Huisuitzettingen tijdens de coronacrisis |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink , Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Waarom vallen kort gedingen van verhuurders en woningcorporaties om mensen uit huis te zetten onder «urgente zaken» bij de rechtbank, hoewel de rechtspraak eigenlijk gesloten is vanwege het coronavirus?1
Op rechtspraak.nl staat informatie over welke zaken wel en welke zaken op dit moment niet worden behandeld als gevolg van het coronavirus. Deze informatie wordt dagelijks geactualiseerd. Op 24 maart jl. vermeldde rechtspraak.nl: «Bij voorlopige voorzieningen/kort geding/beslagrekesten bepaalt de rechter of de zitting moet doorgaan (alleen in geval van superspoed) of dat deze wordt aangehouden (dan komt er nog geen uitspraak). «
Dit betekent dat kort gedingen van verhuurders en woningcorporaties om mensen uit huis te zetten niet worden aangemerkt als «urgente zaken». De Behandeling van dergelijke vorderingen wordt in dat geval aangehouden. Behandeling van dit type zaken is uitsluitend mogelijk als de rechter «superspoed» aanwezig acht. Van superspoed is sprake in zeer uitzonderlijke gevallen zoals in geval van crimineel handelen of bij ernstige overlast.
Dat geldt ook voor executiegeschillen over vorderingen waarin huurovereenkomsten zijn ontbonden en ontruimingen zijn gelast. Ontruimingen zullen geen doorgang vinden, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Als een bewoner tegen een woningontruiming in kort geding wil opkomen, moet de voorzieningenrechter nagaan of er wel sprake is van «superspoed».
In zaken waarin de ontruiming door de kantonrechter al is toegestaan, maar waarin feitelijk sprake is van schuldenproblematiek, kan er ter voorkoming van woningontruiming een moratorium of voorlopige voorziening worden verzocht in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). Hierdoor is het voor de verhuurder verbodenom tot ontruiming over te gaan in afwachting van behandeling van dit Wsnp-verzoek. Deze zaken zijn als urgente zaken aangemerkt en worden door de rechtbanken (schriftelijk) behandeld.
Zaken over huurachterstand en ontruiming inclusief ontruimingsvorderingen op andere gronden, worden aangehouden. Wel kan er in deze zaken met instemming van partijen schriftelijk worden geprocedeerd.
Wat gebeurt er op dit moment met het sluiten van woningen op verzoek van burgemeesters? Worden deze zaken uitgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven met betrekking tot de opstelling van de rechtbanken, zal het sluiten alleen aan de orde zijn bij criminele activiteiten of extreme overlast. Ook in die gevallen is het een lokale afweging of de sluiting in deze tijd van corona aan de orde is. De burgemeester zal bij een sluiting altijd bezien of sluiting in deze omstandigheden redelijk en billijk is.
Hoe verhoudt het door laten gaan van rechtszaken over uithuiszetting van mensen zich tot het feit dat rechtszaken over bijvoorbeeld het verkrijgen van een urgentieverklaring voor een huurhuis, het krijgen van een uitkering of zaken over ontslag en loonvordering wel worden uitgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak om te bespreken of de juiste maatregelen zijn genomen en de juiste zaken zijn uitgesteld?
Zoals hierboven uiteengezet worden rechtszaken over uithuiszetting van mensen op dit moment niet behandeld maar uitgesteld.
Vindt u het verantwoord om, tijdens de coronacrisis waarin mensen opgeroepen wordt om zoveel mogelijk thuis te blijven, mensen op straat te zetten en daardoor bloot te stellen aan extra gevaren rondom de besmetting en verspreiding van het virus? Zo nee, waarom gebeurt dit dan? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de richtlijnen van het RIVM, de Veiligheidsregio’s en de maatregelen van de overheid?
Het Kabinet acht het van groot belang te voorkomen dat mensen uit hun huis worden gezet tijdens de Corona-crisis. Er wordt op dit moment vanuit de huur- en koopsector gewerkt aan oplossingen voor mensen die in de problemen komen. Zo heeft de Minister van Milieu en Wonen met organisaties van verhuurders, leegstandbeheerders en met steun van de Woonbond en de LSVB, afgesproken dat er geen huisuitzettingen als gevolg van het coronavirus tijdens de crisisperiode plaatsvinden. Overigens kunnen mensen alleen hun huis worden uitgezet door tussenkomst van een rechter. Huisuitzettingen zijn door de rechtspraak niet aangemerkt als urgente zaken en voorlopig vinden er daarom geen mondelinge behandelingen plaats, tenzij de rechter in kort geding oordeelt dat een zitting moet doorgaan.
Op welke manieren kunnen rechters de gevolgen van een eventuele ontruiming inschatten omdat niet duidelijk is hoe lang de coronacrisis zal duren, hoe ernstig uiteindelijk zal blijken en welke gevolgen en nasleep deze crisis zal hebben? Kunt uw antwoord toelichten?
De partij die in weerwil van de getroffen maatregelen zijn zaak toch behandeld wil zien, zal moeten toelichten waarom de behandeling van zijn zaak «superspoed» heeft. Als de (voorzieningen)rechter daarin mee gaat zal hij zoals gebruikelijk baseren op de informatie van beide partijen, en dus ook de gevolgen van ontruiming in ogenschouw nemen.
Deelt u de mening dat een ontruiming van een huishouden op dit moment tegen de rechten van de mens ingaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ontruiming van een huishouden is altijd een ingrijpende maatregel en maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het huisrecht van de bewoners. De huidige coronacrisis maakt dit nog ingrijpender.
In de huidige crisissituatie is het zeer onwenselijk dat mensen uit hun huis worden gezet omdat ze de huur niet meer kunnen betalen of omdat een tijdelijk huurcontract afloopt. Het kabinet ziet het dan ook als een verantwoordelijkheid voor alle betrokken partijen om ontruimingen zoveel mogelijk uit te stellen en alleen te initiëren als er zwaarwegende redenen voor zijn, zoals criminele activiteiten of extreme overlast. Om die reden heeft de Minister voor Wonen en Milieu afspraken gemaakt met de sector om hieraan gevolg te geven. Ook steunt het kabinet de oproep van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders om ontruimingen waar mogelijk op te schorten.
Daarnaast zal het kabinet via spoedwetgeving mogelijk maken dat tijdelijke huurcontracten kunnen worden verlengd voor een tijdelijke periode tijdens deze crisis.
Bent u bereid om, net als in Vlaanderen, zo nodig een spoedwet te maken die alle uithuiszettingen tijdens de coronacrisis verbiedt zowel in de sociale als in de vrije huur- en de koopsector? Zo nee, waarom niet?2
Huisuitzettingen zijn door de rechtbanken niet aangemerkt als urgente zaken. In zulke zaken vinden dus voorlopig geen mondelinge behandelingen plaats. De Minister voor Milieu en Wonen heeft hierover, zoals in antwoord 6 aangegeven, afspraken gemaakt met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences, de koepels van verhuurders van woningen, over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen in deze tijd van de coronacrisis.
Kunt u deze vragen en de eerdere gestelde Kamervragen vóór het debat van donderdag 26 maart 2020 beantwoorden?3
Ja.
Het bericht ‘Ruziënde Russen kosten Nederlandse rechtspraak miljoenen’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel en de uitzending van Argos «Ruziënde Russen kosten Nederlandse rechtspraak miljoenen»?1 2 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben be kend met het artikel en de uitzending. Ik herken mij niet in het geschetste beeld dat de Nederlandse regering «de rechterlijke macht inzet om brievenbusfirma’s naar Nederland te krijgen.» Of een internationale civiele zaak voor de Nederlandse rechter kan worden gebracht, wordt bepaald door de internationaal privaatrechtelijke regels voor rechterlijke bevoegdheid. Deze regels zijn voor het grootste deel neergelegd in verdragen en EU-verordeningen. Voor civiele handelszaken zijn de verordening (EU) 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna Brussel I bis) en het Haags Forumkeuzeverdrag uit 2005 van groot belang. De regels inzake rechterlijke bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 1 tot en met 9 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn slechts relevant indien er geen verdrag of verordening van toepassing is.
De hoofdregel in het internationale bevoegdheidsrecht is dat een zaak kan worden aangespannen in het land waar de gedaagde partij is gevestigd. Als een buitenlandse partij een vordering wil instellen tegen een bedrijf dat in Nederland is gevestigd, is de Nederlandse rechter bevoegd. Daarnaast zijn er bijzondere bevoegdheidsgronden. Zo is bijvoorbeeld de rechter in de lidstaat waar een overeenkomst ten uitvoer moet worden gelegd eveneens bevoegd. Partijen kunnen de Nederlandse rechter ook bevoegd maken voor de beslechting van hun geschillen via een forumkeuze, dat wil zeggen een uitdrukkelijke keuze om hun geschil voor te leggen aan de Nederlandse rechter. Het hebben van een band met Nederland is geen voorwaarde voor een rechtsgeldige forumkeuze voor de Nederlandse rechter. In de praktijk kiezen partijen echter vaak voor een rechter in een land waarmee een of beide partijen wel degelijk bekend is en waarvan de rechterlijke beslissing ten uitvoer gelegd kan worden. Een forumkeuze voor de Nederlandse rechter door partijen die op geen enkele wijze een band hebben met Nederland (of de EU), is dan niet aantrekkelijk. Ten slotte zijn er exclusieve bevoegdheidsregels, bijvoorbeeld voor de beoordeling van de geldigheid van octrooien en andere IE-rechten die aan registratie onderhevig zijn. Daarover kan uitsluitend worden geprocedeerd bij de rechter van de plaats waar een merk of octrooi geregistreerd is. De casus die centraal staat in de uitzending ziet (onder meer) op een geschil over de registratie van een Beneluxmerk. Bij dergelijke geschillen is slechts de rechter van het land waar de registratie wordt gehouden bevoegd omdat het niet past om een andere rechter te laten oordelen over de geldigheid van de registratie. Alleen de rechter in de Benelux kan dus oordelen over een registratie in een Beneluxregister.
Klopt het dat het beleid is dat de Nederlandse rechterlijke macht wordt ingezet om brievenbusfirma’s naar Nederland te lokken? Klopt het dat er jaarlijks duizend tot tweeduizend zaken zijn die vrijwel niets met Nederland te maken hebben? Als u dit niet kunt nagaan, lijkt u dit een redelijke schatting? Wat vindt u daarvan?
Er is geen sprake van beleid of inzet van de rechterlijke macht om zogeheten brievenbusfirma’s naar Nederland te lokken. De rechterlijke macht in Nederland is onafhankelijk en opereert vrij van beleidsmatige invloed van de andere staatsmachten. Zoals in het antwoord op vraag 1 gemeld wordt de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is in een internationale zaak, in veel gevallen beantwoord aan de hand van verordeningen en verdragen. De rechter is wettelijk gehouden om, indien aan deze en aan alle overige wettelijke voorwaarden voor het aanbrengen van een zaak is voldaan, een aan hem of haar voorgelegde zaak in behandeling te nemen en daarin uitspraak te doen.
Uit cijfers van de Raad voor de rechtspraak volgt dat er jaarlijks zo’n tweeduizend civiele handelszaken (niet-kantonzaken) worden gevoerd waarbij ofwel de eiser, ofwel de gedaagde een buitenlands bedrijf is. Er wordt van Nederlandse bedrijven niet bijgehouden of dit een zogeheten brievenbusonderneming is, laat staan dat de nationaliteit van bestuurders van Nederlandse gevestigde bedrijven wordt geregistreerd. Ik kan dan ook niet zeggen of het door Investico genoemde aantal zaken een realistische schatting is. Voorts wijs ik er op dat er ook in zaken waarbij zowel de eiser als de gedaagde buiten Nederland gevestigd zijn, er wel degelijk een Nederlands belang gemoeid kan zijn met de geschilbeslechting, bijvoorbeeld wanneer het geschil ziet op in Nederland gelegen onroerende zaken.
Klopt het dat deze zaken vaak aangespannen worden door bedrijven die hier alleen met een brievenbus zijn gevestigd? Wat vindt u daarvan?
Zoals in het antwoord op vraag 2 gemeld zijn er geen cijfers beschikbaar waaruit blijkt in hoeveel handelszaken zogeheten brievenbusfirma’s betrokken zijn. Omdat een hoofdregel van internationaal bevoegdheidsrecht is dat gedaagden worden gedagvaard in het land waar zij zijn gevestigd, ligt het niet voor de hand dat in Nederland gevestigde (brievenbus)bedrijven vaak als eiser in Nederlandse procedures optreden. Men zou eerder verwachten dat het gaat om tegen deze bedrijven aangespannen zaken. Als partijen samen een forumkeuze voor de Nederlandse rechter hebben gedaan, kan dit anders liggen. Ongeacht de aard of rechtsvorm van partijen vind ik het bovenal van belang dat de rechter toegankelijk is voor alle rechtzoekenden.
Klopt het dat de kosten voor deze rechtspraak van brievenbusfirma’s jaarlijks 33 tot 66 miljoen euro kosten? Als u dit niet precies kunt nagaan, lijkt u dit een redelijke schatting? Wat vindt u daarvan, afgezet tegen het gegeven dat dit bedrag één tot twee keer het gehele begrotingstekort van de Nederlandse rechtspraak is?
Zoals in de antwoorden op vragen 2 en 3 gemeld zijn er geen cijfers beschikbaar waaruit blijkt in hoeveel gevallen in Nederland gevestigde brievenbusfirma’s betrokken zijn bij handelszaken. Voorts worden er ook geen kosten per individuele procedure bijgehouden. Ik kan derhalve geen uitspraak doen of het door Investico genoemde bedrag realistisch is. In het kader van de bekostigingsafspraken tussen het ministerie en de Raad voor de rechtspraak wordt driejaarlijks gekeken naar de werklast en de kosten van rechtszaken in algemene zin. Hierbij wordt uitgegaan van een gemiddelde tijdsbesteding per zaak. Eventuele werklastverzwaring die voortkomt uit de door brievenbusfirma’s aangebrachte zaken wordt hierin verdisconteerd.
Waarom ondersteunt Nederland dit «rechtspraaktoerisme» eigenlijk? In de uitzending van Argos was een spotje te beluisteren voor het Netherlands Commercial Court (het NCC) waar komt dat reclame spotje vandaan, wie heeft dat bedacht, waar is dat gepubliceerd, wie heeft er voor betaald en met welk doel?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat er bedrijven zijn die zich in Nederland vestigen, enkel vanuit de gedachte dat zij bij een geschil met een eventuele handelspartner dan gedaagd moeten worden bij de Nederlandse rechter. Nederland is een internationaal handelsland. Dit betekent logischerwijs dat er ook veel internationale handelsgeschillen zijn. De NCC is op 1 januari 2019 ingesteld als internationale handelskamer van de rechtbank en het hof Amsterdam om tegemoet te komen aan een groeiende behoefte van Nederlandse bedrijven om een internationaal handelsgeschil in het Engels te kunnen beslechten. Voorheen waren Nederlandse bedrijven voor het in het Engels beslechten van hun internationale handelsgeschil aangewezen op arbitrage of een Engelstalige buitenlandse overheidsrechter. Met de komst van de NCC kunnen zij nu ook – samen met hun handelspartner – kiezen voor een procedure in het Engels bij de Nederlandse overheidsrechter. De NCC behandelt alleen zaken indien partijen dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen. Omdat de behandeling in het Engels meerkosten met zich brengt en de komst van de NCC niet mag leiden tot minder capaciteit of budget voor de reguliere rechtspraak, geldt voor de behandeling in NCC zaken een verhoogd griffierecht. Tot nu toe zijn er een handvol zaken door de NCC behandeld. Met de Raad voor de rechtspraak zijn afspraken gemaakt over de aanloopkosten van de NCC. Hierin is ook rekening gehouden met kosten voor een campagne om meer ruchtbaarheid te geven aan het bestaan van de NCC. De voorlichtingsfilm is te vinden op de website van de NCC.
Hoe verhoudt dit «rechtspraaktoerisme» zich tot uw inspanningen om het aantal rechtszaken in Nederland af te laten nemen?
Het kabinetsbeleid is gericht op vroegtijdige en informele oplossing van geschillen. Als partijen er niet zelf uit kunnen komen, moet de toegang tot de rechter echter te allen tijde gewaarborgd zijn. Dit geldt voor burgers en ondernemingen, voor kleine en grote geschillen.
Klopt het dat de regering streeft naar het ten uitvoer brengen van vonnissen binnen de Europese Unie zoals dit tot aan de Brexit in het Verenigd Koninkrijk werd gedaan, en dat Nederland deze «functie» van het Verenigd Koninkrijk wil overnemen? Hoe kunt u dit verantwoorden?
Nee, dit klopt niet. Zoals hiervoor genoemd willen internationaal opererende bedrijven graag dat hun geschil in het Engels wordt beslecht. Daarnaast willen ze uiteraard dat een eventuele rechterlijke beslissing ten uitvoer gelegd kan worden. De tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken in handelszaken is in de Europese Unie geregeld via de Brussel I bis-verordening. Door de Brexit is onduidelijk in hoeverre rechterlijke beslissingen afkomstig van de Britse rechter nog ten uitvoer kunnen worden gelegd. Overigens wordt deze onduidelijkheid weer ingeperkt doordat de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen waarbij de rechter bevoegdheid ontleent aan een forumkeuze van partijen, geregeld is in het Forumkeuzeverdrag. Wat de gevolgen van de Brexit zullen zijn voor de toestroom van zaken bij de NCC, is op dit moment nog niet te zeggen. Dit hangt af van de afspraken tussen de EU en het VK over toekomstige samenwerking. Er is geen sprake van dat de NCC is opgericht met als doel om de «functie» van het Verenigd Koninkrijk op het terrein van internationale handelsgeschillen over te nemen.
Vindt u het verstandig dat de Nederlandse rechtspraak betrokken wordt bij rechtszaken die in wezen geen enkele band met Nederland hebben, bijvoorbeeld een ruzie tussen twee Russische oligarchen waarbij de een gestolen geld van de ander terugeist en de Nederlandse rechter in de positie wordt gebracht dat hierover geoordeeld moet worden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 gemeld kan een civiele zaak voor de Nederlandse rechter worden gebracht als aan de voorwaarden van internationale rechtsmacht is voldaan. Indien aan deze voorwaarden en aan de overige wettelijke voorwaarden voor het aanbrengen van een zaak is voldaan, dan is de rechter gehouden in deze zaak een uitspraak te doen, ook als de zaak inhoudelijk weinig betrokkenheid heeft met Nederland. Ik acht de Nederlandse rechter goed in staat om dergelijke zaken te behandelen. Een goede juridische infrastructuur van Nederland draagt bij aan het internationale handelsklimaat. Handelspartners kunnen in het geval zich een geschil voordoet terecht bij een betrouwbare rechter met goede procedures.
Ziet u het genoemde risico dat de Nederlandse rechter, door alleen al dergelijke discutabele zaken te overwegen, onbewust illegale zaken gelegitimeerd kunnen worden? Erkent u dat dit in ieder geval theoretisch mogelijk is? Via welke waarborgen wordt dit voorkomen?
De civiele rechter beoordeelt iedere zaak op basis van hetgeen door partijen zelf is gesteld, het door partijen aangedragen bewijsmateriaal en de informatie die de rechter van partijen krijgt nadat hij deze heeft opgevraagd omdat hij deze nodig acht voor zijn beslissing. Voor elke zaak en voor elke rechterlijke uitspraak geldt dat daar voor (één van de) partijen nadelige gevolgen uit voort kunnen vloeien. Dat is nu eenmaal inherent aan het vellen van een rechterlijk oordeel in een geschil. De goede procesorde en de overige regels van Nederlands burgerlijk procesrecht bieden de rechter voldoende handvatten om de procedure in goede banen te leiden en eerlijk te laten verlopen. De rechter kan bewijsmateriaal buiten beschouwing laten als hij oordeelt dat dit bijvoorbeeld valse stukken zijn. Ook het Burgerlijk Wetboek biedt waarborgen tegen illegale praktijken. Een voorbeeld daarvan is artikel 3:40 lid 1 BW dat bepaalt dat een rechtshandeling nietig is als er sprake is van strijd met de goede zeden of de openbare orde.
Vreest u niet dat bepaalde onwelgevallige uitspraken diplomatiek kunnen worden aangerekend?
Het is mogelijk dat een rechterlijk vonnis als onwelgevallig wordt bestempeld. In onze democratische rechtsstaat is de rechtspraak onafhankelijk en is een ieder gebonden aan een (onherroepelijke) rechterlijke uitspraak, of die ons nu bevalt of niet.
Deelt u de mening dat de Nederlandse rechtspraak hier niet persé goed op toegerust is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Ik heb geen enkele reden te twijfelen aan het vermogen van de rechtspraak om adequaat te oordelen in internationale geschillen. De Nederlandse rechtspraak is van hoge kwaliteit en wordt ook internationaal als zodanig beschouwd. Daarnaast is er voor het beslechten van internationale handelsgeschillen binnen de Nederlandse rechtspraak met de NCC een voorziening gecreëerd die speciaal is toegerust voor het in het Engels beslechten van dergelijke complexe handelsgeschillen.
Hoe verhoudt uw belofte dat de oprichting van het NCC kostendekkend zou zijn zich tot het gegeven dat de buitenlandse partijen in grote zaken maximaal vierduizend euro aan griffierecht betalen, terwijl de werkelijke kosten minstens acht keer zo hoog zijn, omdat het in dit soort zaken geregeld voorkomt dat er honderden bewijsstukken en kratten vol dossiermappen worden aangedragen?
