Banken die op grond van de FATCA-wetgeving financiële dienstverlening weigeren aan Nederlanders met (ook) de Amerikaanse nationaliteit |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Steven van Weyenberg (D66), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de bijzondere procedure in de Tweede Kamer op 22 januari 2020 inzake Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA)?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat verschillende banken betaalrekeningen van Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit blokkeren? Is dit toegestaan? Zo ja, is dit ook toegestaan zonder ook maar enige berichtgeving vooraf?
Ja, ik ben ermee bekend dat verschillende banken Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit bezitten, hebben bericht dat hun bankrekening gesloten, geblokkeerd of bevroren kan worden indien geen TIN wordt aangeleverd. Van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heb ik echter begrepen dat nog in geen van deze gevallen daadwerkelijk is overgegaan tot sluiting, blokkering of bevriezing van de rekening. De Nederlandse banken dringen daarbij al geruime tijd aan op het aanleveren van een TIN en wijzen op de eventuele consequenties bij uitblijven. Ik wil overigens wel nogmaals benadrukken dat ik het voorbarig vind als banken rekeningen sluiten, blokkeren of bevriezen met als enige reden dat geen TIN is verkregen. Zoals mijn voorganger heeft geschreven in de kamerbrief van 15 oktober 2019 zal er pas op zijn vroegst sprake zijn van eventuele sancties vanuit de VS in de zomer van 2023 (na afstemming met Nederland). Bovendien is er helemaal geen sprake van sancties als banken zich voldoende inspannen om missende TINs te verkrijgen. Verder is relevant dat banken voor rekeningen onder het drempelbedrag van 50.000 dollar op basis van de Amerikaanse regelgeving geen TIN hoeven aan te leveren.
Indien banken daadwerkelijk tot sluiting of bevriezing van de rekening overgaan, is van belang dat daarbij de geldende wet- en regelgeving dient te worden nageleefd. Op deze wet- en regelgeving ga ik nader in bij de beantwoording van de volgende vragen. Toezichthouders Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) houden toezicht op de naleving van deze regelgeving. Daarnaast is het aan de rechter of het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) om te oordelen over de rechtmatigheid van het handelen van banken in individuele gevallen.
Wilt u de AFM vragen een oordeel te geven over het sluiten of blokkeren van bankrekeningen van Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit?
Ja. Er kan echter niet ingegaan worden op individuele zaken waarin sprake is van het sluiten of blokkeren van bankrekeningen of dreiging daarmee. Ik heb daarom gevraagd aan DNB, als toezichthouder op de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft), en aan de AFM, als toezichthouder op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening2, om een reactie over het sluiten dan wel bevriezen van bankrekeningen.
DNB heeft aangegeven dat banken niet kunnen weigeren om een betaalrekening te openen, dan wel geopend te houden, vanwege het enkele feit dat een Amerikaanse cliënt geen TIN/SSN nummer verstrekt. Alleen als het openen of aanhouden van een betaalrekening een te hoog risico op betrokkenheid bij witwassen of terrorismefinanciering met zich brengt, dan wel het cliëntenonderzoek niet volledig uitgevoerd kan worden, kan er volgens DNB een reden zijn voor banken om een bankrekening te weigeren wegens strijd met de eisen uit de Wft of de Wwft3. Volgens DNB is het TIN/SSN nummer niet noodzakelijk om het cliëntenonderzoek volledig uit te voeren, maar kan het niet verstrekken wel aanleiding zijn voor een bank om nader onderzoek te doen. Als daaruit naar voren komt dat sprake is van een te hoog risico op betrokkenheid bij witwassen of terrorismefinanciering, kan de bank volgens DNB weigeren een betaalrekening te openen of te continueren. Dit onderzoek moet per cliënt worden gedaan; een bank kan niet categoraal (Amerikaanse) cliënten weigeren.
De AFM heeft specifiek ten aanzien van basisbetaalrekeningen aangegeven dat in beginsel iedereen die rechtmatig in de EU verblijft recht heeft op toegang tot een basisbetaalrekening, zodat kan worden voorzien in een basislevensbehoefte. Dit komt voort uit de Europese Payment Accounts Directive (PAD) die is geïmplementeerd in de Wft. Hierbij geldt echter een aantal uitzonderingen. Zo moet een bank een basisbetaalrekening weigeren als de bank bij het openen van een dergelijke rekening niet kan voldoen aan de eisen gesteld in de Wwft. Dit moet volgens de AFM per individueel geval worden getoetst; een generieke aanpak, waarbij een specifieke groep wordt uitgesloten van een basisbetaalrekening, is niet toegestaan.
Wilt u DNB vragen een oordeel te geven over het sluiten of blokkeren van bankrekeningen van Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze kunnen Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit hun (nationale en Europese) recht op een (basis)betaalrekening effectueren?2
Ik ben bekend met hetgeen mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer heeft geschreven. Op grond van de richtlijn betaalrekeningen hebben banken de plicht om op aanvraag een basisbetaalrekening aan te bieden aan legaal in de EU verblijvende consumenten. De richtlijn kent een aantal gronden waarop een basisbetaalrekening kan dan wel moet worden geweigerd. Een daarvan is als niet wordt voldaan aan de eisen van de Wwft. Het enkel ontbreken van een US TIN/SSN kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat een rekeninghouder een onacceptabel risico vormt in de zin van de Wwft, op grond waarvan een basisbetaalrekening moet worden geweigerd vanwege het niet voldoen aan de eisen van de Wwft. Of in een individueel geval al dan niet wordt voldaan aan de eisen van de Wwft, op grond waarvan een rekening kan worden beëindigd, is in de eerste plaats ter beoordeling van de bank. Ik kan niet uitsluiten dat in individuele gevallen het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter. Daarnaast kan de kwestie worden gemeld bij de AFM, die toezicht houdt op het recht op een basisbetaalrekening. Met betrekking tot uw vraag over een directe rekening bij DNB, verwijs ik u naar het debat dat wij daarover hebben gevoerd tijdens het Algemeen Overleg Financiële Markten op 15 januari 2020.8 Zoals u weet heb ik DNB gevraagd onderzoek te doen naar digitaal centralebankgeld. DNB rapporteert in het eerste deel van dit jaar over de resultaten.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger aan de Kamer schreef: «In het verlengde van bovenstaande redenatie liggen de verplichtingen die financiële instellingen hebben op het gebied van basisbetaalrekeningen (op grond van een geïmplementeerde Europese richtlijn). Op grond hiervan zijn banken in Nederland – kort samengevat – verplicht om een basisbetaalrekening aan te bieden, tenzij er een weigeringsgrond van toepassing is. Een basisbetaalrekening is – kort gezegd – een betaalrekening waarbij geen debetstand mogelijk is. Het enkel ontbreken van een US TIN/SSN vormt voor de toepassing van deze wetgeving geen weigeringsgrond en kan daarmee geen aanleiding zijn om een basisbetaalrekening te weigeren of op te zeggen»?3
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kan een persoon, bij wie de bank dreigt een bankrekening te sluiten vanwege het ontbreken van een US Taxpayer Identification Number (TIN) of Social Security Number (SSN) op een eenvoudige wijze afdwingen dat zijn rekening niet gesloten wordt? Welke toezichthouder kan ingrijpen indien het toch dreigt te gebeuren?
In het algemeen geldt dat Nederlandse banken zich bij de uitoefening van hun activiteiten moeten houden aan wet- en regelgeving die op hen van toepassing is. Dit betreft Nederlandse en Europese regelgeving, maar kan in voorkomende gevallen ook regelgeving van andere landen betreffen, zoals in dit geval de genoemde Amerikaanse FATCA-wetgeving. In geval van dienstverlening aan zogenaamde US persons (personen met de Amerikaanse nationaliteit in binnen- of buitenland) zijn banken verplicht zich aan de FATCA vereisten te houden die van toepassing zijn op deze groep cliënten. Als banken niet voldoen aan laatstgenoemde vereisten zou dat tot eventuele sancties van de IRS kunnen leiden.9 Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 zullen dergelijke sancties echter achterwege blijven indien banken zich voldoende hebben ingespannen om aan de vereisten te voldoen.
De IGA legt in dit verband geen verplichting op om bankrekeningen te sluiten. In het algemeen zijn banken in bepaalde gevallen echter wel gehouden de relatie met een cliënt te beëindigen, bijvoorbeeld als de bank anders in strijd zou handelen met de eisen gesteld in de Wwft. Of in een individueel geval om die reden al dan niet een rekening kan worden beëindigd of geblokkeerd, is in de eerste plaats ter beoordeling van de bank. Toezichthouders Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) houden daarbij toezicht op de naleving van de geldende wet- en regelgeving op dit punt. Het enkel ontbreken van een TIN in combinatie met de nationaliteit van een persoon kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel van een bank om het openen van een bankrekening te weigeren dan wel een bestaande rekening te beëindigen wegens het niet voldoen aan de eisen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) ten aanzien van integere bedrijfsvoering of wegens het niet voldoen aan de eisen van de Wwft. Zoals aangegeven bij vraag 2 zou ik dat ook onwenselijk vinden, waarbij ik wederom opmerk dat banken bij rekeningen met een saldo lager dan 50.000 dollar op basis van de IGA ook geen TIN hoeven op te vragen en te rapporteren. Er is dus heldere regelgeving en ik zie niet de noodzaak om op dit punt in te grijpen. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter.
Hoe verhoudt het sluiten of blokkeren van bankrekeningen zich tot artikel 4, tweede lid, van de Intergovernmental Agreement (IGA) waarin expliciet benoemd staat dat een Nederlandse bank niet verplicht is de rekening te sluiten van een rekeninghouder die weigert een «US TIN» te geven?
Zie antwoord vraag 7.
Kan de overheid banken verbieden om bankrekeningen te blokkeren op basis van nationaliteit en het ontbreken van een TIN? Zo ja, bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om in overleg met banken te treden omdat zij gebruik maken van de drempel van 50.000 dollar, zodat bankrekeningen die op 31 december van het jaar een lager saldo dan 50.000 dollar hebben, niet gerapporteerd gaan worden en er geen TIN hoeft te worden gevraagd aan de rekeninghouder?
Banken hebben op grond van de IGA de mogelijkheid om voor de identificatie, controle en rapportage van rekeningen van natuurlijke personen een drempel te hanteren van 50.000 dollar op de peildatum (31 december). Indien het bedrag op de rekening van een natuurlijk persoon op de peildatum onder deze drempel ligt dan hoeft de rekening voor dat jaar niet te worden gerapporteerd. Indien men boven dat bedrag uitkomt moet er alsnog geïdentificeerd, gecontroleerd en gerapporteerd worden. De banken zijn op de hoogte van dit drempelbedrag en uit het doorlopende overleg met de banken maak ik op dat het merendeel van de banken inderdaad gebruik maakt van deze mogelijkheid en dus geen TIN uitvraagt indien banksaldi onder het drempelbedrag blijven. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2, heb ik daarbij van de NVB begrepen dat nog geen bankrekeningen zijn gesloten in verband met missende TINs – ook niet met saldi boven het drempelbedrag van 50.000 dollar – en dat ten aanzien van bankrekeningen met een saldo lager dan 50.000 dollar ook niet wordt gedreigd met sluiting. Eveneens vernam ik van de NVB dat het bij de bankrekeningen boven het drempelbedrag op dit moment gaat om maximaal 200 gevallen waarbij nog geen TIN of Certificate of Loss of Nationality (CLN) is ontvangen. Verschillende banken hebben wel aangegeven komend jaar het gebruik van het drempelbedrag naar de toekomst toe te heroverwegen. Ik zal de NVB binnenkort nog een keer wijzen op het drempelbedrag en aandringen dat de banken van deze mogelijkheid gebruik blijven maken.
Bent bekend met het feit dat in de FATCA-IGA wel uitzonderingen zijn gemaakt voor een aantal financiële instellingen, maar niet voor Nederlandse Accidental Americans?4
Ik ga ervan uit dat u doelt op de uitzonderingen die in bijlage II van de IGA zijn opgenomen met betrekking tot de rapportageplicht voor een aantal financiële instellingen. Financiële instellingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen worden onder deze uitzondering geacht FATCA conform te zijn en hoeven niet aan de rapportageplicht met betrekking tot Amerikaanse rekeninghouders te voldoen. Dit kan zijn omdat de betreffende financiële instelling naar zijn aard is vrijgesteld van belastingheffing, dan wel omdat vooraf duidelijk is dat geen enkele link met de VS aanwezig is. Dit resulteert in de afwezigheid van het risico dat Amerikaanse belastingheffing wordt ontgaan, waardoor de rapportage geen doel dient. Deze instellingen zijn, in tegenstelling tot de «accidental Americans», in de basis niet zelf belastingplichtig in de VS. Er wordt voor deze instellingen dus ook geen uitzondering gemaakt op de belastingplicht, maar slechts op de rapportageplicht onder de FATCA-regelgeving.
Bent u bereid om op grond van artikel 8 van de FATCA-IGA in overleg te treden met de Verenigde Staten om de problemen bij de implementatie voor Accicental Americans zoveel mogelijk weg te nemen?
Mijn voorgangers en ik zijn al sinds 2016 in gesprek met de bevoegde autoriteiten van de VS om de problemen die inwoners van Nederland met ook de Amerikaanse nationaliteit door de Amerikaanse FATCA-regelgeving ervaren op te lossen. Ik ben hierin echter wel afhankelijk van de opvattingen van de Amerikanen. In de basis komen de problemen namelijk voort uit Amerikaanse wetgeving. Ook bij interpretatie en eventuele aanpassing van de IGA ben ik van de VS afhankelijk aangezien het een overeenkomst betreft tussen twee partijen.
Om tot een werkbare en redelijke uitleg en toepassing van de FATCA-regelgeving en de IGA te komen is mijn voorganger in mei 2019 naar de VS afgereisd om op ambtelijk en politiek niveau te spreken met het Department of Treasury, de IRS en met Congress leden en hun staf. In deze gesprekken is aandacht gevraagd voor de impact van de Amerikaanse (belasting)regelgeving op Nederlandse inwoners en voor de problemen die banken ondervinden met de naleving van de verplichtingen onder FATCA. In die gesprekken en in het doorlopende contact met de Amerikaanse autoriteiten zijn ook suggesties gedaan over hoe de problematiek die de FATCA-regelgeving oplevert voor Nederlandse inwoners met de Amerikaanse nationaliteit kan worden verminderd, waaronder de suggestie om de reikwijdte van de FATCA-regelgeving in te perken.
Deze inspanningen hebben onder andere geleid tot een versoepeling van de afstandsprocedure van de Amerikaanse nationaliteit, waarbij onder voorwaarden de Amerikaanse belastingschuld wordt kwijtgescholden. Voor een uitgebreide uitleg over deze procedure verwijs ik naar de beantwoording van vraag 15 en de beantwoording van de Kamervragen van 15 oktober jl.11 Ook hebben de VS door middel van een FAQ meer duidelijkheid verschaft over de rapportageprocedure voor financiële instellingen bij missende TINs. Hieruit blijkt dat het voorbarig is om rekeningen te sluiten slechts op basis van een missende TIN.12
Ik ben mij bewust dat hiermee niet alle problemen zijn verholpen en blijf daarom, onder meer met andere Europese landen, aandringen bij de VS op nadere oplossingen. Zo is op initiatief van Frankrijk en Nederland op 3 december jl. in EU-verband een brief naar Treasury gestuurd waarin de problematiek opnieuw wordt aangekaart. Daaropvolgend zijn de problemen en oplossingsrichtingen nog herhaaldelijk met zowel Treasury als de IRS besproken en ik zal mij blijven inspannen voor een oplossing. De brief vanuit de EU is inmiddels beantwoord. In de beantwoording wijst de VS nogmaals op de hiervoor besproken FAQ en wordt wederom benadrukt dat het niet nodig is om rekeningen te sluiten. Treasury en de IRS geven daarbij aan dat ze de problematiek herkennen en dat ze hierover graag in gesprek gaan met de EU-lidstaten en vertegenwoordigers van de betrokken banken. Dit vind ik een positief bericht en ik ga hier graag op in.
Wisselt Nederland nu al informatie uit met de Verenigde Staten op basis van de IGA? Zo ja, wanneer is Nederland daarmee begonnen? Zo nee, vanaf wanneer gaat Nederland daarmee beginnen? Om hoeveel personen gaat het daarbij?
Ja, Nederland wisselt al informatie uit met de VS op basis van de IGA sedert september 2015 over het jaar 2014. Nederland heeft in 2015 ten aanzien van ruim 12.000 (natuurlijke en rechts-) personen informatie verstrekt aan de VS. Inmiddels wordt ten aanzien van ruim 40.000 personen informatie verstrekt, waarvan ongeveer 33.500 betreffende natuurlijke personen.
Klopt het dat door de wetgeving in diverse staten, zoals Nevada en Delaware, en het feit dat het Amerikaanse Congres geen reciprociteit heeft goedgekeurd, de Verenigde Staten zelf geen volledige financiële informatie met Nederland uitwisselt? Kunt u aangeven over hoeveel Nederlanders de Nederlandse Belastingdienst financiële informatie uit de Verenigde Staten ontvangt?
Mij is niet bekend dat het Amerikaanse congres geen reciprociteit heeft goedgekeurd omdat de wetgeving in diverse staten daaraan in de weg zou hebben gestaan. Nederland ontvangt op basis van wederkerigheid informatie uit de VS. In 2015 ontving Nederland van de VS over ruim 40.000 personen inlichtingen, op dit moment ligt dat aantal rond de 51.000, waarvan 41.000 ten aanzien van natuurlijke personen.
Kan Nederland de uitwisseling van informatie beperken tot belastingplichtigen die geen accidental American zijn of tot belastingplichtigen die meer vermogen bezitten dan de grens die de Verenigde Staten zelf hanteert (2 miljoen dollar)?5
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 12 ligt de basis voor de uitwisselingsverplichtingen in de Amerikaanse FATCA-regelgeving, waarover nadere afspraken zijn gemaakt in de IGA. Op basis van deze combinatie van Amerikaanse regelgeving en de overeengekomen nadere afspraken heeft de Belastingdienst de verplichting om gegevens uit te wisselen, ook ten aanzien van «accidental Americans». Dit kan Nederland niet zomaar eenzijdig wijzigen. «Accidental Americans» kunnen wel zelf, door de versoepelde afstandsprocedure in te gaan, bewerkstelligen dat er geen gegevens meer worden uitgewisseld. Ik ga ervan uit dat u met de verwijzing naar de grens van 2 miljoen dollar doelt op het kwijtschelden van de belastingschuld via deze versoepelde afstandsprocedure. Onder deze procedure kan eerst afstand worden gedaan van de Amerikaanse nationaliteit (door middel van de aanvraag van een CLN) zonder dan men beschikt over een TIN en zonder dat aan de Amerikaanse aangifteverplichtingen is voldaan, ongeacht de omvang van het inkomen. De juridische verplichting van belastingaangifte zal echter niet zomaar vervallen. De IRS behoudt zich wel het recht voor om te controleren of aan de aangifteverplichtingen is voldaan.
Hierbij geldt een extra tegemoetkoming. De IRS kan in bepaalde gevallen besluiten de openstaande belastingschulden (inclusief eventuele rente en boetes) kwijt te schelden. Deze kwijtschelding staat slechts open voor natuurlijke personen die:
Zij zullen om in aanmerking te komen voor de kwijtschelding aangifte moeten doen over het jaar van afstand van de Amerikaanse nationaliteit en de 5 jaar voorafgaand hieraan en het te betalen bedrag aan belasting mag niet boven 25.000 dollar voor die 6 jaar uitkomen.
Totdat een CLN is verkregen zijn de FATCA-regelgeving en de IGA echter onverkort van toepassing ten aanzien van de uitwisseling. Hierbij geldt geen grens van 2 miljoen dollar en ik kan de uitwisseling ook niet eenzijdig tot vermogens boven deze grens beperken. Van belang is dat ook zonder de IGA op basis van de FATCA-regelgeving de verplichting tot het verstrekken van de informatie door de financiële instellingen had bestaan, maar dan zonder tussenkomst van de Belastingdienst en was er bovendien geen sprake geweest van reciprociteit.
Klopt het dat Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit op basis van de Nederlandse wet niet verplicht zijn een TIN aan te vragen, maar dat deze verplichting voortkomt uit Amerikaanse wetgeving? Zo ja, kunt u aangeven welk artikel in de Amerikaanse wetgeving hier voor inwoners van Nederland toe verplicht?
Accidental Americans zijn op basis van Amerikaanse belastingwetgeving verplicht aangifte te doen in de VS en daarvoor hebben zij een TIN nodig. Mij is niet bekend waar dit precies in Amerikaanse wetgeving is geregeld. Op basis van de FATCA-regelgeving en de IGA wordt het TIN-nummer uitgewisseld. Artikel 2a, tweede lid, van het uitvoeringsbesluit Wet op de internationale bijstandsverlening (UB WIB)14 regelt welke gegevens moeten worden gerapporteerd en verwijst daarbij naar deze regelgeving. Ook zonder de UB WIB zou deze verplichting echter bestaan op grond van de Amerikaanse belastingwetgeving. Deze bepaalt namelijk dat alle Amerikaanse staatsburgers, in welk land zij ook wonen, belastingplichtig zijn in de VS.
Indien de Amerikaanse wetgeving Accidental Americans verplicht om een TIN aan te vragen dan wel een procedure te starten om de nationaliteit op te geven, maar een Accidental American is hier niet toe in staat of bereid, rechtvaardigt dit administratieve verzuim dan het enorme gevolg van het blokkeren van de betaalrekening en het dus niet kunnen ontvangen van inkomen, doen van betalingen of het kunnen voorzien in eerste levensbehoeften?
De Amerikaanse belastingwetgeving verplicht Amerikaanse staatsburgers om belastingaangifte te doen in de Verenigde Staten. Daartoe moeten zij beschikken over een TIN. Wie niet langer Amerikaans staatsburger wenst te zijn moet een procedure starten om afstand te doen van het Amerikaans staatsburgerschap. Het daar niet aan voldoen is niet te kwalificeren als slechts een administratief verzuim. De aanvraag van een TIN en de afstandsprocedure van de Amerikaanse nationaliteit staan open voor alle Amerikaanse staatsburgers. Dit is de reden dat de voormalig Staatssecretaris de afgelopen jaren steeds heeft benadrukt dat alle Nederlandse Amerikanen in actie moeten komen door een TIN aan te vragen dan wel de procedure te starten om afstand te doen van hun Amerikaanse staatsburgerschap. Ervoor kiezen om niet in actie te komen vind ik onverstandig.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de NVB mij medegedeeld dat tot op heden nog geen bankrekeningen van «accidental Americans» zijn gesloten, geblokkeerd of bevroren. Volgens de NVB kan een klant bij het bevriezen van een bestaande rekening in de regel nog wel contant geld opnemen of betalingen doen met een pinpas. Hoewel de klant zelf in dat geval geen overboekingen meer kan doen vanaf deze rekening, kunnen derden nog wel overboekingen doen naar een bevroren rekening. Als een rekening is geblokkeerd kan er volgens informatie van de NVB helemaal niets meer met de rekening. Daarnaast moeten Nederlandse banken zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder zowel de Wft, de Wwft als de Amerikaanse FATCA wet- en regelgeving.
Wat kunt u doen om het recht van Nederlandse Accidental Americans op een basisbetaalrekening te waarborgen? Bent u bereid een proef te beginnen met een directe rekening bij DNB voor deze groep mensen, zoals bepleit door de WRR in haar rapport «geld en schuld»6 en door economen bij het «Dutch Sustainable Finance Lab»?7
Zie antwoord vraag 5.
Op welke Nederlandse juridische bepaling is de Belastingdienst verplicht om het TIN op te vragen bij banken of Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit?
De Belastingdienst is niet verplicht om een TIN op te vragen. Op grond van artikel 2a van het UB WIB zijn Nederlandse financiële instellingen (administratieplichtigen) verplicht om bepaalde gegevens (waaronder TINs) van rekeninghouders met de Amerikaanse nationaliteit te rapporteren aan de Belastingdienst. In de IGA is vervolgens afgesproken hoe de Belastingdienst deze gegevens deelt met de IRS. Overigens wil ik daarbij vermelden dat indien deze verplichting niet zou zijn vastgelegd in de IGA en in de Nederlandse wetgeving, financiële instellingen zelf een verplichting zouden hebben om gegevens te delen met de IRS, maar dan rechtstreeks op grond van de Amerikaanse FATCA-regelgeving.
Is artikel 2a van de Wet op de internationale bijstandsverlening van toepassing op Accidental Americans? Zo ja, klopt het dat dan dat op basis van de Common Reporting Standard geen informatie uitgewisseld wordt over Accidental Americans aangezien zij conform artikel 2a, eerste lid, sub p jo. artikel 2a, eerste lid, sub q geen ingezetene zijn van de Verenigde Staten en dus niet van een deelnemend rechtsgebied?
Op basis van de Common Reporting Standard (CRS) wordt geen informatie uitgewisseld met de VS. Uitwisseling met de VS gebeurt namelijk op basis van de FATCA-regelgeving en de afspraken daarover gemaakt in de IGA. In de Nederlandse wet ligt de grondslag hiervoor besloten in artikel 8, vierde lid, van de WIB. In artikel 2a van het UB WIB wordt dit vervolgens uitgewerkt onder verwijzing naar de IGA. Het door u aangehaalde artikel 2a van de WIB ziet op de CRS en is dus niet van toepassing op de uitwisseling van informatie met de VS over «accidental Americans».
Deelt u de mening dat de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen, en dus ook het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen, daarmee niet van toepassing zijn op Accidental Americans?
Nee, die mening deel ik niet. Er ligt een duidelijke delegatiegrondslag in artikel 8, vierde lid, van de WIB om in lagere regelgeving te regelen welke partijen welke informatie dienen te rapporteren met het oog op de uitvoering van o.a. verdragen die zien op de wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Aan deze bevoegdheid is opvolging gegeven in artikel 2a UB WIB. Dit artikel ziet ook op de verstrekking van gegevens ten aanzien van «accidental Americans».
Zo nee, als de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen van toepassing is op Accidental Americans, deelt u dan de mening dat artikel 14, tweede lid, sub a, van deze wet zich verzet tegen het verstrekken van het TIN, aangezien dit strijd oplevert met de het internationale recht, namelijk het recht op een basisbetaalrekening op grond van artikel 16 van Richtlijn 2014/92/EU?
