderzoek over gepubliceerd. Dit betreft met name uitbraken bij koren, waarover apart zal worden geadviseerd. Ook een repoductiegetal van 2–4 lijkt niet te wijzen op aerogene verspreiding en op een wezenlijke bijdrage aan de directe mens-op-menstransmissie van SARS-CoV-2 (ECDC rapid risk assessment 23 april 2020).»
Erkent u dat bij buitenactiviteiten een sterk gereduceerd risico op coronabesmetting bestaat?
Theoretisch gezien zou geconcludeerd kunnen worden dat er bij buitenactiviteiten een sterk gereduceerde kans is op besmetting. Op dit moment is er daar echter geen wetenschappelijk bewijs voor.
Bent u bekend met de superspreading database van Koen Swinkels? Deelt u zijn bevinding dat besmettingen vooral plaatsvonden in min of meer afgesloten ruimtes, zonder voldoende toevoer van frisse lucht? Zo ja, onderschrijft u het belang van goede ventilatie? Wat is uw mening over het Deltaplan Ventilatie van Maurice de Hond?7
Wij zijn bekend met de database van de heer Swinkels. Uit de gegevens in zijn database blijkt vooralsnog dat de meeste superspreading events zich binnen afspeelden. De heer Swinkels plaatst tegelijkertijd ook een aantal belangrijke kanttekeningen bij deze conclusie.
Zo heeft het virus zich voor het eerst gemanifesteerd tijdens het griepseizoen, een seizoen waarin mensen veel tijd binnen doorbrengen. Daarnaast is het virus pas zeven maanden bekend waardoor er nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om te concluderen dat besmetting buiten het griepseizoen en buitenshuis minder vaak voorkomt. Bovendien acht de heer Swinkels het aannemelijk dat andere oorzaken die de kans op een besmetting verhogen niet of onvoldoende zijn onderzocht.
Verder hebben wij kennis genomen van het idee voor een Deltaplan Ventilatie zoals door de heer De Hond wordt voorgesteld. Wij hebben het RIVM een aantal vragen gesteld over de relatie tussen ventilatie en de verspreiding van covid-19. Het RIVM concludeert dat goed ventileren noodzakelijk is voor een gezond en prettig binnenklimaat. Het helpt ook om de overdracht van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken, zoals het coronavirus, te voorkomen.
Het RIVM geeft aan dat het vooralsnog geen aanwijzingen ziet dat de huidige eisen voor ventilatie in bestaande bouw en nieuwbouw uit het Bouwbesluit 2012 aangepast zouden moeten worden. Daarnaast gelden er uit voorzorg specifieke adviezen op het gebied van ventilatie en verkoeling. Deze informatie is te vinden op de website van het RIVM en op rijksoverheid.nl. Een Deltaplan, zoals de heer De Hond voorstelt, achten wij op dit moment nog niet nodig.
Hoeveel procent van de mensen die de afgelopen maand getest zijn, zijn besmet? Hoeveel personen per miljoen inwoners zijn er besmet? Bent u van mening dat Nederland op dit moment een zeer veilig risicoprofiel heeft? Zo ja, hoe beïnvloedt dit verlichting van de coronamaatregelen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen vier weken hebben de GGD’en 459.037 testen afgenomen. Hiervan zijn er 13.583 mensen positief getest (2,96%). Dat is een duidelijke stijging ten opzichte van de maand ervoor. Toen zijn 362.094 mensen getest, waarvan 3.072 positief (0,85%). Ook de R-waarde is gestegen en sinds enige tijd boven de 1. Deze toename is reden tot zorg en een verlichting van de maatregelen past vooralsnog niet bij deze ontwikkeling. Daarom is het belangrijk dat iedereen zich goed aan de gedragsmaatregelen houdt, zodat wij het virus samen onder controle kunnen houden.
Bent u van mening dat er reëel besmettingsgevaar is door het aanraken van oppervlaktes? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, hoe beïnvloedt dat de aanpassing van de coronamaatregelen en wanneer wordt het advies van het RIVM op de nieuwe inzichten aangepast?
Het RIVM acht de kans klein dat het coronavirus zich verspreidt via oppervlakten. In het laboratorium is weliswaar aangetoond dat dit kan, maar dat was bij ideale omstandigheden die zelden zullen voorkomen. Daarom blijft het advies de kans zo klein mogelijk te houden, bijvoorbeeld door regelmatig de handen te wassen met zeep en zo min mogelijk het gezicht aan te raken met de handen.
Tot wanneer is het naar uw oordeel noodzakelijk dat mensen verplicht anderhalve meter afstand van elkaar houden?
Het houden van een veilige afstand blijft een belangrijke (te overwegen) maatregel zo lang het risico op een grote uitbraak van covid-19 in Nederland niet op een minder ingrijpende manier voldoende kan worden beperkt.
Houdt u er rekening mee dat er nooit groepsimmuniteit wordt bereikt, bijvoorbeeld omdat er geen vaccin wordt ontdekt, of het virus steeds verandert?
Ja, hier houden wij rekening mee. Er wordt mede daarom ook fors geïnvesteerd in de ontwikkeling van geneesmiddelen tegen covid-19. Overigens zijn er tot op heden geen aanwijzingen dat er geen effectief en veilig vaccin zal worden ontdekt.
Waarom heeft het RIVM het streven naar groepsimmuniteit geadviseerd aan de regering terwijl op 1 april jl. het RIVM aangaf nog onderzoek te doen naar de werking groepsimmuniteit? Was voldoende bekend wat de effecten van deze strategie zouden zijn, voordat het advies werd gegeven? Zo nee, waarom is het advies gegeven?
In de technische briefing van 18 maart jl. is door professor Van Dissel over groepsimmuniteit gesproken. Er is echter over groepsimmuniteit gesproken als neveneffect van maatregelen, niet als een doel op zich. Dit werd in deze briefing door professor Van Dissel nog extra benadrukt. Er is daarom nooit het advies gegeven om te streven naar groepsimmuniteit. Het onderzoek waar u op doelt betreft waarschijnlijk de PIENTER-Corona studie waar met name gekeken wordt hoe het nieuwe coronavirus zich verspreidt onder de Nederlandse bevolking (leeftijdsgroepen, type klachten etc.). Een van de doelen van deze studie is ook om inzicht te verkrijgen in de prevalentie (percentage aantal mensen dat ziek is of is geweest) van waaruit een schatting gemaakt zou kunnen worden over de groepsimmuniteit. Deze data geven inzicht in de verdere verspreiding van het virus.
Waarom sprak de Minister-President zich op 16 maart jl. tijdens zijn toespraak uit ten faveure van groepsimmuniteit?
De Minister-President heeft in zijn toespraak van 16 maart jl. geschetst, dat er drie scenario’s zijn hoe de corona-epidemie aangepakt kan worden. In het eerste scenario laten we het virus ongecontroleerd gaan. Dat kan de zorgcapaciteit niet aan en leidt tot veel doden aan covid-19. Een andere keuze was een volledige lockdown tot er een vaccin of geneesmiddel is. Dat kan een tijd duren. Een langdurige lockdown is niet wenselijk en acceptabel. Het kabinet heeft gekozen voor het scenario van maximaal controleren. «Maximaal controleren» betekent volgens het kabinet dat het virus zal blijven rondgaan onder de bevolking, maar dat nieuwe, grotere uitbraken worden ingedamd op het moment dat die de kop opsteken. Het doel daarbij is om de kwetsbaren te beschermen en te zorgen dat de zorg het aankan. Naarmate het virus langer onder ons is, zullen meer mensen immuun worden en bouw je een vorm van groepsimmuniteit op. Dat is dus een bijeffect van het gekozen scenario, zeker geen doel van het kabinet op zich.
Wordt er ook specifiek preventiebeleid gevoerd om onze samenleving beter weerbaar te maken tegen het coronavirus? Zo ja, hoe ziet dat beleid eruit? Zo nee, waarom niet?
Het meest specifieke preventiebeleid waar we in investeren, is de ontwikkeling van een vaccin. Verder werkt de Minister van VWS samen met de brancheverenigingen in de langdurige zorg aan werkwijzen en richtlijnen om kwetsbare mensen in instellingen voor langdurige zorg beter en gerichter te kunnen beschermen. Tot slot kunnen wij voor de langere termijn ook nog wijzen op de maatregelen die het kabinet al in gang heeft gezet in het kader van het Preventieakkoord om een gezondere levensstijl te bevorderen. Deskundigen verwachten dat algemene preventiemaatregelen die de gezondheid van de Nederlandse bevolking vergroten, ertoe kunnen leiden dat minder besmette personen ernstig ziek worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het terugdringen van obesitas en alcoholgebruik.
Erkent u dat bewegen belangrijk is voor ouderen en voor mensen met onderliggend lijden? Bent u bekend met het fenomeen «deconditioning syndrome», waarin mensen door psychisch of fysiek trauma stoppen met bewegen? Ziet u een relatie tussen de coronacrisis en «deconditioning syndrome»? Zo ja, voorziet u dat extra maatregelen nodig zijn om de kwetsbare groep weer aan het bewegen te krijgen?8
Wij onderkennen dat voldoende bewegen belangrijk is voor ouderen en voor mensen met onderliggend lijden. Bewegen is van belang voor de vitaliteit en fitheid van alle mensen en bevordert de gezondheid. Het «deconditioning syndrome» beschrijft een vicieuze cirkel waarbij een periode van inactiviteit leidt tot terugval van de algemene conditie, verlies van spiermassa en functionele achteruitgang. Dat verhoogt vervolgens weer de drempel om meer te gaan bewegen. In hoeverre er een relatie is met de coronacrisis kunnen wij niet zeggen, maar het is wel bekend dat mensen over het algemeen minder zijn gaan bewegen in deze periode. Het lijkt ons dan ook van belang dat hulpverleners in de ouderenzorg hier alert op zijn en hier rekening mee houden bij het aanbieden van beweegprogramma’s. In zijn algemeenheid zien we dat de dagbestedingsprogramma’s voor cliënten in de langdurige zorg weer op gang komen. Daar hoort ook gepast bewegen bij, zoals het maken van een wandeling. We willen in zijn algemeenheid de komende jaren meer gaan inzetten op de vitaliteit van alle Nederlanders, onder andere met beweegprogramma’s vanuit gemeenten, zorgaanbieders en buurtsportcoaches. Daar komt bij dat we interdepartementaal een werkgroep starten om een routekaart bewegen op te stellen, voor elke levensfase dus ook voor de ouderen, om het percentage Nederlanders dat aan de beweegnorm voldoet te laten stijgen.
Erkent u dat Jacco Wallinga, hoofd computermodellen van het RIVM, een verkeerde aanname heeft gedaan in het programma voor het berekenen van de effecten van corona op Nederland? Wat was de invloed van deze fout op beleid? Heeft u daarop moeten corrigeren? Waaruit bestonden de correcties?9
In uw vraag wordt waarschijnlijk gerefereerd naar het aantal dagen dat een patiënt gemiddeld op de intensive care zou liggen. Dat bleek in Nederland 23 dagen, een langere opnameduur dan in eerste instantie gedacht op basis van buitenlandse – met name Chinese – ervaringen. De modellen van het RIVM worden op basis van de beschikbare informatie gemaakt waarin de wetenschappers trachten de complexe werkelijkheid zo precies mogelijk weer te geven en op basis hiervan te adviseren welke maatregelen wel of niet effectief zijn. Op basis van het voortschrijdend inzicht en nieuw beschikbare wetenschappelijke literatuur, onder meer over het verloop van de ziekte en ervaringen in Europa en Nederland zelf, kunnen modellen worden aangepast. Dat is hier ook gebeurd. De aanpassing heeft geen consequenties gehad op het beleid.
Bent u bekend met de melding van viroloog Christian Drosten d.d. 24 april jl. dat het RIVM gebruik heeft gemaakt van statistisch insignificante data? Erkent u dat het geval is geweest? Welke maatregelen zijn genomen om dit te corrigeren?
Wij vermoeden dat u doelt op een deel van het interview van de heer Drosten op de Duitse televisie op 24 april jl. Deze opmerkingen zijn weinig specifiek. Ik begrijp dat het zou gaan om data die door hem nagerekend zouden zijn, die destijds gedeeltelijke schoolopening mogelijk zouden moeten maken en waarover hij waarschuwt dat ze niet significant zouden zijn.
Het is ons niet duidelijk waar het hier precies over gaat, ook wordt nergens duidelijk dat het om modellering gaat. De term statistische significantie slaat op een nulhypothese die getoetst wordt, niet op de data die gebruikt wordt in de toets. Er kan dus in deze context geen sprake zijn van statistisch insignificante data. Als een wetenschapper een belangrijke fout in de Nederlandse berekeningen meent te hebben gevonden, dan is het RIVM gaarne bereid om hierover via de gebruikelijke kanalen met de wetenschapper van gedachten te wisselen en eventueel tot correctie over te gaan.
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur waar kritiek wordt geuit op de wijze waarop Minister-President Rutte een-op-een het advies van het OMT overneemt? Is het advies van het OMT voldoende kritisch bekeken? In welke mate zijn andere belangen dan de volksgezondheid gewogen?
Het is ons niet duidelijk op welke uitzending van Nieuwsuur u precies doelt, maar het kritiekpunt dat het kabinet onvoldoende rekening zou houden met andere belangen dan volksgezondheid hebben wij eerder gehoord en daar hebben de Minister-President en de Minister van VWS ook al eerder vragen over beantwoord in plenaire debatten in de Tweede Kamer.
Zoals de Minister van VWS ook heeft toegelicht in zijn brief van 21 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 463) maakt het kabinet gebruik van meer adviseurs en deskundigen dan alleen het OMT10. De adviezen van het OMT zijn steeds besproken in een Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) met vertegenwoordigers van een aantal uitvoerende en bestuurlijke organisaties. Vervolgens zijn op basis van de adviezen van het OMT en het BAO beleidsvoorstellen gemaakt die zijn besproken in de nationale crisisorganisatie, waarin een brede vertegenwoordiging van departementen en enkele vertegenwoordigers van de veiligheidsregio’s zijn opgenomen. De uiteindelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden in de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing. Alle departementen hebben gedurende de uitbraak contacten onderhouden met deskundigen en belangenbehartigers op hun terrein. Het kabinet betrekt bij het opstellen en afwegen van nieuwe maatregelen voor de bestrijding van covid-19 niet alleen de gevolgen van de maatregelen op de verspreiding van het virus, maar ook de maatschappelijke en economische gevolgen van de maatregelen. Allen zo kunnen passende en proportionele maatregelen worden getroffen. Om voldoende fundament onder de factoren te krijgen, voert het kabinet gesprekken met verschillende planbureaus (CPB, PBL, SCP) en het RIVM. Tot slot wijzen wij erop dat het kabinet zijn maatregelen in eerste instantie wekelijks en later periodiek heeft besproken met uw Kamer.
Bent u bekend met de uitlating van Gowri Gopalakhrisna, doctor in de epidemiologie aan het VUmc, d.d. 25 april jl. dat het OMT zijn adviezen niet onderbouwt? Bent u het eens met haar dat de adviezen een magere wetenschappelijke onderbouwing hebben?
De uitlatingen dat het OMT zijn adviezen onvoldoende zou onderbouwen, zijn ons bekend. Een belangrijke reden waarom de Nederlandse overheid een advies aan het OMT vraagt, is dat er bij de uitbraak van een nieuwe ziekte, zoals covid-19, nog onvoldoende wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen zijn om het overheidsbeleid (volledig) vorm te kunnen geven. Het doel van het OMT is om met de beschikbare wetenschappelijke kennis aangevuld met beoordelingen van de ter zake meest deskundige experts een zo goed mogelijk advies te geven over de aanpak van deze specifieke infectieziekte-uitbraak. Het kabinet is daarom van mening dat de kwalificatie «magere wetenschappelijke onderbouwing» niet terecht is.
Bent u bekend met de uitspraak van Eric-Jan Wagenmakers, professor methodologie aan de UvA, d.d. 25 april jl. dat wetenschappers informatie aandragen en dat politiek de beslissing dient te nemen? Bent u het met deze uitspraak eens? Zo ja, hoe is dit geborgd in de werkrelatie tussen OMT en regering?
Het kabinet is het daar grotendeels mee eens, zij het dat het OMT geen wetenschappelijke organisatie is, maar een expertteam dat met gebruikmaking van zijn wetenschappelijke kennis en ervaring deskundigenadviezen geeft aan de overheid over de aanpak van de uitbraak. Voor de vraag over de werkrelatie verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 31.
Is de primaire doelstelling nog steeds om de ic-capaciteit niet over te belasten, het zogenaamde «flatten the curve», zoals het RIVM aangaf in haar video van 6 april jl.? Zo ja, waarom – gegeven dat er voldoende ic-capaciteit is – worden de maatregelen niet versneld afgebouwd? Zo nee, wat zijn de aanvullende doelstellingen van de coronamaatregelen?
Zoals in diverse brieven aangegeven, is de doelstelling van het kabinet om de verspreiding van corona maximaal te controleren om daarmee kwetsbaren in de samenleving te beschermen en overbelasting van de zorg, inclusief de IC-capaciteit, te voorkomen. Alle maatregelen en versoepelingen zijn gericht op het maximaal controleren van de verspreiding van corona, met oog voor zo min mogelijk beperking voor betrokkenen.
Erkent u dat Nederland effectiever de coronacrisis had kunnen aanpakken als begin februari verschillende scenario's geprepareerd waren?
Bij de start van de uitbraak heeft het kabinet op basis van de toen beschikbare informatie, kennis en adviezen getracht de juiste maatregelen te treffen. De Minister van VWS rapporteert over de geleerde lessen aan uw Kamer met de brief die u heden heeft ontvangen. Daarnaast is de Onderzoeksraad voor Veiligheid een onderzoek gestart naar de aanpak van de Coronacrisis door de Nederlandse overheid en andere betrokken partijen.
Bent u bekend met het bericht dat Nederland op 7 februari jl. een Boeing met mondkapjes naar China heeft gestuurd? Bent u van mening dat deze schaarse middelen ook zouden zijn verstrekt als men twee weken eerder op de hoogte was van de ernst van de situatie?
Ja. Het transport naar China in februari betrof een humanitaire vlucht die hulpgoederen kwam ophalen die door de Chinese ambassade en bedrijven waren ingezameld en gefinancierd voor het in die periode zwaar getroffen Wuhan. Op verzoek van de Chinese autoriteiten heeft Nederland – zoals te doen gebruikelijk bij humanitaire vluchten en uit solidariteit met de bevolking van Wuhan – gefaciliteerd in het voorzien van landingsrechten voor dit toestel. Het kabinet heeft niet in natura bijgedragen aan de bestrijding van Covid-19 in China. Er was in februari nog geen sprake van schaarste in deze middelen. In de EU zijn er pas op 14 maart beperkingen gesteld aan het uitvoeren van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Bent u van mening dat het carnaval in de besmettingshaard Noord-Brabant doorgang had gevonden als de coronacrisis al twee weken eerder serieus was genomen? Zou u het carnaval typeren als een super spreading event?
Bij de start van de uitbraak heeft het kabinet op basis van de toen beschikbare informatie, kennis en adviezen getracht de juiste maatregelen te treffen. Hoewel carnaval als geheel niet als superspreading event getypeerd kan worden geldt dit in sommige dorpen of steden wel.
Hoe dodelijk is het coronavirus? Is het coronavirus minder dodelijk gebleken dan oorspronkelijk gedacht?
Het is bij verschillende epidemieën met nieuwe ziekten zo dat in eerste instantie vooral de meest ernstige ziektebeelden opvallen en worden geregistreerd. Dat leidt in eerste instantie altijd tot een overschatting van de ernst van de ziekte. Als er in de loop van de epidemie meer gegevens bekend worden, ook over de lichtere infecties onder de bevolking, moet dit cijfer over het algemeen naar beneden worden bijgesteld. Bij covid-19 is dit ook het geval. De gevonden letaliteit is sterk afhankelijk van verschillende factoren, zoals het testbeleid, de kwaliteit van medische zorg en de aanwezigheid van risicogroepen in de bevolking. De schattingen variëren momenteel tussen 0,5 en 1% van de patiënten. De letaliteit van de ziekte zou zonder de genomen maatregelen veel hoger zijn geweest. Zonder deze maatregelen zouden zorgverleners tijdens de eerste golf nog meer patiënten dan nu het geval was te verwerken hebben gehad en zouden nog meer slachtoffers zijn gevallen. Daarmee zou ook de langdurige ziektelast onder personen die het coronavirus hebben gehad, veel groter zijn geweest.
Gegeven dat u op 25 juni jl. COVID-19 heeft vastgesteld op een Infection Fatality Risk (IFR) van 0,32, en dus minder dodelijk is dan eerder werd gedacht, waarom staat het virus dan nog op Groep A van de Wet Publieke Gezondheid (waarvoor de meest vergaande dwingende maatregelen kunnen worden opgelegd)?
De Infection Fatality Rate is niet de enige factor die wordt meegewogen bij het bepalen welke ziekten tot groep A gerekend moeten worden. Het gaat om een algehele beoordeling van de dreiging en het risico voor de samenleving. Daarbij kijkt het kabinet bijvoorbeeld ook naar de wijze en snelheid van besmetting, de weerstand in de samenleving en de beschikbaarheid van een effectieve geneeskundige behandeling.
Kunt u aangeven op welke lijst van de Wet Publieke Gezondheid het Influenzavirus staat? Wat rechtvaardigt het verschil met corona?
De bekende humane influenzavirussen staan niet in de Wpg genoemd als meldingsplichtige ziekten, tenzij er sprake is van een uitbraak binnen een instelling. Een humane infectie ten gevolge van een dierlijk influenzavirus is wel een meldingsplichtige ziekte, gecategoriseerd in groep B1. Daarmee wordt het op basis van de Wpg mogelijk een epidemie te bestrijden die veroorzaakt wordt door een zoönotisch nieuw subtype humaan influenzavirus waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat.
Het coronavirus en het influenzavirus zijn twee verschillende soorten virussen. Alhoewel er enkele overeenkomsten zijn tussen deze twee virussen, zoals de manier waarop deze virussen zich verspreiden (via druppels) en het feit dat sommige klachten van covid-19 overeenkomen met griepverschijnselen, zijn er ook verschillen, onder andere het verloop van de infecties die zij veroorzaken. Het influenzavirus veroorzaakt de griep. In de meeste gevallen heeft de griep een onschuldig beloop, soms is er grotere kans op ernstige klachten en kan er iemand aan overlijden. covid-19 verloopt soms met alleen milde klachten die lijken op griepverschijnselen, maar in andere gevallen veroorzaakt covid-19 ook klachten die we niet zien bij de griep. Het gaat hierbij ook om ernstige klachten waarbij de longen en andere organen en de bloedvaten schade oplopen. Daarnaast is de letaliteit hoger dan bij de gewone seizoensinfluenza. Er is nog geen effectief vaccin om te beschermen tegen covid-19. Ook is het internationaal gezien van belang dat covid-19 in Nederland behoort tot groep A meldingsplichtige ziekten, omdat we daarmee aansluiten bij de Europese en internationale meldingsplicht.
Bent u bekend met het gegeven dat in 2019 Sars-CoV-2 een nieuw virus zou zijn? Bent u ermee bekend dat tijdens ontwikkeling van het vaccin bleek dat het virus grote overeenkomsten vertoonde met Sars-1 uit 2002 en andere typische seizoensgebonden virussen? Acht u het denkbaar dat COVID-19 ook grote overeenkomsten met influenza vertoont?
Ja, we zijn bekend met het gegeven dat het SARS-CoV-2 virus een nieuw humaan coronavirus is. SARS-CoV-2 is genetisch het meest verwant aan het SARS-coronavirus uit 2002. Deze overeenkomst is al snel aan het licht gekomen, vandaar ook de naam van SARS-CoV-2. Maar, deze genetische overeenkomst wil niet zeggen dat covid-19 dezelfde ziekte is als SARS. De epidemiologische karakteristieken zijn verschillend en voor een deel nog niet geheel begrepen. Zie voor het overige ook het antwoord op vraag 40.
Hoeveel van alle «coronadoden» zijn overleden aan corona en hoeveel met corona?
Het is niet goed mogelijk om een uitspraak te doen hoeveel mensen aan corona zijn overleden. Met betrekking tot het aantal doden met corona, zijn tot en met 25 augustus 10:00 uur in Nederland in totaal 6207 mensen overleden waarvan bevestigd was dat zij geïnfecteerd waren door het coronavirus volgens het RIVM. Naar verwachting is het werkelijke aantal mensen dat is overleden aan corona hoger, omdat niet bij alle overledenen de doodsoorzaak wordt onderzocht, zodat zeker in het begin van de epidemie de infectie bij veel overledenen niet is vastgesteld of bevestigd. Verder zijn de statistieken in dezen afhankelijk van wat de individuele arts invult op het overlijdensformulier en kan er sprake zijn van een complex van factoren waaraan iemand overlijdt en de interpretatie van de individuele arts hiervan.
Wat is de gemiddelde leeftijd van coronadoden? Zou u zeggen dat patiënten in een bepaalde leeftijdscategorie een hoger risico lopen dan andere patiënten?