De NCC behandelt internationale handelsgeschillen in het Engels tegen een griffierechtentarief van € 15.377 in eerste aanleg en € 20.502 in hoger beroep. Sinds de start van de NCC zijn er een handvol zaken behandeld. Bij de financiële onderbouwing van de NCC is rekening gehouden met een aanloopperiode van tien jaar. Met uw kamer is afgesproken dat vijf jaar na de inwerkingtreding een tussenevaluatie volgt. Ik kan op dit moment nog geen uitspraak doen over kostendekkendheid van de NCC.
Wat is uw reactie op het voorbeeld dat een rechter met één zaak anderhalf jaar lang wekelijks «vele uren» bezig was, en dat een van de vijf juridisch medewerkers van zijn afdeling er in die periode de helft van al zijn tijd aan besteedde?
Voor alle geschillen die voor een rechter worden gebracht geldt dat sommige zaken veel tijd en werk vergen, terwijl andere zaken juist vrij snel en eenvoudig tot een oplossing kunnen worden gebracht. Deze verschillen in zaakzwaarte zijn verdisconteerd in de prijzen en deze prijzen worden elke drie jaar opnieuw vastgesteld, onder andere op basis van de actuele gegevens en ontwikkelingen in de tijdsbesteding per zaak. De NCC is mede tot stand gekomen vanuit de gedachte dat een geconcentreerde behandeling van complexe internationale handelsgeschillen tegen een verhoogd griffierecht bij de NCC andere rechtbanken en hoven kan ontlasten.
Erkent u dat op deze manier complexe internationale zaken ervoor zorgen dat de rechtbanken, die toch al kampen met tijdsgebrek, minder tijd hebben voor reguliere zaken, en de rechtspraak zo dus verder in de problemen komt?
Zoals ik bij vraag 13 heb geantwoord worden verschillen in tijdsbesteding per zaak verdisconteerd in de afspraken over de bekostiging van de rechtspraak. Uit de doorlichting die in 2019 door de Boston Consultancy Group in opdracht van de Raad voor de rechtspraak is uitgevoerd bleek dat de zaakzwaarte was toegenomen. Er zijn in 2019 met de Raad voor de rechtspraak nieuwe afspraken gemaakt voor de periode 2020–2022. Met dit prijsakkoord is jaarlijks circa € 95 miljoen gemoeid. De grootste component in het prijsakkoord is het opheffen van het structurele tekort en daarnaast wordt onder andere de toegenomen zaakzwaarte gecompenseerd. Met de financiële impuls is de financiële basis van de Rechtspraak weer op orde. De komst van de NCC kan, zoals gezegd, ook zorgen voor een verschuiving van grote internationale zaken van de reguliere rechtspraak naar de NCC. Ook dit kan bijdragen aan verlichting voor de afhandeling van reguliere zaken.
Hoe gaat u dit voorkomen?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 14 is met de prijsafspraken 2020–2022 met de Raad voor de rechtspraak jaarlijks circa € 95 mln. gemoeid. Hiermee is het structurele financiële tekort van de Rechtspraak aangezuiverd, wordt de toegenomen zaakzwaarte gecompenseerd en is er onder andere geld voor digitalisering, innovatie en de gevolgen van nieuwe wetgeving.
Zijn deze praktijken in het recente verleden onderzocht? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken en daarop beleidsreacties te formuleren? Zo nee, waarom niet?
Ik vat de vraag zo op dat hiermee wordt gedoeld op onderzoek naar het gebruik door Nederlandse brievenbusfirma’s van rechtspraak. Mij is geen (recent) onderzoek op dit punt bekend. De Raad voor de rechtspraak berichtte mij desgevraagd dat het artikel en de uitzending van Argos onvoldoende aanleiding geeft om te veronderstellen dat Nederlandse brievenbusfirma’s onevenredig veel gebruik zouden maken van de Nederlandse juridische infrastructuur of de Rechtspraak veel zou kosten. Bij de Raad zijn er ook geen andere aanwijzingen bekend in die richting. Ik zie dan ook geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De maatregelen die worden getroffen in het gevangeniswezen in verband met het COVID-19 virus |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Op welke wijze vindt op dit moment overleg plaats met deskundigen, vertegenwoordigers van gevangenispersoneel en anderen om er voor te zorgen dat de maatregelen om verspreiding van het Coronavirus in het gevangeniswezen zoveel mogelijk te voorkomen zo effectief mogelijk zijn, in het belang van het personeel, de gedetineerden en familieleden, maar dat tegelijkertijd de rechtspositie van alle betrokken en de proportionaliteit in acht genomen worden?
Per brief van 13 maart bent u geïnformeerd over de maatregelen die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) treft tot en met 31 maart treft om de verspreiding van COVID-19 binnen de inrichtingen tegen te gaan.1 Deze maatregelen worden verlengd tot 6 april. Het kabinet zal op 31 maart een besluit nemen over het vervolg van de aanpak van COVID-19. Op basis hiervan zal ik uw Kamer informeren over de gevolgen van dat besluit voor de executie van straffen en maatregelen.
Binnen DJI is een centraal crisisteam ingericht. Dit crisisteam overlegt dagelijks en onderhoudt intensief contact met onder andere het RIVM en de centrale ondernemingsraad van DJI. Driemaal per week wordt vanuit het crisisteam direct aan mij gerapporteerd. Daarnaast heeft elke penitentiaire inrichting (hierna: inrichting) een actieteam ingericht. Dit team coördineert per inrichting de maatregelen. De inrichtingen kunnen contact opnemen met het centrale crisisteam voor duiding en advies.
Alle maatregelen uit de brief van 13 maart zijn vooraf juridisch getoetst. Het stelsel van rechtsbescherming is niet aangepast. Gedetineerden kunnen als zij dat wensen tegen de maatregelen in beklag bij de commissie van toezicht.
Kunt u verduidelijken wat het protocol is wanneer de partner van een medewerker van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) alle symptomen van het Coronavirus vertoont? Moet de medewerker, die zelf geen symptomen vertoont gewoon komen werken of moet hij/zij dan thuis blijven?
Zoals ik in mijn brief van 13 maart jongstleden heb aangegeven geldt voor het personeel in de inrichtingen dat zij werken in een cruciale functie om Nederland draaiend te houden, vergelijkbaar met andere zorgverleners. Daarom wordt het advies gevolgd dat het RIVM heeft gegeven voor zorgverleners buiten de ziekenhuizen. Dit betekent dat medewerkers die geen corona gerelateerde klachten vertonen, kunnen blijven werken, ook indien hun partner corona gerelateerde klachten heeft. Een eventuele wijziging van de richtlijn van het RIVM wordt opgevolgd.
Wat doet DJI om personeel zich zo veilig mogelijk te laten voelen en zo verantwoord mogelijk hun werk te kunnen laten doen? Kunnen alle richtlijnen worden nageleefd? Wie bepaalt welke medewerkers en functiegroepen wel/niet verantwoord thuis hun werk kunnen doen? Waar kan personeel met Coronavirus gerelateerde vragen zich toe wenden?
Het werk dat medewerkers van DJI doen, is van cruciaal belang voor de samenleving, zij dragen bij aan een veiliger Nederland. Het beschermen van DJI personeel heeft dan ook hoogste prioriteit, juist nu hun werk extra uitdagingen kent. DJI heeft de maatregelen waarover ik u per brief van 13 maart heb geïnformeerd genomen om medewerkers en justitiabelen te beschermen tegen besmetting en de veiligheid in de inrichting te waarborgen.
De richtlijnen van het RIVM en de brede kabinetsmaatregelen zijn leidend bij de manier waarop de medewerkers op een veilige wijze hun werk kunnen uitvoeren. Medewerkers kunnen bij hun leidinggevende terecht met vragen, ook over de eventuele wenselijkheid om thuis te werken. De leidinggevenden bij DJI zijn geïnformeerd over de mogelijkheden om bijzonder verlof te verlenen of kort of langer durend zorgverlof.
Op welke wijze worden medewerkers in de Penitentiaire Inrichtingen en ook in het gevangenisziekenhuis (Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg, JCvSZ) op dit moment beschermd wanneer zij contact hebben met mogelijk besmette gedetineerden?
Medewerkers die gedetineerden verzorgen die mogelijk besmet zijn moeten goed worden beschermd tegen het virus. Zij krijgen minimaal een chirurgisch mondneusmasker en handschoenen. Daarmee volgt DJI de richtlijnen van het RIVM.
Zijn alle mensen die contact hebben gehad met besmette gedetineerden getest op het hebben van het Coronavirus, in het bijzonder de behandelend arts(en)?1
Nee. Net zoals dat buiten inrichtingen gebeurt, is het beleid dat bij een bevestigde besmetting de GGD bepaalt of er nader onderzoek naar de omgeving van de persoon wordt uitgevoerd.
Wat is er op dit moment nog mogelijk qua arbeid in detentie? Deelt u de mening dat arbeid op dit moment zo zinvol mogelijk ingericht zou moeten worden? Klopt het dat op dit moment in zes inrichtingen door gedetineerden mondkapjes gemaakt worden? Welke mogelijkheden zijn er om dit uit te breiden naar meer inrichtingen?2
Arbeid is nog steeds mogelijk en blijft aanbevolen als nuttige dagbesteding. Daarbij worden de richtlijnen van het RIVM zoveel mogelijk gevolgd ten aanzien van afstand en hygiëne. Groepsgroottes worden waar nodig ingeperkt om de voorschriften te kunnen waarmaken. Op dit moment worden in vijf inrichtingen mondkapjes geproduceerd. In enkele inrichtingen worden voorbereidingen getroffen deze te gaan produceren.
Klopt het dat gedetineerden in de zeer beperkt beveiligde inrichting (ZBBI-regime) hun straf zoveel mogelijk extramuraal uit mogen zitten? Wordt daarbij onderscheid gemaakt in gedetineerden waarbij wel of niet nog een hoger beroep loopt? Zo ja, waarom?
Zoals ik uw Kamer 13 maart jongstleden heb geïnformeerd, geldt voor personen aan het einde van hun gevangenisstraf in een zeer beperkt beveiligde inrichting dat zij buiten de inrichting verblijven in de vorm van een verloftoekenning. Hieraan kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals elektronisch toezicht. Gedetineerden die nog in afwachting zijn van het hoger beroep blijven in de inrichting op grond van voorlopige hechtenis. Het is aan de rechter voorbehouden om de voorlopige hechtenis op te heffen.
Krijgen gedetineerden van het ZBBI-regime die hun straf door de Corona-maatregelen buiten de muren van de gevangenis mogen uitzitten altijd een enkelband om? Zijn er genoeg enkelbanden beschikbaar om iedereen die op dit moment in het ZBBI-regime zit met een enkelband zijn straf buiten de muren van de gevangenis uit te laten zitten? Zo nee, hoe groot is het tekort aan enkelbanden ten opzichte van het aantal ZBBI-gedetineerden?
Alle ZBBI-ers die naar aanleiding van de corona-maatregelen buiten de inrichting mogen verblijven zijn onder elektronisch toezicht geplaatst. Op dit moment is er geen tekort. Om te voorkomen dat een tekort zou ontstaan zijn alle betrokken organisaties tevens hard bezig om de capaciteit uit te breiden.
Lukt het in het gevangeniswezen ook iedereen minstens anderhalve meter afstand van elkaar te laten houden? Is het, met dit advies in het achterhoofd, nog verantwoord om meerdere gedetineerden per cel te plaatsen? Zo ja, waarom? Zou het niet beter zijn om, uit voorzorg, gedetineerden op enkelcel te plaatsen? Welke mogelijkheden zijn er om nu het aantal meerpersoonscellen in ieder geval te verminderen?
Gedetineerden en personeel bewaren zo goed mogelijk anderhalve meter afstand van elkaar. Personeel wijst gedetineerden hier op, maar dit is ook een verantwoordelijkheid van gedetineerden zelf. Waar nodig zijn maatregelen getroffen om deze afstand te kunnen bewaren, bijvoorbeeld door het verkleinen van groepsgroottes.
Met de inzet van meerpersoonscellen wordt zorgvuldig omgegaan. Bij klachten die passen bij een corona-infectie wordt een persoon niet in een meerpersoonscel geplaatst. Signalen van mogelijke gezondheidsklachten worden direct opgevolgd. Deze maatregelen moeten voorkomen dat gedetineerden met verdenking van een corona-infectie verblijven bij gedetineerden zonder verdenking. De maatregelen waarover uw Kamer 13 maart is geïnformeerd hebben de instroom van gedetineerden beperkt en de uitstroom bevorderd. Er is daarom sprake van een daling van het meerpersoonscellengebruik. Dat biedt meer ruimte om personen in een eenpersoonscel te plaatsen.
De totstandkoming van de wet homologatie onderhands akkoord. |
|
Jan de Graaf (CDA), Michiel van Nispen , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bereid de Tweede Kamer nauwgezet en volledig te informeren over de totstandkoming van het wetsvoorstel homologatie onderhands akkoord (Kamerstuk 35 249) en de onderliggende documenten die hierbij horen, omdat deze immers ook vrijgegeven zouden moeten worden aan bijvoorbeeld journalisten die een WOB-verzoek zouden indienen dat hier betrekking op heeft?
Ja.
Wanneer is gestart met de voorbereiding van dit wetsvoorstel?
Het wetgevingstraject startte met de brief van 26 november 2012 van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer. Daarin werd het programma «herijking faillissementsrecht» aangekondigd. In deze brief is de volgende passage opgenomen:
Wat is er precies veranderd na de eerste consultatie?
De reacties op de consultatie van het eerste voorontwerp waren talrijk en merendeels van technische aard. Deze reacties noopten tot nader onderzoek en verdere bestudering van het voorstel. In dit proces zijn de hoofdelementen van de regeling gehandhaafd, maar is de regeling in technische zin aanzienlijk gewijzigd. Dit is terug te zien wanneer het eerste voorontwerp wordt vergeleken met het tweede voorontwerp. Beide voorontwerpen zijn nog steeds beschikbaar op de consultatiewebsites.2
Wat is er precies veranderd na de tweede consultatie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Hierin is uitgebreid beschreven welke aanpassingen er na de tweede consultatie zijn doorgevoerd en de redenen waarom dit is gebeurd.3
Wilt u de Kamer alle inbrengen van de consultaties in volledigheid toezenden?
De reacties op de eerste consultatie die via de consultatiewebsite zijn ingediend, zijn daarop nog steeds beschikbaar.4 Vijf reacties zijn op andere wijze ontvangen. Dit betreft de reacties van de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, VNO/NCW en MKB Nederland, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de Commissie vennootschapsrecht. Voor zover mij bekend, zijn twee van deze reacties niet door de desbetreffende belangenorganisaties openbaar gemaakt. De reacties van de Raad voor de rechtspraak5, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak6 en de Commissie vennootschapsrecht7 zijn terug te vinden op website van de desbetreffende instantie.
De reacties op de tweede consultatie zijn eveneens terug te vinden op de consultatiewebsite.8 Daarnaast zijn de reacties van de belangenorganisaties n.a.v. de tweede consultatie op de website van uw Kamer terug te vinden als bijlage bij de Kamerstukken.9
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren en andere belanghebbende teksten aangeleverd voor het wetsvoorstel? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
Het wetsvoorstel betreft complexe materie. Het is belangrijk om een regeling te treffen die voor de praktijk uitvoerbaar is en waarbij de belangen van de betrokken ondernemer, zijn schuldeisers, aandeelhouders en werknemers in evenwicht zijn. Om goed zicht te krijgen op de bestaande praktijk en de te verwachten effecten van het wetsvoorstel op de praktijk, is vanaf het begin van het wetgevingstraject uitgebreid overlegd met bijvoorbeeld curatoren, rechters-commissaris, advocaten, bedrijfsjuristen, juristen uit de bankensector, financieel deskundigen en beleidsmedewerkers van de vakbonden. Zoals te doen gebruikelijk zijn tekstvoorstellen opgesteld door het departement. Daarop is commentaar gevraagd van de praktijk. Het commentaar, inclusief tekstsuggesties, is beoordeeld door het departement. Tekstsuggesties zijn al dan niet overgenomen. Het eindresultaat is een tekst van het departement.
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor de memorie van toelichting? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde werkwijze betrof ook de uitleg van de wetstekst die is opgenomen in de memorie van toelichting.
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor het nader rapport? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
Op advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State is voor de indiening van het wetvoorstel bij uw Kamer besloten tot een verdere aansluiting van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) op de EU Richtlijn herstructurering en insolventie.10 De praktijk is op de in het antwoord op vraag 6 genoemde wijze betrokken bij de inpassing van elementen uit de Richtlijn in het wetsvoorstel.
Ook een ander advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State is overgenomen. Dit betrof het voorstel om de behandeling van de homologatieverzoeken te beleggen bij één gespecialiseerde rechtbank. In overleg met de Raad voor de rechtspraak is besloten om bij de behandeling van verzoeken in het kader van de WHOA te gaan werken met een landelijke pool van rechters. De Raad voor de rechtspraak heeft mede daarover op 17 april 2019 een aanvullend advies uitgebracht. Dit advies is beschikbaar op de website van de Raad voor de rechtspraak.11
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor de nota naar aanleiding van het verslag? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde werkwijze betrof ook de uitleg van de wetstekst die is opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag.
Is er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact geweest met derden over de inhoud van de amendementen?1
De dag voor het aanvankelijk geplande plenaire debat is in het kader van de politieke sondering met de woordvoerders van de coalitiefracties op dit dossier gecommuniceerd over drie concept amendementen. Dit gebeurde als gevolg van een miscommunicatie. Per abuis was ervan uitgegaan dat de amendementen al waren ingediend, terwijl de amendementen bij het departement op dat moment nog slechts bekend waren in het kader van technische bijstand gevraagd door Bureau Wetgeving van uw Kamer. De communicatie hierover op het departement zal in de toekomst scherper zijn. Ook heeft er op ambtelijk niveau overleg plaatsgevonden over de concept amendementen met het Ministerie van Financiën. Dit gebeurde nadat de collega’s van het Ministerie van Financiën, hadden gehoord dat deze amendementen in de maak waren en hierover contact opnamen.
Na de indiening van de amendementen hebben verschillende praktijkdeskundigen bij het ministerie hun zorgen geuit over de impact van de voorgestelde wijzigingen.
Deelt u de mening dat, als dit het geval is geweest, dit volstrekt onacceptabel is en de medewetgevende taak van het parlement schaadt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit niet meer voorkomt?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer?
Ja.
De gevolgen van het Corona-virus voor de rechtspleging en de rechtsbescherming |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Openbaar Ministerie: we houden verdachten allen nog aan bij ernstige feiten en heterdaad»?1
Ja.
Klopt hetgeen in het onder vraag 1 genoemd artikel wordt gesteld?
Het artikel geeft een gedeeltelijk beeld, zie het antwoord op vraag 4.
Wanneer wordt de Kamer over deze maatregelen geïnformeerd?
Bij brief van 15 maart jongstleden2 is uw Kamer geïnformeerd over een aantal maatregelen in de aanpak van het Corona-virus op het terrein van justitie en veiligheid. De ontwikkelingen gaan snel en dagelijks bekijken de organisaties welke taken kunnen worden uitgevoerd.
Kunt u de getroffen maatregelen toelichten? Welke maatregelen nemen politie, openbaar ministerie, Rechtspraak en Reclassering Nederland? Welke gevolgen hebben de maatregelen voor het handhaven van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de rechtsbescherming? Kunt u deze vraag per dienst en per facet antwoorden?
De genoemde organisaties hebben conform het kabinetsbeleid noodgedwongen een tijdelijke en gedeeltelijke afbouw van hun werkzaamheden doorgevoerd om de risico’s te beperken op verspreiding van het virus. Ook zijn deze maatregelen genomen om het hoofd te kunnen bieden aan terugval in operationele capaciteit bij de organisaties.
De politie heeft continuïteitsplannen op basis van uitvalscenario’s ontwikkeld. Deze bestaan standaard, maar zijn afgelopen dagen nog eens extra onder de loep genomen. Hierbij is prioritering van werkzaamheden en overloop van capaciteit noodzakelijk. Samen met het bevoegd gezag wordt besloten welke werkzaamheden doorgang kunnen vinden. Het handhaven van openbare orde en rechtsorde zijn voor de politie belangrijke vitale hoofdprocessen. Alle maatregelen zijn er dan ook op gericht om de continuïteit van deze processen voor de burger te garanderen.
Ook het OM blijft zo veel als mogelijk het werk doen, maar zal zich komende tijd noodgedwongen concentreren op de zogenoemde primaire kritieke processen; de taken die in ieder geval doorgang moeten vinden. Voorbeelden van taken die in ieder geval doorgaan zijn:
Naast aanhoudingen op heterdaad, blijven politie en OM ook voorrang geven aan aanhoudingen buiten heterdaad en voorgeleidingen in zaken waarbij dat noodzakelijk is wegens de ernst van de strafbare feiten en de dreiging voor de rechtsorde, zoals bij geweld, kwetsbare slachtoffers en zedendelicten. Tevens zal het OM onverminderd ingrijpen in geval van personen die verward gedrag vertonen dat wijst op gevaar voor de veiligheid van de persoon zelf of anderen. Bij andere werkzaamheden wordt per situatie gekeken of deze noodzakelijk zijn. Ook hier wordt rekening gehouden met onder meer de ernst van de feiten en de vrees voor herhaling. Overigens gaat het hier om uitstel, niet om afstel. Waar mogelijk gaan ook de andere reguliere werkzaamheden door.
De noodzakelijke maatregelen laten onverlet dat het OM stevig op zal treden tegen mensen die strafbare feiten plegen en daarbij misbruik maken van de huidige coronacrisis, zoals door internetoplichting en babbeltrucs. Dit soort gedrag wordt niet getolereerd. Het OM zal hier snel tegen optreden en zware straffen eisen. Er wordt zo nodig snel- en supersnelrecht ingezet.