Ik ga ervan uit dat u doelt op sub f, tweede lid van artikel 14 van de WIB. Daarin is kortgezegd geregeld dat geen gegevens verstrekt hoeven te worden indien de verstrekking strijdig zou zijn met bepalingen uit het internationaal recht. Ik zie echter niet in waarom het verstrekken van een TIN strijdig zou zijn met het recht op een basisbetaalrekening.
Klopt het dat inmiddels ook Spanje, Duitsland en België worstelen met de uitwisselingsverplichtingen van banken over Accidental Americans en bent u bereid om samen met deze landen aandacht te blijven vragen voor een oplossing van dit probleem aan de kant van de Verenigde Staten?
Het is mij bekend dat ook in deze landen geworsteld wordt met de uitwisselingsverplichtingen van banken. Duitsland heeft aangegeven dat de publicatie van de IRS in september 2019 (IR-2019–151) met daarin de versoepelde wijze van afstand doen van de Amerikaanse nationaliteit, zonder dat een TIN nodig is, al wel veel kou uit de lucht heeft genomen. Daarom vragen de EU-landen ook gezamenlijk aandacht voor de problematiek van de «accidental Americans» in de VS, gezien ook de brief die gestuurd is op 3 december 2019 aan Treasury (zie ook het antwoord op vraag 12).
Wat gebeurt er als een Accidental American een Certificate of Loss of Nationality heeft? Waar wordt dat geadministreerd en wat betekent dat voor de gegevensuitwisseling?
Indien de procedure om afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit is opgestart kan de betreffende persoon een verklaring verkrijgen van het Amerikaanse consulaat dat de procedure in gang is gezet (CLN-aanvraagverklaring). Ik heb vernomen van het Amerikaanse consulaat dat Nederlandse banken bij ontvangst van deze CLN-aanvraagverklaring niet langer een TIN verlangen van de persoon in kwestie. De procedure voor het verkrijgen van een CLN is inmiddels veel korter dan voorheen. Het Amerikaanse consulaat heeft aangegeven dat dit voornamelijk komt doordat de gemiddelde wachttijd tot aan de eerste afspraak – op basis waarvan de aanvraagverklaring wordt afgegeven – nu ongeveer 5 weken bedraagt waarbij hier aanvankelijk 8 maanden voor stond.
Wanneer het CLN daadwerkelijk in bezit is van de aanvrager heeft deze persoon niet langer de Amerikaanse nationaliteit en vervallen in relatie tot deze persoon ook de identificatie-, controle- en rapportageverplichtingen onder FATCA. De IRS heeft nog wel toegang tot de afgegeven CLN’s en behoudt zich, zoals ook aangegeven in vraag 15, het recht voor om te controleren of er aan de aangifteplicht is voldaan.
Bent u bereid Nederlandse Accidental Americans die van de Amerikaase nationaliteit af willen, te helpen door het verstrekken van expertise bij het doen van de benodigde belastingaangiften in de Verenigde Staten en het aftrekbaar maken van de kosten van de procedure dan wel de eventueel in de Verenigde Staten verschuldigde dubbele belasting?
Ik begrijp dat het lastig en vervelend is voor Nederlanders die bij toeval ook de Amerikaanse nationaliteit hebben om te voldoen aan de Amerikaanse regelgeving. Aangifte doen is echter de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige zelf, ook in lastige internationale situaties. Het is daarbij niet mogelijk om de kosten van de aangifteprocedure af te trekken. De keuze om afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit blijft een privékeuze die deze groep zelf moet maken, waar de Nederlandse overheid geen rol in speelt. Wat betreft het voorkomen van dubbele belasting heeft Nederland afspraken gemaakt die vastgelegd zijn in het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen de VS en Nederland. Het Verdrag dekt echter niet alle mogelijke situaties die als dubbele belasting kunnen worden ervaren af.
De passagiers op het schip Westerdam |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Anne Kuik (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie van de passagiers op het schip «de Westerdam» van de Holland America Line, waar toch een Amerikaanse passagiere besmet bleek te zijn met het Coronavirus?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel passagiers die nu nog in Cambodja zijn, vinden dat ze niet duidelijk geïnformeerd worden?
Deze vragen heb ik reeds beantwoord in de Kamerbrief van 17 februari jl. (kenmerk 1653733-202415-PG) over de situatie van passagiers op de cruiseschepen en de wijze waarop zij kunnen terugkeren naar Nederland. Met betrekking tot vraag 7 kan ik u in aanvulling daarop informeren dat inmiddels zo’n 30 Nederlanders zijn teruggekeerd uit Cambodja.
Bent u op de hoogte dat de Holland America Line tickets terugboekt via Kuala Lumpur (waar passagiers niet toegelaten zullen worden) en via China?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier werken het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) samen om ervoor te zorgen dat deze passagiers naar Nederland komen, maar dat het risico op besmettingen nu zo veel mogelijk beperkt wordt? Kunt u hier een uitgebreid antwoord op geven? Kunt u aangeven waar de passagiers voor hulp terechtkunnen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Nederlandse autoriteiten een passagierslijst van het schip?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben alle Nederlandse passagiers van het schip zich bij thuiskomst gemeld?
Met de passagiers waarvan bekend is dat deze zijn teruggekeerd in Nederland is contact geweest met de lokale GGD. Zij worden allemaal gedurende 14 dagen gemonitord. Daarnaast zijn er op dit moment nog enkele passagiers onderweg naar Nederland, zodra deze zijn teruggekeerd zal de GGD ook met hen contact opnemen.
Wanneer en hoe zullen de Nederlanders die nog in Cambodja zijn, naar huis kunnen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er enig verschil in risico op besmetting tussen de passagiers die al teruggekeerd zijn in Nederland en de groepen die nog in de hotels en op het schip in Cambodja zijn?
Op het moment dat de passagiers het schip verlieten, bestonden er geen verdenkingen van besmettingen met of ziektegevallen door het nieuwe coronavirus op het schip. Mensen mochten dus gewoon van boord af en hun reis naar Nederland, of elders, vervolgen. Vervolgens bleek zaterdag 15 februari jl. een niet-Nederlandse toerist die aan boord was van het cruiseschip de Westerdam, na onderzoek in Maleisië, besmet te zijn met het nieuwe coronavirus. Pas daarna zijn de resterende personen door de Cambodjaanse overheid in quarantaine geplaatst op het cruiseschip of in een hotel. Deze passagiers zijn allemaal getest op het nieuwe coronavirus. Alle testuitslagen zijn negatief. De personen mogen van de lokale overheid naar huis vliegen.
De personen die nog in Cambodja zijn hebben geen groter risico op ziekte dan de personen die het schip al eerder verlaten hebben.
Acht u het nog verstandig dat mensen op cruiseschepen door Azië trekken? Indien er beperkingen zijn, hoe gaat u dit duidelijk maken in uw reisadvies?
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over de veiligheidssituatie per land, ongeacht het vervoersmiddel. Indien Nederlanders van plan zijn naar het buitenland te reizen is het raadzaam de reisadviezen goed in de gaten te houden. Veel landen in de Aziatische regio, maar ook daarbuiten nemen strenge maatregelen om de verspreiding van het nieuwe coronavirus tegen te gaan. Die maatregelen kunnen invloed hebben op het verloop van de reis. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt dit in de gaten en neemt indien nodig hierover informatie op in het reisadvies. We raden mensen ook altijd aan contact op te nemen met hun reisorganisatie.
Voor adviezen over persoonlijke gezondheid kunnen mensen terecht bij het RIVM, dat een uitbereide informatiepagina heeft met adviezen over het nieuwe coronavirus op de website.
Herinnert u zich dat RIVM op 6 februari 2020 tweette: «De teruggekeerde Nederlanders hadden geen ziekteverschijnselen en pas als ze ziek worden zijn ze besmettelijk ^MS»?1
Ja, ik herinner mij deze tweet.
Klopt deze tweet – en dan met name het deel dat mensen pas besmettelijk zijn als ze ziek zijn? Zo nee, is er dan op meer momenten te stellig gecommuniceerd in de eerste weken? Zo ja, op welke momenten?2 en3
Ja, op dit moment nemen wij op basis van de ons beschikbare wetenschappelijke informatie van het RIVM aan dat een persoon pas besmettelijk is vanaf het moment dat er symptomen zijn (hoesten, koorts, luchtwegklachten) en iemand in China is geweest, of een persoon in contact is geweest met iemand met een bevestigde infectie van het nieuwe coronavirus.
Wat is volgens het RIVM op dit moment de maximale incubatieperiode van het Coronavirus?
Het RIVM geeft aan dat voor het nieuwe coronavirus een gemiddelde incubatietijd van 7 dagen geldt, met een maximum van 14 dagen.
Wat zijn volgens het RIVM de transmissiemechanismes van het Coronavirus?
Op basis van beschikbare wetenschappelijke informatie geeft het RIVM aan dat het nieuwe coronavirus kan worden verspreid via druppeltjes bij hoesten en waarschijnlijk via handen en oppervlakken van voorwerpen die recent zijn aangeraakt (zoals deurknoppen). Waarschijnlijk is het virus oorspronkelijk afkomstig van dieren. Of dieren nog een rol spelen in de transmissie in China is nog in onderzoek. De bron is nog niet gevonden. De voornaamste overdracht vindt op dit moment plaats van mens op mens. Buiten China spelen dieren geen rol in de transmissie van het virus.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden? Kunt u de derde vraag zo spoedig mogelijk beantwoorden (het liefst per ommegaande)?
Ja.
Een toeslag vanwege samenvallende diensttijd voor gepensioneerden bij het ABP |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP tot 1995 een toeslag toekende voor deelnemers, wiens partners ook pensioen opbouwden, omdat de franchise geënt was op de kostwinnerssituatie?1
Ja.
Hierbij wil ik opmerken dat de antwoorden op deze vragen zijn gebaseerd op informatie die ik desgevraagd van het ABP heb ontvangen.
In algemene zin geldt dat het ABP twee situaties onderscheidt. Ten eerste de situatie dat de deelnemer en zijn partner voor 1995 tegelijkertijd pensioen opgebouwd hebben bij ABP (situatie 1). En ten tweede de situatie dat de partner van de ABP-deelnemer tegelijkertijd voor 1995 pensioen heeft opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder (situatie 2). Daarnaast bouwden deelnemers tot 1996 pensioen op onder de ABP-wet. De ABP-wet kende verschillende tijdvakken waarin een ander systeem gold van hoe het pensioen werd berekend. Voor de beantwoording van deze vragen zijn de tijdvakken tot 1986 en tussen 1986 en 1995 relevant. In de beantwoording van de vragen maak ik onderscheid tussen de verschillende situaties en tijdvakken indien dit relevant is. Tot slot wil ik opmerken dat daar waar in de antwoorden over hij en/of zijn partner wordt gesproken ook zij en/of haar partner worden bedoeld.
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP in die tijd ook geen zelfstandige organisatie was, maar onderdeel van de rijksoverheid?
Ja.
Kunt u beschrijven op welke wijze het ABP de deelnemer die pensioen opbouwde de afgelopen 25 jaar heeft geïnformeerd over de toeslag?
U vraagt op welke wijze het ABP de deelnemers heeft geïnformeerd over de toeslag. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de in antwoord 1 genoemde situaties.
ABP beschikt zelf over de gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op de aanvulling samenvallende diensttijd. Als de jongste partner de AOW-leeftijd bereikt dan kent ABP op beide pensioenen automatisch de aanvulling toe. In het aanvraagformulier dat ABP tot november 2016 stuurde werd ter controle nog de vraag gesteld of de partner pensioen heeft opgebouwd bij ABP voor 1995. Met ingang van november 2016 is deze vraag geschrapt in het aanvraagformulier. ABP informeert de deelnemer bij de aanvraag van zijn pensioen dat hij mogelijk recht heeft op een aanvulling en verwijst voor meer informatie naar abp.nl/aanvulling. Daar wordt de deelnemer geïnformeerd dat hij niets hoeft te doen als zijn partner ook pensioen heeft opgebouwd bij ABP.
ABP bekijkt continu hoe het de informatie over deze materie kan verbeteren. Aan de hand van ontvangen klantsignalen is ABP momenteel ook bezig om de informatie over deze materie voor de deelnemer inzichtelijker en gemakkelijker te maken.
Van 1996 tot november 2016 ontvingen de deelnemers een aanvraagformulier Ouderdomspensioen. Op dit formulier werden bepaalde gegevens uitgevraagd. ABP vroeg onder meer of de deelnemer en/of partner pensioen heeft opgebouwd voor 1 januari 1995 bij een ander pensioenfonds in dezelfde periode dat de deelnemer bij ABP opbouwde.
Gaf de deelnemer aan dat hij voor 1 januari 1986 pensioen had opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder? Dan stuurde ABP een brief naar deze pensioenuitvoerder om de benodigde gegevens op te vragen.
Gaf de deelnemer aan dat zijn partner voor 1995 pensioen had opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder? Dan stuurde ABP een brief naar de andere pensioenuitvoerder als de partner op dat moment de AOW-leeftijd al had bereikt of binnenkort zou bereiken. Naast de diensttijd van de partner voor 1 januari 1995 vroeg ABP of bij de berekening van het pensioen rekening was gehouden met AOW of ANW (oftewel een franchise was toegepast). Bereikte de jongere partner niet op korte termijn zijn of haar AOW-leeftijd? Dan maakte ABP een aantekening in het elektronisch dossier en stuurde ongeveer drie maanden voor de AOW-leeftijd van de partner alsnog een brief naar de andere pensioenuitvoerder.
Als ABP het formulier samenvallende diensttijd retour ontving werd het recht op de aanvulling beoordeeld. ABP informeerde de deelnemer in een brief over de toekenning of afwijzing van de aanvulling.
ABP heeft het proces en de communicatie in 2016 aangepast. Enerzijds omdat sommige pensioenuitvoerders aangaven dat ze de gegevens die ABP nodig had voor de beoordeling van de aanvulling niet langer rechtstreeks aan ABP wilden verstrekken. Anderzijds omdat ABP stappen had gezet richting meer digitalisering en selfservice. Vanaf november 2016 wijst ABP de deelnemer bij de pensioenaanvraag erop dat hij mogelijk recht heeft op de aanvulling samenvallende diensttijd. En dat ABP voor de beoordeling hiervan gegevens nodig heeft van de andere pensioenuitvoerder. Als de deelnemer aangaf dat hij of zijn partner pensioen had opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder stuurde ABP in 2016 en 2017 een brief naar de deelnemer die hij zelf naar de andere pensioenuitvoerder kon sturen voor het opvragen van de gegevens.
In 2018 heeft ABP een verdere digitalisering en selfservice doorgevoerd. ABP informeert de deelnemer bij de aanvraag van zijn pensioen dat hij mogelijk recht heeft op een aanvulling. En verwijst voor meer informatie naar abp.nl/aanvulling. Hier kan de deelnemer het formulier samenvallende diensttijd downloaden dat hij naar de andere pensioenuitvoerder moet sturen om de benodigde gegevens voor de beoordeling van de aanvulling op te vragen.
ABP informeert de deelnemer niet alleen bij zijn pensioenaanvraag over een mogelijke aanvulling op zijn pensioen, maar op alle voor hem relevante momenten. Dus ook als hij pensioen ontvangt en hij alsnog een partner krijgt. De gepensioneerde kan het bedrag, in de meeste gevallen, van de aanvulling ook terug zien in de betaalspecificatie die hij jaarlijks in januari ontvangt en bij iedere wijziging van het bruto of netto pensioenbedrag.
Kunt u beschrijven welke mensen die met pensioen gingen automatisch deze toeslag uitbetaald kregen (en over welke periode)?
Wanneer beide partners tegelijkertijd pensioen hebben opgebouwd bij ABP over tijd voor 1 januari 1995 (situatie 1) krijgt men deze toeslag automatisch uitbetaald. ABP kent deze aanvulling ook automatisch toe als sprake is van samenvallende pensioengeldige tijd voor 1 januari 1986 bij ABP.
Kunt u beschrijven welke mensen die met pensioen gingen een formulier kregen om deze toeslag aan te vragen? In welke jaren kregen alle mensen tijdig het formulier en in welke jaren niet?
Zie antwoord op vraag 3. De vraag in welke jaren deelnemers het formulier niet tijdig kregen, is niet aan de orde aangezien deelnemers tijdig het betreffende formulier kregen toegestuurd.
Wat is het maximum bedrag dat iemand aan toeslag kan krijgen per maand?
De hoogte van de aanvulling samenvallende diensttijd is afhankelijk van het aantal samenvallende jaren voor 1986 respectievelijk tussen 1986 en 1995. Het maximumbedrag voor de aanvulling samenvallende diensttijd is € 293,– bruto per jaar, per persoon, per volledig samenvallend dienstjaar voor 1986. En € 109,75 bruto per jaar, per persoon, per volledig samenvallend dienstjaar tussen 1986 en 1995.
Indien partner A bij het APB pensioen opbouwde en partner B bij een ander fonds en partner A op enig moment het pensioen heeft overdragen naar een ander pensioenfonds, is het recht op de toeslag vanwege samenvallende diensttijd dan ook overgedragen en heeft het ABP daarvoor geld overgedragen aan het nieuwe pensioenfonds?
Deze vraag heeft betrekking op de situatie dat partner B pensioen heeft opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder dan ABP (situatie 2). Indien voor partner A waardeoverdracht van ABP naar de andere pensioenuitvoerder heeft plaatsgevonden op of na 1 januari 2007, dan heeft ABP een waarde meegegeven voor een eventueel recht op deze aanvulling. Dus ABP heeft daarvoor geld overgedragen aan het nieuwe pensioenfonds. Heeft de waardeoverdracht van ABP naar de andere pensioenuitvoerder plaatsgevonden voor 2007 dan is geen waarde voor de aanvulling samenvallende diensttijd meegegeven. Eventuele aanspraken op de aanvulling samenvallende diensttijd zijn achtergebleven bij ABP. ABP stuurt degenen die hun pensioen voor 1 januari 2007 hebben overgedragen naar een andere pensioenuitvoerder ongeveer 6 maanden voordat ze hun AOW-leeftijd bereiken een brief hierover. In deze brief verwijst ABP hen voor meer informatie en het formulier samenvallende diensttijd naar de website: abp.nl/aanvulling. Als belanghebbende recht heeft op een aanvulling dan betaalt ABP deze maandelijks uit. ABP noemt dit een aanvullingenpensioen.
Indien het ABP geen overdracht gepleegd heeft van de toeslag, wist de deelnemer die besloot om het pensioen over te dragen, dan dat zij/hij het recht op toeslag zou verliezen?
Dit is niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 7.
Indien partner B het pensioen heeft overgedragen naar een ander fonds en dat andere fonds heeft wel de overdrachtswaarde geregistreerd maar niet de diensttijd, hoe kan partner B dan bewijzen dat haar/zijn partner recht heeft om de toeslag vanwege samenvallende diensttijd?
Deze vraag heeft betrekking op de situatie dat de partner pensioen heeft opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder dan ABP (situatie 2). Partner B kan met het formulier samenvallende diensttijd de pensioengeldige tijd voor 1995 opvragen bij het pensioenfonds waar hij het pensioen oorspronkelijk heeft opgebouwd. Dit is het pensioenfonds dat het pensioen heeft overgedragen naar het andere fonds. Als ABP de gegevens ontvangt dan beoordeelt ABP of partner A recht heeft op de aanvulling samenvallende diensttijd. Als het oorspronkelijke pensioenfonds ook geen gegevens meer heeft dan kan de deelnemer ook andere bewijsstukken overleggen waaruit blijkt dat sprake is van samenvallende diensttijd met het pensioen van zijn partner. Aan de hand van deze bewijsstukken beoordeelt ABP het recht op een aanvulling. Beschikken de deelnemer en zijn partner niet over deze bewijsstukken dan kan ABP de aanvulling ook niet toekennen.
Indien een deelnemer nu een andere partner heeft dan in 1994, geldt de toeslag dan indien de huidige partner werkte in 1994 of de toenmalige partner?
Er kan alleen recht bestaan op de aanvulling samenvallende diensttijd als de huidige partner werkte in 1994. Het gaat dus om de partner op het moment van het bereiken van de AOW-leeftijd van de deelnemer en de partner die hij daarna heeft. En niet om de partner die de deelnemer had toen hij pensioen opbouwde voor 1995.
Heeft een weduwe, die een nabestaandenpensioen van het ABP ontvangt, ook recht op de toeslag vanwege samenlopende diensttijd (indien zij zelf pensioen opbouwde, toen haar partner pensioen bij het ABP opbouwde)? Zo ja, hoe kan zij dan aanspraak maken op dat recht?
Ja, ook de weduwe die een nabestaandenpensioen van ABP ontvangt, kan recht hebben op de aanvulling over samenvallende diensttijd voor 1 januari 1986 tussen haar nabestaandenpensioen bij ABP en haar ouderdomspensioen van een andere pensioenuitvoerder. Op het aanvraagformulier Nabestaandenpensioen informeert ABP de nabestaande over een mogelijke aanvulling samenvallende diensttijd. De nabestaande kan deze aanvulling ook aanvragen met het formulier samenvallende diensttijd op abp.nl/aanvulling. Ontving de overleden gepensioneerde al een aanvulling op zijn ouderdomspensioen vanwege samenvallende diensttijd met het pensioen van zijn partner? Dan hoeft de nabestaande niet opnieuw gegevens op te vragen en beoordeelt ABP bij de toekenning van het nabestaandenpensioen of recht bestaat op deze aanvulling op het nabestaandenpensioen.
Het recht op samenvallende diensttijd in de periode tussen 1986 en 1995 was alleen van toepassing op het ouderdomspensioen en niet op het nabestaandenpensioen. Voor die periode heeft de weduwe dan ook geen recht op een toeslag vanwege samenvallende diensttijd.
Zijn bij de privatisering van de PTT en de overdracht uit het ABP naar het nieuwe pensioenfonds de rechten op de toeslag samenvallende diensttijd overgedragen? Zo nee, waar zijn de rechten en de bijbehorende gelden gebleven en hoe kunnen oud-PTT’ers dan aanspraak maken op deze rechten?
Ja, alle rechten op de aanvulling samenvallende diensttijd zijn overgedragen en daarmee vervallen. Bij de privatisering van de PTT zijn alle aanspraken krachtens de ABP-wet op de overgangsdatum vervallen, met uitzondering van de aanspraken die voor de overgangsdatum geldend zijn gemaakt of geldend gemaakt hadden kunnen worden. Hiertoe heeft het ABP destijds een deel van het vermogen overgedragen aan de NV PTT. Ook alle daaruit voortvloeiende verplichtingen van het ABP zijn destijds vervallen. Dit volgt uit artikel 5 van de Personeelswet PTT Nederland NV. Er kan dan ook geen recht meer ontstaan op een aanvulling samenvallende diensttijd voor deze doelgroep.
Hoeveel mensen hebben in 2019, volgens de actuariële berekeningen die het ABP gemaakt heeft om haar verplichtingen te berekenen voor de dekkingsgraad, een toeslag vanwege samenvallende diensttijd?
Naast de 247.075 gepensioneerden die deze aanvulling ontvingen in 2019 (zie vraag 14) zijn er nog ongeveer 440.000 deelnemers (actieven en gewezen deelnemers) die diensttijd hebben voor 1995. Mogelijk hebben zij later (op zijn vroegst vanaf het bereiken van de AOW-leeftijd), recht op een aanvulling samenvallende diensttijd. Voor het bepalen van de verplichtingen houdt ABP zowel rekening met degenen die in 2019 een aanvulling ontvingen als met degenen die deze aanvulling mogelijk nog zullen ontvangen in de toekomst.
Hoeveel ontvingen van het ABP in 2019 een toeslag vanwege samenvallend diensttijd?
Hieronder wordt een overzicht van het aantal aanvullingen samenvallende diensttijd op basis van de stand november 2019 gegeven. Het aantal uitkeringen met de aanvulling betreft zowel de aanvulling wegens samenvallende diensttijd tussen twee ABP pensioenen (situatie 1) als samenvallende diensttijd met een pensioen opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder (situatie 2).
Totaal aantal uitkeringen ouderdomspensioen
672.796
Aantal uitkeringen ouderdomspensioen met aanvulling samenvallende diensttijd
195.089
Aantal uitkeringen nabestaandenpensioen
210.899
Waarvan aantal uitkeringen nabestaandenpensioen met aanvulling samenvallende diensttijd
51.986
Hoeveel mensen hadden in 2019 recht op de toeslag vanwege samenvallende diensttijd, maar ontvingen die toeslag niet?
Bij de beantwoording van deze vraag is het wederom relevant om onderscheid te maken tussen de twee in het antwoord op vraag 1 geschetste situaties.
Uit een eigen onderzoek van ABP is in 2019 gebleken dat circa 6.600 gepensioneerden recht hadden op een aanvulling maar deze nog niet ontvingen. ABP zal de aanvullingen voor deze groep in de komende maanden en uiterlijk voor 1 juli 2020 met terugwerkende kracht toekennen en uitbetalen. Naar de inschatting van ABP is er naast bovengenoemde groep van 6.600, nog een groep van ongeveer 3.500 gepensioneerden die mogelijk ook recht hebben of hadden op deze aanvulling. ABP onderzoekt momenteel welke gepensioneerden uit deze doelgroep van 3.500 ten onrechte geen aanvulling hebben ontvangen. Ook deze gepensioneerden ontvangen de aanvulling alsnog voor 1 juli 2020 met terugwerkende kracht.
ABP weet niet hoeveel deelnemers in het verleden geen aanvulling hebben aangevraagd vanwege samenvallende diensttijd met een pensioen van de partner bij een andere pensioenuitvoerder. ABP heeft de deelnemers hier in het verleden bij de pensioenaanvraag en op relevante momenten daarna steeds op gewezen.
Naar aanleiding van de uitzendingen van Meldpunt MAX over dit onderwerp op 24 januari en 7 februari 2020 heeft ABP circa 4.500 aanvragen voor een aanvulling ontvangen. Uit een eerste analyse blijkt dat het overgrote deel van deze aanvragers de aanvulling voor samenvallende diensttijd op dit moment al ontvangt. Van de overige aanvragers wordt met de grootst mogelijke zorgvuldigheid vastgesteld of er recht bestaat op een aanvulling.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording heeft meer tijd in beslag genomen omdat de informatie bij het ABP opgevraagd moest worden.