Leeftijd is een belangrijke risicofactor. Gemiddeld is de helft van de opgenomen patiënten 68 jaar of ouder, van de overleden patiënten was de helft 83 jaar of ouder. De helft van de gemelde patiënten is echter jonger dan 53, bij deze groep is er ook sprake van sterfte en aanzienlijke ziektelast. Er zijn ook andere factoren die risicoverhogend zijn, zoals overgewicht. Daarom spreken we over kwetsbare personen. Overigens kunnen ook niet-kwetsbare personen ernstig ziek worden of sterven aan het virus.
Bij hoeveel procent van de overledenen jonger dan 70 jaar is sprake van onderliggend lijden, zoals cardiovasculair lijden, diabetes mellitus of chronische longaandoening? Zou u zeggen dat coronadoden jonger dan 70 jaar doorgaans last hebben van onderliggend lijden?
69,4% van de overleden covid-19-patiënten jonger dan 70 jaar had een onderliggende aandoening. Het werkelijke aantal overleden covid-19-patiënten (jonger dan 70 jaar) is hoger dan het aantal overleden patiënten gemeld in de rapportages, omdat niet alle personen met covid-19 worden getest.
Hoeveel procent van de coronapatiënten heeft ernstige symptomen? Gegeven dat coronadoden vooral voorkomen bij hoge leeftijden en patiënten met onderliggend lijden en gegeven dat de bulk van de patiënten zeer milde symptomen heeft, zou u, als u dit eerder had geweten, gekozen hebben voor een ander pakket coronamaatregelen? Zo ja, welke?
Het is moeilijk om een precies antwoord te geven op deze vraag omdat dit sterk afhankelijk is van het testbeleid. Bij een laagdrempelig testbeleid (zoals nu in vergelijking met het begin van de epidemie) daalt het percentage mensen met ernstige symptomen ten opzichte van het aantal positief geteste mensen (want meer mensen laten zich testen). Het was vrij snel helder dat de ernstige beelden zich voordeden bij kwetsbare personen. Het beleid is er vanaf het begin op gericht geweest deze groep te beschermen en ervoor te zorgen dat de zorg niet overbelast raakt.
Zoals genoemd in ons antwoord op vraag 43, kunnen ook jonge mensen, zonder onderliggend lijden, ziek worden. Omdat het om grote aantallen mensen gaat, is de maatschappelijke impact groot. We hebben in het begin het beleid gebaseerd op de situatie en ervaring in andere landen en daarna ook in Nederland en de maatregelen aangepast afhankelijk van de situatie op dat moment.
Heeft u overwogen om specifiek de risicogroep in bescherming te nemen, zodat de rest van de maatschappij minimale last ondervindt van de coronamaatregelen, wellicht gecombineerd met het tegengaan van super spreading evenementen? Overweegt u alsnog deze maatregelen in te voeren?
Nee. Het is bekend dat het coronavirus onder met name jongeren in de meeste gevallen een mild verloop kent, maar jongeren raken wel besmet. Een deel van de groep kan hierbij ook flink ziek worden of langdurig klachten aan overhouden. Zij kunnen het virus overdragen aan vrienden, familieleden of collega’s. Deze personen kunnen op hun beurt tot risicogroepen behoren.
We verslaan het virus alleen als we dit samen doen. Het is dus ook van belang dat we ons allemaal aan de maatregelen houden. Hierdoor bescherm je niet alleen jezelf, maar ook de kwetsbare personen van onze samenleving en voorkomen we dat we opnieuw tot generiek ingrijpende maatregelen moeten besluiten met alle economische en sociale nadelen van dien, voor een ieder.
Bent u bekend met de uitdrukking «De verpleeghuizen zijn het putje van de coronacrisis», van advocaat Liesbeth Zegveld d.d. 25 juni jl. op Radio 1? Waren er naar uw mening voldoende beschermende maatregelen voor mensen in de verpleeghuizen? Is er tijdig ingegrepen? Zo ja, waarop baseert u dat tijdig ingrijpen heeft plaatsgevonden?10
Het beschermen van kwetsbare mensen, waaronder ouderen, zijn steeds onderdeel geweest van onze strategie. Het verbieden van bezoek was een noodzakelijk en ingrijpende maatregel met dat doel.
Specifiek ten aanzien van de persoonlijke beschermingsmiddelen geldt dat de verdeling in eerste instantie geschiedde op basis van het feit dat de (eerste) Covid-19-patiënten vooral in de acute zorg terechtkwamen en als gevolg daarvan de tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen zich daar als eerste uitten. Een deel van de middelen was ook toen al beschikbaar voor andere sectoren dan de acute zorg, zoals de langdurige zorg en voor noodsituaties. Al gauw bleek dat deze insteek niet meer paste. Steeds meer instellingen in de langdurige zorg kregen te maken met bewoners met (verdenking van) Covid-19. Zij gingen over op isoleren of inrichten van aparte cohortafdelingen, waar deze bewoners behandeld konden worden en waar het zorgpersoneel gebruikmaakte van persoonlijke beschermingsmiddelen. Sinds 13 april jl. is er een aangepast verdeelmodel van kracht. Dit verdeelmodel is niet gebaseerd op een verdeling op basis van zorgsectoren, maar gaat, net als de richtlijnen, uit van het besmettingsrisico dat zorgverleners lopen bij verschillende handelingen. Uitgangspunt is dat waar dezelfde risico’s zijn, ook dezelfde bescherming nodig is en beschikbaar moet zijn. Sindsdien gaat (meer dan) de helft van de persoonlijke beschermingsmiddelen naar de langdurige zorg.
Bent u bekend met het bericht van RTL d.d. 25 april jl. dat veel mondkapjes niet de verpleeghuizen en de thuiszorg bereikten? Is een deel van de schaarste van mondkapjes te herleiden naar het nieuw in het leven geroepen, net één maand oude Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH), een organisatie die nog in de vormende fase zat? Vindt u het achteraf verstandig om midden in een crisis een nieuw instituut in het leven te roepen dat zijn weg nog moet vinden?11
De zorgaanbieders konden via de reguliere leveranciers niet altijd voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen ontvangen in verband met een wereldwijde groeiende schaarste. De zorgaanbieders konden vanaf 28 februari jl. terecht bij het betreffende Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ), dat een onderlinge verdeling van de beschikbare voorraden maakte op basis van de behoefte. Dit gold ook voor de partijen in de langdurige zorg. Desondanks ontving het Ministerie van VWS berichten dat er tekorten waren. Vanaf dat moment heeft dat ministerie de regionale inkopers geholpen met de centrale inkoop in van persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze werkwijze is geformaliseerd met de oprichting van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen op 23 maart jl. Bij de sterk toenemende schaarste waren reguliere inkoopkanalen voor individuele zorgaanbieders onvoldoende, was een samenwerking met het ROAZ in de regio vaak ontoereikend en bleek regie op nationale schaal noodzakelijk. Het LCH is voor iedere zorgaanbieder toegankelijk om persoonlijke beschermingsmiddelen in te kopen als de reguliere inkoop niet voldoet. Het LCH houdt vraag en aanbod bij en bouwt een ijzeren voorraad op. Het is zeker verstandig en noodzakelijk geweest om dit instituut in het leven te roepen.
In hoeverre heeft de schaarste aan mondkapjes in de thuiszorg en verpleeghuizen bijgedragen aan de verspreiding van het coronavirus onder de kwetsbare groepen?
Er zijn veel factoren die een rol kunnen spelen bij de verspreiding van het virus in verpleeghuizen. Het is dus lastig om precies aan te geven wat de oorzaak is van de verspreiding van het virus in verpleeghuizen en welke factoren er in welke mate aan hebben bij gedragen.
Gegeven uw kennis van de risicogroepen, hoe zou u met een nieuwe uitbraak omgaan met beschermend materiaal voor thuiszorg en verpleeghuizen?
Met de oprichting van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) is er op nationaal niveau regie op de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen die zij bij hun eigen reguliere leveranciers kunnen inkopen. Op het moment dat deze leveranciers de gevraagde producten niet meer kunnen leveren, kan de zorgaanbieder terecht bij het LCH. Het LCH houdt de vraag en het aanbod van persoonlijke beschermingsmiddelen bij, slaat een reserve op en daar waar tekorten ontstaan, wordt direct actie ondernomen om deze tekorten zo snel mogelijk aan te vullen. Bij nieuwe oplevingen, kunnen de zorgaanbieders, indien de eigen leveranciers niet meer kunnen leveren, direct terecht bij het LCH.
Bent u bekend met het bericht van de Volkskrant d.d. 16 april jl. dat het aantal sterfgevallen in de verpleeghuizen ongekend hoog was? Was, gezien de concentratie van mensen uit de risicogroep in verpleeghuizen, sprake van een ongekend hoog risico? Hadden bij een andere aanpak veel van deze coronadoden voorkomen kunnen worden? Zou u nu kiezen voor een andere coronastrategie in verpleeghuizen?12
Wij vinden dat de zorginstellingen hun taken met zeer veel verantwoordelijkheid hebben opgepakt en adequaat hebben gereageerd daar waar een besmetting in een zorginstelling bekend werd. Kwetsbare mensen, en met name ouderen in verpleeghuizen lopen een hoger risico lopen op een ernstig beloop van de ziekte. Het is achteraf moeilijk te zeggen of een andere aanpak minder sterfgevallen zou hebben veroorzaakt. Wel is duidelijk geworden dat het bezoekverbod, hoe ingrijpend deze ook was, heeft bijgedragen aan een vermindering van het aantal besmettingen in verpleeghuizen.
Daarbij is relevant dat we allemaal hebben geleerd van deze periode en zoals de Minister van VWS in zijn brief van 16 juli jl. (TK 2019–2020, 25 295, nr. 461) «lessen verpleeghuizen met het oog op een eventuele tweede golf» aan uw Kamer heeft vermeld, is samen met onafhankelijk experts, cliëntenorganisaties, beroepsorganisaties en brancheorganisaties een aantal geleerde lessen geformuleerd, waar we met elkaar lering uit trekken. De Minister van VWS heeft met deze organisaties afgesproken de komende periode een en ander gezamenlijk verder uit te werken.
Bent u het ermee eens dat de verpleeghuizen te lang zijn dichtgebleven? Is er naar uw mening maatwerk geleverd in de verpleeghuizen? Wat vindt u ervan dat mensen niet naar buiten mochten? Wat vindt u van de situatie dat mensen die overlijden geen bezoek mochten ontvangen?
De bezoekmaatregel zoals deze is ingegaan op 20 maart jl. was een ingrijpende maatregel voor bewoners, verwanten en zorgverleners. Er zijn door zorgaanbieders alternatieven ontwikkeld zodat bewoners en verwanten elkaar toch konden zien en spreken. Dat neemt niet weg dat de bezoekregeling bewoners en hun naasten zwaar op de proef heeft gesteld en onmiskenbaar ten koste is gegaan van de kwaliteit van leven. Deze maatregel was echter nodig om de kwetsbare bewoners van verpleeghuizen en hun zorgverleners tegen het virus te beschermen. Er was daarbij ruimte om van de bezoekregeling af te wijken in de stervensfase. Zodra het aantal besmettingen in verpleeghuizen daartoe mogelijkheden bood, is begonnen met het behoedzaam openstellen van de verpleeghuizen voor bezoek. Met het oog op de veiligheid van bewoners en personeel heeft dit op een gecontroleerde en gefaseerde wijze plaatsgevonden.
Bent u bekend met het frauduleuze en teruggetrokken onderzoek in de Lancet over dat Hydroxychloriquine (HCQ) niet zou werken? Bent u bekend met de Ford studie die juist heeft onderzocht dat er wel een positief effect is? Erkent u dat het gerechtvaardigd is om meer onderzoek naar HCQ te plegen? Erkent u dat u te snel HCQ heeft weggezet als kwakzalverij?
Ja, wij zijn bekend met zowel de bedoelde studie in de Lancet als de studie naar het gebruik van hydroxychloroquine (HCQ) bij Covid-19 zoals gepubliceerd door het Henry Ford Health System. Wereldwijd zijn er vele studies (gedaan) naar het gebruik van HCQ bij Covid-19, recentelijk ook in Nederland14. Op basis van dit brede palet aan studies is op dit moment de wetenschappelijke conclusie dat behandeling met HCQ bij Covid-19 geen therapeutische meerwaarde heeft. Het is aan de deskundigen om te bepalen of de Ford-studie aanleiding geeft voor herziening van deze conclusie.
De door de Minister van VWS gegeven kwalificatie «kwakzalverij» ten aanzien van een motie die opriep tot vrijgeven van HCQ bij Covid-19 in de eerste lijn heeft hij in eerdere beantwoording15 nader uiteengezet. Overigens geven ook de onderzoekers van de Ford-studie nadrukkelijk aan dat HCQ wat hen betreft bij COVID-19 slechts bij patiënten in het ziekenhuis en binnen een onderzoeksprotocol gebruikt zou moeten worden.
Wat is het percentage positieven dat een PCR coronatest kan constateren bij besmette patiënten? Wat is het percentage negatieven dat een PCR coronatest kan constateren bij niet-besmette patiënten? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de PCR-coronatest?
Met covid-19 besmette patiënten kunnen in 95% van de gevallen met een PCR-coronatest worden geconstateerd. Dit noemen we de testsensitiviteit. Patiënten die niet besmet zijn met covid-19, hebben in 99% van de gevallen een negatieve PCR-coronatest uitslag. Dit wordt de specificiteit genoemd. Hiermee is de PCR-coronatest zeer effectief, of met andere woorden de PCR-test heeft een zeer goede positief en negatief voorspellende waarde. De effectiviteit van de PCR-test hangt niet alleen af van de sensitiviteit en specificiteit, maar is in hoge mate afhankelijk van het hele voortraject, met name de tijd tussen het moment van monsterafname en het begin van de klachten, de wijze van afname van het monster bij de patiënt en de vervoers- en bewaarcondities van het monster. Bij te vroege of te late afname kan er te weinig virus aanwezig zijn voor een positieve testuitslag. Het vervoer moet binnen 24 uur plaatsvinden en bewaren langer dan 24 uur moet gekoeld gebeuren.
Acht u het mogelijk voor een coronapatiënt om besmet te zijn zonder symptomen? Acht u asymptomatische besmetting van het coronavirus mogelijk?
Een besmetting wil zeggen dat iemand met het virus in aanraking komt; dit leidt niet in alle gevallen tot een infectie (ziekte). Iemand kan echter ook een infectie met het coronavirus (SARS-CoV-2) doormaken zonder dat hij of zij subjectieve of objectiveerbare symptomen krijgt. We spreken dan over een asymptomatische infectie. Ook krijgt een deel van de mensen die een infectie met het virus doormaken, alleen lichte ziekteverschijnselen. Doorgaans gebruiken we de term patiënt voor mensen die ziekteklachten en/of een medische behandeling nodig hebben. Mensen die wel geïnfecteerd zijn maar geen ziekteverschijnselen hebben, noemen we voor de tijd dat het virus bij hen aantoonbaar is doorgaans dragers van het virus. Het is mogelijk dat mensen die alleen drager zijn van het virus ook andere mensen besmetten. Op dit moment is het beeld van de deskundigen dat de belangrijkste besmettingsroute van het virus via druppels gaat die vrijkomen bij hoesten en niezen. Dat betekent dat mensen die ziekteverschijnselen hebben waarbij druppels vrijkomen, het grootste risico zijn voor verspreiding van het virus.
Is het mogelijk dat de PCR coronatest op dood virusmateriaal positief kan aanslaan? Acht u het denkbaar dat de PCR test besmettingen kan constateren bij patiënten die de ziekte lang geleden gehad hebben? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan voor het testbeleid, nu dat het coronavirus al meer dan vier maanden in omloop is?
In het algemeen worden virussen niet als levende organismen beschouwd. Dit heeft te maken met het gegeven dat virussen niet zelfstandig kunnen vermeerderen; ze hebben hiervoor levende gastheercellen nodig. Een term die wel van toepassing is, is infectieusiteit. Deze term geeft aan of virus een infectie kan veroorzaken, gegeven de juiste omstandigheden. Het is in sommige gevallen aangetoond dat de PCR-test de aanwezigheid van virus kan constateren bij personen die de ziekte zes tot acht weken ervoor hebben doorgemaakt. Het is echter meestal niet mogelijk bij deze personen infectieusiteit van het virus bevattend materiaal aan te tonen. Dit heeft op dit moment geen consequenties voor het testbeleid, aangezien we nog te weinig kennis hebben over deze virusinfectie om een goed gefundeerde afkapwaarde voor de PCR-test met betrekking tot infectieusiteit te definiëren.
Hoeveel reguliere medische behandelingen zijn er uitgesteld gedurende de coronacrisis? Hoeveel daarvan hebben inmiddels plaatsgevonden?
De recentste rapportage van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) van 21 juli jl. (https://puc.overheid.nl/nza/doc/PUC_316708_22/1/) wijst uit dat het in de medisch-specialistische zorg gaat om ruim 791.000 minder verwijzingen in de eerste zes maanden van dit jaar ten opzichte van vorig jaar. Momenteel is het wekelijks aantal verwijzingen van de huisarts naar het ziekenhuis weer terug op het niveau van vorig jaar. Naar schatting zit het aantal patiënten in behandeling in 2020 op ruim 90% van wat we zouden verwachten op basis van het aantal van vorig jaar.
Heeft u onderzocht van hoeveel mensen met een medische aandoening, niet zijnde corona, de situatie is verslechterd door uitstel van reguliere zorg gedurende de coronacrisis? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Het RIVM kijkt in opdracht van het Ministerie van VWS naar de indirecte effecten van covid-19 op zorg en gezondheid. Het gaat dan om de effecten van maatregelen die bijdragen aan de bestrijding van de epidemie en het ontlasten van ziekenhuizen en zorgprofessionals, zoals het afschalen van de reguliere zorg. Het RIVM is momenteel bezig met het in kaart brengen van deze indirecte effecten en maakt zowel een inventarisatie van de omvang van uitgestelde, afgeschaalde, vermeden of niet gegeven zorg als een inschatting van de gezondheidseffecten hiervan.
Kunt u aangeven in welke mate cliënten in de gehandicaptenzorg zonder dagbesteding zitten? In welke mate vereenzamen ouderen in verpleeghuizen? In welke mate raken hulpverleners getraumatiseerd? Wat zijn de maatregelen die worden genomen om wantoestanden te mitigeren?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) signaleerde op 26 juni jl. dat zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg hard werken aan het opstarten van de dagbesteding. Vanwege de aanpassingen die zorgaanbieders moeten doorvoeren om besmetting met covid-19 te voorkomen, lukt teruggaan naar 100 procent van de dagbesteding voorlopig nog niet. Zorgaanbieders zijn in overleg gegaan met de cliënten en hun begeleiders/verwanten om te beoordelen in hoeverre er een alternatief geboden kan worden ter vervanging van de dagbesteding.
Berichten dat ouderen in verpleeghuizen vereenzamen door de inzet van de bezoekregeling hebben ons zeker bereikt. Zie antwoord op vraag 52, zorgaanbieders en verwanten zijn zelf gaan nadenken en met creatieve oplossingen gekomen.
Bij een mogelijke tweede golf zal er zoveel mogelijke ruimte zijn voor lokaal en regionaal maatwerk, waardoor het aantal bewoners van zorginstellingen dat te maken krijgt met beperkingen van bezoek of dagbesteding zo klein mogelijk blijft.
De zorgverleners hebben zich de afgelopen periode zo goed mogelijk ingezet, terwijl de psychische belasting groot kon zijn. In aanvulling op hetgeen werkgevers zelf organiseerden, zijn twee initiatieven gestart om de mentale gezondheid en veerkracht van zorgprofessionals te ondersteunen. «Sterk in je werk» is er voor laagdrempelige ondersteuning. Voor de meer complexe hulpvragen, zoals traumaverwerking en PTSS-klachten is er het contactpunt «Psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» van ARQ IVP.
Had de overstroming van ziekenhuizen met coronapatiënten, waardoor de reguliere zorg moest worden uitgesteld, voorkomen kunnen worden indien er eerder een lockdown was afgekondigd?
Het kabinet had ook graag willen voorkomen dat zoveel mensen ziek werden waardoor ziekenhuizen hun capaciteit anders moesten inzetten. Of het kabinet dat had kunnen bereiken door eerder maatregelen te treffen, is echter niet met zekerheid vast te stellen. Bij de start van de uitbraak heeft het kabinet op basis van de toen beschikbare informatie, kennis en adviezen getracht de juiste maatregelen te treffen. Het kabinet heeft direct nadat de ernst van de uitbraak helder werd actie ondernomen.
Hoe kunt u verklaren dat de heer Gommers zich op 26 maart jl. onder druk gezet voelde om te beloven dat er voor het einde van de week 1.600 ic-bedden beschikbaar zouden zijn? Was u er op dat moment van op de hoogte dat de heer Gommers niet wist hoeveel bedden er beschikbaar zouden zijn en daar ook geen invloed op had? Hoe beoordeelt u het dat Gommers uiteindelijk heeft gezegd dat het aantal van 1.600 gehaald zou worden, louter en alleen omdat «dat zo ongelooflijk belangrijk voor De Jonge is»?
In die periode van de crisis was er bijna dagelijks contact met de heer Gommers, als voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Intensive Care (NVIC), onder meer over het aantal bezette en beschikbare IC-bedden. Medewerkers van het Ministerie van VWS waren in die tijd samen met de NVIC, de ziekenhuizen, met hulp van medewerkers van het Ministerie van Defensie, inkopers en producenten van onder andere beademingsapparatuur en andere betrokkenen met man en macht bezig om zoveel mogelijk IC-plekken te realiseren.
De heer Gommers sprak in die periode ook tijdens de technische briefings over dit onderwerp met de Tweede Kamer en had op 25 maart jl. in een technische briefing aan de Kamer aangegeven dat op 1 april mogelijk 1.100 Coronapatiënten op de IC liggen en ook nog 500 zonder Corona. Hij heeft tijdens de briefing ook aangegeven dat de benodigde 1.600 IC-bedden er toen nog niet waren, maar dat er allerlei maatregelen werden getroffen om de volgende week de 1.600 IC-bedden te hebben.
In het debat, de dag erna, wilde de Kamer expliciet van de Minister van VWS horen of er op 1 april de benodigde 1.600 plekken zouden zijn of niet. Tijdens het debat is, zoals dat regelmatig gebeurt voorafgaand of tijdens debatten, contact gezocht met deskundigen. Wij hechten er immers zeer aan om het beleid te baseren op hun kennis en ervaring. Het deskundigenoordeel is dan heel belangrijk. De heer Gommers is daarom gebeld met de vraag of het realiseren van 1.600 IC-bedden haalbaar zou zijn voor 1 april. Hij heeft toen telefonisch aangegeven dat per 1 april opgeschaald kon worden naar 1.600 IC-bedden en daarna is het tekstbericht dat met de Minister zou worden gedeeld met de heer Gommers afgestemd. Vervolgens is de informatie nog tijdens het debat door de Minister aan de Kamer meegedeeld.
Het is dankzij heel veel inzet van alle betrokkenen – die van de zorgprofessionals op de IC’s voorop – dat per 31 maart de 1.600 IC-bedden ook daadwerkelijk waren gerealiseerd. Daar is het kabinet ook de heer Gommers en de ziekenhuizen zeer erkentelijk voor.
Welke grondrechten zijn beperkt door de noodverordeningen die op 26 maart jl. in werking traden?
De getroffen maatregelen in de noodverordeningen van 26 maart 2020 die noodzakelijk waren voor de bestrijding van de crisis hebben (mogelijk) een beperkend effect gehad op met name het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de vrijheid van onderwijs, de vrije arbeidskeuze, het eigendomsrecht, de vrijheid van ondernemerschap en de bewegingsvrijheid. Of en in hoeverre uiteindelijk sprake is (geweest) van een beperking is afhankelijk van het specifieke grondrecht en de concrete situatie.
In welke mate is het toegestaan om grondrechten te beperken middels noodverordeningen?
De noodverordeningen vormen een voor de ontstane crisissituatie belangrijk en noodzakelijk juridisch kader. Grondslag voor het vaststellen van de noodverordeningen is artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s in combinatie met artikel 176 van de Gemeentewet. Voor zover voorschriften in een noodverordening een inperking vormen op grondrechten en mensenrechten moeten deze voorschriften passen binnen de beperkingssystematiek van de Grondwet, het EVRM, het EU-recht en ander internationaal recht. In welke mate het is toegestaan om grondrechten te beperken is in beginsel afhankelijk van het betreffende grondrecht en waar dit is vastgelegd. Ook geldt dat in een rechtsstaat noodverordeningen niet al te lang kunnen duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft in een voorlichting van 25 mei jl. over de grondwettelijke aspecten van de (voor)genomen crisismaatregelen overwogen dat het verdedigbaar is dat in een acute, concrete en levensbedreigende situatie – zoals het plotseling uitbreken van het coronavirus – de beperking van grondrechten gedurende een korte periode op een globalere wettelijke grondslag kan berusten dan de Grondwet normaliter vereist. Daarbij speelt volgens de Raad van State een rol dat de overheid in deze situatie onmiskenbaar een, ook uit mensenrechtenverdragen voortvloeiende, verplichting heeft om het recht op leven te beschermen.
Heeft u op enig moment overwogen om de uitzonderingstoestand, bedoeld in artikel 103 van de Grondwet, af te kondigen? Waarom heeft u hier uiteindelijk niet voor gekozen?