De reclasseringsorganisaties proberen hun taken onder de huidige omstandigheden en met inachtneming van de adviezen van het RIVM zo goed mogelijk uit te voeren. Daarbij ontstaat net als bij andere ketenpartners spanning tussen taakuitvoering en de veiligheid en gezondheid van de medewerkers. Dit vergt keuzes, zoals het opschorten van de uitvoering van werkstraffen, het aanbrengen van een verantwoorde prioritering binnen de taken toezicht en advies en het zoveel mogelijk gebruik maken van digitale middelen om contact te kunnen blijven houden met de cliënten. De reclassering voert daarover voortdurend overleg met het departement en de diverse ketenpartners om te bezien op welke wijze de werkzaamheden verantwoord kunnen worden uitgevoerd.
De Rechtspraak heeft besloten dat vanaf 17 maart tot en met in ieder geval 6 april de gerechtsgebouwen gesloten zijn. Zittingen vinden geen doorgang, tenzij er een dringende noodzaak is voor een zitting. De Rechtspraak heeft in afstemming met ketenpartijen bepaald hoe urgente processen worden vormgegeven. De Rechtspraak heeft op 16 maart een lijst gepubliceerd met zaken die doorgang moeten vinden. Dan gaat het bijvoorbeeld over vrijheidsontneming, spoedmaatregelen in het familierecht, faillissementen en kort gedingen. Uitgangspunt is dat wordt geprobeerd zo veel mogelijk met telehoren of video-conferencing te werken. Waar dit niet mogelijk is en er een fysieke zitting moet worden gehouden, worden gepaste maatregelen getroffen. In elk geval zijn zittingen nu niet vrij toegankelijk voor publiek. Voor elke zaak wordt bezien wie aanwezig mogen zijn en hoe in openbaarheid kan worden voorzien. Daartoe kan bijvoorbeeld een beperkt aantal journalisten toegang worden verleend en wordt de mogelijkheid van een livestream bezien.
De Rechtspraak zal komende week een aanvullende lijst opstellen van zaken die, naast de hiervoor genoemde zaken, ook prioriteit moeten krijgen de komende periode.
Medewerkers van de Rechtspraak werken thuis, tenzij de aard van het werk aanwezigheid in het gerechtsgebouw vraagt. Op die manier wordt geprobeerd de reguliere schriftelijke processen zoveel mogelijk doorgang te laten vinden. Het uitgangspunt is dat juist tijdens een crisis als deze de Rechtspraak haar taak moet kunnen blijven uitoefenen en dat in rechtsbescherming wordt voorzien. Tegelijkertijd brengen de noodzakelijke maatregelen onmiskenbaar beperkingen met zich, bijvoorbeeld in de toegankelijkheid van gebouwen van de Rechtspraak.
Uitgangspunt is en blijft dat rechtsbijstand ook in deze moeilijke tijd gewaarborgd moet zijn. Met het oog op de veiligheid van de betrokkenen en het beperken van het risico op verdere verspreiding van het virus wordt hierbij, zoveel als mogelijk is, gewerkt op afstand (per telefoon of via videoverbinding). In goed overleg met alle betrokken organisaties in de keten krijgt dit in een snel tempo op steeds grotere schaal vorm. Op deze wijze kan worden voorzien in de noodzakelijke rechtsbijstand.
Door het sluiten van de rechtbanken verkeren advocaten en mediators werkzaam op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand in (extra) financieel zwaar weer. Daarom treft het kabinet aanvullende maatregelen om deze advocaten en mediators tegemoet te komen. Rechtsbijstandsverleners krijgen de mogelijkheid een extra voorschot aan te vragen. Verder wordt er een zittingstoeslag uitgekeerd, ook als er in plaats van een zitting een schriftelijke behandeling plaatsvindt. Tenslotte kunnen extra-uren vergoedingen tussentijds worden gedeclareerd. Deze maatregelen gelden in aanvulling op de generieke maatregelen die het kabinet heeft getroffen voor ondernemers in financiële nood als gevolg van de coronacrisis.
Welke mogelijkheden biedt de Noodwet rechtspleging? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op artikelen 3, artikel 11, aanhef en onder a, en artikel 13 van deze wet?
De Noodwet rechtspleging biedt de mogelijkheid om, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, voorzieningen te treffen om ontwrichting van de rechtspleging tegen te gaan of onmiddellijk dreigende ontwrichting van de rechtspleging te voorkomen. Deze voorzieningen hebben met name betrekking op de werkzaamheden van de rechtbanken en de gerechtshoven. Veelal is voor activering van de voorzieningen nog een ministerieel besluit nodig. Gelet op de huidige portefeuilleverdeling is het treffen van zo’n besluit een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming.
Artikel 3, eerste lid, van de genoemde wet geeft aan de genoemde ministers gezamenlijk de bevoegdheid om tijdelijk het rechtsgebied van een gerechtshof of rechtbank (dat wil zeggen: de territoriale omvang van een ressort of arrondissement, zoals deze is vastgelegd in de Wet op de rechterlijke indeling) te wijzigen. Op die manier kan bijvoorbeeld worden bereikt dat een rechtbank een zitting kan houden op een locatie buiten het eigen, reguliere rechtsgebied. Overigens kunnen met toepassing van de artikelen 46a en 62a van de Wet op de rechterlijke organisatie onder voorwaarden al zaken van het ene gerecht naar het andere worden verwezen in geval van gebrek aan zittingscapaciteit). Op grond van artikel 21b, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Minister voor Rechtsbescherming bepalen dat een terechtzitting plaatsvindt op een door hem aan te wijzen locatie in of buiten het rechtsgebied waarin het gerecht is gelegen, als dit noodzakelijk is in verband met de veiligheid van personen of andere zwaarwegende omstandigheden.
Op grond van artikel 11, aanhef en onderdeel a, van de Noodwet kunnen de termijnen genoemd in de artikelen 58 en 64 van het Wetboek van Strafvordering tijdelijk worden verdubbeld. Het betreft hierbij de termijnen voor de inverzekeringstelling van verdachten (van maximaal 6 naar maximaal 12 dagen) en de bewaring (van maximaal 14 naar maximaal 28 dagen). Artikel 11 kan alleen worden toegepast voor een gerecht waarvoor een in artikel 4 van de Noodwet rechtspleging omschreven voorziening is getroffen. Op grond van artikel 4 kunnen de ministers gezamenlijk bepalen dat rechtsprekende leden van een rechtbank tijdelijk kunnen optreden als raadsheer-plaatsvervanger in een gerechtshof en, omgekeerd, dat rechtsprekende leden van een gerechtshof tijdelijk kunnen optreden als rechter-plaatsvervanger in een rechtbank.
Artikel 13 van de Noodwet rechtspleging geeft aan de genoemde ministers gezamenlijk de bevoegdheid om te bepalen dat de rechter in burgerlijke zaken en in strafzaken wettelijke voorschriften betreffende termijnen en vormen buiten beschouwing kan laten, als deze door buitengewone omstandigheden niet in acht genomen konden of kunnen worden. Het is dan vervolgens aan de rechter om hierover in het concrete geval te beslissen. Daarbij is telkens eerst de vraag aan de orde of met mogelijkheden die de huidige regelgeving biedt niet kan worden volstaan.
Overweegt u gebruik te maken van de Noodwet rechtspleging? Zo ja, van welke artikelen?
Voor de inwerkingtreding en inwerkinstelling van de artikelen 2 tot en met 14 van de Noodwet rechtspleging is een koninklijk besluit vereist, op voordracht van de Minister-President. Onverwijld na het nemen van dat besluit moet een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden gezonden over het voortduren van de werking van die bepalingen. Met de inwerkingtreding van de wet kunnen nog niet alle bepalingen worden toegepast. Zoals in het antwoord op vraag 5 is uiteengezet, geldt voor het daadwerkelijk kunnen toepassen van sommige bepalingen, waaronder artikel 13, dat een voorafgaand afzonderlijk ministerieel besluit vereist is.
Het toepassen van de Noodwet rechtspleging is, mede gelet op de bijzondere voorzieningen die deze wet biedt, geen lichtzinnig in te zetten instrument. Voor de inwerkingstelling van de wet is vereist dat buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken. Daarnaast geldt op grond van artikel 2 van de wet dat bepaalde voorzieningen slechts getroffen kunnen worden indien zij noodzakelijk zijn om ontwrichting van de rechtspleging tegen te gaan dan wel de onmiddellijke dreiging van zulke ontwrichting te voorkomen.
Aan de toepassing van de wet gaat een zorgvuldig besluitvormingsproces vooraf. Daarbij dient, zoals in de beantwoording van vraag 5 aan de orde is gekomen, onder meer te worden onderzocht of acute problemen in de rechtspleging als gevolg van de coronacrisis niet al oplosbaar zijn binnen de huidige, reguliere regelgeving, inclusief de uitzonderingen die die regelgeving toelaat op de standaardprocedures en/of de inzet van technische voorzieningen, zoals telehoren en videoconference als alternatief voor fysieke aanwezigheid van de verdachte of om in bijstand door een raadsman te voorzien. De Rechtspraak heeft aangegeven dergelijke technieken, waar mogelijk, nu al in te zetten.
Op welke wijze komt u tot het besluit eventueel van genoemde noodwet gebruik te maken?
Met ketenpartners, waaronder de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie en de advocatuur, vindt contact plaats over de gevolgen voor de rechtspleging van de virusuitbraak en de beperkende maatregelen die naar aanleiding van deze uitbraak zijn getroffen. Daarbij zijn ook de mogelijkheden verkend die de Noodwet rechtspleging geeft. Maar, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, is er nog geen noodzaak ontstaan om bepalingen van deze wet in werking te laten treden. Indien we wel in een dergelijke situatie belanden dan zal besluitvorming daarover worden voorbereid binnen de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing. Bij een dergelijke besluitvorming worden in ieder geval de voornoemde ketenpartners betrokken.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de reclassering om de uitvoering van taakstraffen tijdelijk stop te zetten?2
Ja.
Welke gevolgen verwacht u van dat besluit voor taakstraffen? Is het mogelijk de termijn voor het verrichten van een taakstraf te verlengen?
Doordat de uitvoering van de taakstraffen is opgeschort, is het aannemelijk dat een deel van deze taakstraffen niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijnen (volledig) kunnen worden uitgevoerd.4 Het aantal taakstraffen dat in de komende weken uit de termijn gaat lopen, wordt op dit moment door het CJIB en de reclassering in kaart gebracht.
De huidige wettelijke regeling kent geen mogelijkheid deze termijn te verlengen.
Kunnen mensen te allen tijde aangifte blijven doen van een strafbaar feit? Kunnen zij dit te allen tijde, dus ook tijdens de corona-crisis, fysiek blijven doen op het politiebureau? Kan men digitaal aangifte blijven doen?
Ja, mensen kunnen te allen tijde aangifte blijven doen. Voor aangifte op het politiebureau volgt de politie de RIVM-adviezen om verdere verspreiding van het coronavirus te beperken. Aangifte doen kan ook op afstand. De politie probeert zoveel mogelijk aangiftes telefonisch af te handelen of via internet op te nemen.
Hoe communiceert de Nationale Politie naar de inwoners van Nederland over de genomen maatregelen? Vindt er eenduidige communicatie plaats? Zo ja, waar kan men deze informatie vinden? Vindt deze communicatie behalve in het Nederlands ook in andere talen plaats?
De politie communiceert over de gevolgen van een eventuele andere uitvoering van de politietaken via de reguliere (social) media-kanalen die de politie ter beschikking staan.
Zo heeft de politie via de website aan een ieder kenbaar gemaakt dat aangiften nog altijd gedaan kunnen worden: https://www.politie.nl/nieuws/2020/maart/14/00-aangifte-doen-tijdens-corona-maatregelen.html.
Vindt vanwege de corona-crisis een verschuiving plaats in de belasting van de Nationale Politie? Wordt dagelijks door de regionale eenheden gemonitord wat de inzet is op de hoofdtaken van de politie, zijnde noodhulp, opsporing en openbare orde handhaving?
Zowel de Nationale Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (NSGBO) als de eenheden houden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Daar waar nodig worden er in overleg met het bevoegd gezag maatregelen genomen. De hulp aan hen die dit nodig hebben, de handhaving van de openbare orde en de opsporing van strafbare feiten gaan gewoon door.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
De stakingsoproep van de Vereniging Advocatenbelangen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van de Vereniging Advocatenbelangen aan sociaal advocaten om te gaan staken in juli en december?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Zoals in de beantwoording van de eerdere brief van de Vereniging Advocatenbelangen is vermeld, wordt de aankondiging van de acties betreurd. Liever zou ik samenwerken aan de vraag hoe we rechtzoekenden ook in de toekomst toegang tot het recht kunnen blijven bieden. Inmiddels heeft de Vereniging Advocatenbelangen gelet op de coronacrisis, waardoor het hele bedrijfsleven het zwaar heeft, het niet passend gevonden om in juli te staken en heeft de oproep tot acties in juli ingetrokken. Ik waardeer deze laatste stap ten zeerste.
De effecten van de coronacrisis zijn ook voor de sociaal advocatuur ingrijpend. In aanvulling op het generieke kabinetsbeleid zijn daarom direct maatregelen getroffen om te zorgen dat sociaal advocaten (waaronder begrepen advocaten, mediators en bijzondere curatoren die ingeschreven staan bij de raad voor rechtsbijstand) een beroep kunnen doen op een stabiele financieringsstroom door middel van een ruime bevoorschotting. Gelet op de zorg voor een adequaat aanbod van sociaal advocaten monitor ik aan de hand van de beschikbare cijfers van de raad voor rechtsbijstand de actuele situatie per rechtsgebied. Daarbij wordt steeds bekeken of extra maatregelen nodig zijn, omdat bevoorschotting weliswaar voorziet in liquiditeit, maar geen antwoord is op ondervonden nadeel als gevolg van ontwikkelingen in de vraag naar gesubsidieerde rechtsbijstand vanwege de coronacrisis. De wijze waarop en het tempo waarin de rechtspraak het aantal te behandelen zaken verder uitbreidt, is hierop ook direct van invloed.
Door per rechtsgebied de ontwikkelingen in het aantal afgegeven toevoegingen te monitoren ben ik in staat en indien nodig bereid gericht nadere maatregelen te treffen. Hierbij denk ik aan een langere terugvorderingsperiode en de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een deel van het voorschot niet terug te vorderen (binnen het beschikbare budgettaire kader van de rechtsbijstand). Hierover vindt overleg plaats met de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad voor rechtsbijstand. Uw Kamer zal hierover zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd.
Hoe kan het dat u zo halsstarrig bent dat u opnieuw stakingsacties over uzelf afroept?
Ik wil het beeld wegnemen dat ik niet opensta voor geluiden uit de advocatuur en daar ook niet naar zou handelen. Nadat advocaten met steun van de Nederlandse Orde van Advocaten vorig jaar acties aankondigden, heb ik per 15 november 2019 € 36,5 mln. extra per jaar voor 2020 en 2021 beschikbaar gesteld. In vele gesprekken met advocaten bleek dat voor veel sociaal advocaten de rek er echt uit is. Ik begrijp dan ook dat de frustratie was opgelopen, omdat er nog geen zicht was op hogere vergoedingen op de korte termijn. Daarom heb ik beloofd om te zoeken naar ruimte voor financiële verbeteringen op de korte termijn. Met die overbruggingsmaatregel, waarmee tegemoet is gekomen aan de noodvoorziening waarom de Nederlandse Orde van Advocaten had verzocht, kunnen advocaten de omslag naar een verbeterd stelsel van rechtsbijstand, met op termijn hogere vergoedingen voor de advocatuur, op een verantwoorde manier maken. Een verbeterd stelsel van rechtsbijstand betekent ook een inrichting van het stelsel zoals hierna genoemd onder vraag 6. De bij brief van 27 januari jl. door de Vereniging Advocatenbelangen gevraagde aanpassingen op korte termijn zien niet op die stelselverbetering en zijn alleen met nog meer extra geld te realiseren en daarvoor ontbreekt de financiële ruimte nu eenmaal door voornoemde overbruggingsmaatregel.
Waarom kunnen sociaal advocaten niet aangeven dat ze niet beschikbaar zijn vanwege een stakingsactie bij de Raad voor Rechtsbijstand zoals u in beantwoording van eerdere schriftelijke vragen hebt aangegeven?2
In beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1082) heb ik aangegeven dat de raad voor rechtsbijstand niet registreert hoeveel advocaten staken. Voor het maken van de piketroosters vraagt de raad voor rechtsbijstand advocaten aan te geven of ze beschikbaar zijn of niet. Er is voor het opstellen van de piketroosters geen noodzaak om de reden van verhindering op te geven en deze worden dan ook niet bijgehouden. Bovendien is het de raad voor rechtsbijstand vanwege privacyoverwegingen en het doelverbindingsvereiste ook niet toegestaan om de reden van verhindering te registreren.
Gaat u met de Raad voor Rechtsbijstand in gesprek om zo snel mogelijk een systeem op te richten waarbij het wel mogelijk is om in kaart te kunnen brengen hoeveel sociaal advocaten staken?
Nee. Gelet op het antwoord onder 3. is er geen noodzaak en is het ook niet toegestaan voor de raad voor rechtsbijstand om dit te registreren.
Hoe waardeert u de inspanningen van de advocatuur om te voldoen aan de adviezen van de commissies Wolfsen en Van der Meer, zoals de Vereniging Advocatenbelangen constateert in haar brief van 8 maart 2020?3
In de brief van 8 maart jl. van de Vereniging Advocatenbelangen refereert men aan de verscherping van de kwaliteitseis en introductie van peer review. Dat zijn belangrijke waarborgen om te zorgen dat de rechtzoekende kwalitatief hoogwaardige rechtsbijstand ontvangt. Graag wil ik benadrukken dat ik die initiatieven bijzonder waardeer.
De advisering van de commissies moet – zoals de Commissie Wolfsen ook benadrukt – in zijn samenhang worden beschouwd, dat wil zeggen bestaat niet uit losse onderdelen. Naast de hiervoor genoemde twee aspecten adviseerden deze commissies ook om specifiek te kijken naar:
Het centraal stellen van de hulpvraag van de rechtzoekende;
Een bredere inzet en verbeterde organisatie van de eerstelijn die de rechtzoekende doorverwijst naar het passende aanbod bij zijn hulpvraag;
De overheid als tegenpartij die 60% van de toevoegingszaken veroorzaakt;
De organisatie van rechtsbijstand in strafzaken en de daarbij veel voorkomende extra urenzaken;
Een adequate vergoeding voor de tweedelijns rechtsbijstand.
Met de ontwikkeling van het programma rechtsbijstand heb ik deze aspecten in hun onderlinge verband bezien en invulling gegeven. Die invulling zal tevens aan bod komen tijdens het huidige schriftelijke overleg gesubsidieerde rechtsbijstand.
Wat betekent dit voor uw intenties om ook aan de adviezen van de commissies Wolfsen en Van der Meer te gaan voldoen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat uw voorgenomen herziening van het stelsel voor de rechtsbijstand geen concrete plannen bevat om de scheefgroei tussen punttarief en tijdsbesteding te herstellen?4 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat standpunt deel ik niet. Door met het programma rechtsbijstand de hulpvraag van de burger centraal te stellen en via de invulling van de pijlers verbetering eerste lijn, responsieve overheid, strafzaken en rechtshulppakketten, wordt voorzien in stroomlijning van de verschillende processen en het te verrichten rechtsbijstandswerk. Dit moet ook leiden tot een andere vergoedingensystematiek en tot hogere vergoedingen.
Waarom bent u eigenlijk niet van plan om die scheefgroei aan te pakken?
Zie vraag 7.
Klopt de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat u op de advocatuur leunt om innovatie-pilots aan te dragen die als onderbouwing voor uw stelselherziening moeten dienen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die veronderstelling klopt gedeeltelijk. Met het programma rechtsbijstand heb ik ervoor gekozen om de stelselherziening op lerende wijze aan te pakken. Uitgangspunt daarbij is om eerst te onderzoeken wat werkt en dat dan om te zetten in wet. De invulling van de tweede lijn met best practices en rechtshulppakketten vraagt in die aanpak om praktijkinput vanuit de betrokken partijen, waaronder de advocatuur, om in beeld te krijgen met welke werkzaamheden de hulpvraag van de klant centraal gesteld kan worden en die de kans vergroten op een duurzame oplossing.
Houdt u nog altijd vol dat sociaal advocaten moeten wachten op de effecten van de stelselherziening voordat zij een fatsoenlijk loon krijgen?
Met het onder vraag 2 genoemde extra geld van € 36,5 mln. per jaar voor 2020 en 2021 kunnen advocaten de omslag naar een verbeterd stelsel van rechtsbijstand, met op termijn hogere vergoedingen voor de advocatuur, op een verantwoorde manier maken. In de tussenliggende periode werken we stapsgewijs naar vergoedingen die beter aansluiten bij de dienstverlening. Op sommige rechtsgebieden kan dat langer duren. Ik heb in het programma rechtsbijstand aangegeven dat het strafrecht en personen- en familierecht als bijzondere rechtsgebieden in ieder geval voorrang verdienen.
Sluit u uit dat er een tekort aan sociaal advocaten zal ontstaan nog voordat uw stelselherziening effect heeft?