De toestemming van DNB voor de fusie tussen Optas en Aegon |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2019, waarmee de rechter De Nederlandsche Bank (DNB) opdraagt om het instemmingsbesluit over de fusie tussen Optas en Aegon openbaar te maken?
Ik heb kennisgenomen van deze uitspraak.
Hoe beoordeelt u het feit de toezichthouder zich verzette tegen het verstrekken van het instemmingsbesluit aan een deelnemer?
De toezichthouder kan gegronde redenen hebben zich te verzetten tegen het verstrekken van informatie. In dit geval heeft DNB het instemmingsbesluit niet gedeeld met de betreffende polishouder, omdat DNB op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van mening is dat polishouders geen belanghebbenden zijn (bij het besluit). De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat deze redenering niet opgaat en het instemmingsbesluit wel verstrekt moest worden. DNB heeft dat ook gedaan. Het is in onderhavig geval niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de handelwijze van DNB.
Wie (welke medewerker van DNB) heeft het instemmingsbesluit van DNB genomen? Indien dat niet bekend is, wilt u dan aan DNB vragen wie dat besluit genomen heeft?
DNB neemt als organisatie het besluit onder verantwoordelijkheid van de directie.
Deelt u de menig dat een instemmingsbesluit over de miljardenfusie tussen Optas en Aegon gewoon openbaar moet zijn? Zo ja, wilt u dan bij DNB bevorderen dat het besluit openbaar wordt en zulke besluiten in voorkomende gevallen onmiddellijk openbaar gemaakt worden?
DNB heeft het besluit gedeeld met de polishouders na tussenkomst van de rechter. Ik ben niet van mening dat de inhoud van dergelijke besluiten per definitie openbaar moet zijn, omdat het vertrouwelijke informatie kan bevatten. Een positief besluit wordt vanzelfsprekend wel bekend gemaakt op het moment dat de fusie bekend wordt gemaakt. De Wet op het financieel toezicht (Wft) schrijft immers voor dat de verzekeraar mededeling doet van de fusie en daarmee van de instemming van DNB met die fusie. Op 2 april 2019 heeft Aegon een dergelijke mededeling in de Staatscourant gepubliceerd, waarmee dus ook de instemming van DNB met de fusie bekend is gemaakt.
Klopt het dat de polishouders jaarlijks schade leiden als gevolg van de fusie, omdat een belastingvoordeel dat Optas toekwam en dat leidde tot een hoger nettorendement voor de polishouders wegvalt als gevolg van de fusie? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Ik kan niet beoordelen of polishouders schade lijden als gevolg van de fusie. Het wegvallen van het belastingvoordeel is één onderdeel van de fusie waar mogelijk voordelen tegenover kunnen staan. De rechten en verplichtingen van Optas worden volgens DNB ongewijzigd overgenomen door Aegon Leven. Aan de hand van artikelen 3:112 en 3:118 van de Wft heeft DNB geconcludeerd dat aan alle wettelijke eisen voor de fusie wordt voldaan en heeft zij ingestemd. Volgens DNB zijn de belangen van polishouders bij de fusie voldoende beschermd en zijn polishouders daarover geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 6). Het is te verwachten dat deze aspecten in de bodemprocedure aan de orde komen en de rechter deze in zijn oordeelsvorming zal meewegen.
Is de polishouders in de aanloop naar de fusie duidelijk meegedeeld dat dit belastingvoordeel zou wegvallen? Zo ja, waar en hoe is dat meegedeeld?
Aegon heeft in de aanloop naar de fusie haar polishouders via verschillende kanalen geïnformeerd over het wegvallen van het belastingvoordeel als gevolg van de fusie. Voorbeelden hiervan zijn de brieven die door Aegon zijn verstuurd aan werkgevers, werknemers en gepensioneerden in november 2018. In deze brieven werd onder andere ingegaan op het vervallen van de vrijstelling van vennootschapsbelasting. Tevens werd verwezen naar een aparte pagina op www.aegon.nl met veelgestelde vragen en antwoorden (https://www.aegon.nl/particulier/klantenservice/veelgestelde-vragen/wat-verandert-er-mijn-beleggingen-door-de-fusie-van-optas-en-aegon) waarbij ook specifiek wordt ingegaan op het vervallen van de vrijstelling van vennootschapsbelasting.
Hoe konden de polishouders zonder over alle informatie te beschikken bepalen of zij zich al of niet zouden moeten verzetten tegen de voorgenomen fusie1?
Aegon heeft aan de verplichting voldaan om het voornemen tot fusie te publiceren in de Staatscourant en drie landelijke dagbladen. Zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 6, heeft Aegon in de aanloop naar de fusie de polishouders via verschillende kanalen geïnformeerd over het wegvallen van het belastingvoordeel als gevolg van de fusie. Voorbeelden hiervan zijn de brieven die door Aegon zijn verstuurd aan werkgevers, werknemers en gepensioneerden in november 2018 en de communicatie via de website van Aegon.
Zijn polishouders volgens u belanghebbenden bij de fusie of niet, aangezien DNB stelt dat de polishouders geen belanghebbenden zijn, terwijl zij schade ondervinden als gevolg van de fusie en in de hier bovengenoemde uitspraak de voorzieningenrechter tot een ander oordeel komt?
Zolang deze kwestie onder de rechter is, doe ik hierover geen uitspraken.
Klopt het dat DNB op 23 oktober 2018 opdracht heeft gegeven aan Aegon/Optas het voornemen van de fusie te vermelden in de Staatscourant en drie dagbladen?
Ja.
Is het voornemen van de fusie vermeld in drie dagbladen? Zo ja, op welke datum in welk dagblad en op welke pagina?
Op zaterdag 3 november 2018 heeft Aegon een advertentie geplaatst in drie landelijke dagbladen (De Telegraaf, p. T43, NRC, p. E11, Volkskrant p.8) en op 5 november 2018 in de digitale Staatcourant.
De portefeuille-overdracht had niet kunnen plaatsvinden indien een kwart van de polishouders verzet had aangetekend tegen het voornemen van die fusie2. Wilt u DNB vragen om publiekelijk aan te tonen dat minder dan een kwart van de polishouders bezwaar gemaakt heeft?
Uit het feit dat DNB heeft ingestemd met de fusie, kan worden geconcludeerd dat minder dan een kwart van de polishouders verzet heeft aangetekend tegen het voornemen van die fusie. DNB kan niet zonder tussenkomst van een rechter haar algemene geheimhoudingsplicht schenden, ook niet op mijn verzoek.
Hoe kan een polishouder weten en (laten) controleren of een kwart van de polishouders tijdig bezwaar gemaakt heeft?
DNB mag geen instemming verlenen met de fusie indien een kwart of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de voorgenomen overdracht heeft verzet. Indien in de Staatscourant bekend wordt gemaakt dat DNB heeft ingestemd met de fusie, dan kan de polishouder daaruit afleiden dat minder dan een kwart van de polishouders zich heeft verzet. Een individuele polishouder kan het aantal polishouders dat bij DNB verzet heeft aangetekend niet controleren zonder tussenkomst van de rechter. Ik ga er vanuit dat DNB waar mogelijk op passende wijze openheid betracht.
Had DNB FNV volgens u niet tenminste onmiddellijk op de hoogte moeten stellen van het feit dat zij had ingestemd met de fusie, aangezien FNV in december 2018 is gehoord door DNB in het kader van de voorbereiding van het instemmingsbesluit en FNV daarna niet meer (actief) op de hoogte is gehouden door DNB van het verloop van de instemmingsprocedure?3
Zoals ik eerder in antwoord op vraag 2 heb gesteld, is het aan de rechter om te toetsen of het besluit van DNB rechtmatig is.
Heeft DNB zich in deze zaak nauwgezet aan de wettelijke termijn gehouden wat betreft bezwaar en beroep?
DNB geeft aan ernaar te streven op een bezwaar te beslissen binnen de termijn die daarvoor staat. Door omstandigheden die zich tijdens de bezwaarprocedure kunnen voordoen, lukt dat niet altijd. In de onderhavige procedures is de beslissing op bezwaar in sommige gevallen volgens DNB niet binnen de wettelijke termijn genomen. Het is aan de rechter om hierover een oordeel uit te spreken.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn een voor een beantwoord, maar het is niet gelukt de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het feit dat Italië alle vluchten tussen Italië en China heeft opgeschort |
|
Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Italië alle vluchten tussen Italië en China heeft opgeschort?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in Italië Chinese toeristen hebben rondgereisd die waren besmet met het Coronavirus? Wat is de procedure van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) als een soortgelijke situatie zich in Nederland voordoet?
Ja. In Rome is bij twee mensen het nieuwe coronavirus vastgesteld. Het betreft inderdaad toeristen uit Wuhan die een rondreis door Italië maakten. Zij worden in isolatie verpleegd in een ziekenhuis in Rome. De contactpersonen, zoals de reisgenoten, worden door de Italiaanse gezondheidsautoriteiten gecontroleerd. Als een soortgelijke situatie zich in Nederland voordoet, is de procedure hetzelfde. De besmette mensen worden in isolatie verpleegd, de GGD doet, ondersteund door het RIVM, contactopsporing en de gevonden personen worden gecontroleerd en worden, indien zij verschijnselen vertonen, getest.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat KLM alle vluchten naar China nu heeft opgeschort, maar dat er nog wel rechtstreekse vluchten tussen Nederland en China zijn met andere maatschappijen?
De KLM heeft aangekondigd vanaf maandag 3 februari tot in ieder geval zondag 9 februari alle vluchten naar China op te schorten. De WHO roept expliciet op geen disproportionele maatregelen te nemen. Restricties op reizen of handel moeten aan de WHO gemeld worden met een onderbouwing en de WHO kan de lidstaat, als zij de onderbouwing onvoldoende vinden, vragen deze maatregelen terug te draaien.
Klopt het dat de Nederlandse regering nu een negatief reisadvies gegeven heeft voor heel China vanwege het Coronavirus?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert niet naar de provincie Hubei te reizen en alleen naar het Chinese vasteland (m.u.v. Hong Kong en Macau) af te reizen als dit noodzakelijk is.
Wilt u ervoor zorgen dat er met grote spoed Europees beleid komt ten aanzien van vluchten tussen China en de EU, omdat die allemaal hetzelfde besmettingsrisico met zich meebrengen? Wilt u zich ervoor inzetten dat die er nog dit weekend komt?
Er wordt in Europa in diverse gremia gesproken over het nieuwe coronavirus. Daarbij worden de maatregelen onderling afgestemd. Maatregelen ten aanzien van de gezondheid zijn voorbehouden aan de lidstaten. De Europese Commissie kan dus geen eenduidig beleid afdwingen. De WHO adviseert geen restricties op reizen. Verschillende lidstaten maken, vanuit hun specifieke situatie en cultuur, verschillende afwegingen. Ook luchtvaartmaatschappijen kunnen verschillende afwegingen maken.
Vindt u het een aanvaardbaar risico dat er nog steeds directe vluchten tussen Nederland en China zijn, terwijl Nederlanders die uit Wuhan terugkeren verplicht veertien dagen in quarantaine moeten?
Wij volgen hierin de adviezen van de WHO. De WHO roept expliciet op geen disproportionele maatregelen te nemen. Restricties op reizen of handel moeten aan de WHO gemeld worden met een onderbouwing en de WHO kan de lidstaat, als zij de onderbouwing onvoldoende vinden, vragen deze maatregelen terug te draaien.
De terugkeer van de groep Nederlanders waaraan wordt gerefereerd is afhankelijk van de voorwaarden die de Chinese overheid en Frankrijk stellen. Daarom worden aan deze groep van overheidswege quarantainemaatregelen opgelegd. Afhankelijk van de persoonlijke situatie van mensen (een eigen plek of huis om te verblijven) is bekeken waar dat goed georganiseerd kon worden. Deze mensen vertonen geen ziekteverschijnselen, het is een voorzorgsmaatregel.
Is er internationaal voldoende samenwerking om de verspreiding van het Coronavirus tegen te gaan? Wilt u met name ingaan op de risico’s in Afrika, vanwege de sterke banden met China, een aantal relatief zwakke zorgstelstelsels en daardoor een hoog risico?
De WHO heeft, bij het uitroepen van de Public Health Emergency of International Concern (PHEIC), de internationale gemeenschap opgeroepen om landen met kwetsbare gezondheidssystemen te helpen bij de bestrijding van het nieuwe coronavirus. De WHO kijkt naar mogelijkheden om onder andere een aantal landen in Afrika te ondersteunen bij de voorbereiding op de bestrijding van het nieuwe coronavirus. De WHO heeft dit weekend een Strategisch Respons Plan gepubliceerd. De WHO heeft eerder deze week al 1,8 mln. USD uit het Contingency Fund for Emergencies (CFE) vrijgemaakt. Die middelen zijn bedoeld om verschillende regio’s in de wereld te helpen bij voorbereiding voor en reactie op het nieuwe coronavirus. Nederland draagt in 2020 1 mln. EUR bij aan het CFE. Er zijn geen aanwijzingen dat de WHO in het CFE onvoldoende middelen heeft, additionele middelen van Nederland lijken op dit moment niet noodzakelijk.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 4 februari 2020 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. Helaas was het niet mogelijk deze voor dinsdag 4 februari te beantwoorden.
eHerkenning |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wilt u zo spoedig mogelijk alle eerdere vragen over eHerkenning beantwoorden aangezien wij ernstige twijfels hebben over de juridische basis onder de verplichtstelling?
Uw vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord, maar vergden vanwege de diverse aspecten van dit onderwerp en de samenhang met andere Kamervragen de nodige voorbereidingstijd.
Klopt het dat voor buitenlandse bedrijven/stichtingen/verenigingen de aanvraag van eHerkenning onmogelijk is, ook als ze Nederlands personeel hebben waarvoor Nederlandse sociale lasten worden ingehouden, aangezien zij niet staan ingeschreven bij de Nederlandse Kamer van Koophandel?
Een aanvraag voor eHerkenning is binnen het huidige stelsel niet mogelijk als een organisatie niet is ingeschreven in het Handelsregister. De meeste buitenlandse bedrijven/stichtingen/verenigingen zijn ingeschreven in het Handelsregister of zijn in de gelegenheid om zich in te schrijven. Buitenlandse bedrijven en organisaties met personeel in Nederland zullen veelal omzet en een vestiging in Nederland hebben. Deze categorie kan zich inschrijven in het Handelsregister en dus ook eHerkenning aanvragen. De overige buitenlandse bedrijven/stichtingen/verenigingen moeten gebruik maken van een fiscaal dienstverlener.
Klopt het dat in de volgende situatie door de nieuwe regeling de vereniging nu genoodzaakt is een duur boekhoudpakket aan te schaffen of een bureau in te huren voor een handeling die vroeger slechts vijf minuten per maand in beslag nam: «Een Nederlander verricht enige advieswerkzaamheden bij een vereniging zonder winstoogmerk, gevestigd te Antwerpen. Daarvoor krijgt hij een bescheiden salaris. Hij is bovendien boven de 65, waardoor de maandelijkse afdracht aan sociale lasten meestal € 3 bedraagt (tweemaal per jaar € 6). Hij is de enige Nederlandse werknemer.»?
Het klopt dat deze vereniging geen gebruik kan maken van Mijn Belastingdienst zakelijk. De Belastingdienst heeft gevraagd of gebruik kan worden gemaakt van software of een fiscaal dienstverlener.
Is de wijze waarop eHerkenning geregeld gaat worden niet strijdig met het Europese gelijkheidsbeginsel? Moeten in de EU gevestigde ondernemingen/stichtingen/verenigingen door de Nederlandse Belastingdienst voor hun Nederlandse werknemers niet op dezelfde wijze behandeld worden als in Nederland gevestigde ondernemingen/stichtingen/verenigingen? Kunt u dit toelichten?
eHerkenning is een in de Europese Unie erkend eID-middel waarmee Nederlandse ondernemers met hun eHerkenningsmiddel binnenkort ook bij Europese dienstverleners kunnen inloggen. Ondernemers uit andere lidstaten kunnen ook met een EU-erkend eigen nationaal inlogmiddel bij Nederlandse overheidsdienstverleners inloggen. Er is dus een gelijk speelveld en dus geen sprake van een schending van het Europese gelijkheidsbeginsel. Een en ander is wettelijk geregeld in de eIDAS-Verordening1, die stapsgewijs verder wordt geëffectueerd wanneer meer lidstaten hun nationale middel Europees laten erkennen. Het ontsluiten van digitale dienstverlening aan ondernemers die in de Europese Unie zijn gevestigd is daarnaast aan verordeningen zoals de Dienstenrichtlijn2 en de Single Digitale Gateway3 gebonden waarmee het opwerpen van extra barrières die ongelijkheid met zich zouden kunnen brengen, wordt voorkomen.
Kunt u aangeven hoe kerkgenootschappen, wiens bestuurders niet bij de Kamer van Koophandel staan ingeschreven, gebruik kunnen maken van eHerkenning?
Er is een procedure samen met de kerkgenootschappen ontwikkeld waarbij kerkgenootschappen zonder de identiteit van de bestuurder worden ingeschreven in het Handelsregister en de bestuurder op vertrouwelijke wijze wordt vastgesteld. Deze blijkt echter niet voor alle kerkgenootschappen even goed werkbaar. De procedure wordt daarom in overleg met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) zo spoedig mogelijk nog aangepast.
Welke groep ondernemingen zit in de restcategorie van 60.000 ondernemingen die niet in het handelsregister staan ingeschreven? Kunt u per categorie aangeven hoe groot die is en welk handelingsperspectief zij hebben?1
Er zijn ongeveer 540 organisaties die geen eHerkenningsmiddel kunnen krijgen om de aangifte loonheffingen of vennootschapsbelasting te doen. Deze groep heeft daarover in november een brief ontvangen. Hen is gevraagd een commercieel administratiepakket aan te schaffen of de aangifte uit te besteden aan een fiscaal adviseur. Het aantal van 60.000 omvat de restgroep voor de aangifte omzetbelasting voor het geval dat eHerkenning vereist zou worden voor de aangifte omzetbelasting. Echter, voor het doen van aangifte omzetbelasting is de gangbare inlogmethode beschikbaar (gebruikersnaam en wachtwoord); eHerkenning is hiervoor nu niet vereist.
Samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken – als stelselverantwoordelijke voor eHerkenning – Kamer van Koophandel en de erkende eHerkenning leveranciers is gezocht naar oplossingen. Voor een aanzienlijk deel van de bekende groepen is een oplossing mogelijk. Zoals ook in onze brief van 29 januari jl. geschetst, wordt er gewerkt aan zowel tijdelijke als een structurele oplossing voor deze groepen. De Minister van BZK en ik informeren uw Kamer op korte termijn meer in detail over deze oplossingen en wanneer deze beschikbaar komen.
Wat is de logica om eHerkenning verplicht te stellen voor pensioen-bv’s en stamrecht-bv’s? Zou het niet veel logischer zijn geweest de eigenaar van zo’n bv de mogelijkheid te geven om met tweetrapsauthenticatie bij DigiD in te loggen en aangifte te laten doen?
DigiD geldt als een overheidsbreed geaccepteerd inlogmiddel voor natuurlijke personen. Daarbij kan het gaan om particulieren die hun aangifte inkomstenbelasting doen maar ook om zzp'ers die voor hun eenmanszaak hun belastingzaken willen regelen. Rechtspersonen zoals bv's en stichtingen zijn geen natuurlijk persoon en kunnen daarom geen gebruik maken van DigiD. Zij kunnen gebruik maken van eHerkenning. De Belastingdienst volgt daarmee het kabinetsbeleid om voor ondernemers één sleutel te hanteren voor communicatie met de overheid: eHerkenning. De Belastingdienst heeft er bewust voor gekozen om inloggen met DigiD voor eenmanszaken mogelijk te houden: dit betreft een heel grote groep belastingplichtigen die voor geen andere overheidsorganisatie dan de Belastingdienst kwalificeert als ondernemer (voor de omzetbelasting). Denk hierbij aan particulieren die btw-aangifte moeten doen voor restitutie van btw over zonnepanelen of vanwege beperkte verkoop via internet. Voor deze kleine ondernemers die alleen voor omzetbelasting aangifte moeten doen, is het aanschaffen van eHerkenning een onevenredig geavanceerde en dure oplossing.
In de casus van de pensioen-bv en stamrecht-bv handelt degene die inlogt niet als natuurlijke persoon, maar als vertegenwoordigingsbevoegde van een rechtspersoon. Die vertegenwoordigingsbevoegdheid moet geverifieerd worden in het Handelsregister. Deze check is dan ook een essentieel onderdeel van het uitgifteproces van bedrijfsmiddelen zoals eHerkenning. Bij DigiD gebeurt dit niet. Per natuurlijke persoon kan er slechts één eenmanszaak geopend worden, waardoor per definitie duidelijk is dat de natuurlijk persoon ook bevoegd is te handelen namens zijn eenmanszaak.
Kunt u aangeven welke professionele administratiesoftware beschikbaar is en wat daarvan de kosten zijn voor zeg een kleine onderneming, een kerkgenootschap, een al opgeheven bv waarvoor nog een keer aangifte gedaan moet worden, gegeven de volgende tekst op de website van de Belastingdienst: eHerkenning geldt niet voor werkgevers die hun loonaangifte uitbesteden of gebruikmaken van professionele administratiesoftware.»?2
Er zijn veel verschillende aanbieders van administratie- en aangiftesoftware die de mogelijkheid bieden om belastingaangifte te doen. De tarieven voor gebruik van deze software zijn zeer divers en sterk afhankelijk van dienstenpakket dat door de softwareleverancier wordt aangeboden. De Belastingdienst heeft geen zicht of invloed op de prijsstelling.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in het tactisch en strategisch beraad behoorlijke zorgen zijn over het niet beschikbaar zijn van eHerkenning (bij een provider of bij meerdere providers) waardoor ondernemers niet kunnen inloggen bij de overheid en bijvoorbeeld geen belastingaangifte kunnen doen, niet kunnen inschrijven bij een openbare aanbesteding of geen e-Cert kunnen krijgen bij de NVWA – waardoor verse producten niet ingevoerd en uitgevoerd kunnen worden?
De essentie van eHerkenning is juist om zo min mogelijk kwetsbaar te zijn voor verstoringen. Het is opgezet als stelsel met meerdere aanbieders, waardoor de kans op onbeschikbaarheid van het gehele stelsel erg klein is. Ook kunnen overheidsinstanties voor zeer (tijd)kritische diensten kiezen om een back-up makelaar te contracteren en kunnen klanten ervoor kiezen een back-up inlogmiddel aan te schaffen. Voor «normale» diensten is dit niet nodig.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Belastingdienst hebben in de interbestuurlijke Taskforce eHerkenning aandacht gevraagd voor de gevolgen van eventuele momenten van onbeschikbaarheid van eHerkenning en de consequenties voor diensten zoals TenderNed en e-Cert. Er is toen besloten opdracht te geven tot een onafhankelijk (extern) onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van eHerkenning en mogelijke oplossingen.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van eHerkenning, waartoe in juni 2019 bij het strategisch en tactisch beraad is besloten, gestart is en wat daarvan de uitkomsten zijn? Kunt u het onderzoek met de Kamer delen?
Er is een begeleidingscommissie voor het onderzoek ingericht. Deze heeft de onderzoeksvragen recent verder aangescherpt. De opdracht wordt op korte termijn gegund. Een eerste (concept)rapportage wordt rond mei 2020 verwacht. Ik zal de uitkomsten daarvan met uw Kamer delen.
Kunt u de calamiteitentest over het niet beschikbaar zijn van eHerkenning die bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) gedaan is, aan de Kamer doen toekomen? Wat waren de resultaten van die test?
Het stuk dat in de taskforce eHerkenning is behandeld, treft u bijgaand aan6. Het memo gaat in op de resultaten van een oefening bij RvO. Het gaat in op een aantal aandachtspunten en mogelijke oplossingen. Om redundantie in te bouwen, wordt ook op de optie van een eigen middel als back-up genoemd.
Heeft u ook een calamiteitentest bij de Belastingdienst gedaan naar wat de gevolgen zijn als eHerkenning van een provider voor wat langere tijd niet beschikbaar is? Kunt u de uitkomsten van de test aan de Kamer doen toekomen? Indien zo’n test niet gedaan is, wat is daarvan dan de reden?
Voor de invoering van eHerkenning is door de Belastingdienst geen calamiteitentest gedaan. Een oplossing die vanuit het stelsel wordt aangereikt voor mogelijke onbeschikbaarheid van een provider is het contracteren van een tweede provider als back-up. Deze maatregel heeft de Belastingdienst genomen.
De Belastingdienst heeft samen met RVO verzocht om een breed onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van makelaar- en middelen leveranciers. Ook is gevraagd om te onderzoeken of en hoe de bestaande afspraken omtrent incident management versterkt kunnen worden, zodat iedere partij in de keten invulling kan geven aan zijn verantwoordelijkheid op het moment dat dat nodig mocht zijn. De Belastingdienst zal op basis van de uitkomsten van het stelsel brede onderzoek naar de (on)beschikbaarheid van eHerkenning eventueel aanvullende tests uitvoeren en zo nodig extra maatregelen nemen.
Is er een eis om minimaal zeg 99,9% in de lucht te zijn als provider van eHerkenning? Zo ja, wat is die eis en wat gebeurt er als daaraan niet voldaan wordt? Zo nee, waarom is het dan acceptabel dat de overheid niet bereikbaar is?
In het Afsprakenstelsel eHerkenning is een eis van 99,2% beschikbaarheid opgenomen. Als de toegelaten leveranciers deze normen niet zouden halen, kan Agentschap Telecom als toezichthouder handhavend optreden richting de desbetreffende leverancier(s).
Deelt u de mening dat gezien het feit dat er geen duidelijke wettelijke basis is voor eHerkenning en het feit dat een aantal zaken nog niet is opgelost, het wenselijk is om het oude portaal van de Belastingdienst/zakelijk nog in de lucht te houden?
