Het onderzoek ‘Europe's renewable energy directive poised to harm global forests’ |
|
Tom van der Lee (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek «Europe's renewable energy directive poised to harm global forests» van de Princeton Universiteit?1
Ja.
Klopt het dat de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie van de Europese Unie hout als een koolstofarme en hernieuwbare brandstof aanmerkt? Klopt het dat hele bomen moeten worden verbrand om het vervolgens om te kunnen zetten in energie?
De herziening van de richtlijn hernieuwbare energie merkt onder andere biobrandstoffen, vloeibare biomassa en (vaste) biomassa inderdaad aan als hernieuwbare brandstof, onder de voorwaarde dat aan de criteria inzake duurzaamheid en de reductie van broeikasgasemissies wordt voldaan. De richtlijn verplicht niet dat hele bomen moeten worden verbrand, in de meeste gevallen wordt in de EU biomassa gebruikt die vrijkomt bij industriële processen (restproducten) en snoei- en dunningshout als vaste biomassa voor energietoepassingen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron ertoe zal leiden dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt? Wist u dat er wordt voorspeld dat Europa zelfs dubbel zoveel bomen moet gaan kappen – hoogstwaarschijnlijk buiten de grenzen van de Europese Unie – om slechts vijf procent van de Europese energie te leveren? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat dit plan potentieel ontzettend veel schade kan aanrichten aan de bossen in de hele wereld? Zo nee, waarom niet?
Bij de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie zijn specifieke duurzaamheidseisen voor vaste biomassa uit bossen opgenomen. De richtlijn beoogt met deze bepalingen juist om een duurzaam beheer van bossen te borgen. Zo vereisen de criteria dat bossen waaruit biomassa wordt geoogst die wordt gebruikt om de streefcijfers voor hernieuwbare energie te halen duurzaam in stand worden gehouden. Ik deel uw beeld dus niet dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt – al het bos dat gekapt wordt, wordt weer aangeplant. Het is voor het eerst dat er op Europees niveau duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa worden vastgesteld, in navolging van lidstaten die al duurzaamheidseisen stellen. Zo behoren de Nederlandse duurzaamheidseisen voor vaste biomassa voor energietoepassingen tot de strengste en meest vergaande ter wereld. Omdat de richtlijn hernieuwbare energie kan leiden tot een grotere vraag naar biomassa en dat dit kan leiden tot een minder duurzaam beheer van de bossen is het goed dat op Europees niveau duurzaamheidseisen worden gesteld, maar ook dat lidstaten zoals Nederland strengere duurzaamheidseisen mogen stellen om de duurzaamheid te borgen en zo mogelijk ongewenste effecten te voorkomen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron de uitstoot van broeikasgassen juist vergroot ondanks dat hout op de lange termijn hernieuwbaar is? Wist u dat de Princeton universiteit voorspelt dat het gebruik van hout als energiebron zal resulteren in tien tot vijftien procent van de uitstoot van het Europese energieverbruik in 2050 terwijl het slechts vijf procent energie oplevert?
Nee dat is niet zo algemeen te zeggen, dit hangt ook samen met wat er anders met de biomassa zou worden gedaan. De impact assessment van de Europese Commissie gaat hier ook uitgebreid op in, die is gebruikt voor de formulering van de Europese duurzaamheidseisen Daarbij geldt dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit vaste biomassa wordt verkregen met de Nederlandse duurzaamheidseisen groter moet zijn dan het verlies aan koolstof. Op die manier heeft het toepassen van vaste biomassa daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot tot gevolg. Wel is het zo dat de CO2 die bij de aangroei van biomassa wordt vastgelegd daar enige tijd over doet, afhankelijk van de groeisnelheid van het bos. Bij sommige typen landgebruik duurt dit echter te lang. Om die reden zijn er op Europees en in Nederland eisen voor welke biomassa mag worden gebruikt en worden biomassa uit veengronden en wetlands uitgesloten. Aangezien de toepassing van biomassa CO2-neutraal is leidt dit niet tot hogere broeikasgassen.
Wist u dat de wereldwijde impact hoogstwaarschijnlijk nog veel groter zal zijn omdat Europa hiermee andere landen aanspoort om ook hout als energiebron te gaan gebruiken? Wist u dat landen als Brazilië en Indonesië met tropische regenwouden nu al hebben aangekondigd dat zij ook van plan zijn om hun gebruik van hout als energiebron toe te laten nemen? Deelt u daarom de mening dat de Europese Unie een verkeerd signaal afgeeft aan andere landen in de wereld als het met deze plannen doorgaat?
De richtlijn hernieuwbare energie gaat alleen in op de stimulering van hernieuwbare energie in Europa. Het is aan landen zelf om een goede afweging te maken in het formuleren van hun klimaat en energiebeleid in lijn met de internationale afspraken daarover.
Deelt u de mening dat het aanmerken van hout afkomstig van hele bomen als een koolstofarme en hernieuwbare energiebron geen duurzame keuze is? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit plan niet alleen averechts werkt met betrekking tot klimaatverandering maar ook onnodig is? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat blijkt uit de antwoorden op bovenstaande vragen.
Kunt u een reactie sturen voordat er definitief gestemd wordt over de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie in het Europees parlement en de Europese Raad in oktober 2018?
Uw Kamer ontvangt mijn reactie voordat er definitief gestemd wordt over de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie door het Europees Parlement.
Die stemming zal volgens de meest recente planning plaatsvinden in de week van 22 oktober. De Europese Raad heeft geen rol in het vaststellen van de herziening van de richtlijn.
Het artikel ‘Volop zonnestroom, maar de kabel is te dun’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Volop zonnestroom, maar de kabel is te dun», waarin staat dat het Nederlandse stroomnet het snel groeiende aanbod van zonne-energie niet aan kan?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de capaciteitsproblemen die ontstaan door het snel groeiende aanbod van zonne-energie? Deelt u de mening dat het erg zonde is dat dit een obstakel vormt voor de energietransitie?
Het is mij bekend dat het snel groeiende aanbod van zonne-energie ervoor zorgt dat de netcapaciteit in bepaalde gebieden oploopt tegen zijn grenzen. Het is positief voor de energietransitie dat de mogelijkheden voor verduurzaming met behulp van zonne-energie snel toenemen. Netbeheerders hebben de wettelijke taak om deze toename te faciliteren.
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Moorlag2, kost het vergroten van de netcapaciteit echter tijd, omdat ruimte gevonden moet worden voor stations en voor nieuwe verbindingen met bijbehorende ruimtelijke vergunningenprocedures. Om te voorkomen dat op de korte termijn netcapaciteit een probleem vormt voor de aansluiting van zonneparken zoeken betrokken overheden, netbeheerders en initiatiefnemers daarom in onderling overleg naar praktische oplossingen.
Welke maatregelen treft u om deze capaciteitsproblemen op te lossen en te voorkomen?
De ambities voor duurzame opwekking van energie en de vraagstukken die dit oplevert voor de netcapaciteit zijn belangrijke gespreksonderwerpen aan de Klimaattafels, in het bijzonder in de werkgroep Hernieuwbaar op land van de Elektriciteitstafel. Daar zitten zowel decentrale overheden als netbeheerders aan tafel. Deze tafel zal met voorstellen voor maatregelen komen.
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel geschetste discussie waarbij de netbeheerders meer sturing van de overheid wensen, terwijl de exploitanten juist tegen meer regie van de overheid zijn? Deelt u de verwachting van de exploitanten dat wanneer netbeheerders extra onderstations neerzetten die rendabel zullen zijn, omdat er dan snel initiatieven rondom zonne-energie zullen ontstaan?
Ik ben van mening dat de in het artikel geschetste problematiek niet door slechts een partij is op te lossen, of dat nu de overheid is of de netbeheerder of de initiatiefnemer van een duurzaam energieproject. Het streven is om tijdig en kostenefficiënt de benodigde netcapaciteit te realiseren voor duurzaam opgewekte elektriciteit op een uit oogpunt van ruimtelijke ordening gepaste locatie die kan rekenen op zoveel mogelijk draagvlak bij omwonenden. Om hiertoe te komen is een integrale, op samenwerking gebaseerde aanpak nodig waarin alle betrokken partijen aan tafel zitten en belangen goed worden gewogen.
Onlangs is een voorstel voor de hoofdlijnen van het Klimaatakkoord3 gepresenteerd alsmede de kabinetsappreciatie4 daarvan. Voor het realiseren van de opgaves uit het Klimaatakkoord is regionaal maatwerk nodig. Regionale energiestrategieën zullen hierbij een belangrijke rol spelen. Hierin zullen onder meer overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en netbeheerders samenwerken om te komen tot gedragen keuzes voor zowel opwekking van energie als infrastructuur in regio’s. Ik verwacht dat dit eraan bijdraagt dat netbeheerders optimaal kunnen inspelen op de vraag naar netcapaciteit of dat andere oplossingen worden gevonden om duurzame opwekking van energie met lokaal draagvlak te kunnen realiseren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de eigenaren van zonneparken wiens subsidie dreigt te vervallen vanwege de capaciteitsproblemen rondom de aansluiting en met hen een regeling te treffen waardoor zij niet het slachtoffer worden van deze capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2 en 4 is mijn inzet er op gericht juist te voorkomen in de situatie terecht te komen dat zonneparken niet op tijd kunnen worden aangesloten. Ik zie daarom nu geen aanleiding om andere regelingen te treffen.
Het bericht ‘Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen»1, waarin staat dat de windsector waarschuwt voor teveel optimisme rondom subsidieloze veilingen?
Ja.
Deelt u de mening dat de gerealiseerde kostenreductie bij windenergie op zee niet tot overmoed moet leiden? Deelt u de zorgen van de windenergiesector over een te optimistische inschatting van de energiemarkt, waardoor windparken mogelijk niet gerealiseerd worden of bestaande windparken mogelijk stil komen te liggen? Zo nee, op basis waarvan schat u dit anders in?
In een bieding is het aan de marktpartij zelf om een inschatting te maken van de energiemarkt; niet de overheid. Het is aan de marktpartijen om zodanige biedingen te doen dat het windpark wordt gerealiseerd. Dat is in een situatie zonder subsidie niet anders dan in een situatie met subsidie.
Deelt u de mening dat om te voorkomen dat windparken niet worden gerealiseerd of stil komen te liggen het nodig is dat bepaalde overheidsgaranties worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. De procedure met subsidieverlening, zoals toegepast in de eerste twee tenders, is al een systeem met bepaalde overheidsgaranties. Deze procedure met subsidieverlening, in dit geval de SDE+, blijft in de wet.
De uitslag van de derde tender (Kamerstuk 33 561, nr. 41) heeft laten zien dat er vier gerenommeerde partijen bereid waren het windpark zonder overheidsgaranties te bouwen. Ook in Duitsland worden windparken gebouwd zonder subsidie. Het is niet altijd nodig de procedure met subsidieverlening toe te passen om overheidsgaranties te geven, zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten waarom de opties Contract for Difference en veilen met een gegarandeerde ondergrens van de stroomprijs niet in de wet worden opgenomen, waarbij niet is gezegd dat deze opties daadwerkelijk gebruikt hoeven te worden maar wel mogelijke opties voor de toekomst zijn zodat de wet toekomstbestendig is? Wat is uw appreciatie van deze opties?
De optie van veilen met een gegarandeerde ondergrens van de stroomprijs kan niet in de wet worden opgenomen, omdat een subsidie of garantie alleen verleend kan worden voor iets dat zonder die subsidie of garantie niet zou gebeuren. Het is ook niet logisch om standaard een subsidie of garantie te bieden, als onzeker is of dat nodig is om het windpark te bouwen en exploiteren. Daarom werkt het voorgestelde systeem als volgt.
Indien er een of meer marktpartijen zijn die aan alle strenge voorwaarden voldoen en bereid zijn het windpark zonder overheidssubsidie of garantie te bouwen en exploiteren, wordt de vergunning aan een van deze marktpartijen verleend.
Indien er geen marktpartij bereid is het windpark zonder overheidssubsidie of garantie te bouwen en exploiteren, dan kan via de procedure met subsidieverlening de vergunning alsnog direct worden verleend aan de marktpartij die aan alle strenge voorwaarden voldoet en de minste subsidie of overheidsgarantie vraagt.
De procedure met subsidieverlening maakt momenteel gebruik van de SDE+. De SDE+ wordt ook wel een «one-way contract for difference» genoemd. Er is op dit moment geen aanleiding het huidige systeem van de SDE+ te herzien. Omdat de SDE+ al sterk lijkt op een «contract for difference» en de procedure met subsidieverlening in de wet blijft, is de wet toekomstbestendig.
Kunt u bevestigen dat het primaire doel van het beleid rondom windenergie op zee de stimulering van duurzame energie is en dat, hoewel kosteneffectiviteit belangrijk is, het niet het doel is van de overheid om te verdienen aan de uitrol van windenergie op zee?
Het doel van het beleid voor windenergie op zee is inderdaad gericht op meer duurzame energie. Het wetsvoorstel geeft de overheid instrumenten om het doel te verwezenlijken. Naast veilen, blijven ook de vergelijkende toets en subsidie onderdeel van de wet. Dus als geen van de marktpartijen een windpark wil bouwen zonder overheidssubsidie of garantie, dan kan een subsidietender worden uitgeschreven.
Hoewel windenergie op zee niet bedoeld is als verdienmodel is het wel redelijk om, indien en inzoverre een exclusief recht een bepaalde waarde vertegenwoordigt, van een private partij die dit recht van de overheid krijgt een vergoeding te ontvangen.
Klopt het dat voor de andere projecten in het kader van de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+) ook geld gereserveerd moet worden op de begroting? Zo ja, waarom geldt dat bezwaar voor deze optie niet terwijl u dit wel als argument gebruikt om Contract for Difference als optie af te wijzen?
Ja. De SDE+ leidt, net als «contract for difference», tot reserveringen op de begroting. Hierover heb ik uw Kamer op 13 september 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 31 239, nr. 291). Tegelijk zijn in het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) in de hoofdlijnen van de sectortafel Elektriciteit hoge ambities voor kostenreductie opgenomen met subsidieloos na 2025 als perspectief.
Bent u bereid om de Wet Wind op Zee pas aan de Kamer aan te bieden nadat het klimaatakkoord is afgesloten?
Nee. Allereerst gaan de besprekingen in het Klimaatakkoord niet over «contract for difference». Het wetsvoorstel bevat ook een aantal andere verbeteringen dat voor de tender in 2019 van belang is, waardoor spoedige voortgang van het wetsvoorstel belangrijk is.