Ja. De raad voor rechtsbijstand monitort hoeveel advocaten werkzaam zijn binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarbij wordt ook nauwlettend gekeken naar specifieke rechtsgebieden. De cijfers van de raad voor rechtsbijstand geven niet aan dat een tekort aan rechtsbijstandverleners aan de orde is. De spreiding over leeftijdscategorieën en met name de instroom van jonge advocaten behoeft wel aandacht in het kader van de toekomstbestendigheid. De instroom van nieuwe advocaten is gedaald van bijna 600 per jaar in 2012 naar ruim 300 per jaar in 2019. De afname was het sterkst rond 2014. Een van de ontwikkelingen die aan de daling heeft bijgedragen is het stellen van hogere kwaliteitseisen aan de in het stelsel werkzame advocaten. Samen met de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland, de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad voor rechtsbijstand bekijk ik de mogelijkheden om de aanwas van jonge sociaal advocaten te bevorderen.
Bent u bekend met de in genoemde brief van de Vereniging Advocatenbelangen aangehaalde enquête die de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) in november 2019 bij nieuwe advocaat-stagiaires heeft afgenomen, waaruit blijkt dat de helft van de nieuwe advocaat-stagiaires die van plan was de sociale advocatuur in te gaan, hiervan afziet vanwege de voorgenomen stelselherziening?
Ja.
Deelt u de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat reeds al de onzekerheid over wat uw beleid gaat zijn, voldoende is om die jonge advocaten bij de sociale advocatuur weg te jagen die niet al waren afgeschrikt door de lage vergoedingen?
Nee, dat deel ik niet. Uit gesprekken met jonge juristen die advocaat binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand willen worden, blijkt wel dat er onzekerheid is om toe te treden. Zij zien onvoldoende plekken bij kantoren ofwel de kantoren hebben geen ruimte om te investeren. In dit verband verwijs ik verder naar het antwoord onder vraag 15.
Herinnert u zich uw brief aan de Vereniging Advocatenbelangen van 28 februari 2020, waarin u memoreert aan het scenario dat de NOvA schetst, namelijk dat er dadelijk een nieuw stelsel is maar geen advocaat beschikbaar is om de burger te helpen, waarna u aankondigde dat u dit thema met de advocatuur en de Raad voor Rechtsbijstand verder zal uitdiepen? Houdt dit in dat u de aannemelijkheid van dit scenario niet (per se) betwist? Zo ja, wat is dan de reden dat u toch doorgaat met beleid dat – waarschijnlijk – leegloop van de sociale advocatuur in de hand werkt?
Ja, dat herinner ik me en nee, dat houdt niet in dat ik dat scenario aannemelijk acht. Zoals ik onder vraag 11 heb geantwoord geven de cijfers van de raad voor rechtsbijstand niet aan dat een tekort aan rechtsbijstandverleners aan de orde is. De spreiding over leeftijdscategorieën en met name de instroom van jonge advocaten behoeft wel aandacht in het kader van de toekomstbestendigheid.
Welke plannen heeft u om aan nieuwe aanwas in de sociaal advocatuur te komen?
De Nederlandse Orde van Advocaten werkt samen met de raad voor rechtsbijstand, de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en mijn Ministerie aan een stimuleringsregeling die voorziet in een bijdrage in de beroepsopleidingskosten. Daarnaast brengen dezelfde partijen in beeld wat er nodig is voor het kantoor van de toekomst. De raad voor rechtsbijstand reserveert voor beide zaken middelen uit het budget van de innovatievoorziening van € 6 mln. waarvan ik de beschikbaarheid heb aangegeven in mijn brief van 12 juli 2019 (Kamerstuk 31 753, nr. 177, vergaderjaar 2018–2019). Ook verken ik met de raad voor rechtsbijstand specifiek de in- en uitstroom van sociaal advocaten in bepaalde rechtsgebieden en regio’s en onderzoeken we welke stappen gezet kunnen worden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, voorafgaand aan het algemeen averleg Gesubsidieerde rechtsbijstand?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De zaak van dhr. Singh |
|
Henk Krol (50PLUS), Michiel van Nispen , Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lammert van Raan (PvdD), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over de zaak van de heer Singh?1
Klopt het dat het verzoek in het kader van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) van de heer Singh abusievelijk door het Amerikaanse ministerie van Justitie aan de autoriteiten in Aruba is gezonden? Bent u bereid dit na te gaan?
Nee, de Verenigde Staten hebben geen officieel WOTS-verzoek aan Aruba toegezonden. Het bericht dat de Verenigde Staten abusievelijk aan Aruba toezonden, was een kennisgeving van 25 juli 2019 dat de heer J.S. aan de staat Californië te kennen heeft gegeven dat hij naar Nederland overgeplaatst wil worden en dat de staat Californië zal beoordelen of zij op basis van dit verzoek een nader onderzoek starten.
Heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid het WOTS-verzoek van de heer Singh inmiddels onder ogen gekregen? Zo ja, kunt u bevestigen dat dit dan betekent dat het Amerikaanse ministerie van Justitie het verzoek heeft beoordeeld en positief heeft besloten ten aanzien van dit verzoek?
Er is geen WOTS-verzoek ten aanzien van de heer J.S. uit de Verenigde Staten ontvangen.
Bent u bereid, wanneer u het WOTS-verzoek onder ogen krijgt, hier positief over te beslissen, mede gelet op de humanitaire aspecten van deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zodra Nederland een officieel verzoek ontvangt, zal dit aan de gebruikelijke WOTS-kaders worden getoetst. De ratio achter de WOTS, zoals opgenomen in het met uw Kamer vastgestelde beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (hierna: het Beleidskader), is niet allereerst humanitair van aard (te zware straf of detentieomstandigheden die niet stroken met onze opvattingen), maar is gericht op resocialisatie, namelijk in het land waar men woont. Dit laatste wordt bepaald aan de hand van het bindingscriterium. In dit verband is van belang dat de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (IOS) in 2015, op verzoek van de Verenigde Staten (VS) en op grond van artikel 6, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP), een inschatting heeft verricht naar de slagingskans van een eventueel officieel verzoek van de zijde van de VS. Hierbij is gebruik gemaakt van de in 2015 door de VS meegezonden stukken en de Basisregistratie Personen. Op grond hiervan heeft IOS, zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, aan de VS medegedeeld dat J.S. niet voldoet aan de geldende criteria. Uiteraard kunnen de VS alsnog een officieel verzoek indienen.
Klopt het dat Nederland ook zelf een procedure kan starten om tot overdracht van het vonnis van de heer Singh te komen? Zo ja, waarom is dit nooit gebeurd? Bent u bereid deze procedure alsnog te starten, zo nodig op humanitaire gronden?2
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) kan zowel de staat van veroordeling, als de staat van tenuitvoerlegging een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging starten. Nederland verzoekt als staat van tenuitvoerlegging alleen om overdracht indien een overname van de tenuitvoerlegging in de rede ligt. Aangezien, zoals bij antwoord 4 geschetst, aan de VS is medegedeeld dat de heer J.S. niet aan de criteria voldoet, ligt het niet in de rede dat Nederland in deze zaak een dergelijk verzoek indient.
Klopt het dat u zonder medeweten van de heer Singh en zijn advocaten een gratieverzoek heeft ingediend in 2018? Zo ja, kunt u hiervan schriftelijke bewijzen overleggen?
Het is diplomatieke usance om vertrekkende bewindslieden te bedanken, waarbij ook aandacht kan worden gevraagd voor specifieke actuele onderwerpen die tussen twee landen spelen. Vóór het einde van de termijn van Jerry Brown als gouverneur van de staat Californië in januari 2019 heb ik in december 2018 de gouverneur in een persoonlijke brief bedankt voor de Nederlands-Californische samenwerking. Omdat een Amerikaanse ambtsdrager op het moment van aftreden soms een laatste keer gebruik maakt van verschillende bevoegdheden, bijvoorbeeld de bevoegdheid tot gratieverlening, heb ik in deze brief, zoals ook in diverse andere eerdere en latere contacten (o.a. op kabinetsniveau), gewezen op de humanitaire situatie van de Nederlandse gedetineerde J.S. Ik heb hierbij onder meer uitdrukkelijk melding gemaakt van de bevoegdheid van de gouverneur om gratie te verlenen. Dit was een passend onderdeel in de voortdurende diplomatieke inspanningen ten aanzien van de heer J.S.
Klopt het dat de consul-generaal te San Francisco aanstuurt bij de heer Singh om over te stappen naar een andere organisatie dan PrisonLaw? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Nee, dat klopt niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert alle Nederlandse gedetineerden over de mogelijkheid van begeleiding in het kader van consulaire bijstand. Onder meer om vast te stellen of een gedetineerde in aanmerking wenst te komen voor consulaire bijstand en/of begeleiding door de gesubsidieerde organisaties, hanteert het ministerie een toestemmingsformulier dat de gedetineerde zelf invult. Het staat elke gedetineerde vrij om gebruik te maken of af te zien van consulaire bijstand door de Nederlandse overheid en van de begeleiding die wordt geboden door onafhankelijke organisaties die daartoe subsidie ontvangen van de Nederlandse overheid, onder andere voor aanvullende juridische ondersteuning. Eén en ander is een aanbod en geen verplichting. Omdat er in 2019 en 2020 wijzigingen plaatsvonden in de gesubsidieerde organisaties die Nederlandse gedetineerden begeleiden, wijzigde ook het formulier (met vermelding van de nieuwe subsidieontvangers) en moest het formulier opnieuw door de heer J.S. worden ingevuld en ondertekend. Eén van de vragen van de heer J.S. naar aanleiding hiervan was om informatie te ontvangen over deze nieuwe organisaties. Via het opnieuw ingevulde formulier wordt gewaarborgd dat de heer J.S. consulaire bijstand kan blijven ontvangen en de gegevens worden verwerkt in overeenstemming met regels voor persoonsgegevensbescherming. Het staat de heer J.S. volledig vrij om cliënt van PrisonLaw te blijven.
Kunt u nader uiteenzetten hoe precies wordt bepaald of iemand al dan niet voldoende binding heeft met Nederland om in aanmerking te komen voor overplaatsing op basis van een WOTS-verzoek? Speelt het feit dat iemand geen familie heeft in het land van gevangenisstelling, maar wel in Nederland, hierin een belangrijke rol? Zo ja, waarom is in het geval van de heer Singh dan toch besloten dat er niet genoeg binding was met de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Conform het voornoemde beleidskader wordt bij «het bepalen of er sprake is van binding [...] onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, GBA) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend.»
Voor zover de vraag ziet op de specifieke omstandigheden van gedetineerde J.S. moet ik u mededelen dat er in het kader van de privacy hierover geen uitspraken worden gedaan.
Welke inspanningen verricht u om, op humanitaire gronden, aandacht te vragen voor deze zaak bij het Amerikaanse ministerie van Justitie?
De verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om vervroegde vrijlating in de afgelopen jaren hebben niet tot een voor de heer J.S. positief resultaat geleid. Zoals ik uw Kamer vaker meedeelde, heeft Nederland onder meer via de diplomatieke kanalen meermaals steun uitgesproken voor een vervroegde vrijlating van de heer J.S. op humanitaire gronden. Nederland zal ook in de toekomst bij passende gelegenheden de verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten op humanitaire (niet juridische) gronden ondersteunen.
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om de heer Singh, desnoods op humanitaire gronden, terug naar Nederland te halen? Zo ja, kunt u de Kamer van uw inspanningen op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
In de casus van de heer J.S. spelen geen uitzonderlijke omstandigheden die een inspanning op juridische gronden rechtvaardigen. Zoals in het bovengenoemd beleidskader beschreven, is de WOTS geen instrument dat ingezet wordt op basis van humanitaire gronden. Wel zal Nederland, zoals aangegeven in het antwoord onder 9, via met name de diplomatieke kanalen – op humanitaire gronden – de steun uitspreken voor eventuele toekomstige verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om een vervroegde vrijlating. Het initiatief en de positieve inspanning daarvoor liggen evenwel in de eerste plaats bij de heer J.S.
Het vastlopen van de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Was u verrast, een dag na het algemeen overleg strafrechtketen, door het bericht dat de rechtspraak vastloopt? Sinds wanneer had u kennis van deze cijfers? Waren deze cijfers u al bekend vóór of tijdens dit debat over de strafrechtketen op 5 maart?1
Nee. Zoals wij in onze brieven 13 maart 2019 en 3 juli 20192 hebben toegelicht is de problematiek van de zittingscapaciteit niet nieuw. Het kabinet heeft vorig jaar geld vrijgemaakt voor de Rechtspraak, onder meer om in de prijsperiode 2020–2022 de capaciteit op orde te krijgen en achterstanden weg te werken. Dat in 2020 niet aan de vraag naar zittingscapaciteit kon worden voldaan was voorzien. De omvang daarvan, de cijfers die in het krantenartikel zijn genoemd, is gebaseerd op een eerste interne analyse die kort voor het Algemeen Overleg tussen de woordvoerders van het College van procureurs-generaal en het Ministerie was gedeeld. Een definitieve rapportage zou nog volgen.
Wat is uw inhoudelijke reactie op dit bericht? Deelt u deze analyse en de geuite zorgen? Klopt het dat ongeveer 10% van de zaken niet afgehandeld zal worden in 2020?
Zoals hiervoor aangegeven was het de verwachting dat niet volledig aan de vraag naar zittingscapaciteit zou kunnen worden voldaan. Met het oog hierop was door het OM en de rechtspraak gezamenlijk opdracht gegeven in kaart te brengen waar de knelpunten zitten en daarvoor aanbevelingen te doen. Deze analyse zou in de maand april worden opgeleverd, maar is door de coronacrisis inmiddels achterhaald. De maatregelen die in verband met het coronavirus getroffen zijn, hebben grote impact op de mogelijkheden van OM en Rechtspraak om strafzaken af te doen. Werkvoorraden zijn daardoor verder opgelopen. De inspanningen van de Rechtspraak en het OM gezamenlijk zijn er nu op gericht om zoveel mogelijk zaken met behulp van audiovisuele middelen te behandelen en zodra dat mogelijk is, de werkprocessen weer op reguliere wijze te hervatten. Wat de impact van de coronamaatregelen is op de zittingscapaciteit en de voorraden en hoe deze problematiek moet worden aangepakt zal hierna worden bepaald. Wij hebben u hierover op 23 april 2020 nader geïnformeerd.3
Wat vindt u van de gemiddelde wachttijd van veertien maanden? Verwacht u dat dit gemiddelde zal afnemen, gelijk blijven of toenemen?
Wij zijn met de Rechtspraak en het OM niet tevreden over de doorlooptijden in de strafrechtketen. Het OM en de Rechtspraak hebben daarom al maatregelen getroffen met betrekking tot de zittingscapaciteit. Zo wordt gezorgd voor centraal inzicht in het aanbod van strafzaken door de parketten en de beschikbare capaciteit bij de gerechten zodat in een situatie van tijdelijke onder- en overcapaciteit effectiever kan worden ingezet op onderlinge bijstand van rechters en/of juridisch medewerkers. Ook hebben OM en Rechtspraak een zogenaamde «rookmeldersgroep» opgericht die met gezag signaleert waar zich problemen (kunnen gaan) voordoen en adviezen kan geven aan OM en gerechten voor deze onderlinge bijstand. Waar mogelijk wordt al onderlinge bijstand tussen de gerechten verleend. Bij uw Kamer is een wetsvoorstel aanhangig dat voorziet in meer mogelijkheden voor het verlenen van onderlinge bijstand tussen de gerechten. Dit neemt niet weg dat planning van strafzaken een complex proces is dat om dagelijkse afstemming tussen Rechtspraak, OM en advocatuur vraagt.
Het kabinet heeft vorig jaar structureel in de Rechtspraak geïnvesteerd zodat de Rechtspraak stappen kan zetten om de organisatie en de kwaliteit van het werk te verbeteren. De rechterscapaciteit is momenteel nog niet op de gewenste sterkte. De afgelopen jaren zijn er ruim 200 nieuwe rechters geworven; veel rechters zijn in opleiding en kunnen nog niet volledig worden ingezet. De meeste gerechten verwachten de komende jaren door vacaturevervulling op sterkte te zijn.
Ook ondersteunen wij de aanpak van het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB). Zoals is toegelicht in onze brief van 26 juni 2019 heeft het BKB onder meer ketenbrede normen voor de aanpak van doorlooptijden bij 7 zaakstromen vastgesteld. Wij gaan ervan uit dat de aanpak van het BKB op termijn leidt tot kortere doorlooptijden. De realiteit is echter ook dat door de maatregelen die het OM en Rechtspraak in verband met het coronavirus hebben moeten nemen, de werkvoorraden nu (tijdelijk) zijn toegenomen. De gezamenlijke inspanning is om nieuwe vertraging zoveel mogelijk te beperken, onder meer door zaken met behulp van audio-visuele middelen te behandelen. Over de manier waarop Rechtspraak en OM in afstemming met de advocatuur de zittingen hervatten en opgelopen achterstanden worden ingelopen, hebben wij u op 23 april 2020 geïnformeerd.4
Hoe verhoudt dit bericht zich tot uw beloften tijdens het algemeen overleg strafrechtketen om de doorlooptijden te verkorten, en het optimisme dat u tijdens dit debat uitstraalde?
Wij zijn tevreden over de reeds getroffen en in gang gezette maatregelen die in het antwoord op vraag 3 zijn opgesomd. Er zijn belangrijke stappen in de ketensamenwerking gezet, zoals de aanpak van doorlooptijden en de aanpak van de digitalisering van de keten waarbij de eerste concrete resultaten al zijn geboekt. Dit laat onverlet dat er, zoals de Minister van JenV tijdens het AO Strafrechtketen toelichtte, duidelijk knelpunten zijn in de strafrechtketen. Hier komt de vertraging in de doorlooptijden als gevolg van de coronacrisis nog bij. De verwachting is dat de tijdens het AO toegelichte doorlichting van de strafrechtketen meer inzicht gaat geven in de knelpunten.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om de doorlooptijden te verkorten?
Wij ondersteunen de maatregelen die hiervoor zijn toegelicht en zullen mede op basis van de uitkomst van de doorlichting beoordelen of er nadere maatregelen moeten worden genomen om het functioneren van de strafrechtketen te verbeteren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland dat deze vertragingen dramatisch zijn voor slachtoffers? Kunt u inhoudelijk reageren op de klacht dat slachtoffers onvoldoende inhoudelijk op de hoogte worden gebracht?
Wij onderschrijven de uitspraak van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland dat ook slachtoffers de negatieve gevolgen van de vertragingen ondervinden. Wij betreuren dit zeer. Zoals de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal al in het krantenbericht toelicht moet de informatieverstrekking aan slachtoffers worden verbeterd. De slachtoffer-coördinatoren van het OM vervullen hier een belangrijke functie in. Onlangs is geld beschikbaar gesteld om ongeveer 40 fte extra slachtoffer-coördinatoren aan te trekken.
Wat is uw reactie op de suggestie van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland om slachtoffers met enige regelmaat proactief te informeren over de stand van zaken via zogenaamde updates? Wat zou er voor nodig zijn, zowel qua proces als menskracht, om dit te realiseren?
Wij vinden dit een goede suggestie en gaan met het OM in overleg hoe dit vormgegeven kan worden.
De Beleidsregels exploitatievergunning speelautomatenhallen Heerlen 2020 |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de Beleidsregels exploitatievergunning speelautomatenhallen Heerlen 2020?1
Ja.
Klopt het dat de vergunningen voor het vestigen en exploiteren van een speelautomatenhal worden verdeeld middels loting? Wat vindt u daarvan? Komt dat vaker voor?
Gemeenten moeten bij het verdelen van schaarse exploitatievergunningen potentiële gegadigden de mogelijkheid bieden om naar de beschikbare vergunningen mee te dingen. Als daarbij aan het formele gelijkheidsbeginsel wordt voldaan en dus aan alle gegadigden gelijke kansen worden geboden, is geen enkele verdelingsprocedure uitgesloten. Zoals uitgewerkt in de Handreiking van de VNG «Schaarse rechten» (november 2018, p. 24) zijn zowel een vergelijkende toets als een loting toegestaan.
Het is mij niet bekend of loting vaker voorkomt als het gaat om verlening van dergelijke vergunningen.
Hoe kan een gemeente als Heerlen waarborgen dat de burger daadwerkelijk effectief beschermd wordt tegen kansspelverslaving als de vergunning voor het vestigen en exploiteren van een speelautomatenhal simpelweg wordt verloot? Een vergunning zou toch moeten worden verleend aan de exploitant die op inhoudelijke gronden de beste partij is om het aanbod te doen? De drempel voor toetreding is middels een lotingssysteem toch per definitie een minimum vereiste?
De Wet op de kansspelen formuleert vereisten waar de houder van een vergunning aan moet voldoen. Om de beleidsdoelen van het kansspelbeleid zo veel mogelijk te realiseren is het wenselijk dat deze vereisten zo goed mogelijk worden ingevuld. Het is mogelijk en voor de hand liggend om die invulling mee te wegen bij de beoordeling van de vergunningaanvraag.
In het kader van medebewind is het aan gemeenten om de Wet op de kansspelen uit te voeren. Binnen de grenzen van de wet- en regelgeving zijn gemeenten vrij om te bepalen hoe zij de verlening van vergunningen vormgeven.
De gemeente Heerlen heeft voor de weg van de loting gekozen. In de Beleidsregels exploitatievergunningen speelautomaten Heerlen 2020 vindt de verdeling van de beschikbare vergunningen plaats door middel van loting van de ontvankelijke aanvragen. De getrokken aanvragen komen in volgorde van de uitkomst van de loting in aanmerking voor een inhoudelijke toets aan de hand van de bepalingen in de beleidsregels over het voorkomen van gokverslaving, het beschermen van de openbare orde, veiligheid, het woon- en leefklimaat, gezondheid en toegangscontrole en over de passendheid binnen de omgeving. Bij een positieve uitkomst van deze toets volgt een vergunningverlening. Als de vergunning (definitief) is afgewezen, komt de volgende getrokken aanvraag voor toetsing in aanmerking
Zou het niet veel beter zijn als de gemeente Heerlen de vergunning zou gunnen aan de partij die de burger, aantoonbaar, het beste kan beschermen tegen kansspelverslaving en die de beste papieren heeft waar het gaat om het tegengaan van criminaliteit en witwassen?