Deze mening deel ik niet. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen op 17 december 2019 is er sprake van een wettelijke basis voor het gebruik van eHerkenning om gegevens adequaat te beveiligen.7
Het oude portaal van de Belastingdienst blijft open voor btw-aangifte. Er is nog geen datum vastgesteld waarop wordt overgegaan naar het nieuwe portaal. Voor de groep ondernemers die nog geen eHerkenningsmiddel kan aanvragen, omdat zij niet ingeschreven zijn in het Handelsregister, is toegezegd dat de Tweede Kamer voor de zomer over de aanpak wordt geïnformeerd met tussenrapportages.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 31 januari beantwoorden (wanneer het oudere portaal eruit zou gaan) en in ieder geval ook 24 uur voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Digitale Overheid?
In verband met de zorgvuldigheid van de beantwoording, waarvoor ook nadere afstemming met de Minister van BZK noodzakelijk was, is het niet haalbaar gebleken om deze vragen één voor één en voor 31 januari 2020 te beantwoorden.
Het bericht dat de prijs van elektriciteit van snelladers wordt verhoogd naar 79 cent/kWH voor passanten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Matthijs Sienot (D66), Eppo Bruins (CU), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Ionity, dat de prijs van elektriciteit van snelladers verhoogt naar 79 cent/kWh voor passanten, waardoor het volledig laden van een elektrische auto zeker drie tot vijf keer duurder wordt?1 2
Ja.
Tegen welke prijs koopt Ionity elektriciteit in (ongeveer) en tegen welke prijs verkoopt zij deze elektriciteit? Wat is de brutowinstmarge?
Voor welke prijs Ionity zijn elektriciteit inkoopt valt niet precies te zeggen. De inkoopprijs van elektriciteit hangt af van de specifieke situatie en bestaat uit verschillende componenten waaronder de groothandelsprijs, energiebelasting en nettarieven.
Ionity heeft in de beginfase een introductietarief gehanteerd van € 8,– per laadsessie. Vanaf 31 januari 2020 gaan zij voor gast-laadsessies een prijs hanteren van € 0,79/kWh. Dit is dus het «gast»-tarief voor mensen zonder laadpas of speciaal abonnement. Voor mensen met een abonnement bij bepaalde aanbieders kunnen veel lagere tarieven per kWh gelden.
Over de brutowinstmarge valt niets te zeggen. Zo zijn er kosten voor onder andere personeel, onderhoud, afschrijving, energiebelasting, huur aan het Rijksvastgoedbedrijf en kosten voor de (aanleg van) de snellaad infrastructuur. In deze opkomende markt van het snelladen zien we een groeiende groep aanbieders en toenemende concurrentie. Aanbieders moeten grote investeringen doen om tot de markt toe te treden.
Is het u opgevallen dat de aanbieders van snelladers allemaal hun tarieven zeer fors verhoogd hebben de afgelopen maanden en jaren?
Het is mij niet opgevallen dat alle aanbieders van snelladers hun tarieven zeer fors hebben verhoogd in de afgelopen maanden en jaren. Gekeken naar de grootste aanbieders in Nederland zien we dat zij eind 2016 hogere tarieven hanteerde. Bij Allego kostte snelladen € 0,50 per minuut, en Fastned hanteerde € 0,79/kWh. Begin 2017 veranderde Allego de prijs voor snelladen in € 0,69/kWh en verlaagde Fastned het tarief naar € 0,59/kWh. Drie jaar later zijn dit nog steeds de tarieven voor gast-laadsessies. Voor mensen met een abonnement bij bepaalde aanbieders kunnen veel lagere tarieven per kWh gelden.
In deze jaren waarin de tarieven gelijk zijn gebleven is er juist een hoogwaardiger snellaadnetwerk ontstaan in Nederland. De netwerken zijn gegroeid en de snelheden en vermogens zijn verhoogd.
Bent u bereid om in samenwerking met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) een onderzoek te laten doen naar marktmacht en kartelvorming bij de aanbieders van snelladers?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is een onafhankelijke toezichthouder. Zij gaat zelf over haar prioriteiten en heeft mij laten weten verscherpte aandacht te hebben voor de sector. De ACM doet geen uitspraken over eventuele specifieke onderzoeken die zij doet in het kader van marktmacht of kartelvorming.
Gaat het zo zijn dat de overheid op allerlei manieren elektrisch rijden stimuleert en subsidieert (via de belasting op personenauto's en motorrijwielen (bpm), motorrijtuigenbelasting (mrb), bijtelling, etc.) en dat private partijen excessieve monopoliewinsten gaan maken?
Nee, dat is niet de bedoeling en daar lijkt in de markt van het snelladen ook geen sprake van te zijn. Zie ook de antwoorden vraag 2 en 3. Vanuit ACM wordt er op toegezien dat bedrijven eerlijk concurreren en worden consumentenbelangen beschermd.
Bent u bereid een maximumprijs voor snelladers en voor laadpalen in te voeren? Of ziet u andere manieren om ervoor te zorgen dat consumenten niet met extreem hoge prijzen geconfronteerd worden?
Elektrisch rijden wordt het nieuwe normaal, en uiteindelijk moet het laden van je auto net zo makkelijk zijn als het laden van je mobiele telefoon. Daarbij hoort dat de tarieven helder en transparant moeten zijn.
Samen met regionale overheden, netbeheerders en het bedrijfsleven zetten we daarom in op een groei van de laadinfrastructuur in Nederland. Een uitgangspunt bij deze uitrol van laadinfrastructuur is om dit zoveel mogelijk aan de markt te laten, waarbij marktpartijen zich vanzelfsprekend dienen te houden aan de wettelijke kaders van bijvoorbeeld het mededingings- en consumentenrecht. Een goede marktwerking is hierbij belangrijk. Voor de markt van het snelladen is er sprake van een open markt met concurrentie. Zie hiervoor ook de bovenstaande antwoorden. En zoals gezegd heeft de ACM verscherpte aandacht voor de sector.
Het instellen van een maximumprijs voor laadpalen – al dan niet langs de snelweg – is dan ook (nog) niet aan de orde.
Bent u bereid om bij het veilen van nieuwe locaties langs snelwegen voor laadpalen een maximumprijs in te voeren, die aanbieders in rekening mogen brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Verworven rechten in de huurtoeslag |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u in het vragenuur van 10 december jl, waarin u nog geen antwoord kon geven op vragen uit oktober over een uitspraak van de Hoge Raad van 27 juli, die, kort gezegd, inhoudt dat mensen die een verworven recht op huurtoeslag hebben, dat verworven recht terugkrijgen, nadat zij bijvoorbeeld een paar maanden niet aan de eisen (inkomenseis, vermogenstoets, maximale uur) voldaan hebben?1
Ja.
Herinnert u zich dat u deze vragen op 13 december alsnog schriftelijk beantwoord heeft (met een nazending van een bijlage een paar dagen later, namelijk op 17 december?2
Ja.
Herinnert u zich dat u onder andere de volgende antwoorden gegeven hebt: «Vraag 4: Bij hoeveel mensen, van wie de huur door huurverhogingen door de maximale huurgrens is gegaan en aanspraak konden doen op het verworven recht op huurtoeslag, maar op een nader moment wel weer aan de inkomens-en vermogenstoetsen voldeden, is er geen huurtoeslag toegekend in elk van de jaren tussen 2010 en 2019? Antwoord: 4: De Belastingdienst heeft dit niet geregistreerd in deze periode. [....] De Belastingdienst beschikt daarom niet over deze gegevens. Vraag 6: Hoeveel jaar lang is de wet onjuist geïnterpreteerd? Antwoord 6: De uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 betekende een omslag in de interpretatie van de wet. Vanaf 1998 tot aan de uitspraak van 24 juli 2019 werd de wet op een andere wijze geïnterpreteerd. Deze interpretatie van de wet werd door de jurisprudentie tot aan 24 juli 2019 ondersteund.»?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst op 16 december (dus tussen de publicatie van de Kamervragen en de aanvulling) een WOB-besluit publiceert dat juist wel antwoorden bevat op een aantal vragen, waarop in de Kamervragen geen antwoorden gegeven wordt
Ik ben bekend met de publicatie van het WOB-besluit.
Is het waar dat in de WOB nadere informatie staat zoals:
Volgens de interpretatie die destijds aan de wetgeving werd gegeven, herleefde een eenmaal verloren verworven recht niet als huishoudens later weer aan de inkomens- en vermogenstoetsen voldeden. Het geautomatiseerde systeem werkte vanaf 2012 echter niet conform dat beleid en liet het verworven recht wel herleven. De automatiseringsfout is in 2017 ontdekt en daarna hersteld voor het berekeningsjaar 2017. Eerdere jaren zijn niet hersteld. De stukken hierover zijn opgenomen in het WOB-besluit. Het in de stukken bij het WOB-besluit genoemde aantal van 185 betreft uitsluitend het aantal huishoudens waarvan de huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2017 is hersteld in het nadeel van de aanvragers. Bij huurtoeslagaanvragers die buiten het geautomatiseerd systeem werden behandeld, herleefde het verworven recht niet. Het is niet bekend hoeveel huishoudens dit zijn.
Waarom is in de Kamervragen niet onomwonden meegedeeld dat er wel een duidelijk beeld was om hoeveel gevallen het ging en waarom is niet meegedeeld dat er van 2012 tot en met 2017 een ander beleid gold?
Er is geen duidelijk beeld om hoeveel huishoudens het gaat. De interpretatie van de wet is tot de uitspraak van 24 juli 2019 niet gewijzigd. Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, was in de periode van 2012 tot en met 2017 sprake van een geautomatiseerd systeem dat anders werkte dan de interpretatie die destijds aan de wet werd gegeven. Daardoor is bij een onbekend aantal huishoudens huurtoeslag toegekend hoewel dat niet in lijn was met het toenmalige beleid. Ook is bij een onbekend aantal huishoudens buiten de geautomatiseerde behandeling in dezelfde situatie geen huurtoeslag toegekend. Het in de stukken bij het WOB-besluit genoemde aantal van 185 betreft uitsluitend het aantal huishoudens waarvan de huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2017 is hersteld in het nadeel van de aanvragers.
Waarom deelde u op een buitengewoon cryptische en tegenstrijdige wijze mee in antwoord op vraag 7: «De uitvoering is de afgelopen 10 jaar uitgevoerd overeenkomstig de wet- en regelgeving en de geldende jurisprudentie tot aan de uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019. [....] Dit laat onverlet dat binnen de Belastingdienst een werkwijze bestond in de periode tot 2016 waarbij rechten zijn toegekend die op basis van de toen geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie niet hadden moeten worden toegekend», mee dat er kennelijk iets gebeurd was dat niet duidelijk mocht worden?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 5 en vraag 6 kende het geautomatiseerde systeem rechten toe die op basis van de toenmalige interpretatie van wet- en regelgeving niet hadden moeten worden toegekend.
Kunt u heel precies zeggen wat in de periode na de invoering van de huurtoeslag
De formulering ten aanzien van het verworven recht is in de Wet op de huurtoeslag ongewijzigd overgenomen uit de Wet op de huursubsidie. De interpretatie die tot de uitspraak van 24 juli 2019 aan de wet is gegeven, was conform de uitleg die al onder de Wet op de huursubsidie werd gegeven. Desondanks is in de periode van 2012 tot en met 2017 sprake geweest van een geautomatiseerd systeem dat anders werkte dan de interpretatie die destijds aan de wet werd gegeven. Alleen het berekeningsjaar 2017 is hersteld. De mensen die het betreft zijn hierover geïnformeerd. Per 24 juli 2019 is de uitvoering gewijzigd naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. Huishoudens die in het verleden een verworven recht hadden en dit zijn kwijtgeraakt door bijvoorbeeld een hoger inkomen, kunnen dit laten herleven, mits aan de overige voorwaarden (zoals die van financiële draagkracht) voor huurtoeslag wordt voldaan. De website van Toeslagen is hierop aangepast. In het antwoord op vraag 14 wordt ingegaan op de andere acties die ondernomen worden om aanvragers te informeren.
Kunt u alle stukken die bij het ministerie bekend zijn over «verworven recht» sinds de invoering van de wet op de huurtoeslag aan de Kamer doen toekomen?
Ik vat uw vraag op als een vraag naar de bij het ministerie voor handen zijnde informatie over «verworven rechten». Bij het Ministerie van Financiën zijn sinds de invoering van de Wet op de huurtoeslag drie documenten bekend over dit onderwerp. In twee documenten met dagtekening 30 januari 2018 en 6 februari 2018 wordt melding gemaakt van de verkeerde werking van de geautomatiseerde systemen zoals beschreven in het antwoord op vraag 5. In een derde document met dagtekening 19 april 2019 wordt melding gemaakt van verworven rechten die ten onrechte niet zijn toegekend. Dit is destijds hersteld en de huishoudens die het betrof hebben een brief ontvangen waarin een en ander is uitgelegd. Een afschrift van die brief voeg ik bij.
Is het waar dat bij de zaak ECLI:NL:RBDHA:2018:12405, waarnaar in eerdere Kamervragen verwezen is, in de mondelinge procedure gevraagd is om alle relevante stukken in te brengen?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting kan ik niet op individuele gevallen ingaan, maar uit de gepubliceerde uitspraak kan worden opgemaakt dat eiseres hierom heeft verzocht.
Kunt u aangeven welke stukken die onder de WOB zijn vrijgegeven ook in het proces zijn ingebracht en welke niet?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting kan ik niet op individuele gevallen ingaan. In het algemeen kan ik aangeven dat bestuursorganen in procedures zijn gehouden alle op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding te brengen. Dit zijn – kort gezegd – alle stukken die relevant zijn voor het nemen van een beslissing over hetgeen in geschil is.
Heeft de Belastingdienst zich in deze zaak gehouden aan de relevante uitspraken van de Hoge Raad over het verstrekken van alle op de zaak betrekking hebbende stukken?3 Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting kan ik niet op individuele gevallen ingaan. In het algemeen streeft de Belastingdienst er vanzelfsprekend naar te voldoen aan de verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken in te brengen. Dat neemt niet weg dat verschil van mening kan bestaan over welke stukken als op de zaak betrekking hebbend dienen te worden aangemerkt. In die gevallen is het aan de rechter om daarover een beslissing te nemen.
Herinnert u zich dat u op 17 december aan de Kamer schreef: «Aanvragers die in de jaren voor de Raad van State-uitspraken hun verworven rechten op huurgrensoverschrijding verloren door een inkomens- en/of vermogensstijging kunnen hier vanaf 24 juli 2019 wel weer aanspraak op maken. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan hierbij tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar conform de Awir-systematiek (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) worden ingediend. Ook de toeslagontvangers die hun recht willen laten herleven, hebben hier tot 1 september 2020 de mogelijkheid voor. Naast de berichtgeving op de site van de belastingdienst zullen huurders- en verhuurdersverenigingen door middel van een brief en in overleggen worden geattendeerd op deze mogelijkheid. Zij zullen worden gevraagd deze informatie onder de aandacht van hun achterban te (laten) brengen. Ook zal een nieuwsbericht ter zake worden geplaatst op rijksoverheid.nl en de website www.woningmarktbeleid.nl»?
Ja.
Kunt u aangeven
Ten tijde van verzending van deze antwoorden zal het genoemde nieuwsbericht geplaatst worden op de verschillende sites, zoals rijksoverheid.nl en woningmarktbeleid.nl. In maart worden ook verschillende organisaties, zoals Aedes, Woonbond en ouderenbonden actief benaderd met het verzoek de informatie aan hun achterban door te spelen. Dit is iets later dan eerder gepland omdat nog niet eerder duidelijkheid kon worden gegeven over de toepassing van de gewijzigde interpretatie van de regelgeving met betrekking tot eerdere jaren. Inmiddels is hier meer duidelijkheid over (zie het antwoord op navolgende vraag4 en zullen aanvragers worden geïnformeerd. De informatie zal aangevuld worden met meer details als de in het antwoord op vraag 21 aangekondigde nadere uitwerking gereed is.
Herinnert u zich dat de ombudsman begin 2019 aan de Belastingdienst vroeg hoe huurders geïnformeerd werden over hoe ze het «verworven recht» bij de huurtoeslag kunnen verliezen en dat de Belastingdienst toen 14.000 brieven stuurde naar huurders om ze informeren over verworven recht?4
Ja.
Heeft de Belastingdienst de Nationale ombudsman geïnformeerd over het feit dat het daarvoor net de uitvoering rondom verworven rechten veranderd had? Kunt u dit antwoord toelichten?
Het beleid en de uitvoering rond verworven recht huurtoeslag is tot de uitspraak van de Raad van State ongewijzigd gebleven. Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 5 en 6. Op verzoek van de Nationale ombudsman heeft Toeslagen huurtoeslaggerechtigden met een verworven recht geattendeerd op de situatie dat een eenmaal verworven recht weer verloren kon worden. Deze brieven zijn 2 april 2019 verzonden.
Hoe gaat u de 14.000 mensen informeren wat de regels op dit moment zijn, mede naar aanleiding van de signalen van de Nationale ombudsman?5
Deze 14.000 mensen zullen opnieuw een brief ontvangen.
Kunt u de briefwisseling met de Nationale ombudsman van de afgelopen jaren over «verworven rechten» in de huurtoeslag aan de Kamer doen toekomen?
Het contact over verworven recht heeft plaatsgevonden door middel van e-mails en telefoongesprekken tussen medewerkers van Toeslagen en medewerkers van de Nationale ombudsman. Naar aanleiding van klachten heeft de Nationale ombudsman de Belastingdienst/Toeslagen gevraagd op welke wijze betrokkenen worden geïnformeerd over het feit dat zij een verworven recht hebben. Voor burgers zou niet duidelijk zijn dat zij een verworven recht hebben en welke consequenties daaraan verbonden zijn. Toeslagen heeft de Nationale ombudsman geïnformeerd over het beleid ten aanzien van «verworven rechten» en op 2 april 2019 aan 14.000 burgers een brief gestuurd om ze te informeren over verworven rechten en een afschrift van deze brief aan de Nationale ombudsman gestuurd. Bijgaand treft u een afschrift van die brief aan 14.000 burgers aan.
Naar aanleiding van de uitspraak van 24 juli 2019 is momenteel opnieuw contact tussen medewerkers van Toeslagen van de Nationale ombudsman. De vragen van de Nationale ombudsman komen overeen met de vragen die ik hier beantwoord. Na verzending van deze antwoorden aan uw Kamer, zal ook de Nationale ombudsman nader worden geïnformeerd.
Is het voor de medewerkers van de Belastingdienst duidelijk geweest hoe «verworven recht» uitgevoerd moest worden en uitgevoerd werd?
Ja, voor de medewerkers van de Belastingdienst is het duidelijk geweest hoe «verworven recht» uitgevoerd moest worden. Zoals bij het antwoord op vraag 5 aangegeven, werkte het geautomatiseerde systeem tussen 2012 en 2017 niet overeenkomstig het op dat moment geldende beleid. Dat werd ontdekt in 2017 en is hersteld. De uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 heeft geleid tot een wijziging van het beleid en de werkinstructies. De werkinstructies en het deel van het Handboek Toeslagen dat verworven recht bespreekt, vindt u in de naar aanleiding van het WOB-verzoek openbaar gemaakte documenten en in de bijlage bij de Kamervragen van 13 december 2019.
Is het voor huurders de afgelopen 10 jaar duidelijk geweest hoe «verworven recht» juridisch in elkaar zat en hoe het werd uitgevoerd? Was er voldoende rechtszekerheid voor huurders?
Op de website van de Belastingdienst en in andere communicatie is eenduidig aangegeven hoe naar de visie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de dienst Toeslagen het verworven recht juridisch in elkaar zat. Daarmee zou in beginsel de interpretatie duidelijk moeten zijn geweest voor huurders. Het feit dat in de periode van 2012 tot en met 2017 sprake was van een geautomatiseerd systeem dat anders werkte dan de interpretatie die destijds aan de wet werd gegeven, kan evenwel tot onduidelijkheid hebben geleid voor de betreffende huurders. Rechtszekerheid wordt bereikt doordat huurders na aanvraag een beschikking krijgen. Als zij het niet eens zijn met deze beschikking, kunnen zij deze aan de rechter voorleggen. In een zaak heeft dat geleid tot de uitspraak van de Raad van State. Sindsdien wordt vanzelfsprekend de interpretatie van de Raad van State toegepast.
Geven de voorstaande antwoorden aanleiding om het nieuwe beleid, dat helemaal niet nieuw blijkt te zijn, met terugwerkende kracht toe te passen? En hoe gaat u dit aanpakken?
De uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 heeft geleid tot een nieuwe interpretatie van de Wet op de huurtoeslag. Daarnaast zijn aanvragen huurtoeslag van 2012 tot 2017 door een fout in het geautomatiseerde systeem reeds afgedaan op een wijze die overeenkomt met deze interpretatie van de Raad van State. Hoewel geen zicht is op het totaalaantal huishoudens die buiten het geautomatiseerde proces zijn afgedaan, ontstaat de indruk dat deze aantallen (veel) kleiner zijn dan het aantal huishoudens dat binnen het geautomatiseerde proces is afgedaan. Dit gegeven zorgt voor de unieke situatie dat slechts bij een minderheid van de huurders het verworven recht niet is herleefd. Deze unieke situatie is voor mij aanleiding te bezien hoe de uitspraak van de Raad van State ook voor deze huishoudens alsnog van toepassing kan zijn. Op dit moment onderzoek ik hoe hier praktisch en in de uitvoering op een goede manier invulling aan gegeven kan worden. Het uitgangspunt is daarbij dat Toeslagen de burger zoveel mogelijk ambtshalve tegemoetkomt. Echter, niet uitgesloten kan worden dat een deel van de bewijslast uiteindelijk niet bij de burger weggenomen kan worden. Uiterlijk in mei zullen de Minister voor Milieu en Wonen en ik hier bij Uw Kamer op terugkomen.
Welke zaken hadden in deze casus anders moeten gaan?
Het is niet te voorkomen dat de interpretatie van wet- en regelgeving wijzigt als gevolg van jurisprudentie. Wel had na de uitspraak van de Raad van State sneller en actiever gecommuniceerd kunnen worden over de gewijzigde interpretatie van de wet. Daarnaast betreur ik het dat door een fout in de geautomatiseerde systemen onduidelijkheid kan zijn ontstaan voor een specifieke groep huurders. Een meerderheid van de huurders is door deze fout bovendien – hoewel de omstandigheden gelijk waren – gunstiger behandeld dan de minderheid. De Raad van Stade heeft inmiddels geoordeeld over een interpretatie die in lijn is met wijze waarop de meerderheid de afgelopen jaren in de praktijk is behandeld. Dat is voor mij reden om te bezien hoe de uitspraak van de Raad van State alsnog ook voor de minderheid van toepassing kan zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 29 januari beantwoorden? Indien dat niet lukt, kunt u daarvan dan onmiddellijk mededeling doen en ze wel binnen drie weken beantwoorden om de Kamer in de gelegenheid te stellen het Schriftelijk overleg op 30 januari uit te stellen?
De vragen zijn één voor één beantwoord.
Het feit dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen tot 8 januari over Irak en Iran bleven vliegen en over de opvolging van aanbevelingen in het OVV-rapport over veilig vliegen over conflict gebieden |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Jan Paternotte (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat KLM pas na de raketaanvallen van Iran op legerbases in Irak en nadat het Oekraïense vliegtuig was neergehaald, besloot om niet langer boven Irak en Iran te vliegen?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Vindt u dat KLM dit besluit te vroeg, tijdig of te laat genomen heeft in onderhavige situatie?
Het luchtruim van Iran had geen beperkingen op kruishoogte. Over het luchtruim van Irak hadden verschillende landen en EASA een bericht uitgegeven dat door twee airway-corridors op kruishoogte kon worden gevlogen. Alle luchtvaartmaatschappijen die daar vliegen maken daarvan gebruik.
Naar aanleiding van de aanslag op de Iraanse generaal op 2 jan jl. is de situatie door Nederland (Expertgroep van het Convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart) actief gemonitord. De expertgroep hield de ontwikkelingen in de Golfregio al nauwlettend in de gaten sinds het neerschieten van de Amerikaanse drone en de drone aanvallen in Saoedi-Arabië in 2019. In navolging van de aanslag op 2 januari, gaf de Amerikaanse overheidsinstantie FAA op 3 januari jl. een waarschuwing voor een potentiele escalatie van de situatie af aan de weinige Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen die nog in de Golfregio vlogen.
Na de raketaanvallen op Irak heeft de Amerikaanse luchtvaartautoriteit (FAA) omstreeks 01.00 uur Nederlandse tijd op 8 januari 2020 een verbod uitgevaardigd voor Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen voor het luchtruim van Iran, Irak en de Golfregio.
Op basis van de actuele ontwikkelingen heeft de KLM intern beraad gevoerd en de situatie uitvoerig geanalyseerd. Ca. 1,5 uur na het Amerikaanse verbod heeft de KLM besloten niet meer boven Iran en Irak te vliegen. Inmiddels was reeds een KLM-vlucht uit Koeweit vertrokken en het luchtruim van Irak binnengevlogen. Deze vloog – een uur na de eerste raketaanvallen – op ca. 10 km hoogte boven Bagdad.
Volgens de KLM was de beste optie om het toestel zo snel mogelijk te laten doorvliegen uit het luchtruim van Irak via de airway-corridor. Andere vliegtuigen die vóór het betreffende KLM-toestel vlogen, zijn ook zo snel mogelijk doorgevlogen via de airway-corridor.
Een aantal internationale luchtvaartmaatschappijen, waaronder de KLM-Groep, meden vervolgens het luchtruim van Iran en Irak. Inmiddels wordt daar weer gevlogen door vrijwel alle luchtvaartmaatschappijen. De Britse overheid heeft op 17 januari jl. een NOTAM (Notice to Airmen) uitgegeven met een waarschuwing voor de Britse luchtvaartmaatschappijen voor het luchtruim van Iran en de airway-corridors boven Irak beneden de 25.000 voet hoogte (7,5 km). Ook de Duitse overheid heeft soortgelijke NOTAMs gestuurd voor de Duitse luchtvaartmaatschappijen in deze periode.