Het ‘Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Australië inzake olievoorraadovereenkomsten’ |
|
Tom van der Lee (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het «Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Australië inzake olievoorraadovereenkomsten; Canberra, 13 juni 2018»?1
Ja.
Waar in Nederland worden de Australische olievoorraden opgeslagen? Deelt u de mening dat het in het geval van een crisissituatie inefficiënt is dat de voorraden van Australië, dat hier bijna vijftienduizend kilometer vandaan ligt, in Nederland worden opgeslagen? Zo nee, waarom niet?
De locatie van de Australische olievoorraden in Nederland is afhankelijk van de privaatrechtelijke overeenkomst tussen Australië en een in Nederland gevestigd oliebedrijf. De lidstaten van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) die zijn toegetreden tot de op 18 november 1974 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst van het Internationaal Energie Programma (IEP), hebben de verplichting ervoor te zorgen dat te allen tijde bepaalde minimumvoorraden aardolie(producten) voorhanden zijn. De zodoende beschikbare aardolievoorraad kan, onder leiding van het IEA, in een zogenaamde collectieve actie van alle lidstaten voor marktconforme prijzen op de markt worden gebracht in tijden van een onderbreking of verstoring in de aanvoer van aardolie.
Een collectieve actie heeft tot doel stabiliteit in de oliemarkt te bewaren en economische schade door olietekort tot een minimum te beperken. De markt zal deze olie immers haar weg laten vinden naar waar het op dat moment op de wereld nodig is. De locatie van de olie, ten opzichte van de eigenaar, is daardoor niet van belang.
Klopt het dat, naast de Australische staat, het verdrag slechts in het belang is van in Nederland gevestigde oliebedrijven die met het verdrag extra economische kansen krijgen? Kunt u uitleggen waarom het wenselijk is dat oliebedrijven extra economische kansen krijgen, gezien de noodzaak van de energietransitie en de kabinetsdoelen rondom de energietransitie?
Het IEP is ingericht op het handhaven van de stabiliteit van de oliemarkt en de wereldeconomie ten tijde van een olieaanvoerverstoring. De omvang van de verplichte olievoorraad wordt jaarlijks vastgesteld, gebaseerd op het olieverbruik in het voorafgaande jaar. Bij een daling van het olieverbruik zal dus ook de verplichte voorraad dalen.
De verplichting tot het aanhouden van voorraden is volgens internationale afspraken opgelegd aan alle lidstaten van het IEA. Australië is al geruime tijd, als enige IEA-lid, niet in staat om te voldoen aan haar voorraadverplichting. Na een langdurig proces en na grote druk van de IEA-lidstaten heeft Australië in 2017 het besluit genomen om zo snel mogelijk weer aan de voorraadplicht te voldoen. Australië kiest ervoor om een groot deel van haar voorraadplicht af te dekken met olie-tickets waarvoor Australië contracten zal afsluiten met derde partijen. Dit biedt Australië de mogelijkheid om op een door hen nader te bepalen moment de benodigde olievoorraden te kopen tegen de dan geldende marktprijzen.
Voor de olie-ticketcontracten is het belangrijk dat de tickets worden aangekocht in landen met een betrouwbaar ticketregistratiesysteem, zodat de kopende partij zekerheid heeft op beschikbaarheid van de olie op het juiste moment. Nederland heeft een betrouwbaar en internationaal gewaardeerd registratiesysteem voor ticketcontracten. Nederland heeft in 2008 een vergelijkbaar verdrag met Nieuw-Zeeland gesloten2.
Het verdrag maakt het voor Australië mogelijk om olie-tickets aan te kopen bij in Nederland gevestigde oliebedrijven. Dit is een gebruikelijke economische activiteit van deze oliebedrijven, waarover in Nederland winstbelasting wordt afgedragen.
Deelt u de mening dat het onduidelijk is welke toegevoegde waarde dit verdrag heeft voor de gemiddelde Nederlandse burger? Waaruit bestaat die eventuele toegevoegde waarde volgens u?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 6 oktober 2018 zodat de Kamer kan besluiten dat uitdrukkelijke goedkeuring wenselijk is?
Ja.
Het artikel ‘Shell krijgt subsidie voor bouw waterstofstations’ |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het artikel «Shell krijgt subsidie voor bouw waterstofstations»?1
Ja, ik ken dit artikel.
Klopt het dat Shell vier miljoen euro subsidie ontvangt van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor het bouwen van vier nieuwe waterstofstations? Hoe is dit bedrag tot stand gekomen?
In opdracht van mijn ministerie voert RVO.nl de subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en -innovaties in transport (DKTI-Transport) uit. Deze subsidieregeling geeft een kader voor het verstrekken van subsidies ter bevordering van de totstandkoming van klimaattechnologieën en -innovaties in de sector transport. Hiermee wordt de uitvoering van de Duurzame Brandstofvisie bevorderd (hierna: Brandstofvisie). Daarnaast is de subsidieregeling ondersteunend aan de implementatie van de EU Richtlijn betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen2.
In oktober 2017 is de regeling opengesteld met een budget van 16,7 miljoen euro. In het voorjaar van 2018 is het budget verhoogd met 15 miljoen euro aan middelen uit de klimaatenvelop voor 2018.
De DKTI-regeling voorziet in de mogelijkheid van cofinanciering van de aanleg van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (inclusief elektrische laadinfrastructuur), waarbij het bedrijfsleven zelf ook een deel financiert. De cofinanciering is mogelijk voor projecten waarvoor reeds deels Europese subsidies zijn toegekend. De doelstellingen op gebied van duurzaam transport worden ondersteund binnen de betreffende Europese subsidieprogramma’s. Met behulp van deze regeling kan daarom optimaal gebruik worden gemaakt van middelen die vanuit de Europese Commissie reeds voor soortgelijke projecten beschikbaar worden gesteld.
Shell heeft gebruik gemaakt van de DKTI-regeling door cofinanciering aan te vragen voor haar nieuw te realiseren tankstations voor waterstof in Amsterdam en Schiphol, als onderdeel van het Europese H2-Benelux project. Beide stations ontvangen 1 miljoen euro cofinanciering uit DKTI-Transport.
Daarnaast ontvangen de franchisenemers van Shell, Green Planet Real Estate en Joulz Diensten B.V. (voorheen Stedin Diensten B.V.), respectievelijk 475.734 euro en 804.934 euro cofinanciering voor de te realiseren waterstofstations in Pesse en Den Haag. In totaal ontvangen deze vier nieuwe waterstofstations 3.280.668 euro subsidie uit de subsidieregeling DKTI-Transport.
Deelt u de mening dat batterij-elektrisch rijden een duurzamer alternatief is dan waterstof-elektrisch rijden gezien het feit dat batterijen een hogere energie-efficiëntie hebben?
In het proces van de Brandstofvisie heb ik, samen met alle stakeholders in deze sector, gekeken naar wat nodig is om de CO2-reductiedoelstellingen uit het Parijs-akkoord voor de sector mobiliteit te realiseren. In dat proces hebben we geconstateerd dat alle opties om CO2 te reduceren ingezet moeten worden. Naast batterij-elektrisch rijden moet er daarom ook ingezet worden op waterstof-elektrisch rijden. Zowel batterij-elektrisch rijden als rijden op waterstof zijn Tank-to-Wheel nul-emissietechnologieën en in dat opzicht dus beide even duurzaam. De Well-to-Wheel CO2-emissie van beide technologieën wordt bepaald door de mate waarin de elektriciteit of de waterstof duurzaam geproduceerd is. De inzet is dat uiteindelijk zowel batterij-elektrische als waterstofvoertuigen op duurzaam geproduceerde energie rijden.
Waterstof kan een belangrijke brandstof worden voor met name het vervoer over langere afstanden en met zwaardere voertuigen. Rijden op waterstof kan dan voldoende actieradius bieden.
Klopt het dat Shell ook waterstof verkrijgt uit aardgas in plaats van uit duurzame bronnen? Deelt u de mening dat de manier waarop Shell waterstof produceert niet bijdraagt aan duurzame ontwikkeling?
De waterstof die gebruikt wordt voor transport bestaat voor het overgrote deel uit restproducten van andere industriële processen. Deze industriële processen gebruiken fossiele energie (aardgas). Ook bij gebruik van dit fossiele waterstof zijn er echter, in combinatie met brandstofcelvoertuigen, al belangrijke milieuvoordelen te behalen. Ten eerste is het waterstofvoertuig aan de uitlaat zero emissie en draagt het daarmee bij aan het verbeteren van de lokale luchtkwaliteit (vergeleken met de inzet van een reguliere dieselauto). Ten tweede wordt er van Well-to-Wheel een CO2-reductie van 20% tot 40% bereikt ten opzichte van een diesel aangedreven auto. De inzet is om uiteindelijk op groene waterstof te rijden. Daarvoor is de opbouw van infrastructuur en een markt voor waterstof van belang. Bij inzet van groene waterstof is de CO2-emissie van het waterstofvoertuig (Well-to Wheel) nul.
Klopt het dat batterij-elektrische laadstations nog nooit subsidie hebben ontvangen van het RVO?
Nee, dat klopt niet. In de eerste tender van de DKTI-Transport lag de inhoudelijke focus van de demonstratieprojecten op het versnellen van de ontwikkeling van emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van goederen en personen. Tevens moesten de demonstratieprojecten bijdragen aan de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uit hernieuwbare bronnen. Inmiddels zijn uit de eerste ronde 18 demonstratieprojecten geselecteerd en opgestart waarvan er 12 van toepassing zijn op goederenvervoer met elektrische bedrijfsvoertuigen, zowel vrachtwagens als bestelwagens. In totaal krijgen deze 12 demonstratieprojecten op elektrisch goedervervoer 10,9 miljoen euro subsidie, waarvan 1,3 miljoen euro wordt aangewend voor investeringen in infrastructuur voor elektrisch laden.
Daarnaast is in de afgelopen jaren publieke laadinfrastructuur door de rijksoverheid gestimuleerd via een Rijksbijdrageregeling, waarop decentrale overheden aanspraak konden maken als zij investeerden in publieke laadpalen. De financiering vanuit het rijk was 7,2 miljoen euro. Ook is de energiebelasting in de eerste schijf voor laadinfrastructuur met een eigen aansluiting verlaagd.
Oplaadpunten voor elektrische voertuigen worden ook via de MIA\Vamil-regeling fiscaal gestimuleerd.
Deelt u de mening dat batterij-elektrische laadstations minstens zoveel recht hebben op subsidie van het RVO als waterstof-elektrische laadstations?
De DKTI-Transport is een technologie-neutrale regeling die oplossingen ondersteunt van de totstandkoming van klimaattechnologieën en -innovaties in de sector transport alsmede de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen. Op voorhand zijn derhalve geen keuzes gemaakt omtrent de besteding van de middelen naar bepaalde oplossingen. De praktijk heeft ook uitgewezen dat er zowel rondom waterstof-elektrisch rijden als rondom batterij-elektrisch rijden ruim van de DKTI-Transport gebruik is gemaakt door markpartijen.
Deelt u de mening dat Shell, het grootste bedrijf van Nederland, deze waterstoftankstations prima zelf had kunnen bekostigen? Deelt u de mening dat het meer impact zou hebben wanneer deze vier miljoen euro zou worden besteed aan batterij-elektrische laadstations?
In het algemeen gesproken staan subsidieprogramma’s in Nederland open voor alle bedrijven die in Nederland projecten uitvoeren die bijdragen aan de doelstellingen van het subsidieprogramma. De projecten van bedrijven moeten daarbij voldoen aan de voorwaarden en eisen van de specifieke subsidieregeling. Zodra de ingediende projecten voldoen aan deze voorwaarden en eisen, komen die projecten in principe in aanmerking voor subsidie. In de gevallen dat het subsidiebudget niet toereikend is, volgt toewijzing van subsidie volgens de rangschikking van de projecten, zoals in de subsidieregeling is bepaald.
Het artikel ‘Ongeplande uitval kerncentrale Borssele kost zeker tien miljoen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ongeplande uitval kerncentrale Borssele kost zeker tien miljoen», waaruit blijkt dat de ongeplande uitval van de kerncentrale in Borssele die nu een maand duurt minstens tien miljoen euro aan inkomstenderving heeft gekost voor de Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ)?1
Ja.
Klopt het dat de ontmanteling van kerncentrale Borssele gefinancierd wordt door een fonds dat gevuld wordt met de winst van de kerncentrale Borssele? Hoe groot is dat fonds op dit moment?
EPZ dient als vergunninghouder financiële zekerheid te stellen voor de kosten van ontmanteling van de kerncentrale (artikel 15f van de Kernenergiewet). Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën en mijzelf om deze goed te keuren. In 2012 is voor het eerst de financiële zekerheidstelling goedgekeurd en in 2017 is een geactualiseerde financiële zekerheidstelling goedgekeurd. Deze financiële zekerheidstelling houdt kort gezegd in dat EPZ geld reserveert in een ontmantelingsfonds. Dit fonds groeit door middel van de jaarlijkse stortingen van EPZ. Die zijn afkomstig uit de verkoop van stroom door EPZ en daarnaast wordt jaarlijks een rendement op de fondsbeleggingen behaald. De winstgevendheid van EPZ is geen voorwaarde voor de storting en de verplichting hiertoe staat daar los van. Het fonds is ondergebracht in een stichting. Op de gelden in deze stichting rust een eerste pandrecht ten gunste van de Staat. Dit betekent dat in het geval van faillissement deze gelden beschikbaar blijven voor de ontmanteling. Op 31 december 2017 was € 201,4 mln. opgebouwd in het fonds (Jaarverslag EPZ 2017). De opbouw van het fonds ligt op schema. Hiermee en door de vijfjaarlijkse actualisaties is voldoende zeker dat EPZ in 2033 de middelen heeft om de ontmanteling van de kerncentrale te betalen.