Nee. Zoals op 15 april jl. is geantwoord, is het afkondigen van een noodtoestand een zeer vergaande maatregel die, sinds de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden nog niet is ingezet.16 Het inzetten van noodbevoegdheden moet zijn ingegeven door de constatering dat reguliere bevoegdheden ontoereikend zijn om de crisis te beheersen. Het reguliere instrumentarium dat ons op grond van de Wet publieke gezondheid ter beschikking staat, bleek in de eerste fase van de bestrijding van deze crisis echter voldoende om de noodzakelijke maatregelen te treffen, waardoor het afkondigen van een noodtoestand niet noodzakelijk werd geacht.
Voor de volgende fase van de bestrijding van de epidemie van het virus biedt het ingediende voorstel voor de Twm covid-19 een solide basis voor de maatregelen die in de komende periode noodzakelijk kunnen zijn. Het wetsvoorstel is ingegeven vanuit de overtuiging dat voor een langere periode, een specifieke juridische en democratisch beter gelegitimeerde grondslag nodig is. In de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel wordt ten slotte ook gereleveerd dat de activering van het staatsnoodrecht het maatwerk dat met dat wetsvoorstel wordt beoogd, niet mogelijk maakt.17
Bent u bekend met de oproep van advocaten om in beroep te gaan tegen de coronaboetes, zoals gerapporteerd door Trouw op 22 mei jl.? Deelt u hun mening dat er sprake is van willekeur? Deelt u hun overtuiging dat de boetes te hoog zijn? Zijn er al plannen om de boetes te seponeren?
De oproep is ons bekend. Naar aanleiding van het betreffende bericht in Trouw zijn door de leden Van Dam (CDA) en Groothuizen (D66) Kamervragen gesteld, die op 13 juli jl. zijn beantwoord18. Het Openbaar Ministerie heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de noodverordeningen een landelijk geldend beleidskader opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de handhaving vastgelegd, daarin neemt het waarschuwen voordat verbaliserend wordt opgetreden ook een belangrijke rol inneemt. Ook hebben de voorzitters van de veiligheidsregio’s een Handreiking handhavingsstrategie opgesteld ter bevordering van eenduidigheid in de bestuursrechtelijke aanpak en handhaving van de coronamaatregelen. Dit beoogt willekeur en rechtsongelijkheid te voorkomen. Het OM beoordeelt alle door politie en buitengewone opsporingsambtenaren uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de noodmaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een boete wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld. Indien de betrokkene het niet eens is met de uitgevaardigde strafbeschikking of de hoogte van de geldboete, kan men verzet aantekenen bij de kantonrechter. Dit kan dus ook indien men de rechtsgeldigheid van de strafbeschikking in twijfel trekt. Vervolgens is het eerst aan de officier van justitie en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de strafbeschikking rechtmatig is opgelegd, waarbij rekening zal worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
Wordt bij handhaving van de coronaboetes ook de aantekening op het justitiële document gehandhaafd? Vindt u deze strafmaat proportioneel ten opzichte van de overtreding? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat mensen voor langere tijd juridisch getekend zijn?
Het Openbaar Ministerie bepaalt – al dan niet na verzet – of er (gegronde) redenen zijn een opgelegde coronaboete te handhaven dan wel te verminderen dan wel de zaak te seponeren. Ingeval het OM niet seponeert en ook de rechter niet tot een vrijspraak overgaat, blijft de aantekening van deze overtreding in de justitiële documentatie gehandhaafd. Deze aantekening in de justitiële documentatie verdwijnt na 5 jaar.
Er is bewust gekozen voor een systeem waarbij overtreding van de coronamaatregelen strafrechtelijk kan worden gesanctioneerd. Daarbij is onder meer aangesloten bij het boetetarief dat geldt voor verstoring van de openbare orde door samenscholing. Het gaat om gedragingen die het risico op besmetting met het besmettelijke coronavirus verhogen, hetgeen niet getolereerd kan worden. Wanneer een dergelijke overtreding wordt afgedaan met een geldboete (of strafbeschikking) van 100 euro of meer, vindt registratie in de justitiële documentatie plaats. Het kabinet heeft voor het overtreden van de coronamaatregelen geen uitzondering willen maken, omdat een uitzonderingspositie niet past in de doelstelling en systematiek van de huidige regelgeving. Dit zou leiden tot ongelijkheid ten aanzien van andere overtredingen en daarmee overtreders. Voor een goede strafrechtspleging is het bovendien van belang dat er – zeker in geval van recidive – een zo compleet mogelijke registratie is van de strafrechtelijke antecedenten.
Het OM hanteert voor boetes die voor overtreding van de maatregelen aan minderjarigen worden opgelegd een bedrag van 95 euro. Deze worden dus niet geregistreerd in de justitiële documentatie.
Voor de verstrekking van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) betekent dit het volgende. Bij de aanvraag van een VOG kijkt de dienst Justis of ten aanzien van de aanvrager voor de functie relevante antecedenten geregistreerd staan in diens justitiële documentatie. Gelet op de bijzondere omstandigheden waarin de maatregelen zijn getroffen is het beleid van Justis bij de VOG-screening dat één enkele opgelegde coronaboete wegens verstoring van de openbare orde door samenscholing geen reden isom de VOG te weigeren. Dit is expliciet in het beleid van de Dienst Justis neergelegd. Voor meer informatie omtrent deze materie verwijzen wij u graag naar de brief die de Minister van JenV mede namens de Minister voor Rechtsbescherming over dit onderwerp uw Kamer heeft gestuurd in reactie op de motie-Azarkan c.s.19
Overigens wijzen wij u wat betreft de toekomst nog op de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Twm covid-19, dat bij uw Kamer aanhangig is. Hierin staat dat de regering aanleiding ziet om dit beleid verder aan te scherpen gelet op de bijzondere omstandigheden waarin de daar voorgestelde maatregelen worden getroffen en het tijdelijke karakter van deze wet. Het beleid van Justis zal ook dan zijn dat één geldboete die zijn opgelegd wegens overtreding van de in die wet strafbaar gestelde feiten waarop een lagere straf is gesteld (de veiligeafstandsnorm en het groepsvormingsverbod) niet kan leiden tot een weigering van een VOG. Dit kan alleen anders zijn voor bepaalde functies op het terrein van de opsporing en handhaving, zoals buitengewoon opsporingsambtenaren, medewerkers van het openbaar ministerie en personeel van de dienst Justitiële Inrichtingen.20
Wat is uw mening over de familieleden in Dordrecht die buiten met zijn vieren een gebakje aten en ieder een coronaboete kregen van 390 euro? Bent u van mening dat deze mensen een aantekening op hun strafblad verdienen?
Bent u bekend met het feit dat Black Lives Matter (BLM) demonstranten, waaronder burgemeester Halsema, op 1 juni jl. geen anderhalve meter aanhielden, zoals RTL berichtte op 2 juni? Bent u van mening dat deze mensen een coronaboete hadden moeten krijgen? Bent u van mening dat deze mensen een aantekening op hun strafblad verdienen?
Wat vindt u van de handhaving van de coronamaatregelen door de BOA's in Amsterdam? Bent u van mening dat hun burgemeester de autoriteit van de BOA's met haar optreden heeft aangetast? Zo nee, waarom denkt u dat dat geen invloed heeft gehad?
Keuzes en afspraken, ook ten behoeve van de inzet, ten aanzien van BOA’s worden lokaal gemaakt. Een burgemeester c.q. voorzitter van de veiligheidsregio legt in voorkomend geval verantwoording af aan de gemeenteraad op de wijze in de Gemeentewet c.q. de Wvr voorzien. Het is niet aan het kabinet om hierin te treden.
Hoe beschouwt u de zachte handhaving van coronamaatregelen tijdens BLM-demonstraties tegenover de strikte handhaving – tot aan verboden toe – bij demonstraties van Viruswaanzin en boeren?
Zoals aangegeven in antwoord op uw vragen van 24 juni jl. maakt het lokale gezag een inschatting van een (voorgenomen) demonstratie of manifestatie. Het lokale gezag dient zich altijd actief op te stellen om demonstreren te faciliteren, zodat het demonstratierecht zo goed mogelijk kan worden uitgeoefend. Het zal er bij iedere demonstratie van afhangen hoe een situatie zich ontwikkelt en hoe het lokale gezag de bevoegdheden – gelet ook op de vastgestelde tolerantiegrenzen – gebruikt. Juist de afwegingen die per afzonderlijke demonstratie moeten worden gemaakt maken dat situaties verschillen en niet goed met elkaar te vergelijken zijn.
Bent u bekend met het sluiten van een mondkapjeswinkel in Amsterdam medio mei, zoals bevraagd door FvD-raadslid Kevin Kreuger? Vindt u het terecht dat deze ondernemer zijn winkel moest sluiten? Zo ja, op welke gronden? Hoe rijmt u de keiharde aanpak van deze ondernemer met de milde handhaving van de coronamaatregelen tijdens de BLM-demonstratie op Tweede Pinksterdag?13
Dit besluit van NVWA staat los van de handhaving van de coronamaatregelen tijdens de BLM-demonstratie. Wij verwijzen naar het antwoord op vraag 70.
Erkent u dat de anderhalvemeterregel een forse inperking van de demonstratievrijheid betekent, terwijl demonstraties waarbij die regel niet werd nageleefd niet aantoonbaar tot extra besmettingen hebben geleid? Zo ja, bent u bereid de anderhalvemeterregel ten minste voor demonstraties in de buitenlucht af te schaffen?
Ook onder de huidige omstandigheden blijft het gewoon mogelijk om te demonstreren. Daarbij dient wel de anderhalvemeter maatregel in acht te worden genomen. De demonstratievrijheid reikt niet zover dat de afstandseis als een beperking van dit grondrecht moet worden opgevat. Een redelijke uitoefening van het demonstratierecht blijft immers gewoon mogelijk. Gelet ook op de antwoorden op de overige vragen zie ik geen reden om de anderhalvemeter maatregel voor demonstraties af te schaffen.
Wat is de reden dat BLM wel mag demonstreren, terwijl demonstraties tegen de anderhalvemetersamenleving stelselmatig dit recht ontzegd worden?
Van een stelselmatige ontzegging van demonstraties tegen de anderhalvemetersamenleving is geen sprake. Zie over de te maken afwegingen het antwoord op vraag 70.
Erkent u dat de anderhalvemetermaatregelen vrijheidsbeperkend zijn? Hoe weegt u dit verlies tegen de baten van de anderhalvemetermaatregelen? Wat zijn de criteria wanneer vrijheid zwaarder gaat wegen dan de volksgezondheidszorgen?
Het kabinet erkent dat de maatregel om een veilige afstand te bewaren kan raken aan de persoonlijke levenssfeer, waardoor het denkbaar is dat mensen tijdelijk niet in alle opzichten het leven kunnen leiden dat zij voor de uitbraak van de epidemie gewend waren. Over het algemeen blijkt uit onderzoeken wel dat mensen bereid zijn om beperkingen te accepteren als dat het risico op besmettingen verkleint. Het kabinet laat regelmatig onderzoeken hoe in de samenleving gedacht wordt over de maatregelen en gebruikt die informatie, naast bijvoorbeeld de debatten in de Tweede Kamer, om te beoordelen of er voldoende draagvlak is voor de maatregelen. Het RIVM publiceert de onderzoeksresultaten op de website: https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/onderzoek/gedrag.
Waarom acht u het nog steeds noodzakelijk om telecomdata te verzamelen om het coronavirus te bestrijden? Hoe kunt u volhouden dat de meerwaarde hiervan in verhouding staat tot de grove inbreuk op de privacy van alle Nederlanders?
De context van het wetsvoorstel tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met covid-19 om tijdelijk tellingen per uur, per gemeente, van het aantal aanwezige telefoons aan het CBS ten behoeve van het RIVM te verstrekken is een pandemie van een nieuw virus, waarbij infectie kan leiden tot een omvangrijke zorgvraag die de beschikbare zorgcapaciteit te boven kan gaan, en waarbij zowel de infectie en de bestrijding van de pandemie alle inwoners van Nederland diep raakt. Een epidemie van een infectieziekte verloopt per definitie sterk geclusterd. Dat wil zeggen dat het aantal nieuwe gevallen per dag stijgt en daalt met een golfbeweging, en dat het aantal nieuwe gevallen naar locatie zich concentreert op plekken met een hoge intensiteit omgeven door een gebied met lagere intensiteit. Om een risico in te schatten van het aantal nieuwe infecties op een bepaalde plaats op een bepaalde tijd is het nodig om te weten hoe veel mensen zich op deze plaats bevinden en hoeveel tijd zij eerder door brachten in een gebied met een hoog risico op besmetting. Deze gegevens zijn daarom noodzakelijk om het virus te kunnen bestrijd
Realiseert u zich dat uit telecomdata herleidbaar is wie, waar en wanneer aanwezig is, dag en nacht? Erkent u dat dergelijke informatie voor tal van (kwaadwillende) partijen buitengewoon waardevol is? Hoe beoordeelt u de waarschuwing van de Autoriteit Persoonsgegevens, inhoudende dat het risico bestaat dat dergelijke gegevens herleidbaar zijn tot individuen?
Het wetsvoorstel schrijft uitsluitend voor om de tellingen (totaalaantal telefoons, per uur en per gemeente, uitgesplitst naar afgeleide herkomst (gemeente of land(engroep)) door te geven aan het CBS ten behoeve van het RIVM, er worden geen verkeersgegevens verstrekt. Zoals in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met covid-19 (onder het kopje «Te verstrekken informatie») uitgebreid is toegelicht, komt de regering tot de conclusie dat de gegevens die aan het RIVM worden verstrekt niet herleidbaar zijn tot individuele personen, en dus als anonieme gegevens moeten worden beschouwd. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft deze conclusie nadrukkelijk onderschreven in haar advies over het wetsvoorstel.
Hoe beoordeelt u het dat diverse commerciële partijen zich inmiddels inlaten met temperatuurmetingen en gezondheidschecks van medewerkers, bezoekers of klanten?
In welke mate kunnen commerciële partijen medewerkers, bezoekers of klanten verplichten om een gezondheidscheck of temperatuurmeting te ondergaan, of een mondmasker te dragen?
Kunt u garanderen dat het gebruik van een corona-app op geen enkel moment verplicht zal worden en dat personen die ervoor kiezen de app niet te gebruiken, op geen enkele wijze benadeeld worden in hun rechtspositie?
Het uitgangspunt is dat het gebruik van de notificatieapp te allen tijde vrijwillig is, zoals ook wordt gewaarborgd door de in het conceptwetsvoorstel opgenomen antimisbruikbepaling. Met het oog op onverhoopte overtredingen daarvan zal voor burgers een meldpunt worden ingericht bij de IGJ.
Kunt u garanderen dat een eventueel vaccin tegen corona op geen enkel moment verplicht zal worden en dat personen die ervoor kiezen zich niet te laten vaccineren, op geen enkele wijze benadeeld worden in hun rechtspositie?
Het kabinet is niet voornemens om vaccinatie verplicht te stellen. Dat geldt op dit moment ook niet voor andere vaccinaties die vanuit de rijksoverheid worden aangeboden.
Hoe beoordeelt u de mededeling van de Europese Commissie, inhoudende dat er actie ondernomen wordt tegen zogenaamde «desinformatie» omtrent corona?
Op 10 juni jl. is uw Kamer via een Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) fiche geïnformeerd over het kabinetsstandpunt omtrent de mededeling van de Europese Commissie «Desinformatie in verband met covid-19 aanpakken: feiten onderscheiden van fictie».23 Het kabinet onderschrijft de inzet van de Commissie op dit gebied en verwelkomt de nadruk die de Commissie legt op het waarborgen van rechtsstatelijke waarden, ook in tijden van crisis.
Erkent u dat ook officiële gezondheidsadviezen onjuiste informatie kunnen bevatten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de volgende uitlatingen van het RIVM in het licht van de bestrijding van desinformatie?14
Onder desinformatie verstaat het kabinet het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open economie of nationale veiligheid. Door de intentie om schade aan de belangen van de samenleving te berokkenen, onderscheidt het zich van misinformatie, satire of parodie. Desinformatie hoeft niet altijd onjuiste informatie te bevatten. Het kan een combinatie zijn van feitelijke, onjuiste of deels onjuiste informatie, maar altijd met de intentie om te misleiden en te schaden.
De uitlatingen van het RIVM kunnen niet als desinformatie betiteld worden. Het betreft immers uitlatingen van het RIVM op basis van de informatie die op dat moment bekend was. Later werd een en ander op grond van nieuwe informatie en voortschrijdend inzicht bijgesteld. Er is geen sprake van doelbewuste misleiding door het RIVM. Het RIVM heeft altijd advies gegeven op basis van de informatie die op dat moment bekend was. De adviezen waren altijd in lijn met de WHO-adviezen van dat moment.
Erkent u dat het bestrijden van «desinformatie» over corona, die afwijkt van de officiële gezondheidsadviezen, het grote gevaar met zich brengt dat eventuele fouten in de officiële informatie niet aan het licht komen?
Nee, dat erkennen wij niet. Officiële, door de overheid verspreide informatie is er niet op gericht te misleiden, zoals dat bij desinformatie wel het geval is. Het bestrijden van misleiding heeft niet tot gevolg dat eventuele fouten in de officiële informatie niet aan het licht komen. Het kabinet stelt bij de aanpak van desinformatie het waarborgen van grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting centraal. Het blijft daarbij ook altijd aan burgers zelf om informatie, ook die van de overheid, op waarde te schatten.
Zou de omvang van de vrijheid van meningsuiting naar uw oordeel door nationale overheden of door de Europese Unie moeten worden vastgesteld?
De omvang van de vrijheid van meningsuiting is vastgesteld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 van het EVRM, artikel 11 van het EU-Handvest van de grondrechten en de jurisprudentie die deze artikelen verdere inkleuring geeft. Bij het aanpakken van desinformatie is het kabinet van mening dat het juridisch verbieden van bepaalde informatie, alleen op de grond dat de informatie onjuist of misleidend is, zonder aanvullende eisen, zoals het schaden van iemands reputatie of de rechten van een ander, moeilijk te rijmen valt met het recht op vrijheid van meningsuiting. Een algemeen verbod op de verspreiding van desinformatie of niet-objectieve informatie is niet verenigbaar met de internationale normen voor beperkingen van de vrijheid van meningsuiting. Dit onderstrepen de juristen van het Instituut voor Informatierecht (IViR) van de Universiteit van Amsterdam in hun rapport over het huidige juridisch kader voor de verspreiding van desinformatie.25 Een dergelijk recht voor de overheid of de EU-instellingen om desinformatie te verwijderen, louter gebaseerd op de grond dat de informatie onjuist of misleidend is, bestaat dus niet. Dergelijke voorstellen zullen rechterlijke toetsing naar verwachting niet doorstaan.
Ook de Europese Commissie benadrukt in haar Actieplan tegen desinformatie en in haar recente mededeling over het aanpakken van desinformatie in verband met covid-19 de vrijheid van meningsuiting en het pluralistische democratische debat als kernwaarden26. Daarnaast onderkent de Commissie, net als de Nederlandse overheid, dat het adresseren van desinformatie een gezamenlijke inspanning vraagt van alle betrokken actoren, zoals internetdiensten, maatschappelijke organisaties, wetenschap, media en politieke partijen.
Bent u bereid zich te verzetten tegen alle maatregelen uit de EU die onze vrijheid van meningsuiting verder beperken?
Zie antwoord vraag 85.
Hoe hoog is de economische schade, die het gevolg is van de coronacrisis tot dusver? Hoe hoog zal die schade naar uw verwachting nog oplopen?
Tot dusver zijn de gerealiseerde groeicijfers van de eerste twee kwartalen van 2020 bekend. Het bruto binnenlands product is volgens het CBS in het eerste kwartaal met 1,5% gekrompen ten opzichte van het vierde kwartaal in 2019. In het tweede kwartaal is de economie met 8,5% gekrompen ten opzichte van het eerste kwartaal. Het CPB gaat er in hun basisraming vanuit dat de zwaarste klap in het tweede kwartaal achter ons ligt. Het CPB verwacht dat het bruto binnenlands product in 2020 in totaal met 5,1% krimpt maar dat de economie in 2021 gedeeltelijk herstelt met een economische groei van 3,2%.
Hoe veel ondernemers zijn er als gevolg van de coronacrisis failliet gegaan? Hoe veel faillissementen verwacht u dat nog zullen volgen?
Een wijze om hier inzicht in te krijgen, is door het aantal faillissementen in 2020 te vergelijken met het aantal faillissementen in 2019. Een groter aantal faillissementen zou kunnen samenhangen met Corona. Vooralsnog is er echter geen versnelling zichtbaar in de statistieken. In de eerste tweeëndertig weken van 2020 gingen 2.225 bedrijven (inclusief eenmanszaken) failliet, 81 minder dan in dezelfde periode van 2019. De onzekerheden over toekomstige ontwikkelingen rond het virus zijn te groot om een verwachting te geven van het aantal faillissementen in de toekomst.
Hoeveel Nederlanders zijn werkloos geworden als gevolg van de coronacrisis? Hoeveel werklozen verwacht u dat nog zullen volgen?
Het CBS publiceert maandelijks cijfers rondom de werkloze beroepsbevolking. De werkloze beroepsbevolking is gestegen van 273.000 mensen in maart naar 419.000 mensen in juli, een toename van 146.000 mensen.27 Van februari op maart is de werkloze beroepsbevolking stabiel gebleven. Het werkloosheidspercentage is gestegen van 2,9% in maart naar 4,5% in juli.
Op basis van de augustusraming van het CPB kan worden verwacht dat de werkloosheid fors zal oplopen.28 In de basisraming gaat het CPB ervan uit dat er geen grootschalige nieuwe contactbeperkingen nodig zijn, en dat het steunbeleid niet wordt gecontinueerd in oktober. In dit basisscenario neemt de werkloosheid in 2020 toe tot 4,4% van de beroepsbevolking. Hoewel er in 2021 volgens de basisraming al sprake is van economisch herstel, ijlen de gevolgen voor de werkloosheid na. In 2021 loopt de werkloosheid verder op naar 6,5%. De werkloosheidscijfers zijn ten opzichte van de CPB-basisraming van juni neerwaarts bijgesteld.
De basisraming is door het CPB aangevuld met een scenario waarin een tweede coronagolf plaatsvindt. In dit scenario gaat het CPB uit van een nieuwe coronagolf in 2020, die zal leiden tot substantiële herinvoering van contactbeperkende maatregelen en tot meer voorzichtigheid bij consumenten en bedrijven. In het tweede-golfscenario neemt de werkloosheid in 2020 toe tot 4,8% van de beroepsbevolking. In 2021 loopt de werkloosheid verder op naar 10%.
De Eerste en Tweede Kamer worden periodiek geïnformeerd over het beeld van de arbeidsmarkt en het beroep op het noodpakket via de monitoringsbrief. De meest recente monitoringsbrief is op 9 juli jl. naar de Kamer verstuurd.29
Heeft u goed zicht op de «verborgen werkloosheid» zoals Nieuwsuur op 14 mei jl. aansnijdt?
De uitzending van Nieuwsuur van 14 mei jl. bespreekt de daling van het aantal gewerkte uren op basis van de publicatie van het CPB.30 Op 5 juni jl. heeft het CBS cijfers gepubliceerd over het aantal gewerkte uren.31 In de tweede editie van de monitoringsbrief (5 juni jl.)32 is op deze onderzoeken ingegaan. Verder is in de eerste editie van de monitoringsbrief (1 mei jl.)33 al gerefereerd aan een vergelijkbaar onderzoek waaruit eerder al de daling van het aantal gewerkte uren blijkt.
Het CBS rapporteert over het aantal gewerkte uren in de kwartaalcijfers.
Welke maatregelen neemt u om deze verborgen werkloosheid goed in kaart te brengen, bijvoorbeeld de daling van het aantal gewerkte uren in een werkweek? Hoe rapporteert u over het verschil tussen open en verborgen werkloosheid?
Het CBS rapporteert elk kwartaal over het aantal gewerkte uren. Het CBS raamt dat het aantal gewerkte uren in het tweede kwartaal van 2020 6,1% lager ligt dan in het eerste kwartaal van 2020. Het aantal gewerkte uren is een van de indicatoren die wordt meegenomen bij het beeld van de arbeidsmarkt in de monitoringsbrief. In deze monitoringsbrief is er ook aandacht voor het aantal bereikte werknemers door de NOW.
Hoeveel geld heeft de Nederlandse belastingbetaler al moeten betalen voor het in stand houden van bedrijven die getroffen zijn door de coronacrisis? Wat is uw raming van de kosten die nog gaan volgen?
Sinds de uitbraak van de coronacrisis heeft het kabinet verschillende fiscale en niet-fiscale steunmaatregelen getroffen om de gevolgen van de recessie voor burgers en bedrijven zoveel mogelijk te beperken. In de brief Update overheidsfinanciën van 26 juni jl. is aangegeven dat de uitgavenmaatregelen optellen tot 36,4 miljard euro en de beleidsmatige inkomstenmaatregelen tot 4,4 miljard euro.34 Het actuele beeld van de budgettaire effecten van de coronamaatregelen is te vinden in de coronamonitor: https://www.rijksfinancien.nl/overheidsfinancien-coronatijd.