De KLM heeft mede op basis van de informatie die gedeeld is in de hiervoor extra ingelaste ad hoc vergadering van de expertgroep op 23 januari jl. een nieuwe risicoanalyse uitgevoerd. Hierop heeft de KLM gemeld dat er weer over Iran en Irak kan worden gevlogen.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen tijdens een enorm gespannen periode na de aanslag op het konvooi van Qassim Suleimani bleven doorvliegen op de routes over Irak en Iran?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het Conflict Zone Information Bulletin van het European Union Aviation Safety Agency (EASA) voor Irak en Iran luidde in de periode 25 december tot heden en welke veranderingen daarin zijn aangebacht? Klopt het dat er geen waarschuwingen zijn (geweest) voor Iran en dat de waarschuwing voor Irak sinds 1 oktober 2019 hetzelfde gebleven is?2
Op basis van een EU risk assessment van DG HOME brengt EASA een CZIB uit. Deze CZIB houdt een «operationele aanbeveling» in
Vanaf 1 oktober 2019 is voor Irak een CZIB actief waarin een waarschuwing is opgenomen voor vliegen door het luchtruim van Irak, behalve voor 2 beschreven vliegroutes (airway-corridors) in het oosten van Irak.
Op 8 januari 2020 18:00 CET heeft EASA eigenstandig een advies uitgevaardigd waarin ze adviseren het Iraakse luchtruim te mijden als voorzorgsmaatregel en dat een heroverweging op basis van een EU risk assessment van DG HOME zou moeten plaatsvinden voor het luchtruim boven Irak.
Op 11 januari 2020 heeft EASA nogmaals een advies uitgevaardigd na het DG HOME overleg met voor Irak dezelfde strekking (het mijden van Iraaks luchtruim als voorzorgsmaatregel) en voor Iran als een voorzorgsmaatregel het mijden van het luchtruim onder Flight Level 250 (ca. 7,5 km hoogte) tot nader order. Hierbij geven ze aan dat een CZIB zal volgen over Iran.
Op 16 januari jl. is een CZIB uitgebracht waarin gewaarschuwd wordt voor een risicovolle situatie door slechte coördinatie tussen civiele en militaire operaties en de mogelijkheid van misidentificatie van civiele luchtvaart. Het advies luidt vervolgens om niet beneden Flight Level 250 (ca. 7,5 km hoogte) te vliegen door het luchtruim van Iran.
Vóór 16 januari jl. was er voor Iran geen CZIB actief.
Op 28 januari is, mede op verzoek van de Nederlandse expertgroep een ad hoc ingelaste Europese vergadering van DGHOME, EASA en de luchtvaartmaatschappijen, belegd om de huidige situatie in de Golfregio te bespreken.
Klopt het dat geen enkele staat op dit moment iets aangeleverd heeft voor de online database van de International Civil Aviation Organization (ICAO) over Conflict Zone Risk Information?3
Zoals aangegeven in het rapport van de OVV «Vliegen over conflictgebieden, Opvolging aanbevelingen onderzoek MH17 Crash» (21 februari 2019) en mijn brief aan de Kamer van 20 juni 2018 is de database door ICAO opgeheven. Achterliggende reden was dat, zoals de OVV in het rapport vermeldt, staten weinig links in de ICAO Conflict Zone Information Repository Library plaatsten, zodat er geen noodzaak meer was voor een dergelijk systeem vanuit ICAO.
Kunt u aangeven welke informatie de Nederlandse overheid had over Irak en Iran in deze periode en hoe zij die (eventueel vertrouwelijk) gedeeld heeft met de luchtvaartmaatschappijen?
De expertgroep inzake het convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart heeft de landen rondom de golfregio vanwege de dreigende situatie regulier als aandachtsgebied. Inzake de casus Irak en Iran worden de ontwikkelingen in de landen nauwgezet gevolgd en besproken. Vanaf 2 januari jl. zijn de contacten binnen de expertgroep geïntensiveerd in het licht van de ontwikkelingen in de golfregio, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 2 en 3. De bestaande spanningen duren al geruime tijd (ook ver voor deze aanvallen) en in het luchtruim van de bestaande airway corridors (op ca. 10 km hoogte) kon worden gevlogen. Onder verwijzing naar eerdere Kamerbrieven waarin antwoorden zijn opgenomen op vragen gesteld inzake de golfregio kan ik u antwoorden dat bij de overheid beschikbare informatie ook in dit geval is gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen.
Klopt het dat ICAO geen «state letters» heeft doen uitgaan?
ICAO heeft sinds eind 2017 – begin 2018 geen State Letters uitgegeven over conflictgebieden. Voor acties die ICAO heeft gedaan n.a.v. het neerhalen van vlucht MH17 verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Hebben KLM en andere luchtvaartmaatschappijen ooit publieke (jaarlijkse) verantwoording afgelegd over de keuze van luchtvaartroutes, zoals de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) luidde? Zo ja, waar dan en was dat op voldoende niveau?
De KLM vermeldt op haar website welke vliegroutes zij vliegen. Andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen als TUI en Corendon doen dat ook. Hierover heb ik de Kamer in mijn brief van 29 maart 2019 in reactie op het OVV opvolgingsonderzoek «Vliegen over conflictgebieden, Opvolging aanbevelingen onderzoek MH17 Crash» (21 februari 2019) geïnformeerd.
Kunt u van elk van de elf aanbevelingen van de OVV uit het rapport over de MH17-crash over het vliegen over conflictgebieden aangeven of zij geïmplementeerd zijn of niet en of zij in onderhavige situatie het beoogde effect gehad hebben?
Over de implementatie van de aanbevelingen van de OVV heb ik bericht in mijn brief 24 804, nr. 98 van 29 maart 2019. Nederland heeft zich sterk gemaakt, met concrete voorstellen aan ICAO om deze aanbevelingen te implementeren. ICAO heeft bevestigd dat alle geplande wijzigingen en amendementen van richtlijnen en aanbevolen werkwijzen zijn gerealiseerd. Kortheidshalve kan ik verwijzen naar de ICAO website daarover.
Van de 11 aanbevelingen is aanbeveling 7 als «afdoende» beoordeeld. Van de 6 als «gedeeltelijk afdoende» beoordeelde aanbevelingen (aanbevelingen 1, 3, 5, 6, 8 en 9) is de verwachting dat deze, «afdoende» zijn als de geplande wijzigingen eind 2020 zijn afgerond. Inzake aanbeveling 9 heeft Nederland bij ICAO extra aandacht gevraagd en hulp aangeboden bij de (regionale) implementatie van het handboek Doc 10084 – waarin de regels en de voorlichting over hoe om te gaan met risicobeoordeling bij het vliegen over conflictgebieden zijn opgenomen.
Nederland heeft het initiatief genomen met enkele andere internationale landen voor de oprichting van een informele internationale expertgroep. Daarin worden verbetervoorstellen ontwikkeld voor procedures voor het delen van dreigingsinformatie. Hierbij zijn ook internationale luchtvaartmaatschappijen actief betrokken als eindgebruiker van de te delen informatie. IATA heeft voor haar leden een abonnementsservice ontwikkeld die ook informatie over grote verstoringen in het luchtruim bevat.
Van de 4 «niet afdoende» beoordeelde aanbevelingen (aanbevelingen 2, 4, 10 en 11) hangt de voortgang van deze aanbevelingen voornamelijk af van de inzet van de internationale gemeenschap van staten, van IATA en van de grote verscheidenheid van luchtvaartmaatschappijen wereldwijd. Dit proces leidt veelal tot globaal geformuleerde voorstellen, waardoor het niet te verwachten is dat deze aanbeveling in de toekomst naar de wensen van de OVV geheel als afdoende zullen en kunnen worden beoordeeld.
T.a.v. aanbeveling 4 (Aanscherpen Standaarden en Aanbevolen werkwijzen in het Verdrag van Chicago over de verantwoordelijkheid van Staten m.b.t. sluiten van onveilig luchtruim) verwijs ik naar mijn antwoord hierover in vraag 10.
T.a.v. aanbevelingen 10 en 11 (Afleggen van verantwoording over vliegroutes over conflictgebieden) gericht aan IATA en luchtvaartmaatschappijen, zal IenW dit blijven adresseren. IenW zal zich blijven inzetten om transparantie op bredere schaal te bevorderen.
Vindt u dat het waarschuwen en voorzorgsmaatregelen nemen in onderhavige casus (Iran, Irak, eerste week van januari 2019) internationaal goed gewerkt heeft of niet? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, op welke wijze gaat u het systeem dan verbeteren?
Na het neerhalen van vlucht MH17 heeft Nederland zich nationaal, Europees en mondiaal ingespannen om de aanbevelingen van de OVV inzake het vliegen over conflictgebieden te implementeren. Uit het door de OVV uitgevoerde opvolgingsonderzoek is gebleken dat belangrijke stappen zijn gezet, maar dat nog niet alle beoogde veranderingen zijn gerealiseerd. Hieraan wordt nog volop op de verschillende niveaus gewerkt. Het neerhalen van vlucht PS752 onderstreept de urgentie hiervan.
De komende periode onderneem ik in ieder geval de volgende acties op mondiaal (ICAO), Europees en nationaal niveau. Nederland zal als lid van de ICAO Council in de eerstvolgende vergadering oproepen de mede door Nederland geïnitieerde verbetervoorstellen van het werkprogramma voor conflictgebieden dit jaar geheel af te ronden, waaronder ook het aanscherpen van het ICAO Verdrag ten aanzien van de plicht van een staat tot het sluiten van het luchtruim. Op Europees niveau zal ik bij de eerstvolgende vergadering van de Transportraad aandacht vragen voor het verder verbeteren van het Europese systeem van uitwisselen van dreigingsinformatie en ook inzetten op versterking en stroomlijnen van de bestaande informatie-uitwisseling. Op nationaal niveau zal ik, in aanvulling op bovenstaande acties, als onderdeel van de komende evaluatie van het «Convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart» expliciet de recente gebeurtenissen en de werking van het systeem meenemen. Daarnaast zal ik de OVV om een aanvullend advies vragen.
Welke situatie acht u wenselijker: dat het besluit of over een bepaald luchtruim veilig gevlogen kan worden ligt bij de onafhankelijke luchtvaartautoriteit – zoals in het geval van de Amerikaanse Federal Aviation Administration (FAA) – of bij de luchtvaartmaatschappijen zelf? Kunt u dit toelichten?
Luchtvaartautoriteiten van een betreffend land zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van hun luchtruim voor de civiele luchtvaart en daarmee ook voor het sluiten van het luchtruim (of delen daarvan) indien dit vanwege de veiligheid noodzakelijk is. De zeggenschap over het luchtruim behoort tot de volledige en exclusieve soevereiniteit van ieder land.
Zoals ook door de OVV geconstateerd, vult niet ieder land die verantwoordelijkheid naar behoren in. Wat helaas nog niet goed werkt is de verplichting van staten om te allen tijde zorg te dragen voor de veiligheid in het eigen luchtruim. Volgens de verplichtingen die volgen uit het ICAO-verdrag had het luchtruim van Iran en Irak gesloten moeten zijn. Staten dienen hiervoor zorg te dragen conform de internationale verplichtingen van ICAO Annex 2 bij het Verdrag van Chicago. Dit is ook in lijn met het ICAO document 10084, Risk Assessment Manual for Civil Aircraft Operations Over or Near Conflict Zones.
Zoals ik hierboven heb vermeld, zal Nederland naar aanleiding van het tragische ongeval met vlucht PS752 als lid van de ICAO Council vragen om bij de eerstvolgende vergadering de aanscherping van het ICAO Verdrag ten aanzien van de plicht van een staat tot het sluiten van zijn luchtruim versneld te agenderen.
In geval van conflictsituaties is het van het grootste belang dat er informatie is, dat deze betrouwbaar en herkenbaar is en dat deze tijdig gedeeld wordt. Er zijn slechts enkele landen in de wereld die in hun wetssysteem een besluit kunnen uitvaardigen over het vliegen in het luchtruim van derde landen. Dit vereist een uitgebreide inlichtingenpositie en analysecapaciteit. Het gaat hier om de landen VS, VK, Frankrijk en Duitsland. Deze landen hebben een uitgebreid werkproces opgesteld om tot een gefundeerd besluit te komen. Vaker wordt, ook door die landen, informatie gedeeld of adviezen verstrekt in plaats van het opleggen van een verbod.
Zoals ik heb aangegeven is essentieel voor het geven van adviezen de beschikbaarheid over betrouwbare informatie, analysecapaciteit om een dreigingsbeoordeling te maken en de structuur en organisatie om tijdig adviezen te verstrekken. EASA heeft geen eigen onderzoeksbronnen en analysecapaciteit om op eigen kracht een oordeel te vormen over de situatie in conflictgebieden. EASA maakt gebruik van informatie van EU-lidstaten en andere internationale informatie bij het opstellen van een CZIB. Deze afhankelijkheid betekent dat EASA wel informatie over conflict zones kan afgeven, maar in tijden van acute crises minder snel kan acteren dan nationale overheden. Het ligt dan ook niet in de rede dat EASA bindende adviezen kan afgeven
De grote EU-lidstaten willen dat ook niet. Het verstrekken van niet-bindende, maar zwaarwegende adviezen, is wel haalbaar gebleken. Overigens is gebleken dat de CZIBs de facto een bijna niet te vermijden impact hebben op de beslissingen van luchtvaartmaatschappijen voor wat betreft het kiezen van veilige vluchtroutes.
Het kabinet zal zich nationaal en internationaal met betrokken partijen blijven inspannen voor het beter beheersen van de risico’s die gepaard gaan met het vliegen over en nabij conflictgebieden. Hiervoor verwijs ik naar de activiteiten die ik voor de komende tijd heb aangekondigd in mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het algemeen overleg Vliegen boven conflictgebieden op 29 januari 2020?
Ja.
De problemen bij Centric en Oranjewoud |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u het afgelopen jaar kennisgenomen van de talrijke publicaties in TC Tubantia, Follow the Money, Het Financieele Dagblad en andere publicaties over de wijze waarop Centric en het beursgenoteerde Oranjewoud, bedrijven met duizenden medewerkers bestuurd worden?1
Ja.
Deelt u de mening dat de gezondheid en continuïteit van deze bedrijven – met name Centric en het bouwbedrijf Strukton – van groot belang is voor Nederland, voor de werknemers en hun gezinnen en voor de (digitale) infrastructuur van Nederland?
De gezondheid van deze bedrijven is uiteraard van belang voor de werknemers en hun gezinnen. Ook leveren deze bedrijven een belangrijke bijdrage aan het goed functioneren van de fysieke en digitale infrastructuur van ons land.
Klopt het dat de heer Sanderink, bestuurder en grootaandeelhouder bij beide ondernemingen, boekenonderzoek laat doen door mevrouw Van Rijbroek, terwijl de laatste volgens publicaties daartoe niet de bevoegdheid heeft volgens de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus?2
Op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus moet men voor het verrichten van recherchewerkzaamheden (het vergaren en analyseren van gegevens) over een vergunning van de Dienst Justis beschikken. Bij de Dienst Justis is geen vergunning bekend die is afgegeven op naam van mevrouw Van Rijbroek. Ook is niet gebleken dat mevrouw van Rijbroek toestemming heeft verkregen van de Korpschef om recherchewerkzaamheden te mogen verrichten.
Hoe beoordeelt u het feit dat binnen korte tijd vrijwel de gehele top van Centric, een zeer belangrijke leverancier van overheden en financiële instellingen op ICT-gebied, vertrokken is?
De interne ontwikkelingen bij Centric hebben vooralsnog geen gevolgen voor de dienstverlening door Centric aan de overheden en banken die u noemt.
De Nederlandsche Bank (DNB) neemt sinds 1 april 2019 alle datacenter-diensten, netwerkdiensten, servicedesk- en werkplekdiensten af van Centric Netherlands. DNB neemt geen diensten af van Centric die betrekking hebben op de informatiebeveiliging en cybersecurity. Dat geldt ook voor het leveren van diensten op het gebied van applicatieontwikkeling en -beheer. De beoordeling door DNB van de dienstverlening vindt plaats op basis van door Centric aan te leveren rapportages. DNB blijft de ontwikkelingen volgen en zal acteren indien nodig, waarbij DNB het Ministerie van Financiën tijdig zal meenemen.
De Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) heeft sinds 2009 haar betalingsverkeerproces en een belangrijk deel van haar IT-infrastructuur aan Centric uitbesteed. Binnen de contractuele relatie tussen BNG en Centric zijn afspraken gemaakt over waaraan de kwaliteit van de dienstverlening moet voldoen. De beoordeling van de dienstverlening vindt onder andere plaats op basis van door Centric aan te leveren rapportages. Uit de laatste rapportages, maar ook uit de feitelijke dienstverlening door Centric, kan geconcludeerd worden dat de overeengekomen kwaliteit onveranderd op een goed niveau ligt. BNG Bank houdt het Ministerie van Financiën als 50% aandeelhouder voldoende op de hoogte.
Hebben de problemen binnen Centric nog gevolgen voor de dienstverlening aan en de ICT-beveiliging van Nederlandse overheden of belangrijke instellingen zoals De Nederlandsche Bank en de Bank Nederlandse Gemeenten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke bewindspersonen en hoge ambtenaren hebben al brieven/e-mails (ook in de cc, bcc) ontvangen van directie en/of aandeelhouders van het bedrijf? Kunt u aangeven wat de inhoud was van die signalen en hoe daarop geacteerd wordt?
Door de algemeen directeur FIOD zijn e-mails ontvangen van de president-bestuurder/algemeen directeur van het bedrijf, (met in cc: de Minister van Financiën, Staatssecretaris van Financiën, Secretaris-generaal MinFin, Directeur-generaal Belastingdienst, Minister van BZK, Staatssecretaris van BZK, Secretaris-generaal BZK, Minister van JenV, College van procureurs-generaal, Secretaris-generaal MinIenW).
De inhoud van deze e-mails had betrekking op het strafrechtelijk onderzoek tegen Strukton B.V. en wat mogelijk de aanleiding is geweest tot het instellen van dit strafrechtelijk onderzoek.
Door de FIOD is één e-mail aangemerkt als klacht met betrekking tot de start van het opsporingsonderzoek. Wegens samenloop met opsporing en vervolging conform art. 9:8 lid 1 onderdeel f Awb is deze klacht, in afstemming met het Openbaar Ministerie, niet in behandeling genomen. Daar is schriftelijk mededeling van gedaan aan klager waarbij aangegeven is de mogelijkheid zich te wenden tot de Nationale ombudsman en/of de Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van de Eerste of Tweede Kamer.
Aangegeven is dat verdere correspondentie gericht aan de (algemeen directeur van de) FIOD met betrekking tot het strafrechtelijk onderzoek doorgestuurd wordt aan het onderzoeksteam.
Kunt u omschrijven wanneer de Raad van Commissarissen van een bedrijf wettelijk moet ingrijpen bij een bedrijf?
De wet (het Burgerlijk Wetboek) schrijft voor dat de raad van commissarissen de taak heeft om toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de ondernemingen die daaraan verbonden zijn. Commissarissen dienen zich te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.3 Hierbij dienen alle deelbelangen te worden betrokken waaronder die van de aandeelhouders, werknemers en crediteuren.
Bij deze wettelijke toezichtstaak van de raad van commissarissen past dat dit orgaan zo nodig kan ingrijpen in de vennootschap wanneer het vennootschappelijke belang dit vergt. De raad van commissarissen dient hierbij te oordelen naar omstandigheden van het geval. Zo nodig, kan de raad van commissarissen van een NV en BV een bestuurder schorsen, tenzij bij de statuten anders is bepaald.4 In de statuten van een BV kan worden bepaald dat de raad van commissarissen bevoegd is bestuurders te ontslaan.5
Voldoen de bedrijven (Centric, Oranjewoud, Strukton) aan de wettelijke vereisten voor de Raad van Commissarissen, zoals het minimum aantal commissarissen? Zo nee, hoe beoordeelt u dat dan gegeven de spanningen die zich voordoen?
De wet (het Burgerlijk Wetboek) vereist niet voor alle vennootschapen dat er een raad van commissarissen wordt aangesteld. Indien een vennootschap een raad van commissarissen heeft aangesteld, is het aan de vennootschap zelf om het aantal commissarissen te bepalen. Voor BV’s die een raad van commissarissen hebben, geldt ook de wettelijke verplichting om in de statuten voorschriften op te nemen over de uitoefening van de taken en bevoegdheden in geval van ontstentenis of belet (zoals overlijden of ontslag) van commissarissen.6
Wanneer bij een bedrijf het zogenaamde structuurregime wordt toegepast, geldt een aantal nadere wettelijke bepalingen omtrent het toezicht op het bestuur door de raad van commissarissen. Het structuurregime wordt toegepast bij, kort gezegd, een «grote vennootschap»7 of wanneer de vennootschap hiervoor kiest. Bij structuurvennootschappen is een raad van commissarissen wel verplicht en dient deze in beginsel uit minimaal drie commissarissen te bestaan.8 Indien er tijdelijk minder dan drie commissarissen in de raad zijn benoemd kan dat ertoe leiden dat de raad haar toezichtstaak niet op een behoorlijke wijze kan vervullen. Het feit dat er niet voldaan is aan het wettelijk minimumaantal leden betekent echter niet dat per definitie de raad haar toezichtstaak niet behoorlijk uitvoert.
De wet (het Burgerlijk Wetboek) schrijft voor dat de raad van commissarissen van een structuurvennootschap maatregelen dient te nemen om te bewerkstelligen dat de raad wordt aangevuld als het aantal commissarissen minder is dan drie.
Het kan zijn dat een bedrijf een monistisch bestuursmodel heeft. Bij dit model bestaat het bestuur uit (i.) uitvoerende en (ii.) niet-uitvoerende bestuurders. De niet-uitvoerende bestuurders hebben de rol van toezichthouder. Indien het structuurregime wordt toegepast dan geldt dat het aantal niet-uitvoerende bestuurders minimaal drie is en zijn het de niet-uitvoerende bestuurders die maatregelen dienen te nemen als het aantal minder dan drie is.
Indien er te weinig commissarissen waren/zijn bij een van de bedrijven, is er voldaan aan de vereiste om zo spoedig mogelijk weer het minimaal aantal commissarissen te hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Door het brede spectrum en gedetailleerde aard van de vragen is interdepartementaal overleg over de antwoorden nodig geweest. Dat vergde helaas meer tijd dan door u gevraagd.
De OPCW Douma-docs op wikileaks |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de OPCW (Organisatie voor het verbod op chemische wapens) Douma-docs op wikileaks?1
Ja.
Kunt u voor elk van de 13 documenten uit de eerste 4 releases van Douma-docs nagaan of zij authentiek zijn, door die vraag voor te leggen aan de OPCW en/of de auteurs van de documenten?2
Desgevraagd heeft de OPCW aangegeven dat er een onderzoek is ingesteld naar het lekken van vertrouwelijke, interne documenten en emails. Ook de authenticiteit van de bedoelde documenten wordt daarbij meegenomen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door onafhankelijke experts. Als het rapport is afgerond, zal het aan de lidstaten ter beschikking worden gesteld.
Indien er documenten vervalst zijn, wordt er dan fatsoenlijk onderzoek naar gedaan om te zien wie de organisatie in diskrediet brengt?
Het in vraag 2 genoemde onderzoek richt zich ook op de beantwoording van deze vraag.
Zijn er belangrijke documenten weggelaten uit de leaks, die een ander beeld op de gang van zaken rond de totstandkoming van het Douma-rapport kunnen werpen?
Of Wikileaks al dan niet over meer documenten beschikt dan het nu geopenbaard heeft, kan ik niet beoordelen. Op basis van informatie van de OPCW kan ik wel bevestigen dat het Doumarapport is gebaseerd op aanzienlijk meer documenten. Het beeld dat ontstaat uit deze selectie van (te verifiëren) documenten op Wikileaks lijkt geen recht te doen aan de werkelijke situatie.
Indien (bijna) alle documenten authentiek blijken te zijn, wat is dan uw oordeel over de gang van zaken rond de totstandkoming van het eindrapport over Douma?
Ik heb op basis van de huidige informatie geen reden om te twijfelen aan de gang van zaken rond de totstandkoming van het eindrapport, noch aan de daarin vermelde conclusies. Zowel tijdens de toelichting die de Directeur-Generaal heeft gegeven bij het verschijnen van het rapport als recent naar aanleiding van uw vragen, is bevestigd dat het rapport tot stand is gekomen door middel van een degelijk wetenschappelijk proces, waarbij verschillende inzichten en rapporten zorgvuldig zijn gewogen. Dat proces heeft geresulteerd in het thans gepubliceerde rapport. Ik wijs er nogmaals op dat Wikileaks slechts een beperkt aantal documenten heeft geopenbaard, wat lijkt te leiden tot een vertekend beeld.
Indien het interim--rapport authentiek is en bijna alle experts van de OPCW die in Douma geweest zijn, zich niet met het eindrapport mochten bezig houden, blijft de Nederlandse regering dan op het standpunt staan: «Nederland heeft geen reden om aan te nemen dat belangrijke relevante informatie niet zou zijn meegewogen in de conclusies van het Douma-rapport.»3
Ik zie, op basis van de informatie waarover het kabinet nu beschikt, geen aanleiding om mijn conclusie met betrekking tot het eindrapport m.b.t. de aanval met chemische wapens op Douma te wijzigen. Ik onderschrijf de uitleg van de OPCW dat het rapport op een wetenschappelijk verantwoorde wijze tot stand is gekomen, waarbij alle beschikbare informatie in acht is genomen. Het beeld dat de eindconclusies gemanipuleerd zouden zijn door informatie niet mee te wegen, wordt door de OPCW van de hand gewezen. Voorts dient opgemerkt dat het onderzoek is voortgezet in de periode van 8 maanden tussen het interimrapport en het eindrapport.
Is er volgens u aanleiding om een onderzoek te laten doen naar de totstandkoming van het Douma rapport?
Nee. Zoals ik hierboven heb aangegeven, vind ik de uitleg van de OPCW overtuigend en apprecieer ik de aanpak van deze kwestie door de organisatie zelf. Ik heb volledig vertrouwen in de professionaliteit, onpartijdigheid en objectiviteit van de bevindingen in het FFM (Fact Finding Mission)-rapport over de aanval in Douma.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om aan uw verzoek tegemoet te komen.