Komt de vulling van dit fonds in gevaar door het uitvallen van de kerncentrale? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat het fonds toch voldoende gevuld wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. EPZ heeft langlopende overeenkomsten met de «de tollers» (dit zijn de vaste afnemers van de elektriciteit en tevens aandeelhouders). Op basis hiervan worden jaarlijks afspraken gemaakt over de levering van stroom en de dekking van de kosten van de centrale inclusief de stortingen in het ontmantelingsfonds. Zoals bij vraag 2 is vermeld, is winstgevendheid van EPZ (of PZEM) hiervoor geen voorwaarde. Dit systeem op basis van de «tollers» is in 2017 beoordeeld in het kader van de actualisering van de financiële zekerheidstelling voor de ontmanteling van de kerncentrale Borssele. De fondsopbouw door EPZ ligt op schema. Mede op basis daarvan is er voldoende zekerheid dat in 2033 voldoende middelen voor ontmanteling beschikbaar zijn. Als de situatie sterk wijzigt en als ten gevolge daarvan de financiële situatie verandert, kunnen de Minister van Financiën en ik verzoeken, dat EPZ de financiële zekerheidstelling actualiseert en ter goedkeuring voorlegt.
Hoeveel geld is er nodig om de kerncentrale op een nette en veilige wijze te ontmantelen? Wat is de meest recente berekening van deze kosten en wanneer komt de volgende berekening hiervan? Kunt u een overzicht geven van de eerdere berekeningen van de ontmantelingskosten? Kunt u een recent overzicht geven van de inschattingen en berekeningen van ontmantelingskosten per centrale in Europa en hoe die zich historisch ontwikkeld hebben? Klopt het dat de ontmantelingskosten de afgelopen decennia steeds hoger worden ingeschat?
De meest recente raming voor de Kerncentrale Borssele is gemaakt voor de geactualiseerde financiële zekerheidstelling in 2017. Deze gaat uit van het door de ANVS goedgekeurde ontmantelingsplan. De totale kosten van ontmanteling bedragen in die raming € 493 mln. Dit is een raming op basis van prijspeil 2015. De financiële zekerheidstelling (inclusief raming) moet op grond van de Kernenergiewet ten minste elke vijf jaar worden geactualiseerd. De vorige raming, de eerste sinds de verplichting tot financiële zekerheidstelling, was in 2012 en bedroeg toen € 434 mln. (prijspeil 2010).
Ik beschik niet over de gevraagde informatie per centrale in Europa. De Organisation for Economic Cooperation and Development die regelmatig studies uitvoert naar de kosten van ontmantelingen geeft aan dat er geen recente internationale vergelijkingen zijn gemaakt tussen landen. Daarnaast is een internationale vergelijking moeilijk. De regels per land kunnen verschillen waardoor een zuivere vergelijking niet direct te maken is. Wel heeft het International Atomic Energy Agency (IAEA) standaarden geïntroduceerd die internationale kostenvergelijkingen moeten vergemakkelijken.
Deelt u de verwachting dat naarmate de kerncentrale ouder wordt de kerncentrale vaker zal uitvallen en er steeds meer geld in de kerncentrale moet worden gestoken om energie te blijven produceren? Kunt u een overzicht geven van incidenten bij alle Europese kerncentrales van de laatste vijftien jaar met daarbij ook de leeftijd per kerncentrale ten tijde van het incident?
Nee, die verwachting deel ik niet. Verouderingsbeheer vormt een belangrijk onderdeel van het toezicht en onderhoud van een kerncentrale. De kerncentrale Borssele heeft altijd ruim voldoende geïnvesteerd in zowel het onderhoud van de installatie als het installeren van extra veiligheidssystemen. Er is geen verwachting dat de reactor in de toekomst vaker zal uitvallen of significant meer onderhoudskosten zal maken.
Ik wijs u ook op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) «samenwerken aan nucleaire veiligheid». De OvV stelt daarin over het aantal incidenten en afschakelingen voor België, Nederland en de Duitse kerncentrale Emsland: «Wel is duidelijk dat er in de afgelopen tien jaren geen toename te zien is in het aantal incidenten en afschakelingen dat zich bij de betreffende kerncentrales heeft voorgedaan». De betreffende reactoren zijn in bedrijf genomen in de periode 1973 tot 1988.
Lidstaten van het IAEA zijn verplicht om alle relevante nucleaire incidenten te melden. Het IAEA publiceert deze ongewone gebeurtenissen op zijn website. Het gaat hier uitsluitend om incidenten in de categorie niveau INES-2 of hoger over de afgelopen twaalf maanden en niet de ongewone gebeurtenissen (niveau INES-1 of lager). Voor deze ongewone gebeurtenissen, vanuit een oogpunt van veiligheid minder ingrijpende gebeurtenissen, bestaat geen verplichting deze te melden bij het IAEA. Op nationaal niveau vindt daarentegen wel rapportage over deze ongewone gebeurtenissen plaats (zie ook artikel 43b van de Kernenergiewet). De ANVS communiceert via de website over alle ongewone gebeurtenissen en rapporteert hierover jaarlijks doormiddel van de «Rapportage ongewone gebeurtenissen in Nederlandse nucleaire inrichtingen». Het Belgische FANC rapporteert jaarlijks in zijn jaarverslag over de gebeurtenissen vanaf INES-1 en hoger en via de website ook over gebeurtenissen die hier niet onder vallen maar wel tot aandacht kunnen leiden in de omgeving.
Klopt het dat de aandeelhouders van de kerncentrale de facto verlies lijden op de kerncentrale gezien de oude contracten rondom de stroomafname? Klopt het dat de Provinciale Zeeuwse Energie Maatschappij (PZEM) verlies moet nemen op elke kilowattuur aan atoomstroom die wordt verkocht? Klopt het dat de kerncentrale (EPZ) winst maakt terwijl de aandeelhouders (PZEM) tegelijkertijd al het door hen aan de verkoop van Delta onderdelen verdiende geld momenteel opbranden ten gevolge van de verplichte stroomafname tegen een niet marktconforme, veel te hoge prijs?
Ik heb geen zicht op de meest actuele cijfers van PZEM anders dan het jaarverslag 2017. De aandeelhouders van de kerncentrale zijn contractueel de verplichting aangegaan om alle elektriciteit van de kerncentrale voor een vaste prijs af te nemen. Dit zorgt voor financiële stabiliteit bij de kerncentrale. De aandeelhouders, die de elektriciteit verkopen tegen de groothandelsprijs, lopen dus het marktrisico. Uit onderzoek dat het kabinet samen met DELTA (de voorganger van PZEM), EPZ en Essent/RWE heeft laten verrichten in 2016 blijkt dat DELTA na verkoop van twee van haar drie gezonde bedrijfsonderdelen over voldoende financiële middelen beschikt om aan haar verplichtingen jegens EPZ te kunnen blijven voldoen. De conclusies werden door alle partijen onderschreven. Beide bedrijfsonderdelen zijn inmiddels voor substantieel hogere bedragen verkocht dan waar in het onderzoek rekening mee was gehouden. Dit betekent dat de buffers bij PZEM aanzienlijk groter zijn dan verwacht. Zelfs bij langdurig lage elektriciteitsprijzen zal PZEM nu kunnen blijven voldoen aan haar verplichting jegens de kerncentrale.
Het klopt dat de N.V. EPZ winst maakt. Uit het jaarverslag van N.V. EPZ blijkt dat het boekjaar 2017 is afgesloten met een positief bedrijfsresultaat van € 17,2 mln.
Draagt EPZ uit de winst weer geld af aan de aandeelhouders om de verliezen te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet de constructie er precies uit?
Volgens het jaarverslag EPZ is in 2017 € 6,674 mln. (interim-) dividend uitbetaald. In het vennootschapsrecht en statuten van de N.V. EPZ is geregeld onder welke omstandigheden dividend kan worden uitgekeerd en hoe de besluitvorming hierover verloopt.
Deelt u de mening dat het beter is de kerncentrale op korte termijn te sluiten om te voorkomen dat de kerncentrale een steeds grotere financiële last wordt? Zo nee, waarom niet?
De afweging om de kerncentrale Borssele in bedrijf te houden is aan de exploitant, zolang deze blijft voldoen aan de geldende voorschriften. In het eerder aangehaalde onderzoek uit 2016 dat het kabinet samen met DELTA (de voorganger van PZEM), EPZ en Essent/RWE heeft laten verrichten, was acute sluiting van de KCB in alle in het onderzoek gehanteerde marktscenario’s veel duurder voor EPZ en haar aandeelhouders, dan reguliere sluiting in 2033 (zoals vastgelegd in de Kernenergiewet).
Hoe waarborgt u dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor de ontmanteling van de kerncentrale Borssele?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Boze gasleveranciers stellen staat aansprakelijk voor kosten inkoop gasverliezen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Boze gasleveranciers stellen staat aansprakelijk voor kosten inkoop gasverliezen», waaruit blijkt dat veertien gasleveranciers de Nederlandse staat aansprakelijk stellen voor de kosten die zij maken als zij na 1 januari 2019 nog gas voor netverliezen moeten inkopen?1
Ja.
Klopt het dat begin augustus een brief aan u is verstuurd namens de gasleveranciers, waarin zij de Staat verantwoordelijk stellen voor de kosten die zij maken als zij na 1 januari 2019 nog gas voor netverliezen moeten inkopen?
Ja.
Klopt het dat per ongeluk enkele tekstdelen uit de wet Voortgang Energietransitie (VET) zijn verwijderd die de wettelijke basis vormen voor de nacalculatie van de kosten voor het netbeheer? Zo ja, hoe bent u van plan deze fout te herstellen op zo kort mogelijke termijn?
In het oorspronkelijke ingediende wetsvoorstel Voortgang Energietransitie was voorzien in de mogelijkheid om efficiënte kosten voor wettelijke taken voor de netbeheerder, waarmee bij de vaststelling van de methode van regulering door de Autoriteit Consument en Markt geen rekening is gehouden, door middel van een correctie op de tarieven door te berekenen in de tarieven (zie de voorgestelde artikelen 81b, tweede lid, en 81c, tweede lid, onderdeel c, van de Gaswet in Kamerstuk 34 627, nr. 2).
Deze grondslag is abusievelijk vervallen bij de eerste nota van wijziging op 1 maart 2017 (Kamerstuk 34 627, nr. 13). De grondslag wordt teruggebracht met de voorgestelde wijzigingen van de Gaswet in de nota van wijziging voor het wetsvoorstel Aanpassing van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van de departementale herindeling en het herstellen van enige wetstechnische gebreken en leemten (Kamerstuk 34 987, nr. 5).
Klopt het dat u het niet mogelijk acht om deze fout voor 1 januari 2019 te herstellen en kan volgens u de fout pas op 1 januari 2020 hersteld worden? Zo ja, waarom is dit het geval?
De wettelijke basis om de kosten in de tarieven te verdisconteren wordt met de in het antwoord bij vraag 3 genoemde nota van wijziging zo snel mogelijk ingevoerd. Hoewel de grondslag zo snel mogelijk hersteld wordt, is het gelet op de verschillende belangen die spelen het meest wenselijk de feitelijke invoering op 1 januari 2020 te laten plaatsvinden.
Onder de huidige Gaswet zijn de gasleveranciers verantwoordelijk voor de netverliezen. Met de wet Voortgang Energietransitie gaat deze verantwoordelijkheid van de leveranciers over naar de netbeheerders. Ik streef naar een zo spoedig mogelijke overgang. Om deze overgang soepel te laten verlopen, moet de netbeheerders echter tijd worden gegund voor de implementatie, waaronder de aanbesteding en het sluiten van benodigde inkoopcontracten. Dit is niet voor 1 januari 2019 te realiseren. Verder speelt een rol dat invoering van deze taak gedurende het jaar (bijvoorbeeld op 1 juli 2019) leidt tot praktische problemen voor de afnemers, netbeheerders en de ACM. Dit komt onder meer doordat de tariefregulering uitgaat van invoering per kalenderjaar. Indien daarvan wordt afgeweken, moet een onevenredige inspanning worden verricht om systemen en tariefcodevoorstellen aan te passen.
Daarnaast kunnen de taken van de netbeheerders niet meer in tariefbesluiten van 2019 meegenomen worden. Bij invoering gedurende het jaar, zal de netbeheerder de kosten van het jaar 2019 moeten voorfinancieren, hetgeen voor de netbeheerder onacceptabele risico’s met zich brengt. Ten aanzien van de afnemers van gas speelt mee dat vergoeding voor de geschatte doelmatige kosten over 2019 in de tarieven voor 2020 een vergroting van de tariefsprong in 2020 tot gevolg zal hebben. Tot slot is het de vraag of de leveranciers de contracten gedurende het jaar zullen verlagen, waardoor er een risico is dat de afnemer dubbel voor deze kosten moet gaan betalen.
Deelt u de inschatting dat wanneer in feite iedereen het erover eens is dat deze fout hersteld moet worden (dat wil zeggen de betrokken marktpartijen, het ministerie en het parlement) het mogelijk zou moeten zijn om deze fout eerder dan 1 januari 2020 te herstellen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel verwacht u de gasleveranciers te moeten betalen in het geval de gasleveranciers naar de rechter stappen en gelijk krijgen? Waar zal dit bedrag vandaan moeten komen?
Ik verwacht niet dat hiervan sprake zal zijn.
Het artikel ‘Man smokkelt wapenonderdelen uraniumfabriek Gronau binnen’ |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het artikel «Man smokkelt wapenonderdelen uraniumfabriek Gronau binnen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat iemand regelmatig wapenonderdelen kan binnensmokkelen op het terrein van een verrijkingsfabriek? Wat zouden de gevolgen kunnen zijn van het gebruik van of het dreigen met wapens op het terrein van een verrijkingsfabriek?
Dat is zeker zorgelijk. Het betreft hier overigens een op zichzelf staande gebeurtenis in de Duitse verrijkingsfabriek van Urenco in Gronau, waar onderdelen van een wapen zijn gevonden. Zowel uit de beantwoording door de Duitse bondsregering2 op schriftelijke vragen, als uit informatie die is ingewonnen bij Urenco blijkt dat er geen sprake is geweest van bedreiging voor de veiligheid van medewerkers of omwonenden. Daarnaast zijn het ontwerp van de verrijkingsinstallatie en de aanwezige veiligheidssystemen erop gericht om de gevolgen voor de nucleaire veiligheid of de veiligheid van de omgeving van eventuele verstoringen van de normale bedrijfsvoering (al dan niet veroorzaakt door bedreiging van het personeel) te minimaliseren.
Kan zich een vergelijkbare situatie als in Gronau voordoen bij de verrijkingsfabriek van Urenco in Almelo? Zijn er in het verleden bij Urenco Almelo wapens en/of wapenonderdelen aangetroffen?