Zie antwoord vraag 3.
De excuses en schadevergoeding voor slachtoffers van Zusters van de Goede Herder |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel dat vrouwen die als meisje dwangarbeid moesten verrichten bij de Zusters van de Goede Herder zich nog altijd niet erkend voelen in hun leed, nu zij de schadevergoeding voor slachtoffers te mager vinden?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat vele slachtoffers teleurgesteld zijn met de door u voorgestelde regeling?
Ik heb kennisgenomen van de brief van de Stichting Kinderdwangarbeid Meisjes Goede Herder van 24 februari jl. en de daarbij gevoegde reacties van slachtoffers op het pakket aan erkenningsmaatregelen zoals gepresenteerd tijdens de bijeenkomst op 21 februari jl.
Ik kan mij indenken dat slachtoffers op een andere regeling hadden gehoopt en dat zij in dat opzicht teleurgesteld zijn in de erkenningsmaatregelen, waaronder de voorgestelde regeling.
In mijn brief van 19 december aan uw Kamer heb ik aangegeven dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft te nemen voor het feit dat zij onvoldoende toezicht heeft gehouden waardoor de ongeoorloofde dwangarbeid van de meisjes heeft kunnen voortduren.6 Voor (het doen uitoefenen van) de ongeoorloofde dwangarbeid an sich draagt de overheid geen verantwoordelijkheid; daar zijn de instellingen van de Goede Herder voor verantwoordelijk en ook op aan te spreken.
Met de voorgestelde regeling wil ik erkenning bieden voor het leed dat is veroorzaakt door het onvoldoende toezicht van de overheid. Net zoals ik erkenning wil bieden voor het leed dat is veroorzaakt door het geweld in de jeugdzorg zoals onderzocht door de Commissie de Winter. Ik wil en kan daarbij geen onderscheid maken in de aard of zwaarte van het leed. Ik heb daarom gekozen voor een onverplichte tegemoetkoming van één bedrag voor alle slachtoffers en dat is bepaald op € 5.000,–. Waarom ik dit een redelijk bedrag acht, licht ik nader toe in het antwoord op vraag 9 en 10.
Oorspronkelijk zou op 23 maart jl. een bijeenkomst hebben plaatsgevonden waar ik in gesprek zou gaan met de vrouwen die destijds in de instellingen van de Goede Herder verbleven. Tijdens die bijeenkomst had ik de vrouwen ook persoonlijk mijn erkenning voor het hen aangedane leed willen overbrengen. Die erkenning verdienen zij ook voor het feit dat zij door hun verblijf in De Goede Herder een stigma bij zich dragen dat tot op de dag van vandaag nog zijn sporen nalaat. Ook de keuze voor de vormgeving en hoogte van de financiële tegemoetkoming had ik daar willen toelichten. Helaas is dit gesprek door de corona-crisis niet doorgegaan. Zodra de situatie dat toelaat zal ik dat gesprek alsnog aangaan.
Heeft u kennisgenomen van de brief van slachtoffers van 24 februari 2020, die ook aan u is gestuurd, waarbij in de bijlage zeer teleurgestelde reacties van verschillende slachtoffers te lezen zijn? Kunt u deze teleurstelling begrijpen?2, 3, 4, 5
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de afwikkeling van de schadevergoeding van deze slachtoffers gelijk te trekken met de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, zoals door u beschreven in reactie op het rapport van de Commissie-De Winter?
Uit het rapport van de Commissie De Winter blijkt dat ook de slachtoffers van geweld in jeugdzorg een zeer pluriforme groep vormen. Niet alleen is er sprake van verschillende vormen, verschillende duur en verschillende intensiteit van geweld, ook de impact hiervan is voor elk slachtoffer anders geweest.
De regeling vormt de basis voor een tegemoetkoming van € 5.000,– aan alle slachtoffers die leed ondervonden als gevolg van fysiek of psychisch geweld tijdens hun verblijf in jeugdinstellingen. Ik vind het doenlijk noch wenselijk om daarbij onderscheid te maken tussen leed veroorzaakt door ongeoorloofde dwangarbeid in de instellingen van de Goede Herder en leed dat is veroorzaakt door andere vormen van geweld in de jeugdzorg. Het toezicht van de overheid is in al deze situaties in vergelijkbare mate tekort geschoten.
Daarbij geldt dat de financiële regeling onderdeel vormt van een veel breder erkenningspakket. Bij de toepassing van de overige voorzieningen uit het pakket kan in overleg met de slachtoffers die zich melden juist maatwerk worden geboden om aan hun specifieke behoefte tegemoet te komen (zie ook mijn antwoord op vraag 6). Ik verwijs terzake ook naar mijn brieven van 19 december en heden.7
Deelt u de mening dat de beide slachtoffergroepen, zoals in vraag 4 beschreven, zeer verschillen, qua omvang, schade, rol van de overheid bij het veroorzaken van het leed, de bewijslast van wat gebeurd is en de urgentie vanwege de gemiddelde leeftijd van de slachtoffers?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat de slachtoffers van de Goede Herder andere noden hebben dan de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, bijvoorbeeld het ontbreken van een behoefte aan begeleiding aan mensen die reeds op leeftijd zijn?
De (hulp)behoefte van slachtoffers is persoonlijk bepaald en hierdoor zeer verschillend. Dat geldt zowel voor de slachtoffers van de ongeoorloofde dwangarbeid in de instellingen van de Goede Herder als voor de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Om het hulpaanbod voor slachtoffers te verbeteren, wordt een centraal informatie- en expertisepunt ingericht zoals gemeld in de bief van 21 februari jongstleden.8 Hierbij wordt vanzelfsprekend maatwerk geboden, gelet op de behoefte van degene die zich meldt.
Acht u een gelijkschakeling qua financiële genoegdoening van de slachtoffers van kinderdwangarbeid bij de Goede Herder en slachtoffers van geweld in de jeugdzorg gerechtvaardigd?
Ja, ik acht dit gerechtvaardigd. Zie het antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Welke waardering geeft u aan het feit dat de slachtoffers van de Goede Herder mede hun recht tot onderwijs is onthouden met alle, onder meer economische, gevolgen van dien voor de rest van hun leven?
Dat dit heeft kunnen bestaan betreur ik zeer. Het is wrang om te moeten constateren dit zoveel invloed heeft gehad op het verdere leven van deze meisjes. De verhalen van slachtoffers hebben mij zeer getroffen. Voor de erkenning van het tekortschietend toezicht van de overheid heb ik aan dit feit echter geen andere waardering toegekend dan aan andere situaties waarop de regeling ziet. De argumenten daarvoor heb ik in het antwoord op vraag 4 en 5 gegeven.
Heeft u het gevoel dat de door u aangekondigde maatregelen voldoende tegemoetkomen aan het erkennen en de noodzakelijke genoegdoening voor wat de slachtoffers van jarenlange kinderdwangarbeid is aangedaan?
De regeling beoogt een financiële tegemoetkoming te geven als erkenning voor het leed dat slachtoffers is aangedaan.9 Het is zoals hierboven vermeld geen compensatie van kosten of schade voortkomend uit het toegebrachte leed.
Wij hebben ons bij het ontwerp van de regeling nadrukkelijk laten leiden door de wensen en ideeën van slachtoffers en ervaringsdeskundigen. Dit heeft onder meer geleid tot de keuze voor een regeling van een financiële tegemoetkoming waarbij de procedure en bewijslast eenvoudig zijn en waarbij één bedrag wordt toegekend. Juist om discussies en teleurstelling over het classificeren van de ernst van het ondergane leed te vermijden. Deze keuze wordt ondersteund door de uitkomsten van de evaluatie van de regelingen in het kader van de Commissie Samson. Uit die evaluatie is gebleken dat de hoge bewijslast bij de civielrechtelijke regeling (het Statuut) helaas voor veel afwijzingen en secundaire victimisatie heeft gezorgd.
Daarom wordt nu een eenvoudige bestuursrechtelijke regeling opgesteld met een bedrag dat vergelijkbaar is met bedragen die het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeert voor psychisch letsel bij stelselmatig huiselijk geweld. Dit bedrag is ook gelijk aan het hoogste bedrag van de regeling die naar aanleiding van het tweede rapport van de commissie Deetman is getroffen voor slachtoffers van geweld in de Rooms Katholieke Kerk.
Ik ben ervan op de hoogte dat Ierland en Noord-Ierland regelingen troffen voor slachtoffers van dwangarbeid. In andere landen waar de orde van De Goede Herder op eenzelfde wijze actief was (zoals Frankrijk, Australië, Verenigde Staten en Canada) of waar mogelijk door andere organisaties een vergelijkbaar regime werd gevoerd, bestaan voor zover mij bekend geen aparte financiële regelingen voor slachtoffers van arbeidsuitbuiting als minderjarige.
Waarom heeft u gekozen voor een bedrag van 5.000 euro per persoon, terwijl het kan gaan om vrouwen die als meisje tussen hun veertiende en eenentwintigste jaar kinderdwangarbeid onder vreselijke omstandigheden hebben moeten verrichten en geen onderwijs aangeboden hebben gekregen? Op basis waarvan is dat bedrag berekend en vastgesteld? Erkent u dat dit in geen verhouding staat tot de bedragen die in andere landen voor dezelfde feiten zijn vastgesteld?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid te bezien of de voorgestelde schadevergoeding voor de slachtoffers van kinderdwangarbeid wel passend is? Bent u bereid een regeling te overwegen, waarbij de schadevergoeding verhoogd kan worden en afhankelijk wordt van hoe lang het verblijf en de kinderdwangarbeid bij de Goede Herder heeft geduurd?
Zoals bij de antwoorden op de andere vragen uiteengezet heb ik welbewust en beargumenteerd gekozen voor één bedrag. Tevens heb ik toegelicht waarom ik de hoogte van de tegemoetkoming passend acht. Ik sta nog steeds achter deze keuzes.
Bent u het met de slachtoffers eens dat de zaak nu een zeer snelle afhandeling verdient, vooral vanwege de leeftijd van de slachtoffers die dit achter zich willen laten, rust willen vinden en het laatste deel van hun leven niet alleen maar met de Goede Herder bezig kunnen en willen zijn?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van heden heb omschreven, deel ik de wens dat de financiële regeling en de overige maatregelen zo spoedig mogelijk worden gerealiseerd. De regeling moet worden vastgelegd in een Ministeriële Regeling. Daaraan wordt hard gewerkt. Gegeven de daarvoor geldende procedure is publicatie in het najaar het vroegst haalbare moment. Ondertussen is de organisatie die de regeling gaat uitvoeren, het Schadefonds Geweldsmisdrijven (SGM), al aan de slag met de voorbereiding van de uitvoering van de regeling. Hierin past het SGM de geleerde lessen uit de uitvoering van de financiële regelingen Samson toe en sluit het SGM zo veel mogelijk aan op de behoefte van slachtoffers om de beoogde erkenning te bereiken.
Deelt u de mening dat een eerlijke regeling de noodzaak bij slachtoffers om tegen de overheid en/of de congregatie De Goede Herder te procederen zou kunnen verminderen, en dat dit voor iedereen te prefereren is, vooral ook omdat de overheid de eigen verantwoordelijkheid moet erkennen voor de bijdrage aan de kinderdwangarbeid?
Naar mijn mening vormt het erkenningspakket als geheel een «eerlijk» aanbod en een passende erkenning van de tekortschietende rol van de overheid daarbij. Uiteraard hoop ik dat slachtoffers dat ook zo ervaren en daardoor niet meer de behoefte voelen om te procederen tegen de overheid. Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer van heden heb aangegeven, zijn de instellingen van de Goede Herder zelf verantwoordelijk geweest voor het door de slachtoffers doen uitoefenen van de ongeoorloofde dwangarbeid en daarop ook in rechte aan te spreken.
Deelt u voorts de mening dat een rechtszaak van slachtoffers tegen de Staat en/of de congregatie wegens de verjaringstermijnen voor civielrechtelijke claims, zeker op de korte termijn een onzekere afloop heeft, terwijl de meeste slachtoffers juist behoefte hebben aan snelle duidelijkheid en afsluiting, voor zover mogelijk, middels een rechtvaardige regeling?
Zie antwoord vraag 13.
Betreurt u de onduidelijkheid die is ontstaan rondom de afspraak tussen u en de slachtoffers op 23 maart 2020 en de verwarring met een eerdere bijeenkomst met andere slachtoffers? Hoe heeft dat kunnen gebeuren?
Alle verwarring die rondom de bijeenkomsten op 21 februari en 23 maart is ontstaan, betreur ik zeer. Die is voor een belangrijk deel gelegen in de manier waarop het aparte onderzoek naar De Goede Herder en de totstandkoming van het erkenningspakket voor de totale groep slachtoffers in de jeugdzorg (commissie De Winter) als twee aparte processen georganiseerd zijn geweest. Op vrijdag 21 februari is een bijeenkomst voor slachtoffers «De Winter» georganiseerd. Voor de slachtoffers Goede Herder was een aparte bijeenkomst op 23 maart in voorbereiding. Beide bijeenkomsten zijn in overleg met de betrokken lotgenotenorganisaties voorbereid. Er is ook steeds overleg geweest tussen de betrokken medewerkers, maar dit heeft niet geleid tot de juiste focus op het betrekken van de slachtoffers van de Goede Herder bij de organisatie van de bijeenkomst op 21 februari. Dat had wel gemoeten. De vrouwen van De Goede Herder zijn bij de voorbereiding van die bijeenkomst als aparte groep onvoldoende betrokken.
De aparte bijeenkomst zoals gepland op 23 maart 2020 voor de groep slachtoffers Goede Herder heeft in verband met de Corona-crisis geen doorgang kunnen vinden. Deze bijeenkomst zal zo spoedig als mogelijk alsnog -in overleg met de betrokken belangenorganisatie(s)- worden georganiseerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór 17 maart 2020 beantwoorden?
Het beantwoorden van deze vragen voor 17 maart is helaas niet gelukt.
De registratie van kinderen die kort na geboorte zijn overleden maar waarvan geen akte van overlijden is opgemaakt |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat artsen in het verleden (onder andere in de jaren ’80) bij het binnen korte tijd na geboorte overlijden van een kind advies gaven geen aangifte te doen van geboorte en overlijden en dat ouders die dit advies volgden derhalve geen akte hebben van overlijden?
Tot 1 januari 1995 bepaalde de wet dat in geval van een levenloos geboren kind of een kind dat levend ter wereld was gekomen en overleed voordat de termijn voor het doen van geboorteaangifte was verstreken, uitsluitend een akte van levenloos geboren kind werd opgemaakt. Het was toen niet mogelijk om een akte van overlijden te laten opmaken voor kinderen die kort na de geboorte overleden.
Vanaf 1 januari 1995 werd onderscheid gemaakt tussen levenloos geboren kinderen en kinderen die kort na de geboorte overleden. In het laatstgenoemde geval werd voortaan zowel een akte van geboorte als een akte van overlijden opgemaakt.
Er is navraag gedaan bij de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) over de handelwijze van artsen in de periode vóór 1 januari 1995. De NVOG heeft laten weten dat er voor kinderen die kort na de geboorte overleden geen richtlijn bestond en de NVOG geen concrete gevallen bekend zijn waarin het advies werd gegeven om geen aangifte te doen bij de burgerlijke stand.
Klopt het dat ouders in een dergelijke situatie wordt geadviseerd om de rechter te verzoeken het register van geboorte en overlijden aan te vullen met een geboorteakte en een overlijdensakte? Wat is de procedure die ouders vervolgens hiervoor moeten doorlopen?
De Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat
en de nationaliteit (hierna: de Commissie) heeft over dit onderwerp een Officiële Mededeling uitgebracht in 20171 die eind 2019 nog is aangevuld.2 Zij onderkent in haar advies dat zich de situatie kan voordoen dat er geen akte is opgemaakt nadat een kind levend ter wereld is gekomen, maar is overleden voor de aangifte van geboorte.
Voor dat geval stelt de Commissie dat een of beide ouders of de ambtenaar van de burgerlijke stand zich kan wenden tot de rechter voor het toevoegen van de ontbrekende akten aan de registers, overeenkomstig de procedure bedoeld in art. 1:24 lid 1 BW.
Klopt het dat ouders in zo’n geval wordt verteld dat zij hiertoe juridische bijstand van een advocaat moeten inschakelen? Klopt het tevens dat wanneer een ambtenaar van de burgerlijke stand van de betreffende gemeente de officier van justitie aanschrijft om deze te vragen de rechtbank te verzoeken aanvulling van de registers te gelasten, een dergelijk verzoek niet door het openbaar ministerie in behandeling wordt genomen?
Voor het indienen van een verzoek bij de rechtbank op grond van art. 1:24 lid 1 BW is de tussenkomst van een advocaat nodig. Navraag bij het Openbaar Ministerie heeft uitgewezen dat verzoeken van een ambtenaar van de burgerlijke stand aan de Officier van Justitie om ambtshalve een procedure ex art. 1:24 BW te voeren daar niet bekend zijn. In dit verband wordt opgemerkt dat een ambtenaar van de burgerlijke stand -naast het Openbaar Ministerie- bevoegd is om zelfstandig een zodanig verzoek aan de rechter te doen.
Ook hij wordt beschouwd als «belanghebbende» in de procedure ex art. 1:24 BW. Ons zijn enkele gevallen bekend waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand de betrokken ouders op deze wijze ten dienste is geweest.3
Ik begrijp dat, zij het dat in bepaalde gevallen een beroep op de rechtsbijstand mogelijk is.
Ik zal in overleg met de beroepsvereniging van ambtenaren van de burgerlijke stand, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), in kaart brengen wat de omvang van de problematiek is en op basis daarvan nagaan of er aanleiding is om -aanvullend op de bestaande mogelijkheden- ouders nader tegemoet te komen. Ik verwacht Uw Kamer in de tweede helft van dit jaar over de uitkomsten te kunnen berichten binnen de reguliere halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het wetgevingsprogramma personen- en familierecht.
Begrijpt u dat het inschakelen van een advocaat voor ouders een kostbare procedure is, terwijl wanneer er wel een overlijdensakte is opgemaakt dit proces zonder tussenkomst van een advocaat kan worden gevolgd?
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag.
Ziet u mogelijkheid het proces zodanig aan te passen dat ook registratie zonder tussenkomst van een advocaat mogelijk is, bijvoorbeeld middels de geschetste route via de ambtenaar van de burgerlijke stand en de officier van justitie? Zo nee, ziet u mogelijkheid om voor deze kleine groep te bezien hoe maatwerk kan worden getroffen wanneer het inschakelen van een advocaat om financiële redenen niet haalbaar blijkt?
Bij de eerste inschrijving van een persoon als ingezetene in de Basisregistratie Personen (BRP) worden op diens persoonslijst gegevens over de kinderen opgenomen. Er worden echter geen gegevens opgenomen over kinderen die al zijn overleden, zonder zelf ingeschreven te zijn geweest.
Zo worden mogelijk pijnlijke situaties voorkomen waarin een ouder verplicht is om bij de aangifte van verblijf en adres inlichtingen over overleden kinderen te verschaffen.
Sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging van 3 februari 2019 in verband met het opnemen van gegevens over levenloos geboren kinderen, of omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt waarin vermeld is dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven was (Stb. 2019, 3 en 32), heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties signalen ontvangen dat in de praktijk behoefte blijkt te zijn aan verdere uitbreiding van de mogelijkheden om deze kinderen in de BRP op te nemen.
Om daarin te voorzien wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel dat onder meer voorziet in de mogelijkheid om op verzoek van de ouder die als ingezetene in de BRP is of wordt ingeschreven, op diens persoonslijst gegevens op te nemen over een kind dat levenloos is geboren of van wie een akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven was. Hierbij is niet langer relevant of de ouder ten tijde van de geboorte van het kind als ingezetene of als niet-ingezetene was ingeschreven in de BRP.
Kan u voorts nader toelichten waarom een kind van in Nederland woonachtige ouders, die ten tijde van de geboorte van hun kind in het buitenland woonden, niet kan worden geregistreerd?
Het bericht ‘Grote verschillen tussen rechters bij beoordelen van fiscale zaken’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote verschillen tussen rechters bij beoordelen van fiscale zaken»?1
Ja.
Wat vindt u van het onderzoek waaruit naar voren komt dat belastingbetalers bij de ene rechtbank meer kans hebben om te winnen dan bij de andere?
In zijn antwoorden op vragen van het lid Groothuizen d.d. 27 maart jl.2 heeft de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven ermee bekend te zijn dat Nederlandse gerechtelijke uitspraken met toepassing van kunstmatige intelligentie worden geanalyseerd. Daarbij is ook aan de berichtgeving over dit onderzoek van Deloitte gerefereerd. In dezelfde antwoorden is uiteengezet dat het percentage van het aantal gerechtelijke uitspraken in Nederland dat online wordt gepubliceerd tussen 2–3% ligt. Uit het artikel in het Financieel Dagblad van 5 maart jl. en uit navraag bij Deloitte3 volgt dat het onderzoek waaraan in de berichtgeving wordt gerefereerd heeft plaatsgevonden op basis van op rechtspraak.nl gepubliceerde zaken en derhalve op basis van een zeer gering deel van alle uitspraken. Daarnaast is niet duidelijk wanneer gesproken kan worden van het winnen van een zaak. Daarbij is onder meer relevant dat het voorkomt dat één van de partijen (alleen) op een voor die partij ondergeschikt punt in het gelijk wordt gesteld. Een beroep kan dan gegrond zijn, terwijl van het «winnen» van een zaak in de beleving van betrokkene in een dergelijk geval geen sprake zal zijn. Het voorgaande maakt dat de Minister voor Rechtsbescherming de conclusie, dat belastingbetalers bij de ene rechtbank meer kans hebben om te winnen dan bij de andere, niet op basis van de berichtgeving over dit onderzoek onderschrijft.