De kosten voor deze steunmaatregelen worden niet gefinancierd door belastingen te verhogen, maar door de schuld te laten oplopen. Dit kunnen we dragen door de schuldafbouw die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Zo kan ook het mechanisme van automatische stabilisatie zijn werk doen. Over het vervolgproces en de mogelijke opvolging van het huidige steunpakket heeft het kabinet op 10 juli jl. een brief aan de Kamer gestuurd.35
Bent u bekend met de stelling van econoom Mathijs Bouman bij het NOS journaal d.d. 2 april jl., dat een langdurige recessie zelfs tot een hoger sterftecijfer kan leiden dan de coronadoden? Bent u het daarmee eens? Zo ja, hoe maakt u de afwegingen tussen de coronamaatregelen en de secundaire gevolgen? Zo nee, waar baseert u dat op?
Wij zijn bekend met de volgende stelling van de heer Bouman bij Nieuwsuur d.d. 2 april jl.:«Bij een echte diepe recessie, als de economie echt helemaal onderuitgaat en er eigenlijk geen geld meer voor wat dan ook is, dan wordt er ook altijd hard bezuinigd op gezondheidszorg en andere zaken die de gezondheid en het levensgeluk beïnvloeden. In een langdurige, diepe depressie, als rijke landen echt arm zouden worden door deze ellende, zou het kunnen dat we terugvallen en juist méér sterfte krijgen dan als we geen maatregelen hadden genomen.».
Wij zien echter geen tegenstelling tussen het nemen van maatregelen om het coronavirus in te dammen en het voorkomen van een diepe recessie zoals de heer Bouman schetst. Als het coronavirus ongeremd en lang rondwaart, versterkt dit de diepte en duur van een recessie. De maatregelen die het kabinet neemt, zijn allereerst bedoeld om mensen met een kwetsbare gezondheid te beschermen en te zorgen dat de zorg niet overbelast raakt, maar zijn ook van belang om een langdurige recessie te voorkomen.
Welke fouten heeft u tot dusver gemaakt inzake de aanpak van het coronavirus? Welke lessen heeft u hieruit getrokken?
De Minister van VWS rapporteert over de geleerde lessen aan uw Kamer met de brief die u heden ontvangt. Daarnaast is de Onderzoeksraad voor Veiligheid een onderzoek gestart naar de aanpak van de Coronacrisis door de Nederlandse overheid en andere betrokken partijen.
Diverse berichten aangaande ontslagen bij poppodia en andere culturele instellingen |
|
Peter Kwint |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Poppodium Paradiso zet kwart van personeel op straat» en soortgelijke berichten over ondermeer poppodia 013, AFAS Live, Ziggo Dome en De Neushoorn?1, 2, 3, 4
Ik ben op de hoogte van deze berichten.
Deelt u de analyse van poppodium Paradiso dat er pas structureel uitzicht is op een levensvatbare popsector wanneer regelingen zoals de NOW beschikbaar zijn? Op welke wijze bent u bereid het steunpakket voort te zetten en ontslagen zoveel mogelijk te voorkomen?
Poppodia en andere ondernemingen uit de evenementensector zullen minder inkomsten genieten zo lang de contact-beperkende maatregelen gelden. Het is nu nog niet duidelijk wanneer de contact-beperkende maatregelen verder kunnen worden afgeschaald, dan wel definitief worden opgeheven.
Om werkgevers zo veel mogelijk in staat te stellen deze onzekere tijd te overbruggen heeft het kabinet meerdere steunmaatregelen ingevoerd, waaronder de NOW I en II. Deze noodmaatregelen zijn bedoeld ter overbrugging en zijn per definitie tijdelijk van aard. Poppodia konden tot 31 augustus een aanvraag indienen voor de tweede tranche NOW.
Het zou goed kunnen dat een werkgever gezien specifieke omstandigheden er toe besluit om over te gaan op herstructurering. Dit is een keuze aan de werkgever zelf, maar zal wel gevolgen hebben voor de uiteindelijke hoogte van de NOW-uitkering. De NOW is namelijk enkel gericht op het op peil houden van de loonsom, wanneer de loonsom niet op peil wordt gehouden, zal de NOW-subsidie ook evenredig lager worden vastgesteld.
Wat betreft de voortzetting van de noodsteun heeft het kabinet in de Kamerbrief van 28 augustus jl. aangekondigd dat zij de NOW, Tozo en TVL zullen continueren met negen maanden. Deze regelingen worden richting de zomer in fases verantwoord, aangescherpt en specifieker gericht, met meer ruimte voor herstructurering als die nodig is. Voor de TVL wordt het maximale subsidiebedrag verhoogd en wordt in 2021 de regeling verder aangescherpt naar de bedrijven die de steun het hardst nodig hebben. Naast deze drie instrumenten, blijven de maatregelen die ondernemers van liquiditeit kunnen voorzien, beschikbaar. Daarnaast ondersteunt het kabinet aanpassing waar nodig. Met meer dan € 1 miljard aan extra middelen krijgen sociale partners, gemeenten, uitvoeringsorganisaties en scholen de ruimte om mensen van wie werk onder druk staat of die hun rekeningen niet meer kunnen betalen perspectief te bieden. Hiervoor zet het kabinet in op goede begeleiding van werk(loosheid)naar werk, (om)scholing en ontwikkeling, het tegengaan van armoede en problematische schulden, het aanpakken van jeugdwerkloosheid en het beschermen van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.
Hoeveel podia, schouwburgen en theaters hebben naar uw weten reeds ontslagrondes aangekondigd? Hoeveel freelancers en mensen in vaste dienst zijn al hun werkzaamheden kwijtgeraakt? Bent u bereid om indien nodig regelingen als de TOZO en de TVL voort te zetten zolang deze sector nog te maken heeft met door de overheid opgelegde beperkende maatregelen?
Op dit moment is er nog geen compleet beeld van de economische gevolgen voor culturele instellingen, waaronder podia, schouwburgen en theaters. Voor het einde van dit jaar rondt de Boekmanstichting een onderzoek af naar de economische gevolgen voor culturele instellingen. Daarnaast onderzoekt het CBS de economische gevolgen voor zelfstandigen. Het CBS verwacht dit najaar dit onderzoek af te ronden.
Zie voor een antwoord op uw vraag over de voortzetting van de noodsteun de beantwoording bij vraag 2.
Op welke manier bent u voornemens om uw toezegging waar te maken dat er genoeg mogelijkheden zijn deze zomer om te voorkomen dat noodlijdende instellingen, zoals poppodia, failliet gaan? Deelt u de analyse dat faillissementen door een tijdelijke noodsituatie als corona kapitaalvernietiging zouden zijn in een branche die de afgelopen jaren alleen maar gegroeid is en dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat er na de coronacrisis minder vraag zou zijn naar cultuur?
Zoals ik heb aangegeven in het debat van 29 juni jl. wil ik faillissementen zoveel mogelijk zien te voorkomen. Tegelijkertijd moeten we realistisch blijven. In geen enkele sector kunnen we iedere organisatie of onderneming redden. Ook na deze coronacrisis is het zaak om een culturele sector te hebben die nog kwaliteit in zich heeft en die veerkrachtig is. Dat zie ik als een gezamenlijk opgave. Zie ook het antwoord op vraag 5 voor de gezamenlijke inzet.
Kunt u een overzicht geven van de ondersteuningsmaatregelen waar poppodia, theaters en schouwburgen net als festivals nu een beroep op kunnen doen? Gebeurt dit naar uw inschatting voldoende? Zijn deze regelingen toereikend voor het voortbestaan van deze pijlers van onze culturele infrastructuur?
Poppodia, theaters en schouwburgen vallende onder de SBI-code 90.04.1 kunnen aanspraak maken op de Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB (TVL), en hiervoor de TOGS, mits zij aan de overige gestelde voorwaarden voldoen. De TVL-regeling is bedoeld als ondersteuning in de vaste lasten voor de periode van juni t/m september 2020. Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 2, heeft het kabinet op 28 augustus jl. aangekondigd deze regeling met negen maanden5 te verlengen6.
Op 2 september 2020 waren er in de TVL binnen de SBI-code 90.04.1, 70 aanvragen ingediend. Hiervan zijn 65 toegekend, en 2 zijn nog in behandeling. Het bedrag dat is toegekend is € 2,1 mln. Voor de TOGS-regeling zijn binnen deze SBI-code 159 aanvragen ingediend en toegekend, waarmee een bedrag is gemoeid van € 636.000.
Daarnaast hebben de 77 door OCW gesubsidieerde instellingen en circa 200 instellingen en festivals die meerjarig gesubsidieerd worden vanuit de zes Rijkscultuurfondsen inmiddels hun aanvullende subsidie ontvangen. Het gaat in totaal om € 153 miljoen. Van de € 153 miljoen is er € 3.528.500 naar de festivals in de Basisinfrastructuur gegaan.
Podia die aanvullende ondersteuning krijgen van de gemeente en/of provincie, komen in aanmerking voor subsidie van het Fonds Podiumkunsten als zij in 2017 of 2018 SRP-subsidie kregen of in 2018 behoorden tot de nationale poppodia zoals door de eigen branchevereniging VNPF aangegeven. Van de 112 aanvragers die een beroep op het fonds hebben gedaan, zijn er 96 aanvragers gehonoreerd voor een totaalbedrag van € 23.571.744. Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds een voorschot op de compensatie van door Corona opgelopen schade van € 60 miljoen. Deze middelen zijn bedoeld voor de ondersteuning van de lokale en regionale culturele infrastructuur, waaronder (pop)podia. BZK en VNG zijn nog in overleg over de compensatie voor gemeenten voor 2020 in zijn geheel. Daarnaast hebben veel gemeenten en provincies regionale steunpakketten ontwikkeld, waar podia ook een beroep op kunnen doen.
Eerder heb ik signalen gekregen dat cultureel ondernemers moeilijk terecht kunnen in de bancaire wereld. Dat is ook een van de redenen dat ik € 30 miljoen investeer voor leenfaciliteiten op maat gemaakt voor deze sector bij Cultuur + Ondernemen.
Naast deze financiële ondersteuning, ontwikkelt de Raad voor Cultuur, samen met de sector, een aantal toekomstscenario’s. De uitkomsten worden direct gedeeld zodat elk podium, groot en klein, hier gebruik van kan maken.
Daarnaast wordt er voor grote theaters zoals bijvoorbeeld Carré, onder andere met behulp van een bijdrage van OCW, via het Topconsortium voor Kennis en Innovatie gewerkt aan een fieldlab-aanpak. In het fieldlab worden bouwstenen ontwikkeld voor protocollen. Zodat er op basis een gevalideerde aanpak en wetenschappelijk onderzoek kan worden gekeken wat er kan. Deze bouwstenen zijn te gebruiken door alle podia.
Deelt u de opvatting van enkele poppodia dat wanneer zij pas in september iets horen over de eventuele mogelijkheden voor programmering de rest van het jaar, zij op geen enkele manier kunnen anticiperen op een verdienmodel in hun programmering tot 2021? Hoe verwacht u dat podia nu kosten gaan maken voor promotie en personeel wanneer zij niet weten voor hoeveel mensen de programma’s die zij nu boeken later in dit jaar kunnen worden uitgevoerd?
Ik vind dat de innovatieve kracht van de sector in gezamenlijkheid gestimuleerd moet worden, waarbij voorop staat dat de sector zichzelf heruitvindt en ontwikkelt. De Raad voor Cultuur ondersteunt de gehele sector daarbij, gesubsidieerd en ongesubsidieerd, door de ontwikkeling van verschillende toekomstscenario’s. De uitkomsten worden met elkaar onderzocht in een fieldlab-aanpak. Die werkmethode wordt nu ook toegepast in de fieldlabs voor de evenementen onder leiding van de topsector Creatieve Industrie.
Gedurende het proces zal er voortdurend kennis en ervaring worden gedeeld met heel de sector, zodat de sector meteen aan de slag kan. De Raad voor Cultuur zal in het najaar een advies publiceren over hoe de sector meer wendbaar en weerbaar kan worden.
Deelt u de vrees van podia dat zij aangeklaagd kunnen worden voor contractbreuk en alsnog de complete gages aan artiesten moeten betalen, wanneer zij optredens op anderhalve meter moeten organiseren of vanwege de kosten in zijn geheel moeten afgelasten?
Voor veel ondernemers zijn dit zware tijden, ook voor cultureel ondernemers. In de gesprekken die ik heb gevoerd, hoor ik terug dat men zoveel mogelijk probeert om samen tot een oplossing te komen.
Bent u bereid om met podia, festivals, theaters en schouwburgen en hun vertegenwoordigers ook gedurende de zomer in gesprek te blijven, zodat eventuele mogelijkheden verkend kunnen worden en zij niet hoeven te wachten tot september voor meer duidelijkheid?
Deze zomer ben ik in contact gebleven met de culturele en creatieve sector, dus ook met de vertegenwoordigers van de podia, festivals, theaters en schouwburgen. Ik heb de Raad voor Cultuur gevraagd om mij te adviseren op het wendbaar en weerbaar(der) maken van de culturele sector. Tot slot ben ik samen met onder andere mijn collega van EZK betrokken bij de fieldlabs voor evenementen die wordt opgezet samen met de sector. Hier ontstaan bouwstenen die voor alle podia beschikbaar zijn.
Welke aanvullende mogelijkheden ziet u om in samenspraak met andere overheden te voorkomen dat er een kaalslag plaatsvindt in de infrastructuur van oefenruimtes, podia en festivals? Welke instellingen hebben reeds met succes een beroep gedaan op extra ondersteuning? Wat is het perspectief voor podia, festivals, schouwburgen en theaters wanneer lagere overheden niet bereid zijn of niet in staat zijn om een bijdrage te leveren?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de inschatting van poppodia en festivals dat zelfs wanneer de beperkende maatregelen worden opgeheven, zij vanwege het vaak internationale karakter van de optredende artiesten, nog langere tijd te maken zullen hebben met het naijleffect van deze crisis? Bent u bereid ze ook hierin bij te staan?
Ondernemingen en organisaties met een internationaal karakter hebben niet alleen te maken met de regelgeving van het land waarin zij gevestigd zijn, maar ook van die met het land waarmee zij handelen. Dit is voor de culturele en creatieve sector niet anders.
Wat is de stand van zaken van uw eerder toegezegde overleg met de verzekeringsbranche over onder meer de pandemiedekking voor festivals en podia?
Onder leiding van het Verbond van Verzekeraars zijn er nu gesprekken gaande met de evenementbranche, de verzekeraars en verzekeringsadviseurs, en de ministeries van EZK, Financiën en mijn ministerie om zicht te krijgen op de knelpunten en oplossingsrichtingen te verkennen.
Deelt u de zorgen dat instellingen terughoudend zijn met het aangaan van extra financiële verplichtingen in deze crisis en dat dit weleens kan betekenen dat zij geen gebruik maken van een leenfaciliteit zoals die bijvoorbeeld beschikbaar is bij Cultuur+Ondernemen, zolang zij geen perspectief hebben op het terugkeren van een verdienmodel?
Met een brede groep vertegenwoordigers uit de sector, waaronder de Vereniging Vrije Theater Producenten, heb ik overleg gehad over het leeninstrument. De leenfaciliteit van Cultuur + Ondernemen is bedoeld voor ondernemingen in de culturele en creatieve sector die onvoldoende gebruik kunnen maken van de generieke maatregelen en niet in aanmerking komen voor de aanvullende subsidie voor producerende instellingen, de opengestelde Monumenten Lening of investeringen in de vitale regionale infrastructuur. De cultuursector is immers groter dan alleen het gesubsidieerde deel. Deze instellingen worden hiermee in staat gesteld om publieksgerichte producties, programma’s, tentoonstellingen of projecten te ontwikkelen. De inkomsten van deze activiteiten moeten voldoende zijn om naar verwachting de kosten van de lening te dekken. Zo kan de lening bijdragen aan (de heropbouw van) een gezonde exploitatie.
Ik volg het gebruik van deze lening, waarvan de aanvragen sinds 29 juni mogelijk zijn.
Het bericht ‘Hoe een Haagse moskee een ‘verzamelplaats voor jihadisten’ werd |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe een Haagse moskee een «verzamelplaats voor jihadisten» werd»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
In hoeveel gevallen zijn potentiële uitreizigers/jihadisten gederadicaliseerd door de aanpak van de gemeente Den Haag en op basis van welk wetenschappelijk bewijs was dat?
In de voortgangsrapportage (RIS305025) van de aanpak radicalisering van de gemeente Den Haag wordt het aantal personen in de persoonsgerichte aanpak CTER en de werkwijze hierin beschreven. Wetenschappelijk onderzoek (Douglas e.a. 2019) laat zien dat de integrale persoonsgerichte aanpak een doelgerichte, breed gedragen en duurzame bijdrage kan leveren aan de preventie en aanpak van radicalisering.
Zoals eerder aan de Kamer gecommuniceerd, is en blijft het lastig om vast te stellen hoeveel personen daadwerkelijk zijn gederadicaliseerd. Betrokkenheid van de verschillende partners en monitoring is daarom van belang. Binnen detentie worden gemeenten reeds betrokken bij het opstellen van een re-integratieplan waarin wordt ingezet op deradicalisering. Dit wordt vormgegeven binnen een Multidisciplinair Afstemmingsoverleg Resocialisatie (MAR) van Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) waar de betrokken gemeente en Reclassering vaste partners zijn. Na detentie wordt de betrokkene vanuit het lokale casusoverleg onder regie van de gemeente met diverse zorg- en veiligheidspartners gemonitord en het re-integratieplan verder vormgegeven.
Verder is de inzet van zowel het gespecialiseerde team Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (TER-team) van de reclassering als van het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) in 2018 positief geëvalueerd. Met verschillende partners wordt geïnvesteerd in het doorontwikkelen en inzicht krijgen in de effectiviteit van interventies gericht op deradicalisering. Zo ontstaat steeds meer zicht op welke interventies en begeleiding bijdragen aan disengagement, deradicalisering en re-integratie. Ook gemeenten worden gestimuleerd meer zicht te krijgen op de effectiviteit en werkzame elementen van interventies. Zo kunnen gemeenten Versterkingsgelden aanvragen voor het (laten) uitvoeren van evaluatie van lokale interventies en is de Toolkit Evidence Based Werken ontwikkeld om gemeenten concreet te ondersteunen in de verschillende manieren waarop dergelijke evaluaties zijn uit te voeren.
Hoe kan het dat u een nooit geëvalueerde aanpak als een succes beschouwt?
De Persoonsgerichte Aanpak (PGA) is en wordt op verschillende manieren geëvalueerd. In 2019 is er een evaluatie in Arnhem afgerond en een aantal gemeenten onderzoekt momenteel vanuit het ondersteuningsaanbod van het Rijk, wat de werkzame elementen binnen hun PGA zijn. Tot slot loopt er thans een landelijke evaluatie van de CT-strategie waar de PGA onderdeel van uitmaakt.
Waarom is dit broeinest van jihadisten nog steeds open en bent u bereid deze moskee per direct te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het artikel gaat niet over de huidige werkwijze, noch over recente gebeurtenissen. Er is daarom geen aanleiding noch noodzaak om deze moskee te sluiten.
Hoeveel radicalen en terroristen konden op deze manier met behulp van gemeente en de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV) doorgaan met hun werving van andere radicalen en (potentiële) terroristen en het verkondigen van hun boodschap in en rond de moskee?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. Laat ik duidelijk zijn dat er een rol voor de overheid ligt wanneer personen anderen uitnodigen die radicaal gedachtengoed uitdragen of zelfs de gewelddadige jihad aanhangen of promoten, óf wanneer zij hun verantwoordelijkheid niet nemen om bezoekers van hun moskee te beschermen tegen radicaal gedachtegoed.
Verschillende partijen hebben daarbij verschillende verantwoordelijkheden om te zorgen dat werving van personen met een radicaal gedachtegoed rondom bijvoorbeeld moskeeën niet wordt toegelaten. Binnen dat kader zijn het Ministerie van SZW en Justitie en Veiligheid (waaronder de NCTV) betrokken bij het weren van extremistische sprekers en het in algemene zin vergroten van de informatiepositie en het handelingsperspectief van gemeenten en Rijk én het versterken van weerbaarheid van gemeenschappen en de bredere samenleving. Het kabinet heeft hiervoor de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering ingericht zoals is toegelicht in de Kamerbrief van 11 februari 2019.2
Verder hebben gemeenten als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid een cruciale rol in het tegengaan van radicalisering en het reduceren van dreiging die uit kan gaan van extremistische personen.
Wie waren dat allemaal?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben betrokkenen spijt van de aanpak en zijn zij bereid de verantwoordelijkheid daarvoor te dragen?
Het beeld dat wordt geschetst in het artikel geeft inzicht in met name de eerste fase van de persoonsgerichte aanpak waar gezocht werd naar een effectieve werkwijze om jongeren te kunnen weerhouden van radicalisering en uitreizen naar Jihadistisch strijdgebied. De overheid doet er, binnen de grenzen van onze rechtstaat, alles aan om de jihadistische dreiging tegen te gaan. Op 18 april 2019 is een rapportage naar uw Kamer verstuurd, waarin de inzet in het kader van de integrale aanpak van terrorisme en extremisme sinds eind 2017 tot april 2019 werd gepresenteerd.3 De mix van zowel preventieve als meer repressieve maatregelen die de aanpak biedt, geeft het kabinet de mogelijkheid om indien nodig de inzet bij te stellen op basis van actuele ontwikkelingen.
In hoeverre heeft deze casus, inclusief het misbruik dat betrokkenen hebben gemaakt van alle knullige fouten aan de kant van de overheid, u tot het inzicht gebracht dat de islam een parallelle samenleving heeft gecreëerd waarin de islamitische belangen voorop staan?
Ik deel dit beeld met betrekking tot deze casus niet.
Bent u bereid administratieve detentie in te voeren en te stellen boven deze knullige aanpak waarbij Nederland in de maling wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid om administratieve detentie in te voeren.
Administratieve detentie, als een vorm van preventieve detentie, is niet één van de in artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) genoemde gevallen waarin vrijheidsontneming mogelijk is. Het preventief opsluiten van personen past dan ook niet in onze rechtsstaat.
Werknemers die buiten het vangnet flexwerkers vallen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat (uitzend)werknemers waarbij bijvoorbeeld het vakantiegeld in april wordt uitgekeerd, ondanks dat zij verder (vrijwel) geen inkomen hebben in maart, april en mei, volgens het UWV geen recht hebben op de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA)?
Dat kan inderdaad voorkomen. Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 20 mei jongstleden, was de TOFA de enige uitvoerbare regeling waarmee binnen korte tijd flexwerkers tegemoet konden worden gekomen. UWV bepaalt op basis van gegevens in de polisadministratie of iemand recht heeft op TOFA. Dat maakt dat de TOFA snel kon worden ingevoerd, maar het leidt er ook toe dat de TOFA niet altijd gericht is. Dat mensen in april een hoger SV-loon hebben dan 550 euro vanwege uitbetaling van het vakantiegeld en daardoor géén recht hebben op TOFA, is een voorbeeld daarvan. Een ander voorbeeld is dat mensen in februari hun vakantiedagen hebben laten uitbetalen en daardoor wél voldoen aan de voorwaarden voor TOFA omdat hun SV-loon boven het drempelbedrag van 400 euro uitkomt. De eenvoud van het systeem kan soms willekeurige uitkomsten opleveren en ik begrijp dat dat onrechtvaardig kan voelen. Ik heb dat onderkend in mijn brief van 20 mei en dat was één van de redenen waarom ik ernstige twijfels had over de invoering van de regeling.
Over de situatie waarin door uitbetaling van vakantiegeld een sv-loon hoger dan 550 euro in de polisadministratie staat, heb ik met UWV afgesproken dat UWV coulant handelt. Dat betekent dat aanvragers in bezwaar alsnog TOFA toegekend kunnen krijgen als ze voldoen aan de overige voorwaarden.
Bent u ook bekend met werknemers, waarbij het salaris van februari pas in maart wordt overgemaakt, terwijl zij geen inkomsten hebben in maart, april of mei, waardoor zij geen aanspraak kunnen maken op de TOFA?
UWV heeft 938 aanvragen die zijn afgewezen omdat er geen loonaangifte is gedaan in februari nader onderzocht. 162 personen blijken volgens de polisadministratie geen inkomen te hebben in februari, maar hebben in maart wel een inkomen hoger dan 400 euro. Hier zou sprake kunnen zijn van aangifte over een vier-wekenperiode waarbij de uren aan februari toegerekend kunnen worden. Met andere woorden: misschien is hier sprake van mensen die in maart het salaris hebben ontvangen van de gewerkte uren in februari. Mocht iemand wiens aanvraag is afgewezen in bezwaar van mening zijn dat dit het geval is en voldoet diegene aan de overige voorwaarden, dan zal UWV bekijken of er toch grond is om de TOFA toekennen.
Vindt u het ook onrechtvaardig dat werknemers die onder de doelgroep van de TOFA vallen, geen aanspraak kunnen maken op de TOFA?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in de polisadministratie van UWV zichtbaar en meetbaar is hoeveel flexkrachten zich kwalificeren voor TOFA?