De planning van het onderzoek budgetneutrale overstap WLTP |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Omtzigt en Lodders over een onafhankelijk onderzoek naar de budgetneutraliteit van de overstap naar de Worldwide Harmonised Light Vehicle Test Procedure (WLTP)1?
Ja.
Herinnert u zich dat de vraag expliciet was: constaterende dat de NEDC1-meetmethode in stappen is omgezet naar de WLTP-meetmethode; overwegende dat het kabinet heeft aangegeven dat de totale bpm-opbrengst niet zou moeten stijgen of dalen als gevolg van de implementatie van WLTP, en om die reden de bpm-tabellen heeft aangepast; verzoekt de regering, onafhankelijk te laten toetsen of: ieder budgettair neutraal zijn gegaan op zowel macroniveau als voor de tien meest verkochte auto's, en de Kamer hierover voor de zomer van 2020 te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is ervoor gekozen de uitkomsten van het onderzoek pas in juli 2020 met de Kamer te delen volgens de planning2?
De planning berustte op een inschatting van de benodigde tijd om de motie te kunnen uitvoeren. Deze planning is vanzelfsprekend met enige onzekerheid omgeven.
Kunt u aangeven wie het onderzoek gaat uitvoeren, wat de exacte onderzoeksopdracht is en hoe de onafhankelijkheid van het onderzoek gewaarborgd is?
De motie Omtzigt c.s. vraagt om een onafhankelijke toetsing. De heer prof. dr. C. Koopmans zal in de vorm van een second opinion een onafhankelijke toets uitvoeren op de budgettair neutrale omzetting van de bpm-tabel naar de CO2-uitstoot volgens de WLTP-testmethode. Prof. dr. C. Koopmans is een deskundige onderzoeker en onafhankelijk. Hij is onderzoeksdirecteur bij SEO Economisch Onderzoek en tevens hoogleraar beleidsevaluatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
De implementatie van de WLTP-testmethode in de autobelastingen wordt in twee fasen uitgevoerd:
De eerste fase van implementatie is bij de Wet Overige fiscale maatregelen 2017 per 1 januari 2017 uitgevoerd. In deze wet is geregeld dat voor de berekening van de bpm op WLTP-geteste auto’s gebruik gemaakt kan worden van de NEDC-CO2-uitstoot van deze WLTP-auto’s.
Om de NEDC-CO2-uitstoot van deze auto’s om te rekenen wordt gebruik gemaakt van het door de EU ontwikkelde CO2MPAS rekenmodel of wordt dubbel getest.
De tweede fase van de implementatie van de WLTP-testmethode in de autobelastingen betreft de implementatie van de WLTP-testmethode als enige voorgeschreven testmethode bij het vaststellen van de bpm. Hierbij wordt overgegaan van de NEDC-CO2-uitstoot naar de WLTP-CO2-uitstoot. De bpm-tabel wordt per 1 juli 2020 hierop aangepast.
In beide fasen van de implementatie is uitgegaan van de resultaten van het TNO-onderzoek3. De drie onderzoeksrapporten zijn gepubliceerd in juli 2018, oktober 2018 en juli 2019.4 In september 2019 heeft TNO nog een aanvullend rapport gemaakt voor de plug-inhybride voertuigen.5
De second opinion heeft betrekking op voornoemde onderzoeksrapporten. Daarmee kan worden getoetst of de implementatie in beide fasen budgetneutraal is uitgevoerd. De toezegging ten aanzien van budgetneutraliteit heeft betrekking op het macroniveau en niet op de tien meest verkochte auto’s zoals de motie Omtzigt c.s. vraagt. Niettemin zal worden getoetst in hoeverre de omzetting voor de tien meest verkochte auto’s budgettair neutraal is gegaan. De exacte onderzoeksvragen luiden:
In hoeverre is de conclusie van TNO terecht dat de (teruggerekende) NEDC-CO2-uitstoot volgens het rekenmodel CO2mpas gemiddeld 6–7 gr/km hoger is dan de (oude) NEDC, maar dat die toename vrijwel volledig toe te schrijven is aan veranderde voertuigkenmerken: de WLTP-auto’s zijn zwaarder en krachtiger?
In hoeverre kloppen de achterliggende berekeningen en de resultaten in de onderzoeksrapporten, waarin TNO concludeert dat de omrekenformule voor de omzetting moet zijn WLTP=110% NEDC + 15 g/km?
In hoeverre heeft het Ministerie van Financiën de bpm-tabel per 1 juli 2020 aan de hand van de omrekenformule van TNO correct aangepast, zodanig dat macro budgetneutraliteit is bereikt?
In hoeverre is de omzetting voor de tien meest verkochte auto’s budgettair neutraal gegaan?
In de bijlage van deze Kamerbrief is de onderzoeksopdracht opgenomen6. Verzocht is om de second opinion voor 1 juni 2020 uit te voeren.
Kunt u ervoor zorgen dat de uitkomsten van het onderzoek en de appreciatie van het kabinet ook daadwerkelijk voor 1 juni met de Kamer gedeeld worden, namelijk voor de zomer, zoals gevraagd in de motie?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u dat wij de uitkomsten van deze motie graag voor 1 juni ontvangen aangezien het omzetten van de New European Driving Cycle (NEDC) naar de WLTP al per 1 juli 2020 plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Helaas heeft de beantwoording langer geduurd dan de geldende reguliere termijn.
De paspoorthandel van Malta en de betrokkenheid van een professor van de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Renske Leijten , Attje Kuiken (PvdA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de recent openbaar gemaakte lijst van personen die de Maltese nationaliteit hebben gekregen tussen 2014 en 2018?1
Maltese regelgeving vereist de jaarlijkse publicatie in de «Government Gazette» van de namen van álle personen die de Maltese nationaliteit hebben verkregen, inclusief buitenlandse investeerders.
Hoe verhoudt deze lijst met meer dan 10.000 mensen zich, tot het door u genoemde rapport van de «Office of the regulator on the Individual Investor Programme» waaruit zou blijken dat tot november 2018, 961 mensen een paspoort hebben gekocht op Malta?2
Zoals in de beantwoording van vraag3 staat vermeld, zijn de gegevens in de recentelijk openbaar gemaakte lijst gebaseerd op de jaarlijkse publicatie in de «Government Gazette» van alle personen die de Maltese nationaliteit hebben gekregen. Dit kan bijvoorbeeld ook gaan om burgers die zijn genaturaliseerd na een huwelijk. Volgens het nieuwe jaarverslag van genoemd Office hebben tot 1 juli 2019 1.198 vreemdelingen de Maltese nationaliteit gekregen op basis van de investeerdersregeling4.
Bent u bekend met het feit dat in de afgelopen jaren o.a. de volgende personen een paspoort in Malta gekocht hebben:
De hierboven genoemde namen komen voor op de lijst waarnaar in vraag 1 wordt verwezen. Het kabinet acht de verkoop van paspoorten aan niet-EU burgers, die onder verdenking staan van misdrijven, ongewenst. Deze regeling heeft momenteel de aandacht van de Maltese politiek. Het Kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet.
Bent u bekend met het feit dat Daphne Caruana Galizia, de journaliste die in oktober 2017 met een autobom om het leven gebracht is, gewaarschuwd had voor Hurgin8 en Ziu9?
Ja, op haar website, www.daphnecaruanagalizia.com, heeft zij op 20 mei 2016 eerst over Zhongtian Liu (ervan uitgaande dat met Ziu in vraag 4 Liu Zhongtian in vraag 3 wordt bedoeld) bericht en vervolgens op 21 augustus 2016 over Anatoly Hurgin.
Herinnert u zich dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarschuwde voor deze paspoorthandel? Welke concrete acties heeft u ondernomen na die waarschuwing van de AIVD en welke resultaten heeft dat tot nu toe opgeleverd?
Ik verwijs naar de brief aan uw Kamer van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 november 2019 (ref. kamerstuk 30 573, nr. 177). Daarin is vermeld dat het zorgelijk is indien de Maltese regeling risico’s oplevert voor de (nationale) veiligheid en openbare orde in andere EU lidstaten. Belangrijk is daarom dat bij regelingen van lidstaten waarbij nieuwe ingezetenen het recht krijgen om vrij binnen de EU te reizen (zoals de paspoortregeling van Malta) een toets op gevaar voor (nationale) veiligheid en openbare orde wordt uitgevoerd.
De Europese Commissie heeft naar aanleiding van haar rapport over Investor Citizenship and Residence Schemes van 23 januari 2019 aangegeven dat zij de hierboven genoemde investeerdersregelingen zal monitoren. Bovendien heeft zij een expertgroep in het leven geroepen, waaraan Nederland deelneemt, die de risico’s van deze regelingen nader onderzoekt. Naar aanleiding daarvan bereidt de Commissie een gezamenlijke, juridisch niet bindende, set van veiligheidschecks voor om risico’s op het gebied van veiligheid, witwassen en corruptie tegen te gaan. Op basis van de uitkomst van dit initiatief van de Commissie wil het Kabinet de dialoog – bij voorkeur op EU-niveau – over genoemde regelingen aangaan.
Herinnert u zich dat u aangaf dat Malta zelf heeft aangegeven dat de due dilligence bij de uitgifte van de paspoorten gewaarborgd is? Deelt u de mening dat dat niet het geval is en kunt u uw antwoord onderbouwen?10
Zoals in het desbetreffende antwoord ook is aangegeven, is dit geen garantie dat er geen paspoort wordt afgegeven aan personen die elders worden verdacht van of zijn veroordeeld voor ernstige strafbare feiten.
Op welke wijze voert u de aangenomen motie-Verhoeven/Omtzigt11 uit die de regering verzoekt «de deplorabele staat van de rechtsstaat in Malta bij de Europese top aan de orde te brengen en met gelijkgezinde lidstaten een publieke verklaring uit te vaardigen die Malta oproept om de aanbevelingen van de Venetië-Commissie – waarom Malta zelf gevraagd heeft – GRECO en MONEYVAL spoedig uit te voeren, en de Kamer hierover en over de reactie van Malta te informeren»? Wat heeft u gedaan om deze verklaring opgesteld te krijgen?
Zoals reeds gemeld in het verslag van de Europese Raad van 12 en 13 december jl. heeft de Minister-President, in lijn met de motie Verhoeven/Omtzigt over de rechtsstaat in Malta (motie nr. 1497 d.d. 10 december 2019), zijn Maltese evenknie aangesproken over de situatie omtrent de rechtsstaat in Malta. De Minister-President heeft de zorgen van het kabinet en het parlement daarbij overgebracht. De Maltese premier gaf aan dat stappen zijn gezet in het moordonderzoek en dat Malta is begonnen met het uitvoeren van de aanbevelingen van de Raad van Europa. Hij verzekerde verder dat er een strikte scheiding is tussen zijn kantoor en het strafproces. In reactie op het idee een publieke verklaring uit te brengen over de rechtsstaat in Malta, gaven de gelijkgezinde landen aan nu eerst de in gang gezette processen van de Commissie en de Raad van Europa hun werk te willen laten doen.
Wat heeft de Minister-President besproken met Minister-President Joseph Muscat van Malta tijdens hun uitgebreide onderhoud op de Europese top? Zijn er daar toezeggingen gedaan?12
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat de internationale organisatie voor onderzoeksjournalisten Joseph Muscat hebben aangewezen als de meest corrupte persoon van 2019?13
Ja.
Heeft het feit dat Muscat aangewezen is als meest corrupte persoon van 2019 en het feit dat het Europees parlement om zijn aftreden gevraagd heeft, nog enig gevolg voor de andere 26/27 regeringsleiders van de EU? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?14
Bovenstaande heeft betrekking op Malta. Hoewel er geen directe gevolgen zijn voor de andere regeringsleiders in de EU onderstrepen de ontwikkelingen in Malta wel dat de rechtsstaat ook binnen de EU onze voortdurende aandacht behoeft.
Klopt het dat professor Kochenov nog in november op een gala van de paspoortenfirma Henley&Partners is geweest? Hoe ziet u dit in het kader van het lopende onderzoek naar de belangenverstrengeling van deze professor?15
Van de RUG is begrepen dat de heer Kochenov op 11-13 november 2019 aanwezig is geweest en een bijdrage heeft geleverd aan de door Henley&Partners georganiseerde «Global Citizenship Conference». De eventuele aanwezigheid van de heer Kochenov op het gala wordt meegenomen in het onderzoek. Het is aan medewerkers van instellingen om zelf een afweging te maken of, en zo ja in welke hoedanigheid, zij deelnemen aan activiteiten. Dat naar een specifieke medewerker een onderzoek wordt verricht doet aan dit uitgangspunt niet af. Van de RUG heb ik echter begrepen dat de universiteit de heer Kochenov te verstaan heeft gegeven zijn activiteiten met betrekking tot Malta op te schorten gedurende het onderzoek. Dit laat onverlet dat het kabinet weinig begrip heeft voor de eerdere keuze die de medewerker in onderhavig geval heeft gemaakt.
Was hij hier aanwezig als professor van de universiteit Groningen of in een andere capaciteit? Wie heeft deze reis betaald? Acht u het gepast dat hij hier aanwezig was en wilt u die vraag ook doorgeven aan de Rijksuniversiteit Groningen?
De Minister van OCW heeft aan de RUG gevraagd deze vragen mee te nemen in het onderzoek naar nevenwerkzaamheden en nevenbelangen van de heer Kochenov. Over de vraagstelling van dit onderzoek is uw Kamer geïnformeerd in de antwoorden op Kamervragen van de leden Omtzigt en Van der Molen (kenmerk: 2019Z26165).
Kunt u aangeven welke informatie u mist om eerdere Kamervragen binnen de gestelde tijd te beantwoorden?16
Refererend aan de vragen van de leden Groothuizen, Den Boer en Verhoeven (allen D66) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Financiën, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over paspoorthandel op Malta, met kenmerk 2019Z18606, die werden ingezonden op 8 oktober 2019, wil ik u meedelen dat die vragen niet binnen de gestelde termijn konden worden beantwoord. De reden hiervoor is dat beantwoording van de set van 30 vragen een grondig onderzoek en daarna ook interdepartementale afstemming vereiste.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
In verband met de brede interdepartementale afstemming vindt de beantwoording enkele dagen later plaats dan verzocht.
De aankondiging van de premier van Albanie, Edi Rama, dat hij paspoorten gaat verkopen aan rijke mensen van buien de Europese Unie (die nu recht geven op reizen in het Schengengebied en straks volgens Rama het burgerschap van de Unie) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de twee artikelen: «Rama to Sell Off Albanian Citizenship in «Fantastically Corrupt» Cash-for-Passport Scheme»1 en «London ballroom hosts showcase event for «golden passports»?2
Ja.
Klopt het dat de Albanese premier Rama op een evenement van Henley & Partners in Londen heeft aangekondigd dat Albanië paspoorten zal gaan verkopen?
Het is gezien de berichtgeving aannemelijk dat premier Rama uitspraken heeft gedaan over manieren waarop in de toekomst mogelijk een Albanees paspoort verkregen kan worden. Wat hij letterlijk in Londen heeft gezegd is het Kabinet niet bekend.
Klopt het dat men naast een Albanees paspoort onder andere een «tax holiday», oftewel belastingvrijstelling, van tien jaar krijgt, en een BTW-tarief van 6% in plaats van 20%? Wat vindt u daarvan?
Een dergelijk voorstel is in de herfst besproken in het Albanese parlement. Na duidelijke kritiek van de Europese Commissie is de procedure stilgelegd. Het is niet duidelijk of er een vervolg komt. Nederland volgt de verdere ontwikkelingen.
Mag een kandidaat-lidstaat van de EU speciale inkomstenbelasting- en BTW-tarieven beloven aan mensen die een paspoort kopen?
Kandidaat-lidstaten zijn soeverein om hun belastingstelsel in te richten. Uiteraard moeten ze daarbij voldoen aan de in dat land geldende rechtsbeginselen. Volgens de Stabilisatie – en associatieovereenkomst die de EU is overeengekomen met Albanië zal nieuwe nationale wetgeving verenigbaar moeten zijn met het EU-acquis.
Hoe beoordeelt u het besluit van Albanië om paspoorten te verkopen gezien het feit dat Albanese staatsburgers visumvrij kunnen reizen door Europa?
Er is geen sprake van een besluit, zie antwoord op vraag 3. In algemene zin acht het kabinet het zogenoemd verkopen van paspoorten onwenselijk. Evenwel bepaalt elke staat zelf, op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, op basis van zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze nationale wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan.
Heeft het besluit van Albanië om paspoorten te verkopen gevolgen voor de nationale veiligheid? Indien u geen eenduidig antwoord kunt geven, wilt u dan contact opnemen met de AIVD en hen advies laten uitbrengen?
Er is geen sprake van een besluit, zie antwoord op vraag 3. Belangrijk is dat bij regelingen waarbij derdelanders het recht krijgen om vrij binnen de EU te reizen een toets op gevaar voor (nationale) veiligheid en openbare orde wordt uitgevoerd. Binnen de EU heeft dit reeds de nodige aandacht. Zo heeft de Europese Commissie naar aanleiding van haar rapport over Investor Citizenship and Residence Schemes van 23 januari 2019 aangegeven dat zij dergelijke regelingen zal monitoren. Bovendien heeft de Commissie een expertgroep ingesteld, waarin Nederland ook participeert, die de risico’s van deze regelingen nader onderzoekt. Dit is ook de reden dat de Commissie aan de Albanese regering duidelijk heeft gemaakt dat een dergelijke regeling de aandacht zal hebben en risico’s meebrengt.
Herinnert u zich de wens van het Nederlands parlement om visumvrij reizen door Europa voor Albanezen stop te zetten conform de motie van het lid Van Toorenburg c.s.3 over opschorting van visumliberalisatie voor Albanië via de noodremprocedure?
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie heeft beoordeeld dat er niet aan de formele criteria van Verordening 2018/1806 is voldaan4? Zo ja, hoe zet Nederland zich nu in om het visumvrij reizen voor Albanezen op te schorten?
Ja, dit heeft de Europese Commissie zo beoordeeld. U bent hierover via een Kamerbrief (referentie: BZDOC-642660940–93) op 9 juli 2019 geïnformeerd. Nederland zal er nauwgezet op toe blijven zien dat Albanië aan de voorwaarden voor visumliberalisatie blijft voldoen.
Bent u bereid opnieuw bij de Europese Unie aan te dringen op het gebruik van de noodremprocedure?
Nee. De Commissie oordeelde in juni dat er niet aan de formele criteria voor het opschorten van visumliberalisatie is voldaan. De uitspraken van premier Rama veranderen hier niets aan.
Bent u bereid in overleg te treden met de Europese Commissie over het feit dat de premiers van twee kandidaat-lidstaten (Albanië en Montenegro) aangeven paspoorten te gaan verkopen, omdat dit gevolgen heeft voor de integriteit van de Europese Unie? Zo ja, wanneer zult u dit doen en kunt u in januari de Kamer hierover informeren?
De Europese Commissie is met de autoriteiten in beide landen in contact over dit soort regelingen. De Commissie heeft aan beide landen gecommuniceerd dat dergelijke systemen risico’s meebrengen. Bij bestaande systemen monitort de Commissie de impact hiervan.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Vanwege brede interdepartementale afstemming is het helaas niet gelukt deze vragen binnen 3 weken te beantwoorden.
Het verplichte gebruik van eHerkenning bij de belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Minister van Binnenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, antwoordde dat artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de wettelijke basis is voor het verplichtstellen van het gebruik van eHerkenning voor het doen van aangifte loonbelasting?1
Ik herinner mij dit antwoord.
Klopt het dat artikel 2:15 van de Awb luidt «Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.» En klopt het dat er dus zeer expliciet een kan-bepaling is en dat het dus ook mogelijk is om schriftelijk te communiceren met het bestuursorgaan? Is het mogelijk om de belastingaangiftes loonheffingen en vennootschapsbelasting (VPB) schriftelijk te doen?
Het klopt dat artikel 2:15 van de Awb zo luidt en dat het een kan-bepaling is, waardoor het mogelijk is voor een bestuursorgaan om desgewenst de digitale weg open te stellen voor het ontvangen van berichten. Specifiek voor het fiscale domein is in artikel 3a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaald dat in het verkeer tussen belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen en de inspecteur of het bestuur van ’s Rijks belastingen een bericht uitsluitend elektronisch verzonden wordt. In het derde lid van dat artikel is een delegatiebepaling opgenomen op grond waarvan bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke berichten zowel de digitale als de papieren weg is opengesteld. De betreffende ministeriële regeling is de Regeling elektronisch berichtenverkeer belastingdienst (Regeling EBV). In de Regeling EBV is geregeld dat voor onder meer aangiftes loonheffingen en vennootschapsbelasting uitsluitend de digitale weg openstaat. Het is op basis van de Regeling EBV daarom niet mogelijk om de aangiftes loonheffingen en vennootschapsbelasting op papier te doen.
Kunt u aangeven welke nadere eisen de Belastingdienst gesteld heeft voor het doen van aangifte en wanneer zij die eisen gesteld heeft?
Overheidsinstanties, waaronder de Belastingdienst, moeten in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) handelen. Informatiesystemen die persoonsgegevens verwerken, behoren aan bepaalde eisen te voldoen ten aanzien van toegangsbeveiliging. Op grond van artikel 5, eerste lid, letter f, van de AVG moeten passende technische beveiligingsmaatregelen worden genomen. In het begrip «passend» ligt besloten dat de beveiliging in overeenstemming is met de stand van de techniek en het niveau van beveiliging correspondeert met de mate van privacygevoeligheid van de persoonsgegevens. De Belastingdienst heeft daarom de eis gesteld dat organisaties voor het doen van de aangiftes loonheffingen en vennootschapsbelasting via het ondernemersportaal per 1 januari 2020 een inlogmiddel dienen te gebruiken dat ingevolge Verordening (EU) nr. 910/2014 (de zogeheten eIDAS-verordening) voldoet aan het beveiligingsniveau «substantieel» en bij de Europese Commissie is genotificeerd. Op dit moment is eHerkenning (niveau 3) het enige inlogmiddel dat hieraan voldoet. Eenmanszaken kunnen met DigiD inloggen.
Dat niet meer met een gebruikersnaam en wachtwoord kan worden ingelogd op het nieuwe ondernemersportaal van de Belastingdienst (MijnBelastingdienst zakelijk (MBDz)), is bekendgemaakt door het versturen van brieven aan de populatie gebruikers die voor het doen van aangifte gebruik maakten van het inmiddels voor de loonheffingen en vennootschapsbelasting afgesloten oude portaal. Voor de aangifte loonheffingen zijn brieven verstuurd op 19 september 2019 en 6 december 2019. Voor de aangifte vennootschapsbelasting zijn de brieven verstuurd op 19 december 2019. Daarnaast zijn brieven gestuurd aan de organisaties die mogelijk geen eHerkenningsmiddel kunnen aanvragen; voor de aangifte loonheffingen is dat gebeurd door middel van brieven van 29 november 2019, voor de aangifte vennootschapsbelasting op 19 december 2019. In diezelfde periode zijn verwijzingen opgenomen op de website van de Belastingdienst, in de berichtgeving op Forum Salaris, Forum Fiscaal Dienstverleners en sociale media.
Kunt u het beleidsbesluit of een andere regeling van de Belastingdienst (ex artikel 2:15 AWB) publiceren waarin zij de nadere eisen stelt en aan wie zij die stelt?
Dat eHerkenning is vereist voor bepaalde aangiften is bekendgemaakt op de website van de Belastingdienst en de betreffende groepen zijn per brief geïnformeerd. Daarnaast is in juni 2019 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de landelijke mediacampagne voor het stimuleren van naamsbekendheid, aanschaf en gebruik van eHerkenning gestart via diverse kanalen. De campagneboodschap richtte zich op ondernemers, organisaties, medewerkers en intermediairs die nog niet bekend zijn met eHerkenning en nog geen eHerkenningsinlogmiddel hebben. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Is dit beleidsbesluit, of voor zover van toepassing de andere regeling, op tijd gepubliceerd zodat iedereen er kennis van kon nemen en tijdig eHerkenning kon aanschaffen?
Ja. Met betrekking tot de aangifte loonheffing, die in beginsel voor 1 maart moet worden gedaan, is op 19 september 2019 voor het eerst per brief gecommuniceerd over de beleidsbeslissing. Met betrekking tot de aangifte vennootschapsbelasting, die in beginsel voor 1 juni moet worden gedaan, is op 19 december 2019 voor het eerst per brief gecommuniceerd. Daarnaast is de beleidsbeslissing via de website van de Belastingdienst kenbaar gemaakt, zodat ook mogelijke betrokkenen die geen brief hebben ontvangen op de hoogte zijn gesteld.
Bent u ervan op de hoogte dat op 22 december 2019 gewoon de ministeriele regeling «Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst» geldig is?
Ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u ervan op de hoogte dat in de bijlage van de regeling elektronisch berichtenverkeer belastingdienst helder staat dat voor zowel de «aangifte VPB» als de «aangifte loonbelasting, met uitzondering van de aangifte voor de pseudo-eindheffing, bedoeld in artikel 32bb van de Wet op de loonbelasting 1964» dat
Ik ben hiervan op de hoogte.
Kunt u heel precies aangeven welke wettelijke grondslag er dus is voor de verplichtstelling van het gebruik van eHerkenning niveau 3 per 1 januari 2020, voor wie die verplichtstelling geldt en of die tijdig en officieel gecommuniceerd is aan alle belanghebbenden? Kunt u deze vraag heel precies beantwoorden?
De wettelijke grondslag is artikel 2:15, eerste lid, van de Awb. Op grond van die bepaling is een bestuursorgaan namelijk bevoegd om nadere eisen te stellen aan het gebruik van de elektronische weg. Met betrekking tot de aangifte loonheffingen en vennootschapsbelasting heeft de Belastingdienst van die bevoegdheid gebruik gemaakt door verplicht te stellen dat gebruik wordt gemaakt van authenticatiemiddelen die gelet op de AVG en de eIDAS-verordening voldoen aan het beveiligingsniveau «substantieel» en bij de Europese Commissie zijn genotificeerd. Het beveiligingsniveau «substantieel» correspondeert met eHerkenning niveau 3.