Het beleid bij Urenco, in overeenstemming met overheidsvoorschriften, is dat elk incident grondig wordt onderzocht en dat indien nodig aanvullende beveiligingsmaatregelen worden getroffen. De informatie daarover deelt Urenco binnen het gehele concern, zodat alle vestigingen kunnen beoordelen of aanvullende maatregelen nodig zijn. In lijn met de Nederlandse wettelijke vereisten3 zijn de beveiligingsmaatregelen bij Urenco Nederland er onder meer op gericht om een gebeurtenis zoals in Gronau tijdig te detecteren. Uit testen blijkt dat Urenco Nederland effectief is in het detecteren en tegengaan van de gedefinieerde dreiging. In het verleden zijn geen wapens en/of wapenonderdelen aangetroffen.
Is er naar aanleiding van het incident in Gronau ook bij de fabriek van Urenco in Almelo gezocht naar wapens en/of onderdelen van wapens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk resultaat?
Controles op de eventuele aanwezigheid van ongeoorloofde voorwerpen (zoals vuurwapens of messen, maar ook digitale dragers van informatie) vinden dagelijks plaats. Het beveiligingspersoneel van Urenco Nederland voert deze controles uit als onderdeel van het beveiligingspakket van Urenco.4 Bij deze dagelijkse controles zijn nog nooit (onderdelen van) wapens aangetroffen.
Zijn er aanvullende maatregelen doorgevoerd in de beveiliging van de fabriek van Urenco in Almelo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende maatregelen zijn genomen?
De gebeurtenis in Gronau heeft niet tot extra maatregelen behoeven te leiden. Wel is er in het bestaande bewustwordingsprogramma voor Urenco-medewerkers aandacht besteed aan deze gebeurtenis. Het geldende dreigingsniveau voor de nucleaire sector of voor Urenco in Almelo is door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid ook niet gewijzigd.
Welke rol vervult de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) met betrekking tot dit incident? Heeft de ANVS aangedrongen op aanvullende maatregelen?
De ANVS is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving bij alle nucleaire inrichtingen in Nederland, waaronder Urenco in Almelo. Urenco Gronau valt onder het gezag van de Duitse autoriteiten.
Naar aanleiding van de gebeurtenis in Gronau heeft de ANVS de Nederlandse nucleaire inrichtingen gevraagd extra aandacht te besteden aan detectie van ongeoorloofde voorwerpen. Maatregelen op dit punt maken reeds deel uit van het beveiligingspakket.
Het zogenaamde ‘Afschakelplan G-gas’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Waarom heeft u het zogenaamde «Afschakelplan G-gas», dat via een WOB-verzoek van EenVandaag openbaar werd, niet eerder met de Kamer gedeeld, terwijl mijn fractie al vaker naar dit plan had gevraagd?1
Het «Afschakelplan Gas» is een andere aanduiding voor het «Bescherm- en Herstelplan Gas». Dit is nog in ontwikkeling. In het kader van het WOB-verzoek van EenVandaag heb ik stukken openbaar gemaakt die zijn opgesteld ter voorbereiding van dit plan. Zodra het definitieve plan gereed is zal ik uw Kamer hierover informeren. Ik verwacht dit definitieve plan medio 2019 aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Eerder heb ik uw Kamer vermeld hiermee vóór het einde van het jaar klaar te kunnen zijn. Dit is echter niet mogelijk gebleven met behoud van de benodigde zorgvuldigheid bij het opstellen van het plan.
Wat is de status van dit plan?
Zie antwoord vraag 1.
Welk afschakelplan geldt nu in de praktijk als dit nog een verkenning is voor een nieuw plan? Bbent u bereid dit plan met de Kamer te delen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is er momenteel nog geen Bescherm- en Herstelplan Gas. De Nederlandse gasvoorziening heeft zich in de geschiedenis bewezen als buitengewoon robuust. Grootschalige uitval wordt als zeer onwaarschijnlijk beschouwd. Het «Bescherm- en Herstelplan» wordt uit voorzorg opgesteld. Dit plan wordt onder mijn verantwoordelijkheid door het Directoraat-Generaal Klimaat en Energie opgesteld.
Op dit moment heeft Gasunie Transport Services (GTS) op grond van artikel 10a, eerste lid, onderdeel a, van de Gaswet de taak voorzieningen te treffen in verband met de leveringszekerheid en kan GTS op grond van artikel 17b, zevende lid, van de Gaswet in noodsituaties in het belang van de doelmatige uitvoering van zijn wettelijke taken instructies geven over een programma waarin gebruikers van het gasnet aangeven hoeveel gas zij van het gasnet willen afnemen en hoeveel gas zij op het gasnet willen invoeden. Door alle programma’s te combineren kan GTS bezien of het gasnet in evenwicht is of dat maatregelen genomen moeten worden. Verder regelt artikel 51 van de Gaswet dat elke netbeheer (dus ook GTS) een door mij goedgekeurd calamiteitenplan moet hebben. Daarbij is verder van belang dat de Europese Verordening leveringszekerheid aardgas1 voorschrijft dat indien tot afschakelen moet worden overgegaan prioriteit moet worden gegeven aan de levering van gas aan zogenaamde beschermde afnemers, te weten huishoudens en essentiële sociale diensten zoals zorginstellingen.
Bij uitval van levering aan bedrijven en huishoudens zijn er gevolgen voor verschillende beleidsterreinen, ook buiten mijn ministerie. Een dergelijk voorval zal dan ook altijd reden zijn tot het opschalen naar de nationale crisisbesluitvorming. De verdeling van de verantwoordelijkheid daarbij is vastgelegd in de Nationale crisisstructuur. In het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming is beschreven hoe alle betrokken ministeries onder voorzitterschap van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid moeten samenwerken in situaties waarbij de nationale veiligheid in het geding is of kan zijn, of in andere situaties die een grote uitwerking op de maatschappij (kunnen) hebben. Ieder ministerie behoudt hierbij de verantwoordelijkheid voor het eigen beleidsterrein. In het Bescherm- en Herstelplan Gas zal de verdeling van de verantwoordelijkheid en de onderlinge verhoudingen worden beschreven.
De ACM houdt toezicht op het handelen van GTS. Aan de Minister van EZK komen op dit moment geen bevoegdheden om te sturen in geval van noodsituaties. In het Bescherm- en Herstelplan Gas zal de verdeling van de verantwoordelijkheid en de onderlinge verhoudingen nader worden beschreven. Ik ben voornemens te bezien of en welke regelgeving gewijzigd moet worden om hierin ook de rol van de Minister van EZK te verduidelijken.
Aan welke vervolgstappen werkt u nu, gelet op het gegeven dat uw woordvoerder in de media zegt dat er eind dit jaar echt een nieuw afschakelplan voltooid wordt? Is dat dan een plan dat direct in de praktijk uitvoerbaar is?
Momenteel werk ik samen met Gasunie Transport Services (GTS, de beheerder van het landelijk gastransportnet) aan het opstellen van het «Bescherm- en Herstelplan Gas» dat zo veel mogelijk zal zijn toegesneden op de praktijk en de maatregelen zal beschrijven die ingeval van een tekort aan gas onverwijld genomen moeten worden. Ook zal het plan voorzien in een methodiek die de besluitvormers in staat zal stellen om in korte tijd afwegingen te kunnen maken om de gevolgen van een gastekort te mitigeren.
Hoe en op welke termijn wordt bijvoorbeeld de op dit moment ontbrekende doorzettingsmacht geregeld om het terrein van bedrijven en burgers te betreden om na een calamiteit de gaskraan te kunnen sluiten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zullen de te nemen maatregelen worden omschreven in het Bescherm- en Herstelplan Gas. Hieruit zal blijken of en, zo ja, welke wetswijzigingen nodig zijn. Ik zal u bij het aanbieden van het plan op de hoogte stellen welke regelgeving ik voornemens ben in te voeren of te wijzigen (ook op het punt van de doorzettingsmacht en afhandeling van schade) en het daarbij behorende tijdpad.
Zijn er niet meerdere wetswijzigingen nodig, bijvoorbeeld inzake doorzettingsmacht en afhandeling van schadegevallen, voordat er sprake is van een direct toepasbaar afschakelplan?
Zie antwoord vraag 5.
Bevat het plan dat in het najaar volgt een tijdspad en wetgevingsagenda?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt er in dit publiek geworden plan niet gerept over de gevolgen voor Belgische, Franse en Duitse afnemers van G-gas? Wordt de levering aan hen altijd gegarandeerd? Zo ja, hoe dan? Of is er nog niet nagedacht over de wijze waarop daar afschakeling in noodsituaties dient te geschieden?
Zoals ik mijn brief van 29 maart jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 457) heb aangegeven zal GTS parallel aan het binnenlandse traject in overleg met de netbeheerders van de ons omringende landen bezien wat de gevolgen voor hen zijn, zodat ook zij tijdig maatregelen kunnen nemen om onveilige situaties te voorkomen.
Daarbij is verder van belang dat de Europese Verordening leveringszekerheid aardgas2 voorschrijft dat indien tot afschakelen moet worden overgegaan prioriteit moet worden gegeven aan de levering van gas aan zogenaamde beschermde afnemers, te weten huishoudens en essentiële sociale diensten zoals zorginstellingen. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de gasvraag van beschermde afnemers in buurlanden. In het Bescherm- en Herstelplan Gas zal dit expliciet worden geadresseerd. Het bovenstaande illustreert eens te meer dat de Nederlandse gasmarkt en voorzieningszekerheid niet los gezien kunnen worden van de bredere (Noordwest-) Europese omstandigheden op de gasmarkt.
Hoe zit het formeel onder de vigerende wetgeving nu het, mogelijk verkennende, plan niet exact beschrijft wie welke verantwoordelijkheid heeft bij het afschakelen van gas? Naar welke situatie wilt u toe?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en bij welke afdeling is op uw ministerie geborgd dat u hier als Minister ook een verantwoordelijkheid in heeft en houdt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u al voldoende toegerust om de afweging te kunnen maken tussen veiligheid voor de Groningers, veiligheid verbonden aan leveringszekerheid van gas en economische en maatschappelijke schade bij afschakeling van gas als de nood aan de man is?
NAM moet bij het voorstel voor een operationele strategie de raming van GTS in acht nemen en het minimaliseren van de winning van gas uit het Groningenveld en het minimaliseren van de verwachte bodembeweging als uitgangspunten nemen. SodM en TNO adviseren mij over de voorgestelde operationele strategie. In hun advies kijken zij nadrukkelijk of met de voorgestelde operationele strategie de gevolgen van de winning uit het Groningenveld voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan zoveel mogelijk worden beperkt. Deze adviezen zijn voor mij zwaarwegend in de beoordeling van de voorgestelde operationele strategie. Voor het maken van de afweging ben ik op dit punt voldoende toegerust.
Afgelopen zomer heeft het instituut voor veiligheid- en crisismanagement (COT) een verkennende studie uitgevoerd dat leert dat de risico's als gevolg van een winning beneden het niveau van leveringszekerheid ten dele voorspelbaar en voorstelbaar zijn, maar dat nog niet bekend is hoe en in welke mate veiligheidsrisico's zich kunnen materialiseren bij abrupt beëindigen van de gasleverantie aan grootverbruikers en andere afnemers. Er is geen ervaring met een grootschalige, langduriger uitval of het niet beschikbaar zijn van gas voor bedrijven, huishoudens en de samenleving als geheel. Ik heb uw Kamer in mijn brief van 29 november jl. (Kamerstuk 34 957, nr. 48) aangegeven dat ik een nader onderzoek zal laten uitvoeren naar de mogelijke omvang van deze en dergelijke veiligheidsrisico's.
Worden deze afwegingen (straks) door dezelfde ambtenaren voorbereid als die nu belast zijn met het gasdossier, of zal dit door andere ambtenaren gedaan worden?
Een aantal van de ambtenaren die nu belast zijn met het gasdossier in brede zin (waaronder dossiers Groningen, leveringszekerheid, functioneren gasmarkt) zullen straks ook worden betrokken bij de bedoelde afweging. Dit is ook wenselijk met het oog op de bij hen aanwezige kennis van dit dossier. Daarnaast zullen er ook ambtenaren worden betrokken die zich bezig houden met veiligheidsbeleid en versterken.
Hoe wordt geborgd dat er voldoende onafhankelijke mensen worden betrokken bij dit proces?
SodM en TNO adviseren mij over voorgestelde strategie van NAM. Dit is vastgelegd in de Mijnbouwwet. Daarnaast hebben de regionale overheden en de Mijnraad ook een wettelijk adviesrecht bij de voorbereiding van de operationele strategie.
Wanneer kan de Kamer het nieuwe plan ontvangen en kunt u aangeven welke actoren u vooraf heeft en/of gaat consulteren ten aanzien van dit plan?
Een eerste conceptversie van het Bescherm- en Herstelplan Gas is eind 2018 gereed. Bij de ontwikkeling van dit document zijn in eerste aanleg GTS en ambtenaren van mijn departement betrokken. Consultatie van stakeholders zoals Netbeheer Nederland, Energie Nederland, VEMW, TenneT, NOGEPA en VGN zal plaatsvinden zodra een voldoende ontwikkeld plan beschikbaar is. Vervolgens zal het definitieve plan worden opgesteld. Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 1 en 2 verwacht ik dit medio 2019 aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Bent u bereid exact uit te leggen wat er nu aan «rampenplan»-acties mogelijk zijn als de gaswinning door bijvoorbeeld een zware aardbeving of forse cyberaanval op grote schaal stil komt te liggen?
Exacte beschrijving van «rampenplan-acties» zijn niet te geven omdat een ramp in zichzelf niet voorspelbaar is. Het Bescherm- en Herstelplan Gas zal ingaan op een methodiek om in korte tijd de benodigde afwegingen te kunnen maken. GTS zal daarbij in nauwe samenwerking met EZK handelen naar bevind van zaken en naar beste kunnen en vermogen afwegingen maken om de ontstane situatie in het gasnetwerk zo adequaat mogelijk het hoofd te bieden en daarbij de schade door uitval te minimaliseren en de beste uitgangspositie voor herstel van de gaslevering te creëren.
Het rapport ‘Beschikbaarheid van Nederlandse verse houtige biomassa’, van Probos, d.d. 10 augustus 2018 |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport »Beschikbaarheid van Nederlandse verse houtige biomassa in 2030 en 2050», uitgebracht door Probos op 10 juli 2018?1
Ja.