Dat klopt tot op zekere hoogte. Er is op basis van de polisadministratie een grove inschatting te maken van wie er recht zou kunnen hebben op TOFA. Er is zichtbaar wie welk bedrag heeft ontvangen in februari en april. Er is echter geen koppeling met andere systemen die uitkeringsaanvragen registreren, zoals WW, ZW en bijstand. Indien iemand reeds een andere uitkering heeft aangevraagd komt hij niet in aanmerking voor TOFA. Ook is de TOFA alleen bedoeld voor mensen voor wie de tegemoetkoming noodzakelijk is om rond te komen. UWV kan die afweging niet maken voor potentiële rechthebbenden.
Is het daarom niet mogelijk om deze werknemers, die overduidelijk onder de TOFA vallen, maar vanwege uitzonderingen met betrekking tot bijvoorbeeld verlate uitbetalingen, toch ook recht te geven op de TOFA? Zou het bijvoorbeeld niet mogelijk zijn om deze werknemers zelf bij het UWV te laten aantonen dat er sprake is van een uitzondering en zodoende toch ook recht te geven op de TOFA?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u verder bereid om met uitzendbureaus en payrollbedrijven contact op te nemen, zodat zij actief hun uitzendkrachten erop kunnen wijzen dat deze uitzendkrachten mogelijk recht hebben op de TOFA?
Tot en met 6 juli zijn 16.690 aanvragen ontvangen. Gezien het beperkte aantal aanvragen heb ik besloten de aanvraagtermijn met 2 weken te verlengen. Er kan nu dus nog tot en met 26 juli TOFA worden aangevraagd. Daarnaast heeft UWV de TOFA via sociale media en een communicatiecampagne nogmaals onder de aandacht gebracht. Ook zijn studenten geïnformeerd via onderwijsinstellingen en studentenbonden en via de vakbonden. Ook de uitzendorganisaties ABU en NBBU hebben aandacht besteed aan TOFA. Daarmee is de TOFA mijns inziens voldoende bekend bij de potentiële rechthebbenden.
De berichten ‘Coronabesmettingen bij VION in Boxtel nog altijd aan de orde van de dag’ |
|
Paul Smeulders (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Coronabesmettingen bij Vion in Boxtel nog altijd aan de orde van de dag»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe leest u dit artikel in het licht van de aangenomen motie van de leden Smeulders en Bromet waarin is uitgesproken dat iemand die besmet is met het coronavirus niet op werkplekken, zoals in slachthuizen, mag werken en als blijkt dat het bedrijf de voorschriften negeert, het bedrijf onmiddellijk wordt gesloten, en die vraagt zoveel mogelijk te borgen dat bedrijven, waaronder slachthuizen, de coronamaatregelen naleven om te voorkomen dat medewerkers aan het virus worden blootgesteld?2
De voorzitters van de veiligheidsregio’s zijn op basis van de Wet publieke gezondheid, de Wet op de Veiligheidsregio’s en Noodverordeningen het bevoegd gezag in deze om op regionaal niveau maatregelen te nemen.
Maatregelen kunnen zien op het sluiten van gebieden of gebouwen, het stilleggen van bedrijven of het opleggen van arbeidsverboden of quarantaine aan personen.
De voorzitter kan een slachterij sluiten in het kader van de infectieziekten bestrijding bij een A-ziekte. Hij of zij wordt daarover geadviseerd door de Directeur Publieke Gezondheid van de GGD. Daarbij zal de voorzitter tevens informatie kunnen inwinnen bij de Inspectie SZW en NVWA die overigens op basis van hun eigen bevoegdheden ook eventueel tot sluiting dan wel het per direct stoppen van het slachtproces kunnen overgaan.
Het zal altijd maatwerk zijn, dat toegesneden is op het specifieke geval. De casussen die we tot nu toe hebben gezien tonen aan dat de casuïstiek complex is en dat de situatie per vleesverwerkend bedrijf verschilt.
De afweging van de voorzitter van de veiligheidsregio om maatregelen ten aanzien van het bedrijf te nemen is gebaseerd op een aantal factoren. Bijvoorbeeld het advies van de GGD o.b.v. testen en de medewerking van bedrijven en naleving van de ingestelde maatregelen.
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3521) heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Brabant Noord mij laten weten dat het productieproces in Boxtel tijdelijk heeft stilgelegen. Die periode is benut om te komen tot een breed scala aan intensieve maatregelen. Het bedrijf heeft daar snel en adequaat in geacteerd en de adviezen van de GGD opgevolgd. De maatregelen variëren van desinfectie in de koude ruimten in het bedrijf en aan health checks bij de poort (en bij klachten naar teststraat en eventueel bron- en contactonderzoek), tot aan maatregelen bij het vervoer van medewerkers en extra voorlichting naar de medewerkers. Op 2 juni 2020 is het productieproces met aanpassingen hervat. Hierover is geen overleg met mij geweest, maar de voorzitter van de veiligheidsregio heeft mij wel geïnformeerd over zijn besluit en de achtergronden daarvan.
Zoals aangekondigd in de brief over de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten3 werken de veiligheidsregio’s op dit moment samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen aan de inrichting van een nieuw samenwerkingsplatform bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C). Het landelijke samenwerkingsplatform zal daarbij – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet op het regionale niveau voorbereiden om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recent bij slachterijen en zoals verzocht in motie Smeulders en Bromet.
Deelt u de mening dat er in dit geval sprake is van het niet naleven van de coronamaatregelen en dat daarom tot sluiting moet worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er overleg geweest met de Veiligheidsregio over het al dan niet sluiten van de vestiging van Vion in Boxtel? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de conclusie van Vion dat de werkvloer veilig is, terwijl zich nog steeds dagelijks besmette mensen melden? Wat gaat er gebeuren als blijkt dat de maatregelen van Vion niet het gewenste effect hebben?
Zoals aangegeven in antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (2020Z11462) maakt de health check aan de poort deel uit van een breed scala aan maatregelen die Vion in overleg met de GGD en de veiligheidsregio Brabant Noord heeft genomen om besmetting van medewerkers binnen het bedrijf te voorkomen. Medewerkers die bij de health check aan de poort klachten blijken te hebben worden in de teststraat door de GGD getest op besmetting met het coronavirus. Deze medewerkers gaan dus niet aan het werk en betreden het bedrijf ook niet. De uitvoering van maatregelen wordt nauwgezet gemonitord door de veiligheidsregio.
De voorzitter van de veiligheidsregio kan verdere maatregelen treffen als daar aanleiding toe is. Ik heb op dit moment geen signalen dat genomen maatregelen niet effectief zouden zijn.
Verontrustende berichtgeving met betrekking tot de As Soennah Moskee en de reactie van de burgemeester van Den Haag op het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom |
|
Jasper van Dijk , Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
U geeft aan reeds in contact te staan met de gemeente Den Haag. Betreft het hier ook contact omtrent handhaving en zo ja op welke wijze?1 Zo nee waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de beantwoording van het WOB-verzoek van Femmes For Freedom door de gemeente Den Haag. Het contact met de gemeente Den Haag heeft inderdaad geen betrekking op gezamenlijke mogelijkheden tot handhaving in dit specifieke geval. Ik heb in de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp een algemene notie gemaakt2.
Daarbij heb ik bedoeld in samenwerking met de NCTV doorlopend in contact te staan met gemeenten over de benodigde ondersteuning bij de lokale aanpak van radicalisering en extremisme. In dit verband onderhoud ik ook contact met de gemeente Den Haag.
Strafrechtelijk ligt er nu een veroordeling in eerste aanleg (uitspraak van 19 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5469)3. De procedure over het handhavingsverzoek bevindt zich in de fase van beroep bij de rechtbank. Vooruitlopend op de vraag naar handhavingsmogelijkheden vanuit de Minister van Justitie en Veiligheid, is in genoemde eerdere Kamervragen (nr. 2020D09559) gereageerd op de mogelijkheden op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorisme (hierna: TWBMT). In die beantwoording is aangegeven dat in deze casus geen sprake is van terroristische activiteiten en dat daarom het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van de TWBMT niet mogelijk is.
Bent u op de hoogte van de beantwoording van het WOB-verzoek van Femmes For Freedom waarin wordt aangegeven dat u geen contact heeft gehad over gezamenlijke mogelijkheden tot handhaving? Is deze bewering juist? Zo ja, waarover gaat/ging het contact dan wel? Waarom is er over handhaving geen contact geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het van belang om de lopende procedure van het handhavingsverzoek af te wachten alvorens u respectievelijk uw ministerie of de burgemeester handhavend kan optreden?
Het is aan de burgemeester om een dergelijk handhavingsverzoek te beoordelen en daarop, na afweging van alle relevante feiten en omstandigheden, een beslissing te nemen. De burgemeester van Den Haag heeft besloten dat er geen gronden zijn om handhavend op te treden jegens de As Soennah moskee. Over dergelijke beslissingen legt hij verantwoording af aan de gemeenteraad.
Tegen een beslissing van de burgemeester kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Dat is in deze zaak ook gebeurd. Die procedure loopt nog. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of de burgemeester zijn besluit al dan niet terecht heeft genomen. Ik treed niet in die overweging, noch in die beslissing.
Wordt de Taskforce – ondanks voldoende handelingsperspectief bij de gemeente – betrokken om te zorgen dat deze op de hoogte is van de actuele stand van zaken, om de kennis van de aanpak bij de Taskforce te vergroten en om de integraliteit van het overheidsoptreden te borgen? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce is niet inhoudelijk betrokken bij de reactie van de burgemeester van Den Haag op het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom. Dat verzoek is gericht aan de burgemeester van Den Haag. Het is aan de burgemeester om op het verzoek te beslissen.
Wel werkt de Taskforce in algemene zin nauw samen met gemeenten, ook met de gemeente Den Haag. Daarbij staat het uitwisselen van kennis en ervaringen centraal.
Is u bekend dat de burgemeester al heeft besloten om niet handhavend jegens de As Soennah moskee op te treden en het handhavingsverzoek heeft afgewezen, en de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Den Haag de burgemeester eveneens heeft geadviseerd niet over te gaan tot handhaving? Zo ja, waarom moet u alle lopende procedures afwachten, terwijl de burgemeester reeds heeft aangegeven niet handhavend te willen optreden?
Ja, het is mij bekend dat de burgemeester van Den Haag het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom heeft afgewezen. De zaak is nog onder de rechter; zoals gezegd loopt er nu een beroepsprocedure. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Overigens wijs ik u erop dat ik al eerder heb geantwoord dat in deze zaak geen sprake is van terroristische activiteiten en dat ik daarom niet kan optreden op grond van de TWBMT4.
Er is strafrechtelijk onderzoek gedaan. Dat heeft geleid tot een veroordeling in eerste aanleg (uitspraak van 19 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5469)5.
Heeft een burgemeester de bevoegdheid om een gebedshuis alleen op grond van artikel 174 Gemeentewet te sluiten?
Artikel 174 Gemeentewet belast burgemeesters met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Burgemeesters mogen in verband met dat toezicht de bevelen geven die nodig zijn met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid. Ook is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zover die betrekking hebben op die toezichtstaak. Het gaat hierbij om onverwijld ingrijpen ter bescherming van veiligheid en gezondheid van de burger in individuele gevallen en op bepaalde plaatsen. Bijvoorbeeld de ontruiming van een brandgevaarlijk gebouw. Of een burgemeester artikel 174 Gemeentewet in een specifiek geval aanwendt, staat ter beoordeling van die burgemeester.
In algemene zin geldt dat burgemeesters aan deze bepaling niet de bevoegdheid kunnen ontlenen om grondwettelijk beschermde grondrechten te beperken. Een gebedshuis is een religieus gebouw dat als besloten plaats voor geloofsbelijdenis wordt beschermd door artikel 6 van de Grondwet. Artikel 174 Gemeentewet biedt dan ook geen basis biedt voor sluiting van een gebedshuis.
Dient het oproepen tot haat en geweld jegens vrouwen te worden gezien als schending van de openbare orde?
Oproepen tot haat en geweld is ten alle tijden onacceptabel – en een strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie is belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Of die oproep mogelijk ook een schending van de openbare orde betekent, staat ter beoordeling van de burgemeester en gebeurt op basis van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. In een juridische procedure kan die vraag ook aan de rechter worden voorgelegd. In zijn algemeenheid merk ik op dat het, in het kader van de bevoegdheden van de burgemeester, bij openbare orde gaat om het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse.
Bent u bereid nog eens de mogelijkheden te heroverwegen voor (gezamenlijk) handhavend optreden?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Het is aan de burgemeester om al dan niet handhavend op te treden. Strafrechtelijke vervolging is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Desgewenst kunnen rechtsmiddelen worden aangewend.
De persverklaring van Hizb ut Tharir dat vervolging voor de aanbeveling tot vrouwenbesnijdenis een poging zou zijn om moslims te criminaliseren |
|
Bente Becker (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Persverklaring 704, vrouwenbesnijdenis de zoveelste poging om moslims te criminaliseren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat deze politieke organisatie openlijk in een proactieve persverklaring verklaart niet tegen vrouwenbesnijdenis te zijn en ook niet tot het aanbevelen daartoe, zich niet verhoudt tot de vrije waarden van de Nederlandse samenleving en bovendien stigmatiserend kan werken voor moslims die deze vrije waarden wel onderschrijven?
Iedereen in deze samenleving dient de vrijheid te hebben om eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Het recht op zelfbeschikking is verankerd in de Nederlandse democratische rechtsstaat en cultuur en dit dient te allen tijde gewaarborgd te worden.
Vrouwenbesnijdenis is in Nederland strafbaar als vorm van (zware) mishandeling. Indien sprake is van het aanzetten tot geweld dan wel (een poging tot) het plegen van geweld, kunnen de politie en het OM hier tegen optreden. Iedereen die vrouwelijke genitale verminking (VGV) uitvoert of meewerkt aan de besnijdenis van een meisje is strafbaar en kan worden vervolgd.
Het uitbrengen van een dergelijke persverklaring waarin geen afstand wordt genomen van dergelijke strafbare feiten heeft een negatieve weerslag op de beeldvorming over de islamitische gemeenschappen als geheel en is daarmee onacceptabel.
De casus, waar de organisatie Hizb ut Tahrir in haar persverklaring aan refereert, is door het OM op 5 juni jl. geoordeeld dat sprake is van opruiing en het aanzetten tot mishandeling, en daarmee tot geweld. Dit heeft geresulteerd in een eis van 120 uur werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Het betreft een rechtszaak eerste aanleg.2
Hoe zou u de organisatie Hizb ut Tharir omschrijven en wat is uw oordeel over haar positie in de Nederlandse samenleving?
Hizb ut Tahrir (HuT) is te typeren als een radicale pan-islamistische beweging. HuT is anti-zionistisch. De beweging heeft een afkeer van seculiere regeringen en ideologieën en schrijft een confronterende en sterk polariserende boodschap voor. Kenmerkend voor de HuT is zijn volharding in politiek en de focus op herstel van het kalifaat. De HuT roept niet op tot geweld, maar kan wel aanzetten tot radicalisering en sociaal-isolationisme. Tot op heden lijkt het bereik van en de ontvankelijkheid voor het gedachtegoed van de HuT in Nederland beperkt gebleven.
Op welke wijze houdt de Nederlandse overheid momenteel toezicht op deze organisatie?
Bevoegde instanties houden doorlopend nieuwe ontwikkelingen in de gaten met betrekking tot organisaties die (mogelijk) een dreiging vormen voor de democratische rechtsorde. Gemeenten worden hierin gekend om daar waar nodig te kunnen inzetten op het vergroten van de weerbaarheid en/of handhaving. Als het gaat om problematisch gedrag wordt gebruik gemaakt van de driesporen aanpak (interactie en dialoog, confronteren en handhaven of verstoren). Indien sprake is van mogelijke radicalisering kan de persoonsgerichte aanpak door gemeenten worden ingezet. Dat kan ook bij een vermoeden van radicalisering bij personen die de ideologie van HuT aanhangen. Ik zie momenteel geen aanleiding nadere maatregelen te treffen tegen de organisatie. Het OM, de politie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert en dat is ook gerechtvaardigd
Is u bekend dat de organisatie in veel islamitische landen verboden is en ook in sommige andere EU-landen zoals Duitsland, onder andere vanwege antisemitische uitingen? Is een verbod ook in Nederland overwogen en zo ja, waarom is hier niet toe overgegaan?
Het is mij bekend dat in 2003 een «Betätigungsverbot», een verbod op de activiteiten van HuT op Duits grondgebied, is ingesteld. In Nederland kan een verzoek tot verbodenverklaring op grond van artikel 2:20 BW worden gedaan door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank. Het is aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet, om zich uit te spreken over de vraag of er in casu aanleiding bestaat om een dergelijk verzoek te doen.
Het regeerakkoord stelt dat de verbodsbepalingen voor radicale organisaties die tot doel hebben om onze democratische rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen moeten worden uitgebreid door aanpassing van artikel 2:20 BW. De regering heeft op 18 december 2019 een daartoe strekkend wetsvoorstel ingediend (Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen).3 Het wetsvoorstel is in behandeling bij uw Kamer.
Ziet u aanleiding nadere maatregelen te treffen tegen de organisatie naar aanleiding van de recente persverklaring? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u mogelijkheden op basis van de uit het regeerakkoord voortvloeiende wijziging van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek op te treden tegen deze organisatie en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering naar de organisatie te laten kijken en mogelijke maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce PG & OBF) heeft tot doel de informatiepositie van Rijk en gemeenten te versterken, ontwikkelingen te duiden, het handelingsperspectief van gemeenten en Rijk te vergroten en ongewenste buitenlandse financiering aan te pakken.
De bevoegde instanties volgen de ontwikkelingen en tegelijkertijd zet de regering in op het vergroten van de weerbaarheid van de islamitische gemeenschap en van vrouwen in het bijzonder. Dat is voor nu het meest passend.
Het bericht ‘Ondernemingsraad in Enschede zegt vertrouwen op in Vredestein-directie’ en het bericht ‘Bedenkelijke praktijken rond Hongaarse subsidie aan eigenaar Vredestein’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondernemingsraad in Enschede zegt vertrouwen op in Vredestein-directie»1 en het bericht «Bedenkelijke praktijken rond Hongaarse subsidie aan eigenaar Vredestein»2?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de ondernemingsraad het vertrouwen in de directie heeft opgezegd, omdat deze onvoldoende heeft gekeken naar een alternatief plan waarbij een massaontslag in Enschede beperkt blijft (dat wil zeggen het wordt verminderd van ongeveer 750 tot minder dan 200 werknemers)?
Ik heb verschillende gesprekken gevoerd over de situatie in het bedrijf. Zowel met de eigenaar en de directie, als met een delegatie van de ondernemingsraad. Uit die gesprekken begrijp ik dat de OR geen vertrouwen meer heeft in de directie onder meer omdat de OR van mening is dat de directie onvoldoende heeft gekeken naar het alternatieve plan van de OR. De directie is van mening dat het plan gebaseerd is op verkeerde cijfers en aannames en houdt grotendeels vast aan het oorspronkelijke reorganisatieplan.
De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) geeft de OR de bevoegdheid om advies uit te brengen over een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, zoals bij een voorgenomen reorganisatie. Het is dus juist dat de OR hier is geraadpleegd. De OR kan vervolgens een positief of negatief advies afgeven en kan eveneens voorwaarden stellen aan het voorgenomen besluit van een ondernemer. Indien de ondernemer het advies van de OR niet of niet geheel opvolgt, dient dit door de ondernemer te worden gemotiveerd. Het staat de OR vervolgens vrij beroep in te stellen bij de Ondernemingskamer wanneer het besluit van de ondernemer niet overeenkomt met het advies van de OR. Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over deze casus, dat is aan partijen onderling. Dit laat onverlet dat het voor alle betrokken partijen een zeer vervelende situatie is.
Hoe schat u de kansen in, en welke rol kunt u zelf vervullen, bij de wens en inzet van de ondernemingsraad om een nieuwe eigenaar te vinden voor de bandenfabriek in Enschede?
We hebben achter de schermen intensief contact met het bedrijf. Gezien de huidige marktcondities is enig verlies van arbeidsplaatsen niet uit te sluiten. Een overname door een derde partij staat niet in de planning van de eigenaar. Ik blijf de ontwikkelingen in Enschede op de voet volgen en mij, in lijn met de aangekondigde motie Omtzigt (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1553), binnen de bestaande juridische kaders maximaal inspannen om zoveel mogelijk werkgelegenheid voor Enschede te behouden.
Vindt u het net als professor Pieter Kuypers opvallend dat de Hongaarse overheid haar subsidieplannen voor steun aan de bouw van een bandenfabriek door Apollo Vredestein in juni 2014 aan Europa heeft gemeld, precies vier dagen voor er een nieuwe Europese verordening in werking zou treden en drie dagen voor die subsidietermijn ook formeel zou ingaan?
Nee. De Hongaarse overheid heeft inderdaad op 27 juni 2014 de steunmaatregel bij de Europese Commissie genotificeerd en meegedeeld dat zij op 30 juni 2014 regionale steun aan Apollo Tyres zouden verlenen onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie. Omdat de regionale steun voor 1 juli 2014 werd verleend zijn de steunmaatregelen door de Europese Commissie beoordeeld aan de hand van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013.
Wat vindt u ervan dat er hoge prijzen zijn gehanteerd voor de matrijzen die via een bedrijf dat doorgaans niets met de autobranche van doen heeft worden geleverd, en dat die constructie via dat bedrijf weer eindigt zodra de subsidieperiode voorbij is?
Ik heb begrepen dat er een vermoeden bestaat dat de matrijzen niet effectief zijn ingekocht. Het is echter aan de Hongaarse overheid, als subsidieverstrekker, om zich hier verder over te buigen en eventueel een klacht in te dienen bij de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het voor het borgen van een gelijk speelveld relevant en noodzakelijk is dat de Europese Commissie kennis neemt van deze constructie en de gehanteerde prijzen terzake de matrijzen door Apollo Vredestein?
De Hongaarse autoriteiten hebben op 27 juni 2014 de steunmaatregel bij de Europese Commissie genotificeerd en meegedeeld dat zij op 30 juni 2014 regionale steun aan Apollo Tyres zouden verlenen onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie.
In de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 is bepaald dat de Europese Commissie regionale steun die ná 31 december 2013 en vóór 1 juli 2014 wordt verleend, zal beoordelen overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013.
De Europese Commissie heeft de notificatie dan ook beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013. De Europese Commissie heeft de steunmaatregel vervolgens getoetst en geoordeeld dat hiermee niet het subsidiebesluit of de interne markt wordt verstoord en op 5 september 2014 goedgekeurd. Het besluit voor mogelijk nader onderzoek ligt in eerste instantie bij de EC of de Hongaarse overheid.
Bent u bereid om naar aanleiding van het onderzoek van Follow the Money in Europa te pleiten voor nader onderzoek terzake deze subsidieverlening?
Het is aan de Hongaarse overheid om te beoordelen of onderzoek nodig is. Het artikel wijst er overigens op dat er mogelijk niet effectief is ingekocht waardoor enkele tonnen te veel zouden zijn betaald. Dit zal in de praktijk geen impact hebben op de subsidieverstrekking gelet op de totale omvang daarvan (€ 95,7 miljoen).
Welke contacten zijn er tot nu toe geweest tussen het kabinet en Apollo Tyres? Wanneer hebben deze plaatsgevonden en waartoe hebben die geleid?
De afgelopen jaren is er op verschillende niveaus contact geweest met Apollo Vredestein. Zo heeft de directie van Apollo Tyres op 16 april een brief gestuurd aan de Minister-President. Mede naar aanleiding van deze brief heb ik als Minister van Economische Zaken en Klimaat op 11 mei jl. met de directie van Apollo Tyres gesproken over het voorgenomen reorganisatieplan van de directie. In verband met de vertrouwelijkheid van het gesprek kan ik over de inhoud van het gesprek geen mededelingen doen.
Hoe duidt u de uitspraak van de directie Apollo Vredestein dat «als we een gezonde organisatie willen zijn, kunnen we het ons simpelweg niet langer veroorloven om 70 procent van onze banden voor personenwagens met verlies in Enschede te produceren in de huidige marktomstandigheden»3? Is uw indruk dat het percentage van 70 procent juist is? Kunt u dit laten nagaan?
Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of het percentage van 70 procent juist is. Wij hebben niet alle gegevens om dit te beoordelen. Bovendien is het de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de juiste afweging te maken over de te voeren strategie en beleid.
Wat maakt dat – afgaande op de bij vraag 9 aangehaalde berichtgeving in Tubantia – een nieuwe Apollo-fabriek in Hongarije wel winstgevend kan zijn en in Nederland niet, ondanks het feit dat in ons land jarenlange kennis van en ervaring met het maken van banden aanwezig is? Waar verschilt in dat licht het Hongaarse industriebeleid/vestigingsklimaat van dat in Nederland, toch beide gelegen in hetzelfde economische Europa?
Volgens de directie is het doel van de reorganisatie om de fabriek in Enschede weer winstgevend te maken door de focus te leggen op specialistische banden. De Hongaarse fabriek zou dan de productie van de overige segmenten banden op zich nemen. Door deze verschuiving en specialisatie zou het totaal beeld voor de onderneming volgens de directie positief worden. Er zijn in Europa inderdaad verschillen in het vestigingsklimaat. De lagere lonen in Hongarije spelen zeker een rol bij het verlagen van de productiekosten van banden.
Kunt u een korte appreciatie geven van het huidige vestigingsklimaat voor maakbedrijven in Nederland en West-Europa in vergelijking met dat in Midden- en Oost-Europa?