Wat zegt dit onderzoek en de uitkomst over de uniformiteit van regels en met name over de toepassing van regels?
Zie het antwoord op vraag 2. Overigens kunnen er diverse redenen zijn voor verschillen. Zo doet de rechtbank Noord-Holland de Douanezaken voor heel Nederland en doen zich in grensgebieden relatief veel zaken voor over de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
Kan uit het onderzoek worden afgeleid dat er een gebrek is aan rechtseenheid voor belastingbetalers? Zo nee, waarom niet?
Uit de berichtgeving over het onderzoek kan niet worden afgeleid dat er een gebrek is aan rechtseenheid. Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3. In aanvulling daarop kan worden opgemerkt dat regelgeving soms ruimte laat voor diverse interpretaties. Dat vindt zijn weerslag in de uitspraken van rechters en raadsheren.
Welke stappen heeft u gezet om rechtseenheid tussen rechtscolleges op het gebied van belastingrechtspraak te garanderen?
Zie het antwoord op vraag 4. De Minister voor Rechtsbescherming vindt rechtseenheid belangrijk. Onafhankelijkheid en maatwerk van rechters in rechtszaken is een groot goed. Tegelijkertijd mogen rechtzoekenden enige voorspelbaarheid verwachten in vergelijkbare zaken. Het is aan de Rechtspraak zelf om deze rechtseenheid te bewaken en daarbij in vonnissen goed te motiveren waarom bijvoorbeeld wordt afgeweken van eerdere jurisprudentie. Ontwikkelingen als de toepassing van kunstmatige intelligentie bieden de Rechtspraak nieuwe kansen en uitdagingen. De Minister voor Rechtsbescherming blijft hierover graag met de Rechtspraak in overleg.
Kunt u in gesprek gaan met de commissie rechtseenheid bestuursrecht om de rechtseenheid in belastingzaken te bevorderen?
De Minister voor Rechtsbescherming ziet op dit moment geen aanleiding om daarover het gesprek aan te gaan. Zie ook het antwoord op vraag 5. De Commissie rechtseenheid bestuursrecht is een informeel en intern regulier overleg tussen de vier hoogste rechtscolleges om op het gebied van het bestuurs(proces)recht de rechtseenheid tussen de vier hoogste bestuursrechters te bevorderen. Het gaat hier dus niet om rechtseenheid tussen lagere rechters. Gelet op het interne karakter van deze commissie is zij niet een gesprekspartner van de overheid. Voor wat betreft belastingzaken heeft de Hoge Raad als cassatierechter de taak om voor rechtseenheid zorg te dragen.
In hoeveel procent van de rechtszaken die belastingbetalers aanspannen wint de belastingbetaler (graag een uitsplitsing per gerechtelijke instantie en per belasting en over de afgelopen 10 jaar)?
Deze informatie is niet beschikbaar. Daarbij is onder meer relevant dat, zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is aangegeven, het voorkomt dat één van de partijen (alleen) op een voor die partij ondergeschikt punt in het gelijk wordt gesteld. Een beroep kan dan gegrond zijn, terwijl van het «winnen» van een zaak in de beleving van betrokkene in een dergelijk geval geen sprake zal zijn. Mede gezien het voorgaande zou een antwoord op deze vraag diepgaand en arbeidsintensief jurisprudentieonderzoek vergen.4
Herinnert u zich het antwoord van uw voorganger op de vragen van het lid Lodders2: «... merk ik op dat de rechten van belastingbetalers in Nederland goed zijn geborgd. In Nederland is veel aandacht besteed aan een zorgvuldige vormgeving van de juridische relatie tussen belastinginspecteur en ontvanger aan de ene kant en belastingplichtigen aan de andere kant.»?
Ja.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat u aan de ene kant stelt dat de rechten van belastingbetalers goed zijn geborgd en aan de andere kant dit onderzoek bevestigt dat er wel degelijk grote verschillen zijn in de toepassing van de regels?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
En hoe duidt u de verschillende recente voorbeelden zoals de kinderopvangtoeslagproblematiek, het bijhouden van een niet toegestane zwarte lijst en het onterecht niet uitbetalen van invorderingsrente waarbij waar belastingbetalers en toeslagenontvangers onterecht zijn «vermalen» door de eigen overheid in relatie tot de positie van de belastingbetaler?
De in de vraag genoemde zaken zijn zeer pijnlijke voorbeelden van het handelen van de Belastingdienst. Het vertrouwen in de Belastingdienst wordt hierdoor geschaad. Het is de bedoeling om toe te werken naar een cultuur binnen de Belastingdienst waarbij dit soort signalen veel eerder met elkaar én met de buitenwereld worden gedeeld en dat kan worden besproken hoe tot een oplossing kan worden gekomen. In de brief van 11 januari jl. heeft de Minister van Financiën geschetst op welke gebieden er hiervoor interventies noodzakelijk zijn.6 Daarnaast is in de brief van 28 april jl. over de Fraude Signalering Voorziening7 aangekondigd dat de mogelijkheden worden onderzocht voor extern toezicht bij de Belastingdienst waar de genoemde voorbeelden aan de orde kunnen komen. In laatstgenoemde brief is voorts aangegeven dat het interne toezicht op twee manieren wordt versterkt. Allereerst doordat de Functionaris voor Gegevensbescherming meer slagkracht krijgt en daarnaast doordat de functie van de privacy-officer van de Belastingdienst wordt versterkt.
Hoe verklaart u het sinds 2013 afnemend aantal belastingbetalers dat een zaak wint bij de rechtbank in vergelijking met het eerder onder vraag 8 genoemde antwoord?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om het voor de belastingbetaler inzichtelijker te maken wanneer procederen tegen de Belastingdienst wel zin heeft?
Het is niet mogelijk om in zijn algemeenheid de vraag te beantwoorden wanneer procederen tegen de Belastingdienst zin heeft, in de zin dat een belastingplichtige gelijk zal krijgen. Dat hangt namelijk altijd af van de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
Welke EU-landen hebben reeds een handvest met de rechten van belastingplichtigen, een handvest dat belastingplichtigen meer duidelijkheid moet geven in de strijd tegen een soms log overheidsapparaat dat veel meer middelen ter beschikking heeft om de rechtszaak naar zich toe te trekken?
Als met de vraag wordt gedoeld op de door de Europese Unie (EU) opgestelde Europese code voor de belastingplichtige waarin een aantal kernbeginselen zijn geformuleerd en een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste bestaande rechten en verplichtingen die van toepassing zijn op de relatie tussen de belastingplichtige en de belastingdienst en dat voor de EU-lidstaten als model kan dienen , kan ik aangeven dat ik geen overzicht heb van de EU-lidstaten die gebruikmaken van deze (niet-bindende) richtsnoeren. Nederland maakt hier niet gebruik van (zie ook het antwoord op vraag 14).
Deelt u de mening dat gezien de uitkomsten van het onderzoek van Deloitte en de schrijnende zaak rond de kinderopvangtoeslag, ook de Nederlandse belastingbetaler baat heeft bij een handvest met de rechten van belastingbetalers? Bent u alsnog bereid om een handvest voor de rechten van de belastingbetaler op te stellen zoals eerder gevraagd in schriftelijke vragen van het lid Lodders3? Zo nee, waarom niet?
Nee, met mijn voorganger ben ik namelijk van mening dat in Nederland reeds veel aandacht is besteed aan een zorgvuldige vormgeving van de juridische relatie tussen belastinginspecteur en ontvanger aan de ene kant en belastingplichtigen aan de andere kant en dat de rechten van belastingbetalers in Nederland goed zijn geborgd. Ik verwijs naar de beantwoording van vragen 2, 3, en 4 gesteld door het lid Lodders.11 Daar waar er een rechtstekort zou bestaan, is het zinvoller om een oplossing hiervoor te regelen bij of krachtens wet, dan om een handvest op te stellen dat slechts richtsnoeren bevat. In dit kader ben ik benieuwd met welke onderzoeksresultaten en aanbevelingen de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken gaat komen. Deze adviescommissie richt zich op de vraag of vanuit het perspectief van burgers en kleine ondernemers de rechtsbescherming in belastingzaken in de praktijk als toereikend wordt ervaren en onderzoekt of er verbeteringsmogelijkheden zijn in de uitvoering daarvan. Overigens wordt tot slot opgemerkt dat de problematiek rondom de kinderopvangtoeslag losstaat van de rechtspositie van een belastingplichtige.
Deelt u de mening dat, zoals ook uit het artikel blijkt, er voldoende reden is tot vervolgonderzoek? Zo ja, bent u voornemens dit onderzoek te gaan uitvoeren en hoe wordt dit onderzoek vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie ook onder meer het antwoord op vraag 2.
Falende bewindvoerders |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Facebookbericht van Steven Brunswijk over falende bewindvoerders en schuldhulpverlening?1
Ja, ik ben bekend met de berichten van de heer Brunswijk over beschermingsbewindvoerders (hierna: bewindvoerders) en schuldhulpverlening.
Hoe verklaart u dat de rekeningen van mevrouw Brunswijk, zoals weergegeven door bewindvoerder Obin, volledig verschillen van de informatie die de schuldeisers verstrekken (waaronder de Belastingdienst)?
Over individuele gevallen kan ik geen uitspraken doen.
Wat onderneemt u tegen bewindvoerders die hun cliënten bedriegen en/of bestelen?
Als een bewindvoerder zijn cliënt zou bedriegen of bestelen, kan de betrokkene maar ook familieleden of de rechter, hiervan aangifte doen bij de politie. Als er sprake is van diefstal of bijvoorbeeld duidelijke aanwijzingen daarvoor, ligt voor de hand dat de bewindvoerder in alle zaken wordt ontslagen.
In het algemeen geldt dat als een bewindvoerder zijn cliënt schade berokkent, hij hiervoor aansprakelijk is. De cliënt, maar bijvoorbeeld ook zijn naaste familie, kan vervolgens de rechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan. De rechter kan de bewindvoerder ook ambtshalve ontslaan, bijvoorbeeld op basis van klachten. De rechter kan de bewindvoerder in één of enkele zaken ontslaan, maar ook in al diens dossiers.
Het onderzoek van de rechtbank naar de bewindvoerder vindt plaats binnen het lopende toezicht op het functioneren van de bewindvoerder. Het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder wordt behandeld binnen het lopende toezicht. Aan het indienen van een dergelijk verzoek zijn dan ook in beginsel geen kosten verbonden.
Als de bewindvoerder wordt ontslagen moet hij een eindrekening en -verantwoording opmaken. Wanneer de cliënt of opvolgend bewindvoerder bezwaar heeft tegen de eindrekening en -verantwoording, bijvoorbeeld vanwege het vermoeden van fraude, kan de rechter de schade vaststellen die de ontslagen bewindvoerder aan de cliënt heeft berokkend. Vervolgens kan de rechter de opvolgend bewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder.
Erkent u dat het in het belang is van goedwillende bewindvoerders als de malafide bureaus van de markt verdwijnen?
Ja. In de eerste plaats hebben hun cliënten belang bij de aanpak van malafide bewindvoerders. Ook goedwillende bewindvoerders hebben daar belang bij, omdat negatieve ervaringen afstralen op de beroepsgroep als geheel.
Het lid Jasper van Dijk legde het bericht dat aanleiding is voor deze Kamervragen op 5 maart jl. ook voor aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ten behoeve van de uitwisseling van persoonsgegevens. De Staatssecretaris heeft in reactie hierop aangegeven bekend te zijn met het fenomeen malafide bewindvoerders. Zij benadrukte daarbij dat er in de beroepsgroep van bewindvoerders ook heel veel betrokken professionals zitten die zich met hart en ziel inzetten. Dat onderschrijf ik.
Erkent u dat goed toezicht op bewindvoerders noodzakelijk is, alsmede een laagdrempelig loket voor klachten?
Ja. Goed toezicht op bewindvoerders is geborgd aan de hand van wettelijke kwaliteitseisen en het rechterlijke toezicht daarop. Daar ga ik eerst op in. Daarna licht ik toe waar mensen terecht kunnen met klachten over hun bewindvoerder.
Sinds 1 april 2014 moeten professionele kandidaat-bewindvoerders voldoen aan de eisen in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het besluit).2 Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking als zij voldoen aan deze kwaliteitseisen. Het gaat om eisen over werving, opleiding, scholing en begeleiding, omgang met cliënten, het plan van aanpak, klachtenregeling, dossiervorming, bedrijfsvoering en eisen ter voorkoming van belangenverstrengeling. Eenmaal benoemd moeten bewindvoerders jaarlijks aantonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen. Voor de toets aan de kwaliteitseisen heeft de rechtspraak het Landelijke Kwaliteitsbureau (hierna: LKB) geïnitieerd. Om benoemd te kunnen worden, moeten kandidaten daar een toelatingsverzoek indienen. Na toelating moeten bewindvoerders jaarlijks een handhavingsverzoek indienen bij het LKB.
De kwaliteitseisen uit het besluit zijn geïntroduceerd bij de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap. Deze wetswijziging en het besluit zijn in 2018 geëvalueerd.3 Mijn appreciatie van de evaluatie heb ik in juli 2019 aan uw Kamer aangeboden.4
Uit de evaluatie volgt dat het LKB inzicht heeft in de bedrijfsvoering van bewindvoerders en er consequenties aan verbindt als daaruit blijkt dat het niet goed gaat met een kantoor. Hiermee is invulling gegeven aan een van de belangrijkste doelstellingen van de wetswijziging. Uit de evaluatie komt het beeld naar voren dat het LKB in de afgelopen periode steeds beter is gaan functioneren. Daarnaast zet de rechtspraak flinke stappen in de digitalisering van het toezicht op professionele bewindvoerders. Dit draagt bij aan de versterking en effectiviteit van het toezicht. Verder blijkt uit de evaluatie dat de introductie van de kwaliteitseisen breed wordt gedragen door rechters en de beroepsgroep. In de eerste plaats omdat de eisen een zekere filterwerking hebben: met de eisen is het mogelijk geworden om een deel van de potentieel slecht functionerende bewindvoerders buiten de deur te houden. Ten tweede kan de jaarlijkse controle eraan bijdragen dat slecht functionerende bewindvoerders de mogelijkheid wordt ontnomen als bewindvoerder op te treden.
Wel is in de evaluatie en nadien tijdens stakeholderbijeenkomsten branche breed opgemerkt dat het bij de eisen ontbreekt aan een meer inhoudelijke toets van vaardigheden en competenties van bewindvoerders. Dit is ook besproken tijdens een bestuurlijk overleg van de Staatssecretaris van SZW en mij op 4 maart jl. met de Raad voor de rechtspraak, verenigingen van bewindvoerders en de VNG. De stakeholders hebben afgesproken gezamenlijk te verkennen of een specifieke opleiding verplicht kan worden gesteld. De Staatssecretaris van SZW en ik waarderen de bereidheid van deze partijen om hierin gezamenlijk op te trekken. De verkenning start naar verwachting rond de zomer van 2020. De Staatssecretaris van SZW heeft bij voornoemde plenaire behandeling toegezegd dat uw Kamer over de uitkomsten van het overleg wordt geïnformeerd.
Als een cliënt of bijvoorbeeld zijn naaste familie een klacht hebben over een bewindvoerder, kunnen zij die indienen bij de bewindvoerder. Op grond van het besluit moet een bewindvoerder een klachtenregeling hebben. Als de bewindvoerder is aangesloten bij een branchevereniging, kan ook daar een klacht worden ingediend. Het staat een cliënt en bijvoorbeeld zijn naaste familie altijd vrij om de rechter te benaderen. Op deze manier is een laagdrempelig loket voor klachten geborgd.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar problemen onder bewindvoerders en aanbevelingen te doen om het systeem te verbeteren?
Naar aanleiding van voornoemde wetsevaluatie over onder meer de kwaliteitseisen voor bewindvoerders, zetten de rechtspraak, verenigingen van bewindvoerders en VNG stappen om de kwaliteit van bewindvoerders verder te verbeteren (zie antwoord 5). De verbeterpunten uit de wetsevaluatie worden dus opgepakt. Uw Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd.
Daarnaast gaat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in gesprek met de rechtspraak en het LKB naar aanleiding van de motie Jasper van Dijk/Peters.5 De motie roept op onderzoek te doen naar problemen met bewindvoering en aanbevelingen te doen om het systeem te verbeteren. Het ministerie zal met de rechtspraak en het LKB bespreken welke mogelijkheden zij zien om de kwaliteit van bewindvoerders verder te verbeteren. Uw Kamer wordt over de uitkomsten geïnformeerd.
Het voorkomen van vechtscheidingen met mogelijke ouderverstoting tot gevolg |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Na scheiding het huis behouden wordt makkelijker»?1
Ja.
Denkt u dat deze maatregel zou kunnen leiden tot minder zogeheten vechtscheidingen doordat de hypotheek eventueel een minder groot struikelblok binnen de scheiding zou zijn? Zo ja, ziet u een rol voor de regering weggelegd om te stimuleren dat hypotheekverstrekkers een dergelijke regeling ook implementeren voor huizen die niet onder de nationale hypotheekgarantie vallen?
Het gezamenlijke bezit van een koopwoning kan een complicerende factor zijn in een scheiding. De wijziging in de voorwaarden en normen van Nationale Hypotheek Garantie maakt het eenvoudiger voor een van de partners om na de scheiding in de woning te blijven wonen. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2013 verduidelijkt hoe kredietverstrekkers bij een relatiebreuk kunnen omgaan met de hypotheekregels. Uitgelegd is dat kredietverstrekkers door gebruikmaking van maatwerk bij de achterblijvende ex-partner kunnen toetsen of deze de werkelijke woonlasten kan dragen. Uitgangspunt is hierbij dat een bestendige financiële situatie wordt gecreëerd, omdat overkreditering voorkomen moet worden. Het is mijn beeld dat veel kredietverstrekkers gebruikmaken van de mogelijkheden die er zijn om maatwerk toe te passen. De manier waarop zij dit doen valt onder de verantwoordelijkheid van de kredietverstrekker. Ik zie hierin geen rol voor de overheid.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is rondom de pilot om kinderen beter te betrekken bij het ouderschapsplan? Zijn de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek onder begeleiding van de Vrije Universiteit Amsterdam en Universiteit Tilburg binnen? Kunt u deze aan de Tweede Kamer sturen en welke conclusies trekt u hieruit?
De pilot bij de rechtbank Overijssel is afgerond per 1 mei 2019. Het wetenschappelijk onderzoek zal naar verwachting eind mei 2020 worden opgeleverd. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht zal op basis van de conclusies van de onderzoekers een besluit nemen over eventueel landelijk gebruik van de werkwijze. Ik zal uw Kamer hierover informeren in de voortgangsrapportage van het programma Scheiden zonder Schade.
Heeft u zicht op hoeveel kinderen, als gevolg van een vechtscheiding tussen de ouders, geconfronteerd worden met het verschijnsel ouderverstoting, waarbij de ene ouder het contact van het kind met de andere ouder stelselmatig ondermijnt hetgeen kan leiden tot verstoting?
Er zijn cijfers beschikbaar over contactverlies tussen (een van de) ouders en kinderen na een scheiding. In de Agenda voor actie «Scheiden en de kinderen dan?» staat dat 15 procent van alle kinderen van gescheiden ouders na de scheiding geen contact met een van de ouders meer heeft.2 Deze cijfers zijn afgeleid van het WODC-onderzoek uit 2017 over verblijfsarrangementen na scheiding en van de rapporten van de Kinderombudsman, zoals het rapport «Verkenning naar de kindvriendelijke advocatuur.3 Uit onderzoek blijkt bovendien dat contactverlies doorwerkt in de volwassenheid: 20 procent van de volwassen kinderen heeft na ouderlijke scheiding geen contact met hun vader en 5 procent ziet hun moeder niet meer – in intacte gezinnen betreft dit respectievelijk 2 procent en 1 procent van de kinderen.4
Voornoemde rapporten maken duidelijk dat aan het ontstaan van contactverlies na scheiding een complex van factoren ten grondslag kan liggen. Een complex van factoren dat bovendien moeilijk kwantificeerbaar is. Contactverlies na scheiding valt niet per definitie samen met ouderverstoting. Dat geldt evenmin voor onttrekking aan het ouderlijk gezag, waarover wel cijfers beschikbaar zijn (zie het antwoord van vraag5. Bovendien hebben we in termen van «harde cijfers», wel zicht op gerechtelijke procedures, maar is er vrijwel geen informatie beschikbaar over de samenwoners die uit elkaar gaan en niet de gang naar de rechter maken. Voor het vaststellen van harde cijfers over het verschijnsel ouderverstoting waarnaar in de vraagstelling wordt verwezen, is allereerst een eenduidig begrip daarvan nodig. Die definitie is er op dit moment niet. Vorig jaar is op verzoek van uw Kamer het expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek ingericht. Ik verwacht dat hun bevindingen aangrijpingspunten bevatten om meer zicht te krijgen op de omvang van de problematiek.
Welke opdracht is het expertteam «Ouderverstoting»2 meegegeven?