Deelt u de kernconclusie uit dit onderzoeksrapport dat de vraag naar verse houtige biomassa in Nederland zeer waarschijnlijk op korte termijn (2018–2020) met ongeveer 80% zal groeien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de conclusie uit het rapport dat de verwachte groei van hernieuwbare energie productie uit verse houtachtige biomassa zal leiden tot een hogere groei naar de vraag van dit type biomassa. De groei van de vraag is mede afhankelijk van de realisatiegraad van de projecten in voorbereiding. Vraag en aanbod van verse, houtige biomassa varieert tussen regio’s in Nederland. Met name grotere stadsverwarmingsprojecten hebben moeite om voldoende lokale biomassa uit de directe omgeving te betrekken. Om ook deze projecten de mogelijkheid te geven te verduurzamen zonder de markt voor verse houtige biomassa verder te belasten, zal ik een categorie stadsverwarming voor ketels op basis van houtpellets open gaan stellen vanaf de voorjaarsronde SDE+ 2019 (Kamerstuk 31 239, nr. 290). Houtpellets zijn een duurdere, hoogwaardige vorm van houtige biomassa met een grotere energie-inhoud die daardoor geschikt zijn om over grotere afstanden te vervoeren en zijn daarmee niet afhankelijk van het lokale aanbod.
Deelt u tevens het oordeel van voor het rapport geïnterviewde deskundigen dat daarmee de rek in de Nederlandse (aanbod)markt van verse houtige biomassa echt bereikt zal worden? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer me dat het aanbod van snoei- en dunningshout in de nabije toekomst beperkend kan worden om te voldoen aan de toenemende vraag naar duurzame warmte. Deze toenemende vraag kan naar verwachting slechts voor een klein deel worden opgevangen door meer verse, houtige biomassa te produceren of te importeren uit buurlanden. Vandaar dat ik voor grotere stadsverwarmingsprojecten ook de mogelijkheid wil geven om een project op basis van duurzame houtpellets te realiseren.
Erkent u dat deze ontwikkeling twee grote risico’s met zich mee brengt, namelijk een toename van de kans dat er goedkope – en daarom niet voldoende duurzaam geproduceerde – biomassa wordt geïmporteerd en/of het ontstaan van prijsstijgingen die het gebruik van biomassa (nog) onrendabeler maken en de businesscase onder bestaande installaties ondermijnen?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Hoe groot schat u het eerste risico in en welke maatregelen bent u van plan voor te bereiden om dit te voorkomen?
De markt voor verse houtige biomassa is voornamelijk regionaal. Uit het rapport van Probos blijkt dat de meeste geïnterviewde experts verwachten dat dit in de toekomst zo zal blijven. Het is duur om biomassa met een hoog vochtpercentage over lange afstanden te vervoeren, ik verwacht niet dat dit rendabel is. Vandaar dat ik het risico op de import van niet voldoende duurzaam geproduceerde biomassa niet hoog inschat.
Houtige biomassa met een hogere energiedichtheid, zoals houtpellets, wordt wel over langere afstanden vervoerd. Om de duurzaamheid van geïmporteerde houtige biomassa te borgen hanteer ik voor de nieuwe categorie stadsverwarming op duurzame houtpellets zeer strenge duurzaamheidseisen, net zoals ik dit ook heb gedaan voor bijvoorbeeld de productie van biostoom.
Hoe groot schat u het tweede risico in en welke maatregelen bent u van plan voor te bereiden om dit te voorkomen?
Het ligt voor de hand dat prijzen stijgen bij een toenemende vraag indien het aanbod geen gelijke tred houdt. Het is aan de ondernemer om maatregelen te nemen om met dit risico om te gaan. Het is niet wenselijk dat de subsidies voor duurzame energie meestijgen met de biomassaprijzen. Daarom hanteer ik al geruime tijd als uitgangspunt voor de berekeningen van de basisbedragen voor de SDE+ dat de (voor algemene inflatie geïndexeerde) biomassaprijzen niet hoger worden dan in 2014 het geval was. Het openstellen van de categorie stadsverwarming voor ketels op basis van houtpellets vanaf 2019 draagt bij aan het beperken van de vraag naar snoei- en dunningshout.
Bent u nu al bereid om initiatiefnemers op dit terrein proactief te wijzen op een mogelijk tekort aan verse houtige biomassa? Zo nee, waarom niet?
Het rapport door Probos is op mijn verzoek opgesteld en openbaar gemaakt. Hiermee geef ik initiatiefnemers inzicht in de ontwikkelingen op de biomassamarkt. Zij kunnen informatie uit dit rapport gebruiken bij hun afwegingen om een bioenergie installatie op verse houtige biomassa te bouwen. Mijn beeld is dat ondernemers in de bioenergie en hun financiers zich bewust zijn van de effecten van vraag- en aanbod schommelingen van biomassa en dit proberen te ondervangen door lange termijncontracten en strategische samenwerkingen. Ik zie geen aanvullende rol voor de overheid om hier proactief op te wijzen.
Overweegt u ook al aanpassingen aan te brengen in de SDE+-regeling, bijvoorbeeld als het gaat om bestaande of mogelijk nieuwe subsidies voor het toepassen van zogenaamde «chips» en «shreds»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd op zoek naar mogelijkheden op de SDE+-regeling te verbeteren. Op dit moment overweeg ik nog geen aanpassingen specifiek voor de toepassing van «chips’en «shreds». Deze soorten biomassa kunnen reeds worden toegepast en diverse projecten hebben hiervoor subsidie aangevraagd of zijn in voorbereiding.
Hoe groot schat u de Nederlandse en internationale beschikbaarheid van voldoende duurzaam geproduceerd houtige biomassa eigenlijk in en wie maakt volgens u daar de meest betrouwbare inschattingen van?
Diverse organisaties maken inschattingen van de Nederlandse en internationale beschikbaarheid van biomassa. Een voorbeeld van een rapport waarin de resultaten van verschillende studies op dit terrein worden vergeleken is «Beschikbaarheid houtige biomassa voor energie in Nederland» van Ecofys uit 2017 (beschikbaar via de website van RVO.nl)
Overweegt u een importnorm te ontwikkelen voor de import van voldoende duurzaam geproduceerde houtige biomassa, bijvoorbeeld door vast te stellen dat dit maximaal een bepaald percentage mag zijn van de houtige biomassa die op voldoende duurzame wijze in Nederland wordt geproduceerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, een importnorm voor houtige biomassa staat op gespannen voet met een open economie en internationale afspraken over markttoegang in WTO-kader. Daarnaast wordt de houtverordening gehandhaafd, die gericht is op het voorkomen van illegaal gekapt hout op de Nederlandse markt. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
Het oordeel van hoogleraar ondernemingsrecht Bartman, dat het akkoord dat de minister met Shell en Exxon sloot ‘buitengewoon mager’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Hoogleraar: «Wiebes liet zich afbluffen bij gasdeal met Shell»«1?
Ja.
Op welke wijze heeft de Staat onderzocht in hoeverre Shell en Exxon – ook in juridische zin – nog een claim hadden op het nog niet gewonnen gas uit het Groningerveld?
Ten behoeve van de onderhandelingen met Shell en Exxon is een interne juridische analyse opgesteld ten aanzien van de haalbaarheid van een mogelijke claim voor gas dat niet meer gewonnen zou kunnen worden door NAM. Deze analyse is betrokken bij de onderhandelingen over het Akkoord op Hoofdlijnen.
Meer in het algemeen is de landsadvocaat betrokken geweest bij de onderhandelingen en gedurende de onderhandelingen heeft de landsadvocaat mij regelmatig van advies voorzien.
Bent u bereid de resultaten van dat onderzoek te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u advies ingewonnen bij de landsadvocaat over de hardheid van de mogelijke claim? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dat advies met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft de Staat onderzocht hoe groot de hoeveelheid nog niet gewonnen gas is in het Groningerveld?
TNO stelt voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ieder jaar een verslag op over delfstoffen en aardwarmte in Nederland. In het jaarverslag Delfstoffen en Aardwarmte in Nederland 2017 is op pagina 12 aangegeven dat op 1 januari 2018 de resterende reserves in het Groningenveld 557,5 miljard m3 bedroegen. Uitgaande van een winning conform het basispad voor de afbouw van productie uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 457) wordt nog circa 100 miljard m3 vanaf 1 januari 2018 gewonnen. Zoals gemeld in mijn brief van 25 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 493) volgt daaruit dat er dan circa 450 miljard m3 Groningengas niet gewonnen wordt.
Bent u bereid de resultaten van dat onderzoek te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van hoogleraar ondernemingsrecht Bartman dat de rechter de oorspronkelijke overeenkomst die de Staat destijds met Shell en Exxon heeft gesloten wegens onvoorziene omstandigheden had kunnen ontbinden?
Het is aan de rechter om te bepalen of de huidige omvang van de mijnbouwschade als gevolg van de gaswinning als een onvoorziene omstandigheid kan worden aangemerkt die rechtvaardigt dat de Overeenkomst van Samenwerking en de hierbij behorende overeenkomsten kan worden ontbonden. Het ontbinden van de oorspronkelijke overeenkomst heeft overigens verstrekkende ongewenste gevolgen. Dat betekent namelijk dat het onduidelijk is of hiervoor afdrachten verschuldigd zijn en zo ja, welke. Het enkel ontbinden van de oorspronkelijke overeenkomst en de daarmee gepaard gaande gerechtelijke procedure zou daarnaast ook de verhouding tussen partijen op scherp zetten, terwijl het juist van belang is om nieuwe afspraken te maken met het oog op een verantwoorde afbouw van de winning van het Groningengas. Het was voor het kabinet immers belangrijk om duidelijkheid te krijgen over de garanties voor de kosten van schade en versterking, ook na beëindiging van de winning, en om een door de overheid vast te stellen winningsniveau te koppelen aan een winningsverplichting.
Deelt u de mening van hoogleraar ondernemingsrecht Bartman dat de forse mijnbouwschade als gevolg van de gaswinning succesvol als «onvoorziene omstandigheid» door de Staat voor de rechter opgevoerd had kunnen worden? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Zie antwoord vraag 7.
Weet u dat de rechtbank Noord-Nederland begin vorig jaar de claim heeft toegekend dat psychische schade ook verhaald kan worden bij de NAM en dat hiertegen hoger beroep is aangetekend? Heeft u het intrekken van dit hoger beroep tijdens de onderhandelingen met Shell en Exxon aan de orde gesteld? Waarom is dit niet van tafel gehaald?
Ik ben bekend met de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland in de zaak Dijk en dat NAM hiertegen beroep heeft aangetekend. In de onderhandelingen over schade is betrokken welke soorten schade onder publieke afhandeling worden gebracht. Of er over een bepaalde schadesoort een zaak onder de rechter liep, was daarbij niet relevant.
Vindt u het met de heer Bartman niet bezwaarlijk dat getroffen burgers de gang naar de burgerlijke rechter ontnomen wordt en bent u bereid dit te herzien?
De heer Bartman refereert aan het wetsvoorstel «Instituut mijnbouwschade Groningen». Tot en met 14 augustus 2018 is dit wetsvoorstel via internet geconsulteerd en konden reacties hierop worden gegeven. Onder andere op basis van de binnengekomen reacties wordt bekeken of het wetsvoorstel aanpassing behoeft. Ik loop hier niet op vooruit.
Begrijpt u – gelet op de diverse kritiekpunten – dat de heer Bartman tot het oordeel is gekomen, dat in het licht van de juridisch vrij zwakke claim van Shell en Exxon – het recente akkoord dat u met beide bedrijven sloot als «buitengewoon mager» getypeerd kan worden? Wat is uw reactie daarop?
Volgens het kabinet is het akkoord een gebalanceerd pakket aan maatregelen. Zoals ik ook in mijn brief van 3 juli jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 499) heb aangegeven, kunnen de afspraken over de financiële afdrachten niet los gezien worden van het totale Akkoord op Hoofdlijnen. Het akkoord bevat belangrijke winstpunten. Met het akkoord wordt zekerheid verkregen over de financiële middelen voor schadeherstel en versterking en er is verzekerd dat NAM voldoende gas moet blijven winnen voor de leveringszekerheid. Er komt een bijdrage beschikbaar voor de regio en tenslotte komt er geen schadeclaim voor het gas dat niet gewonnen wordt. Tegenover deze zaken staat dat de bestaande financiële afspraken (o.a. de MOR-overeenkomst) worden vervangen door het wettelijk regime uit de Mijnbouwwet, waarbij de Staat 73% van de winst uit het Groningenveld ontvangt. Bij een ongewijzigde opbrengstenverdeling zouden de afdrachten van NAM aan de Staat de totale winst uit het Groningengas overtreffen. In combinatie met een leveringsverplichting zou dit geen redelijke uitkomst zijn geweest.
Klopt het dat, omdat er nog geen handtekeningen onderstaan en er ontbindende voorwaarden gelden, het akkoord op hoofdlijnen nog niet juridisch bindend is?
Het Akkoord op Hoofdlijnen is op 25 juni jl. ondertekend en daarmee juridisch bindend. Dit is ook zo aan uw Kamer meegedeeld. Zoals hierboven ook aangegeven is het akkoord een gebalanceerd pakket van maatregelen. Daarom is er een aantal bepalingen opgenomen waardoor er bij een verandering van de situatie overlegd kan worden tussen de partijen om te bezien of de huidige afspraken nog in balans zijn. Dit betekent echter niet zondermeer een aanpassing van het akkoord. Dit geldt ook voor de actualisatie van de garanties eind 2019.
Ook zijn er in het Akkoord enkele afspraken gemaakt die nader uitgewerkt moeten worden in afzonderlijke overeenkomsten, te weten de nieuwe afdrachtensystematiek en de garantie. Samen met het afstand doen van de claim gelden deze afspraken onder de opschortende voorwaarde van de ondertekening van deze overeenkomsten. Het Akkoord op Hoofdlijnen verbindt zowel de Staat als Shell en Exxon ertoe om deze overeenkomsten tot stand te brengen. De opschortende voorwaarde zorgt er derhalve alleen voor dat deze afspraken op een later moment dit jaar gaan gelden, zodat de afspraken zorgvuldig uitgewerkt kunnen worden.
Waarom zei u tijdens het Kamerdebat dat dit hoofdlijnenakkoord al juridisch bindend was?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom deed u de uitspraak in het Kamerdebat op 5 juli 2018 dat het akkoord garanties bood dat de NAM te allen tijde financieel robuust zou blijven, waardoor het alle schade, ongeacht de bedragen, zou kunnen betalen terwijl dit akkoord alleen al in de tijd grenzen stelt aan de financiële aansprakelijkheid van de NAM?