Nederland heeft in de breedte een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Zo is Nederland volgens onderzoek van het World Economic Forum in 2019 de vierde meest concurrerende economie wereldwijd en meest concurrerende economie van Europa. Dit beeld komt ook terug in verschillende andere ranglijsten die iets zeggen over het vestigingsklimaat. De kracht van Nederland is dat we sterk zijn in de breedte. Onder meer door een goed opgeleide beroepsbevolking, gunstige ligging, goede fysieke en digitale infrastructuur en een aantrekkelijk leefklimaat. Nadelen ten opzichte van Oost-Europa zijn de loonkosten. Deze liggen, met name voor (niet hoog innovatieve) massaproductie, een stuk lager in Oost-Europa dan in Nederland.
Op welke wijze(n) spant u zich in om de regionale effecten van het massaontslag bij Apollo Vredestein zo beperkt mogelijk te maken? Wat zijn hiervan tot dusver de resultaten? Welke mogelijkheden ziet u om de positie van de regio Twente te versterken, bijvoorbeeld via het vorig jaar aangekondigde investeringsfonds of het uitzetten van (naar voren gehaalde) overheidsopdrachten in de regio? Hoe bent u hierover met lokale en regionale overheden in gesprek?
Het kabinet spant zich met de provincie Overijssel en de gemeente Enschede in om de effecten van de ontslagen te beperken. Daarbij spelen de NFIA en de regionale ontwikkelingsmaatschappij OostNL een belangrijke rol. Gebleken is dat het bedrijf nog in gesprek is met de bonden en de ondernemingsraad over mogelijke alternatieve oplossingen en een sociaal plan.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie-Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis (Kamerstuk 35 438, nr. 9)? Bent u bereid de regionale situatie rondom Apollo Vredestein daarin mee te nemen?
Het kabinet heeft recentelijk aangegeven dat deze fase gebruikt wordt om in samenspraak met maatschappelijke partijen te kijken waar de focus moet liggen in de herstelfase. De regionale situatie rondom Apollo Vredestein wordt hierbij ook meegewogen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Amhaouch/Wiersma over een onderzoek naar de Nederlandse maakindustrie (Kamerstuk 35 300-XIII, nr. 42)? Deelt u de mening dat er haast gemaakt moet worden met het maken van een vernieuwd Nederlands industriebeleid om de maakindustrie, en de daarbij horende werkgelegenheid en innovatie in de verschillende regio’s, goed te positioneren en te borgen?
Aan de uitvoering van deze motie wordt gewerkt. Recent stuurde ik mijn industriebrief met mijn visie op de energie-intensieve industrie als een eerste deel van een tweedelige industrievisie voor 2050 naar de Tweede Kamer. Het tweede deel, meer specifiek gericht op de maakindustrie, ontvangt u na de zomer.
Het vereenvoudigen van betaling pensioenpremie bij faillissement |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving van het Centraal Bureau voor de Statistiek en in het Financieel Dagblad, waaruit blijkt dat het aantal faillissementen en de werkloosheid als gevolg van de corona crisis toeneemt?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de genoemde berichtgeving.
Kunt u bevestigen dat werknemers die hun baan verliezen als gevolg van faillissement zelf de betaling van onbetaalde pensioenpremie aan moeten vragen bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV)?
De loongarantieregeling in de Werkloosheidswet (WW) voorziet in een uitkering voor werknemers ter overname van verplichtingen die voorvloeien uit de dienstbetrekking bij betalingsonmacht van de werkgever (insolventie-uitkering).
Het primaire doel van de insolventie-uitkering is de bescherming van werknemers. De werknemer wordt beschermd tegen het geldelijk verlies dat de werknemer ondervindt of kan ondervinden doordat de werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer (aan derden) verschuldigd is, in verband met betalingsonmacht niet heeft betaald.
De uitkering kan bestaan uit het achterstallig loon dat de werknemer nog tegoed had over maximaal 13 weken voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst of (indien het dienstverband niet is opgezegd) voor het einde van het dienstverband. Ook kan de uitkering bestaan uit het loon over de opzegtermijn tot maximaal 6 weken na de opzegdatum. Daarnaast kan de uitkering bestaan uit de bedragen die de werkgever in verband met de dienstbetrekking aan derden verschuldigd is, zoals pensioenpremies, over ten hoogste een jaar voor het einde van het dienstverband of voor aanvang van de opzegtermijn.
Conform het doel en de systematiek van de werknemersverzekeringen dient de werknemer de insolventie-uitkering bij UWV aan te vragen. Deze uitkering kan zich, zoals gezegd, ook uitstrekken tot overname van onbetaald gebleven pensioenpremies. In de praktijk informeert UWV de werknemers van een werkgever, waarvan bekend is dat die blijvend betalingsonmachtig is geworden, actief over de mogelijkheid om een insolventie-uitkering aan te vragen. Zie in dit kader ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven hoe vaak er gebruik is gemaakt van de wettelijke regeling waarbij het UWV zorgdraagt voor betaling van onbetaalde pensioenpremie na faillissement van de werkgever?
Ik heb UWV gevraagd wat hiervan bekend is. UWV heeft een telling gedaan van het totaal aantal failliete werkgevers, het totaal aantal betrokken werknemers bij deze faillissementen, het aantal werkgevers waarvoor achterstallige pensioenpremie is overgenomen en het aantal werknemers van de werkgevers waarvoor achterstallige pensioenpremie is overgenomen, voor de jaren 2014 tot en met (23 juni) 2020.
Opgemerkt dient te worden dat de afhandeling van de pensioenpremieachterstand pas laat in het faillissementenproces aan de orde komt en een gemiddelde doorlooptijd kent van rond de 300 dagen. Hierdoor zijn met name de jaren 2018, 2019 en 2020 nog niet representatief voor het inzicht in de overname van achterstallige pensioenpremies door UWV. De percentages werkgevers waarvoor achterstallige pensioenpremie is overgenomen loopt voor deze jaren nog op in de komende jaren. Het percentage is redelijk stabiel te noemen 3 jaar na het einde van het peiljaar.
Uit de inventarisatie blijkt dat over de jaren 2014 tot en met 2017 van gemiddeld 62% van de failliete werkgevers achterstallige pensioenpremies zijn overgenomen. Het gaat om gemiddeld 82% van de werknemers die geraakt worden door een faillissement van de werkgever.
Vooruitlopend op het antwoord op de vragen 6, 7 en 8 moet hierbij worden aangetekend dat dit niet wil zeggen dat in de overige situaties sprake was van niet betaalde achterstallige pensioenpremies die niet zijn overgenomen door UWV. Immers, niet in alle faillissementen is sprake van achterstallige premiebetalingen.
Herkent u de signalen waaruit blijkt dat de meeste mensen niet op de hoogte zijn van de mogelijkheid om betaling van onbetaalde pensioenpremie aan te vragen bij UWV? Herkent u ook de signalen waaruit blijkt dat werknemers, die na faillissement werkloos raken, niet altijd bij het UWV betaling van hun onbetaalde pensioenpremie aanvragen?
Ik ken de signalen van pensioenfondsen dat zij premies mislopen bij faillissement van een aangesloten werkgever.
De huidige werkwijze van UWV is erop gericht om zoveel mogelijk te waarborgen dat alle werknemers die aanspraak kunnen maken op een insolventie-uitkering, hiertoe ook een aanvraag indienen en dat daarbij altijd wordt gekeken naar achterstallige pensioenpremies. Zo verloopt het overnemen van onbetaalde pensioenpremies via één en dezelfde aanvraag als het overnemen van achterstallige loonbetalingen. Als een werknemer een insolventie-uitkering aanvraagt, wordt door UWV altijd gekeken of er sprake is van onbetaalde pensioenpremies. Werknemers hoeven dit dus niet apart aan te vragen.
Om werknemers op de hoogte te stellen van de mogelijkheid van het aanvragen van een insolventie-uitkering wordt iedereen die een mogelijk recht heeft op een insolventie-uitkering actief door UWV benaderd. Werknemers die nog in dienst zijn van de failliete werkgever, worden door UWV in de communicatie over het faillissement en met het aanvraagformulier voor de insolventie-uitkering gewezen op de mogelijkheid tot het aanvragen van de insolventie-uitkering, die zich ook uitstrekt tot eventuele onbetaalde pensioenpremies.
Voor werknemers die al voor het faillissement uit dienst zijn getreden kan mogelijk een pensioenachterstand bestaan, waar zij zich niet van bewust zijn. Dikwijls is er dan ook sprake van een loonachterstand en dan worden deze voormalige werknemers actief door UWV benaderd om een aanvraag voor de insolventie-uitkering te doen. Ook wanneer er geen sprake is van een loonachterstand worden deze voormalige werknemers expliciet gewezen op de mogelijkheid dat er een pensioenachterstand bestaat. Hiervoor stuurt UWV hen een brief. Om hen verder te faciliteren geldt voor deze groep een verkort aanvraagformulier.
Uit het beschreven aanvraagproces en de actieve communicatie daarover volgt dat werknemers op de hoogte kunnen zijn van mogelijkheid om een insolventie-uitkering, inclusief achterstallige pensioenpremies, aan te vragen.
Deelt u de mening dat het gezien de verwachte toename van het aantal faillissementen belangrijk is om maatregelen te nemen om het pensioengat van werknemers zo klein mogelijk te maken?
Werknemers en werkgevers maken afspraken over de arbeidsvoorwaarde pensioen in de pensioenovereenkomst. Dit kan een afspraak in de vorm van een toegezegde premie of aanspraak zijn. De werkgever sluit voor de uitvoering hiervan een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder. Op grond van de pensioenovereenkomst en uitvoeringsovereenkomst is een werkgever gehouden te voorzien in pensioenopbouw voor de werknemer en hiertoe pensioenpremies af te dragen aan de pensioenuitvoerder. Indien een werkgever nalaat de pensioenpremies te betalen, heeft een pensioenuitvoerder de beschikking over verschillende civielrechtelijke middelen om premiebetaling alsnog af te dwingen. In geval van een faillissement geldt ter bescherming van de werknemer bovendien dat de achterstallige pensioenpremies (zoals hiervoor beschreven) voor overname door UWV in aanmerking komen. Hierbij geldt een overnametermijn van één jaar. Hiermee voorziet Nederland in een ruimere overnameperiode dan op grond van de insolventierichtlijn2 is vereist (de richtlijn vereist een overnameperiode van drie maanden). Tot slot geldt bij pensioenfondsen het principe «geen premie, wel recht». Dit komt erop neer dat een werknemer/deelnemer recht op pensioenopbouw heeft bij het pensioenfonds, ongeacht of de werkgever aan de betalingsverplichtingen voor de premies heeft voldaan. Als de werkgever niet aan de betalingsverplichtingen kan voldoen, dan wordt de pensioenpremie gefinancierd uit de pensioenkas van het betreffende fonds. Ook in dit kader vormt de insolventie-uitkering een belangrijk vangnet voor de achterstallige pensioenpremies. Op de bovenstaande wijze en met de eerdere beschreven inrichting van het aanvraagproces van de insolventie-uitkering (zie antwoord vraag 4) is beoogd de kans op een «pensioengat» voor werknemers zoveel mogelijk voorkomen.
Deelt u de mening dat de bescherming van pensioenen van mensen die hun baan verliezen als gevolg van faillissement beter is geborgd als pensioenuitvoerders namens hen de aanvraag bij het UWV indienen?
Ik ben bekend met de wens van de Pensioenfederatie, als vertegenwoordiger van de pensioenfondsen, om pensioenfondsen bevoegd te maken rechtstreeks bij UWV een aanvraag in te dienen voor de inning van achterstallige pensioenpremies. De Pensioenfederatie heeft dit verzoek ook schriftelijk met mij gedeeld. Mijn ambtenaren zijn al geruime tijd in overleg met de Pensioenfederatie. Onderwerp van gesprek is met name de vraag in hoeverre het geconstateerde probleem van onvoldoende overgenomen premiebetalingen te wijten valt aan het niet aanvragen door de werknemer. Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt wordt de overname van onbetaalde pensioenpremies door een aantal zaken geborgd. Zo verloopt het overnemen van onbetaalde pensioenpremies via één en dezelfde aanvraag als het overnemen van achterstallige loonbetalingen. Daarnaast zet UWV gerichte communicatie richting werknemers in, al dan niet nog in dienst bij de failliete werkgever. Op dit moment is ook onvoldoende duidelijk of de door de pensioenfondsen geschetste probleem te wijten is aan het aanvraagproces dan wel aan andere factoren. Gelet hierop zie ik op dit moment geen aanleiding om het wettelijk mogelijk te maken dat een pensioenfonds rechtstreeks een aanvraag in kan dienen bij UWV. Een dergelijke wetswijziging zou overigens ook betrekking hebben op andere «derden» waaraan een betalingsonmachtige werkgever bedragen verschuldigd kan zijn en die voor overname door UWV in aanmerking komen. Dit heeft daarmee grote gevolgen voor de uitvoeringspraktijk van UWV. Dit terwijl de noodzaak voor en proportionaliteit van een dergelijke wetswijziging thans onvoldoende helder zijn.
Nog los van het bovenstaande zou een eventuele wetswijziging ook geen oplossing voor de korte termijn bieden. Ik blijf uiteraard graag in gesprek over het door de Pensioenfederatie geconstateerde probleem en een gerichte en gepaste oplossing daarvoor waar noodzakelijk. Mogelijk zijn in het proces na de aanvraag van de uitkering redenen aan te wijzen die leiden tot het niet overnemen van de achterstallige premiebetalingen, die vragen om een andere oplossing in het proces. Zeker gezien het groeiende aantal te verwachten faillissementen, is het belangrijk dat het overnameproces zo effectief mogelijk wordt vormgegeven om te borgen dat geen verschuldigde pensioenpremies die voor overname door UWV in aanmerking komen onbetaald blijven.
Bent u bereid om de regeling aan te passen en pensioenuitvoerders de mogelijkheid te geven om namens getroffen werknemers bij het UWV een aanvraag in te dienen voor betaling van onbetaalde pensioenpremies?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om hierover in overleg te treden met pensioenfondsen om zodoende zorg te dragen dat zoveel mogelijk mensen gebruik maken van hun recht op betaling van pensioenpremies?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Utrechtse arbeidsmarkt minder hard geraakt dan andere regio’s’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht van RTV Utrecht en de cijfers van het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) waarnaar verwezen wordt?1
Ja.
Kunt u de cijfers van het UWV over de arbeidsmarktregio’s, waarnaar verwezen wordt, op korte termijn naar de Kamer sturen?
Deze informatie is openbaar te vinden op de website van www.uwv.nl. Het stuk is gepubliceerd op 4 juni 2020 genaamd: «Coronacrisis: regionale verschillen in impact op werkgelegenheid». Ik heb de publicatie van UWV meegezonden als bijlage bij deze brief.
Wat is het verschil tussen de ergst getroffen en de minst erg getroffen arbeidsmarktregio en hoe is dit verschil te verklaren? Welke kenmerken, naast de in het artikel benoemde sectoren, zijn van invloed op de mate van impact van de crisis?
Het verschil zit onder andere in een aantal sectoren dat in sommige regio’s meer vertegenwoordigd zijn. De sectoren die het meest getroffen worden zijn onder andere de horeca, cultuur, metaal en technologische industrie. Zo werkt in regio Groot Amsterdam bijvoorbeeld 34% in een sector waar een (zeer) grote krimp verwacht wordt, terwijl dit percentage in regio Midden-Utrecht op 28% ligt2.
Andere kenmerken die een invloed hebben zijn onder andere: het aantal flexibele contracten, het aantal zzp’ers en het aantal jongeren. Deze groepen werkenden worden relatief hard getroffen door de coronacrisis en de contact beperkende maatregelen. Als een regio relatief veel van deze groepen heeft, wordt de regio ook harder getroffen door de coronacrisis.
Is er na de vorige crisis onderzoek gedaan naar de verschillen tussen de arbeidsmarktregio’s als het gaat om de impact van de crisis en de mate en snelheid van herstel? Welke conclusies en aanbevelingen hebben deze onderzoeken opgeleverd?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in 2013 een studie verricht naar de veerkracht van regionale arbeidsmarkten. Een van de conclusies was dat werknemers na ontslag nauwelijks naar een andere regio verhuizen voor een nieuwe baan. Werknemers die hun baan verliezen hebben echter niet overal in Nederland dezelfde mogelijkheden voor het vinden van een nieuwe baan. De samenhang tussen sectoren in de regio speelt daarbij een belangrijke rol. Een van de conclusies/aanbevelingen die werd gedaan is om een brug te slaan tussen het arbeidsmarktbeleid, het werkgelegenheidsbeleid en het onderwijs. In de kamerbrief van 5 juli 2019 «Arbeidsmarktbeleid in crisistijd» is ingegaan op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tijdens de Grote Recessie. Elke crisis is uniek. Op basis van de ontwikkelingen tijdens de vorige crisis kunnen we wel een aantal algemene lessen trekken:
Is het mogelijk het gebruik van de NOW en de Tozo per arbeidsmarktregio in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is een dergelijk overzicht beschikbaar te maken en naar de Kamer te sturen?
Het overzicht van de NOW is inmiddels als bijlage bij de Kamerbrief «Monitoring Arbeidsmarkt en Beroep Noodpakket» verzonden naar uw Kamer3.
Het gebruik van de Tozo is op dit moment nog niet regionaal inzichtelijk te maken. Dit hangt samen met de decentrale uitvoering van deze regeling. Gegevens over het gebruik van Tozo worden door het CBS in de bijstandsstatistiek verzameld. Het streven is in het vierde kwartaal 2020 een betrouwbaar beeld te hebben van het totale aantal toegekende Tozo-uitkeringen en verstrekkingen bedrijfskapitaal en de regionale verdeling ervan.
Op welke wijze worden arbeidsmarktregio’s betrokken bij de opzet en invulling van andere steun- en herstelmaatregelen, zoals het platform Nederlandwerktdoor.nl en het beoogde platform nlleertdoor.nl? In hoeverre is daarbij een arbeidsmarktregiospecifieke invulling?
NLWerktDoor is opgezet door werkgevers, VNO-NCW, MKB Nederland, LTO, UWV, VNG, gemeenten, vakbonden, private intermediairs, SBB, MBO-raad en de ministeries van SZW en OCW. Het platform kent veel enthousiasme binnen de arbeidsmarktregio’s. Zij geven aan dat dit goed aansluit op hun werkgeversdienstverlening en aandacht genereert voor de regionale werkgeversservicepunten.
Het platform «NLWerktDoor» wil vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar brengen. Werkgevers kunnen met hun vraag naar personeel naar het platform www.NLwerktdoor.nl gaan. Het platform geleidt de vraag van werkgevers door naar het relevante werkgeversservicepunt (WSP) in een van de 35 arbeidsmarktregio’s. In de arbeidsmarktregio wordt vervolgens de match gemaakt. Daarnaast verbindt het platform bestaande platforms en initiatieven, waaronder de van werk naar werk platforms in de arbeidsmarktregio’s zoals Rijnmond werkt door en Werk Samen Midden Brabant.
Voor NL Leert Door wordt op dit moment een subsidieregeling uitgewerkt voor ontwikkeladviezen en online-scholing. De Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd. De bedoeling van de regeling is dat mensen kosteloos ontwikkeladvies kunnen krijgen en/of online-scholing kunnen volgen. Via de begeleidende campagne worden stakeholders, waaronder partijen in arbeidsmarktregio’s, gevraagd potentiële deelnemers die baat kunnen hebben bij ontwikkeladvies of online-scholing, te benaderen en erop te wijzen dat deze mogelijkheden er zijn. Ook kunnen zij hen eventueel ondersteunen om een geschikte loopbaanadviseur of scholingsactiviteit te vinden.
Het onderzoek naar mogelijk AOW-fraude bij duurzaam gescheiden koppels |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Max Meldpunt over AOW-inspecties bij duurzaam gescheiden koppels?1
Ja.
Klopt het beeld dat er sinds kort strenger gecontroleerd wordt op mogelijke AOW-fraude door duurzaam gescheiden koppels?
Bij een steekproef onder duurzaam gescheiden levenden in 2014 bleek een hoog onrechtmatigheidsrisico (10%). Dat was aanleiding voor de SVB om in de beoordeling van alle nieuwe meldingen van duurzaam gescheiden leven (met uitzondering van personen in een zorginstelling) een huisbezoek af te leggen, omdat dit niet vanachter een bureau kan worden beoordeeld. Daarnaast is besloten gericht projectmatig onderzoek te doen naar alle lopende situaties van duurzaam gescheiden leven. Deze projectmatige aanpak vindt plaats sinds 2016.
Hoeveel AOW-fraudegevallen worden er jaarlijks geconstateerd?
In 2019 zijn er bij de AOW 622 onrechtmatige situaties gecorrigeerd waarbij er sprake was van een terugvordering en waarbij een sanctie is opgelegd. Een sanctie wordt opgelegd als er sprake is van een overtreding van een verplichting, zoals de inlichtingenplicht. De hoogte van de sanctie is afhankelijk van de verwijtbaarheid. Daarnaast komt het voor dat de hoogte van het AOW-pensioen wordt aangepast naar aanleiding van onderzoek, zonder dat er een terugvordering plaatsvindt of een boete wordt opgelegd.
Komt dit vaker voor bij voormalige stellen die duurzaam gescheiden leven?
Uit de handhavingsrapportages van de in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven blijkt dat de afdeling handhaving van de SVB 1.974 onderzoeken in verband met duurzaam gescheiden leven heeft afgerond. In 343 gevallen heeft onderzoek ertoe geleid dat AOW-pensioenen zijn herzien en verlaagd.
Van deze in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven is in 122 gevallen het AOW-pensioen met terugwerkende kracht herzien en verlaagd. In deze gevallen is sprake geweest van schending van de inlichtingenplicht. In 2019 was het bedrag van de terugvorderingen € 360.992,–.
Voor welk bedrag wordt er jaarlijks gefraudeerd doordat mensen zich ten onrechte voordoen als zelfstandig huishouden, terwijl men in werkelijkheid samen woont?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de kosten van de inspectieteams en de kosten (bijvoorbeeld juridische kosten) die gemaakt worden door de overheid in het tegengaan van AOW-fraude?
De directe kosten van de Afdeling Handhaving van de SVB bedroegen in 2019 circa € 7,2 miljoen. Ongeveer 50% van de handhavingskosten hangen samen met onderzoeken in de AOW. Naast onderzoek naar duurzaam gescheiden leven, wordt onderzoek gedaan naar andere leefsituaties, waarin de alleenstaande AOW wordt toegekend, terwijl er sprake is van een gezamenlijk huishouden. Ook wordt onderzoek gedaan naar het in leven zijn van gerechtigden. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van de indirecte kosten die samenhangen met handhaving. Ook dienstverlening en voorlichting dragen preventief bij aan een rechtmatige en juiste verstrekking van uitkeringen.
Klopt het de inspectieteams achter de rug van voormalige koppels om nagaan hoe het waterverbruik is van mogelijke AOW-fraudeurs?
De wet SUWI regelt de vastlegging, uitwisseling en verstrekking van informatie die relevant is voor de uitvoering van de aan de SVB opgedragen taken. Op grond van artikel 54 lid 8 van deze wet zijn waterbedrijven verplicht deze informatie aan de SVB te verstrekken in verband met de wettelijke toezichtstaak van de SVB ex artikel 55a wet SUWI. Bij onderzoek naar leefsituaties binnen de AOW, zoals duurzaam gescheiden leven, wordt in ieder individueel onderzoek bepaald of het nuttig is om waterverbruik op te vragen. De uitvraag van waterverbruik dient telkens individueel te worden gemotiveerd. De wet SUWI schrijft niet voor dat voor het opvragen van deze watergegevens toestemming van de klant nodig is. Dit zou ook afbreuk doen aan het doel van de wet SUWI, namelijk om informatie op een snelle en betrouwbare wijze te kunnen uitwisselen, overigens met inachtneming van de bescherming van de privacy.
Waterverbruik kan duiden op een leefsituatie die mogelijk niet overeenkomt met bij de SVB bekende gegevens. Zo kan het waterverbruik wijzen op niet-gebruik van een woning of gebruik door meerdere personen terwijl iemand als alleenstaande bekend is bij de SVB. Waterverbruik geeft slechts een indicatie en kan aanleiding geven tot nader onderzoek.
Hoe kijkt u zelf naar de voorwaarde dat duurzaam gescheiden grootouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun kleinkinderen mogen komen?
Het beeld dat duurzaam gescheiden ouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun (klein)kind mogen komen, klopt niet. Duurzaam gescheiden levende ouders mogen uiteraard tegelijkertijd de verjaardag van een (klein)kind bezoeken. Wel is het zo dat de SVB dient na te gaan of er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hieronder wordt verstaan: leven als ware men niet met de ander getrouwd. Een eigen adres is niet voldoende om als duurzaam gescheiden levend te kunnen worden aangemerkt.