Het expertteam heeft, conform de motie van Uw Kamer, de opdracht om concrete oplossingen voor de problematiek te laten uitwerken in samenwerking met ervaringsdeskundigen door:
de methodieken om signalen van ouderverstoting te herkennen adequaat in kaart te brengen voor de verschillende (juridische en gedragswetenschappelijke) professionals;
de benodigde kennis (en de lacunes daarin) bij de betrokken professionals te inventariseren;
een plan op te stellen om de lacunes te dichten;
de interventies te beschrijven om tijdig (voorkomen) en effectief (in zaken waar ouderverstoting zich voordoet) in te kunnen grijpen.7
Is het expertteam enige beperking opgelegd aangaande hun mogelijke aanbevelingen of kunnen zij bijvoorbeeld ook adviseren om bepaalde wettelijke bepalingen te schrappen c.q.toevoegen of nieuwe overheidsinstellingen op te richten?
Zie antwoord vraag 5.
Ligt het expertteam op schema en komen zij derhalve op 1 juli 2020 met hun aanbevelingen?
De voorzitter van het expertteam heeft in een eerder stadium laten weten rond de zomer met een rapportage te zullen komen.8 Vanwege de maatregelen die het kabinet noodzakelijkerwijs heeft moeten nemen in de aanpak van het coronavirus, verwacht ik dat hierin vertraging zal optreden, zodat de bevindingen in het najaar naar buiten zullen komen.
Vindt u dat de handhaving van afspraken of rechterlijke beslissingen op sociaal terrein, waaronder omgangsregelingen, in Nederland op dit moment goed geregeld is? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat (niet) naleving van afspraken of rechterlijke beslissingen inzake een scheiding een bron van conflicten kan vormen. Om deze reden is daarvoor veel aandacht binnen het programma Scheiden zonder Schade en het expertteam. Het voorstel voor een bureau naar analogie van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is bekend bij het expertteam. Ik wacht hun advies daarover af.
Hoe vaak is in 2017, 2018 en 2019 bij de politie een melding binnengekomen van het misdrijf «onttrekking ouderlijk gezag», ook wel artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht? Hoe vaak heeft dit geleid tot een onderzoek van het openbaar ministerie? Hoe vaak heeft dit geleid tot een strafzaak en hoe vaak tot een veroordeling?
Er zijn bij de politie geen gegevens beschikbaar over het aantal aangiften/meldingen betreffende onttrekking aan het ouderlijk gezag omdat deze in de systemen van de politie niet kunnen worden gedetecteerd. Wel is bekend dat de afgelopen drie jaar er steeds ongeveer 200 zaken per jaar zijn geweest waarvan een dossier aangaande een verdachte ter zake van art. 279 van het Wetboek van Strafrecht door de politie is ingezonden naar het Openbaar Ministerie. Dit heeft de afgelopen drie jaar geleid tot 100 tot 150 OM-afdoeningen per jaar. Cijfers van de rechtspraak tonen dat de afgelopen drie jaar ongeveer 60 strafopleggingen per jaar hebben plaatsgevonden waarin onttrekking ouderlijk gezag in elk geval één van de ten laste gelegde delicten was.
Zou een landelijk instelling, naar analogie van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, zoals voorgesteld door vechtscheidingshulp3 een mogelijke oplossingsrichting kunnen zijn voor de problematiek rondom ouderverstoting? Zo ja, bent u bereid dit voorstel expliciet onder de aandacht van het expertteam te brengen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u dit geen goed idee vindt?
Zie antwoord vraag 8.
Het doorprocederen door de overheid |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van De Monitor van 3 maart over het doorprocederen door de overheid?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze werkwijze van de gemeente Enschede?
Het betreft hier een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Binnen de gedecentraliseerde context van de Participatiewet (Pw) is het primair de gemeenteraad die het college op de uitvoering van de handhaving controleert en waar nodig aanspreekt.
Deelt u de mening dat er sprake is van een perverse prikkel wanneer een ambtenaar aangeeft in de richting van de sociaal rechercheur dat het terugvorderen van een uitkering over vier dagen niet voldoende is om het onderzoek van die rechercheur te bekostigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat het hier om een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Daarbij wil ik er, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op wijzen dat in het regeerakkoord en de SZW Handhavingskoers 2018–2021 wordt onderstreept dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Ik vind het van groot belang dat deze handhaving effectief en zorgvuldig geschiedt. De rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd moeten uitkeringen rechtmatig worden verstrekt. Een effectieve en zorgvuldige handhaving vindt zijn grondslag daarbij niet in financiële motieven, maar in het gegeven dat voor een breed draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid schending van de inlichtingenplicht niet lonend mag zijn.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten erop gericht zijn de kosten van onderzoek door sociaal rechercheurs te verhalen op de personen die onderwerp zijn van zo’n onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u aanwijzingen dat meerdere gemeenten of andere overheden op dergelijke wijze omgaan met onderzoek door sociaal rechercheurs?
Mij hebben geen signalen bereikt dat het hier om een staande praktijk gaat. Ik heb daarbij tevens navraag gedaan bij VNG Naleving (v/h het Kenniscentrum Handhaving en Naleving). Ook bij hen zijn geen signalen bekend dat het hier om meer dan een incident zou kunnen gaan.
Wat zou de rijksoverheid aan extra toevoegingen aan sociaal advocaten kwijt zijn als alle gemeenten op dergelijke wijze omgaan met onderzoek door sociaal rechercheurs?
U vraagt de Minister voor Rechtsbescherming de uitkomst van een enkele casus in één gemeente te extrapoleren naar alle mogelijke beslissingen over bijstandsuitkeringen in alle gemeenten, om zo een eventueel extra beroep op toevoegingen te kunnen inschatten. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn geen signalen bekend dat hier sprake is van een staande praktijk of een op enige wijze als algemeen te omschrijven mentaliteit; niet voor Enschede en evenmin voor andere gemeenten. De Minister voor Rechtsbescherming acht het daarom niet zinvol een dergelijke berekening te doen, nog los van het feit dat het ontbreekt aan voldoende informatie om een dergelijke berekening te kunnen maken.
Gaat u actie ondernemen om te voorkomen dat er in Nederland in de toekomst nog steeds op dergelijke wijze onderzoek wordt gedaan?
Omdat het in mijn beleving hier om een incident gaat, zie ik daar op dit moment geen aanleiding toe.
Deelt u de mening dat dergelijke onderzoeken als doel alleen waarheidsbevinding mogen hebben en financiële motieven geen rol mogen spelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze actie van de gemeente Enschede zich tot uw plannen om het procedeergedrag van de overheid terug te dringen? Vindt u dit nou een goed voorbeeld? Zo niet, wat gaat u hier aan doen?
De Minister voor Rechtsbescherming is zich terdege bewust van het feit dat onnodige procedures tussen burger en overheid nog te vaak voorkomen. Het aanpakken hiervan begint bij de overheid, door het goede voorbeeld te geven, zodat het vertrouwen van de burger in de overheid toeneemt. Inmiddels is een aanjager, in opdracht van het overleg van secretarissen-generaal, aan de slag gegaan met het verbeteren van de dienstverlening bij uitvoeringsorganisaties die veelvuldig wederpartij zijn in juridische procedures met burgers. In dat kader wordt er samen met professionals gewerkt aan een interdepartementaal plan van aanpak. De Minister voor Rechtsbescherming zal dit plan van aanpak samen met de voortgangsrapportage over de herziening van de rechtsbijstand voor de zomer met de Kamer delen. Daarbij vindt hij het ook van belang dat de goede voorbeelden van overheidshandelen die breder verspreid kunnen worden, benoemd worden. Als de overheid procedures kan voorkomen door- zoals in verschillende gemeenten al gebeurt- in gesprek te gaan met burgers die bezwaar hebben tegen bijvoorbeeld het besluit op een aanvraag over bijzondere bijstand of een afwijzing van een besluit in het kader van de Participatiewet, dan verdient dat navolging.
Hoe wijdverspreid is deze mentaliteit van onnodig procederen binnen de verschillende overheden?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het wenselijk dat er in Nederland op zo’n manier met bijstandsgerechtigden om wordt gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook Big Brother-achtig dat de gemeente op de bankrekening van betrokkenen de uitgaven voor boodschappen controleert tot op 3 euro nauwkeurig?
Ook bij eerdere Kamervragen heb ik, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangegeven dat de daadwerkelijke handhaving van de Participatiewet binnen redelijke proporties moet blijven. Het is aan de gemeente om per geval te beoordelen of de inzet van een of meer handhavingsinstrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om bij de aanpak van fraude ook een rechtvaardige aanpak te kunnen verzekeren, staat de gang naar de rechter open voor mensen die de handhaving anders ervaren of menen dat daarbij hun privacy wordt aangetast.
In hoeverre is deze inbreuk op de privacy gerechtvaardigd en conform de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens? Welke controle is er op schendingen van de privacyrichtlijnen door sociale diensten van gemeenten?
Zie antwoord vraag 12.
Is de gemeente volgens u gerechtigd om de 3 euro verschil tussen de daadwerkelijke uitgaven voor boodschappen (169 euro) en de richtlijn van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) (172 euro) terug te vorderen? Zo ja, wat is de wettelijke grondslag?
De uitvoering van de Participatiewet is primair de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en Wethouders. Daarbij kan iedere belanghebbende een besluit via een bezwaar- en beroepsprocedure juridisch laten toetsen op zijn houdbaarheid. Een bezwaarprocedure biedt daarbij de mogelijkheid van een volledige heroverweging, waarin alle aspecten van de casus kunnen worden meegenomen.
Is deze gang van zaken exemplarisch voor het wantrouwen van de overheid in zijn burgers?
Zoals eerder benoemd, zie ik het in het artikel beschrevene als een incident en niet als een staande praktijk of vaste houding binnen de uitvoering van de Participatiewet.
Deelt u de mening dat de toevoegingen die aan deze zaak besteed zijn, nuttiger ingezet hadden moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘KNLTB in beroep tegen uitspraak AP’ en ‘Boete voor tennisbond vanwege verkoop van persoonsgegevens’ |
|
Tobias van Gent (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Bruno Bruins (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «KNLTB in beroep tegen uitspraak AP» en «Boete voor tennisbond vanwege verkoop van persoonsgegevens»?1 en2
Ja.
Deelt u de mening dat de uitgangspunten van het Verenigingsrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) strijdig zijn als het gaat om de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Zo nee, waarop baseert u die vaststelling?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die voor de gehele EU bindend is, dus ook voor de (sport)verenigingen in Nederland. Als er sprake is van strijdigheid tussen het nationale recht en de Verordening gaat de Verordening voor op het nationale recht. De verwerkingsgrondslag «Gerechtvaardigd belang» volgt uit artikel 6 AVG. Ik kan niet treden in de interpretatie van deze grondslag uit de AVG. Wel wijs ik op de nadere duiding in de guideline van de European Data board, uitleg van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en jurisprudentie alsmede op een recente normuitleg van de AP over het gerechtvaardigd belang die te vinden is op haar website. 3
Bent u zich ervan bewust dat er binnen de sportsector onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij u aangekaart? Welke stappen zijn genomen om de sport hierin te ondersteunen? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aangekaart? Welke stappen heeft de AP genomen om de sport hierin te ondersteunen?
Ja, daar ben ik mij van bewust.
Vertegenwoordigers uit de sportsector hebben dit bij mij en bij de AP aangekaart.
De AP heeft met vertegenwoordigers van de sportsector goede en constructieve gesprekken gevoerd ten aanzien van de KNLTB-zaak en óók met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector in bredere zin. Afgesproken is dat de sportsector aan de slag gaat met het opstellen van nieuwe richtsnoeren voor het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector, in lijn met de AVG zodat de sportsector weet wat mogelijk is en wat niet. De AP steunt dit en zal de sportsector bij het opstellen van de richtsnoeren van toelichting voorzien ten aanzien van de relevante aspecten van de AVG. In dat licht zal ook een volgend overleg plaatsvinden tussen de AP en de vertegenwoordigers van de sportsector.
Bent u zich ervan bewust dat de door de AP gehanteerde interpretatie van de AVG sporten in Nederland duurder maakt? Hoe interpreteren andere Europese toezichthouders de AVG op dit gebied? Wijkt de interpretatie van de AP af van de zienswijze van andere Europese Toezichthouders? Klopt het dat de Europese Commissie zich duidelijk heeft uitgesproken voor harmonisatie van AVG-regels in de verschillende lidstaten, onder meer omdat anders een ongelijk speelveld voor organisaties ontstaat?
Ik ben me er van bewust dat de uitspraak mogelijk consequenties kan hebben voor de inkomsten van verschillende sportbonden waaronder die van de KNLTB. Hoe groot de impact is, verschilt van bond tot bond evenals of de wegvallende inkomsten doorberekend worden in een hogere contributie.
Ik heb geen volledig beeld van hoe toezichthouders in andere lidstaten de AVG op dit gebied interpreteren. In dit verband wijs ik er op dat de interpretatie van de AVG regels voorbehouden is aan de nationale toezichthouder. Dit houdt in dat er in de praktijk verschillende interpretaties van de AVG regels kunnen zijn.
Hoewel de Europese Commissie inderdaad heeft aangegeven dat de harmonisatie van de AVG regels wenselijk is, kunnen verschillende feiten en omstandigheden een rol spelen in de uiteindelijke interpretatie van de regels. Zo beschikken we in Nederland over een unieke sportverenigingsinfrastructuur die de vergelijking met andere landen lastig maakt.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om, gezien de unieke maatschappelijke rol van (sport)verenigingen en de noodzaak om de sport betaalbaar en toegankelijk te houden, onder aanvoering van NOC*NSF gezocht moet worden naar uitzonderingsmogelijkheden, dan wel een specifieke richtlijn, zoals die ook voor andere sectoren gelden? Bent u bereid daarin het initiatief te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de orde om een specifieke uitzondering voor sport te maken. De AVG is een Europese verordening die rechtstreeks van toepassing is in Nederland en daarmee ook van toepassing is op (sport)verenigingen. Daar waar de AVG ruimte laat voor nationale keuzes bij de uitvoering van de AVG, zijn deze ingevuld in de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Binnen de AVG zijn er diverse mogelijkheden
om persoonsgegevens voor verschillende doeleinden op een rechtmatige manier te verwerken. De sportsector gaat aan de slag met het opstellen van nieuwe richtsnoeren. Deze zullen halverwege 2020 gereed zijn.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er bij de AP, dan wel andere organisaties, over de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) zijn ontvangen inzake mogelijke privacyschending? Acht u de opgelegde boete proportioneel gezien de omvang van de klachten en de verwarring binnen de sportsector over de interpretatie van de AVG?
De KNLTB geeft aan dat het om vijf klachten gaat. Omdat er nog een bezwaarprocedure tegen het besluit loopt en de KNLTB nog meer rechtsmiddelen kan inzetten, kan de AP geen nadere toelichting of aantallen geven.
Het aantal en de inhoud van de klachten en de media-aandacht hebben een rol gespeeld bij de overweging van de AP om een onderzoek te starten.
Het is aan de AP om een proportionele sanctie op te leggen, zij maakt hierin onafhankelijk haar eigen afweging. Daar kan ik niet in treden.
Deelt u de mening dat de AP, zoals vastgesteld in de Kamer (bij aangenomen motie) «zich zo hulpvaardig mogelijk moet opstellen en zich dus primair behoort te richten op voorlichting en hulp bij de interpretatie en uitvoering van de regelgeving»?3
Op basis van artikel 52, eerste lid, van de AVG treedt de AP als toezichthouder volledig onafhankelijk op bij de uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden. In gevolge het tweede lid van dat artikel blijven de leden van de AP bij de uitvoering van die taken en uitoefening van die bevoegdheden vrij van al dan niet rechtstreekse externe invloed en vragen noch aanvaarden zij instructies van wie dan ook. Tegen die achtergrond onthoud ik mij van een oordeel over de wijze waarop de AP zich zou (hebben) dienen op te stellen.
Kunt u verklaren waarom de AP de mogelijkheid van de Alternatieve Interventie destijds (2018) niet heeft toegepast (conform beleidsregels klachtenprioritering AP), maar gekozen heeft voor een traject met een, voor een non-profit organisatie, zeer hoge boete van € 525.000,–? Kunt u verklaren waarom in het geval van de KNLTB geen enkele begeleiding en voorlichting heeft plaatsgevonden, maar er direct is overgegaan tot beboeting? Kunt u verklaren waarom de AP elk verzoek tot contact en hulp vanuit de KNLTB heeft geweigerd?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid.
Dit geldt ook voor de wijze van interveniëren. De AP legt in haar boetebesluit zelf uit waarom zij geen Alternatieve Interventie heeft toegepast.
Deelt u de mening dat hier ook sprake is van een publicitaire misser? Bent u op de hoogte van de procedurele fouten die zijn gemaakt door de AP tijdens het proces? Wat is de aard van deze fouten? Wat doet u om te voorkomen dat deze fouten in de toekomst opnieuw worden gemaakt?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid. Tegen die achtergrond ga ik er vanuit dat zij een gedegen afweging heeft gemaakt in de procesgang.
De KNLTB heeft op 21 december 2018 bij de AP een klacht ingediend over uitlatingen van de voorzitter van de AP in televisieprogramma Nieuwsuur.
De AP heeft deze klacht gegrond verklaard. De AP heeft hierin onder andere erkend dat zij in haar uitlatingen tijdens dit programma op een aantal punten genuanceerder en zorgvuldiger had kunnen en moeten zijn.
Bent u van mening dat de KNLTB in dit proces onnodig en onbehoorlijk in diens imago is aangetast en recht heeft op enigerlei vorm van rehabilitatie? Zo ja, welke actie onderneemt u hiertoe? Zo nee, waarom niet? Is de regeling van NOC*NSF voor ondersteuning van topsporters bij complexe juridische zaken hiervoor te gebruiken? Is deze faciliteit uit te breiden zodat ook sportbonden gebruik kunnen maken van ondersteuning?
Zoals uit mijn antwoord op de vragen 7, 8 en 9 blijkt, treed ik niet in de beoordeling van het besluit van de AP. In het verlengde daarvan past het ook niet dat ik actie zou ondernemen. De KNLTB kan bij de AP om een schadevergoeding vragen of een procedure starten bij de rechter.
Aansluiting bij de ondersteuning voor topsporters ligt niet voor de hand. Deze faciliteit is ingericht voor natuurlijke personen en niet voor rechtspersonen en dient een ander doel.
Deelt u de zorg van NOC*NSF over de gevolgen van de interpretatie en handelwijze van de AP zoals toegepast ten aanzien van de KNLTB voor de sport in zijn totaliteit?
Met NOC*NSF ben ik van mening dat de sport toegankelijk moet zijn voor iedereen waarbij de contributies op aanvaardbare hoogte liggen en tegelijkertijd het voorzieningenpeil van de bonden en de steun aan haar verenigingen op voldoende niveau is. Ik vind het echter ook belangrijk dat de privacy van alle Nederlanders, inclusief de leden van sportbonden wordt gewaarborgd.
Heeft er tussen u en uw ministeries omtrent deze casus, dan wel de brede sportbelangen, afstemming plaatsgevonden en bent u bereid gezamenlijk naar een oplossing te zoeken?
Tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid is er overleg geweest omtrent deze casus en de samenhangende sportbelangen. Op dit moment kunnen er geen uitspraken worden gedaan over eventuele oplossingen en ligt het in de rede de aangespannen procedure door de KNLTB te volgen.
Is het door middel van sectorale wetgeving mogelijk om in dergelijke gevallen van gegevensuitwisseling een uitzondering aan te brengen op de AVG? Bent u bereid dit te verkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe lang zal het traject duren tot de invoering?
Zie het antwoord op vraag 5.
Een-tweetjes tussen ministers en Kamerleden en onenigheid daarover tussen ministers |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de column «Coalitierot raakt nu ook Justitie», waarin beschreven wordt hoe de justitiewoordvoerder van de VVD in het televisieprogramma Op1 een plan gaat lanceren en de Telegraaf de Minister van de eigen partij aangeboden krijgt om dit plan de volgende ochtend te omarmen, waarna dit een-tweetje mislukt omdat de Minister van een andere partij die hier eigenlijk over gaat niet enthousiast is?1
Het staat elk lid van de Tweede Kamer vrij om in de media te verschijnen en hiermee contacten te onderhouden. Dit is de eigen verantwoordelijkheid van een Kamerlid. Het is niet ongebruikelijk dat media naar aanleiding van contacten met Kamerleden aan het beleidsverantwoordelijk departement om een reactie verzoeken. In dit specifieke geval is door De Telegraaf contact opgenomen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid over een plan van het Kamerlid Yesilgöz. Zoals beschreven in de column is dit bij het ministerie opgepakt door een woordvoerder en voorzien van een algemene reactie.
Herkent u de in de column beschreven gang van zaken? Klopt dit alles? Zo nee, wat is er precies anders gegaan dan beschreven wordt en kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt de Minister voor Rechtsbescherming ingeschakeld voor deze pr-stunt van de VVD? Vertegenwoordigt u nou als Minister in de eerste plaats de regering of uw eigen partij?
Ministers nemen als lid van de regering de eenheid van het regeringsbeleid in acht (artikel 45, derde lid, Grondwet). Dit betekent dat naast een individuele verantwoordelijkheid voor het ministerie en jegens de Staten-Generaal, ook verantwoordelijkheid geldt voor het collectief van het beleid. Als gedragsregel geldt dat ministers geen uitspraken doen over het beleid van hun collega’s, tenzij dat gebeurt in overleg met de betrokken bewindspersonen. Tevens geldt dat ministers zich onthouden van het ontvouwen van plannen en het geven van meningen die niet gebaseerd zijn op het regeerakkoord, de regeringsverklaring of het anderszins overeengekomen kabinetsbeleid.2
Gaan dit soort een-tweetjes vaker zo? Zo ja, waarom? Kunt u zich niet beter bezig houden met de inhoud van uw belangrijke werk in plaats van met de vraag hoe vaak u in het nieuws bent met voorstellen die goed zijn voor uw profiel en uw partijkleur?