De uitspraken die ik tijdens het debat van 5 juli jl. heb gedaan, staan nog steeds. Aan de financiële aansprakelijkheid van NAM worden in het Akkoord op Hoofdlijnen geen grenzen in de tijd gesteld. Deze aansprakelijkheid blijft bestaan. Het klopt dat de verstrekte garanties beperkt zijn in de tijd, maar in het Akkoord op Hoofdlijnen is ook opgenomen dat passende zekerheden gesteld zullen worden voordat de huidige garanties vervallen. Op deze wijze kan er rekening worden gehouden met een veranderende situatie als gevolg van de versnelde en volledige afbouw van de gaswinning, die naar verwachting een sterk positief effect heeft op de veiligheid in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 498 en nr. 502). Dit betekent dat voor het einde van de gaswinning nieuwe passende zekerheden zullen zijn afgegeven die waarborgen dat schade die ontstaat en kosten voor versterking die worden gemaakt na het einde van de winning door NAM of door haar aandeelhouders zullen worden gedragen. Hiertoe is NAM, als laatste exploitant van het Groningenveld, ook op grond van de Mijnbouwwet verplicht. Ik zal uw Kamer meer duidelijkheid over de bedrijfsvertrouwelijke elementen van het Akkoord op Hoofdlijnen verschaffen tijdens de vertrouwelijke technische briefing in september.
Bent u bereid de onderhandelingen over het akkoord op hoofdlijnen te heropenen, het akkoord te verbeteren en de Kamer hier vooraf beter bij te betrekken?
Nee.
Het instellen van een bouwdepot voor gebouweigenaren in het Groningse aardbevingsgebied |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Liever afgekocht dan weggezakt in ’t moeras»?1
Ja.
Begrijpt u de hierin verwoorde kritiek dat de wijze van implementatie van het besluit om de gaswinning te stoppen ervaren wordt als een vlucht vooruit, waardoor alle deelstappen die de afgelopen jaren zijn gezet op het terrein van schadeafhandeling, versterking, dorpsvernieuwing en nieuw perspectief voor de regio (weer) op losse schroeven zijn komen te staan?
Het besluit om de gaswinning op afzienbare termijn volledig te beëindigen betekent een koerswijziging. De aardbevingsproblematiek die als gevolg van de gaswinning is ontstaan, wordt hiermee bij de oorzaak aangepakt. Dat vraagt om herbezinning op de versterkingsoperatie zoals die nu is ingericht, die nog uitgaat van een voortdurende gaswinning op een winningsniveau hoger dan dat van vandaag en geen rekening houdt met de versnelde en volledige afbouw van de gaswinning. Vanzelfsprekend is met dit besluit niet van de ene op de andere dag het risico op aardbevingen verdwenen. Zolang er woningen zijn die niet aan de veiligheidsnorm voldoen zal, versterking nodig zijn en blijven plaatsvinden. Alle inspanningen zijn erop gericht om ervoor te zorgen dat dit zowel snel als zorgvuldig en volgens de meest actuele inzichten gebeurt, zonder daarbij voorbij te gaan aan in de lopende versterkingsoperatie ontstane verwachtingen.
Het beeld dat alle deelstappen die de afgelopen jaren op verschillende terreinen zijn gezet op losse schroeven zijn komen te staan, herken ik niet. De schadeafhandeling is inmiddels publiek georganiseerd en een wetsvoorstel voor de wettelijke verankering hiervan is op 3 juli 2018 in consultatie gegaan. Daarnaast ben ik met de regio in gesprek over de invulling van een nieuw toekomstperspectief voor de regio. Hierbij koersen we op een gezamenlijke, ambitieuze meerjarige aanpak van Rijk en regio met daarbij passende investeringen, bijvoorbeeld in de vergroening van de industrie, het behoud van het Groningse erfgoed en dorp- en stadsvernieuwing. Ik verwacht uw Kamer dit najaar te informeren over de voortgang.
Wat is uw weerwoord op deze kritiek en welke stappen gaat u zetten (en wanneer) om de zorgen uit het artikel weg te nemen en de Groningers op alle vier de terreinen de duidelijkheid te geven die ze verdienen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het voorstel dat Susan Top, secretaris van het Groninger Gasberaad en auteur van het artikel, doet om een bouwdepot in te stellen voor eigenaren van gebouwen in het aardbevingsgebied, dat eigenaren meer grip geeft op hun situatie doordat zij zelf – binnen een tijdsbestek van vijf jaar – kunnen kiezen om dit bouwdepot in te zetten bijvoorbeeld voor versterken, voor waarde vermeerderende ingrepen of (bij een zelfgekozen vertrek) voor het aflossen van hun restschuld op de hypotheek?
Op dit moment vindt een herijking van de versterkingsaanpak plaats aan de hand van het advies van de Mijnraad en de afspraken op hoofdlijnen die de regiobestuurders en ik naar aanleiding daarvan hebben gemaakt (Kamerstuk 33 529, nr. 502). In het kader van de ontwikkeling van een nieuwe aanpak worden verschillende mogelijkheden om invulling te geven aan het advies, waaronder ook de mogelijkheid van een bouwdepot, in samenhang verkend en afgewogen.
De maatschappelijke organisaties die tot nu toe betrokken zijn geweest bij de versterkingsoperatie, zullen ook in het proces om tot een nieuwe versterkingsaanpak te komen worden betrokken in aanloop naar bestuurlijke besluitvorming. Mijn streven is om uw Kamer op korte termijn te informeren over de voortgang.
Bent u middels dit onderzoek bereid de Kamer inzicht te bieden in de mogelijke voor- en nadelen van deze benadering en deze benadering ook te laten beoordelen in vergelijking met het op dit moment gevoerde beleid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om het Groninger Gasberaad te laten deelnemen aan de begeleidingscommissie van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Alders: De NAM mengt zich toch in nieuwe versterking' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Alders: De NAM mengt zich toch in nieuwe versterking»?1
Ja.
Is het juist dat de heer Alders, in zijn nadagen als Nationaal Coördinator Groningen, u over deze kwestie een brandbrief heeft gestuurd?
Nee, wel heeft de NCG heeft mij een afschrift gestuurd van de brief die hij op 12 juni jl. hierover aan NAM stuurde.
Is het juist dat de NAM in haar mail concrete voorstellen doet voor een lichtere versterking, met in het achterhoofd een nieuwe richtlijn voor bevingsbestending bouwen? Op wiens initiatief kwam deze informatie-uitwisseling tot stand en welk (schriftelijk) bewijs is daarvoor?
Ten behoeve van het meerjarenprogramma van de NCG wordt, in het kader van de Samenwerkingsafspraken (Kamerstuk 33 529, nr. 248), regulier gebruik gemaakt van modelberekeningen van NAM. Zo vormt het risicobeeld dat volgt uit het Hazard & Risk (HRA)-model van NAM mede een basis voor de gebiedsprioritering van de NCG. Het staat de betreffende kennisinstellingen vrij om alle beschikbare kennis en modellen waar tot nu toe gebruik van is gemaakt te betrekken in hun onderzoek. Ik vind het niet meer dan logisch dat wetenschappelijke instituten zoals NEN en TNO bij de uitvoering van een adviesopdracht alle mogelijk relevante informatie analyseren voordat zij tot een eigenstandig en onafhankelijk oordeel komen.
De uitwisseling van informatie tussen NAM en NEN vond plaats in het kader van een breder initiatief van NEN en TNO om, naast de eigen analyses, zoveel mogelijk andere relevante informatie te verzamelen. NEN en TNO wilden alle beschikbare, relevante informatie verzamelen voordat zij hun deeladvies uitbrachten aan de Mijnraad. Zie de brief van NEN aan de NCG (bijgevoegd)2 voor meer toelichting.
Hoe beoordeelt u zelf dat de NAM per mail berekeningen, analyses en standpunten van het bedrijf over de versterking van 1588 huizen aan TNO en het Nederlandse Normalisatie Instituut (NEN) stuurde, terwijl u zelf iedere bemoeienis van de NAM met versterking uit wilde bannen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke reactie heeft u aan de heer Alders geschreven? Bent u bereid alle correspondentie over deze kwestie – waaronder de originele mail van de NAM, de brief van Alders en uw reactie – openbaar te maken en met de Kamer te delen?
Ik heb geen reactie aan de NCG geschreven. Hiertoe bestond geen aanleiding aangezien het misverstand snel is opgehelderd in de brieven van NEN en NAM aan de NCG. De afschriften waar ik over beschik van de correspondentie tussen NAM, NEN en de NCG over deze kwestie gaan ter informatie als bijlage3 bij deze brief.
Welke rol heeft de door de NAM aangeleverde informatie exact gespeeld in het advies dat de Mijnraad recent heeft afgegeven, waarin door het stopzetten van gaswinning uit het Groningerveld en het hanteren van een nieuw bouwbesluit (NEN-norm) opeens veel minder huizen (en op een lichtere manier) versterkt hoeven te worden?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Hoe verhoudt deze bemoeienis van de NAM zich tot uw eerdere uitspraken: «De toekomstbeelden niet door de NAM zullen worden gemaakt» en «De beoordeling van de te versterken woningen of van de schade zal niet door de NAM gebeuren. De budgettaire beperkingen zullen niet van de NAM komen. De bepaling van de risico’s zal niet van de NAM komen. Allemaal niet.»?
Ik sta volledig achter deze uitspraken. De Mijnraad en de betrokken kennisinstellingen zijn verantwoordelijk voor de adviezen. Zij zijn volledig vrij geweest hiertoe informatie op te vragen en hebben hun opvattingen in volledige onafhankelijkheid kunnen bepalen.
Hebben de NAM, TNO of het NEN u vooraf toestemming gevraagd om op deze wijze informatie uit te wisselen over de versterkingsoperatie? Zo nee, waarom niet? Kunt u dan wel exact uitleggen hoe deze informatie-uitwisseling tot stand is gekomen?
Alle genoemde partijen zijn onafhankelijk en leggen geen directe verantwoording af aan mij als Minister. Zij hebben dan ook geen voorafgaande toestemming van mij nodig om informatie te vragen of te verstrekken, ook niet als – zoals in dit geval – dit ten dienste staat van een onderzoek dat in mijn opdracht wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken op zijn minst de schijn wekt van actieve bemoeienis van de NAM bij de totstandkoming en/of uitvoering van een nieuwe – lichtere – versterkingsoperatie, waarbij geldt dat deze nieuwe invulling van de versterkingsoperatie ook tot lagere budgettaire gevolgen voor de NAM zelf leidt?
Nee. Het e-mailbericht van NAM, dat per abuis bij de NCG terecht is gekomen, heeft bij de NCG ten onrechte de indruk gewekt dat hier sprake was van ontoelaatbare bemoeienis van NAM met het onderzoek van NEN. Dit misverstand hebben zowel NEN als NAM onmiddellijk opgehelderd. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken en het op deze wijze openbaar worden daarvan ook het door u gewenste herstel van vertrouwen ondermijnd heeft?
Zoals ik in de beantwoording van de voorafgaande vragen heb toegelicht, is er geen inhoudelijke reden tot wantrouwen. Ik betreur dat de NCG onjuiste conclusies heeft getrokken uit een enkel e-mailbericht en er op basis van dit misverstand voor heeft gekozen brieven met een alarmerende toonzetting aan NAM en NEN te sturen.
Welke stappen gaat u ondernemen om dit wederom geknakte vertrouwen te herstellen en om te verzekeren dat er echt een einde komt aan bemoeienis van de NAM met de wijze waarop de versterkingsoperatie wordt ingericht, uitgevoerd en financieel wordt afgehandeld en dat de rol van de NAM alleen wordt teruggebracht tot het achteraf betalen van alle kosten?
Ik ben op dit moment in overleg met de regio over de inrichting van de uitvoering van de versterkingsopgave. Het uitgangspunt daarbij blijft dat NAM niet meebeslist over, maar wel betaalt voor de versterking van gebouwen waar dat voor de veiligheid nodig is. Ik verwacht uw Kamer in het najaar te berichten over het resultaat van mijn gesprekken met de regio.
Het Dutch Venture Initiative (DVI-I en DVI-II) |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat DVI-I en DVI-II zijn opgericht om investeringen in innovatieve en/of technologische ondernemingen in de opstartende en ontwikkelende fase in Nederland te stimuleren?
Ja, DVI-I en DVI-II zijn opgericht om het aanbod van risicokapitaal in Nederland te vergroten voor jonge en snelgroeiende innovatieve en/of technologische ondernemingen.
Klopt het dat fondsen door investeringen van DVI-I en/of DVI-II overschreven raken en marktpartijen geweigerd worden als investeerder?
DVI-I en DVI-II investeren vaak als (één van de) eerste in een venture capitalfonds. Het is dan juist de bedoeling dat de DVI inbreng voor vertrouwen zorgt bij marktpartijen en hen daarmee over de streep trekt. Op die manier kan het fonds nog meer middelen aantrekken. Het fonds neemt zelf een besluit welke investeerders zij in het fonds wil hebben. Wel is er de mogelijkheid dat, indien er zoveel vraag komt uit de markt om deel te nemen aan een fonds, DVI-I en DVI-II een kleiner aandeel nemen dan het commitment dat eerder was aangegaan. Op die manier kan aan marktpartijen meer ruimte worden geboden.
Deelt u de mening dat overheidsbeleggingsfondsen marktverstorend werken als door hun investeringen institutionele beleggers niet de mogelijkheid hebben om te investeren in bepaalde fondsen? Zo nee, waarom niet?
Fondsen waarin de overheid een rol bij speelt in de risicokapitaalmarkt zijn er juist op gericht om zoveel mogelijk private middelen, o.a. investeringen van institutionele beleggers, te ontlokken. Dit uitgangspunt noemen we ook wel «crowding-in». Institutionele beleggers kunnen dus juist wel investeren in fondsen waar de overheid ook in investeert. Bij een goede toepassing van het uitgangspunt van «crowding-in» van zoveel mogelijk private middelen is er geen marktverstoring.
Klopt het dat het DVI pensioenfondsen en beleggers «unieke» toegang belooft aan deels door hen overschreven fondsen waartoe deze beleggers anders geen toegang zouden hebben? Zo ja, vindt u het bijdragen aan een goede marktwerking als overheidsbeleggingsfondsen zelf institutionele beleggers benaderen en daarbij deze potentiële beleggers «unieke» investeringen beloven?