Artikel 3a, tweede lid, AWR geeft de Minister de bevoegdheid om bij ministeriële regeling te bepalen op welke wijze het elektronisch berichtenverkeer tussen inhoudingsplichtigen en belastingplichtigen en de Belastingdienst plaatsvindt. In dit kader wijzen de leden in vraag 7 terecht op de bijlage bij de Regeling EBV. Deze bijlage is nog niet in overeenstemming gebracht met de gestelde nadere eis over verplicht gebruik van inlogmiddelen die gelet op de eIDAS-verordening voldoen aan beveiligingsniveau «substantieel» (niveau 3). Dit zal op korte termijn door middel van een ministeriële regeling met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 rechtgezet worden. Dit laat de wettelijke basis van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb om eHerkenning verplicht te mogen stellen overigens onverlet.
Indien die verplichtstelling bestaat, voor welke bedrijven is die dan van toepassing en wanneer zijn alle bedrijven op wie die verplichtstelling van toepassing is, geïnformeerd?
De Belastingdienst heeft de eis gesteld dat organisaties voor het doen van de aangiftes loonheffingen en vennootschapsbelasting via MBDz per 1 januari 2020 een inlogmiddel moeten gebruiken dat gelet op de AVG en de eIDAS-Verordening voldoet aan het beveiligingsniveau «substantieel» en bij de Europese Commissie is genotificeerd. Dit komt erop neer dat MBDz alleen toegankelijk is via eHerkenning, een door een andere lidstaat genotificeerd inlogmiddel en DigiD (voor eenmanszaken). Organisaties kunnen ook gebruik maken van een fiscaal dienstverlener of commerciële software voor het doen van aangifte. Voor de beantwoording van de vraag wanneer de bedrijven zijn geïnformeerd, verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3.
Is er enig ander EU-land waarin bedrijven (of burgers) een privaat authenticatiemiddel, waarvoor zij moeten betalen, moeten gebruiken voor het doen van belastingaangifte? Zo ja, welk(e) land(en)?
Ja. Er zijn landen in Europa waar voor de aanschaf en het gebruik van een inlogmiddel betaald moet worden, bijvoorbeeld in Finland, Noorwegen en Zweden. In Europa wordt echter minder dan in Nederland onderscheid gemaakt tussen burger- en bedrijfsmiddelen. De middelen worden zowel door publieke als private partijen beschikbaar gesteld. Zo hebben bijvoorbeeld Italië, Zweden en Denemarken ook private inlogmiddelen.
Is er enig ander EU land dat gekozen heeft voor een exclusief privaat stelsel voor identificatie van bedrijven bij de overheid? Zo ja, welk(e) landen(en)?
Op dit moment zijn geen andere landen bekend die een exclusief privaat stelsel hanteren voor inloggen door bedrijven bij de overheid. Dat zal mede komen omdat een aantal landen nog geen inlogmiddelen voor bedrijven bieden. Uit de overleggen met andere landen over de implementatie van de eIDAS-verordening blijkt interesse van andere landen om voor het Nederlandse private model te kiezen.
Wie is er verantwoordelijk indien het private authenticatiemiddel op enig moment niet functioneert en bedrijven geen aangiftes kunnen doen?
Kunt u aangeven hoe de Belastingdienst de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar aanleiding van het diginotar incident heeft uitgevoerd en dan met name het jaarlijkse «in control statement voor digitale veiligheid» en de naleving van open standaarden NEN-ISO/IEC 27001 en 27002?
De aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid zijn gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Door het Ministerie van BZK is de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) ontwikkeld en verplicht gesteld voor de overheid. De BIO is volledig gebaseerd op de ISO-norm 27002. De Belastingdienst heeft de inrichting van de informatiebeveiliging gebaseerd op de BIO. Jaarlijks wordt door de secretaris-generaal van het Ministerie van financiën een «in control verklaring» afgegeven aan de Minister van BZK. Naast de interne beveiligingsambtenaar zien de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer toe op de naleving van de BIO.
Kunt u het externe onderzoek dat u naar eHerkenning hebt laten uitvoeren door Blauw en de onderzoeksopdracht voor het onderzoek dat u naar eHerkenning laat uitvoeren door Blauw, aan de Kamer doen toekomen?2
Er zijn twee onderzoeken door Blauw uitgevoerd naar eHerkenning. Deze zijn als bijlagen aan deze brief toegevoegd3. De onderzoeksopdrachten zijn hierin als hoofdvraag beschreven.
Betekent de verplichte invoering van de eHerkenning nu dat het ene onderdeel van de overheid (zeg een ministerie, een gemeente) slechts met een ander deel van de overheid (zeg de Belastingdienst) kan communiceren met een privaat identificatiemiddel?
Voor interne bedrijfsvoeringprocessen geldt dat niet. Die processen verlopen in eigen beheer. Voor zover het gaat om processen waarin de overheid niet verschilt van bedrijven, zoals het doen van ziektemeldingen, klopt dit wel.
Moet de Belastingdienst als werkgever eHerkenning aanschaffen bij een private partij om aangifte te kunnen doen bij de Belastingdienst voor loonbelasting en VPB?
Nee, de Belastingdienst doet de loonbelasting en aangifte vennootschapsbelasting op een andere wijze.
Indien u dit allemaal kunt invoeren, wat is dan nog de toegevoegde waarde van de Wet digitale overheid en de parlementaire behandeling daarvan?
Overheidsorganisaties hebben een eigen verantwoordelijkheid om hun gegevens adequaat te beveiligen. Gezien het wijzigende dreigingslandschap en steeds betere beveiligingsmogelijkheden is het belangrijk om als dat nodig is veiligere inlogmethoden in te zetten. Door burgers, bedrijven en overheden meer betrouwbare inlogmiddelen te bieden, zijn hun eigen gegevens beter beschermd. De Autoriteit Persoonsgegevens hamert om die reden al langere tijd op het overheidsbreed inzetten van inlogmiddelen met hogere betrouwbaarheid. eHerkenningsmiddelen bieden op dit moment dat hogere niveau. Het is niet efficiënt voor de overheid en evenmin handig voor ondernemers als iedere overheidsorganisaties zijn eigen inlogmiddelen van een substantieel betrouwbaarheidsniveau gaat ontwikkelen.
De Wet Digitale Overheid beoogt gecoördineerd de beweging naar de inzet van veiligere inlogmiddelen overheidsbreed te regelen. De wet dwingt dit af op basis van uniforme normen en uitgangspunten en is zo opgezet dat er stapsgewijze invoering kan plaatsvinden, waardoor rekening wordt gehouden en handvatten worden geboden voor de omgang met praktische aandachtspunten. Daarom is in de Wet Digitale Overheid de mogelijkheid opgenomen om – tijdelijk, bijvoorbeeld in overgangssituaties – te regelen dat de acceptatieplicht voor bepaalde dienstverleners niet geldt indien hier een praktische onmogelijkheid voor bestaat, bijvoorbeeld omdat de techniek nog in ontwikkeling is. De omstandigheid dat een individuele overheidsorganisatie – zoals de Belastingdienst – ook zelf over de bevoegdheden beschikt om eHerkenning in te voeren, doet aan het voorgaande streven naar een gecoördineerde aanpak niets af.
Heeft u een impact assessment (voor de overheid en voor bedrijven) van het gebruik van eHerkenning bij de Belastingdienst? Zo ja, kunt u dat delen? Zo nee, waarom is er geen impact assessment voor een operatie die het bedrijfsleven tientallen miljoenen zal kosten?
Het Ministerie van Binnenlandse zaken heeft de administratieve lasten in kaart gebracht van het rijksbeleid dat veiliger moet worden ingelogd bij de overheid via de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen generieke inlogmiddelen. Voor bedrijven is dit eHerkenning. De gevolgen voor het bedrijfsleven zijn beoordeeld en beschreven in de memorie van toelichting van het voorstel voor de Wet digitale overheid en de administratieve lasten zijn getoetst door het Adviescollege toetsing en regeldruk.
Besloten is dat voor de nieuwe aangiftejaren loonheffing en vennootschapsbelasting het portaal van de Belastingdienst in 2020 alleen toegankelijk is via DigiD, eHerkenning of authenticatiemiddelen, die gelet op Europese regelgeving (de eIDAS-verordening) voldoen aan het beveiligingsniveau «substantieel» en bij de Europese Commissie zijn genotificeerd. De Algemene verordening gegevensverwerking verplicht de Belastingdienst immers om via passende maatregelen de veiligheid van gegevens van ondernemers te waarborgen, rekening houdend met de aard van de gegevens en de voortschrijdende stand van de techniek. Naar aanleiding van het rijksbeleid en het feit dat het aantal gegevens en de privacygevoeligheid van de getoonde persoonsgegevens op het portaal van de Belastingdienst toeneemt, is beoordeeld dat het beveiligingsniveau van de inlogmiddelen verhoogd moet worden om te voorkomen dat onbevoegden toegang tot de gegevens krijgen. De effecten zijn niet specifiek in kaart gebracht door middel van een impact assessment.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 10 januari 2020 beantwoorden?
In verband met de zorgvuldigheid van de beantwoording, waarvoor nadere afstemming met de Minister van BZK noodzakelijk was, is het niet haalbaar gebleken om deze vragen voor 10 januari 2020 te beantwoorden.
Het onderzoek naar de nevenfuncties van professor Kochenov van de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u de Kamervragen die u eerder beantwoord heeft over de (huidige en eerdere) nevenfuncties van professor Kochenov, zoals zijn advieswerk voor de regering van Malta, het feit dat hij lid was van de regeringsdelegatie van Malta bij de Europese Commissie, lid van de non-executive advisory board van Henly & Partners, voorzitter van de Investment Migration Council in Geneve en directeur van de investment migration council Ltd. in Valetta, Malta?1
Ja.
Klopt het dat de Rijksuniversiteit Groningen hierna een extern onderzoek zou laten doen?
Ja.
Kunt u aangeven of en wanneer dat onderzoek nu eindelijk gestart is en wie het uitvoert?
In antwoorden op vragen van de leden Futselaar en Leijten heb ik aangegeven dat er extern onafhankelijk onderzoek is gestart door de Rijksuniversiteit Groningen (RUG).2 Ook heb ik bij de beantwoording van deze vragen aangegeven dat ik van de
RUG heb begrepen dat medio oktober 2019 een onafhankelijke externe voorzitter is aangesteld en een adviesbureau is aangezocht om het onderzoek te doen.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksvraag is van het onderzoek en of die onderzoeksvraag in ieder geval meeneemt of voldaan is aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014) voor de relevante periode, aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (2018) en aan de sectorale regeling nevenwerkzaamheden aan universiteiten?
Bij de beantwoording van deze vragen wordt meegenomen of voldaan is aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014) voor de relevante periode, aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (2018) en aan de sectorale regeling nevenwerkzaamheden aan universiteiten.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs de resultaten van het onderzoek al ontvangen en u al geadviseerd? Wat was dat advies?
Nee. Het onderzoek is nog niet afgerond en derhalve heeft de Inspectie van het Onderwijs de resultaten nog niet ontvangen.
Neemt u het advies over en welke acties onderneemt u naar aanleiding van het advies?
In mijn eerder aangehaalde antwoorden op de vragen van de leden Futselaar en Leijten heb ik aangegeven dat onderhavige casus een serieuze aangelegenheid is waarbij zorgvuldigheid voorop staat. Na oplevering van het onderzoeksrapport zal de RUG zich moeten verhouden tot de onderzoeksresultaten en passende maatregelen nemen. Van de RUG heb ik begrepen dat de universiteit de heer Kochenov te verstaan heeft gegeven zijn activiteiten met betrekking tot Malta op te schorten gedurende het onderzoek. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek en het oordeel van de inspectie over dit onderzoek en de maatregelen van de RUG af.
Indien de Inspectie van het Onderwijs het onderzoek nog niet ontvangen heeft, is er dan een deadline waarvoor het onderzoek klaar moet zijn?
Van de RUG heb ik begrepen dat de oplevering van het onderzoeksrapport is voorzien in het eerste kwartaal van dit jaar. Ik informeer uw Kamer zo spoedig mogelijk per brief over het onderzoeksrapport en het oordeel van de inspectie over dit onderzoek en de maatregelen van de RUG.
Wilt u bevorderen dat de conclusies van het onderzoek openbaar worden? En wilt u het rapport aan de Tweede Kamer doen toekomen?
De RUG heeft aangegeven dat het rapport van het onderzoek openbaar gemaakt wordt. De verspreiding en mate van openbaarheid is de verantwoordelijkheid van de RUG. Ik zeg u toe een afschrift van een door de RUG openbaar gemaakt rapport aan uw Kamer toe te zenden.
Heeft u zich al een mening gevormd over het feit dat professor Kochenov voorkwam in de Paradise Papers?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op vragen van de leden Omtzigt, Van Toorenburg en Van der Molen3 kan het voorkomen van een naam van een medewerker van de universiteit in documenten zoals de Panamapapers of Paradispapers een signaal zijn om eventueel nader onderzoek te doen. In de beantwoording van uw eerdere vragen is aangegeven dat de RUG het voorkomen van de naam van de heer Kochenov in de Paradise Papers meeneemt in haar onderzoek. Zoals ook bij het antwoord op vraag 6 aangegeven wacht ik de uitkomsten van het onderzoek en het oordeel van de inspectie over dit onderzoek af.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
In verband met de feestdagen vindt de beantwoording enkele dagen later plaats dan verzocht.
Het bericht ‘Vanaf 1 januari wordt op de Universiteit Twente alleen Engels gesproken’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Dennis Wiersma (VVD), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat in de week dat we in de Tweede Kamer de wet Taal en toegankelijkheid, waarmee ingezet wordt op het tegengaan van de onnodige verengelsing in het hoger onderwijs, behandelen, de Universiteit Twente besluit dat voortaan alleen nog Engels gesproken mag worden op de universiteit?1
De Universiteit Twente heeft reeds in 2015 de beslissing genomen om hier stapsgewijs naartoe te werken. Het is dus niet zo dat de Universiteit Twente het moment van de behandeling van de wet heeft gekozen om deze beslissing te nemen.
Hoe verhoudt het besluit van de Universiteit Twente om het Engels als enige officiële voertaal te gebruiken zich met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) over het verbod op discriminatie, waaronder op grond van taal?
Artikel 14 van het EVRM regelt het verbod op discriminatie. Het artikel schrijft voor dat het genot van de rechten en vrijheden die in het verdrag zijn vermeld, moeten worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond dan ook, zoals taal. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat bij deze beslissing van de Universiteit Twente sprake is van discriminatie van een persoon of personen op grond van taal.
Hoe verhoudt het besluit van de Universiteit Twente om Engels als enige officiële voertaal te gebruiken zich met artikel 2:6 van de Algemene wet bestuursrecht, dat luidt:
Ingevolge artikel 2:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gebruiken bestuursorganen in beginsel de Nederlandse taal. Het artikel heeft betrekking op het bestuurlijk verkeer tussen burgers en bestuursorganen en geldt zowel voor schriftelijke als mondelinge contacten. Het artikel heeft geen betrekking op het interne verkeer binnen bestuursorganen.2 Richting studenten dient de universiteit als bestuursorgaan in het bestuurlijk verkeer dan ook – als hoofdregel – in het Nederlands te communiceren.3 Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen. Een andere taal mag worden gebruikt wanneer dit bij wettelijk voorschrift is bepaald (eerste lid), en wanneer dit doelmatiger is en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad (tweede lid). Het kan voor een instelling bijvoorbeeld in de rede liggen om te kiezen voor het Engels als voertaal in de medezeggenschap, wanneer alle deelnemers in de medezeggenschap taalvaardig zijn in het Engels maar niet in het Nederlands. Het is aan de instelling zelf om te bepalen of zij gebruik maakt van de uitzonderingsregel en het is desgewenst aan de rechter om te beoordelen of deze keuze al dan niet terecht is geweest.
Klopt het dat er geen wettelijk voorschrift is dat bepaalt dat er op de Universiteit Twente geen Nederlands gesproken wordt?
Dat klopt.
Deelt u de mening dat het tweede lid van artikel 2:6 hier niet van toepassing is, aangezien Nederlands de voertaal is, de overgrote meerderheid van mensen aan de Universiteit Twente Nederlands is en Nederlands de voertaal in Nederland is?
Met het tweede lid wordt gedoeld op situaties waarin het praktisch is wanneer het bestuursorgaan een andere taal dan het Nederlands gebruikt. Bijvoorbeeld wanneer degene werkzaam bij het bestuursorgaan ook de vreemde taal spreekt die de burger spreekt.4 Of een beroep kan worden gedaan op de uitzondering in het tweede lid, zal afhangen van het concrete geval. Het is aan het bestuursorgaan zelf om dit aan te tonen. Het is zo nodig vervolgens aan de rechter om te beoordelen of deze keuze al dan niet terecht is geweest.
Wanneer bent u voor het eerst op de hoogte gesteld van dit voornemen van de Universiteit Twente?
De Universiteit Twente heeft in 2015 de beslissing genomen om haar taalbeleid anders in te richten en stapsgewijs toe te werken naar de huidige situatie. Vanaf 1 januari 2019 is er sprake geweest van een transitiejaar. Er is dus geen sprake geweest van één moment waarop ik op de hoogte ben gesteld.
Wat gaat u tegen de genomen besluiten van zowel de Universiteit Twente als de Technische Universiteit Eindhoven doen, indien blijkt dat of vanwege artikel 14 van het EVRM en/of vanwege artikel 2:6 van de Algemene wet bestuursrecht Nederlands als officiële voertaal gehandhaafd moet worden?
Ik vind het belangrijk dat onderwijs toegankelijk is en dat de kwaliteit van het onderwijs geborgd is. Daarom zijn in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) regels gesteld rondom de taal waarin het onderwijs wordt verzorgd. Met mijn wetsvoorstel – dat momenteel in behandeling is in de Eerste Kamer – zorg ik voor een effectief stelsel van handhaving van en toezicht op de naleving van deze regels. De voertaal op een instelling is iets anders dan de onderwijstaal. Ik ben van mening dat de keuze die Universiteit Twente heeft gemaakt over de voertaal, het beste genomen kan worden door de onderwijsinstelling zelf, in samenspraak met haar onderwijsgemeenschap, en specifiek de medezeggenschap. Wel vind ik dat de genoemde universiteiten goed moeten nadenken of de gehanteerde voertaal geen onwenselijke gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de toegankelijkheid van de onderwijsinstelling voor studenten.
Als zou blijken dat niet aan het EVRM wordt voldaan omdat een medewerker of student wordt gediscrimineerd, dan staat hiertegen uiteraard de gebruikelijke rechtsbescherming open voor de betreffende student of medewerker. Ik heb geen signalen dat hier sprake van is. De Universiteit Twente heeft mij verzekerd dat van ontslag van medewerkers vanwege de voertaal op de instelling geen sprake is. Ook in het geval dat de instelling niet zou voldoen aan artikel 2:6 van de Awb, staat hiertegen de gebruikelijke rechtsbescherming open.
Bent u het ermee eens dat, ook in lijn met de wet Taal en toegankelijkheid, juist meertaligheid belangrijk is, dus ook om ervoor te zorgen dat iedereen zich op de campus thuis moeten kunnen voelen? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat universiteiten stoppen met het volledig overgaan naar Engels als officiële voertaal en hun maatschappelijke taak in de regio en Nederland beter oppakken?
Bij de keuzes voor de taal vind ik het belangrijk dat de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs en de instelling vooropstaan, en dat de onderwijsinstelling haar regionale en lokale binding niet verliest. Ik ben inderdaad een voorstander van meertaligheid. Dit is ook wat ik – ten aanzien van de onderwijstaal – voorsta in mijn wetsvoorstel taal en toegankelijkheid. Dit geldt ook voor de Universiteit Twente die net als alle andere instellingen gehouden zal zijn aan de regels in het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid als deze na behandeling in de Eerste Kamer in werking treedt. Ik ben van mening dat de keuze die Universiteit Twente heeft gemaakt over de voertaal, het beste genomen kan worden door de onderwijsinstelling zelf, in samenspraak met haar onderwijsgemeenschap, en specifiek de medezeggenschap. Wel vind ik dat universiteiten zich goed moeten afvragen of de gehanteerde voertaal geen onwenselijke gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de toegankelijkheid van de onderwijsinstelling voor studenten.
Hoe zijn de medezeggenschap en de raad van toezicht betrokken geweest bij de totstandkoming van dit besluit?
Desgevraagd geeft de Universiteit Twente aan dat in 2015 de beslissing is genomen om vanaf 2018 de voertaal van de organisatie Engels te gebruiken. De beslissing is zowel ter instemming aan de universiteitsraad als de raad van toezicht voorgelegd. In 2019 is de gedragscode voertaal vernieuwd en in juni 2019 ter instemming voorgelegd aan de universiteitsraad. De raad van toezicht is via managementrapportages, het bestuurlijk werkplan, een briefing en informele gesprekken door het college van bestuur geïnformeerd. Ook heeft de raad van toezicht over dit dossier gesproken met de universiteitsraad.
Bent u het ermee eens dat, zolang er Nederlandstalige medewerkers op de universiteit werken, het noodzakelijk is dat verslagen en besluiten ook in het Nederlands worden opgesteld? Op welke manier kunt u hierop ingrijpen? Welke rechten heeft een medewerker, die Nederlands wenst te spreken bij een vergadering? Kan deze verplicht worden Engels te spreken?
Bij de keuzes voor de taal vind ik het als Minister van Onderwijs belangrijk dat de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs en de instelling vooropstaan, en dat de onderwijsinstelling haar regionale en lokale binding niet verliest. Daarom zijn in de WHW regels gesteld rondom de onderwijstaal en stel ik met het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid voor om het belang van het Nederlands als onderwijstaal beter te borgen. De voertaal is iets anders dan de taal waarin het onderwijs wordt verzorgd, en moet breder dan enkel vanuit onderwijswetgeving worden bezien. Voor wat betreft de voertaal geldt als het gaat om het handelen van bestuursorganen in het bestuurlijk verkeer, artikel 2:6 van de Awb, op basis waarvan de instelling zoals gezegd bepaalt of een uitzondering op het Nederlands aan de orde is en de rechter in voorkomend geval toetst of deze keuze gerechtvaardigd is.
De Universiteit Twente is zich er van bewust dat bepaalde documenten niet (enkel) in het Engels kunnen worden opgesteld. De Universiteit heeft aangegeven jaarverslagen, medewerkersverslagen, en juridische documenten in zowel het Nederlands als het Engels op te stellen, waarbij de Nederlandse versie de leidende versie is. Voor wat betreft formele communicatie richting studenten wordt door de Universiteit Twente een onderscheid gemaakt tussen universiteitsbrede communicatie,5 die ten minste plaats vindt in het Engels, en opleidingsspecifieke correspondentie,6 die ten minste plaats vindt in de taal waarin de opleiding wordt verzorgd. Naast de formele contacten is er ook «informeel contact». Hierbij kan gedacht worden aan de «gesprekken bij de koffieautomaat», teamoverleggen, overleggen met de leidinggevende, en platformoverleggen. In deze contacten hanteert de Universiteit Twente inclusiviteit als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat de taalkeuze van een overleg wordt overgelaten aan de aanwezigen. Wanneer een niet-Nederlandstalige medewerker aansluit bij het gesprek, dan wordt verwacht dat het Engels wordt gehanteerd.
In hoeverre gaat de Universiteit Twente niet alleen een ontwikkelingsplan maken voor Nederlandse medewerkers die slecht Engels spreken, maar juist ook voor niet-Nederlandse medewerkers die niet of slecht Nederlands spreken?
Desgevraagd geeft de Universiteit Twente aan dat in de periode van november 2018 tot december 2019 iedere medewerker is gevraagd een inschatting te maken van zijn of haar Engelse taalniveau. Wanneer dit onder het minimumniveau behorende bij zijn of haar functie (B1-C1) was, heeft de medewerker in afstemming met zijn of haar leidinggevende een ontwikkelplan opgesteld. In dit ontwikkelplan wordt afgesproken wat de medewerker gaat doen om aan het minimumniveau te voldoen en welke faciliteiten de Universiteit Twente biedt om hieraan te voldoen (zoals cursussen en/of tijd) met als doel de inclusieve omgeving voor alle medewerkers en studenten te realiseren.
Het taalniveau is onderwerp van gesprek in werkoverleggen en jaargesprekken zolang de medewerker nog niet aan het minimumniveau voldoet of er andere taalcompetenties nodig zijn voor het uitoefenen van de functie. De medewerker kan ook zelf het taalniveau agenderen.
De Universiteit Twente geeft aan dat ongeveer 95% van de medewerkers voldoet aan het minimum taalniveau of het niveau behorende bij de functie. Een grote groep medewerkers vraagt daarnaast actief om het verder verbeteren van de Engelse taalbeheersing. Bij een zeer kleine groep medewerkers lukt het niet goed om het minimum taalniveau te bereiken. In die gevallen wordt er middels maatwerk gekeken wat er nodig is om zijn of haar functie goed uit te voeren.
Wat betreft de taalvaardigheid in het Nederlands geeft de Universiteit Twente desgevraagd aan dat met het oog op het bevorderen van integratie in de Nederlandse samenleving, vast aangestelde, internationale medewerkers actief aangemoedigd en gefaciliteerd worden om Nederlands te leren. Ondanks dat de beheersing van de Nederlandse taal vaak niet nodig is voor de uitoefening van een functie worden medewerkers toch aangemoedigd om het Nederlands te spreken. Dit kan door zowel de medewerker als leidinggevende worden geagendeerd, bijvoorbeeld in een werkoverleg of in het jaargesprek. In een zeldzaam geval komt het voor dat een medewerker voor het adequaat uitoefenen van de functie het Nederlands onvoldoende machtig is. Bij indiensttreding worden dan in een ontwikkelplan afspraken gemaakt over de inzet van de medewerker en de faciliteiten die de Universiteit Twente biedt (tijd, cursussen).
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat de Universiteit Twente zelfs winkels en huisartsen aanspoort om over te gaan op het Engels, en stelregels, zoals dat men onderling Engels moet gaan spreken, oplegt aan medewerkers?
Als Minister van Onderwijs vind ik het belangrijk dat het onderwijs toegankelijk is en dat de kwaliteit geborgd is. De keuzes voor de voertaal op en rond de campus zijn in de eerste plaats aan de universiteit zelf, in samenspraak met de medezeggenschap, en binnen de juridische kaders.