Ter uitvoering van het regeringsbeleid zetten wij ons op de aan ons toevertrouwde werkterreinen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid dagelijks in om te werken aan een vrije, veilige en rechtvaardige samenleving.
Het bericht 'Transgender eist excuses overheid: ‘Om vrouw te worden, moest ik me laten steriliseren’' |
|
Nevin Özütok (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekent met het bericht «Transgender eist excuses overheid: «Om vrouw te worden, moest ik me laten steriliseren»»?1
Ja.
Erkent u dat de plicht tot operatie en sterilisatie die tot 2014 gold om op papier een ander geslacht aan te nemen, leed heeft veroorzaakt bij transgender personen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er mee bekend dat deze voorwaarde tot sterilisatie leed heeft veroorzaakt en erken dit leed ook.
Hoe kijkt u aan tegen de vraag om excuses voor het leed dat is veroorzaakt?
De advocaten van het Transgendercollectief hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en mij een brief gestuurd waarin wordt verzocht om erkenning, excuses en een gesprek over schadevergoeding. Wij beraden ons nog op een inhoudelijke reactie op deze brief.
Kunt u aangeven hoe in andere landen, zoals bijvoorbeeld Zweden, wordt omgegaan met excuses en genoegdoening voor transgenders?
In andere landen, bijvoorbeeld in Duitsland of Frankrijk, was regelgeving van kracht die vergelijkbaar was met de oude Nederlandse regelgeving. Deze regelgeving is inmiddels gewijzigd. Navraag wijst uit dat in deze landen geen excuses of genoegdoening aan transgender personen is verstrekt. Het enige land dat dat voor zover mij bekend heeft gedaan, is Zweden. In Zweden is aan de transgenderpersonen die onomkeerbaar zijn gesteriliseerd een onverplichte vergoeding toegekend van 225.000 SEK (ruim 20.000 euro) per persoon.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de aanklagers, vrouwenrechtenorganisatie Bureau Clara Wichmann en Transgender Netwerk Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie hiertoe mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Slachtoffers misdrijven willen meer privacy, angst voor wraak daders’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slachtoffers misdrijven willen meer privacy, angst voor wraak daders»?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de problematiek van slechte privacybescherming van slachtoffers?
Nee. Ook Slachtofferhulp Nederland (SHN) geeft aan geen inschatting te kunnen maken van het aantal slachtoffers die ervaren dat hun privacy wordt geschonden.
Eerder WODC-onderzoek uit 2015 naar de privacy van slachtoffers en het witboek van SHN beschrijven wel kwalitatief welke problematiek slachtoffers ervaren.2
Waarom worden slachtoffers niet in alle gevallen erop gewezen dat ze een ander postadres, of een nummer in plaats van een naam, kunnen opgeven?
Bij het doen van aangifte ontvangen slachtoffers van de politie de zogeheten verklaring van rechten. Deze verklaring bevat een overzicht van de rechten waar slachtoffers van criminaliteit aanspraak op kunnen maken. In de verklaring is vermeld dat slachtoffers de politie kunnen vragen om bescherming. Hierbij wordt als voorbeeld genoemd de mogelijkheid om adresgegevens niet in de aangifte op te nemen, maar een ander postadres te vermelden (domicillie). Aangifte onder nummer wordt niet expliciet op de verklaring genoemd omdat deze maatregel zeer terughoudend wordt toegepast. Het is een verregaande maatregel, met mogelijke, en op voorhand niet altijd goed te beoordelen, consequenties voor de bewijsvoering. In tegenstelling tot domicilie, waarvoor geen voorwaarden gelden, wordt aangifte onder nummer alleen toegepast in zaken waarbij de angst bestaat dat het prijsgeven van de identiteit van een slachtoffer een direct risico vormt voor de veiligheid of een ernstige belemmeringen kan zijn in de uitoefening van aangevers beroep. Bij de volgende herziening van de verklaring van rechten van de politie zal ik samen met politie en andere betrokken partijen bezien of het een expliciete verwijzing naar de mogelijkheid van aangifte onder nummer wenselijk is.
Kunt u uiteenzetten waarom de regels niet worden nageleefd, gelet op het feit dat in het artikel staat dat «om onduidelijke redenen de regels en wetten niet altijd [worden] nageleefd»?
Het is niet helder waar de zin in het artikel «om onduidelijke redenen worden de regels en wetten niet nageleefd» op doelt. De huidige wet- en regelgeving biedt verschillende mogelijkheden -geen verplichtingen- om bepaalde informatie, zoals persoonsgegevens van het slachtoffer, af te schermen. Voorbeelden hiervan zijn aangifte onder nummer, gebruik van domicilieadres of het weigeren van voeging van stukken.
Mogelijkerwijs ziet de verwijzing in de vraag naar regels en wetten die niet worden nageleefd op de in het NOS-bericht beschreven zaak. Daarbij was het adres van een slachtoffer, ondanks domiciliekeus, per abuis toch in het strafdossier opgenomen. Ook in het witboek van SHN worden enkele knelpunten bij de toepassingen van domiciliekeuze aan de orde gesteld. Ik neem dit serieus. Samen met politie, OM en SHN bekijk ik hoe het werkproces voor domiciliekeuze in de praktijk kan worden verbeterd.
Op welke manier gaat u de gegevens van slachtoffers beter beschermen? Bestaat de mogelijkheid om niet aan de openbaarheid en het recht van een verdachte op een eerlijk proces te tornen, maar wel terughoudender te zijn omtrent persoonlijke details van slachtoffers? Is het juist dat adresgegevens op dit moment niet uit het dossier verwijderd kunnen worden?
In mijn brief van 17 december jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over diverse stappen die ik samen met het OM, de politie en de rechtspraak neem ter verbetering van de privacy van slachtoffers.3 Dit betreft zowel de verkenning van een generieke maatregel ter afscherming van persoonsgegevens van slachtoffers uit het strafdossier alsook het verbeteren van bestaande processen, zoals het werkproces van domiciliekeuze en het herzien van slachtoffercorrespondentie. Ik heb in deze brief toegezegd uw Kamer in het voorjaar van 2020 te informeren over de stand van zaken van deze acties en dat ik daarbij ook inga op andere aspecten aangaande de privacy van slachtoffers. Deze toezegging heb ik aangevuld tijdens het AO strafrechtelijke onderwerpen van 5 maart jongstleden waarin ik heb aangegeven in deze brief ook in te zullen gaan op het witboek van SHN en daarbij mijlpalen aan de op te nemen acties te zullen koppelen.
Als het adres van een slachtoffer eenmaal in het dossier is opgenomen, is het inderdaad niet eenvoudig om dit in een later stadium alsnog te verwijderen. Afhankelijk van de specifieke situatie kan het OM in bijzondere gevallen handmatig een dossier anonimiseren, maar dit is een grote aanslag op de capaciteit van het OM en deze mogelijkheid wordt derhalve terughoudend toegepast.
Kunt u uiteenzetten waarom het beter afschermen van deze slachtoffergegevens een moeilijk vraagstuk is, ondanks bestaande wet- en regelgeving?
Het WODC-onderzoek stelt dat het in principe mogelijk is om bepaalde gegevens van slachtoffers, behoudens naam en geboortedatum, af te schermen voor de verdachte zonder dat het recht op een eerlijk proces van de verdachte wordt geraakt. In de huidige praktijk wordt het afschermen van persoonsgegevens alleen ingezet als bijzondere maatregel wanneer daar in een specifieke zaak aanleiding toe is.
Zoals ik in mijn brief van 17 december 2019 heb aangegeven wordt er gewerkt aan een generieke oplossing om slachtoffergegevens beter af te schermen.4 Dit is een ingewikkeld vraagstuk vanwege enerzijds de juridische randvoorwaarden die gelden bij de voorgestelde aanpassingen en anderzijds de praktische implicaties voor de betrokken organisaties. Als persoonsgegevens van het slachtoffer onderdeel van een processtuk zijn, dan is er bijvoorbeeld in de huidige wet- en regelgeving niet voor elke situatie een juridische grondslag om te voorkomen dat deze gegevens door de verdachte kunnen worden ingezien. Ten aanzien van de praktische implicaties geldt ten eerste dat het procesdossier uit een zeer groot aantal stukken bestaat waarin slachtoffergegevens zijn opgenomen. Deze stukken worden door verschillende instanties en met behulp van verschillende systemen opgesteld en worden op verschillende momenten in het traject aan het strafdossier toegevoegd. Daarnaast is, vanwege de beperkingen van de huidige ICT-systemen en de verwachte overgang van oude naar nieuwe ICT-systemen, de mogelijkheid om eventuele aanpassingen door te voeren momenteel zeer beperkt. Ik bekijk samen met politie, OM en rechtspraak op welke wijze er toch stappen gezet kunnen worden om gegevens in de ICT-systemen af te schermen. Zoals eerder aangegeven zal ik u over de voortgang op dit punt in het voorjaar een brief sturen.
Stelende bewindvoerders |
|
René Peters (CDA), Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Bewindvoerders in Limburg stalen geld van mensen met hoge schulden»?1
Dat bewindvoerders zichzelf op deze manier trachten te verrijken vind ik onthutsend. Mensen met problematische schulden verkeren al in een moeilijke en afhankelijke situatie. Dan is het schrijnend om te moeten constateren dat er schuldenaren zijn die een beroep doen op hulp, maar dat hun vertrouwen ernstig wordt beschaamd. Het betreft twee verschillende zaken. De eerste zaak dateert uit 2016 en gaat om een voormalig beschermingsbewindvoerder. De tweede zaak dateert uit 2018 en gaat om een voormalig Wsnp-bewindvoerder. In beide zaken zijn de bewindvoerders ontslagen door de toezichthoudende rechter en is een strafprocedure gestart. De benadeelden hebben een nieuwe bewindvoerder via de rechtbank Limburg gekregen.
Bij de beantwoording van de vragen wordt onderscheid gemaakt tussen beschermingsbewind(voerders) en Wsnp-bewind(voerders). Een beschermingsbewindvoerder kan worden aangesteld als iemand zijn vermogensrechtelijke belangen zelf niet langer kan behartigen. Aanleiding kan zijn een lichamelijke of geestelijke toestand, of verkwisting dan wel het hebben van problematische schulden. De Wsnp-bewindvoerder behartigt de belangen van de schuldeisers en houdt toezicht op de schuldenaar. Beschermingsbewind is een vorm van financieel-administratief beheer voor wie daartoe zelf niet in staat is, terwijl Wsnp-bewind een insolventieprocedure is die moet leiden tot een maximale uitkering aan de schuldeisers en waarbij de schuldenaar zich aan allerlei strenge verplichtingen moet houden. In beide gevallen is er toezicht door respectievelijk de kantonrechter en de insolventierechter aan wie de bewindvoerder verantwoording dient af te leggen.
Waarom is er niet eerder ingegrepen en waarom duurt het proces zo lang?
In beide zaken heeft de rechter ingegrepen door de bewindvoerders te ontslaan en heeft de rechtbank Limburg aangifte tegen de bewindvoerders gedaan.
Het opsporingsonderzoek in beide zaken betreft zeer omvangrijke dossiers, waarvan er één pas recentelijk bij het OM ontvangen is. De verwachting is dat het OM in beide zaken voor de zomer zal beoordelen of tot vervolging zal worden overgegaan.
Wat onderneemt u tegen het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) in Limburg een te geringe capaciteit heeft om dit soort fraudezaken te onderzoeken?
Het OM beschikt niet over deze gegevens omdat niet wordt geregistreerd op beroepsgroep of beroep van de verdachte. Bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten moeten doorlopend keuzes worden gemaakt in het grote aanbod van strafbare feiten. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de ernst van het strafbare feit, de impact ervan op de slachtoffers en de complexiteit van de strafzaak. Deze afweging vindt plaats in het licht van het overige werkaanbod en de prioriteiten in de aanpak van de veiligheids- en criminaliteitsproblematiek binnen de regio en moet daarom regionaal worden gemaakt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er landelijk genoeg capaciteit is om frauderende bewindvoerders aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel zaken met bewindvoerders zijn inmiddels door het OM behandeld en hoeveel veroordelingen zijn hieruit voortgekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel klachten over bewindvoerders zijn binnengekomen bij de kantonrechter?
Deze vraag heb ik voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak (hierna: Rvdr). De Rvdr bericht dat het niet mogelijk is het aantal klachten te benoemen dat door kantonrechters wordt ontvangen. Klachten worden «los» ingediend bij de kantonrechter, maar zitten ook «verpakt» in:
Klachten die «verpakt» zijn in verzoeken en de vijfjaarlijkse evaluatie worden niet als zodanig geregistreerd.
Hoe is geborgd dat de gedupeerde cliënten hun geld terugkrijgen en wat is de positie van de cliënten indien de bewindvoerders het geld reeds vergokt hebben?
Beschermingsbewindvoerders die hun cliënten schade berokkenen, kunnen per zaak worden aangepakt, maar de rechter kan ook maatregelen nemen in alle dossiers die een beschermingsbewindvoerder heeft. Als een beschermingsbewindvoerder zijn cliënt schade berokkent, is hij hiervoor aansprakelijk en kan de cliënt, maar bijvoorbeeld ook zijn naaste familie, de rechter verzoeken om de beschermingsbewindvoerder te ontslaan. De rechter kan de beschermingsbewindvoerder ook ambtshalve ontslaan, bijvoorbeeld op basis van klachten. Verder kan de rechter de beschermingsbewindvoerder zo nodig in al diens dossiers ontslaan. Het onderzoek van de rechtbank naar de beschermingsbewindvoerder vindt plaats binnen het lopende toezicht op het functioneren van de beschermingsbewindvoerder. Ook het verzoek tot ontslag van de beschermingsbewindvoerder wordt behandeld binnen het lopende toezicht. Aan het indienen van een dergelijk verzoek zijn dan ook in beginsel geen kosten verbonden. Als de beschermingsbewindvoerder wordt ontslagen moet hij een eindrekening en -verantwoording opmaken. Wanneer de cliënt of opvolgend beschermingsbewindvoerder bezwaar heeft tegen de eindrekening en -verantwoording, bijvoorbeeld vanwege het vermoeden van fraude, kan de rechter de schade vaststellen die de ontslagen beschermingsbewindvoerder aan de cliënt heeft berokkend, bijvoorbeeld doordat de beschermingsbewindvoerder geld van de cliënt heeft vergokt. Vervolgens kan de rechter de opvolgend beschermingsbewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen beschermingsbewindvoerder.
Wsnp-bewindvoerders keren aan de schuldeisers uit hetgeen gedurende de schuldsanering op de boedelrekening wordt gespaard. Als de Wsnp-bewindvoerder die gelden zichzelf toe-eigent, dupeert hij daarmee dus de schuldeisers. De rechtbank Limburg heeft verzekerd dat het optreden van de Wsnp-bewindvoerder geen nadelige gevolgen heeft gehad voor de schuldenaren zelf, die in de meeste gevallen inmiddels een schone lei hebben gekregen. De schone lei na afloop van de Wsnp is immers een beloning voor het nakomen van de schuldsaneringsverplichtingen tijdens de procedure en daar staat fraude door de Wsnp-bewindvoerder los van.
Erkent u dat het moeilijk is voor mensen die een bewindvoerder zoeken om duidelijk te krijgen welke bewindvoerders betrouwbaar zijn en welke niet?
De kwaliteit van professionele beschermingsbewindvoerders kan sinds 2014 beter worden geborgd. In dat jaar zijn bij wijziging van het Burgerlijk Wetboek kwaliteitseisen geïntroduceerd.2 De rechtspraak houdt toezicht op de naleving van de eisen. Kandidaat-beschermingsbewindvoerders moeten sinds 1 april 2014 aan de eisen voldoen voordat zij kunnen worden benoemd.
Beschermingsbewindvoerders die voor die datum zijn benoemd, moeten vanaf 1 april 2016 aan de eisen voldoen. Eenmaal benoemd moeten alle professionele beschermingsbewindvoerders jaarlijks aantonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen. Voor de toets aan de kwaliteitseisen heeft de rechtspraak het Landelijk Kwaliteitsbureau (hierna: LKB) geïnitieerd. Om benoemd te kunnen worden, moeten kandidaten daar een toelatingsverzoek indienen. Na toelating moeten beschermingsbewindvoerders jaarlijks een handhavingsverzoek indienen bij het LKB. Door de introductie van de kwaliteitseisen heeft de rechtspraak beter zicht gekregen op de kwaliteit van beschermingsbewindvoerders. Als een beschermingsbewindvoerder door het LKB of een kantonrechter op een rechtbank onbetrouwbaar wordt geacht, zal deze niet door de kantonrechter worden benoemd.
De rechtspraak zet zich in om de informatievoorziening over beschermingsbewind en bewindvoerders uit te breiden. Zo wordt er gewerkt aan een kennisnetwerk in een online omgeving waarin burgers informatie kunnen vinden over beschermingsbewind. Verder is het LKB bezig met de ontwikkeling van een «witte lijst», waarop professionele beschermingsbewindvoerders, mentoren en curatoren staan vermeld die op dat moment benoembaar zijn. Beschermingsbewindvoerders die om welke reden dan ook niet benoembaar zijn, worden niet op deze lijst genoemd. Om fouten in de lijst te voorkomen moet er een realtime koppeling worden gemaakt tussen deze openbare witte lijst en de lijst van het LKB met benoembare beschermingsbewindvoerders. De energie die in dit traject wordt gestoken ondersteun ik van harte. Ook om die reden zie ik nu geen aanleiding voor de aanleg van een «zwarte lijst» met beschermingsbewindvoerders.
Wat de schuldsaneringsregeling aangaat, is het de insolventierechter die een Wsnp-bewindvoerder benoemt uit het register van de Raad voor Rechtsbijstand. Wie een verzoek doet om te worden toegelaten tot de schuldsanering heeft dus geen invloed op de keuze van de Wsnp-bewindvoerder. Om in het register van benoembare Wsnp-bewindvoerders te kunnen worden opgenomen moet men aan allerlei opleidings- en kwaliteitseisen voldoen. Een absolute garantie tegen kwaadwillenden kunnen deze eisen niet bieden. Omdat de rechter bij de benoeming iemand in een afhankelijke positie plaatst ten opzichte van de Wsnp-bewindvoerder die de boedel beheert, is het toezicht door de rechter-commissaris in het leven geroepen. Dat heeft in de zaak van de Wsnp-bewindvoerder tot ontslag geleid.
Wat gaat u doen om te zorgen dat mensen die een bewindvoerder zoeken goed terecht komen? Bent u bereid een zwarte lijst aan te leggen van foute bewindvoerders?
Zie antwoord vraag 8.
Kunnen gemeenten een rol spelen in het aanwijzen van goede bewindvoerders?
In de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer heb ik aangegeven dat gemeenten hun kennis over slecht functionerende beschermingsbewindvoerders kunnen delen met rechtbanken, door een klacht in te dienen, en in individuele zaken vragen om een beschermingsbewindvoerder te ontslaan. Het is aan de praktijk om ideeën over het delen van informatie te onderzoeken en zo nodig te ontwikkelen. Initiatiefnemers dienen zich daarbij in elk geval rekenschap te geven van privacy- en mededingingsaspecten. Als een gemeente de rechter verzoekt beschermingsbewind in te stellen kan zij daarbij een kandidaat-bewindvoerder voorstellen. Op deze manier kunnen gemeenten eraan bijdragen dat beschermingsbewindvoerders worden benoemd die volgens hen goed functioneren. Het contact met rechtbanken vind ik de meest aangewezen route voor gemeenten om ervaringen met beschermingsbewindvoerder te delen. Een klacht komt dan terecht bij degene die toezicht houdt op het functioneren van de beschermingsbewindvoerder en die het best in staat is om dat functioneren te beoordelen: de rechter. De rechter beslist vervolgens of er reden is om met de beschermingsbewindvoerder in gesprek te gaan of zelfs over te gaan tot ontslag.
Bent u bereid gemeenten de mogelijkheid te geven om een lijst met regionaal aanbevolen bewindvoerders aan te leggen?
Zie antwoord vraag 10.
Waar kunnen mensen terecht met klachten over bewindvoerders? Indien er geen adequate voorziening bestaat, bent u bereid deze in te richten?
Als een cliënt van een beschermingsbewindvoerder of bijvoorbeeld naaste familie van de cliënt een klacht hebben over een bewindvoerder, kunnen zij die indienen bij de bewindvoerder. De beschermingsbewindvoerder is verplicht een klachtenregeling hebben. Als de bewindvoerder is aangesloten bij een branchevereniging, kan ook daar een klacht worden ingediend. Het staat een cliënt en bijvoorbeeld zijn naaste familie daarnaast vrij om de rechter te benaderen met een klacht.
Voor de schuldsaneringsregeling geldt dat een klacht kan worden ingediend bij de rechter-commissaris over het handelen of nalaten van de Wsnp-bewindvoerder op grond van artikel 317 van de Faillissementswet. Dat kan door de schuldenaar zelf, maar ook door ieder van de schuldeisers. Daarnaast heeft Bureau Wsnp van de Raad voor Rechtsbijstand een Gedragscode voor Wsnp-bewindvoerders ontwikkeld en een klachtenregeling aan de hand waarvan men zich ook kan vervoegen bij de Raad voor Rechtsbijstand.