Om duurzaam gescheiden leven te kunnen beoordelen stelt de SVB een aantal vragen om een goed beeld te krijgen van de leefsituatie van de gescheiden levende personen. De SVB weegt alle informatie tezamen in onderling verband en komt vervolgens tot een oordeel. Dit volgt uit de wettelijke Awb-verplichting voor een bestuursorgaan om voorafgaand aan het nemen van een besluit zorgvuldig onderzoek te doen (artikel 3:2 Awb). Als bij klanten van de SVB de indruk is ontstaan dat grootouders die duurzaam gescheiden leven niet tegelijkertijd de verjaardag van hun (klein)kinderen mogen bezoeken, dan is dat zeker niet de bedoeling geweest. De SVB heeft binnen de organisatie extra aandacht gevraagd voor de gevoeligheid van het onderwerp duurzaam gescheiden leven en de wijze waarop we voorlichting geven aan klanten. Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening)2 is geconstateerd dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van burgers. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning.
Bent u niet van mening dat deze maatregel onnodig streng is, niet meer van deze tijd is en het normaal menselijk verkeer verhindert tussen mensen die tot de conclusie zijn gekomen dat duurzaam gescheiden van elkaar leven het beste is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat criteria zoals het bezoeken van verjaardagen van de kleinkinderen geschrapt worden als bewijsgrond van AOW-fraude?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre werkt het systeem waarin een alleenstaande 70% aan AOW ontvangt en stellen (wanneer ze beide AOW-gerechtigd zijn) 100% AOW krijgen niet fraude in de hand (doordat twee alleenstaanden 40% meer ontvangen dan een samenwonend stel)?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm. De gedachte hierachter is dat een gezamenlijke huishouding schaalvoordelen met zich meebrengt. In de beleidsdoorlichting is aangegeven dat verschillende uitkeringshoogtes afhankelijk van de leefvorm leidt tot onrechtmatigheidsrisico’s. Zoals ook in het antwoord op vraag 13 terugkomt zou een systeem van een geïndividualiseerde AOW deze onrechtmatigheidsrisico’s wegnemen.
Hoeveel mensen die in 2019 AOW-gerechtigd werden ontvingen louter een AOW-uitkering en geen aanvullend pensioen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal mensen dat in 2019 in de AOW zijn ingestroomd in combinatie met gegevens over aanvullend pensioen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2018 ongeveer 2,9 miljoen mensen AOW ontvingen en 2,5 miljoen mensen een aanvullend pensioen. Van die laatste groep is echter niet zeker dat zij ook AOW-gerechtigd zijn. Het kan immers ook gaan om mensen die hun pensioen naar voren hebben gehaald.
Hoe kijkt u aan tegen een onderzoek naar een AOW-stelsel waarin er geen prikkel is om te frauderen door zich ten onrechte voor te doen als alleenstaande, terwijl men in werkelijkheid samenwoont?
Een systeem van een geïndividualiseerde AOW waarbinnen aan iedereen, ongeacht leefvorm, een gelijk bedrag uitgekeerd krijgt zou elke prikkel om te frauderen met leefvormen wegnemen. Individualisering van de AOW is in de beleidsdoorlichting als beleidsvariant uitgewerkt. De beschrijving van deze beleidsvariant laat wel zien dat een dergelijk systeem, afhankelijk van de hoogte van de AOW, tot forse inkomenseffecten leidt. In de verkenning naar leefvormen waar in de beantwoording van vraag 8 t/m 10 naar wordt verwezen zal een geïndividualiseerde AOW als meest vergaande variant ook terugkomen. In beschrijving van de varianten in de verkenning zal het risico op misbruik en handhaafbaarheid ook worden meegenomen.
De gevolgen van het coronavirus voor vrouwen. |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Women’s job cuts may shave $1 trillion off global GDP, Citi says»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Wat vindt u van het feit dat van de 44 miljoen werknemers in kwetsbare sectoren wereldwijd bijna driekwart vrouwelijk is?
Als dat juist is, is het ernstig. De economische zelfstandigheid van vrouwen komt hiermee wereldwijd verder onder druk te staan.
Heeft u inzicht in dit percentage voor de Nederlandse arbeidsmarkt? Herkent u het beeld dat voornamelijk vrouwen werkzaam zijn in sectoren die direct geraakt zijn door de maatregelen genomen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals de horeca en de detailhandel?
Het beeld over het aandeel vrouwen in sectoren die relatief zwaar getroffen zijn door de gevolgen van het coronavirus is niet eenduidig en hangt ook af van de definitie van kwetsbare sector. Het klopt dat er meer vrouwen in de horeca en de detailhandel werken dan gemiddeld. In 2018 was ongeveer 59,5% van de werkzame personen in de detailhandel vrouw2, ten opzichte van 47,3% over alle sectoren. Voor de sector horeca was dit 49,6%.
Anderzijds hebben vrouwen relatief vaak cruciale beroepen in de sectoren gezondheidszorg en onderwijs. In 2018 bedroeg het aandeel vrouwen in de gezondheidszorg 76,9%. In het onderwijs was dit 63,7%.
Klopt het dat vrouwen door de coronavirus economisch harder zijn geraakt dan mannen, doordat zij vaker op onzekere contracten werken of zonder vaste uren?2 Is dit zichtbaar in de werkloosheidscijfers of in het aantal gewerkte uren?
Ook hier is het beeld niet eenduidig.
Het gemiddelde aantal uren dat vrouwen werken is sinds de uitbraak van het coronavirus sneller gedaald dan bij mannen. Daar staat tegenover dat vrouwen even vaak als mannen hun baan verloren en ongeveer even vaak werkloos werden.
Uit cijfers van het CPB4 blijkt dat de daling van het aantal gewerkte uren onder vrouwen groter is dan onder mannen. Het aantal gewerkte uren onder vrouwen daalde van 28,4 uur per week begin maart tot 23,9 uur per week in april. Dat is gelijk aan een daling van 4,5 uur, ofwel 15,8%. Voor mannen bedroeg de daling 4,2 uur, ofwel 11,2%. Het verschil in gewerkte uren tussen mannen en vrouwen is in de onderzochte maanden (maart en april) toegenomen.
De arbeidsmarktcijfers van het CBS5 van maart op april en van april op mei laten een afname zien van de werkzame beroepsbevolking van ongeveer 184 duizend personen. Hiervan was ongeveer de helft (47%) vrouw, vergelijkbaar met het aandeel vrouwen in de werkzame beroepsbevolking (47% in mei). Van maart op april en van april op mei verloren per saldo 86 duizend vrouwen hun baan en werden per saldo 27 duizend vrouwen werkloos (31% van 86 duizend)6. Voor mannen was dit ook 31%.
Eenzelfde beeld zien we in de cijfers over contracttypes. Over het algemeen hebben vrouwen vaker een vast contract dan mannen. 63,9% van alle vrouwen heeft een vast contract, terwijl dit voor mannen 61,3% is. Vrouwen zijn ook minder vaak zelfstandige (13,2%) dan mannen (19,7%). Daar staat tegenover dat zij vaker een flexcontract hebben (22,9%) dan mannen (19,1%). Als er wordt gekeken naar het type flexcontract, dan valt op dat vrouwen vaker dan mannen een tijdelijk contract hebben (uitzicht op vast, korter dan een jaar, langer dan een jaar), een vast of tijdelijk contract zonder vaste uren hebben of een oproepcontract hebben. Daarentegen hebben mannen vaker een uitzendcontract.
Door deze bevindingen is het per saldo nog niet te zeggen of vrouwen meer door de coronacrisis (zullen) worden geraakt dan mannen. Zie verder ook het antwoord op vraag 14.
Deelt u de analyse dat dit anders is dan in eerdere economische crises, waarbij laagopgeleide mannen meestal harder werden geraakt door werkloosheid?3
Het is nu nog niet te zeggen of in Nederland vrouwen harder worden geraakt door de crisis (zie de antwoorden op de vragen 3 en 4). Voor de vorige economische crisis geldt inderdaad dat vanaf 2008 de netto arbeidsparticipatie van vrouwen gelijk bleef, terwijl die van mannen daalde. Mannen werkten vaker in conjunctuurgevoelige sectoren zoals de bouw- en de transportsector.8 Bij crises in het verdere verleden trokken vrouwen zich vaker dan mannen terug van de arbeidsmarkt.9
Deelt u het beeld dat tegelijkertijd vrouwen oververtegenwoordigd zijn in beroepen waar de kans groter is om het coronavirus op te lopen, zoals bijvoorbeeld in de zorg?4
In de zorg zijn vrouwen inderdaad oververtegenwoordigd. Niet bij alle zorgberoepen is het risico even groot, en de beschermingsmiddelen zijn hierop ook aangepast. Zorgmedewerkers zijn tot 1 juni oververtegenwoordigd geweest in het testbeleid, dat geldt dus ook voor vrouwen. Maar dat wil niet zeggen dat vrouwen ook daadwerkelijk vaker besmet zijn. Vanaf 1 juni 2020 kan iedereen met klachten die passen bij het coronavirus zich laten testen. Pas na enige tijd na het nieuwe testbeleid kan pas blijken of vrouwen vaker besmet zijn. Naast de zorg zien we ook vaker besmettingen in bijvoorbeeld slachthuizen, waar veelal mannen werkzaam zijn.
Deelt u het beeld dat vrouwen het grootste deel van de onbetaalde zorg op zich nemen, waardoor zij meer kans hebben op besmetting en zij de afgelopen maanden een groter deel van de onbetaalde zorg op zich hebben genomen voor bijvoorbeeld kinderen, toen school en kinderopvang gesloten waren?5
Vrouwen nemen traditioneel het grootste deel van onbetaalde zorg op zich.
Er is sprake van een gemengd beeld als er wordt gekeken naar de vraag of de coronacrisis dit heeft versterkt. Uit de eerste resultaten van onderzoek van de universiteit Utrecht12 komt bijvoorbeeld naar voren dat de coronacrisis een duidelijke impact heeft op de werksituatie maar ook op de thuissituatie van Nederlandse ouders. Het algemene beeld is dat de verdeling tussen vaders en moeders nog altijd ongelijk blijft, zowel wat betreft zorgtaken als huishoudelijke taken. De onderzoekers zien echter tekenen van verandering. Een redelijk deel van de vaders geeft aan meer zorgtaken te zijn gaan doen dan voor de crisis. Bij huishoudelijke taken gebeurt dit ook, maar in mindere mate. De verandering in de verdeling van zorgtaken heeft duidelijk te maken met het al dan niet hebben van een cruciaal beroep. Ouders die in een cruciaal beroep werken, geven vaker aan minder te zijn gaan doen aan de zorg voor kinderen dan voor de coronacrisis. Ouders die meer zijn gaan doen werken juist minder vaak in een cruciaal beroep.
Voor wat betreft de zorg voor kinderen binnen het eigen huishouden is niet te verwachten dat dit een grotere kans op besmetting met zich meebrengt.
Ook bij mantelzorgers die zorg thuis aan een kwetsbare naaste geven zijn vrouwen oververtegenwoordigd. Mantelzorgers hebben tijdens de COVID-19 crisis veel extra zorg op zich genomen. Om hen te beschermen zijn er in nauw overleg met partijen in het veld passende richtlijnen, testen en persoonlijke beschermingsmiddelen voor mantelzorgers georganiseerd. MantelzorgNL heeft een zorgladder gemaakt, als leidraad om het passende aanbod aan ondersteuning op het juiste moment te kunnen aanbieden (en vragen)13.
Bent u van mening dat de overheid zich actief moet inzetten om deze onevenwichtige situatie tussen mannen en vrouwen tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 9
Op welke manier wordt de beschreven ongelijkheid op dit moment bestreden in Nederland?
Uit bovenstaande antwoorden blijkt niet per definitie dat vrouwen meer risico lopen op het krijgen van COVID-19. Er is daarom geen noodzaak voor specifiek beleid. Als het gaat om ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, streeft het kabinet naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen op het gebied van arbeid en inkomen en zet zich in voor een gelijke deelname van vrouwen op elk beroepsniveau. De participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt is daarbij cruciaal. Financiële onafhankelijkheid is een van de prioriteiten in dit beleid. Voor gelijke kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt is de verdeling van arbeid en zorg cruciaal. Veel mannen willen meer zorgen, bijvoorbeeld voor hun kinderen. En als mannen meer zorgtaken verrichten, is het voor vrouwen makkelijker om (meer uren) te werken en naar hogere functies door te stromen.
De manier waarop in Nederland genderongelijkheid in de breedte wordt bestreden, staat beschreven in de Emancipatienota van dit kabinet (Kamerstuk 30 420, nr. 270), en in de jaarlijkse voortgangsrapportage. Prioriteiten in het emancipatiebeleid zijn gelijkheid op de arbeidsmarkt (financiële onafhankelijkheid, vrouwen naar de top, en gelijk loon), sociale veiligheid en acceptatie, en genderdiversiteit en gelijke behandeling. De meest recente voortgangsrapportage wordt u op korte termijn toegezonden.
Ook in bijvoorbeeld de kabinetsreactie op het IBO Deeltijdwerk kunt u vinden hoe het kabinet een gelijke arbeidsparticipatie bevordert (Kamerstuk 29 544, nr. 1006).
Kunt u aangeven of Nederland bij het opstellen van de wet- en regelgeving voor de steunmaatregelen gebruik heeft gemaakt van een gendertoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wat de uitkomsten waren?
De steunmaatregelen zijn bewust zoveel mogelijk generiek vormgegeven, om ze breed en snel toegankelijk te maken voor bedrijven en werkenden, zonder specifiek op achtergrondkenmerken te selecteren. Inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid staan hierbij voorop. Om te volgen of de arbeidsmarktmaatregelen ook in de praktijk voor alle groepen even toegankelijk zijn, zullen mijn collega’s van SZW en ik de effecten van de arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren. Daarbij zal waar relevant en mogelijk specifiek aandacht zijn voor verschillen tussen mannen en vrouwen (zie ook het antwoord op vraag 11).
Bent u bereid te monitoren wat de gevolgen van de steunmaatregelen zijn wat betreft de arbeidsparticipatie en de inkomenspositie van vrouwen, en de Kamer hierover te informeren?
Ja, het kabinet zal de effecten van arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren en de Kamer hierover informeren. Daarbij zullen waar relevant en mogelijk de effecten worden uitgesplitst naar specifieke achtergrondkenmerken, zoals opleidingsniveau en gender.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen nog meer genomen kunnen worden om te voorkomen dat vrouwen ernstiger worden getroffen?
Op dit moment is nog niet duidelijk of vrouwen ernstiger getroffen worden en is een onderzoek naar mogelijke maatregelen daartegen dus niet aan de orde.
Ik ben wel op de hoogte van het feit dat er diverse onderzoeken lopen naar gender en corona. Als specifieke problemen naar voren komen uit die onderzoeken, uit de monitoring van de arbeidsmarktmaatregelen of uit periodieke cijfers van CBS of CPB, zal ik bekijken of maatregelen noodzakelijk zijn.
Bent u bereid de aanbevelingen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties mee te nemen bij beleidsvorming in Nederland om de negatieve impact van de coronacrisis voor vrouwen te beperken?6
De aanbevelingen van de secretaris-generaal zal ik zoveel mogelijk meenemen. Zoals gezegd zijn er op dit moment geen duidelijke aanwijzingen dat de coronacrisis in Nederland vooral vrouwen zou treffen, dus is er geen reden voor specifieke beleidsvorming. Zie echter ook het antwoord op vraag 12.
Voor wat betreft de gendergelijkheid in de top van de publieke sector en in de adviesraden in het algemeen, heeft het kabinet besloten het SER-advies «Diversiteit in de top, tijd voor versnelling» integraal over te nemen. De maatregelen die gaan gelden voor de private sector zullen een vertaalslag krijgen naar de (semi-)publieke sector. Gezien de breedte en de diversiteit van de organisaties behorend tot de (semi-)publieke sector past hier geen one-size-fits-all regeling. Om dit uit te werken wordt een programma ingesteld. Het kabinet zal de Kamer voor de zomer van 2020 informeren over de vormgeving, de aanpak en het tijdspad van het programma.
Deelt u de mening dat het juist nu tijd is om de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt verder te stimuleren?
Het kabinet zal de inspanningen om de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren onverminderd doorzetten, zie ook het antwoord op vraag 8 en 9. Zoals gezegd is het op dit moment nog niet te zeggen of de coronacrisis de arbeidsparticipatie van vrouwen sterker treft dan mannen. Het is niettemin opvallend dat het gemiddelde aantal uren dat vrouwen werken sinds de uitbraak van het coronavirus sneller is gedaald dan bij mannen. Het gaat hier om cijfers van maart en april, toen de scholen en de kinderopvang nog dicht waren. Dat kan invloed hebben gehad op de cijfers; het is niet uitgesloten dat juist vrouwen daardoor minder uren zijn gaan werken. Als de komende maanden eenzelfde beeld laten zien, is het belangrijk om te kijken wat de oorzaken zijn en wat we extra kunnen doen om juist in deze situatie de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren. Mijn collega’s van SZW en ik zullen daarnaast de effecten van arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren. Daarbij zal waar relevant en mogelijk specifiek aandacht zijn voor verschillen tussen mannen en vrouwen.
Arbeidsmigranten in een vleesfabriek in Groenlo die moesten doorwerken ondanks een corona-uitbraak |
|
Frank Futselaar , Jasper van Dijk |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vleesbedrijf Vion in Groenlo gesloten na corona-uitbraak»?1
Ik betreur het feit dat zo veel personeelsleden positief zijn getest op corona. Dit onderstreept de noodzaak om gezamenlijk, en ieder van uit zijn eigen rol, verantwoordelijkheid te nemen voor het voorkomen van risico’s van verdere verspreiding van het virus, maar ook in te grijpen wanneer dit nodig is. De Minister van LNV heeft de slachthuizen op 26 mei jl. aangesproken op de eigen rol en verantwoordelijkheid hierin.
Is het waar dat een groot deel van de werknemers van de fabriek arbeidsmigrant is? Hoeveel precies?
Ja, dat is waar. Desgevraagd laat Vion weten dat hun slachterij in Groenlo in totaal 581 werknemers heeft, waarvan 420 arbeidsmigranten zijn.
Is het waar dat werknemers van de fabriek moesten doorwerken terwijl er sprake was van een corona-uitbraak?
Dat is mij niet bekend. De werknemers, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond kunnen een melding doen bij de Inspectie SZW als de arbeidsomstandigheden onveilig zijn. De Inspectie SZW heeft twee meldingen over dit bedrijf ontvangen over het niet voldoende afstand kunnen houden. Uit onderzoek van de Inspectie SZW is dit echter niet gebleken.
Is het waar dat het bedrijf pas gesloten is nadat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) haar dierenartsen terugtrok vanwege het besmettingsgevaar?
Ja. Na een steekproef op 18 en 19 mei 2020 door de GGD is op basis van de testuitslagen op 20 mei 2020 bij ruim 20% van de medewerkers van het bedrijf corona vastgesteld (45 van de 212). De NVWA heeft haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS op dat moment teruggetrokken De productie is daarop stilgelegd. Door de voorzitter van de veiligheidsregio is een gebiedsverbod opgelegd voor de productielocatie en quarantaine aan de medewerkers van Vion Groenlo tot 4 juni 2020 om zo het bron- en contactonderzoek goed uit te kunnen voeren.
Waarom is de slachterij niet eerder gesloten?
Het sluiten van bedrijven is aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Zij moeten op basis van adviezen van de GGD proportionele besluiten nemen. Dat kan zien op het sluiten van gebieden of gebouwen, het stilleggen van bedrijven of het opleggen van arbeidsverboden of quarantaine aan medewerkers. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft de NVWA haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS teruggetrokken op het moment dat duidelijk werd dat na een steekproef op 18 en 19 mei 2020 door de GGD bij ruim 20% van de medewerkers van het slachthuis positief corona werd vastgesteld.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken het cynische beeld oproept dat aan het leven van een arbeidsmigrant in Nederland kennelijk minder waarde wordt gehecht dan aan het leven van een dierenarts?
Ik deel deze mening niet. Wel is het zo dat de vaak kwetsbare positie van arbeidsmigranten zorgt voor een verhoogd risico op besmetting met het coronavirus. Dit is zowel schadelijk voor de gezondheid van arbeidsmigranten zelf, als voor de continuïteit van vitale processen in onder andere de voedselketen. Het kabinet zet daarom in op voorlichting over de voorzorgsmaatregelen en RIVM-richtlijnen in verschillende talen, die onder andere op arbeidsmigranten is gericht. Ook is er, mede door de urgentie van de problematiek, besloten om een «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» in te richten. Dit interdepartementale team zal op regionaal niveau tot oplossingen en mogelijke maatregelen komen die arbeidsmigranten zullen beschermen tegen het coronavirus en daaraan gerelateerde problematiek.
Hoe beoordeelt u het optreden van de NVWA in deze kwestie?
Toen duidelijk werd dat bij ruim 20% van de medewerkers van het bedrijf het coronavirus was vastgesteld, heeft de NVWA haar toezichthouders teruggetrokken en is de productie stilgelegd. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de NVWA haar verantwoordelijkheid als werkgever serieus genomen heeft.
Bent u bereid om alle vleesbedrijven onaangekondigd te laten inspecteren, te beginnen met de vleesbedrijven waarover u signalen heeft ontvangen?
De Inspectie SZW is op 8 juni 2020 gestart met het project «inspecties slachterijen – corona« en zal de komende weken een aantal voorgeselecteerde slachthuizen inspecteren, zowel roodvlees als pluimvee. Deze inspecties hebben zowel een AMF- (arbeidsmarktfraude) als een arboinsteek.
Welke sancties gaat u treffen tegen bedrijven die zich niet aan de corona-maatregelen houden?
Slachterijen hebben zelf, op grond van hun zorgplicht als werkgever de verantwoordelijkheid om de richtlijnen van het RIVM na te leven. Deze zorgplicht houdt in dat de werkgever de werknemer in staat stelt zijn of haar werk veilig en gezond te doen. Dit betekent dat de werkgever inventariseert welke risico’s er zijn en hoe hij deze gaat aanpakken. De werknemers dienen te weten welke maatregelen er gelden en moeten zich ook houden aan de regels die opgesteld zijn. De Inspectie SZW houdt op basis van de Arbeidsomstandighedenwet toezicht op ongezonde en onveilige situaties op de werkplek. Dit geldt ook voor ongezonde en onveilige situaties als gevolg van het risico op besmetting met het coronavirus. Daarnaast geeft de Inspectie SZW zo spoedig mogelijk gehoor aan klachten en signalen. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plaatse. De Inspectie SZW kan op verschillende manieren handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een formele eis met te treffen maatregelen die de betreffende werkgever binnen een bepaalde termijn moet uitvoeren. Niet nakomen van deze maatregelen kan leiden tot verdere maatregelen van de Inspectie SZW, zoals een bestuurlijke boete of zelfs bestuurlijke dwang om de werkgever alsnog te laten voldoen aan zijn verplichtingen.
Wat gaat u doen om medewerkers van slachterijen beter te beschermen?
Het is aan de werkgever om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer. Zowel de werkgever als de werknemers worden geacht te voldoen aan de Arbeidsomstandighedenwet en de richtlijnen van de RIVM op te volgen, zowel tijdens als buiten werktijd. Zo nodig kan Inspectie SZW handhaven als Arbeidsomstandighedenwet niet wordt nageleefd.
Ondernemers die tussen wal en schip vallen bij het aanvragen van de NOW-regeling |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de petitie «NOW-reparatie voor «tussen wal en schip»-gevallen»?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Bent u bekend met de problematiek omtrent het aanvragen van de NOW-regeling door ondernemers die van rechtsvorm zijn gewijzigd, een overname hebben gedaan of een nieuw bedrijf zijn gestart in de eerste drie maanden van 2020?
Ik ben op de hoogte van de problematiek rondom aanvragers die recent zijn gestart of een andere onderneming hebben overgenomen dan wel door een verandering van rechtsvorm een nieuw loonheffingennummer hebben gekregen, waardoor de achterliggende omzet en/of loonsom van een onderneming die NOW-subsidie aanvraagt niet meer representatief is.
Voor recent gestarte ondernemingen en ondernemingen die recent een overname hebben gedaan geldt dat de NOW (inmiddels) voorziet in alternatieve rekenmethoden waardoor ondernemingen die hiermee te maken hebben tegemoet gekomen worden.2
Klopt het dat wijzigingen van het loonheffingennummer ertoe leiden dat sommige bedrijven geen aanspraak kunnen maken op de regeling, terwijl zij wel aan de voorwaarden voldoen?
Indien het loonheffingennummer van een onderneming is gewijzigd, zal de loonsom behorend bij dit nummer mogelijk niet representatief zijn voor de daadwerkelijke loonsom van de onderneming. Als een onderneming – die voor het overige aan alle voorwaarden voldoet – bijvoorbeeld in januari geen loonsom heeft, doordat hij in februari een nieuw loonheffingennummer heeft ontvangen, bestaat er in beginsel geen recht op tegemoetkoming op grond van de NOW omdat er geen relevante loonsom is om subsidie over te verstrekken.
Het wijzigen van een loonheffingennummer kan op die manier flinke gevolgen hebben voor een betrokken onderneming. Dit is een gevolg van het feit dat de NOW een robuust karakter heeft en is gericht op zoveel mogelijk snelheid en eenvoud in de uitvoering om zoveel mogelijk werkgevers, zo snel mogelijk te ondersteunen. Inherent aan deze uitgangspunten is dat dit soms betekent dat niet in alle gevallen precies aangesloten kan worden bij de daadwerkelijke situatie van een onderneming. Tegelijkertijd hecht ik eraan nogmaals te onderstrepen wat ik uw Kamer eerder bij brief van 20 mei meldde3: wanneer aanvragen bij UWV uitvallen in de reguliere processen worden deze in de uitvoering zodanig beoordeeld en behandeld dat in zoveel mogelijk gevallen recht wordt gedaan aan het doel van de NOW. Dat geldt ook voor aanvragen waarin een recent ontvangen nieuw loonheffingennummer voorkomt dat recht ontstaat op NOW.