Wat betreft bijvoorbeeld huisartsen geeft de Universiteit Twente in haar gedragscode voertaal aan dat zij er ook moeten kunnen zijn voor niet-Nederlandssprekende medewerkers. Medische dienstverlening, bijvoorbeeld psychische zorg, blijft evenwel voor Nederlandssprekende medewerkers toegankelijk in het Nederlands.
Kunt u een overzicht geven van de studies die aan de Universiteit Twente gegeven worden en aangeven in welke taal/talen ze gegeven worden?
Isat
Opleiding
Taal
50002
B Advanced Technology
ENG
50033
B Klinische technologie
NL
50427
B Technology and Liberal Arts & Sciences
ENG
50447
B Creative Technology
ENG
50952
B International business administration
ENG
56066
B Bedrijfsinformatietechnologie
ENG
56226
B Biomedische technologie
NL
56553
B Gezondheidswetenschappen
NL
56604
B Psychologie
ENG
56615
B Communicatiewetenschap
ENG
56654
B Management, Society and Technology
ENG
56952
B Civiele techniek
ENG
56953
B Electrical Engineering
ENG
56955
B Industrieel ontwerpen
ENG
56960
B Scheikundige technologie
ENG
56962
B Technische natuurkunde
NL
56966
B Werktuigbouwkunde
ENG
56994
B Technische bedrijfskunde
ENG
60020
M Public administration
ENG
60023
M Educational science and technology
ENG
60024
M Philosophy of science, technology and society
ENG
60025
M Business information technology
ENG
60026
M Civil engineering and management
ENG
60028
M Nanotechnology
ENG
60029
M Industrial engineering and management
ENG
60030
M Interaction Technology
ENG
60032
M Internet Science and Technology
ENG
60033
M Technical medicine
NL
60300
M Computer science
ENG
60331
M Embedded systems
ENG
60337
M Construction Management and Engineering
ENG
60348
M Applied mathematics
ENG
60353
M Electrical engineering
ENG
60359
M Systems and control
ENG
60436
M Applied physics
ENG
60437
M Chemical engineering
ENG
60439
M Mechanical engineering
ENG
60443
M Sustainable energy technology
ENG
60644
M Business administration
ENG
60708
M Educatie & Communicatie in de Bètawetenschappen
NL
60713
M Communication studies
ENG
65005
M Water Technology (joint degree)
ENG
66226
M Biomedical engineering
ENG
66604
M Psychology
ENG
66851
M Health Sciences
ENG
66955
M Industrial design engineering
ENG
68404
M Science Education and Communication
NL
68532
M Educatie in de Mens- en Maatschappijwetenschappen
NL
68535
M Leraar VHO in de Mens- en Maatschappijwetenschappen
NL
69303
M European studies
ENG
69319
M Environmental and Energy Management
ENG
60962
M Spatial Engineering
ENG
59335
B Technical Computer Science
ENG
59336
B Applied Mathematics
ENG
Kunt u zich herinneren dat tijdens de wetsbehandeling Taal en toegankelijkheid, in het kader van het tegengaan van de verengelsing in het hoger onderwijs, ter sprake kwam dat veel universiteiten Engelstalige psychologieopleidingen aanbieden om studenten aan te trekken? Kunt u aangeven hoeveel psychologiestudenten de afgelopen vijf jaar zijn ingestroomd aan de Universiteit Twente? Hoeveel procent daarvan komt uit Nederland, Duitsland, andere EER-landen en niet-EER-landen?
Dat kan ik mij herinneren. In totaal zijn in de afgelopen vijf jaren (2015, 2016, 2017, 2018, 2019) 1296 studenten ingestroomd in de bachelor psychologie. Uit de cijfers van de Universiteit Twente volgt dat de studenten voornamelijk uit Duitsland en Nederland komen. Circa 16,2% van het totale aantal komt uit Nederland, circa 83% komt uit de EER (niet zijnde Nederland) en rond de 0,8% komt uit niet-EER-landen. Van het totale aantal over de afgelopen vijf jaar komt circa 77,4% uit Duitsland.
EHerkenning |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat het per 1 januari 2020 alleen nog mogelijk is om middels het commercieel verkrijgbare eHerkennning te communiceren met de Belastingdienst, indien je een bedrijf hebt? Kunt u aangeven voor welke aangiftes de Belastingdienst nu communiceert dat het verplicht gesteld wordt?1
Ja, dit klopt voor de loonaangifte en de vennootschapsbelastingen. Niet voor alle communicatie met de Belastingdienst is eHerkenning nodig. De Belastingdienst communiceert per brief dat ondernemers die hun aangifte loonheffingen over 2020 of vennootschapsbelastingen over 2019 willen indienen via de website van de Belastingdienst, vanaf 2020 gebruik moeten maken van eHerkenning om in te loggen op het portaal van de Belastingdienst. Dit geldt niet voor ondernemers die hun aangifte uitbesteden of gebruik maken van professionele administratiesoftware. Eenmanszaken kunnen bij de Belastingdienst bovendien inloggen met DigiD. De Belastingdienst sluit met het gebruik van eHerkenning aan bij de ontwikkeling van het overheidsbrede authenticatiestelsel voor bedrijven en anticipeert op de inwerkingtreding van de Wet digitale overheid, die voorheen was voorzien op 1 januari 2020.
Wat is de wettelijke grondslag om ondernemingen te verplichten aangifte te doen met eHerkenning (dat in tegenstelling tot DigiD niet gratis is en alleen commercieel verkrijgbaar is)?
Uit artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een bestuursorgaan bevoegd is om nadere eisen te stellen aan het gebruik van de elektronische weg. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door de Belastingdienst. Dit soort eisen zijn over het algemeen technisch van aard en hebben betrekking op het borgen van de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevensuitwisseling. Daarnaast behoren informatiesystemen, die persoonsgegevens verwerken, ingevolge de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) aan bepaalde eisen te voldoen ten aanzien van toegangsbeveiliging. Via de EU verordening nr. 910/2014 (eIDAS-verordening) en de bij uw Kamer in behandeling zijnde Wet digitale overheid wordt de norm betreffende de adequate beveiliging van de toegang tot digitale dienstverlening nader gespecificeerd. Ongeacht of de nadere invulling van de norm door inwerkingtreding van de Wet digitale overheid van kracht is, is de Belastingdienst bevoegd en verplicht om de persoonsgegevens op haar portaal adequaat te beveiligen. De Belastingdienst is gelet op artikel 5, eerste lid, letter f, AVG verplicht passende technische beveiligingsmaatregelen te nemen. In het begrip «passend» ligt besloten dat de beveiliging in overeenstemming is met de stand van de techniek en dat het niveau van beveiliging correspondeert met de aard van de te verwerken persoonsgegevens. De stand van de techniek is sterk tijdgebonden. Zowel de stand van de techniek als de hoeveelheid privacygevoelige gegevens, die worden getoond in het portaal voor ondernemers, schrijdt voort. eHerkenning is op dit moment het enige beschikbare inlogmiddel voor organisaties dat een passend beveiligingsniveau biedt voor de aangifte loonheffingen en de aangifte vennootschapsbelasting in 2020.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de toepassing van de AVG en is al langere tijd van mening dat het betrouwbaarheidsniveau van de inlogmiddelen van de overheid omhoog zou moeten. Dit blijkt onder andere uit de voorwaardelijke dwangsom die de AP in 2018 aan het UWV heeft opgelegd.2 Om die reden stapt ook het UWV al vooruitlopend op de wet Digitale overheid over op het verplichte gebruik van eHerkenning, niveau 3.
Indien er geen wettelijke grondslag bestaat, bijvoorbeeld omdat de wet Digitale Overheid nog niet is aangenomen door de Tweede kamer voor 31 december 2019 (en dus ook niet door de Eerste Kamer), is er dan een wettelijke grondslag om bedrijven een boete geven, indien zij er niet in slagen om met eHerkenning aangifte te doen en het anders wel zouden doen?2
Er is een wettelijke grondslag, zoals bij vraag 2 toegelicht. Organisaties die verwachten dat ze niet op tijd eHerkenning kunnen krijgen om aan de aangifteplicht te kunnen voldoen, zullen op aanvraag uitstel krijgen voor de aangifte loonheffingen en de aangifte vennootschapsbelasting waarmee deze organisaties geen boete opgelegd zullen krijgen.
Indien er geen wettelijke grondslag is, hoe zorgt u er dan voor iedereen gewoon zonder eHerkenning alle aangiftes kan doen en hoe zorgt u ervoor dat u dat eerlijk communiceert?
Er is een wettelijke grondslag, zoals bij vraag 2 toegelicht. De Belastingdienst heeft per brief zorggedragen voor de communicatie dat per 1 januari 2020 eHerkenning nodig is voor het regelen van de aangifte loonheffingen of vennootschapsbelasting via het portaal van de Belastingdienst. Daarnaast zal het verzoek om uitstel van aangifteplichtige bedrijven en organisaties, die verwachten niet tijdig te kunnen inloggen met eHerkenning, door de Belastingdienst worden gehonoreerd.
Indien eHerkenning op enig moment verplicht gesteld wordt, kunt u dan aangeven hoe u zult omgaan met de volgende gevallen:
Ik zal uw Kamer nog voor de plenaire behandeling van de Wet digitale overheid met een separate brief nader informeren over de stand van zaken rondom de groepen die geen eHerkenning kunnen krijgen omdat ze niet staan geregistreerd in het Handelsregister. De Belastingdienst zal op korte termijn met de genoemde partijen het gesprek aangaan; de Staatssecretaris van Financiën zal hierover zo snel mogelijk aan uw Kamer rapporteren, doch uiterlijk voor 1 maart 2020.
Hoeveel ondernemingen hebben eHerkenning aangeschaft en hoeveel ondernemingen hebben eHerkenning nog niet aangeschaft? Wat moet een onderneming doen die door overmacht geen eHerkenning heeft op 1 januari 2020?
Ongeveer 100.000 ondernemingen hebben een eHerkenningsmiddel van betrouwbaarheidsniveau 3 aangeschaft. De Belastingdienst geeft aan dat er geen exact beeld is te geven van het aantal ondernemingen dat straks een eHerkenningsmiddel nodig heeft, maar dit nog niet heeft aangeschaft. Ongeveer 24.000 ondernemingen moeten voor 1 maart bij de Belastingdienst aangifte loonheffingen doen; ongeveer 100.000 ondernemingen moeten voor 1 juni aangifte vennootschapsbelasting doen. Eenmanszaken kunnen met DigiD bij de Belastingdienst blijven inloggen. Ondernemingen die wel een eHerkenningsmiddel nodig hebben, maar dat niet voor 1 maart kunnen aanschaffen, kunnen uitstel van het doen van aangifte aanvragen.
Heeft u contact met de leveranciers van eHerkenning? Zijn daar wachttijden met toekenning op dit moment?
Met de leveranciers van eHerkenning is de invoering van het gebruik van eHerkenning door de Belastingdienst uitvoerig besproken in de daarvoor door mij ingerichte taskforce eHerkenning. Aantallen uitgegeven middelen en betrouwbaarheidsniveaus worden gemonitord. Heel 2019 is campagne4 gevoerd naar aanleiding van de overstap van het UWV en Belastingdienst. De meeste ondernemers schaffen eind 2019 de middelen aan. Daarom zijn er op dit moment wachttijden ontstaan. In sommige gevallen tot enkele weken. Bijvoorbeeld omdat een aanvraag niet juist of volledig is ingediend. Voor uitgifte van het betrouwbaarheidsniveau 3 is het nodig dat er een grondige check op identiteit en bevoegdheden van de aanvrager plaatsvindt. Hier kunnen geen concessies aan gedaan worden. Leveranciers hebben al extra capaciteit ingezet en zullen deze nog verder opschalen om zo de wachttijden weer terug te brengen tot enkele dagen (bij een complete aanvraag).
Hoe zorgt u ervoor dat het aangifte doen voor ondernemingen in het nieuwe jaar geen chaos wordt?
De Belastingdienst heeft per brief zorggedragen voor de communicatie richting organisaties dat per 1 januari 2020 eHerkenning nodig is voor het indienen van de aangifte loonheffingen en vennootschapsbelasting via het portaal van de Belastingdienst. Eenmanszaken kunnen inloggen met DigiD bij de Belastingdienst. Aangezien ook burgers met DigiD kunnen inloggen, staat de campagne voor de aangifte inkomstenbelasting hierbuiten. De Belastingdienst zal coulant omgaan met verzoeken om uitstel door belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen die niet in staat zijn tijdig eHerkenningsmiddelen aan te schaffen. Waar noodzakelijk zullen aanvullende maatregelen door de Belastingdienst worden genomen om boetes te voorkomen.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 18 december 2019 beantwoorden, zodat de vaste Kamercommissie voor Financiën er nog iets van kan vinden, indien noodzakelijk?
Ja.
De evaluaties van 15 CAF projecten (uitgevoerd in 2015), waarom de Kamer meerdere keren gevraagd heeft |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer bij verschillende gelegenheden middels Kamervragen expliciet gevraagd heeft hoeveel Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-zaken er zijn om voor elk van deze CAF-zaken de evaluatie aan de Kamer te doen toekomen? Herinnert u zich de gelegenheden in februari en in maart 20191 en in deze zomer2?
Ja.
Wanneer heeft u voor het eerst kennisgenomen van de andere CAF-projecten en het feit dat zich daar mogelijk ook problemen hadden voorgedaan?
Tijdens het debat van 21 maart jl. heb ik reeds, hoewel ik toen aangegeven heb zelf nog geen signalen gehad te hebben, aan uw Kamer toegezegd aan de ADR te vragen te onderzoeken of de gewraakte aanpak die in de CAF 11 zaak is gehanteerd breder is toegepast. In het debat op 4 juli jl. heb ik aangegeven dat ik niet kan uitsluiten dat ook in andere CAF-zaken hetzelfde is gebeurd.
Wanneer heeft u ambtsvoorganger voor het eerst kennisgenomen van de andere CAF-projecten en het feit dat zich daar mogelijk ook problemen hadden voorgedaan?
Uit niets blijkt dat mijn ambtsvoorganger was geïnformeerd over mogelijke problemen bij andere CAF-zaken. De CAF aanpak is als zodanig al eind 2013 openbaar gemaakt. Zie hiervoor de brief van de Minister van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie van 20 december 2013.3
Wist u ambtsvoorganger van de problemen bij de CAF-projecten toen besloten werd de CAF-projecten stop te zetten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer is er intern bij de Belastingdienst voor het eerst gesproken over de mogelijkheid van compensatie voor mensen bij meerdere CAF-projecten? Was dat al in 2018 (of zelfs eerder)?
Ik kan niet uitsluiten dat binnen de Belastingdienst eerder is gesproken over de mogelijkheid van compensatie voor andere CAF-zaken. Ik weet wel dat voor CAF 11 naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman (Geen powerplay, maar fair play) is gesproken over zijn aanbeveling om een tegemoetkoming te bieden voor het aangedane leed.
Hebben de Electronic Data Processing (EDP)-auditors de evaluaties van deze andere CAF-projecten aangetroffen? Zo nee, hoe komt dat dan? Zo ja, waarom zijn ze niet aan de Kamer gestuurd, al dan niet vertrouwelijk?
EDP-auditors hebben toegang gehad tot alle door hen relevant geachte informatie. Het onderzoek van de EDP-auditors was echter uitsluitend gericht op CAF 11 en zag niet op andere CAF-zaken.
Waarom staan de evaluaties van de CAF-projecten niet op de lijst van stukken van de EDP-auditors?
Zie ook het antwoord op vraag 6, deze evaluaties gingen niet over CAF 11.
Waarom staan de evaluatie-stukken wel op de inventarislijst van de submap «evaluatierapporten CAF» volgens het Wob-verzoek, maar zijn dezelfde evaluatierapporten niet bijgevoegd bij de Wob (of de Kamerstukken)?
In het WOB-verzoek is niet om deze individuele evaluaties verzocht, omdat deze niet waren gedeeld met het MT Fraude, de ambtelijke en politieke leiding (verzoek 1 uit het Wob-verzoek). Zij staan wel op de inventarislijst van de submap omdat daar specifiek naar werd gevraagd.
Heeft iemand deze 15 evaluatierapporten op een andere schijf gezet, die de EDP-auditors niet doorzocht hebben? Zo ja, kunt u hieromtrent uitleg verschaffen?
Deze evaluatierapporten stonden op meerdere schijven waardoor de EDP-auditors toegang tot deze informatie hadden. De EDP’ers hebben zich conform opdracht alleen gericht op CAF 11 stukken. Zij hebben dus geen stukken van andere CAF-zaken in beeld gebracht. De bedoelde 15 evaluaties zijn aanwezig op de zogenoemde q-schijven van Toeslagen en ook ter beschikking gesteld aan de ADR als onderdeel van hun onderzoek.
Heeft de landsadvocaat evaluatierapporten van andere CAF-projecten op enig moment ontvangen?
Nee, deze stukken zijn niet verstrekt aan de landsadvocaat.
Sinds wanneer weet u dat deze 15 evaluatierapporten bestaan en wanneer heeft u ze voor het eerst gezien?
Het bestaan van evaluatierapporten anders dan die van CAF 11 is bij mij bekend sinds de beantwoording van de door u in vraag 1 genoemde Kamervragen in maart 2019. Ik heb deze evaluaties vandaag voor het eerst zelf gezien.
Beschikt de commissie-Donner over (een deel van) de evaluatierapporten van de andere CAF-projecten?
De commissie Donner beschikte voor het interim--advies uitsluitend over het CAF 11 Hawaii evaluatie rapport. De ADR doet onderzoek naar de overige CAF zaken, de Adviescommissie uitvoering toeslagen zal hiervan gebruik maken.
Herinnert u zich dat u afgelopen vrijdag op de vragen van de Kamercommissie, die expliciet vroegen naar de evaluaties uit 2015, wel een antwoord gaf over de jaren 2013, 2014 en 2016 maar niet 2015: De evaluaties van het CAF-team uit 2013 en evaluaties uit 2014 zijn openbaar gemaakt. Ik verwijs u hiervoor naar bijlage 2, onderdeel 1, document 39 en 44 en naar de beslissing op het Wob-verzoek van 7 februari 2017. Het Managementteam Fraude is eind juni 2015 opgehouden te bestaan. Ik heb geen evaluaties meer aangetroffen na die tijd.»?3
Ja, dit antwoord ging in op de evaluatie voor het CAF-team, in het antwoord op vraag 14 hierna wordt ingegaan op evaluaties van individuele CAF zaken.
Kunt u alle evaluaties van CAF-projecten uit 2015 (inclusief de CAF-11 evaluatie uit 2015, die blijkens het rapport van de commissie-Donner bestaat) per ommegaande aan de Kamer doen toekomen en wel voor woensdag 27 november 18.00 uur in verband met het mogelijk te houden gesprek met de commissie-Donner en het rondetafelgesprek de volgende dag?
Ja, de gevraagde documenten zijn als bijlage bij deze set gevoegd, inclusief de CAF 11 evaluatie uit 2015. Deze is op 30 augustus 2018 aan uw Kamer vertrouwelijk verstrekt en in een Wob-verzoek van 24 april 2019 openbaar gemaakt.5 6
Staat er voor de Kamer relevante informatie in de evaluaties, zoals een groot aantal bezwaarschriften bij een aantal CAF-projecten? Zo ja, waarom heeft u die informatie dan niet eerder met de Kamer gedeeld?
Gezien de kwaliteit van de informatiehuishouding bij Toeslagen in de betrokken periode kan ik nog geen conclusies verbinden aan de inhoud van de documenten en de eventuele gevolgen voor de mogelijk gedupeerde ouders. Verder verwijs ik naar de begeleidende brief.
Wilt u de overige documenten waarom de Kamer vroeg en die u afgelopen vrijdag niet stuurde, voor donderdagavond 28 november 18.00 uur aan de Kamer doen toekomen?
Zoals ik in mijn brief van 22 november jl. heb aangegeven acht ik het van groot belang dat ambtenaren met mij en onderling vrij van gedachten moeten kunnen wisselen zodat tot een zorgvuldige belangenafweging kan worden gekomen.7 Stukken ten behoeve van intern beraad worden om die reden geen onderdeel gemaakt van het debat met de Kamer. Ik verwijs in dit kader ook naar de brief van de Minister van BZK van 18 november 2019.8
Berichten dat ziekenhuizen en verpleeghuizen zo vol zijn dat ouderen verzorgd worden in een hospice |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «De wachtkamer van de zorg, het raakt vol in de Twentse hospices» en «Hospices in Twente overvol door vitale ouderen»?1 2
Ja.
Hoe vaak is een persoon niet in een hospice opgenomen in Twente in 2018 en 2019?
Er zijn geen recente cijfers beschikbaar over het aantal personen dat niet kon worden opgenomen in een hospice in Twente. Landelijk ging het in 2018 om ongeveer 7% van de aangemelde cliënten die vanwege een tekort aan bedden niet kon worden opgenomen in een bepaald hospice.
De Twentse netwerken palliatieve zorg houden voor de aangesloten hospices bij hoeveel mensen er worden opgenomen, wat de bezettingsgraad is en of er sprake is van wachttijden. De bezettingsgraad steeg gemiddeld niet in 2018. Er waren in 2018 3 hospices die aangeven dat er soms sprake is van een korte wachttijd; bij 4 hospices was dat in 2018 nooit het geval. Voor 2019 zijn deze cijfers pas in de loop van 2020 beschikbaar, maar het is de verwachting dat er in 2019 vaker sprake is van een wachttijd. Er zijn initiatieven gaande die waarschijnlijk zullen leiden tot extra hospicebedden in de regio.
Klopt het bericht dat verpleeghuizen in de regio Twente zo vol zitten dat ouderen die op een wachtlijst voor het verpleeghuis staan terechtkomen in een hospice?
In beginsel is het noch in Twente, noch landelijk de bedoeling dat niet palliatieve ouderen die op de wachtlijst staan voor een verpleeghuis in een hospice worden opgenomen. Hiertoe wordt voor opname gekeken of mensen inderdaad in de laatste levensfase verkeren. In Twente zijn er goede regionale samenwerkingsafspraken tussen de instellingen in het netwerk. Toch komt het voor, zoals ook geschetst in de twee artikelen, dat mensen door de goede zorg opknappen of dat mensen ten onrechte een terminaalverklaring krijgen. In Twente is het netwerk bezig met het maken van afspraken hoe een eventueel benodigde «uitplaatsing» zo snel mogelijk en met zo min mogelijk belasting voor de patiënt kan worden gerealiseerd. Te denken valt aan goede screening vooraf, duidelijke afspraken vooraf over wat er gebeurt als men opknapt, versnelde Wlz-indicaties en goede afspraken met verpleeghuizen in de regio. Landelijk ben ik over dit soort
afspraken en het delen van goede voorbeelden hiervan in overleg met de vereniging VPTZ Nederland en de Associatie Hospicezorg Nederland. Dit mede naar aanleiding van het afschaffen van de terminaliteitsverklaring.3
Speelt dit probleem alleen in Twente of ook elders in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel ouderen in Nederland wachten in een hospice op een plek in het verpleeghuis?
Hierover worden geen cijfers bijgehouden. Dat is ook lastig, omdat de situatie van deze mensen snel kan veranderen.
Klopt het dat ouderen met een terminale ziekte in de laatste fase van hun leven daardoor geen plek hebben in een hospice?
Gezien de ontwikkeling van de gemiddelde bezettingsgraad en de toename van het aantal hospices/hospicebedden, heeft dit probleem tot nu toe niet op grote schaal gespeeld. Medio november waren er 9 plaatsen vrij in de Twentse hospices.4 Natuurlijk kan het gebeuren dat mensen niet terecht kunnen in het hospice van hun voorkeur. Ook kunnen vergrijzing en ontwikkelingen elders in de zorg ervoor zorgen dat het beroep op hospices in de toekomst groter wordt. Ik zal dat samen met de netwerken en vertegenwoordigende organisaties goed in de gaten houden.
Wat is de bestemming geweest van de verzorgingshuizen die gesloten zijn? Zijn daarvoor op de plek van het verzorgingshuis bijvoorbeeld seniorenwoningen gebouwd?
Er is door het ministerie niet bijgehouden wat met oude verzorgingshuizen is gebeurd. In sommige gevallen is het verzorgingshuis ingezet voor verpleeghuiszorg; in sommige gevallen voor eerstelijnszorg; ook kan het (deels) zijn verhuurd waarbij een servicepakket is aangeboden en zorg en ondersteuning vanuit Zvw en Wmo is geboden. In een aantal gevallen is het verzorgingshuis gesloopt.
Hoeveel seniorenwoningen hebben de gemeenten in de regio Twente gebouwd sinds 2012?
Ik heb hierover geen informatie.
Kent u het initiatief De Knarrenhof?3
Ja.
Hoeveel gemeenten in de regio Twente zijn door de Stichting Knarrenhof benaderd om hun woon-zorgmodel te bouwen?
Er is contact tussen de Stichting Knarrenhof en 14 gemeenten.
Hoeveel gemeenten in de regio Twente laten daadwerkelijk woningen ontwikkelen volgens het concept Knarrenhof? Om hoeveel woningen gaat het?
In 3 gemeenten zijn er concrete projecten. In totaal gaat dat om 57 woningen. Daarnaast wordt op dit moment in 2 gemeenten de mogelijkheid onderzocht van de ontwikkeling van in totaal 125 woningen.
Hoeveel plekken worden in de regio Twente gecreëerd door de extra middelen die beschikbaar komen om de wachtlijstproblematiek aan te pakken?4
In oktober 2019 heb ik in de definitieve kaderbrief 2020 (Kamerstuk 34 104, nr. 265) duidelijkheid verstrekt over extra budget op basis van het augustus advies van de NZa (inclusief het aanvullend addendum). Ik heb de zorgkantoren met klem verzocht om dit budget te gebruiken om de wachtlijsten aan te pakken. De extra middelen kunnen zowel intramuraal ingezet worden als voor Wlz-zorg thuis. De (verwachte) groei van het aantal plekken wordt niet gemonitord, maar de financiële realisatie wel. Van het Zorginstituut ontvang ik de realisatiecijfers over 2019 in maart 2020.
Is er zicht op of er binnenkort plekken bijkomen in de verpleeghuizen? Zo ja, wanneer komen die plekken beschikbaar in de verpleeghuizen?
Zie antwoord vraag 12.