Nee, aan institutionele beleggers zoals pensioenfondsen wordt de mogelijkheid geboden om direct in DVI-I en DVI-II mee te investeren, via een zogenoemd fund-of-funds-constructie. Het blijft voor institutionele beleggers (zoals pensioenfondsen) wel mogelijk om direct bij fondsen te investeren, maar zij achten deze investeringen vaak te klein en/of te risicovol.
Klopt het dat in een revolverend fonds projecten gefinancierd worden in de vorm van leningen, deelnemingen en garanties, waarna deze middelen gedeeltelijk, geheel of met rendement terugvloeien naar het fonds, rechtstreeks of via een financieringsfonds of financiële instelling? Herinnert u zich dat u als antwoord op vraag 13 van de vragen over de Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII), de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2018 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (deel EZK) (Kamerstuk 34 960 XIII) stelde dat DVI en DVI-II alleen onderdeel uitmaken van de volledig revolverende instrumenten? Deelt u de mening dat de overheid zich met het gebruik van revolverende fondsen als bank opstelt?
Het klopt dat in een revolverend fonds projecten en ondernemingen gefinancierd kunnen worden in de vorm van leningen, deelnemingen en garanties, waarna deze middelen gedeeltelijk, geheel of met rendement terugvloeien naar het fonds, rechtstreeks of via een financieringsfonds of financiële instelling. Ook klopt het dat DVI-I en DVI-II in de begroting onderdeel uitmaken van de volledig revolverende instrumenten, vanwege de verwachting dat de middelen die zijn ingezet terug zullen komen. De wijze waarop de overheid via DVI-I en DVI-II participeert in venture capital fondsen en vervolgens indirect in ondernemingen is echter wel een andere wijze dan dat banken doen als zij leningen verstrekken aan ondernemingen. Dit gaat echt om investeringen in een fonds. Ik deel dan ook niet de mening dat de overheid zich met het gebruik van revolverende fondsen als bank opstelt.
Deelt u de mening dat om marktverstoring door overheidsbeleggingen te voorkomen DVI-I en DVI-II alleen moeten investeren in fondsen die zonder overheidsinvestering onvoldoende kapitaal uit de markt kunnen halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit te bereiken?
Ja, met DVI-I en DVI-II richten we ons op fondsen die onvoldoende kapitaal uit de markt kunnen halen. Om niet met de markt te concurreren zijn de voorwaarden waaronder DVI-I en DVI-II investeren dezelfde als die van marktpartijen. Dit wordt ook bereikt doordat DVI-I en DVI-II, zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, een kleiner aandeel kunnen nemen dan het commitment dat was afgegeven, om zo marktpartijen meer ruimte te bieden.
Het bericht 'Palmolieproducent verstopt ‘foute’ plantage in schaduwbedrijf en maskeert ontbossing' |
|
Tom van der Lee (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Palmolieproducent verstopt «foute» plantage in schaduwbedrijf en maskeert ontbossing»1?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat palmoliebedrijven in Indonesië, Maleisië en Papoea-Nieuw-Guinea goochelen met eigendomsstructuren om zo hun betrokkenheid bij ontbossing te maskeren?
Het artikel in het Financieel Dagblad is gebaseerd op een onderzoek van Chain Reaction Research getiteld «Shadow Companies Present Palm Oil Investor Risks and Undermine NDPE Efforts». Dit rapport toont verontrustende en ongewenste praktijken door palmolieproducenten en illustreert de transparantie-uitdagingen rondom NDPE-eisen (No Deforestation, no Peat, no Exploitation) die bedrijven stellen aan de palmolie die zij kopen.
Hoe verklaart u dat deze bedrijven op het oog lijken te kunnen voldoen aan (Europese en nationale) regels voor duurzame palmolie, terwijl zij tegelijkertijd kwetsbare veenmoerassen en delen van het regenwoud om blijven zetten in nieuwe palmolieplantages, met alle negatieve klimaat- en sociale gevolgen van dien?
De onderzoekers geven aan dat ze op dit moment geen fraude, illegale of criminele activiteiten van een van de palmolie producerende partijen veronderstellen, maar wijzen op ondoorzichtige eigendomsstructuren en mogelijk misbruik daarvan. Hiermee maakt het rapport duidelijk dat er ruimte is om de transparantie van eigendomsstructuren van bedrijven in productielanden te verbeteren. De recente Presidential Regulation No. 13 in Indonesië is een voorbeeld van nationale regelgeving gericht op het vergroten van de transparantie in eigendomsstructuren. Dat is in alle landen wenselijk.
Wat dient er volgens u extra te gebeuren in de handhaving van huidige wet- en regelgeving om dit type schadelijke regelontwijking te bestrijden, of zijn de huidige wet- en regelgeving en de handhaving daarvan gewoonweg onvoldoende sluitend om dit type ontwijking te bestrijden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te bevorderen dat in Nederland, Europa en internationaal wet- en regelgeving en de handhaving daarvan wordt aangescherpt om paal en perk te stellen aan dit soort praktijken?
De bevordering van betere wet- en regelgeving en de handhaving daarvan in productielanden maakt onderdeel uit van het Nederlands beleid gericht op verduurzaming van palmolie, zoals ook geschetst in de kamerbrief van 27 februari 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 539). Het rapport wijst op ondoorzichtige eigendomsstructuren van palmolieproducenten in Indonesië, Maleisië en Papoea-Nieuw-Guinea. Aanpassing van de wetgeving daar omtrent is aan deze landen zelf, en vormt nu geen reden om de wet- en regelgeving in Nederland of Europa aan te scherpen. In Nederland verwacht het kabinet wel dat – mede op basis van de OESO-richtlijnen – bedrijven zelf hoge prioriteit leggen bij het monitoren van hun eigen commitments en het nemen van maatregelen wanneer zaken niet goed verlopen. Het rapport laat ook zien dat dit vaak gebeurt; bedrijven hebben in de afgelopen jaren hun handelscontact verbroken met bedrijven die er schaduwpraktijken op na hielden en leningen door banken aan dergelijke partijen zijn beëindigd.
Wat betreft de regelgeving en handhaving in productielanden, bekijkt het kabinet of Nederland in het kader van het Amsterdam Verklaringen Partnerschap (voor duurzame palmolie en tegen ontbossing) met Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Noorwegen, Italië en het Verenigd Koninkrijk samen kan werken met productielanden om de transparantie in eigendomsstructuren te verbeteren.
Is het niet noodzakelijk om certificering van palmolie verplichtend op te leggen en een internationaal lichaam te creëren, dat als taak krijgt om actief ontwijking van certificering te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, bent u bereid te bevorderen dat een dergelijk internationaal lichaam wordt ingesteld?
Nederland is koploper in de inzet op de verduurzaming van palmolie. Momenteel wordt meer dan 90 procent van alle palmolie voor de voedingsmiddelensector in Nederland RSPO-gecertificeerd (volgens de Ronde Tafel voor Duurzame Palmolie) ingekocht. Het rapport – dat overigens niet in gaat op certificering zoals die van de RSPO, maar zich richt op de NDPE-committeringen van bedrijven – geeft ook geen aanwijzing dat dergelijke certificering wordt ontdoken en dat het beleid moet worden aangepast.
Welke andere stappen bent u bereid te zetten om oneigenlijke ontbossing, verdroging van veengronden en de daaraan gekoppelde opwarming van de aarde en vernietiging van natuur tegen te gaan?
Via een reeks van activiteiten wordt samen met partners, ook in EU-verband, ingezet op het terugdringen van ontbossing wereldwijd, onder meer door het versterken van forest governance (beleid, wet- en regelgeving, en handhaving daarvan). Daarnaast wordt onder andere ondersteuning gegeven aan de Tropical Forest Alliance 2020, die in samenwerking met overheden, bedrijven en NGO’s werkt aan het bevorderen, versterken en monitoren van commitments van bedrijven om ontbossing te stoppen. Door de verhoging van het budget voor klimaat en ontwikkeling zal de komende tijd ook meer ruimte ontstaan voor nieuwe activiteiten die bijdragen aan het tot staan brengen van ontbossing, het ontzien van kwetsbare veengronden en het beperken van de daaraan gekoppelde opwarming van de aarde, in het belang van mens en natuur.
Het bericht ‘Ruim 600 euro ‘afsluitboete’ voor huiseigenaar die gasloos gaat wonen, dat mag dus niet’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u als antwoord op de vraag welke consequenties u verbindt aan de bindende uitspraak van de Geschillencommissie Energie, aangaf dat er geen generieke werking uitgaat van deze uitspraak?1 Klopt het dat Liander, de in dit geval verantwoordelijke netbeheerder, in het complete dossier van ruim 100 pagina’s in een verweerschrift en een dupliek uitgebreid heeft geprobeerd aannemelijk te maken dat het volledig weghalen van de gasaansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid van het gastransportnet te waarborgen? Zo ja, deelt u de overtuiging dat in een zodanig uitgebreid dossier de belangrijkste argumenten al aangehaald zullen zijn en derhalve in vergelijkbare casussen de geschillencommissie of de rechter niet anders zal oordelen?
De Geschillencommissie Energie heeft in deze casus geoordeeld dat door de betreffende netbeheerder onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid te kunnen waarborgen. Het is niet mogelijk te preluderen op de vraag of een ander orgaan dan de Geschillencommissie precies zo zal oordelen dan wel of in een andere casus nieuwe argumenten naar voren komen.
Deelt u de overtuiging dat het een onwenselijke situatie is als ieder die dienst Aansluit- en Transportovereenkomst (ATO) voor gas volgens de regels opzegt naar de geschillencommissie of rechter moet om de door netbeheerders als Liander opgelegde verplichting tot het in opdracht laten weghalen van de aansluiting en meetinrichting en de daarvoor gepresenteerde rekening te bevechten, waarbij voor iedere specifieke casus een uitgebreid dossier opgesteld zal moeten worden door de verantwoordelijke netbeheerder om aannemelijk te maken dat het volledig weghalen van de gasaansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid van het gastransportnet te waarborgen? Zo ja, op welke termijn verwacht u een generieke oplossing voor de huidige drempel tot opzegging van de ATO voor gas? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de veronderstelling in de vraag dat het niet wenselijk is dat iedere aangeslotene die van het gas wenst te gaan nu een eigen zaak aanhangig maakt. Daarom heb ik de netbeheerders ook gevraagd mij spoedig te informeren over de noodzaak om altijd de aansluiting te verwijderen en om nader te bezien of goedkopere oplossingen daadwerkelijk verantwoord zijn. Dit onderwerp wordt ook besproken in het kader van het Klimaatakkoord.
Herinnert u zich dat u in het antwoord op vraag 3 (Deelt u het oordeel van de Geschillencommissie dat verzegeling geen veiligheidsrisico’s oplevert?) stelde dat «de netbeheerders eerder hebben aangegeven dat het zogenaamde verzegelen onvoldoende waarborgen biedt dat de veiligheid op de lange termijn gewaarborgd is»?2 Bent u bekend met het feit dat netbeheerders Stedin3 en Enexis4 de gasaansluiting wel voor onbepaalde tijd verzegelen, in het geval van Stedin kosteloos? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat deze netbeheerders verzegeling van de gasaansluiting voor onbepaalde tijd weldegelijk een voldoende waarborging vinden van de veiligheid op de lange termijn?
De netbeheerders hebben eerder aangegeven dat het zogenaamde verzegelen onvoldoende waarborgen biedt dat de veiligheid op de lange termijn geborgd is. De netbeheerder is conform artikel 10 van de Gaswet verantwoordelijk voor de veiligheid van het gastransportnet. Navraag bij de netbeheerders leert mij dat de netbeheerders inderdaad op verzoek verzegelen, maar niet als structurele maatregel. Er is bij verzegeling altijd sprake van een tijdelijke situatie met in beginsel zicht op hervatting van de dienstverlening.
Klopt het dat uit het Bindend Advies van de geschillencommissie5 blijkt dat de afnemer niet automatisch opdracht geeft, noch verplicht is om opdracht te geven, tot wegneming van de gasaansluiting en meetinrichting bij het opzeggen van de ATO volgens de Algemene Voorwaarden, ongeacht of wegneming al dan niet noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid? Zo nee, waarom niet?
De Geschillencommissie toetst in deze casus slechts of de noodzakelijkheid van het wegnemen van de aansluiting voldoende is onderbouwd door de netbeheerder. Over de vraag welke vorm een eventuele opdracht tot het weghalen van de aansluiting zou moeten hebben, laat de Geschillencommissie zich niet uit.
Klopt het dat de afnemer juridisch gezien geen verplichting heeft tot betaling van kosten bij opzegging of het nu verzegeling van de aansluiting of het wegnemen van de aansluiting en meetinrichting betreft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om met de netbeheerders in gesprek te gaan over het afschaffen van deze kosten?
De Geschillencommissie heeft in deze casus geoordeeld dat de met de opzegging verbonden redelijke kosten voor zover die voortvloeien uit de werkzaamheden die proportioneel van aard zijn, in rekening mogen worden gebracht bij de afnemer.
Binnen de regulering van de netbeheerder, zoals weergegeven in de Tarievencode Gas, geldt dat handelingen door de netbeheerder, die het gevolg zijn van de beëindiging van de aansluitovereenkomst, doorberekend worden aan de afnemer. Dit is het gevolg van het uitgangspunt van kostenoriëntatie dat een beginsel is in de Gaswet, als ook de Elektriciteitswet 1998. Dit algemene uitgangspunt geldt dus ook voor extra verzoeken van afnemers.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens om afsluiting van het gas van gehele wijken ineens te stimuleren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is onderdeel van de besprekingen in het kader van het Klimaatakkoord.
Is het u bekend dat de voormalig inspecteur-generaal van het Staatstoezicht op de Mijnen, de heer Jan de Jong, het onbegrijpelijk vindt dat de versterking van 1.588 woningen momenteel door u is opgeschort?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit onbegrip en zijn kritiek?
Alle noodzakelijke versterking moet worden uitgevoerd. Dit is ook het standpunt van het kabinet. In mijn brieven aan uw Kamer van 24 april 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 466) en 22 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 468) heb ik toegelicht dat de versterking van woningen van bewoners die reeds een versterkingsadvies hebben ontvangen onverkort wordt uitgevoerd. In afwachting van het advies dat de Mijnraad omstreeks 1 juli 2018 zal opleveren worden kortstondig geen nieuwe versterkingsadviezen verzonden. Conform de motie Mulder c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 491) heb ik de Mijnraad verzocht specifieke aandacht te besteden aan de batch van 1.588 woningen.