Kunt u aangeven hoeveel ondernemingen getroffen worden door de problemen bij het aanvragen van de NOW met een gewijzigd loonheffingennummer?
Nee dat kan ik niet. Ook voor UWV is niet precies mogelijk om deze gevallen te onderscheiden van andere gevallen waarin een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden.
Waar kunnen getroffen ondernemers zich melden om alsnog aanspraak te maken op de NOW?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat deze ondernemers en hun werknemers bij een verlenging van het steunpakket wel meteen terecht kunnen om een deel van hun loonkosten vergoed te krijgen?
Nee dat kan ik niet. Op grond van de tekst van de regeling bestaat er een koppeling tussen het loonheffingennummer dat een aanvrager opgeeft en de bij dat nummer behorende loonsom. Dat is een noodzakelijke koppeling voor het uitvoeringsproces omdat dit UWV inzicht geeft in de hoogte van de loonsom die voor subsidie in aanmerking komt. Dat in sommige gevallen de loonsom niet representatief is doordat recent een nieuw loonheffingennummer is ontvangen, kan ook niet in de tweede NOW ondervangen worden met een algemene regel. Uiteraard blijft ook voor deze groep aanvragers gelden dat, wanneer aanvragen bij UWV uitvallen in de reguliere processen deze in de uitvoering zodanig beoordeeld en behandeld worden dat in zoveel mogelijk gevallen recht wordt gedaan aan het doel van de NOW.
Bent u bekend met de problematiek omtrent ondernemers die voor maart nog geen hele maand omzet hebben gedraaid en nu geen aanspraak kunnen maken op de NOW?
Daar ben ik van op de hoogte. Dit is een gevolg van het feit dat er voor de NOW relevante omzetperiode nog minimaal een maand beschikbaar moet zijn die kan dienen als referentiemaand. Voor ondernemers die vanaf 2 februari gestart zijn met hun onderneming geldt dan ook dat die referentiemaand niet voorhanden is.
Bent u bereid deze groep in het tweede steunpakket wel toegang te geven tot de tegemoetkoming voor loonkosten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de problematiek van bedrijven die voor maart nog geen hele maand omzet hebben gedraaid. Helaas is, ook vanwege de vereisten om hier een robuuste en eenvoudige regeling te maken om zeer grote aantallen aanvragen en vaststellingen te kunnen verwerken, niet mogelijk om aan alle problematiek tegemoet te komen. Het oprekken van de omzetperiode van recent gestarte ondernemingen naar maart 2020 zou ertoe leiden dat andere bedrijven, die naar verwachting per half maart geraakt zijn door de crisis, er (mogelijk fors) op achteruit gaan als zij maart moeten meetellen in hun referentieomzet. Dit verlaagt namelijk de referentieomzet, waardoor de omzetdaling beperkter wordt, en de tegemoetkoming lager. Ik heb, alles afwegende, besloten hier dus niet in te voorzien. Ik realiseer mij dat dit teleurstellend is voor die groep bedrijven.
Het bericht ‘Meer ontslagen na invoering nieuwe Arbeidsmarktwet' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in de eerste twee weken van dit jaar aanzienlijk meer mensen ontslagen zijn vergeleken met diezelfde periode in voorgaande jaren, dat de nieuwe Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) daarbij een rol speelt, dat met name oudere werknemers hier de dupe van zijn en dat de gevolgen groot zijn?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kan gesteld worden dat het toegenomen aantal ontslagen een impliciet beoogd effect van de wet is, omdat de drempel om afscheid te nemen van, met name oudere, werknemers bewust verlaagd is, door het verlagen van de ontslagvergoeding voor oudere werknemers? Is het waar dat de cumulatiegrond voor ontslag die in de WAB is ingevoerd dit effect nog kan versterken?
Bij het ingaan van wetgeving zal het zo zijn dat werkgevers anticiperen op de inwerkingtreding en dat ze strategisch kiezen welke arbeidsovereenkomsten ze wanneer zullen beëindigen. In januari 2020 waren er 570 ontslagenaanvragen meer dan in januari 2019 (toename van 41.7%). In februari 2020 was de toename vergeleken met het voorgaande jaar 85 ontslagaanvragen (6.7%). Dat de toename van het aantal ontslagaanvragen al afneemt in februari kan erop wijzen dat dit om een tijdelijke gedragsverandering gaat. Met de introductie van de cumulatiegrond en de verlaagde opbouw van de transitievergoeding, is beoogd het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om (ook oudere) werknemers in vaste dienst te nemen. Dit vergroot voor alle werkenden het perspectief op een vast contract.
In de QuickScan naar de effecten van de Wet arbeidsmarkt in balans (Tweede Kamer 35 074, nr. 75) die 5 juni jl. aan u Kamer verzonden is, wordt ingegaan op de tot nu gepubliceerde jurisprudentie die betrekking heeft op de cumulatiegrond. Uit deze gepubliceerde jurisprudentie komt het beeld naar voren dat er door werkgevers weliswaar een beroep is gedaan op de cumulatiegrond, maar dat daarbij tot nu toe vaak is nagelaten nader toe te lichten waarom een beroep op deze ontslaggrond, los van de andere aangevoerde ontslaggronden, tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou moeten leiden. Aan een inhoudelijke beoordeling van een beroep op de cumulatiegrond zijn rechters, afgaande op de slechts beperkte hoeveelheid gepubliceerde jurisprudentie waaruit dit kan worden afgeleid, tot op heden nauwelijks toegekomen.
Kan voor het sinds 1 januari 2020 fors gestegen aantal ontslagaanvragen aangegeven worden voor welk percentage het gaat om vijftigplussers? Kan dit ook aangegeven worden voor het leeuwendeel van de ontslagen die «in goed overleg» tot stand komen?
Bij de ontslagaanvragen wegens bedrijfseconomische redenen of langdurige arbeidsongeschiktheid worden door UWV geen statistieken bijgehouden over leeftijd. Het grootste gedeelte van de arbeidsovereenkomsten wordt beëindigd met wederzijds goedvinden. Er zijn geen cijfers bekend van het percentage oudere werknemers van wie het dienstverband met wederzijds goedvinden wordt beëindigd. Wel merk ik op dat partijen in dat geval vrij zijn om afspraken te maken over de voorwaarden van de beëindiging, maar dat in de praktijk de transitievergoeding in veel gevallen wordt toegekend. De reden daarvoor is dat een werknemer niet snel zal instemmen met beëindiging zonder minimaal de transitievergoeding.
Kunt u een (mogelijke) verklaring geven voor de plotselinge toename van het aantal ontslagaanvragen sinds 1 januari 2020, gezien het feit dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de afgenomen kosten van ontslag een «mogelijke verklaring» noemt voor de toename van het aantal ontslagaanvragen sinds begin dit jaar, maar zegt dit «niet uit de cijfers te kunnen halen»?
Bij het ingaan van wetgeving zal het zo zijn dat werkgevers anticiperen op de inwerkingtreding en dat ze strategisch kiezen welke arbeidsovereenkomsten ze wanneer zullen beëindigen. Dit gaat in de meeste gevallen om een tijdelijke gedragsverandering.
Deelt u de conclusie van een arbeidsrechtadvocaat in het artikel dat de gevolgen van de WAB voor oudere werknemers groot zijn? Zo niet, waarom niet?
Het klopt dat de WAB gevolgen heeft voor alle werknemers, inclusief de ouderen werknemers. Met invoering van de WWZ gold tot 1 januari 2020 voor werknemers die bij ontslag 50 jaar of ouder zijn en langer dan 10 jaar in dienst waren, een andere opbouw voor de transitievergoeding. Het eindigen van de deze tijdelijke regel in samenloop met de WAB maakt het effect voor oudere werknemers groter.
Is het te verwachten dat, als de ontslagboete in de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) geschrapt wordt, werkgevers vooral en bij voorkeur afscheid zullen gaan nemen van kwetsbare flexwerkers, zelfstandigen en ouderen? Zo niet, waarom niet?
Dat werknemers met ontslag worden bedreigd door de nieuwe economische realiteit valt niet te ontkennen. De NOW-regeling heeft als doel om zoveel mogelijk werkgelegenheid te behouden en voorziet ook in een tegemoetkoming van de loonkosten voor werknemers met een flexibel contract. Het zou onwenselijk zijn als de voorwaarden van de NOW ten aanzien van bedrijfseconomisch ontslag bedrijven ervan weerhouden NOW aan te vragen of noodzakelijke reorganisaties door te voeren. Dit is de rede dat de «ontslag boete» geschrapt is.
Dat betekent echter niet dat ontslag eenvoudiger is geworden. De arbeidsrechtelijke bescherming en de ontslagtoets in geval van bedrijfseconomische redenen zijn ongewijzigd. De werkgever moet nog altijd kunnen aantonen dat het ontslag gezien de bedrijfseconomische omstandigheden noodzakelijk is. Als de werkgever dat niet kan zal UWV de ontslagaanvraag afwijzen. Daarnaast geldt dat de werkgever zich aan de ontslagvolgorde dient te houden. De werkgever dient het afspiegelingsbeginsel in acht te nemen en de voorkeur van de werkgever is daarbij niet bepalend.
Kan gesteld worden dat de WAB het effect zal hebben dat ook in de coronacrisis gemakkelijker afscheid zal kunnen worden genomen van oudere werknemers? Zo niet, waarom niet?
Nee, er kan niet gesteld worden dat door de coronacrisis gemakkelijker afscheid genomen kan worden van oudere werknemers. Als een werkgever als gevolg van deze crisis genoodzaakt is tot ontslag, zal de werkgever bij UWV een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische omstandigheden moeten doen. Het ontslagrecht is, zoals omschreven in het voorgaande antwoord, ongewijzigd. De werkgever dient de noodzaak voor het verval van arbeidsplaatsen aannemelijk te maken. Bovendien dient hij daarbij aan te tonen de juiste ontslagvolgorde te hanteren.
Wat gaat u concreet doen om ouderen die als gevolg van de coronacrisis ontslagen (kunnen) gaan worden te helpen om aan het werk te blijven, of om (weer) snel aan het werk te komen? Wat gaat u concreet en extra doen om van-werk-naar-werk trajecten, in het bijzonder voor ouderen, juist nu te versterken?
Het initiatief perspectief op werk is een publiek-private samenwerking die concrete hulp biedt aan 50-plussers. Hiermee worden mensen die willen en kunnen werken, maar niet zelfstandig de weg naar werk vinden, geholpen aan een baan, een leerwerkplek of een aangepaste plek zoals een basisbaan. Binnen het programma is het platform NL Werkt Door gelanceerd, dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt samenbrengt tijdens de coronacrisis.
Ter ondersteuning van initiatieven van sociale partners voor om- en bijscholing heeft het kabinet 50 miljoen euro uitgetrokken via het crisisprogramma NL Leert Door. Ook ouderen die als gevolg van de coronacrisis ontslagen (kunnen) worden mogen hiervan gebruik maken om aan het werk te blijven of snel weer aan het werk te komen.
Ten slotte is er voorheen meer geïnvesteerd in persoonlijke dienstverlening van het UWV voor werklozen met een risico op langdurige werkloosheid. Met name ouderen maken hier gebruik van. Ten slotte zijn er nog instrumenten als het loonkostenvoordeel en subsidies voor werkgevers die oudere werklozen in dienst nemen. Het financieel cv helpt dit onder aandacht te brengen van werkgevers.
Uitsluiting van studenten en jongeren voor de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo) |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel in NH Nieuws‘Weddingplanner Sophie (20) krijgt geen coronavergoeding «omdat ze te jong is» van 18 mei 2020?1
Ja.
Hoe verklaart u dat hardwerkende jonge zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) onder 21 jaar slechts recht hebben op een uitkering van 259,78 euro per maand? Is het mogelijk om in Nederland rond te komen met een inkomen van 259,78 euro per maand?
De hoogte van de inkomensaanvulling voor jongeren van 18 tot 21 jaar vanuit de Tozo is gebaseerd op de jongerennormen op grond van artikel 20 van de Participatiewet. Deze jongerennormen zijn lager dan de bijstandsnormen voor volwassenen, omdat de ouders volgens de wet (artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) verplicht zijn bij te dragen aan de kosten van het levensonderhoud van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Om deze reden dekt de bijstandsnorm voor personen van 18 tot 21 jaar niet volledig de noodzakelijke kosten van bestaan. Gelet op het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd om bij de bepaling van de hoogte van de norm rekening te houden met deze onderhoudsplicht (zie ook: Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 43).
Er wordt dan ook vanuit gegaan dat de jongere een beroep doet op zijn ouders voor een bijdrage in zijn bestaanskosten. Alleen als de ouders onvoldoende draagkracht hebben om aan hun onderhoudsplicht te voldoen, bijvoorbeeld omdat zij zelf een bijstandsuitkering hebben, of als redelijkerwijs het onderhoudsrecht ten opzichte van de ouders niet te gelde kan worden gemaakt, heeft de uitwonende jongere recht op aanvullende bijzondere bijstand (o.g.v. artikel 12 van de Participatiewet). De gemeente stemt de hoogte van de bijzondere bijstand dan af op de persoonlijke situatie, waarbij de gemeente zelf kan bepalen hoe hoog de bijzondere bijstand voor levensonderhoud is.
Ik kan mij overigens voorstellen dat in het geval een meerderjarige jongere al jarenlang een in de kern gezond bedrijf heeft, uitwonend is en financieel onafhankelijk is van de ouders, het onlogisch of onrechtvaardig kan aanvoelen dat de Tozo-inkomensaanvulling niet meer dan 259,87 euro per maand bedraagt, waardoor deze jonge ondernemer weer een financieel beroep moet doen op de ouders. De Tozo is een tijdelijke noodmaatregel, binnen de kaders van de Participatiewet. De grondslag van de Tozo, artikel 78f van de Participatiewet, staat niet toe om voor de Tozo van de bijstandsnormen af te wijken.
Deelt u de mening dat jongeren in de Tozo niet uitgesloten mogen worden vanwege de onderhoudsplicht tot 21 jaar, mede omdat ouders slechts tot 18 jaar de kinderbijslag en kindgebonden budget ontvangen?
Jongeren vanaf 18 tot 21 jaar zijn niet uitgesloten van het recht op Tozo. Wel gelden voor hen de lagere bijstandsnormen voor jongeren op grond van artikel 20 van de Participatiewet.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen gemeenten genoodzaakt waren om andere maatwerkoplossingen te treffen voor jongeren onder 21 jaar omdat zij geen recht hebben op een volledige uitkering?
Vanwege de gedecentraliseerde uitvoering van de Tozo beschik ik niet over de gevraagde gegevens.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een grote groep jonge zzp’ers, ook als zij alleenstaande ouder zijn, de huur niet meer kan betalen?
Zie antwoord 2.
Deelt u de mening dat iedere zzp’er die zijn inkomen is kwijtgeraakt en aan het urencriterium voldoet recht heeft op een maximale vergoeding tot 1.050 euro per maand?
Zelfstandigen die aan de voorwaarden van de Tozo voldoen, hebben recht op een inkomensaanvulling tot de voor hen geldende bijstandsnorm, zoals opgenomen in de artikelen 20, 21, 22 en 24 van de Participatiewet. Voor 21 tot 67 jarigen is dat 1.050 euro per maand en voor jongeren onder de 21 jaar is dat de voor hen geldende bijstandsnorm.
Waarom heeft u besloten studerende zelfstandigen volledig uit te sluiten voor de Tozo? Waarom heeft u ervoor gekozen om voor zelfstandigen met veel vermogen of een partner met een hoog inkomen, wel volledige bijstand toe te kennen en voor studenten en jongeren onder 21 jaar niet?
Op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet hebben personen jonger dan 27 jaar geen recht op algemene bijstand, als zij door het Rijk bekostigd onderwijs kunnen volgen en in verband daarmee aanspraak hebben op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). Omdat de wettelijke grondslag van de Tozo is gelegen in artikel 78f van de Participatiewet, strekt deze uitsluiting zich ook uit tot het recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo. De reden voor deze uitsluiting is dat in de Participatiewet studiefinanciering op grond van de WSF 2000 wordt aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Op grond van artikel 15 van de Participatiewet bestaat er geen recht op bijstand als een beroep kan worden gedaan op een passende en toereikende voorliggende voorziening.
Voor jonge zelfstandigen van 18 tot 21 jaar gelden dezelfde voorwaarden om in aanmerking te komen voor bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo als voor zelfstandigen vanaf 21 jaar. Ook voor hen geldt dat bij de beoordeling van het recht op en de hoogte van de Tozo het vermogen buiten beschouwing blijft. Voor 1 juni gold ook dat het inkomen van de partner buiten beschouwing bleef. Met ingang van 1 juni kent de Tozo wel een partnerinkomenstoets. Omdat de wettelijke grondslag van de Tozo is gelegen in artikel 78f van de Participatiewet, gelden voor jonge zelfstandigen van 18 tot 21 jaar wel de lagere jongerennormen op grond van artikel 20 van de Participatiewet.
Artikel 78f van de Participatiewet staat niet toe om voor de Tozo af te wijken van in dit geval de artikelen 13, 15 en 20 van de Participatiewet.
Bent u bereid om zzp’ers die studeren en of onder 21 jaar oud zijn, met terugwerkende kracht in aanmerking te laten komen voor een uitkering tot 1.050 euro per maand?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat festivalorganisator Thuishaven steun van de overheid ontvangt, maar toch niet alle medewerkers doorbetaalt |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de festivalorganisator Thuishaven uit Amsterdam overheidssteun ontvangt via de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), maar desondanks toch niet al zijn medewerkers doorbetaalt?1
Het doel van de NOW-regeling is om werkgevers die te maken hebben met een daling in de omzet van ten minste 20%, in staat te stellen om zoveel mogelijk hun werknemers door te betalen. Hierbij wordt van de werkgever verwacht zoveel mogelijk werknemers in dienst te houden, dit kan echter niet altijd. Om te voorkomen dat in deze gevallen een werkgever subsidie ontvangt voor werknemers die reeds niet meer in dienst zijn, wordt de NOW-subsidie bij vaststelling verlaagd.
Indien bij vaststelling van de subsidie blijkt dat een werkgever een lagere loonsom heeft, wordt de subsidie ook evenredig lager vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat een werkgever de NOW-subsidie nooit zal ontvangen voor loonkosten die niet meer worden gemaakt. Voor elke euro aan loonkosten die een werkgever niet meer maakt t.o.v. januari daalt de gehele subsidie met 90 cent.
In de geschetste casus had de werkgever zelf kunnen opteren om zo veel mogelijk werknemers die in januari 2020 in dienst waren ook in de subsidiemaanden in dienst te houden. Het feit dat hier niet voor gekozen is zal leiden tot een aanzienlijke subsidieverlaging bij vaststelling.
Klopt de bewering van Thuishaven dat ondanks dat de overheidssteun gebaseerd is op de loonlijst van januari 2020, het geld niet ten minste hoeft te gaan naar de werknemers die in die maand op de loonlijst stonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat klopt. De werkgever heeft voor de verplichting gedurende het subsidietijdvak (in dit geval maart, april en mei) de loonsom zoveel mogelijk gelijk te houden aan de loonsom zoals die was in de referentiemaand januari. Als de loonsom in de subsidieperiode vervolgens daalt, dan zal dat ertoe leiden dat de uiteindelijke subsidie lager wordt vastgesteld. De verplichting gaat niet zo ver dat de werkgever deze subsidie uitsluitend mag gebruiken ter betaling van de lonen van die werknemers die in januari op de loonlijst stonden.
Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat de werkgever nieuwe werknemers heeft aangenomen voor werknemers in januari nog in dienst waren maar dat inmiddels niet meer zijn.
Klopt het dat Thuishaven zelf mag bepalen hoe de overheidssteun die het ontvangt via de NOW, wordt verdeeld over de diverse werknemers? Kan dit bijvoorbeeld betekenen dat al het geld gaat naar het betalen van (kantoor)personeel in vaste dienst ten koste van flexwerkers?
De NOW biedt ook een compensatie voor het doorbetalen van de lonen van werknemers met een flexibel contract waarvoor de werkgever geen wettelijke loondoorbetalingsverplichting heeft. De werkgever kan er dus voor kiezen om in die gevallen het loon onverplicht toch door te betalen. Dat neemt niet weg dat de subsidie waar de werkgever aanspraak op kan maken gemaximeerd is op januari 2020 (of indien de loonsom in de periode maart tot en met mei 2020 hoger is dan driemaal de loonsom van januari, is deze gemaximeerd op driemaal maart 2020). De werkgever zal afhankelijk van de hoogte van de subsidie die hij ontvangt, mogelijk alsnog genoodzaakt zijn keuzes te maken en derhalve het loon niet door te betalen als daar geen wettelijke verplichting toe bestaat. De werkgever heeft de verplichting de subsidie te besteden aan loonkosten. Deze wordt echter niet op naam uitgegeven.
Bent u bereid allereerst een moreel appèl te doen op Thuishaven dat het ook flexwerkers doorbetaalt met de overheidssteun die het ontvangt? Bent u vervolgens bereid om de situatie bij Thuishaven onder de loep te nemen om te kijken of alles volgens de regels verloopt?
Met de invoering van de NOW is een moreel appèl gedaan op werkgevers in het algemeen om daar waar mogelijk het loon van hun flexwerkers door te betalen. Voor iedere werkgever die NOW heeft aangevraagd en ontvangen geldt dat UWV de definitieve hoogte van de subsidie achteraf vaststelt, waarbij wordt beoordeeld of en hoe aan de voorwaarden van de NOW is voldaan.
Mag in het algemeen een bedrijf dat gebruik maakt van de NOW, zelf bepalen hoe het geld wordt verdeeld onder de diverse medewerkers? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, loopt dit bedrijf dan het risico dit geld terug te moeten betalen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het toegestaan dat bedrijven zelf besluiten het geld van de NOW vooral in te zetten voor het doorbetalen van werknemers in vaste dienst ten koste van de werknemers met contracten zonder een vast aantal uren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom is voor de NOW uitgerekend gekozen voor de maand januari als uitgangspunt voor de aan te vragen overheidssteun? Is het bij het vervolg op deze regeling voor ondernemers ook mogelijk om een meer representatieve maand of periode te kiezen?
Er is gekozen voor de loonsom van januari 2020, omdat deze bij openstelling van de regeling de meest actuele maand was die kon worden vastgesteld in de polisadministratie. Daarbij was ook van belang dat de loonsom van een jaar geleden voor veel bedrijven geen goed beeld geeft als de personeelsomvang door krimp of groei substantieel is gewijzigd. Voor veel bedrijven zal dat het geval zijn.
Met de derde wijziging van de regeling is een alternatieve rekenmethode voor de subsidiehoogte opgenomen waardoor bedrijven die te maken hebben met een stijging van de loonsom in de maanden maart tot en met mei, deze mee kunnen nemen in de hoogte van de subsidie bij de vaststelling.
Zie ook het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat indien bedrijven daadwerkelijk zelf mogen bepalen aan welke werknemers het geld van de NOW besteed wordt, dat werknemers zonder een vast aantal uren dan altijd de klos zijn? Wat is uw moreel appèl dan nog waard, als de NOW dit gedrag juist uitlokt?
De NOW-regeling stimuleert werkgevers om hun personeel in dienst te houden. De NOW is ook van toepassing op de loonkosten voor werknemers waarvoor de werkgever geen loondoorbetalingsplicht heeft. Denk bijvoorbeeld aan werknemers met een oproepcontract of een flexibel contract, mits zij in dienst blijven gedurende de aanvraagperiode. Werkgevers kunnen dus ook werknemers met flexibele contracten met behulp van de tegemoetkoming in de loonkosten in dienst houden. De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld op basis van de loonsom in de referentiemaand januari, of via de alternatieve rekenmethode indien de loonsom van maart tot en met mei hoger is dan die van driemaal januari.
Het is inderdaad juist dat werkgevers zelf bepalen aan welke loonsommen ze de subsidie besteden. De werkgever heeft wel de verplichting de loonsom zoveel mogelijk gelijk te houden. De NOW is bedoeld om als compensatie voor het totaal van de lonen van de betreffende werkgever, die totale loonsom is niet gekoppeld aan individuele werknemers. Met de invoering van de NOW is een moreel appèl gedaan op werkgevers in het algemeen om daar waar mogelijk het loon van hun flexwerkers door te betalen. Er moet echter wel ruimte blijven voor een werkgever om in geval van bedrijfseconomische omstandigheden als gevolg van deze crisis keuzes te maken over de wijze waarop de onderneming wordt ingericht. Daar valt ook de keuze onder om werknemers waarvoor geen wettelijke loondoorbetalingsverplichting geldt, niet door te betalen. Dat kan in het belang zijn van het voortbestaan van de onderneming en behoud van werkgelegenheid in algemene zin op langere termijn. Zoals eerder aangegeven zal de beslissing van een werkgever om minder flexwerkers in dienst te houden nagenoeg altijd leiden tot een verlaging van het uiteindelijke subsidiebedrag.