Bent u het met de heer De Jong eens dat hij zich niet kan voorstellen dat de Mijnraad begin juli met een advies aan u komt, waaruit blijkt dat de versterking niet langer nodig of minder nodig zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de Mijnraad verschijnt rond 1 juli 2018. Ik loop niet vooruit op aanbevelingen die daar mogelijk in komen te staan.
Hebt u kennisgenomen van de stelling van de heer De Jong dat er in de Groningse situatie nog niets veranderd is («we hebben dit jaar al een beving boven de 3.0 en net onder de 3.0 gehad. (...) Met een aantal van deze bevingen, kan een beving van 4.0 ook voorkomen. Daarom is die versterking zo belangrijk») Deelt u dit oordeel? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet doet er met het zo snel mogelijk volledig beëindigen van de gaswinning alles aan om de oorzaak van de aardbevingen weg te nemen. De Mijnraad zal mij rond 1 juli adviseren over de ontwikkeling van de risico’s en wat dit voor de versterkingsopgave betekent. Op basis dit advies ga ik direct na het verschijnen daarvan in overleg met de regio om besluiten te nemen over het vervolg van de versterkingsopgave.
Deelt u ook de verwachting van de heer De Jong dat het risico aanzienlijk minder wordt als de gaswinning is teruggebracht tot 12 miljard kuub gas per jaar of minder?
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) adviseert in zijn advies van 1 februari 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 424) om de gaswinning in Groningen omwille van de veiligheid zo snel mogelijk terug te brengen naar 12 mld kuub per jaar. Hierop heeft het kabinet besloten tot een volledige afbouw van de gaswinning (Zie Kamerstuk 33 529, nr. 457). Deze maatregel neemt het kabinet dan ook voor de veiligheid van de Groningers. Hoeveel veiliger het wordt moet het advies van de Mijnraad uitwijzen.
Heeft u al spijt van u besluit om de versterking van 1588 woningen op te schorten? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat er dan wel nodig is om u van gedachten te doen veranderen?
Het kabinet acht het nog steeds verstandig om besluitvorming over bouwkundige versterking van deze woningen – wat veelal sloop en nieuwbouw zou betekenen – aan te houden totdat de Mijnraad, op basis van wetenschappelijke rapporten, een advies heeft uitgebracht over de ontwikkeling van de veiligheidsrisico’s en wat dit voor de versterkingsopgave betekent.
Ik ben mij er zeer van bewust dat voor bewoners die een traject van inspectie en risicobeoordeling achter de rug hebben iedere pas op de plaats onwelkom is, hoe kortstondig ook. Tegelijkertijd is een besluit tot de sloop van huizen die op basis van de meest recente veiligheidsinzichten mogelijk niet nodig is ook onwenselijk.
Het rapport ‘Reflectie op de Nieuwbouwregeling – Van schadevergoeding naar stimuleringsregeling in het Groningse aardbevingsgebied’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Reflectie op de Nieuwbouwregeling – Van schadevergoeding naar stimuleringsregeling in het Groningse aardbevingsgebied»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in risicogebieden voor aardbevingen bij voorkeur alleen nog aardbevingsbestendig gebouwd moet worden om de risico’s op (letsel)schade zoveel mogelijk te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om de dominante rol van de NAM in de toekenningscommissie te beperken om het vertrouwen van de markt in het onafhankelijk handelen van deze commissie te herstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit te bewerkstelligen?
Ik streef er naar om de afhandeling van de bovengrondse gevolgen van de gaswinning in Groningen zoveel mogelijk publiek af te handelen, waarbij de NAM geen besluiten neemt, maar wel de kosten draagt. Op basis van het genoemde rapport ben ik in overleg met gemeenten in de regio, NAM en NCG over of en hoe dit voor de aardbevingsbestendigheid van nieuwbouw kan worden ingericht.
Klopt het dat de nieuwbouwregeling, die bedoeld was om aardbevingsbestendige nieuwbouw te stimuleren, niet heeft geresulteerd in meer aardbevingsbestendige nieuwbouw? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de compensatieregeling te schrappen en, conform het advies van de commissie, op de lange termijn te vervangen door een stimuleringsregeling? Zo nee, hoe ziet u de toekomst van de compensatieregeling?
De nieuwbouwregeling is er om de bouw van nieuwe woningen in het aardbevingsgebied niet te belemmeren en ervoor te zorgen dat deze aardbevingsbestendig worden gebouwd. Op basis van de regeling zijn inmiddels 238 projecten gerealiseerd met ruim 4.600 wooneenheden en 175.000 m2 utiliteitsbouw.
Naar aanleiding van gesprekken met de betreffende gemeenten en NAM heeft de NCG besloten tot een vervolgopdracht aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) om specifiek te kijken naar de bouwkosten van binnenstedelijk bouwen en daarbuiten. Op basis van deze uitkomsten zal ik met betrokken partijen in overleg gaan om tot een eventuele herijking te komen, waarbij ook de aanbevelingen van de commissie Reflectie op de Nieuwbouwregeling worden meegenomen. Ik zal de reflectie tezamen met het aanvullende onderzoek van het RVB uiterlijk in september 2018 aan uw Kamer sturen.
Klopt het dat de onderhandelingen met de NAM over het ontwerp en de meerkosten van met name grote en complexe gebouwen zorgen voor stagnatie in het proces? Zo ja, bent u bereid met de industrie in gesprek te gaan om deze stagnatie in het bouwproces te beperken?
De commissie Reflectie op de Nieuwbouwregeling stelt vast dat sprake is van stagnatie bij bouwen volgens de maatwerkregeling. Dit betreft meestal grote en complexe gebouwen in de stad Groningen, waar nieuwbouw in een stedelijke omgeving bijzondere uitdagingen met zich meebrengt. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4 onderzoekt het RVB momenteel specifiek de kosten van binnenstedelijk bouwen. Op basis van de bevindingen van de RVB zal ik met betrokken partijen in overleg gaan om tot een eventuele herijking van de Nieuwbouwregeling te komen.
Bent u bereid de door de commissie genoemde zes veranderingen die op korte termijn ingevoerd kunnen worden over te nemen in de regelgeving bedoeld ter stimulatie van aardbevingsbestendige nieuwbouw?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het artikel «Meer meten in aardbevingsgebieden»?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit artikel?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Uit het artikel blijkt dat er twee opvattingen zijn over het aantal seismometerstations in Noord-Holland. Het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw meent dat er te weinig seismometerstations zijn om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen analyseren. Daarentegen merkt het KNMI op dat er zes seismometerstations in Noord-Holland beschikbaar zijn en dat dat voldoende is om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen detecteren.
Ik sluit me aan bij de leidraad die we hiervoor in Nederland hebben en bij het standpunt van het KNMI. Die leidraad is opgesteld door de toezichthouder op de olie- en gaswinning, het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). In de leidraad, getiteld «Methodiek voor risicoanalyse omtrent geïnduceerde bevingen door gaswinning» (2016), is beschreven welke mate van seismische monitoring past bij een bepaald gasveld, gegeven de kans op aardbevingen2. Deze leidraad is toegepast op de Noord-Hollandse gasvelden. Dat wil overigens niet zeggen dat de omvang van het meetnet in steen gebeiteld is. Op grond van de Mijnbouwwet moeten de exploitanten jaarlijks een meetplan voorleggen aan SodM. Mocht SodM tot de conclusie komen dat het meetnet ontoereikend is, dan wordt het meetnet uitgebreid. Dit systeem werkt naar mijn idee naar behoren.
Klopt het dat het mogelijk is dat het gasveld van Warder groter is dan waar nu rekening mee wordt gehouden wat betreft het aantal meetopstellingen om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen analyseren? Zo ja, bent u bereid om aanvullend onderzoek te doen naar het aantal benodigde meetopstellingen om accuraat aardbevingen door gaswinning uit het gasveld van Warder te kunnen analyseren en het aantal meetopstellingen uit te breiden naar dat gevonden aantal? Zo nee, waarom niet?
Het epicentrum van de aardbeving is door het KNMI gelokaliseerd op een afstand van meer dan 1,5 km van het gasveld Middelie bij Warder. Gelet op de onzekerheidsmarge, die altijd aan de bepaling van het epicentrum is verbonden, valt niet met zekerheid te zeggen dat de gaswinning uit gasveld Middelie daadwerkelijk de oorzaak van de aardbeving is.
De exploitant van het gasveld – de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) – gebruikt 3D-seismische gegevens om een model te maken van de (diepe) ondergrond. Dit model wordt gecombineerd met gegevens uit de putten om de omvang van het gasveld vast te stellen. De technische details van het gasveld worden behandeld in het winningsplan Middelie, dat gepubliceerd is op het Nederlandse Olie- en Gasportaal (www.nlog.nl). Er zijn geen aanwijzingen dat het gasveld Middelie groter is dan aangegeven in het winningsplan.
Voor alle kleine gasvelden op het vasteland is bepaald in welke risicocategorie ze vallen (Kamerstuk 33 529, nr. 275) en welke intensiteit en type monitoring daarbij hoort. Voor gasvelden in de laagste risicocategorie is naar verhouding minder monitoring nodig, dan voor gasvelden die in een hogere categorie vallen. Dit systeem werkt naar behoren. Als na verloop van tijd zou blijken dat er te weinig monitoring plaatsvindt, of dat er andere type monitoring nodig is, dan kan dat via het zogeheten meetplan, dat de gasproducenten jaarlijks aan SodM voorleggen, worden gewijzigd.
Deelt u de analyse van het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw dat gezien de ondergrond het genoemde gebied extra gevoelig is voor aardbevingen? Zo nee, waarom niet?
De gevoeligheid voor bevingen waar het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw op doelt, is de samenstelling van de (ondiepe) bodem van het genoemde gebied. Uit recente onderzoeken naar de aardbevingen in Groningen is gebleken dat het aanwezig zijn van veen en klei in de bodem kan leiden tot een grotere grondbeweging bij een aardbeving, in tegenstelling tot zandgronden. Een dergelijke bodemgesteldheid (veen en klei) is op veel plaatsen in Nederland te vinden, ook in de buurt van Warder. Het gaat dus niet om een – voor Nederland – uitzonderlijke situatie.
Bent u bereid in overleg te treden met kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw zodat zij hun ervaring en advies kunnen delen? Zo nee, waarom, niet?
Ja, betrokken medewerkers van mijn ministerie zullen in overleg treden met het kennisplatform.
Het bericht ‘Ruim 600 euro 'afsluitboete' voor huiseigenaar die gasloos gaat wonen, dat mag dus niet’ |
|
Tom van der Lee (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ruim 600 euro «afsluitboete» voor huiseigenaar die gasloos gaat wonen, dat mag dus niet»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan deze bindende uitspraak van de Geschillencommissie Energie?
De Geschillencommissie Energie heeft in deze casus geoordeeld dat door de betreffende netbeheerder onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid te kunnen waarborgen. Deze uitspraak heeft geen generieke werking.
Over de eventuele gevolgen van deze uitspraak zal ik in overleg met de netbeheerders gaan, zie ook het antwoord op vraag 3.
Dit onderwerp wordt ook besproken bij de tafel Gebouwde Omgeving van het Klimaatakkoord.
Deelt u het oordeel van de Geschillencommissie dat verzegeling geen veiligheidsrisico’s oplevert? Zo nee, waarom niet?
De netbeheerder is conform artikel 10 van de Gaswet verantwoordelijk voor de veiligheid van het gastransportnet. De netbeheerders hebben eerder aangegeven dat het zogenaamde verzegelen onvoldoende waarborgen biedt dat de veiligheid op de lange termijn geborgd is.
De Geschillencommissie Energie heeft in dit geval geoordeeld dat naar haar oordeel onvoldoende aannemelijk gemaakt is door de betreffende netbeheerder dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om deze veiligheid te kunnen waarborgen. Daarmee is het de commissie onvoldoende duidelijk geworden waarom bijvoorbeeld met het volledig drukloos maken van de leidingen het veiligheidsbeleid niet naar behoren kan worden gewaarborgd.
De gezamenlijke regionale netbeheerders zullen naar aanleiding van deze uitspraak kijken naar de noodzaak om de aansluiting te verwijderen en nader bezien of goedkopere oplossingen daadwerkelijk verantwoord zijn. Ik heb de netbeheerders gevraagd mij hierover spoedig te informeren.
Deelt u de mening dat door deze uitspraak de urgentie voor warmtenetten en elektrificatie nog hoger wordt en dat de nieuwe Warmtewet nu alweer door de praktijk wordt ingehaald? Zo nee, waarom niet?
Dat de urgentie van warmtenetten en elektrificatie in het bijzonder door deze uitspraak zou toenemen, zie ik niet direct, maar hun urgentie was wat mij betreft al onomstreden.
Ik ben overigens in overleg met net beheerders om de afsluitkosten zo laag mogelijk te houden.
Wat zou gezien deze uitspraak op dit moment uw oordeel zijn over de motie-Van Tongeren (Kamerstuk 34 775-XIII, nr. 76) waarin de regering wordt verzocht er zorg voor te dragen dat personen die op eigen verzoek hun gasaansluiting willen laten afsluiten dit tegen een zo laag mogelijk tarief kunnen doen? Deelt u de mening dat het beter zou zijn geweest pro-actiever beleid ten aanzien hiervan te voeren waardoor de Geschillencommissie Energie hierover geen uitspraken had hoeven te doen?
Zoals de Geschillencommissie ook aangeeft, worden er noodzakelijke kosten veroorzaakt en mogen deze kosten in rekening gebracht worden aan de afnemers. Mijn inzet is dat afnemers geconfronteerd worden met zo laag mogelijke kosten en tarieven, zonder dat de veiligheid in het geding is. Ik begrijp dat huishoudens deze kosten als ontmoedigend ervaren. Om die reden vindt overleg plaats met de netbeheerders om deze afsluitkosten zo laag mogelijk te krijgen. De netbeheerders hebben toegezegd hieraan te gaan werken en met één uitvoeringssystematiek te komen.
Het is echter wel zo dat de kosten voor iedereen lager worden wanneer middels een wijkaanpak een gehele wijk in één keer van het gasnet afgaat.
Zie verder mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat de Wet voortgang energietransitie (Wet VET), waarin geen maatregelen zijn opgenomen om de afsluitkosten van gas te verlagen, in dit opzicht nu al achterhaald is? Zo ja, ziet u dit als een gemiste kans? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.